779150
283
Zoom out
Zoom in
Vorherige Seite
1/286
Nächste Seite
NL
Gebruiksaanwijzing
Voertuig algemeen
+ Aanvullende gebruiksaanwijzing
Pedelec/S-Pedelec
+ Aanvullende gebruiksaanwijzing
Kinderfiets
Gebruiksaanwijzing
Kinderspeelfiets
ACCELL GROUP
ORIGINELE GEBRUIKSAANWIJZING
ORIGINELE GEBRUIKSAANWIJZING
EDITION:
1| 05/2020
Deze gebruiksaanwijzing behoort tot het volgende model/type:
Wegwijzer
Fiets
Elektrische fiets
Kinderfiets
Speelfiets voor kinderen
Wegwijzer
Wegwijzer
Inhoud – Deel wegwijzer
1 Informatie online � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 1
2 Waarschuwingen� � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 2
3 Verklaring van de tekens � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 3
4 Afbeeldingen� � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 4
5 Verklaring van de begrippen� � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 4
5�1 Pedelec/EPAC � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 4
5�2 S-Pedelec/S-EPAC � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 4
5�3 Kinderfietsen� � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 5
5�4 Kinderspeelfietsen � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 5
5�5 Pedaalaandrijving � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 5
5�6 SAG � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 5
5�7 Lock-Out � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 5
5�8 Woordenlijst � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 6
6 Eenheden en afkortingen � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 6
7 Structuur van de gebruiksaanwijzingen � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 7
8 Verdere informatie � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 8
9 Opmerking over onderhoudswerkzaamheden en reparaties � � � � � � � � � � 8
10 Opmerking over de technische gegevens � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 8
1
Wegwijzer Informatie online
In deze wegwijzer krijgt u een overzicht van alle symbolen en tekens die in deze originele
gebruiksaanwijzing worden gebruikt. Voor een grotere verstaanbaarheid wordt de originele
gebruiksaanwijzing hierna gebruiksaanwijzing genoemd.
1 Informatie online
Meer informatie over de respectieve merken vindt u op:
Internetpagina Merk(en)
www.atala.it Atala
www.batavus.com Batavus
www.ghost-bikes.com Ghost
www.greens-bikes.de Green‘s
www.haibike.com Haibike
www.koga.com Koga
www.lapierrebikes.com Lapierre
www.loekie.nl Loekie
www.raleigh.co.uk Raleigh
www.sparta.nl / www.spartabikes.de Sparta
www.vannicholas.com Van Nicholas
www.whistlebikes.com Whistle
www.winora.com Winora
www.accell-group.com Accell Group
Wegwijzer Informatie online
2
WegwijzerWaarschuwingen
2 Waarschuwingen
De volgende signaalsymbolen en -woorden worden in de gebruiksaanwijzing gebruikt om
te waarschuwen voor lichamelijke en materiële schade.
Waarschuwingen moeten de aandacht trekken naar de mogelijke gevaren. Het niet naleven
van een waarschuwing kan leiden tot verwondingen bij uzelf of andere personen en ook
materiële schade veroorzaken. Gelieve alle waarschuwingen te lezen en na te leven.
GEVAAR
Deze waarschuwing wijst op een gevaar met een hoog risico, die de meest
ernstige verwondingen en zelfs de dood tot gevolg heeft wanneer het risico
niet wordt vermeden.
WAARSCHUWING
Deze waarschuwing wijst op een gevaar met een gematigd risico, die ernstige
verwondingen tot gevolg heeft wanneer het risico niet wordt vermeden.
VOORZICHTIG
Deze waarschuwing wijst op een gevaar met een laag risico, die de geringe of ge-
matigde verwondingen tot gevolg heeft wanneer het risico niet wordt vermeden.
LET OP
Deze waarschuwing wijst op mogelijke materiële schade.
3
Wegwijzer Verklaring van de tekens
3 Verklaring van de tekens
De volgende symbolen kunnen in deze originele gebruiksaanwijzing, op componenten van
het voertuig of op verpakkingen worden gebruikt.
Symbool Verklaring
Dit symbool geeft u nuttige bijkomende informatie over de instellingen of het gebruik.
Dit symbool betekent dat u de gebruiksaanwijzing moet lezen.
Met dit symbool gemarkeerde producten vervullen alle toe te passen communautaire
voorschriften van Europese Economische Ruimte.
Dit symbool wijst op de goedkeuring door ouders voor kleine kinderen.
Gebruik de fiets niet op de openbare weg.
Dit symbool geeft de maximaal toegestane aanhangerbelasting en kogeldruk
van een fiets met speciale aanhangervoorbereiding op het fietsframe aan.
Als het symbool niet op de fiets aanwezig is, gelden de standaardwaarden voor
de aanhangerbelasting uit de gebruiksaanwijzing van de fiets, hoofdstuk “Maximaal
toegestaan totaalgewicht”.
Dit symbool geeft bij wijze van voorbeeld het maximaal toegestane totaal gewicht
van het voertuig aan. Het maximaal toegestane totaal gewicht van uw voertuig
verneemt u op het etiket op uw voertuig.
Dit symbool geeft bij wijze van voorbeeld de categorie van het voertuig aan.
De voertuigcategorie verneemt u op het etiket van uw voertuig. Een uitvoerige
beschrijving van de voertuigcatergorieën vindt u in de gebruiksaanwijzing voertuig
in het hoofdstuk “Voertuigcategorieën”.
4
WegwijzerAfbeeldingen
4 Afbeeldingen
De afbeeldingen in de gebruiksaanwijzing zijn voorbeelden en kunnen afwijken van de
werkelijke uitvoering van uw voertuig. Als u niet beschikt over de noodzakelijke vakkennis
over uw model van voertuig, kunt u zich richten tot uw handelaar.
Voorbeeld voor een afbeelding:
Afb.: Samenstelling van de afbeeldingen
1 Afbeelding bij wijze van voorbeeld
2 Bijschrift
Afb.: Correcte stuurpositie
1
2
5 Verklaring van de begrippen
De volgende begrippen worden indien de gebruiksaanwijzing gebruikt:
5.1 Pedelec/EPAC
Tegen de norm in worden EPAC’s (= Electrically Power Assisted Cycle) in deze gebruiksaanwij-
zing Pedelecs (=Pedal electric cycle) genoemd. Pedelecs zijn voertuigen met een elektrische
hulpmotor die een ondersteuning tot maximaal 25 km/h levert als u op de pedalen trapt. Een
duwhulp kan het voertuig naargelang van de ingestelde versnelling tot 6 km/h doen versnellen.
Pedelecs zijn voertuigen die in de meeste landen wettelijk als fietsen worden ingedeeld.
Informeer u over de nationale en regionale voorschriften en de classificatie in uw land.
5.2 S-Pedelec/S-EPAC
Tegen de norm in worden S-EPAC’s (= Speed Electrically Power Assisted Cycle) in deze
gebruiksaanwijzing S-Pedelecs (= Speed Pedal electric cycle) genoemd. Pedelecs zijn
voertuigen met een elektrische hulpmotor die een ondersteuning tot maximaal 45 km/h
biedt als u op de pedalen trapt. Bovendien kan naargelang van het model ook een zuiver
elektrische aandrijving tot maximaal 18 km/h mogelijk zijn.
5
Wegwijzer Verklaring van de begrippen
S-Pedelecs worden in een aantal landen geclassificeerd als motorvoertuigen.
Informeer u over de nationale en regionale voorschriften en de classificatie in uw land.
5.3 Kinderfietsen
Kinderfietsen zijn door pedalen aangedreven voertuigen voor kinderen van
de voertuigcategorie 0 met wielgroottes 12" en 16".
5.4 Kinderspeelfietsen
Kinderspeelfietsen zijn voertuigen van de categorie 0 zonder pedalen voor kinderen
vanaf 3 jaar. De kinderspeelfietsen worden door het kind al meelopend aangedreven.
5.5 Pedaalaandrijving
De pedaalaandrijving is een samenstel bestaande uit een kettingwiel, pedaal en crank.
1 Kettingwiel
2 Pedaal
3 Crank
Afb.: Pedaalaandrijving op het voorbeeld van een derailleur met 3 kettingwielen
5.6 SAG
De SAG (Engels “verlagen”) is het inveren van de veerelementen door het lichaamsgewicht van de
bestuurder. De SAG wordt afhankelijk van het model van de geveerde voorvork of de vering en af-
hankelijk van het gebruiksdoel op een waarde van 15 % tot 40 % van de totale veerweg ingesteld.
5.7 Lock-Out
De Lock-Out-functie blokkeert de geveerde voorvork. Hierdoor kan het slingeren of het
inveren van de voorvork worden verminderd, bijvoorbeeld wanneer de vering tijdens het
fietsen met hoge pedaalkracht wordt ingedrukt.
Afhankelijk van het voertuigmodel is ook de achtervering met een Lock-Out-functie uitgerust
(zie gebruiksaanwijzing voertuig, hoofdstuk “Vering”).
32
1
6
WegwijzerEenheden en afkortingen
5.8 Woordenlijst
Na de handleiding van de kinderenspeelfiets vindt u een woordenlijst over de begrippen die
worden gebruikt in deze gebruiksaanwijzing.
6 Eenheden en afkortingen
De volgende eenheden en afkortingen vindt u in deze gebruiksaanwijzing of op
de componenten van uw voertuig:
Eenheid Betekenis Eenheid voor
° Graden Hoekafmeting
°C Graden Celsius Temperatuur
°F Graden Fahrenheit Temperatuur (USA)
1/s per seconde Omwentelingen
" Inch Maateenheid (USA) 1 inch = 2,54 cm
A Ampère Elektrische stroomsterkte
Ah Ampère uur Elektrische lading
bar Bar Druk
g Gram Massa (gewicht)
hUur Tijd
Hz Hertz Frequentie
kg Kilogram Massa (gewicht)
km/h Kilometer per uur Snelheid
kPa Kilopascal Druk
mph Miles per hour Snelheid (USA)
Nm Newtonmeter Draaimoment
psi pound per square inch Druk (USA)
V Volt Elektrische spanning
W Watt Elektrisch vermogen
Wh Watt-uur Elektrische capaciteit
7
Wegwijzer Structuur van de gebruiksaanwijzingen
7 Structuur van de gebruiksaanwijzingen
Deze originele gebruiksaanwijzing bevat de vier gebruiksaanwijzingen:
1. Gebruiksaanwijzing voertuig
Vormt de basis voor alle voertuigcategorieën – met uitzondering van
de gebruiksaanwijzing kinderspeelfiets.
Bevat informatie over de voertuigcategorieën:
xLees grondig en volledig de gebruiksaanwijzing voertuig, vooral
de veiligheidsinstructies.
2. Aanvullende gebruiksaanwijzing Pedelec en S-Pedelec
Bevat naast de gebruiksaanwijzing van de fiets speciale informatie over elektrische
fietsen en S-elektrische fietsen.
Bevat informatie over de voertuigcategorieën:
xLees ook grondig en volledig de aanvullende gebruiksaanwijzing Pedelec
en S-Pedelec.
3. Aanvullende gebruiksaanwijzing kinderfiets
Bevat speciale informatie over kinderfietsen naast de gebruikershandleiding van
de fiets.
Bevat informatie over de voertuigcategorie:
xLees ook grondig en volledig de aanvullende gebruiksaanwijzing kinderfiets.
4. Gebruiksaanwijzing kinderspeelfiets
Bevat alle informatie over kinderspeelfietsen.
Bevat informatie over de voertuigcategorie:
xLees grondig en volledig de gebruiksaanwijzing kinderspeelfiets.
8
WegwijzerVerdere informatie
8 Verdere informatie
U ontvangt samen met een voertuig alle belangrijke documenten en noodzakelijke informatie
van uw handelaar:
Het ingevulde document voertuigpas en het overdrachtsprotocol, dat u vindt
op het einde van de gedrukte basisversie van de originele gebruiksaanwijzing.
Een basisversie van de originele gebruiksaanwijzing in een printversie over
uw voertuig.
Meer informatie vindt u op het internet op de homepage van het desbetreffende
merk (zie de lijst in het hoofdstuk “Informatie online”).
Eventuele handleidingen van de fabrikant over componenten.
Bij de aankoop van een Pedelec krijgt u ook een snelstarthandleiding voor het
Pedelec-aandrijfsysteem.
Een complete, originele gebruiksaanwijzing voor uw elektrische fiets is te vinden
op het internet op de homepage van het betreffende merk (zie de lijst in het
hoofdstuk “Informatie online”).
Bij de aankoop van een S-Pedelec krijgt u ook een volledige originele
gebruiksaanwijzing voor uw S-Pedelec-aandrijfsysteem.
Op uw voertuig vindt u:
Het voertuigcategorienummer van uw voertuig
Het maximaal toegestane totaal gewicht
Gewicht van de fiets (afgerond)
Het typeplaatje met typeaanduiding
xVergelijk de gegevens in uw voertuigpas en het voertuigcategorienummer op uw
voertuig met de gegevens in hoofdstuk “Structuur van de gebruiksaanwijzingen,
om alle informatie over uw voertuigmodel te vinden.
9 Opmerking over onderhoudswerkzaamheden
en reparaties
Verricht de handelingen die in de gebruiksaanwijzing zijn beschreven slechts wanneer
u beschikt over de noodzakelijke vakkennis en gereedschappen. In het andere geval laat
u de werkzaamheden uitvoeren door een specialist.
10 Opmerking over de technische gegevens
Informatie over de technische gegevens en uitrusting van uw fietsmodel kunt u schriftelijk
opvragen bij uw dealer of op de homepage van het desbetreffende merk (zie de lijst in het
hoofdstuk “Online informatie”).
Gebruiksaanwijzing
Voertuig
Voertuig
1 Zadelbuis 16 Crank
2 Bovenbuis 17 Kettingwielen
3 Onderbuis 18 Ketting
4 Stuurpen 19 Standaard
5 Stuur 20 Liggende achtervork
6 Remarm 21 Schakelmechanisme
7Voorvork/geveerde voorvork 22 Tandwielcassette bestaande uit rondsels
8 Voorlamp 23 Reflector
9Rem aan het voorwiel 24 Achterlamp
10 Spaak 25 Bagagedrager
11 Band 26 Staande achtervork
12 Ventiel 27 Achterwielrem
13 Wielnaaf 28 Zadelpen
14 Velg 29 Zadelpenklem
15 Pedaal 30 Zadel
Afbeelding bij wijze van voorbeeld
1
2
3
4
5
6
7
8
12
13
14
15
16
17
23
24
25
27
28
30
29
26
11
9
18
19
20
22
21
10
Voertuig
Inhoud
1 Grondslagen � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � �1
1�1 Gebruiksaanwijzing lezen en bewaren � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 1
1�2 Regulier gebruik � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 1
1�3 Voertuigcategorieën � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 2
1�4 Maximaal toegestane totaal gewicht � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 5
1�5 Zitpositie � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 7
1�6 Framehoogte� � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � �8
1�7 Helm � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 8
1�8 Bagagedrager � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 9
1�8�1 Bagagedrager met klembeugel� � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 11
1�8�2 Bagagedrager zonder klembeugel met spanriem� � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 12
1�8�3 Low rider-bagagedragers voor fietstassen � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 12
1�8�4 Systeembagagedrager � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 12
1�9 Standaardvarianten� � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 13
1�9�1 Zijstandaards en achtervorkstandaards � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 13
1�9�2 Tweebenige standaard � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 14
1�10 Roltrainer � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 14
1�11 Aero-stuur bij racefietsen � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 15
2 Voor de fietsrit � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 16
2�1 Voor elke rit � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 16
2�2 Voor de eerste rit � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 18
3 Veiligheid � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 19
3�1 Algemene veiligheidsinstructies � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 19
3�2 Instructies voor het wegverkeer � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 24
3�3 Instructies voor het meenemen van kinderen� � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 25
3�3�1 Kinderstoel � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 28
3�3�2 Fietskar � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 29
3�4 Instructies over het transport � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 30
3�4�1 Instructies over de bagage � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 30
3�4�2 Instructies voor de montage van aanhangers � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 31
3�4�3 Instructies over aanhangers voor lasten en honden � � � � � � � � � � � � � � � � � � 32
3�4�4 Instructies over het transport van het voertuig met de wagen � � � � � � � � � � � 33
3�5 Instructies over draaimomenten� � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 35
3�6 Instructies voor de draairichting van schroeven � � � � � � � � � � � � � � � � � � 37
Voertuig
3�7 Instructies over de slijtage � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 37
3�8 Instructies over componenten van carbon� � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 39
3�8�1 Valpartijen en ongevallen � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 40
3�8�2 Fietsendrager � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 40
3�8�3 Draaimomenten � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 40
3�9 Restrisico’s � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 41
4 Basisinstellingen � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 42
4�1 Snelspanners � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 42
4�2 Zadel� � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 43
4�2�1 Zadelhoogte instellen � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 44
4�2�2 Minimale insteekdiepte � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 45
4�2�3 Minimale uittrekhoogte instellen� � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 46
4�2�4 Inclinatie van het zadel instellen � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 46
4�2�5 Zitlengte instellen � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 47
4�3 Stuur en stuurpennen � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 47
4�3�1 Minimale insteekdiepte � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 48
4�3�2 Stuurpeninclinatie instellen � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 48
4�3�3 Stuur positioneren � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 49
4�4 Bedieningselementen � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 49
4�5 Remarm� � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 49
4�5�1 Controleer de plaatsing van de remhendels � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 50
4�5�2 Positie instellen � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 50
4�5�3 Greepafstand instellen � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 51
4�6 Pedalen � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 52
4�6�1 Klappedaal � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 52
4�6�2 Blokpedaal � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 53
4�6�3 Klikpedaal � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 53
4�6�4 Ruimte voor de voeten � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 54
4�7 Verlichting � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 55
4�7�1 Naafdynamo � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 56
4�7�2 Accu- en batterijverlichting � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 56
4�7�3 Voorlamp � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 57
4�7�4 Achterlamp � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 57
4�7�5 Reflectoren � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 57
4�8 Vering � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 57
5 Rem � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 59
Voertuig
5�1 Grondslagen � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 59
5�1�1 Terugtraprem� � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 59
5�1�2 Remarm � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 59
5�1�2�1 Schijfrem� � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 60
5�1�2�2 Velgrem � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 60
5�2 Bediening � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 61
5�2�1 Remarm bedienen� � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 62
5�2�2 Terugtraprem gebruiken � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 62
5�3 Inremmen van schijfremmen � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 63
5�4 Remkracht behouden � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 63
5�5 ABS-systeem � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 64
5�6 Instellingen� � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 65
5�6�1 Remkabelspanning bij mechanische remmen instellen � � � � � � � � � � � � � � � � 65
5�6�2 Drukpunt instellen� � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 66
6 Derailleur � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 67
6�1 Grondslagen � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 67
6�1�1 Mechanische derailleur� � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 67
6�1�2 Elektronische derailleur � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 68
6�1�3 Tandwielcombinaties � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 68
6�2 Bediening � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 69
6�2�1 Rondsels schakelen� � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 70
6�2�2 Kettingwielen schakelen � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 71
6�2�3 Elektronische derailleur � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 71
6�2�4 Derailleur/naafversnelling (dual drive) � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 72
6�2�5 Versnellingshendel bij een racefiets bedienen� � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 72
6�3 Instellingen� � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 73
6�3�1 Schakelmechanisme instellen � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 74
6�3�2 Voorderailleur instellen� � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 75
6�3�3 Versnellingskabelspanning afstellen � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 76
6�3�4 Derailleur bij een racefiets instellen � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 76
7 Naafversnellingen � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 77
7�1 Grondslagen � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 77
7�1�1 Automatische versnelling (Automatix) � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 77
7�1�2 Traploze versnelling (NuVinci)� � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 78
7�1�3 Traploze automatische versnelling (NuVinci Harmony) � � � � � � � � � � � � � � � � 78
7�1�4 Elektronische naafversnelling� � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 78
Voertuig
7�2 Bediening � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 78
7�2�1 Naafversnellingen met schakelstanden � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 79
7�2�2 Traploze naafversnellingen � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 80
7�2�3 Derailleur/naafversnelling (dual drive) � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 80
7�3 Instellingen� � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 81
7�3�1 Versnellingskabelspanning instellen � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 81
7�3�2 Versnellingskabelspanning bij NuVinci versnelling instellen � � � � � � � � � � � � � 83
8 Pinion-aandrijving � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 84
8�1 Voor elke rit � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 84
8�2 Pinion-aandrijving schakelen � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 85
8�3 Oplossing van storingen � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 86
8�4 Pinion-aandrijving reinigen � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 88
8�5 Pinion-aandrijving onderhouden� � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 88
8�5�1 Pinion-aandrijving met kettingaandrijving onderhouden � � � � � � � � � � � � � � � 89
8�5�2 Pinion-aandrijving met riemaandrijving onderhouden� � � � � � � � � � � � � � � � � 89
8�6 Vervanging van olie � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 89
9 Riemaandrijving � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 91
9�1 Samenstelling van de riemaandrijving � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 91
9�2 Gebruik van de riemaandrijving � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 91
9�3 Spanning van de riem controleren � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 92
9�4 Slijtage van de riemaandrijving� � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 92
9�4�1 Slijtage van de riem optisch controleren � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 92
9�4�2 Slijtage van de riemaandrijving optisch controleren � � � � � � � � � � � � � � � � � � 93
9�4�3 Slijtage van kettingwiel optisch controleren � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 94
9�5 Riemaandrijving reinigen � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 94
10 Wielen en banden � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 95
10�1 Banden en ventielen � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 96
10�1�1 Soorten ventielen � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 97
10�1�2 Bandenspanning� � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 98
10�2 Velgen en spaken � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 99
10�3 Voor-/achterwiel monteren en demonteren� � � � � � � � � � � � � � � � � � � 100
10�3�1 Voor-/achterwiel met snelspanassen � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 102
10�3�1�1 Montage � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 102
10�3�1�2 Demontage � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 102
10�3�2 Voor-/achterwiel met steekassen � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 103
10�3�2�1 Montage � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 103
Voertuig
10�3�2�2 Demontage � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 103
10�3�3 Voor-/achterwiel met schroeven � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 104
10�3�3�1 Montage � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 104
10�3�3�2 Demontage � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 104
10�3�4 Carbonwielen � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 104
11 Telescopische zadelpen� � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 106
11�1 Grondslagen � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 106
11�2 Bediening � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 107
11�3 Instellingen � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 108
11�3�1 Kabelspanning instellen � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 108
11�3�2 Uitschuifsnelheid instellen� � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 108
11�3�3 Positie van de afstandsbediening van de telescopische zadelpen� � � � � � � � 108
11�3�4 Pneumatische telescopische zadelpen instellen � � � � � � � � � � � � � � � � � � 109
11�3�5 Hydraulische telescopische zadelpen ontluchten � � � � � � � � � � � � � � � � � � 109
12 Vering � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 110
12�1 Geveerde zadelpen � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 110
12�2 Geveerde voorvork en achtervering � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 111
12�2�1 Grondslagen � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 111
12�2�2 Bediening � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 112
12�2�3 Instellingen � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 114
12�2�3�1 Uitveerdemping en compressiedemping � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 114
12�2�3�2 SAG � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 114
12�2�3�3 Lock-Out � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 115
13 Reiniging � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 116
13�1 Remmen � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 118
13�2 Vering � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 119
13�3 Versnelling � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 119
13�4 Ketting� � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 120
14 Onderhoud � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 121
14�1 Inspectie-intervallen � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 123
14�2 Schroefverbindingen � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 124
14�3 Frame en vaste voorvork � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 124
14�4 Geveerde voorvork � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 124
14�5 Bagagedrager en spatborden� � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 125
14�6 Zadel � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 125
Voertuig
14�7 Stuur en stuurpennen � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 125
14�8 Balhoofdlager instellen� � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 126
14�8�1 Conventionele stuurpen met inwendige klemming � � � � � � � � � � � � � � � � � 127
14�8�2 Stuurpen met uitwendige klemming� � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 127
14�9 Wielen � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 128
14�9�1 Velgen en spaken � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 129
14�9�2 Slijtage-indicator van de velg bij velgremmen � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 129
14�9�3 Band � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 130
14�10 Lekke band � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 130
14�11 Wiel demonteren � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 130
14�11�1 Remmen voorbereiden � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 131
14�11�1�1 Mechanische velgremmen voorbereiden � � � � � � � � � � � � � � � � � � 132
14�11�1�2 Hydraulische velgremmen voorbereiden� � � � � � � � � � � � � � � � � � � 133
14�11�1�3 Terugtraprem voorbereiden� � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 133
14�11�1�4 Remmen voorbereiden bij racefietsen � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 134
14�11�2 Voorwiel demonteren � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 134
14�11�3 Achterwiel demonteren� � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 134
14�11�4 Draad- of vouwbanden demonteren� � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 135
14�11�5 Velglint controleren � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 137
14�11�6 Draad- of vouwbanden monteren � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 137
14�11�7 UST-banden monteren � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 138
14�11�8 Wiel monteren � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 139
14�11�8�1 Voorwiel monteren � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 140
14�11�8�2 Achterwiel monteren� � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 140
14�11�8�3 Na de montage van de wielen � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 140
14�12 Remsysteem � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 141
14�12�1 Velgrem algemeen� � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 142
14�12�1�1 Remblok controleren� � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 142
14�12�1�2 Remblok vervangen � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 143
14�12�1�3 Remblok met schroef vervangen � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 144
14�12�1�4 Remblok met veiligheidsplitpen vervangen � � � � � � � � � � � � � � � � � 144
14�12�1�5 Remblokhouders vervangen bij een racefiets � � � � � � � � � � � � � � � � 144
14�12�1�6 Afstand remblok bij een racefiets instellen � � � � � � � � � � � � � � � � � 146
14�12�2 Mechanische velgrem� � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 147
14�12�2�1 Remblokhouder vervangen � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 147
14�12�2�2 Afstand remblokhouder instellen � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 149
14�12�2�3 Remsysteem controleren � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 150
Voertuig
14�12�3 Hydraulische velgrem � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 150
14�12�3�1 Remblokhouders vervangen � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 151
14�12�3�2 Afstand remblokhouders instellen (Magura HS-modellen) � � � � � � � 152
14�12�3�3 Remsysteem controleren � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 153
14�12�4 Schijfrem� � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 153
14�12�4�1 Schijfrem inremmen � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 154
14�12�4�2 Schijfrem rotor controleren � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 154
14�12�4�3 Drukpunt instellen � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 154
14�12�4�4 Remzadel instellen � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 154
14�12�4�5 Remblokken vervangen � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 155
14�12�4�6 Remblok controleren� � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 157
14�12�4�7 Remsysteem controleren � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 157
14�12�5 Terugtraprem � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 157
14�13 Pedaalaandrijving � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 158
14�14 Verlichtingsset � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 158
14�15 Naafdynamo � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 159
14�16 Kettingspanning � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 159
14�16�1 Instellen van de kettingspanning met naafversnellingen � � � � � � � � � � � � 160
14�16�2 Kettingspanning bij derailleurs � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 160
14�16�3 Versnellingskabels � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 160
14�16�4 Derailleur � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 160
14�17 Aanbevolen bandenspanning � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 161
14�18 Vetten en oliën � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 162
14�19 Reinigings- en onderhoudsplan � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 163
15 Bewaring � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 166
16 Afvalverwijdering � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 167
16�1 Voertuig � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 167
16�2 Elektronische componenten en onderdelen � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 167
16�3 Verpakking � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 167
16�4 Banden en binnenbanden � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 167
16�5 Smeer- en onderhoudsmiddelen� � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 167
Voertuig
Voertuig Grondslagen
1
1 Grondslagen
1.1 Gebruiksaanwijzing lezen en bewaren
Deze gebruiksaanwijzing hoort bij dit voertuig. De begrippen fietsen,
racefietsen, Pedelecs, S-Pedelecs, kinderfietsen en kinderspeelfietsen worden
in de gebruiksaanwijzing voertuig onder de overkoepelende term “voertuig”
samengevat. De gebruiksaanwijzing bevat belangrijke informatie over de
instellingen en het gebruik. Lees grondig en volledig de gebruiksaanwijzing,
vooral de veiligheidsinstructies, alvorens het voertuig te gebruiken. Afhankelijk
van het voertuigmodel en de voertuigcategorie dient u ook de aanvullende
gebruiksaanwijzingen zorgvuldig en volledig door te nemen. De niet-naleving van
deze gebruiksaanwijzing kan leiden tot ernstige verwondingen of schade aan het
voertuig. Bewaar de gebruiksaanwijzing binnen handbereik. Overhandigt u het
voertuig aan derden, geef dan ook zeker deze gebruiksaanwijzing mee.
1.2 Regulier gebruik
De fabrikant of handelaar is niet aansprakelijk voor schade die is ontstaan door oneigenlijk
gebruik. Gebruik het voertuig uitsluitend op de manier die in deze gebruiksaanwijzing
is beschreven. Elk ander gebruik geldt als oneigenlijk en kan leiden tot ongevallen, ernstige
letsels of schade aan het voertuig.
Het ombouwen van voertuigen tot een Pedelec of S-Pedelec is niet toegestaan.
Het manipuleren van de aandrijfeenheid op elektrische fietsen en S-elektrische fietsen
is verboden.
Veranderingen of verbouwingen aan de fiets die de eigenschappen van de fiets veranderen
(bijv. skilopers, lasttransportinrichtingen, zijspannen) zijn niet toegestaan.
Garantieclaims kunnen in gevaar komen en kunnen vervallen als de fiets niet volgens
de voorschriften wordt gebruikt.
Het voertuig is bestemd voor het gebruik door één persoon, waarbij de zitpositie werd
afgestemd op diens lengte (zie hoofdstuk “Grondslagen / Zitpositie”).
Het gebruik van kinderzitjes, kinderaanhangers en andere fietsaanhangers (laad- en
hondenaanhangers) is niet toegestaan voor fietsen van de categorieën 0 en 6. Indien een
kinderzitje of een aanhangwagen wordt gebruikt met een fiets van categorie 2, 3, 4 of 5,
moet de bestuurder voldoen aan het beoogde gebruik van categorie 2. De aangegeven
gebruiksaanwijzing blijft geldig voor categorie 1.
VoertuigGrondslagen
2
Het gebruik van kinderzitjes, kinderaanhangers en andere fietskarren is niet
toegestaan voor:
Fietsen met een carbon achterbouw, tenzij deze voorzien is van een speciale
bevestiging voor de bevestiging van de aanhangerkoppeling.
Voertuigen van het type S-Pedelec
Kinder- en jongerenfietsen met wielgroottes 12" 16", 20" en 24".
Lees voor meer informatie het hoofdstuk "Veiligheid / Aanwijzingen voor het vervoer van
kinderen" en let op de speciale instructies voor het gebruik op uw fiets. Richt u voor het
gebruik van fietskarren en kinderstoeltjes tot uw handelaar.
Racefietsen en fitness-fietsen zijn uitsluitend bestemd voor het gebruik op straten
en wegen met een glad oppervlak die geasfalteerd, gebetonneerd of verhard zijn.
Elk gebruik op onverharde wegen kan ertoe leiden dat het voertuig stuk gaat.
De installatie van een bagagedrager, kinderzitje of aanhanger is niet toegestaan.
De racefiets/fitness-fiets wordt gedefinieerd als een voertuig
met een racestuur (racefiets) of een plat stuur (flat bar bij een fitness-fiets)
met smalle banden met zeer weinig of geen profiel
met een ongeveerd frame
dat een sportief gestrekte zitpositie vereist
Voor het reguliere gebruik van het voertuig in het wegverkeer moet u de nationale en
regionale voorschriften kennen, hebben begrepen en naleven (zie hoofdstuk “Veiligheid /
Instructies voor het wegverkeer”).
1.3 Voertuigcategorieën
Het voertuig wordt aangeduid met een symbool voor de voertuigcategorie. Dit symbool
bevindt zich doorgaans aan de onderste linker kant van de zadelbuis:
xVergelijk de vermelde voertuigcategorie op uw voertuig met de voertuigcategorieën
in de volgende tabel.
xLees alle hoofdstukken die beantwoorden aan de voertuigcategorie van uw voertuig.
Voertuig Grondslagen
3
Symbool Voertuigcategorie Gebruik
Voertuigen van de categorie 0 zijn
doorgaans kinderspeelfietsen 12"
en kinderfietsen 12" en 16".
Categorie 0:
- voor kinderen vanaf 3 jaar
- Gebruik slechts onder toezicht van
een opvoedingsverantwoordelijke
- deelname aan het wegverkeer is niet
toegestaan
- deelname aan wedstrijden
is niet toegestaan
- niet geschikt voor sprongen
en acrobatische handelingen
Fietsen van categorie 1 zijn fietsen
die ontworpen zijn voor stedelijke
infrastructuur (toestand van de wegen).
Categorie 1:
- alleen voor asfalt, beton of verharde
wegen en paden
- permanent grondcontact van de wielen
moet worden gegarandeerd
- deelname aan wedstrijden
is niet toegestaan
- niet geschikt voor sprongen, harde
schokken en acrobatiek
- de beoogde gemiddelde snelheid
is 15 tot 25 km/u
Fietsen van categorie 6 zijn meestal
fietsen, elektrische fietsen en
S-elektrische fietsen van het type
racefiets of fitnessfiets (stadsfiets)/
tijdritfiets/triatlonfiets.
Categorie 6:
- alleen voor asfalt, beton of verharde
wegen en paden
- permanent grondcontact van de wielen
moet worden gegarandeerd
- deelname aan wedstrijden is toegestaan
- geschikt voor afdalingen en sprints
- niet geschikt voor sprongen, harde
schokken en acrobatiek
- de beoogde gemiddelde snelheid
is 30 tot 55 km/u
VoertuigGrondslagen
4
Symbool Voertuigcategorie Gebruik
Voertuigen van de categorie 2
zijn doorgaans fietsen, Pedelecs
en S-Pedelecs van het type city-,
trekking-, cross trekking- of bakfiets,
bovendien jongerenfietsen 24"
en kinderfietsen 20".
Categorie 2:
- omvat categorie 1 en ook verharde
en natuurlijk vaste wegen met
gematigde hellingen
- van verhogingen van maximaal 15 cm,
bijv. stoepranden, kan worden gereden
- deelname aan wedstrijden
is niet toegestaan
- geschikt voor recreatief gebruik
en trekking onder matige inspanning
- niet geschikt voor sprongen
en acrobatische handelingen
- de beoogde gemiddelde snelheid
is 15 tot 25 km/u
Voertuigen van de categorie 3
zijn doorgaans fietsen, Pedelecs
en S-Pedelecs van het type
mountainbike met gebruiksdoel
cross country, marathon en tour,
enook fietsen van de gravel cyclo-
cross en all track.
Categorie 3:
- Omvat categorieën 1 en 2 en ook
ruwe trails met kleinere hindernissen
en onverharde wegen die een goede
rijtechniek vereisen
- geschikt voor sport en wedstrijden met
matige moeilijkheid van de paden
- de deelname aan wedstrijden is toegestaan
- drops en sprongen tot een hoogte van
max. 60 cm zijn toegestaan (een passende
rijtechniek wordt vooropgesteld)
- niet geschikt voor acrobatische handelingen
Voertuigen van de categorie 4
zijn doorgaans fietsen, Pedelecs
en S-Pedelecs van het type
mountainbike met gebruiksdoel
allmountain.
Categorie 4:
- omvat categorieën 1, 2 en 3
- grote hindernissen en hogere snelheden
stellen verhoogde rijvaardigheden voorop
- de deelname aan wedstrijden is toegestaan
- geschikt voor afdalingen
op onverharde wegen
- drops en sprongen tot een hoogte
van max. 120 cm zijn toegestaan (een
passende rijtechniek wordt vooropgesteld)
- niet geschikt voor acrobatische handelingen
Voertuig Grondslagen
5
Symbool Voertuigcategorie Gebruik
Voertuigen van de categorie 5
zijn doorgaans fietsen, Pedelecs
en S-Pedelecs van het type
mountainbike met gebruiksdoel
enduro/freerode/downhill/dirtjump.
Categorie 5:
- omvat categorieën 1, 2, 3 en 4 en ook een
zeer snel bereden en zeer moeilijk terrein
met extreme hellingen
- zeer hoge eisen aan de rijvaardigheid
- de deelname aan wedstrijden
is toegestaan
- geschikt voor sprongen en afdalingen
op onverharde paden
- verre sprongen en drops zijn toegestaan
(een passende rijtechniek wordt
vooropgesteld)
- niet geschikt voor acrobatische handelingen
Kinderspeelfietsen met een wielgrootte van 12" beantwoorden aan DIN EN 71
Kinderfietsen met een wielgrootte van 12" en 16" beantwoorden aan
DIN EN ISO 8098
Elektrische fietsen voldoen aan DIN EN 15194 en deels ook aan DIN EN ISO 4210,
S-elektrische fietsen voldoen aan DIN EN 15194 of aan de verordening (EU)
168/2013 (L1e-B), alle andere fietsen voldoen aan DIN EN ISO 4210.
Het beoogde gebruik is gebaseerd op DIN EN 17406
1.4 Maximaal toegestane totaal gewicht
GEVAAR
Breuk van componenten door overbelasting van het voertuig.
Risico op ongevallen en verwondingen!
xNeem het maximaal toegestane totale gewicht van het
voertuig in acht.
VoertuigGrondslagen
6
LET OP
Materiaalschade door overbelasting van het voertuig.
Beschadigingsgevaar!
xNeem het maximaal toegestane totale gewicht van het
voertuig in acht.
Het voertuig heeft een maximaal toegestaan totaal gewicht dat niet mag worden overschreden.
xNeem het maximaal toegestane totale gewicht van het voertuig in acht.
xRicht u tot uw handelaar als u vragen heeft over het maximaal toegestane
totaal gewicht.
Dit symbool (bij wijze van voorbeeld) geeft het maximaal toegestane totaal
gewicht van het voertuig aan. Het maximaal toegestane totaal gewicht van
uw voertuig verneemt u op het etiket op uw voertuig. Dit symbool bevindt
zich doorgaans aan de onderste linker kant van de zadelbuis.
Het maximaal toegestane totaal gewicht wordt als volgt berekend:
Voertuig + bestuurder + bagage / rugzak / kinderstoeltje etc. = maximaal toegestaan
totaal gewicht.
Maximaal toegestane totaal gewicht en fietskarwerking:
Bij gebruik van een aanhangwagen mag de maximale aanhangerbelasting van 40 kg
ongeremd / 80 kg geremd (aanhangwagen + lading) niet worden overschreden.
Dit symbool geeft de maximaal toegestane aanhangerbelasting van
de fiets aan. Noteer eventuele aanvullende informatie over de fiets
of aanhangwagen. Indien deze specificaties minder dan maximaal 40 kg
bedragen, moeten deze specificaties in acht worden genomen.
Neem de specificaties van de aanhangerfabrikant voor de kogeldruk in acht.
Indien een aanhangwagen wordt gebruikt, wordt het totale gewicht van de aanhangwagen
(aanhangwagen + lading) meegerekend in het totale gewicht van de fiets en moet rekening
worden gehouden met het maximaal toegestane totale gewicht van de fiets. Indien nodig
wordt de fiets goedgekeurd voor een hoger toelaatbaar totaalgewicht als samenstel met
een aanhangwagen. Let op de instructies op de fiets en in de modelspecifieke documenten.
Voertuig Grondslagen
7
1.5 Zitpositie
VOORZICHTIG
Gespannen spieren en pijn aan de gewrichten door een verkeerd
ingestelde zitpositie.
Risico op verwondingen!
xZorg ervoor dat de zitpositie correct wordt ingesteld door
uw handelaar.
VOORZICHTIG
Beperkte bereikbaarheid van bedieningselementen aan het stuur
door een verkeerd ingestelde zitpositie.
Risico op ongevallen en verwondingen!
xZorg ervoor dat de zitpositie correct wordt ingesteld door
uw handelaar.
De optimale zitpositie hangt af van de framegrootte en geometrie van het voertuig,
de lengte van de bestuurder en ook de instellingen van het stuur en het zadel.
Voor de instelling van de optimale zitpositie is vakkennis vereist.
De optimale zitpositie kan ook afhangen van het gebruik van het voertuig, bijv. wanneer
het hoofdzakelijk sportief wordt gebruikt.
De belangrijke eigenschappen van een optimale zitpositie zijn:
Als een pedaal boven staat, bedragen de hoek met de knie van het bovenste been
en de hoek van de arm 90°. Het onderste been is lichtjes gebogen
(zie “Afb.: Optimale zitpositie ( A)”).
Wanneer een pedaal vooraan staat, bevindt de knie zich boven de as van het voorste
pedaal (zie “Afb.: Optimale zitpositie (B)”).
De armen zijn ontspannen en lichtjes naar buiten gebogen
(niet te zien op de afbeelding).
De rug is lichtjes naar voren gebogen en staat niet loodrecht tot de zadelpen.
VoertuigGrondslagen
8
90°
90°
90°
A B
Afb.: Optimale zitpositie (bij wijze van voorbeeld)
xLees de hoofdstukken “Basisinstellingen / Zadel” en “Basisinstellingen / Stuur
en stuurpennen” over de instelling van de correcte zadel- of stuurhoogte.
1.6 Framehoogte
Om veilig en aangenaam te kunnen rijden, is het belangrijk een voertuig te kopen met
de voor de bestuurder passende framehoogte en -lengte. De passende framehoogte
hangt af van de staplengte van de bestuurder. Het is belangrijk rekening te houden met
de staplengte zodat het mogelijk is veilig en snel te stoppen en af te stappen van het
voertuig in gevaarlijke situaties.
xVraag advies over de juiste framehoogte aan een specialist.
1.7 Helm
xDraag bij elke rit met uw voertuig een geschikte en passende helm.
xVraag advies aan uw handelaar bij de aankoop van een helm.
xLaat de helm passend voor u instellen door uw handelaar.
xNeem de bijgeleverde informatie van de fabrikant van de helm in acht.
xZorg ervoor dat de helm correct zit (zie “Afb.: Houvast van de helm (A)”).
xSluit steeds de sluiting onder de kin.
Voertuig Grondslagen
9
A B
Afb.: Houvast van de helm ((A) correct, (B) zit te veel naar achteren)
(bij wijze van voorbeeld)
1.8 Bagagedrager
VOORZICHTIG
Blokkering van het voorwiel door verkeerde belading van
de bagagedrager vooraan.
Risico op ongevallen en verwondingen!
xBelaad de bagagedrager vooraan slechts naar boven toe.
xPlaats uw lading zo dat deze niet aan de zijkant hangt en het
sturen niet belemmert.
xPositioneer uw lading zodanig dat deze niet in de spaken van
het voorwiel verstrikt kan raken.
VOORZICHTIG
Gewijzigde rij-eigenschappen door achteraf gemonteerde
transportsystemen.
Risico op verwondingen!
xPas uw rijstijl aan de gewijzigde rij-eigenschappen aan.
VoertuigGrondslagen
10
LET OP
Overbelasting van de bagagedrager.
Beschadigingsgevaar!
xNeem de maximaal toegestane last op de bagagedrager in acht.
xDe bagagedrager is uitsluitend toegelaten voor het
transporteren van bagage.
LET OP
Beschadiging van voertuigcomponenten door een niet
goedgekeurde montage van een bagagedrager.
Beschadigingsgevaar!
xMonteer een bagagedrager nooit op de zadelpen.
xMonteer een bagagedrager nooit op een volledig geveerd frame.
De bagagedrager is een systeem op het voertuig waarop de bagage kan worden vervoerd.
Afhankelijk van het voertuigmodel kan het hierbij gaan om een bagagedrager met
klembeugel, een bagagedrager zonder klembeugel met spanriemen of een low
rider-bagagedrager voor fietstassen.
Verder zijn veel modellen standaard met een systeembagagedrager uitgerust. Voor deze
systeembagagedragers zijn diverse accessoires voorhanden, zoals manden of tassen,
die op het bagagevlak kunnen worden vastgeklikt.
xVraag advies aan uw handelaar over passende accessoires.
Wanneer uw voertuig uitgerust is met een bagagedrager:
xVerricht geen veranderingen aan de bagagedrager.
xWilt u de bagagedrager vervangen, vraag dan advies aan uw handelaar.
xZorg ervoor dat de bagagedrager niet wordt overbelast.
xNeem de maximaal toegestane last op de bagagedrager in acht.
xDe maximaal toegestane last op de bagagedrager is doorgaans op het oppervlak
van de bagagedrager genoteerd.
xWanneer de maximale toegestane last niet op het oppervlak van de bagagedrager
is gemarkeerd, dient u advies te vragen aan uw handelaar.
Voertuig Grondslagen
11
xZorg ervoor dat de bagagedrager gelijkmatig wordt belast.
xGebruikt u fietstassen, zorg er dan voor dat het gewicht van de bagage gelijkmatig
is verdeeld over de linker en rechter tas.
xZorg ervoor dat de bagage voldoende is vastgemaakt zodat ze niet valt.
xGebruik eventueel spanriemen om bagage vast te maken.
Wanneer uw voertuig niet met een bagagedrager uitgerust is:
xIs een montage achteraf van de bagagedrager aan de achtervork van het voertuig
uitsluitend toegestaan als de nodige vastschroefpunten al aanwezig zijn op het
frame. Is dit niet het geval, dan is de montage achteraf niet toegestaan. Neem ook
de instructies op het voertuig in acht.
xIs de montage achteraf van een bagagedrager of een ander transportsysteem aan
de voorvork verboden, indien daarvoor geen uitdrukkelijke goedkeuring bestaat.
xIs de montage achteraf van een bagagedrager of een ander transportsysteem aan
de voorvork en/of achtervork van de S-Pedelec verboden.
Zorg ervoor dat verlichtingssystemen en reflectoren bij een montage achteraf van een
transportsysteem niet afgedekt worden of indien nodig de positie ervan wordt gewijzigd.
1.8.1 Bagagedrager met klembeugel
1. Grijp de klembeugel, trek hem voorzichtig
naar boven en houd hem in deze positie.
2. Leg uw bagage op de bagagedrager.
3. Bevestig uw bagage op de bagagedrager
met de klembeugel die u langzaam
terugplaatst.
4. Zorg ervoor dat de bagage stevig
is bevestigd zodat ze niet valt.
Afb.: Bagagedrager met klembeugel
(bij wijze van voorbeeld)
VoertuigGrondslagen
12
1.8.2 Bagagedrager zonder klembeugel met spanriem
1. Maak de spanriemen los.
2. Leg uw bagage op de bagagedrager.
3. Trek de spanriemen krachtig over
de bagage.
4. Bevestig de spanriemen aan de hiervoor
voorziene houders aan het frame van
de bagagedrager.
xZorg ervoor dat de bagage stevig
is bevestigd zodat ze niet valt.
1.8.3 Low rider-bagagedragers voor fietstassen
1. Vul de fietstassen.
2. Zorgt ervoor dat de fietstassen hetzelfde
gewicht hebben.
3. Sluit de fietstassen zodat geen losse linten
en gespen afhangen.
4. Hang de fietstassen met het
ophangsysteem aan de bagagedrager.
xZorg ervoor dat de tassen stevig
op de low rider-bagagedrager zitten
en dat ze zijn vastgemaakt zodat
ze niet kunnen vallen.
1.8.4 Systeembagagedrager
xNeem de bijgeleverde informatie over de functies van uw systeembagagedrager in acht.
xVraag eventueel advies aan uw handelaar over de functies en passende accessoires.
Afb.: Bagagedrager met spanriemen
(bij wijze van voorbeeld)
Afb.: Low rider-bagagedrager
(bij wijze van voorbeeld)
Voertuig Grondslagen
13
1.9 Standaardvarianten
De standaard is een systeem om het voertuig
na gebruik rechtop te parkeren.
Modellen die zijn uitgerust met een
standaard beschikken over een zijstandaard
in het midden, tweebenige standaard
of een achtervorkstandaard (zie “Afb.:
Standaardvarianten”).
Wanneer uw voertuig niet is uitgerust met
een standaard en u een standaard wil laten
installeren:
xVraag advies aan uw handelaar over
het installeren van een standaard.
xZorg ervoor dat de standaard wordt
gemonteerd door uw handelaar.
xHoud er rekening mee dat het
aanbrengen van een standaard achteraf
niet toegestaan is bij een carbon frame.
1.9.1 Zijstandaards en achtervorkstandaards
1. Om de zijstandaard in het midden of de achtervorkstandaard naar beneden
te klappen, houdt u het voertuig vast.
2. Klap de zijstandaard of achtervorkstandaard met de voet naar beneden.
3. Zet het voertuig neer op de zijstandaard of achtervorkstandaard.
4. Zorg ervoor, vooraleer u het voertuig loslaat, dat het voertuig stevig op de zijstandaard
of achtervorkstandaard staat en niet kan omvallen.
xOm de zijstandaard of achtervorkstandaard opnieuw omhoog te klappen, ontlast
u de zijstandaard of achtervorkstandaard en klapt u hem met de voet naar boven.
2 31
Afb.: Standaardvarianten (bij wijze van voorbeeld)
1 Centrale tweebenige standaard
2 Centrale zijstandaard
3 Achtervorkstandaard
VoertuigGrondslagen
14
1.9.2 Tweebenige standaard
1. Om de tweebenige standaard in het midden naar beneden te klappen, houdt
u het voertuig vast.
2. Klap de tweebenige standaard met de voet naar beneden.
3. Fixeer de tweebenige standaard met de voet.
4. Schuif het voertuig naar achteren zodat het voertuig op de tweebenige standaard staat.
5. Zorg ervoor, vooraleer u het voertuig loslaat, dat het voertuig stevig op de tweebenige
standaard staat en niet kan omvallen.
xOm de tweebenige standaard omhoog te klappen, schuift u het voertuig naar voren.
De tweebenige standaard klapt door de beweging omhoog.
xZorg er voor de fietsrit voor dat de standaard volledig naar boven is geklapt en niet
over de grond sleept.
1.10 Roltrainer
WAARSCHUWING
Foutieve bediening van de roltrainer door een ontoereikende kennis.
Risico op ongevallen en verwondingen!
xLeer voor het gebruik en de bediening de functies van de
roltrainer kennen.
Bij het gebruik van roltrainers zijn uitsluitend de zogenaamde vrije rollen toegestaan.
Bij deze is het voertuig niet vast ingespannen.
Eventueel moeten de banden van het voertuig op de roltrainer worden aangepast.
Allerhande gemotoriseerde voertuigen zoals voertuigen van de categorie 0 en de types
kinderfiets 20" en jongerenfiets 24" mogen niet worden gebruikt op roltrainers.
Voertuig Grondslagen
15
1.11 Aero-stuur bij racefietsen
WAARSCHUWING
Verlengde remweg door een grotere afstand tot de remarmen.
Risico op ongevallen!
xLeer omgaan met het aero-stuur en hoe u de remarmen
moet vastgrijpen.
xRijd bijzonder vooruitziend als u het aero-stuur gebruikt.
Om bijvoorbeeld bij een triatlon of het tijdrijden op de racefiets een
aerodynamische positie te kunnen innemen, worden zogenaamde
aero-sturen gebruikt.
Aero-sturen mogen uitsluitend bij voertuigen van de categorie 1 en bij
racefietsen zonder ondersteuning van een motor worden geïnstalleerd.
De versnellingshendels van de aero-sturen
liggen vaak op het einde van het stuur
(zie hoofdstuk “Derailleur / Bediening /
Versnellingshendel bij een racefiets
bedienen”). De remarmen liggen op het
uiteinde van het basisstuur. Wanneer
de racefiets in een aerodynamische positie
wordt bestuurd, liggen de remarmen buiten
het directe handbereik van de bestuurder.
xLeer het rijgedrag van een aero-stuur
kennen en oefen het grijpen van
de remarmen op een terrein weg van
het wegverkeer.
xSluit bij het oefenen van de hantering
van het stuur andere gevarenbronnen
uit, zoals een ongeoefende omgang
met de klikpedalen. Beperk u in eerste
instantie tot het oefenen met het stuur.
xPas uw rijstijl aan de gewijzigde rij-eigenschappen aan.
1
2
Afb.: Afstand tussen versnellingshendels
en remarmen bij het aero-stuur
(bij wijze van voorbeeld)
1 Versnellingshendel
2 Remarm
VoertuigVoor de fietsrit
16
2 Voor de fietsrit
Dit hoofdstuk bevat informatie om het voertuig in gebruik te kunnen nemen.
2.1 Voor elke rit
WAARSCHUWING
Materiaalbreuk door slijtage door het gebruik en losse
schroefverbindingen.
Risico op ongevallen en verwondingen!
xKijk het voertuig voor elke rit na volgens de testinstructie.
xGebruik het voertuig uitsluitend als het niet is beschadigd.
xGebruik het voertuig alleen als u geen buitensporige slijtage
en geen losse schroef- en stekkerverbindingen vaststelt.
xKijk het voertuig voor elke rit na volgens de testinstructie.
Testinstructie
Schroef- en stekkerverbindingen Visuele inspectie van de schroef- en stekkerverbindingen
remmen Functiecontrole van de remmen
Versnelling Functiecontrole van de versnelling
Wielen Visuele inspectie van het correcte houvast en een
correcte positionering
Visuele inspectie van de steekassen, snelspanners
en/of schroeven
Band Visuele inspectie van de banden op barsten
of vreemde voorwerpen
Bandenspanning controleren en instellen
Frame Visuele inspectie van het frame op barsten, vervormingen
of kleurverandering
Vering Functiecontrole door het in- en uitveren
Velgen en spaken Visuele inspectie van de velgen en spaken
Voertuig Voor de fietsrit
17
Testinstructie
Snelspanners Voorspanning controleren
Visuele inspectie van het correcte houvast van
de snelspanners
Zadel/zadelpen Visuele inspectie van het zadel/de zadelpen
Stuur/stuurpen Stuur en stuurpen controleren op stevig houvast
Visuele inspectie van het stuur en de stuurpen op barsten,
vervormingen of kleurverandering
Verlichting Functiecontrole van de verlichting
Bel Functiecontrole van de bel
1. Controleer bij het remmen met snelspan
hevel of bij beide remmen de hendel van
de snelspan hevel is geopend
(zie “Afb.: Positie snelspan hevel”).
2. Controleer of de remmen werken.
xGebruik de remarm en eventueel
de terugtraprem en let
op ongewone geluiden.
xGa na of het voertuig bij een
aangetrokken rem niet of slechts
moeizaam kan worden verschoven.
xGa na of de remblokken bij een
losgelaten remarm slepen.
xGa na of de remarmen het stuur raken wanneer de remarm wordt gebruikt.
Laat eventueel de remmen opnieuw instellen door uw handelaar of laat versleten
componenten vervangen.
3. Controleer of de versnelling werkt.
xGa na of alle versnellingen correct worden geschakeld en of er daarbij ongewone
geluiden optreden.
4. Veer de geveerde voorvork in en uit.
xAls u ongewone geluiden hoort of de geveerde voorvork zonder weerstand
meegeeft, dient u de geveerde voorvork door uw handelaar te laten controleren.
5. Ga na (indien aanwezig), of de snelspanassen en steekassen juist gesloten
en ingesteld zijn (zie hoofdstuk “Wielen en banden / Voor-/achterwiel
monteren en demonteren”).
Afb.: Positie snelspan hevel
(bij wijze van voorbeeld)
1 Snelspan hevel
1
1
VoertuigVoor de fietsrit
18
6. Ga na of het stuur in een rechte hoek naar het voorwiel is gericht.
xWanneer het stuur niet in een rechte hoek tot het voorwiel staat, dient
u het in te stellen (zie hoofdstuk “Basisinstellingen / Stuur en stuurpennen /
Stuur positioneren”).
7. Ga na of de bel en de verlichting werken.
xGa na of u een duidelijk geluid hoort als u de bel gebruikt.
xSchakel de verlichting in en ga na of de voor- en achterlamp branden
(zie hoofdstuk “Basisinstellingen / Verlichting”). Bij voertuigen met dynamo
draait u hiervoor aan het voorwiel.
xVerwijder eventueel vuil van de koplamp, de reflectoren en het achterlicht.
2.2 Voor de eerste rit
WAARSCHUWING
Onverwacht gedrag van het voertuig door een verkeerd gebruik.
Risico op ongevallen en verwondingen!
xLeer voor de eerste rit het voertuig kennen.
Het voertuig werd volledig gemonteerd, afgesteld door uw handelaar en is rijklaar.
Aanvullend moeten voor de eerste rit volgende punten in acht worden genomen:
xLeer de indeling van de remarmen kennen.
xBent u de indeling van de remarmen voor de voorwiel- of achterwielrem niet gewoon,
laat ze dan veranderen door uw handelaar.
xLeer ook wennen aan de remeigenschappen van uw type van remmen bij een lage
snelheid (zie hoofdstuk “Rem”).
xGebruik bij hydraulische remmen meerdere keren de beide remarmen zodat
de remblokken in het remzadel worden gecentreerd.
xZorg ervoor dat het stuur, de zadelpen en de handgrepen stevig vastzitten.
xLeer op een terrein buiten het wegverkeer wennen aan de rij-eigenschappen van
uw voertuig.
xLeer op een terrein buiten het wegverkeer de versnelling hanteren tot u de versnelling
zodanig kunt bedienen dat uw aandacht niet wordt beïnvloed (zie hoofdstuk
“Derailleur” en “Naafversnellingen”).
xGa na of u bij langere ritten een comfortabele zitpositie inneemt en of u alle
componenten aan het stuur tijdens het fietsen veilig kunt bedienen (zie hoofdstuk
“Grondslagen / Zitpositie”).
Voertuig Veiligheid
19
3 Veiligheid
3.1 Algemene veiligheidsinstructies
GEVAAR
Ontbrekend hoofddeksel.
Risico op verwondingen!
xDraag bij het fietsen een geschikte helm.
WAARSCHUWING
Foutieve bediening van het voertuig door een ontoereikende kennis.
Risico op ongevallen en verwondingen!
xLeer voor het gebruik en de bediening de functies van het
voertuig kennen.
xAls de locatie van de remhendels voor de voor- of achterrem
u niet bekend is, maakt u zich er dan vertrouwd mee en rij vooral
in het begin voorzichtig.
WAARSCHUWING
Foutieve bediening door kinderen of personen met ontoereikende
kennis of vaardigheden.
Risico op ongevallen en verwondingen!
xZorg ervoor dat het voertuig niet wordt gebruikt door kinderen
met beperkte fysieke, sensorische of mentale vaardigheden
of een gebrek aan ervaring en vakkennis.
xZorg ervoor dat kinderen niet met het voertuig spelen.
Zorg ervoor dat de reiniging en het onderhoud niet door
kinderen of personen met beperkte fysieke, sensorische
of mentale vaardigheden worden uitgevoerd.
VoertuigVeiligheid
20
xZorg ervoor dat kinderen niet met de verpakking en kleine
onderdelen spelen.
De volgende veiligheidsinstructie is alleen geldig voor de voertuigcategorieën:
WAARSCHUWING
Breuk van componenten door een oneigenlijk gebruik van
het voertuig.
Risico op ongevallen en verwondingen!
xSpring met het voertuig niet over hellingen of heuvels.
xRijd met het voertuig niet over terreinen.
xRijd met de fiets niet over trappen, rotsen of andere treden met
een hoogte van meer dan 15 cm, bijv. hoge stoepranden.
De volgende veiligheidsinstructie is alleen geldig voor de voertuigcategorieën:
WAARSCHUWING
Breuk van componenten door een oneigenlijk gebruik van
het voertuig.
Risico op ongevallen en verwondingen!
xRijd met het voertuig alleen over dergelijke hindernissen
die mogelijk zijn volgens uw kunnen en uw ervaring.
Voertuig Veiligheid
21
WAARSCHUWING
Verkeerde montages, veranderingen aan het voertuig of verkeerde
accessoires kunnen storingen van het voertuig veroorzaken.
Risico op ongevallen en verwondingen!
xBreng geen veranderingen of aanpassingen aan de fiets
aan en laat uw dealer geen veranderingen aan de fiets
aanbrengen die de eigenschappen van de fiets veranderen
(bijv. ski's, bagagedragers, zijspannen).
xZorg ervoor dat kinderstoeltjes of fietskarren uitsluitend worden
gemonteerd door uw handelaar.
xZorg ervoor dat kinderstoeltjes of alle soorten van aanhangers
alleen worden gemonteerd na overleg met uw handelaar,
als uw voertuigcategorie of de voorschriften voor uw model
dit toelaten.
WAARSCHUWING
Een verlengde remweg en verminderde baanvastheid door
een gladde of vervuilde weg.
Risico op ongevallen en verwondingen!
xPas uw rijstijl en snelheid aan de weersomstandigheden
en situatie van het wegdek aan.
VOORZICHTIG
Ontbrekende controle van het voertuig door handenvrij fietsen.
Risico op ongevallen en verwondingen!
xRijd nooit met het voertuig zonder de handen te gebruiken.
VoertuigVeiligheid
22
VOORZICHTIG
Vangplaatsen aan het voertuig.
Risico op ongevallen en verwondingen!
xZorg ervoor dat kledingstukken niet verstrikt kunnen raken.
Draag geschikte kleding.
VOORZICHTIG
Afglijden door verkeerde schoenen.
Risico op ongevallen en verwondingen!
xDraag schoenen met een harde antislipzool.
VOORZICHTIG
Ontoereikende beschermende kleding.
Risico op verwondingen!
xDraag gepaste beschermende kleding afhankelijk van
uw voertuigcategorie en het gebruiksdoel van het voertuig
(bijv. protectoren en handschoenen).
VOORZICHTIG
Verminderde remwerking door zeepresten, olie, vet
of onderhoudsproducten op de velgen of remblokken
of op de remschijven.
Gevaar voor ongevallen en verwondingen!
xVermijd contact van vet en olie met de velg of de remschijf
en met de remblokken.
Voertuig Veiligheid
23
xGebruik de fiets niet als er vet of olie op de velg, remschijf,
remblokken of remvoeringen is gekomen en laat de onderdelen
die met olie vervuild zijn vakkundig reinigen en indien nodig
vervangen door uw dealer.
xVerwijder na het reinigen de zeep- en onderhoudsmiddelresten.
xControleer na het reinigen de remmen op zeep en resten van
onderhoudsproducten.
LET OP
Neonkleuren kunnen hun kleurkracht verliezen bij langdurige
blootstelling aan zonnestraling.
Kans op schade!
xStel uw fiets niet onnodig lang bloot aan direct zonlicht en plaats
het indien mogelijk op beschutte plaats.
LET OP
Verhoogde slijtage door een verkeerde bediening van het voertuig.
Beschadigingsgevaar!
xGebruik uw voertuig op de manier die is beschreven in het
reguliere gebruik.
xNeem de instructies over het gebruik betreffende
uw voertuigcategorie in acht.
xZorg ervoor dat uw voertuig niet wordt overbelast.
Rijd uitsluitend op terreinen of rijwegen die beantwoorden
aan uw voertuigcategorie.
VoertuigVeiligheid
24
3.2 Instructies voor het wegverkeer
GEVAAR
Slechte zichtbaarheid voor andere weggebruikers.
Risico op ongevallen en verwondingen!
xDraag bij het fietsen heldere kleding met
reflecterende elementen.
WAARSCHUWING
Verkeerd of oneigenlijk gebruik.
Risico op ongevallen en verwondingen!
xNeem de nationale en regionale voorschriften voor
het wegverkeer in acht.
xGebruik het voertuig alleen in het wegverkeer als de uitrusting
beantwoordt aan de nationale en regionale voorschriften voor
het wegverkeer.
xRespecteer het voor uw voertuigcategorie geldende
reguliere gebruik.
WAARSCHUWING
Onoplettendheid in het wegverkeer.
Risico op ongevallen en verwondingen!
xLaat u tijdens het fietsen niet afleiden door andere activiteiten,
bijvoorbeeld door het inschakelen van de verlichting.
xGebruik tijdens het fietsen geen mobiele apparaten,
bijv. smartphone of MP3-spelers.
xGebruik tijdens het fietsen geen drankbussen.
xRijd niet met het voertuig wanneer u alcohol, verdovende
middelen of beïnvloedende medicamenten hebt ingenomen.
Voertuig Veiligheid
25
xInformeer u voor de eerste rit over de nationale en regionale voorschriften voor
de uitrusting. Bijvoorbeeld betreffende:
helmplicht
verplicht veiligheidsvest
remmen
verlichting en reflectoren
bel
Fietskarren en kinderstoeltjes
Aanhangwagens, kinderwagens en kinderzitjes
xGebruik fietskarren alleen als uw voertuig geschikt is voor het gebruik van fietskarren
(zie hoofdstuk “Veiligheid / Instructies voor het meenemen van kinderen / Fietskar”).
xGebruik kinderstoeltjes alleen als uw voertuig geschikt is voor het gebruik van
kinderstoeltjes (zie hoofdstuk “Veiligheid / Instructies voor het meenemen van
kinderen / Kinderstoel”).
xNeem de nationale en regionale voorschriften voor het wegverkeer in acht.
xNeem het wegenverkeersreglement in acht.
xRicht u tot uw handelaar als u vragen heeft.
Wetten en voorschriften kunnen op elk moment worden gewijzigd.
Informeer u regelmatig over de nationale en regionale voorschriften.
3.3 Instructies voor het meenemen van kinderen
GEVAAR
Breuk van componenten door overbelasting van het voertuig.
Risico op ongevallen en verwondingen!
xNeem het maximaal toegestane totale gewicht van het voertuig
in acht.
xBevestig geen andere zitjes, behalve goedgekeurde kinderzitjes
of kinderaanhangers.
xZorg ervoor dat een kinderstoeltje of fietskar wordt gemonteerd
door uw handelaar.
VoertuigVeiligheid
26
WAARSCHUWING
Ontbrekend hoofddeksel.
Risico op verwondingen!
xZorg ervoor dat uw kind steeds een geschikte en gepaste
helm draagt.
xVraag aan uw handelaar welke helm voor uw kind geschikt is.
xVraag aan uw handelaar dat hij toont hoe de helm bij uw kind
moet worden gebruikt.
VOORZICHTIG
Verbrandingsgevaar door hete schijfrem rotoren.
Risico op verwondingen!
xZorg ervoor dat uw kind niet in de buurt van het voertuig speelt.
VOORZICHTIG
Verwonding van uw kind door het omvallen van het voertuig.
Risico op verwondingen!
xHoud het voertuig steeds vast als u het neerzet, zolang uw
kind in het kinderstoeltje zit of zolang het in de buurt van het
voertuig verblijft.
xZorg ervoor dat uw kind niet onbewaakt in de buurt van het
geparkeerde voertuig speelt.
xZorg ervoor dat uw kind nooit in het kinderstoeltje of in de
fietskar blijft zitten wanneer u het voertuig op de fietsstandaard
plaatst om het te parkeren.
Voertuig Veiligheid
27
LET OP
Materiaalschade door overbelasting van het voertuig.
Beschadigingsgevaar!
xNeem het maximaal toegestane totale gewicht van het
voertuig in acht.
Het gebruik van kinderzitjes, kinderaanhangers en andere fietsaanhangers (laad-
en hondenaanhangers) is niet toegestaan voor fietsen van de categorieën 0 en 6.
Indien een kinderzitje of een aanhangwagen wordt gebruikt met een fiets van categorie
2, 3, 4 of 5, moet de bestuurder voldoen aan het beoogde gebruik van categorie 2.
De aangegeven gebruiksaanwijzing blijft geldig voor categorie 1.
Het gebruik van kinderzitjes, kinderaanhangers en andere fietskarren is niet toegestaan voor:
Fietsen met een carbonframe
Fietsen van het type S-elektrische fiets
Fietsen voor kinderen en jongeren met de wielmaten 12", 16", 20" en 24".
Volgende punten moeten in acht worden genomen vooraleer u kinderen meeneemt:
xVervoer een kind alleen in de kinderstoel of fietskar als de nationale en regionale
voorschriften dit toelaten.
xNeem voor het gebruik van kinderstoeltjes en fietskarren de nationale en regionale
voorschriften in acht.
xInformeer u bij een specialist over geschikte kinderstoelen en fietskarren.
xZorg ervoor dat kinderstoeltjes of fietskarren uitsluitend worden gemonteerd door
uw handelaar.
xNeem de bijgeleverde informatie van de fabrikant van de kinderstoel of fietskar
in acht.
xRespecteer het toegestane maximale gewicht voor de kinderstoel of fietskar
in de bijbehorende gebruiksaanwijzing.
xLeer op een terrein buiten het wegverkeer wennen aan het gewijzigde
rij- en remgedrag van uw voertuig met kinderstoel of fietskar.
xPas uw rijstijl aan de gewijzigde rij-eigenschappen aan.
xLeer uw kind het correcte gedrag aan tijdens het fietsen.
xVervoer een kind slechts in de kinderstoel of fietskar, als het een aangepaste helm
draagt. Vraag advies aan een specialist over de keuze van een geschikte helm.
VoertuigVeiligheid
28
3.3.1 Kinderstoel
VOORZICHTIG
Verwonding van uw kind door ontoereikende bescherming.
Risico op verwondingen!
xZorg ervoor dat bij de montage van een kinderstoel
de zadelveren volledig worden omhuld zodat verwondingen
worden vermeden.
xZorg er bij de montage van een kinderstoel voor dat alle
draaiende en beweeglijke componenten worden afgedekt,
bijvoorbeeld met een spaakbescherming.
LET OP
Beschadiging van voertuigcomponenten door een niet
goedgekeurde montage van een kinderstoel.
Beschadigingsgevaar!
xMonteer een kinderstoel nooit aan het stuur.
xMonteer een kinderstoel nooit op de zadelpen.
xMonteer een kinderstoel nooit op een bagagedrager vooraan.
xMonteer een kinderstoel nooit op een carbon frame.
De kinderstoel is een systeem voor
het meenemen van kleine kinderen
op het voertuig (zie “Afb.: Kinderstoel”).
Afb.: Kinderstoel (bij wijze van voorbeeld)
Voertuig Veiligheid
29
Bij het gebruik van een kinderstoel moeten volgende punten in acht worden genomen:
xZorg ervoor dat kinderstoeltjes slechts worden gemonteerd wanneer het voertuig
geschikt is voor de montage (zie hoofdstuk “Grondslagen / Regulier gebruik”).
Vraag advies aan uw handelaar over passende kinderstoeltjes.
xGebruik uitsluitend kinderstoeltjes die zodanig zijn aangebracht dat het kind achter
de bestuurder zit.
De montage van kinderstoeltjes is vanuit constructief opzicht niet mogelijk
bij elk voertuig. De bedienings- en montagehandleiding van de fabrikant van
de kinderstoel moet worden nageleefd. Bij een volledig geveerd frame moet
de afstemming van het veringssysteem worden gecontroleerd. Vraag advies
aan uw handelaar.
Kinderstoeltjes mogen ook op de bagagedrager worden gemonteerd als een systeem/
adapter van de speciaalzaak, geschikt voor de bagagedrager, wordt gebruikt.
Op een bagagedrager vooraan is de montage van een kinderstoel niet toegestaan.
3.3.2 Fietskar
De fietskar is een systeem voor het
meenemen van kleine kinderen. De fietskar
wordt achter het voertuig gespannen
(zie “Afb.: Fietskar”).
Bij het gebruik van een fietskar moeten volgende punten in acht worden genomen:
xZorg ervoor dat fietskarren slechts worden gemonteerd wanneer het voertuig
geschikt is voor de montage (zie hoofdstuk “Grondslagen / Regulier gebruik”).
Vraag advies aan uw handelaar over passende fietskarren.
xRespecteer de maximale aanhanglast.
xAls er op het voertuig niet anders is aangegeven, geldt:
De maximale aanhanglast voor ongeremde fietskarren bedraagt 40 kg.
De maximale aanhanglast voor geremde fietskarren bedraagt 80 kg.
Afwijkende informatie op het voertuig heeft voorrang.
xHoud er rekening mee dat uw voertuig met een fietskar beduidend langer is.
xVervoer uitsluitend het aantal kinderen dat is toegestaan voor de fietskar.
Afb.: Fietskar (bij wijze van voorbeeld)
VoertuigVeiligheid
30
xGebruik uitsluitend fietskarren met een functionerende verlichting die beantwoordt
aan de nationale en regionale voorschriften.
xKies een fietskar met kinderbeveiligingssysteem.
xZorg ervoor dat de fietskar wordt uitgerust met een buigzame vlaggenstang die
minstens 1,5 m hoog is en een lichtgevende vlag heeft en ook afdekkingen voor
de spaken en wielkasten.
De montage van aanhangerkoppelingen is vanuit constructief opzicht
niet mogelijk bij elk voertuig. Vraag advies aan uw handelaar.
3.4 Instructies over het transport
3.4.1 Instructies over de bagage
WAARSCHUWING
Valpartij door verkeerd vervoerde bagage.
Risico op ongevallen en verwondingen!
xTransporteer geen draagtassen of andere voorwerpen op het
stuur, behalve de systemen die eventueel door de fabrikant van
het voertuig zijn goedgekeurd.
xFixeer voorwerpen op de bagagedrager zodat ze niet wegglijden
en naar beneden vallen. Gebruik voor het fixeren van bagage
uitsluitend onbeschadigde spanriemen.
xGebruik stabiele fietstassen of passende accessoires voor
uw systeembagagedrager.
WAARSCHUWING
Gewijzigde rij-eigenschappen door extra gewicht.
Risico op ongevallen en verwondingen!
xLeer de rij-eigenschappen bij extra bagage kennen op een plaats
weg van het wegverkeer.
Voertuig Veiligheid
31
xControleer de gewichtsverdeling van uw bagage.
xVerdeel extra gewicht gelijkmatig over de beide kanten van
de bagagedrager of in het midden op de bagagedrager.
xAls u opmerkt dat uw rijveiligheid niet wordt gegarandeerd,
dient u de bagage te reduceren.
xPas uw rijstijl aan de gewijzigde rij-eigenschappen aan.
Volgende punten moeten in acht worden genomen voor het transport van bagage:
xPositioneer uw bagage zodanig dat reflectoren of lichten niet worden afgedekt.
xRem vroeger en plan een langere remweg en een trager stuurgedrag in.
xFixeer bagage op de bagagedrager zodat ze niet wegglijdt en naar beneden valt,
bijv. met spanriemen.
xBerg zware voorwerpen zodanig op dat het belangrijkste gewicht dichtbij de wielnaaf
ligt, bijv. onderaan in fietstassen.
xZorg ervoor dat bevestigingsmiddelen zoals riemen of kabels niet in de bewegende
delen verstrikt kunnen raken.
3.4.2 Instructies voor de montage van aanhangers
WAARSCHUWING
Breuk van componenten door een verkeerde montage
van de aanhangerkoppeling.
Risico op ongevallen en verwondingen!
xZorg ervoor dat aanhangerkoppelingen worden gemonteerd
door uw handelaar.
xZorg ervoor dat slechts aanhangers worden gemonteerd die met een
aanhangerkoppeling aan de achteras van het voertuig worden bevestigd.
Dit geldt niet voor modellen met een in het frame geïntegreerde houder voor de montage
van een aanhangwagenkoppeling.
xZorg ervoor dat de aanhangerkoppeling zeker niet aan andere delen van het frame
of aan componenten zoals de zadelpen wordt bevestigd.
VoertuigVeiligheid
32
3.4.3 Instructies over aanhangers voor lasten en honden
LET OP
Verkeerd gebruik van aanhangers voor lasten en honden.
Beschadigingsgevaar!
xOverschrijd nooit de maximale aanhanglast.
xFixeer lasten en voorwerpen in de aanhanger zodat ze niet
wegglijden en naar beneden vallen.
xNeem honden uitsluitend mee in geschikte aanhangers vor
honden. Gebruik geen aanhangers voor lasten of fietskarren.
Aanhangers voor lasten en honden zijn systemen voor het transport van bagage en andere
voorwerpen en voor het meenemen van honden. Aanhangers voor lasten en honden
worden achter het voertuig gespannen.
Bij het gebruik van aanhangers voor lasten en honden moeten volgende punten in acht
worden genomen:
xZorg ervoor dat aanhangers slechts worden gemonteerd wanneer het voertuig
geschikt is voor de montage (zie hoofdstuk “Grondslagen / Regulier gebruik”).
Vraag advies aan uw handelaar over passende aanhangers.
xRespecteer de maximale aanhanglast:
xAls er op het voertuig niet anders is aangegeven, geldt:
De maximale aanhanglast voor ongeremde aanhangers bedraagt 40 kg.
De maximale aanhanglast voor geremde aanhangers bedraagt 80 kg.
Afwijkende informatie op het voertuig heeft voorrang.
xHoud er rekening mee dat uw voertuig met een aanhanger beduidend langer is.
xGebruik uitsluitend aanhangers met een functionerende verlichting die beantwoordt
aan de nationale en regionale voorschriften.
De montage van aanhangerkoppelingen is vanuit constructief opzicht niet
mogelijk bij elk voertuig. Vraag advies aan uw handelaar.
Voertuig Veiligheid
33
3.4.4 Instructies over het transport van het voertuig met de wagen
GEVAAR
Gevaar voor andere weggebruikers door niet correct
bevestigde voertuigen.
Risico op ongevallen en verwondingen!
xAls u uw voertuig wilt transporteren met een
bevestigingssysteem op het dak of aan de achterzijde van
de wagen, dient u de bevestiging van het voertuig regelmatig
te controleren tijdens rijpauzes zodat wordt vermeden dat het
voertuig loskomt.
VOORZICHTIG
Niet gefixeerd transport van voertuigen en kleine onderdelen.
Risico op ongevallen en verwondingen!
xTransporteer het voertuig of onderdelen van het voertuig
nooit wanneer deze niet zijn gefixeerd in de binnenruimte
of kofferruimte van uw wagen.
xFixeer het voertuig met geschikte bevestigingssystemen voor
de binnenruimte wanneer u het voertuig in de kofferruimte
of binnenin uw wagen transporteert.
VoertuigVeiligheid
34
LET OP
Verkeerd gebruik van fietsendragers.
Beschadigingsgevaar!
xGebruik uitsluitend toegelaten fietsendragers waarmee het
voertuig rechtop kan worden getransporteerd.
xVraag advies over een passend dragersysteem aan een specialist.
xTransporteer voertuigen met hydraulische schijf- of
velgremmen nooit wanneer ze omgekeerd op het zadel
staan. Dit kan leiden tot het niet meer functioneren van
de hydraulische schijf- of velgremmen.
xFixeer het voertuig zodat het niet naar beneden kan vallen
of kan wegglijden.
Voor het transport van het voertuig met de wagen worden in de handel verschillende
dragersystemen aangeboden.
xVraag advies aan uw handelaar over de geschikte drager- en bevestigingssystemen.
xNeem de nationale en regionale voorschriften voor het wegverkeer in acht.
xNeem de bijgeleverde informatie van de fabrikant over de montage en het gebruik
in acht.
xHoud er rekening mee bij voertuigen met componenten van carbon dat de
klemkrachten de componenten van carbon kunnen beschadigen. Gebruik uitsluitend
speciale bevestigingssystemen.
xHoud bij voertuigen met een carbonframe rekening dat bij een verwijderde zadelpen
de klemring aan de zitbuisopening niet mag worden gesloten.
xBij een verwijderde zadelpen bevestigt u de klemring aan de zitbuisopening zodat
deze niet verloren gaat.
xHoud rekening met de gewijzigde hoogte van uw wagen wanneer u een
dragersysteem op het dak gebruikt. Meet voor de rit de precieze hoogte.
xMonteer bij schijfremmen de transportzekeringen wanneer u het voertuig zonder
wielen transporteert.
xNeem bij het transport van Pedelecs of S-Pedelecs de voorschriften in de originele
gebruiksaanwijzing voor het aandrijfsysteem in acht.
Voertuig Veiligheid
35
3.5 Instructies over draaimomenten
WAARSCHUWING
Materiaalmoeheid door niet deskundig vastdraaien van
de schroefverbindingen.
Risico op ongevallen en verwondingen!
xGebruik het voertuig niet wanneer u vaststelt dat
de schroefverbindingen los zitten.
xSchroefverbindingen moeten deskundig met een
draaimomentsleutel worden vastgedraaid.
xSchroefverbindingen moeten met de correcte draaimomenten
worden vastgedraaid.
xAls op twee met elkaar verbonden componenten verschillende
draaimomenten zijn vermeld, die betrekking hebben op dezelfde
verbindingsplaats, dan is steeds de lagere waarde van beide
waarden in acht te nemen.
Voor het correcte vastdraaien van de schroefverbindingen dienen de draaimomenten in acht
genomen te worden. Daarvoor is een draaimomentsleutel nodig met passend instelbereik.
xAls u geen ervaring met de hantering van draaimomentsleutels hebt of geen
geschikte draaimomentsleutel hebt, dient u de schroefverbindingen door uw
handelaar te laten controleren.
Het correcte draaimoment van een schroefverbinding is afhankelijk van het materiaal
en de diameter van de schroef en van het materiaal en de constructie van de component.
xAls u schroefverbindingen zelf vastdraait, dient u te controleren of uw voertuig
is uitgerust met componenten van aluminium of carbon (zie fiche met technische
gegevens, die u van uw handelaar hebt gekregen).
xNeem de speciale draaimomenten in acht bij componenten van aluminium
of carbon.
xAfzonderlijke componenten van het voertuig zijn aangeduid met gegevens over
draaimomenten of markeringen voor de insteekdiepte. Gelieve deze gegevens
en markeringen zeker te respecteren. Als op twee met elkaar verbonden
componenten verschillende draaimomenten zijn vermeld, dan is steeds de lagere
waarde van beide waarden in acht te nemen. Lees eventueel ook de bijgevoegde
handleiding van de componenten.
VoertuigVeiligheid
36
In de volgende tabel zijn niet alle componenten vermeld. De draaimomentinformatie
bestaat uit basiswaarden en geldt niet voor componenten van carbon.
Draaimomentgegeven die zijn afgestemd op de gemonteerde delen vindt u op de
componenten. Lees hiervoor ook de eventueel bijgevoegde handleiding van de
componenten. Ontbrekende draamomentgegevens vraagt u op bij uw handelaar.
Volgende draaimomentgegevens zijn doorgaans vermeld op de componenten
of in de handleidingen van componenten.
Schroefverbinding Type Draaimoment
Stuur / voorbouw ––– 5–6 Nm
Versnellingshendel / stuur (klemring) 4–5 Nm
Remhendel / stuur (klemring) 4–6 Nm
Voorbouw hoekversteling ––– 15–18 Nm
Voorbouw stuurbuis Quill-type (interne klemming) 8–15 Nm
A-Head (externe klemming) 6–10 Nm
Voorbouw schachtklauw A-Head 4 Nm
Zadel / zadelpen (spanverbinding met
cilinderkopschroef)
13-15 Nm
Zadelpen / schroef-klemring ––– 8–10 Nm
Pedaal / kruk (vorksleutel) 35–55 Nm
Voorwielas / vork & achterwielas /
frame
Naafdynamo (naaf-) moer 20–25 Nm
As voorwiel-/achterwielnaaf
met dopmoer
20–30 Nm
Als u schroefverbindingen los maakt en opnieuw vastdraait of als u los gemaakte
schroefverbindingen vastdraait, laat u de schroefverbindingen altijd in de toestand waarin
ze werden geleverd. Sommige droog, sommige ingesmeerd. Smeer zeker geen droog
geleverde schroefverbinding in.
xBeschikt u niet over de noodzakelijke vakkennis en benodigde gereedschappen,
laat dan schroefverbindingen door uw handelaar nakijken.
Voertuig Veiligheid
37
3.6 Instructies voor de draairichting van schroeven
LET OP
Materiaalschade door een verkeerde behandeling van
de schroefverbindingen.
Beschadigingsgevaar!
xLet op de draairichting van schroeven, steekassen en moeren.
xDraai schroeven, steekassen en moeren vast volgens de wijzers van de klok.
xDraai schroeven, steekassen en moeren los tegen de wijzers van de klok.
Bestaat er een uitzondering op deze regel, dan wordt er in het betreffende
hoofdstuk verwezen naar een gewijzigde draairichting. Let op de passende
instructies.
3.7 Instructies over de slijtage
WAARSCHUWING
Storingen door buitensporige slijtage, materiaalmoeheid of losse
schroefverbindingen.
Risico op ongevallen en verwondingen!
xControleer regelmatig uw voertuig.
xGebruik het voertuig niet wanneer u vaststelt dat er
buitensporige
slijtage aanwezig is of schroefverbindingen los zitten.
xGebruik het voertuig niet wanneer u barsten, vervormingen
of kleurveranderingen vaststelt.
xLaat het voertuig nakijken door uw handelaar wanneer
u buitensporige slijtage of losse schroefverbindingen vaststelt.
VoertuigVeiligheid
38
Een aantal voertuigcomponenten zijn onderdelen die onderhevig zijn aan
slijtage. Een intensief en verkeerd gebruik verhoogt en/of versnelt de slijtage.
Verschillende materialen hebben individuele slijtage-eigenschappen.
xVraag advies aan uw handelaar over de voertuigcomponenten die onderhevig zijn
aan slijtage.
xControleer regelmatig de toestand van onderdelen die onderhevig zijn aan slijtage
(zie hoofdstuk “Voor de fietsrit / Voor elke rit“ en “Onderhoud”).
xReinig en onderhoud regelmatig de delen die onderhevig zijn aan slijtage
(zie hoofdstuk “Reiniging” en “Onderhoud”).
xDe volgende onderdelen die onderhevig zijn aan slijtage verslijten bij een regulier
gebruik en worden uitgesloten van de garantie bij slijtage die veroorzaakt wordt door
het gebruik:
Wielen (velgen, spaken, naven)
Velgen in combinatie met een velgrem
Banden
Kettingwielen, rondsels, binnenlagers en derailleurwieltjes
Versnellings- en remkabels
Versnellings- en remkabelomhulsels
Remblokken en schijfrem rotoren
Diverse andere componenten van de rem
Stuurlinten en handvatten
Kettingen en tandriemen
Hydraulische oliën en smeermiddelen
Afdichtingen van veerelementen
Lampen
Verflagen
Zadel
Stuur van aluminium
Voertuig Veiligheid
39
3.8 Instructies over componenten van carbon
WAARSCHUWING
Falen van het materiaal door niet zichtbare barsten na een valpartij.
Risico op ongevallen en verwondingen!
xZorg ervoor dat componenten van carbon na een overbelasting
of een valpartij door uw handelaar worden gecontroleerd,
ook wanneer deze geen zichtbare schade vertonen.
xZorg ervoor dat componenten van carbon regelmatig worden
gecontroleerd door uw handelaar, ook wanneer ze niet zijn
blootgesteld aan een overbelasting.
xGebruik uw voertuig niet wanneer u schade vermoedt.
LET OP
Niet zichtbare barsten of breuken aan het carbonframe.
Beschadigingsgevaar!
xInstalleer nooit een fietsstandaard aan een carbonframe.
LET OP
Niet zichtbare barsten of breuken aan componenten van carbon.
Beschadigingsgevaar!
xZorg ervoor dat componenten van carbon niet worden
overbelast door valpartijen of hevige schokken.
xProbeer nooit componenten van carbon zelf te repareren
of te oriënteren.
xZorg ervoor dat componenten van carbon na een overbelasting
door uw handelaar worden gecontroleerd.
VoertuigVeiligheid
40
Componenten van carbon vereisen een speciale behandeling en een speciaal onderhoud.
Volgende punten moeten in acht worden genomen bij het onderhoud, het transport
of de bewaring:
xNeem de bijgeleverde informatie van de fabrikant in acht.
xGebruik een draaimomentsleutel om de correcte draaimomenten in te stellen.
xSmeer de componenten van carbon nooit in met gewoon vet. Gebruik speciale
montagepasta voor componenten van carbon.
xStel componenten van carbon nooit bloot aan een hoge temperatuur boven 45 °C.
xDeponeer uw voertuig voorzichtig en standvast zodat beschadigingen door valpartijen
en door het omvallen worden vermeden.
xKlem een carbonframe niet direct vast aan een montagestandaard. Monteer een
metalen zadelpen en klem deze in de montagestandaard.
xInstalleer nooit een fietsstandaard aan een carbonframe omdat dit kan leiden tot een
beschadiging van het frame.
3.8.1 Valpartijen en ongevallen
Door een valpartij of een ongeval kunnen componenten van carbon worden beschadigd.
Schade aan componenten van carbon zijn niet altijd zichtbaar. Vezels of verflagen kunnen
loskomen of worden aangetast en de stevigheid van de componenten kan verminderen.
xZorg ervoor dat componenten van carbon na een valpartij of een ongeval door
uw handelaar worden vervangen.
3.8.2 Fietsendrager
De fietsendrager is een systeem om voertuigen met de wagen te transporteren.
Bij de klemmen van fietsendragers bestaat het gevaar voor beknelling aan het
carbonframe. Dit kan bij het verdere gebruik leiden tot materiaalbreuk. Er bestaan
specifiek voor carbonfietsen vervaardigde fietsendragers.
xInformeer u bij uw handelaar over geschikte fietsendragers.
3.8.3 Draaimomenten
Voor schroefverbindingen van componenten van carbon moeten speciale draaimomenten
worden nageleefd. De toegelaten draaimomenten vindt u op de betreffende componenten.
Te hoge draaimomenten kunnen leiden tot beschadigingen die nauwelijks zichtbaar zijn.
De componenten kunnen breken of veranderen en valpartijen veroorzaken.
Voertuig Veiligheid
41
Als u schroefverbindingen los maakt en opnieuw vastdraait of als u los gemaakte
schroefverbindingen vastdraait, laat u de schroefverbindingen altijd in de toestand waarin
ze werden geleverd. Sommige droog, sommige ingesmeerd.
Smeer zeker geen droog geleverde schroefverbinding in.
xNeem de bijgeleverde informatie van de fabrikant in acht over de montage.
xBeschikt u niet over de noodzakelijke vakkennis en benodigde gereedschappen,
laat dan schroefverbindingen door uw handelaar nakijken.
3.9 Restrisico’s
Ondanks de naleving van alle veiligheidsinstructies en waarschuwingen is het gebruik
van het voertuig verbonden met bijvoorbeeld de volgende onvoorzienbare restrisico’s:
Verkeerd gedrag van andere weggebruikers
Onvoorzienbare toestand van het wegdek, bijv. bij gladheid door ijzel
Onvoorzienbare materiaalfouten of -moeheid kunnen leiden tot het breken of het
niet meer functioneren van componenten.
xRijd proactief en defensief.
xKijk het voertuig voor elke fietsrit na op barsten, kleurveranderingen of beschadigingen.
xControleer voor elke rit of de componenten voor de veiligheid werken, bijvoorbeeld
remmen, verlichting en bel.
xLaat het voertuig na een valpartij of een ongeval door uw handelaar nakijken op schade.
VoertuigBasisinstellingen
42
4 Basisinstellingen
Dit hoofdstuk bevat informatie over de basisinstelling van het voertuig en informatie
om het voertuig in gebruik te kunnen nemen.
4.1 Snelspanners
LET OP
Materiaalbreuk door een verkeerde hantering van componenten.
Beschadigingsgevaar!
xKantel de hendel van de snelspanner uitsluitend met de hand.
Gebruik nooit werktuigen of andere hulpmiddelen om de hendel
te kantelen.
De snelspanner is een spansysteem waarmee
instellingen en montages en ook demontages
aan het voertuig snel en zonder gereedschap
kunnen worden uitgevoerd. Door het kantelen
van de snelspan hevel wordt er met behulp
van het excentrisch mechanisme spanning
opgebouwd. De snelspanner bestaat uit twee
hoofdelementen: de snelspan hevel
en de asmoer.
Snelspanners hebben vaak twee extra veren
en soms een aparte schijf onder de hendel.
Wanneer bij de bediening van de snelspan
hevel geen spanning wordt opgebouwd, moet
de snelspanner opnieuw worden ingesteld.
xDraai de snelspanner sluitmoer rechtsom
op de as open tot u bij het aanleggen van
de snelspan hevel merkt dat de spanning
wordt opgebouwd.
Afb.: Samenstelling van de snelspanner
(bij wijze van voorbeeld)
1 Naafasmoer
2 Snelspan hevel
A Geopende snelspan hevel
B Gesloten snelspan hevel
1
2
A
B
Voertuig Basisinstellingen
43
4.2 Zadel
WAARSCHUWING
Verkeerde instelling van de zadelpen.
Risico op ongevallen en verwondingen!
xGelieve de minimale insteekdiepte van de zadelpen
te respecteren.
xBeschikt u niet over de noodzakelijke vakkennis en
gereedschappen voor de montage van de zadelpen,
richt u dan tot uw handelaar.
LET OP
Materiaalbreuk door een verkeerde hantering van componenten.
Beschadigingsgevaar!
xKantel de hendel van de snelspanner uitsluitend met de hand.
Gebruik nooit werktuigen of andere hulpmiddelen om de hendel
te kantelen.
xHoud bij voertuigen met een carbonframe rekening dat bij een
verwijderde zadelpen de klemring aan de zitbuisopening niet
mag worden gesloten.
xHet inkorten van de zadelpen is niet toegestaan. Dit kan leiden
tot een breuk of barst van de zadelbuis.
xBij een verwijderde zadelpen bevestigt u de klemring aan de zitbuisopening zodat
deze niet verloren gaat.
xZorg ervoor dat het zadel door uw handelaar zodanig wordt ingesteld dat u een
comfortabele zitpositie bereikt, alle componenten aan het stuur goed kunt bedienen
en tenminste met de tenen veilig de grond kunt aanraken.
VoertuigBasisinstellingen
44
4.2.1 Zadelhoogte instellen
Afhankelijk van het model is het voertuig uitgerust
met een vaste zadelpen of een telescopische
zadelpen. Beide soorten zadelpennen kunnen ofwel
met een zadelpenklem met klemschroef of met een
zadelpenklem met snelspanner worden bevestigd.
Via de zadelpenklem kan de hoogte van het zadel
worden ingesteld.
Bij een aantal voertuigmodellen is het niet mogelijk
de zadelpen volledig in de zadelbuis te steken.
Stoot de zadelpen op een hindernis in de zadelbuis,
dan trekt u de zadelpen er vanaf dit punt ca. 5 mm naar
boven uit en bevestigt deze.
Kunt u daardoor geen optimale zitpositie bereiken, laat dan eventueel een kortere zadelpen
door uw handelaar monteren.
xVoor meer informatie over de telescopische zadelpen dient u het hoofdstuk
“Telescopische zadelpen” te lezen).
Als uw voertuig beschikt over een zadelpenklem met klemschroef:
1. Houd het zadel vast en draai de klemschroef tegen de wijzers van de klok los tot
de zadelpen kan worden bewogen in de zadelbuis.
2. Trek de zadelpen uit tot de gewenste hoogte.
xRespecteer de bepalingen over de minimale insteekdiepte en uittrekhoogte.
3. Draai de klemschroef volgens de wijzers van de klok vast om de zadelpenklem te sluiten.
xRespecteer het toegelaten draaimoment (zie hoofdstuk “Veiligheid / Instructies
over draaimomenten”).
4. Ga na of het zadel correct zit, het mag niet gedraaid kunnen worden.
xKunt u het zadel verdraaien, controleer dan de zadelpenklem.
Als uw voertuig beschikt over een zadelpenklem
met snelspanner:
1. Houd het zadel vast en kantel
de snelspan hevel naar buiten.
2. Trek de zadelpen uit tot de gewenste
hoogte.
xRespecteer de bepalingen over
de minimale insteekdiepte en
uittrekhoogte. Afb.: Snelspanner (bij wijze van voorbeeld)
1 Stelschroef
2 Snelspan hevel
2
1
90°
Afb.: optimale zadelhoogte (voorbeeld)
Voertuig Basisinstellingen
45
3. Kantel de snelspan hevel naar binnen tot deze tegen de zadelbuis ligt,
om de zadelpenklem te sluiten.
xAls de span hevel niet met de hand kan worden gekanteld, is de voorspanning
te hoog ingesteld. Corrigeer de voorspanning door de stelschroef een beetje
los te maken en kantel de span hevel opnieuw.
4. Ga na of het zadel correct zit, het mag niet gedraaid kunnen worden.
xAls u het zadel kunt verdraaien, is de voorspanning te laag ingesteld.
Corrigeer de voorspanning met de stelschroef die u een beetje vastdraait.
4.2.2 Minimale insteekdiepte
Zadelpennen hebben een minimale insteekdiepte die op de buis is gemarkeerd en aantoont
tot waar ze tenminste op de zadelbuis moeten zijn ingeschoven.
WAARSCHUWING
Barst of breuk van de zadelbuis door het inkorten van de zadelpen.
Risico op ongevallen en verwondingen!
xGelieve de minimale insteekdiepte van de zadelpen
te respecteren.
xKort nooit de zadelpen in.
xGelieve de minimale insteekdiepte van
de zadelpen te respecteren. De markering
op de zadelpen mag niet zichtbaar zijn
(zie “Afb.: Minimale insteekdiepte van
de zadelpen”).
xZorg ervoor dat de hoogte van het zadel
wordt ingesteld door uw handelaar.
Afb.: Minimale insteekdiepte van de zadelpen
(bij wijze van voorbeeld)
1 Zadelpenklem
2 Markering voor de minimale insteekdiepte
12
VoertuigBasisinstellingen
46
4.2.3 Minimale uittrekhoogte instellen
De minimale uittrekhoogte is de hoogte waarop de zadelpen tenminste uit de zadelbuis
moet worden getrokken. Dit hoofdstuk geldt voor S-Pedelecs en voertuigen met
telescopische zadelpen.
LET OP
Niet-naleving van de minimale uittrekhoogte.
Beschadigingsgevaar!
xStel de hoogte van het zadel zodanig in dat geen kabels
of leidingen binnenin de zadelbuis kunnen worden beschadigd.
xTrek de zadelpen bij S-Pedelecs zover uit dat – indien
aanwezig – delen van de verlichtingsinstallatie
en/of kentekens bij S-Pedelecs niet afgeschermd worden.
Wanneer uw voertuig uitgerust is met een telescopische zadelpen:
xNeem de informatie van de fabrikant in acht.
xZorg ervoor dat de hoogte van het zadel door uw handelaar wordt ingesteld en vraag
informatie over het gebruik.
4.2.4 Inclinatie van het zadel instellen
De inclinatie van het zadel moet zodanig worden ingesteld dat vermeden wordt dat men
op het stuur leunt. Optimaal is een horizontale positie van het zadel.
1. Maak de schroef(schroeven) van de zadelklem onder het zadel los.
2. Stel de inclinatie van het zadel in. Zorg ervoor dat de afstelling van de inclinatiehoek,
indien aanwezig, correct vastklikt.
3. Draai de schroef(schroeven) van de zadelklem vast met het aanbevolen draaimoment
volgens de wijzers van de klok.
xBeschikt u niet over de noodzakelijke vakkennis en gereedschappen, laat dan
de inclinatie van het zadel door uw handelaar instellen.
Voertuig Basisinstellingen
47
4.2.5 Zitlengte instellen
De zitpositie moet worden aangepast aan de lengte van de bestuurder. Hiervoor kan
de afstand tussen zadel en stuur door het horizontale verschuiven van het zadel worden
vergroot of verkleind.
1. Maak de schroef(schroeven) van de zadelklem onder het zadel los.
2. Stel de zitlengte van het zadel in. Neem daarbij de doorgaans gemarkeerde klemzone
aan de zadelboog in acht.
xOm de zitlengte in te korten, schuift u het zadel in de richting van het stuur.
xOm de zitlengte te vergroten, schuift u het zadel in de richting van het achterwiel.
3. Draai de schroef(schroeven) van de zadelklem vast met het aanbevolen draaimoment
volgens de wijzers van de klok.
xBeschikt u niet over de noodzakelijke vakkennis en gereedschappen, laat dan
de zitlengte door uw handelaar instellen.
4.3 Stuur en stuurpennen
WAARSCHUWING
Materiaalbreuk door een ondeskundige instelling van de hoogte
van het stuur.
Risico op ongevallen en verwondingen!
xZorg ervoor dat het stuur wordt ingesteld door uw handelaar.
xVerricht geen instellingen aan het stuur wanneer u niet beschikt
over de noodzakelijke vakkenis en gereedschappen.
xGelieve de minimale insteekdiepte van de stuurpen te respecteren.
Stuurpennen verbinden het stuur van het voertuig met de voorvork.
Afhankelijk van het voertuigmodel is een vaste of verstelbare stuurpen gemonteerd.
Een onderscheid wordt gemaakt tussen stuurpennen met inwendige klemming en
stuurpennen die de binnenbalhoofdbuis omvatten en extern door schroeven worden geklemd.
Parameters voor een stuurpen zijn o.a.: Diameter van de binnenbalhoofdbuis, diameter
van de stuurklemming, lengte, hoek en hoogte.
VoertuigBasisinstellingen
48
Om het voertuig aan de grootte van de bestuurder aan te passen, moet onder andere
de hoogte van het stuur worden ingesteld.
xZorg ervoor dat het stuur door uw handelaar zodanig wordt ingesteld dat u een
comfortabele zitpositie bereikt en alle componenten aan het stuur goed kunt bedienen.
4.3.1 Minimale insteekdiepte
Stuurpennen met schacht hebben een minimale insteekdiepte die op de buis is gemarkeerd
en aantoont tot waar ze tenminste in de binnenbalhoofdbuis moeten zijn geschoven.
xGelieve de minimale insteekdiepte van
de stuurpen te respecteren. De markering
op de stuurpen of -schacht mag niet
zichtbaar zijn (zie “Afb.: Markering van
de minimale insteekdiepte bij een stuurpen
met schacht met inwendige klemming”).
xHoud er rekening mee dat de verstelling
in de hoogte bij Ahead-stuurpennen die
de binnenbalhoofdbuis omvatten en van
buiten door schroeven worden geklemd,
vakkennis vereist. De hoogte van het
stuur bij deze soort van stuurpennen
wordt via afstandschijven ingesteld
en is beperkt door de lengte van
de binnenbalhoofdbuis.
xZorg ervoor dat uw handelaar de instellingen doet.
4.3.2 Stuurpeninclinatie instellen
Afhankelijk van het voertuigmodel is het voertuig uitgerust met een stuurpen met
instelbare inclinatiehoek. De inclinatie van het stuur moet zodanig zijn ingesteld dat
de polsen en onderarmen bij het fietsen een lijn vormen.
xMaak de zijdelingse schroef voorzichtig
los tot de vertanding los komt.
xDuw met de duim op de schroefkop om
de stuurpen los te maken.
Afb.: Markering van de minimale insteekdiepte bij
een stuurpen met schacht met inwendige
klemming (bij wijze van voorbeeld)
Afb.: Zijlingse schroef aan de stuurpen
(bij wijze van voorbeeld)
Voertuig Basisinstellingen
49
xStel de inclinatie van de beweeglijke
stuurpen naar uw wens in.
xDuw het losgemaakt instelgedeelte
opnieuw in de stuurpen tot de pal
opnieuw in de vertanding grijpt.
xDraai de schroef vast met het aanbevolen
draaimoment volgens de wijzers van
de klok.
4.3.3 Stuur positioneren
Het stuur moet in een hoek van 90° tot het
voorwiel staan.
xLaat het stuur instellen door uw
handelaar als het stuur niet in een
rechte hoek tot het voorwiel staat
(zie “Afb.: Correcte stuurpositie”).
4.4 Bedieningselementen
Bedieningselementen (bijv. bel, remarm, versnelling enz.) moeten zodanig zijn gepositioneerd
dat ze gemakkelijk kunnen worden bediend tijdens het fietsen zonder dat u wordt afgeleid van
het wegverkeer, en indien mogelijk zonder de handen van de handvatten te nemen.
xZorg ervoor dat de bedieningselementen door uw handelaar worden ingesteld
wanneer u niet beschikt over de noodzakelijke vakkenis of gereedschappen.
4.5 Remarm
WAARSCHUWING
Verlies van remvermorgen door niet juist ingestelde remmen.
Risico op ongevallen en verwondingen!
xZorg ervoor dat instellingen aan de remmen uitsluitend worden
verricht door uw handelaar.
Afb.: Verstelling van inclinatie
(bij wijze van voorbeeld)
Afb.: Correcte stuurpositie (bij wijze van voorbeeld)
VoertuigBasisinstellingen
50
xVerricht geen instellingen aan de remmen wanneer u niet
beschikt over de noodzakelijke vakkenis en gereedschappen.
xDe instelling van het remsysteem is zeer complex en vereist vakkenis. Zorg ervoor
dat uw handelaar de instellingen doet.
4.5.1 Controleer de plaatsing van de remhendels
xControleer de plaatsing van de remhendels en maak uzelf vertrouwd met
een eventueel andere plaatsing dan u gewend bent.
De remhendels worden meestal als volgt op een (elektrische) fiets gemonteerd
(uitzondering mogelijk in het Verenigd Koninkrijk):
- rechts voor het achterwiel
- links voor het voorwiel
- bij slechts één remhendel (+terugtraprem) is deze remhendel voor het voorwiel
De remhendels bij S-elektrische fietsen zijn als volgt gemonteerd:
- links voor het achterwiel
- rechts voor het voorwiel
4.5.2 Positie instellen
De positie van de remarm moet individueel
worden ingesteld zodat de remarmen
comfortabel en veilig kunnen worden bediend.
xMaak de bevestiging van de remarm
los met de schroef van de remarm die
u er tegen de wijzers van de klok uitdraait
(zie “Afb.: Positie van de remarmen”).
Afb.: Positie van de remarmen
(bij wijze van voorbeeld)
Voertuig Basisinstellingen
51
xPositioneer de remarm zodanig dat
de vingers, pols en arm een rechte
lijn vormen en de vingers gemakkelijk
op de remarm liggen en veilig aan
de hendel kunnen trekken.
xDraai de schroef van de remarm
er rechtsom in. Let op het correcte
draaimoment.
4.5.3 Greepafstand instellen
De greepafstand van de remarm moet
individueel worden ingesteld zodat de
remarmen gemakkelijk en veilig kunnen worden
bediend. Mechanische en hydraulische remmen
beschikken doorgaans over een stelschroef aan
de remarm (zie “Afb.: Positie stelschroef”).
Wanneer wordt gedraaid aan de stelschroef,
wordt de afstand tussen remarm en handvat
gewijzigd. Afhankelijk van de soort rem varieert
de positie van de stelschroef.
1. Verwijder de beschermkap van
de stelschroef, indien aanwezig.
2. Stel de remarm in op de greepafstand
van uw hand met de stelschroef die u in-
of uitdraait.
3. Controleer de minimale afstand met het
gebruik van de remarm.
xIs de afstand tussen gebruikte remarm
en handvat geringer dan 1 cm, stel
dan de remkabelspanning of het
drukpunt in (zie hoofdstuk “Rem /
Instellingen / Remkabelspanning
bij mechanische remmen instellen”
of hoofdstuk “Rem / Instellingen /
Drukpunt instellen”).
4. Plaats de beschermkap op de stelschroef, indien aanwezig.
1
1
Afb.: Positie stelschroef (bij wijze van voorbeeld)
1 Stelschroef greepafstand
1
A
B
C
Afb.: Ergonomische handpositie (voorbeeld)
VoertuigBasisinstellingen
52
4.6 Pedalen
De pedalen zijn bevestigd aan de cranks. Met de voeten wordt het voertuig via
de pedalen aangedreven.
Afhankelijk van het voertuigmodel is het voertuig uitgerust met klap-, blok- of klikpedalen.
xHoud er bij de montage van pedalen rekening mee dat het rechter pedaal met een
rechtse schroefdraad en het linker pedaal met een linkse schroefdraad is uitgerust.
Het vastdraaien van de pedaalschroefdraad in de crank gebeurt bij beide pedalen door
het indraaien in de rijrichting en beide pedalen worden losgemaakt door het uitdraaien
in tegenovergestelde richting van de rijrichting.
4.6.1 Klappedaal
VOORZICHTIG
Verkeerd in- en uitklappen van de pedalen.
Risico op verwondingen!
xZorg ervoor dat uw vingers niet bekneld raken in het
klapmechanisme.
xDraag eventueel beschermende handschoenen.
Bij het klappedaal gaat het om een pedaal met een klapmechanisme. Om het voertuig weg
te bergen en te transporteren, kunnen de pedalen worden ingeklapt zodat deze dicht tegen
het voertuig liggen.
xLeer voor het eerste gebruik het klapsysteem kennen.
xNeem de bijgeleverde informatie van de fabrikant in acht over het gebruik
van klappedalen.
xVraag eventueel uitleg aan uw handelaar over het klapmechanisme.
Afb.: Klappedaal uitgeklapt (bij wijze van voorbeeld) Afb.: Klappedaal ingeklapt (bij wijze van voorbeeld)
Voertuig Basisinstellingen
53
4.6.2 Blokpedaal
Bij een blokpedaal gaat het om de klassieke
variant van het pedaal (zie “Afb.: Blokpedaal”).
4.6.3 Klikpedaal
WAARSCHUWING
Valpartij door het niet tijdig losmaken van de schoenen uit
het kliksysteem.
Risico op ongevallen en verwondingen!
xMaak de schoenen tijdig los uit de kliksystemen van de pedalen
vooraleer u stopt.
xLeer de schoenen vastklikken en losmaken uit de kliksystemen
op een plaats buiten het wegverkeer.
Het klikpedaal beschikt over een systeem
waarin de hiervoor voorziene schoenen
kunnen vastklikken (zie “Afb.: Klikpedaal”).
Door het vastklikken van de schoen in het
kliksysteem ontstaat er een vaste verbinding
tussen voet en pedaal waardoor een groter
houvast en meer stabiliteit worden geboden.
xLeer voor het eerste gebruik het
kliksysteem kennen.
xStel voor het eerste gebruik het
activeermoment en de pedaalplaat in.
xAls u niet beschikt over de noodzakelijke
vakkenis voor de instelling van de pedalen
dient u zich richten tot uw handelaar.
Afb.: Blokpedaal (bij wijze van voorbeeld)
Afb.: Klikpedaal (bij wijze van voorbeeld)
VoertuigBasisinstellingen
54
4.6.4 Ruimte voor de voeten
WAARSCHUWING
Risico op valpartij door te geringe ruimte voor de voeten.
Risico op ongevallen en verwondingen!
xZorg voor voldoende ruimte voor de voeten naargelang van
uw voetfixeersysteem.
xZorg ervoor dat het voetfixeersysteem wordt gemonteerd door
een specialist.
Bij racefietsen mag de afstand tussen pedaal en
voorwiel niet lager zijn dan een bepaalde waarde
voor de ruimte voor de voeten. De afstand wordt
gemeten van het middelpunt van de pedaal
parallel met de lengteas van het voertuig tot
de cirkelboog van het ingeslagen voorwiel
(zie “Afb.: Afstand tussen pedaal en voorwiel”).
Ruimte voor de voeten bij racefietsen
zonder voetfixeersysteem* 100 mm
met voetfixeersysteem* 89 mm
*Voetfixeersystemen: bijv. klikpedaal
of pedaalhaak
1
2
3
4
Afb.: Afstand tussen pedaal en voorwiel
(bij wijze van voorbeeld)
1 Voorwiel
2 Ronde boog van het ingeslagen voorwiel
3 Voetruimte = afstand tussen pedaal
en voorwiel
4 Middelpunt pedaal
Voertuig Basisinstellingen
55
4.7 Verlichting
GEVAAR
Slechte zichtbaarheid voor andere weggebruikers.
Risico op ongevallen en verwondingen!
xSchakel de verlichting in bij slecht zicht en in het donker.
WAARSCHUWING
Onoplettendheid in het wegverkeer door het inschakelen van
de verlichting.
Risico op ongevallen en verwondingen!
xSchakel de verlichting niet in tijdens het fietsen. Stop steeds
om de verlichting in te schakelen.
WAARSCHUWING
Bepaalde standaard voorgemonteerde verlichting kan grote hitte
ontwikkelen, vooral bij stilstand, en kan brandwonden veroorzaken
als de verlichting wordt aangeraakt.
Gevaar voor verwondingen!
xRaak de verlichting niet aan tijdens of kort na gebruik
om brandwonden te voorkomen.
Voor de deelname aan het wegverkeer moeten de verlichting en de reflectoren
beantwoorden aan de nationale en regionale voorschriften.
xNeem de nationale en regionale voorschriften voor de verlichting in acht.
xInformeer u hierover voor de eerste rit. Installeer eventueel achteraf elementen
op het voertuig in overeenstemming met de voorschriften. Richt u tot uw
handelaar hiervoor.
VoertuigBasisinstellingen
56
De verlichting bestaat uit een voorlamp, achterlamp en ook reflectoren en zorgt voor
een betere zichtbaarheid bij slecht zicht en ’s nachts.
Afhankelijk van het voertuigmodel is het voertuig uitgerust met een vast gemonteerde
naafdynamo-verlichting of een steekverlichting op batterij.
4.7.1 Naafdynamo
De naafdynamo bevindt zich aan de voorwielnaaf en is verbonden met de voorlamp.
De achterlamp is aangesloten op de voorlamp. De naafdynamo voorziet de verlichting
van energie zodra het voorwiel draait.
De verlichting wordt bij een naafdynamo doorgaans direct aan de voorlamp of aan het
stuur ingeschakeld. Gebruikt men de schakelaar, dan wordt de achterlamp samen met
de voorlamp ingeschakeld.
xGebruik de schakelaar om de verlichting in en uit te schakelen.
Afhankelijk van het model van de verlichting is een lichtsensor geïntegreerd
in de verlichting. In de automatische modus gebeurt het in- en uitschakelen van
de voor-en achterlamp automatisch, afhankelijk van de zichtbaarheid.
xOm de lichtsensor in te schakelen, stelt u de automatische modus in.
Afhankelijk van het model van de verlichting is de achterlamp van uw voertuig uitgerust met
een standlichtfunctie die de achterlamp enkele minuten langer laat branden ook wanneer
het fietsen wordt onderbroken. Deze functie moet niet afzonderlijk worden ingeschakeld.
Er zijn verschillende soorten voorlampen met verschillende
inschakelmogelijkheden. Vraag uitleg aan uw handelaar over de bediening
en de functie.
4.7.2 Accu- en batterijverlichting
Afhankelijk van het model van de verlichting zijn voor- en achterlamp uitgerust met
verschillende aan/uit schakelaars en moeten onafhankelijk van elkaar worden gebruikt.
xOm de verlichting in en uit te schakelen, gebruikt u de passende schakelaar.
xNeem de bijgevoegde informatie van de fabrikant over de bediening en de montage
van de accu- en batterijverlichting in acht.
Voertuig Basisinstellingen
57
4.7.3 Voorlamp
1. Schakel de voorlamp in.
2. Stel de voorlamp zodanig in dat de
lichtkegel op een afstand van 5 m
voor de voorlamp slechts half zo hoog
ligt als bij het uittreden ervan
(zie “Afb.: Voorlamp instellen”).
xEen verkeerd ingestelde voorlamp kan
andere weggebruikers verblinden.
4.7.4 Achterlamp
Een achterlamp moet goed zichtbaar aan het achterste gedeelte van het voertuig
worden aangebracht.
xControleer voor het fietsen of de achterlamp functioneert en zichtbaar is.
4.7.5 Reflectoren
Reflectoren moeten goed zichtbaar aan het voertuig zijn aangebracht en mogen niet
worden afgedekt. Doorgaans bevinden de reflectoren zich aan de pedalen, de banden,
de achter- en voorlamp.
xControleer voor het fietsen of alle reflectoren onbeschadigd en zichtbaar zijn.
4.8 Vering
Dit hoofdstuk bevat informatie over de voertuigcategorieën:
WAARSCHUWING
Verlies aan bodenvastheid door verkeerd ingestelde vering.
Risico op ongevallen en verwondingen!
xZorg ervoor dat de vering wordt ingesteld door uw handelaar.
xVraag uitleg aan uw handelaar over de bediening of de instelling
van de vering.
Afb.: Voorlamp instellen (bij wijze van voorbeeld)
100 %
50 %
5 m
VoertuigBasisinstellingen
58
LET OP
Kloppende geluiden door verkeerd ingestelde vering.
Beschadigingsgevaar!
xMerkt u harde schokken of opvallende geluiden op bij het
inveren, laat dan de vering door uw handelaar nakijken.
Veringen verminderen de krachten die op de bestuurder inwerken bij oneffenheden van
het wegdek.
Bij een hobbelige ondergrond kunnen voertuigen met een afgestemde vering efficiënter
en aangenamer worden bestuurd.
xNeem de bijgevoegde informatie van de fabrikant in acht over de functies
en instellingen van uw vering.
Voertuig Rem
59
5 Rem
5.1 Grondslagen
Het voertuig is uitgerust met minstens twee van elkaar onafhankelijke remmen.
Afhankelijk van het voertuigmodel zijn de volgende remmen gemonteerd:
Terugtraprem
Velgrem
Schijfrem
5.1.1 Terugtraprem
Voertuigen met naafversnelling en voertuigen
zonder versnelling zijn vaak uitgerust met een
terugtraprem. Deze is geïntegreerd in de
achterwielnaaf van het voertuig en wordt via
de pedalen gebruikt (zie “Afb.: Terugtraprem”).
5.1.2 Remarm
Met de remarmen worden de remmen bediend. De krachtoverdracht gebeurt mechanisch
of hydraulisch. Bij de mechanische versie wordt de kracht van de remarm via een remkabel
op de rem overgedragen. Bij de hydraulische versie wordt de kracht van de remarm
via remleidingen, waarin zich een remvloeistof bevindt, op de rem overgedragen.
Is het voertuig uitgerust met slechts een remarm, dan wordt hiermee de voorwielrem
bediend. De achterwielrem is de terugtraprem.
Is het voertuig uitgerust met twee remarmen,
dan bevindt zich doorgaans links de remarm
voor de voorwielrem en rechts de remarm
voor de achterwielrem (zie “Afb.: Indeling
van de remarmen”).
xHoud er rekening mee dat de indeling
van de remarmen kan variëren. Leer
de indeling van de remarmen kennen
vooraleer u begint te fietsen. Richt
u tot uw handelaar als u de indeling van
de remarmen wilt laten wijzigen.
Afb.: Terugtraprem (bij wijze van voorbeeld)
2
1
Afb.: Indeling van de remarmen
(bij wijze van voorbeeld)
1 Remarm voorwiel
2 Remarm achterwiel
VoertuigRem
60
5.1.2.1 Schijfrem
De schijfrem rotoren zijn bevestigd aan
de wielnaven en het bijbehorende remzadel aan
het frame of de voorvork (zie “Afb.: Schijfrem”).
Binnenin het remzadel bevinden zich de
remblokken. Bij de bediening van de remarm
worden de remblokken tegen de schijfrem
rotor geduwd en ze remmen het wiel af.
5.1.2.2 Velgrem
Velgremmen zijn bevestigd aan de voorvork of achtervork. Bij bediening worden
de remblokjes en -houder tegen de remflank van de velg geduwd en remmen het wiel
af (zie “Afb.: Mechanische velgremmen” en “Afb.: Hydraulische velgrem”).
Afhankelijk van de remuitvoering is de mechanische velgrem uitgerust met een
remkrachtmodulator. De remkrachtmodulator doseert vooraan gedeeltelijk de kracht van
de remarm en verhindert dat het voorwiel blokkeert. De remkrachtmodulator is ingebouwd
tussen remarm en velgrem.
Afb.: Mechanische velgremmen (bij wijze van voorbeeld)
1 Kabel
2 Band
3 Velg
4 Remblokhouders
1
3
2
4
2
3
1
4
1
3
2
4
1
2
Afb.: Schijfrem (bij wijze van voorbeeld)
1 Remzadel
2 Schijfrem rotor
Voertuig Rem
61
Afb.: Hydraulische velgrem (bij wijze van voorbeeld)
1 Remleiding
2 Band
3 Velg
4 Remblokhouders
2
3
1
4
5.2 Bediening
WAARSCHUWING
Gevaar voor het overslaan door het trekken aan de voorwielrem.
Risico op ongevallen en verwondingen!
xGebruik voorzichtig de remarm voor het voorwiel bij hoge
snelheden zodat het overslaan wordt vermeden.
xRem steeds tegelijk met beide remmen om een optimaal
remvermogen te realiseren.
xPas de remkracht van de remmen aan de rijsituatie, de toestand
van het wegdek en de weersomstandigheden aan zodat
de wielen niet blokkeren.
xGebruik voorzichtig de achterwielrem in bochten, zodat
het achterwiel niet blokkeert.
VoertuigRem
62
WAARSCHUWING
Verlengde remweg door afgenomen remvermogen bij nat wegdek.
Risico op ongevallen en verwondingen!
xPas uw rijstijl en snelheid aan de weersomstandigheden
en situatie van het wegdek aan.
5.2.1 Remarm bedienen
xOm de remarmen te bedienen,
trekt u met de vingers aan de remarm
in de richting van het handvat.
5.2.2 Terugtraprem gebruiken
WAARSCHUWING
De terugtraprem werkt niet wanneer de ketting van het kettingwiel
is gesprongen.
Risico op ongevallen en verwondingen!
xWanneer de terugtraprem niet werkt, remt u voorzichtig met de
remarm voor het voorwiel en, indien aanwezig, met de remarm
voor het achterwiel.
2
1
Afb.: Bediening van de remarm
(bij wijze van voorbeeld)
1 Remarm
2 Handvat
Voertuig Rem
63
De terugtraprem functioneert uitsluitend bij het voorwaarts fietsen.
Het meest efficiënt wordt de terugtraprem gebruikt wanneer de pedalen zich
in een horizontale positie bevinden en de kracht van boven op het achterste
pedaal werkt. Gebruik bij het achterwaarts rollen de remarmen.
De terugtraprem wordt bediend wanneer
u achterwaarts op de pedalen trapt en
hiermee wordt het achterwiel afgeremd
(zie “Afb.: Bediening van de terugtraprem”).
xGa na of de pedaalaandrijving werkt
omdat de remkracht via de ketting
wordt overgedragen.
xOm de terugtraprem te bedienen, trapt
u op de pedalen tegen de rijrichting in.
5.3 Inremmen van schijfremmen
Nieuwe remmen moeten eerst worden ingeremd zodat ze het volle remvermogen bereiken.
xRem de remmen op een plaats weg van het wegverkeer in.
xRem goed gedoseerd zodat de wielen niet blokkeren.
xGebruik beide remarmen tegelijk.
xHet inremmen bestaat uit ca. 30 korte rempogingen. Rem van ca. 25 km/h naar
stilstand. Het inremproces is afgesloten als u bij eenzelfde bediening van de remarm
eenzelfde remwerking realiseert.
5.4 Remkracht behouden
De afnemende remwerking door oververhitting van het remsysteem bij schijfremmen
wordt “Fading” genoemd. Bij een stijgende temperatuur aan het contactpunt tussen
remblokken en schijfrem rotor, bijv. door continu te remmen, daalt het remvermogen.
xVermijd langdurig remmen.
xLaat de remblokken regelmatig afkoelen.
xGebruik het voertuig niet wanneer door de verhitting een verminderd
remvermogen bestaat.
xGebruik het voertuig pas opnieuw wanneer het volledige remvermogen opnieuw bestaat.
Afb.: Bediening van de terugtraprem
(bij wijze van voorbeeld)
VoertuigRem
64
5.5 ABS-systeem
Het is mogelijk dat er een ABS-systeem op uw fiets is geïnstalleerd.
Het ABS-systeem werkt zodanig dat wanneer de remmen worden gebruikt, de sensoren
op het voorwiel de kritische remdruk detecteren, deze beperken en zo de remkracht
stabiliseren. Als de remkracht eenmaal gestabiliseerd is, bouwt het ABS-systeem de
remdruk continu op totdat het voorwiel weer op de blokkeergrens is gebracht. Als het
voorwiel weer blokkeert, wordt de druk weer vrijgegeven. Het proces wordt herhaald
om het voorwiel te allen tijde op de grens van de grip te houden, zodat de wrijving tussen
de banden en het wegdek optimaal blijft.
Alle verdere informatie over het ABS-systeem vindt u in de bijgeleverde aanvullende instructies.
Voertuig Rem
65
5.6 Instellingen
De greepafstand moet individueel worden ingesteld zodat de remarm
gemakkelijk en veilig kan worden bediend (zie hoofdstuk “Basisinstellingen /
Remarm / Greepafstand instellen”).
5.6.1 Remkabelspanning bij mechanische remmen instellen
WAARSCHUWING
Verlies van de remwerking door versleten remblokken en -kabels.
Risico op ongevallen en verwondingen!
xVervang versleten remblokken en -kabels.
xBeschikt u niet over de noodzakelijke vakkennis en gereedschappen
voor de vervanging, richt u dan tot uw handelaar.
Bij mechanische remmen wordt geringe slijtage van de remblokken gecompenseerd door
de remkabelspanning. Door wijziging van de remkabelspanning wordt de afstand tussen
velg en remblokjes en -houders gewijzigd. Afhankelijk van het voertuigmodel varieert
de positie van de borgmoer en kartelschroef.
1. Draai de borgmoer met een omwenteling
eruit tegen de wijzers van de klok.
2. Om de spanning van de remkabel te
verhogen, draait u de kartelschroef er
geleidelijk tegen de wijzers van de klok
uit tot de afstand tussen remblokjes
en -houders en velg aan elke kant
1–2 mm bedraagt.
xZorg ervoor dat de remblokjes
en -houders aan beide kanten
gelijktijdig tegen de velg slaan.
xZorg ervoor dat het wiel rond draait
(zie hoofdstuk “Wielen en banden /
Velgen en spaken”).
3. Draai de borgmoer volgens de wijzers
van de klok vast.
xKan de rem via de kabelspanning niet worden ingesteld, laat dan de rem door
uw handelaar instellen.
Afb.: Positie borgmoer en kartelschroef
(bij wijze van voorbeeld)
1 Borgmoer
2 Kartelschroef
1 2
Voertuig
Rem
66
5.6.2 Drukpunt instellen
Bij hydraulische remmen wordt een geringe
slijtage van de remblokken met stelschroef
voor het drukpunt gecompenseerd
(zie “Afb:. Positie stelschroef”). De stelschroef
bevindt zich doorgaans aan de remarm.
Bij remmen zonder stelschroef wordt
de afstand automatisch ingesteld.
Afhankelijk van de draairichting wordt
de afstand tussen velg en remblok vergroot
of verkleind.
xBij velgremmen draait u geleidelijk aan de stelschroef tot de afstand tussen velg
en beide remblokken 1–2 mm bedraagt.
xZorg ervoor dat de remblokjes en -houders aan beide kanten gelijktijdig tegen
de velg slaan.
xZorg ervoor dat het wiel rond draait (zie hoofdstuk “Wielen en banden /
Velgen en spaken”).
xBij schijfremmen draait u geleidelijk aan de stelschroef tot het gewenste drukpunt
aan de remmen wordt ingesteld.
Afb.: Positie stelschroef (bij wijze van voorbeeld)
1 Instelschroef drukpunt
1
Voertuig Derailleur
67
6 Derailleur
6.1 Grondslagen
Afhankelijk van het voertuigmodel wordt doorgaans bij alle moderne voertuigen een
versnelling gemonteerd. Uitzonderingen zijn bijv. kinderfietsen die naargelang van het
model slechts met een versnelling zijn uitgerust.
De versnelling bij het voertuig bestaat uit een schakelbare transmissie en de bijbehorende
bedieningselementen. Daardoor wordt het door de bestuurder geleverde vermogen
aangepast aan de rijsnelheid en de toestand van het wegdek.
De derailleur bestaat uit 1 tot 3 kettingwielen aan de pedaalaandrijving en 6 tot 12 rondsels
aan het achterwiel (zie “Afb.: Componenten van een derailleur”). Het schakelen van de
rondsels of de kettingwielen gebeurt doorgaans via aparte bedieningseenheden aan
de rechter en eventueel de linker kant van het stuur (zie hoofdstuk “Derailleur / Bediening”).
De instelling van de versnelling vereist vakkennis.
xBeschikt u niet over de noodzakelijke vakkenis en gereedschappen, richt u dan tot
uw handelaar.
6.1.1 Mechanische derailleur
xTrap bij het schakelen slechts met
geringe kracht.
Het theoretische aantal versnellingen blijkt
uit het product “Kettingwielen x rondsels”
(zie hoofdstuk “Derailleur / Grondslagen /
Tandwielcombinaties”).
Hoe kleiner het rondsel, des te hoger
de gekozen versnelling is en des te lager
de trapfrequentie.
Hoe groter het rondsel, des te lager
de gekozen versnelling is en des te hoger
de trapfrequentie.
Hoe kleiner het kettingwiel, hoe hoger
de trapfrequentie.
xGebruik een lage versnelling bij hellingen.
xGebruik een hoge versnelling voor hoge snelheden op rechte stukken.
Afb.: Componenten van een derailleur
(bij wijze van voorbeeld)
1 Versnellingskabel
2 Tandwielcassette bestaande uit meerdere
rondsels aan het achterwiel
3 Kettingwielen aan de pedaalaandrijving
4 Ketting
3
2
4
1
VoertuigDerailleur
68
6.1.2 Elektronische derailleur
De elektronische derailleur wordt aangedreven door een accu die de stroom levert voor het
schakelmechanisme en de voorderailleur. De werking is dezelfde zoals bij een mechanische
derailleur. De toetsen voor de versnelling kunnen snel achter elkaar worden ingedrukt.
De versnelling registreert hoe vaak u heeft gedrukt en laat de ketting snel en precies
veranderen. De versnelling verhindert automatisch een te schuine kettingloop.
Afhankelijk van het model kan het voertuig, doorgaans de racefiets of de MTB,
over een elektronische versnelling beschikken.
Als u op de passende versnellingshendels drukt, worden de versnellingen opwaarts
of neerwaarts geschakeld. De elektronica zorgt hierbij voor een snelle verandering van
de versnellingen.
xRicht u voor meer informatie en vragen tot uw handelaar of respecteer de handleiding
die geleverd is bij de elektronische derailleur.
6.1.3 Tandwielcombinaties
LET OP
Verkeerd gebruik van de tandwielcombinaties.
Beschadigingsgevaar!
xCombineer het kleine kettingwiel niet met de kleinste rondsels
of het grote kettingwiel niet met de grootste rondsels.
Voertuig Derailleur
69
Bij verkeerde tandwielcombinaties leidt
een schuine loop van de ketting tot een
hogere slijtage aan de kettingwielen,
rondsels en ketting.
Het reguliere gebruik voorziet slechts
bepaalde tandwielcombinaties
(zie “Afb.: Tandwielcombinaties”).
xGebruik de tandwielcombinaties
zodanig dat de ketting in de rijrichting
parallel loopt.
xGebruik het kleinste kettingwiel bij
hellingen en het grootste kettingwiel
voor hogere snelheden op rechte stukken.
xWanneer u niet zeker bent over de
bediening van de versnelling, dient u uitleg
te vragen aan uw handelaar.
6.2 Bediening
WAARSCHUWING
Onoplettendheid in het wegverkeer.
Risico op ongevallen en verwondingen!
xLeer voor de eerste rit de functies van de versnelling kennen.
xGebruik de versnelling alleen wanneer uw aandacht voor
het wegverkeer niet wordt beperkt.
xStop wanneer u de versnelling niet veilig kunt bedienen,
bijvoorbeeld bij storingen.
LET OP
Verhoogde slijtage en beschadiging door een verkeerde bediening
van de versnelling.
Beschadigingsgevaar!
xTrap bij het schakelen niet krachtig op de pedalen.
Afb.: Tandwielcombinaties
(bij wijze van voorbeeld)
1 7 rondsels aan achterwiel
2 3 kettingwielen aan de pedaalaandrijving
21
VoertuigDerailleur
70
xTrap bij het schakelen niet achterwaarts.
xSchakel voor hellingen tijdig naar een lagere versnelling.
xStart steeds in een lage versnelling (onderste derde van de
beschikbare versnellingen) bijv. maximaal in versnelling 1–3 bij
9 versnellingen.
xWeet u niets af van versnellingen, vraag dan uitleg aan uw handelaar over
de bediening van de versnelling.
6.2.1 Rondsels schakelen
Afhankelijk van het model kan de indeling van de versnellingshendels (boven- of onderkant
van het stuur) en de bediening variëren. De schakeleenheid van de tandwielcassette
bevindt zich rechts aan het stuur (zie “Afb.: Bedieningseenheid aan het stuur voor het
schakelen van de rondsels en kettingwielen”).
xOm te schakelen naar het volgende grotere rondsel, drukt u op de onderste
versnellingshendel.
xEen aantal modellen biedt de mogelijkheid om van meerdere versnellingen in één
keer naar een lagere te schakelen. Druk daarvoor de onderste versnellingshendel
verder door.
xOm te schakelen naar het volgende kleinere rondsel, drukt u op de bovenste
versnellingshendel.
xEen aantal modellen biedt de mogelijkheid de bovenste versnellingshendel
voor het schakelen naar een grotere versnelling met de wijsvinger
in de tegenovergestelde richting te trekken.
xOpdat de gebruikte versnellingshendel automatisch naar de uitgangspositie
kan terugkeren dient u de versnellingshendel na het schakelen los te laten.
Wanneer uw voertuigmodel uitgerust is met
een draaischakelaar:
xDraaischakelaars zijn doorgaans
gemarkeerd met getallen voor de
afzonderlijke versnellingen. Draai
de draaischakelaar in de passende
richting om naar een hogere of lagere
versnelling te schakelen. Afb.: Draaischakelaar (bij wijze van voorbeeld)
Voertuig Derailleur
71
6.2.2 Kettingwielen schakelen
Afhankelijk van het model kan de indeling van de versnellingshendels (boven- of onderkant
van het stuur) en de bediening variëren. De schakeleenheid voor de kettingwielen bevindt
zich links aan het stuur (zie Afb.: “Bedieningseenheid aan het stuur voor het schakelen van
de rondsels en kettingwielen”).
xOm te schakelen naar het volgende grotere kettingwiel, drukt u op de onderste
versnellingshendel.
xOm te schakelen naar het volgende kleinere kettingwiel, trekt u de bovenste
versnellingshendel aan de linker kant van het stuur.
xOpdat de ingedrukte versnellingshendel automatisch naar de uitgangspositie
kan terugkeren, dient u de versnellingshendel na het schakelen los te laten.
1
2
Afb.: Bedieningseenheid aan het stuur voor het schakelen van de rondsels en kettingwielen
(hier bij wijze van voorbeeld aan het rechter stuur)
1 Bovenste versnellingshendel
2 Onderste versnellingshendel
1
2
Wanneer uw voertuigmodel uitgerust is met een draaischakelaar:
xDraaischakelaars zijn doorgaans gemarkeerd met getallen voor de afzonderlijke
versnellingen. Draai de draaischakelaar in de passende richting om naar een hogere
of lagere versnelling te schakelen (zie Afb. “Draaigreepschakelaar”).
6.2.3 Elektronische derailleur
De elektronische derailleur vereist specifieke bedieningselementen met toetsen aan
het stuur. De toetsen voor de versnelling kunnen snel achter elkaar worden ingedrukt.
De versnelling registreert hoe vaak u heeft gedrukt en laat de ketting snel en precies
veranderen. De versnelling verhindert automatisch een te schuine kettingloop.
VoertuigDerailleur
72
6.2.4 Derailleur/naafversnelling (dual drive)
xLees ook het hoofdstuk “Naafversnellingen / Bediening / Derailleur/naafversnelling
(dual drive)”, wanneer uw voertuig uitgerust is met een gecombineerde derailleur /
naafversnelling.
6.2.5 Versnellingshendel bij een racefiets bedienen
Bij racefietsen met een gebogen stuur zijn doorgaans racefiets-versnellings-remhendels
ingebouwd. De versnellingshendels van de racefiets zijn geïntegreerd in de remgreep.
Afhankelijk van het model van versnelling kunnen de versnellingen worden geschakeld
wanneer de remgreep wordt bewogen of de versnellingshendels worden gebruikt. Bij een
recht stuur liggen de versnellingshendels onder het stuur zoals bij andere voertuigtypes,
zie hoofdstuk “Derailleur”.
Vraag uitleg aan uw handelaar over de bediening van de versnellingshendels.
Om de werking van de versnellingshendels te leren kennen, dient u te leren
schakelen op een plaats buiten het wegverkeer.
Voertuig Derailleur
73
6.3 Instellingen
WAARSCHUWING
Afspringende of klemmende ketting door verkeerd
ingestelde versnelling.
Risico op ongevallen en verwondingen!
xStel de versnelling in.
xBeschikt u niet over de noodzakelijke vakkennis
of gereedschappen, richt u dan tot uw handelaar.
VOORZICHTIG
Inklemming en beknelling van lichaamsdelen door
beweeglijke onderdelen.
Risico op verwondingen!
xWees voorzichtig bij de hantering van beweeglijke onderdelen
zodat uw vingers niet bekneld raken.
xDraag eventueel beschermende handschoenen.
LET OP
Een verkeerd ingestelde versnelling kan leiden tot beschadiging
van de versnelling.
Beschadigingsgevaar!
xStel de versnelling in.
xBeschikt u niet over de noodzakelijke vakkennis
of gereedschappen, richt u dan tot uw handelaar.
Voertuig
Derailleur
74
Voor de probleemloze schakeling is het
belangrijk dat het schakelmechanisme
en voorderailleur exact zijn ingesteld
(zie “Afb.: Componenten van een derailleur”).
xWanneer de derailleur niet functioneert
of bij de bediening geluiden veroorzaakt,
dient u de derailleur door uw handelaar
te laten instellen.
6.3.1 Schakelmechanisme instellen
Opdat ketting en schakelmechanisme niet
in de spaken belanden of de ketting van
het kleinste rondsel valt, begrenzen
de eindaanslagschroeven (L en H) het
zwenkbereik van het schakelmechanisme
(zie “Afb.: Voorstelling van een
schakelmechanisme”).
L staat voor “low gear” en wijst op de lage
versnelling.
H staat voor “high gear” en wijst op de hoge
versnelling.
Voor de instellen van het schakelmechanisme
gaat u als volgt te werk:
1. Schakel de ketting naar het grootste
kettingwiel en het kleinste rondsel aan
het schakelmechanisme.
2. Draai zolang aan de eindaanslagschroef H
tot de geleiderol exact onder het kleinste
rondsel staat.
Afb.: Componenten van een derailleur
(bij wijze van voorbeeld)
1 Versnellingskabel
2 Voorderailleur
3 Schakelmechanisme
L
1
3
2
Afb.: Voorstelling van een schakelmechanisme
(bij wijze van voorbeeld)
1 Grootste rondsel
2 Kleinste rondsel
3 Eindaanslagschroef H
4 Eindaanslagschroef L
5 Geleiderol
3
4
5
2
1
Voertuig Derailleur
75
3. Trek de versnellingskabel strak en fixeer
hem met de trekspanschroef aan de
kettingsteun (zie “Afb.: Instellen van het
schakelmechanisme”).
4. Schakel de ketting naar het kleinste
kettingwiel en het grootste rondsel.
5. Zorg ervoor dat de ketting zeker niet
de spaken raakt. Corrigeer dit eventueel
met behulp van de eindaanslagschroef L
(zie “Afb.: Voorderailleur”).
6.3.2 Voorderailleur instellen
xSchakel de ketting naar het kleinste
kettingwiel.
xStel de afstand in tot de inwendige
kettinggeleider met behulp van
de eindaanslagschroef L. De afstand
moet 0,5–1 mm bedragen
(zie “Afb.: Voorderailleur”).
xSchakel de ketting naar het grootste
kettingwiel.
xStel de afstand in tot de buitenliggende
kettinggeleider met behulp van
de eindaanslagschroef H. De afstand
moet 0,5–1 mm bedragen.
Afb.: Instellen van het schakelmechanisme
(bij wijze van voorbeeld)
1 Trekspanschroef aan de kettingsteun
1
1
Afb.: Voorderailleur (bij wijze van voorbeeld)
1 Eindaanslagschroef H
2 Eindaanslagschroef L
2
Voertuig
Derailleur
76
6.3.3 Versnellingskabelspanning afstellen
xTreden er na het schakelen tijdens het fietsen geluiden op, corrigeer dan
de versnellingskabelspanning met de trekspanschroef aan de versnellingshendel
(zie “Afb. Trekspanschroef aan de versnellingshendel”).
xDraai hiervoor aan de trekspanschroef met een halve omwenteling.
xVerminderen de geluiden, draai
de trekspanschroef in kleine stappen
in dezelfde richting verder tot er
tijdens het fietsen geen geluiden
meer optreden.
xVersterken de geluiden, draai dan
de trekspanschroef in kleine stappen
in de tegenovergestelde richting tot
er tijdens het fietsen geen geluiden
meer optreden.
xWanneer na het schakelen tijdens het fietsen geluiden blijven optreden,
dient u de versnelling door uw handelaar te laten instellen.
6.3.4 Derailleur bij een racefiets instellen
Beschikt de racefiets aan de
versnellingskabels over een stelschroef met
stelwiel, dan kan hiermee de kabelspanning
van de derailleur worden afgesteld.
xOm de kabelspanning te verhogen, draait
u het stelwiel van de stelschroef tegen
de wijzers van de klok.
xOm de kabelspanning te verlagen, draait
u het stelwiel van de stelschroef volgens
de wijzers van de klok.
Voor het instellen van het
schakelmechanisme zie hoofdstuk
“Derailleur / Instellingen /
Schakelmechanisme instellen”.
Afb.: Trekspanschroef aan de versnellingshendel
(bij wijze van voorbeeld)
Afb.: Derailleur instellen (bij wijze van voorbeeld)
Stelschroef met verstelwiel voor
de trekspanning
Voertuig Naafversnellingen
77
7 Naafversnellingen
7.1 Grondslagen
Afhankelijk van het voertuigmodel wordt
doorgaans bij alle moderne voertuigen een
versnelling gemonteerd. Uitzonderingen zijn bijv.
kinderfietsen die naargelang van het model
slechts met een versnelling zijn uitgerust.
De versnelling bij het voertuig bestaat uit een
schakelbare transmissie en de bijbehorende
bedieningselementen. Daardoor wordt het
door de bestuurder geleverde vermogen
aangepast aan de rijsnelheid en de toestand
van het wegdek.
De instelling van de versnelling vereist vakkennis.
xBeschikt u niet over de noodzakelijke
vakkenis en gereedschappen voor
de instelling van de naafversnelling,
richt u dan tot uw handelaar.
7.1.1 Automatische versnelling (Automatix)
Dit hoofdstuk is geldig voor de modellen met optionele versnelling
Automatix” (zie fiche met de technische gegevens die u hebt gekregen
van uw handelaar).
De achterste wielnaaf is uitgerust met een automatische versnelling. De versnelling
schakelt afhankelijk van de snelheid automatisch naar de 2e versnelling of terug naar
de 1e versnelling.
Automatix versnellingen zijn zowel verkrijgbaar met vrijloop alsook met een terugtraprem.
Raadpleeg de door uw handelaar ingevulde fiche om te zien welke variant werd
geïnstalleerd.
xWanneer de versnelling niet automatisch schakelt of geluiden veroorzaakt,
dient u de versnelling door uw handelaar te laten nazien.
Afb.: Componenten van een naafversnelling
(bij wijze van voorbeeld)
1 Bevestigingsring
2 Schakelwiel
3 Houder
3
1
2
VoertuigNaafversnellingen
78
7.1.2 Traploze versnelling (NuVinci)
Dit hoofdstuk is geldig voor modellen met optionele traploze versnelling
“NuVinci” (zie fiche met de technische gegevens die u hebt gekregen van
uw handelaar).
De achterste wielnaaf is uitgerust met een traploze versnelling. Als u draait aan
de draaischakelaar wordt de versnelling traploos ingesteld.
NuVinci versnellingen zijn zowel verkrijgbaar met vrijloop alsook met een terugtraprem.
Raadpleeg de door uw handelaar ingevulde fiche om te zien welke variant werd geïnstalleerd.
7.1.3 Traploze automatische versnelling (NuVinci Harmony)
Dit hoofdstuk is geldig voor modellen met optionele traploze automatische
versnelling “NuVinci Harmony” (zie fiche met de technische gegevens die
u hebt gekregen van uw handelaar).
De achterste wielnaaf is uitgerust met een traploze automatische versnelling die niet
manueel wordt bediend maar zich automatisch aan de snelheid en trapfrequentie aanpast.
7.1.4 Elektronische naafversnelling
De elektronische naafversnelling vereist specifieke bedieningselementen met toetsen
aan het stuur. De toetsen voor de versnelling kunnen snel achter elkaar worden ingedrukt.
De schakeling registreert hoe vaak u heeft gedrukt en verandert vervolgens van versnelling.
7.2 Bediening
WAARSCHUWING
Onoplettendheid in het wegverkeer.
Risico op ongevallen en verwondingen!
xLeer voor de eerste rit de functies van de versnelling kennen.
xGebruik de versnelling alleen wanneer uw aandacht voor het
wegverkeer niet wordt beperkt.
xStop wanneer u de versnelling niet veilig kunt bedienen,
bijvoorbeeld bij storingen.
Voertuig Naafversnellingen
79
LET OP
Verhoogde slijtage en beschadiging door een verkeerde bediening
van de versnelling.
Beschadigingsgevaar!
xTrap bij het schakelen niet krachtig op de pedalen.
xTrap bij het schakelen niet achterwaarts.
xSchakel voor hellingen tijdig naar een lagere versnelling.
xStart steeds in een lage versnelling (onderste derde van de
beschikbare versnellingen) bijv. maximaal in versnelling 1–3 bij
9 versnellingen.
Afhankelijk van uw voertuigmodel is een draaischakelaar of versnellingshendel met
weergave van de versnelling gemonteerd. Doorgaans zijn naafversnellingen met
draaischakelaars met weergave van de versnelling gemonteerd en ze worden hier bij wijze
van voorbeeld beschreven.
Naafversnellingen hebben ofwel een aantal schakelstanden of zijn traploos.
xHebt u geen ervaring met de bediening van versnellingen, vraag dan uitleg
aan uw handelaar over de bediening van de versnelling.
7.2.1 Naafversnellingen met schakelstanden
xOm naar een hogere of lagere versnelling
te schakelen, draait u de draaischakelaar
in de gewenste positie
(zie “Afb.: Draaischakelaar”).
Afb.: Draaischakelaar (bij wijze van voorbeeld)
VoertuigNaafversnellingen
80
7.2.2 Traploze naafversnellingen
xOm traploos naar een hogere of lagere
versnelling te schakelen, draait u aan
de draaischakelaar
(zie “Afb.: Draaischakelaar traploos”).
7.2.3 Derailleur/naafversnelling (dual drive)
xZet de versnellingshendel bij een hellend
rijvlak naar links (zie “Afb.: Gecombineerde
draai- en versnellingshendelschakelaar
dual drive”).
xZet de versnellingshendel bij een effen
rijweg in het midden.
xZet de versnellingshendel op een rijweg
met hellingen naar rechts.
xOm naar een hogere of lagere
versnelling te schakelen, draait u aan
de draaischakelaar.
Afb.: Draaischakelaar traploos
(bij wijze van voorbeeld)
1 Indicator
2 Vlak
3 Stijging
2 3
1
Afb.: Gecombineerde draaigreep- en
versnellingshendelschakelaar dual drive
(bij wijze van voorbeeld)
Voertuig Naafversnellingen
81
7.3 Instellingen
WAARSCHUWING
Doorglijden van de versnellingen en tevergeefs trappen door
een verkeerd ingestelde versnelling.
Risico op ongevallen en verwondingen!
xStel de versnelling in.
xBeschikt u niet over de noodzakelijke vakkennis
of gereedschappen, richt u dan tot uw handelaar.
LET OP
Een verkeerd ingestelde versnelling kan leiden tot beschadiging
van de versnelling.
Beschadigingsgevaar!
xStel de versnelling in.
xBeschikt u niet over de noodzakelijke vakkennis
of gereedschappen, richt u dan tot uw handelaar.
De naafversnellingen mogen uitsluitend worden ingesteld door uw handelaar.
7.3.1 Versnellingskabelspanning instellen
De instelling van de versnellingskabelspanning hangt af van het model van uw naafversnelling.
xGa na welke naafversnelling in uw voertuig is gemonteerd (zie fiche met de technische
gegevens die u hebt gekregen van uw handelaar).
xWanneer de naafversnelling minder goed werkt, dient u de versnellingskabelspanning
in te stellen.
Voertuig
Naafversnellingen
82
1. Stel de draaischakelaar of
vernsellingshendel in op de middelste
versnelling. Bij een versnelling met 7 of 8
versnellingen beantwoordt dit aan de 4e
versnelling (zie Afb. “Stelschroef aan
de draaischakelaar”).
2. Verstel de stelschroef (zie Afb.: “Stelschroef
aan de draaischakelaar”) aan de
draaischakelaar zodanig dat de beide
in kleur gemarkeerde aanduidingen
op de achterwielnaaf overeenstemmen
(zie “Afb. Instellingsmarkering”).
3. Controleer de instellingen met een proefrit.
xHebt u de storingen niet
kunnen verhelpen, laat de
versnellingskabelspanning dan
door uw handelaar instellen.
Afhankelijk van het voertuigmodel kan een
naafversnelling met schakelbox ingebouwd zijn.
xControleer aan de achteras van het voertuig of een schakelbox is gemonteerd.
1. Stel de draaischakelaar of
vernsellingshendel in op de middelste
versnelling. Bij een versnelling met 7 of 8
versnellingen beantwoordt dit aan de 4e
versnelling (zie Afb. “Schakelbox”).
2. Verstel de stelmoer zodanig dat
de markeringen aan de schakelbox
overeenstemmen (zie Afb. “Schakelbox”).
3. Controleer de instellingen met
een proefrit.
Afb.: Stelschroef aan de draaischakelaar
(bij wijze van voorbeeld)
1 Schakelniveau
2 Stelschroef
1
2
LOCK
Afb.: Instellingsmarkering (bij wijze van voorbeeld)
1 2
Afb.: Schakelbox (bij wijze van voorbeeld)
1 Markering
2 Instelmoer
Voertuig Naafversnellingen
83
xHebt u de storingen niet kunnen verhelpen, laat de versnellingskabelspanning
dan door uw handelaar instellen.
7.3.2 Versnellingskabelspanning bij NuVinci versnelling instellen
xAls er minder dan 0,5 mm speling
is in de versnellingskabelomhulling aan
de schacht, draai dan rechtsom aan
de stelmoer (zie Afb. “Speling aan
de versnellingskabelomhulling (links)
en stelschroef (rechts)”).
xIs er meer dan 1,5 mm speling, draai
dan aan de stelmoer tegen de wijzers
van de klok.
xRespecteer de informatie van
de fabrikant van de versnelling
die bij uw voertuig is gevoegd.
xHebt u de storingen niet kunnen
verhelpen, laat de versnelling dan
door uw handelaar instellen.
Afb.: Speling aan de versnellingskabelomhulling
(links) en stelschroef (rechts)
(bij wijze van voorbeeld)
1 0,5-1,5 mm
2 Versnellingskabelomhulling
3 Schacht
4 Stelschroef
23 4
1
VoertuigPinion-aandrijving
84
8 Pinion-aandrijving
De Pinion-aandrijving is een trapas versnelling.
De Pinion-aandrijving kan met een ketting-
of een riemaandrijving (zonder afb.) worden
gebruikt. De Pinion-aandrijving wordt
geschakeld met een draaischakelaar die aan
het stuur is bevestigd. De ketting wordt bij een
Pinion-aandrijving door een kettingspanner
(zie “Afb.: Pinion-aandrijving met
kettingaandrijving”) of door verschuifbare
uitvaleinden (zonder afb.) gespannen.
Voor de spanning van een riem zie hoofdstuk
“Riemaandrijving / Spanning van de riem
controleren”. De Pinion-aandrijving is een
oliebadaandrijving (zie hoofdstuk “Pinion-
aandrijving / Vervanging van olie”). Het is niet
mogelijk een terugtraprem te gebruiken bij een
Pinion-aandrijving.
8.1 Voor elke rit
WAARSCHUWING
Uitvallen van de werking van componenten.
Risico op ongevallen en verwondingen!
xNeem het maximaal toegelaten bestuurdersgewicht van 110 kg
(inclusief bagage en/of rugzak) in acht.
xGebruik uw voertuig met een Pinion-aandrijving uitsluitend bij
een omgevingstemperatuur van -15 °C tot 40 °C.
1234
Afb.: Pinion-aandrijving met kettingaandrijving
(bij wijze van voorbeeld)
1 Rondsel
2 Ketting
3 Kettingwiel
4 Pinion-aandrijving
5 Kettingspanner
5
Voertuig Pinion-aandrijving
85
WAARSCHUWING
Meelopen van de ketting of de riem bij een inactieve crank.
Risico op ongevallen en verwondingen!
xZorg er voor elke rit voor dat de vrijloop van het rondsel
en de achterwielnaaf probleemloos werken.
xDraai de crank naar achteren. De vrijloop van het rondsel
en de achterwielnaaf mag de ketting niet meenemen.
xStop wanneer er schade aan de Pinion-aandrijving
is of wanneer ongewone geluiden optreden.
8.2 Pinion-aandrijving schakelen
Houd er rekening mee dat het schakelgedrag van een Pinion-aandrijving
zowel met ketting- alsook met riemaandrijving zich onderscheidt van deze
van een derailleur. Leer op een plaats buiten het wegverkeer de Pinion-
aandrijving en het gewijzigde schakelgedrag aan.
De markering (“>>”) op het vaststaande deel van de draaischakelaar toont de gekozen
versnelling, bij voorbeeld van 01 tot 18.
xOm te schakelen naar een hogere of lagere versnelling, beweegt u de draaischakelaar
eerst zachtjes naar de gewenste schakelrichting en dan schakelt u vlotjes naar
de gewenste schakelrichting.
Het schakelen van meerdere versnellingen in een handeling is mogelijk, bijvoorbeeld
van 02 naar 06.
Het schakelen bij stilstand en een inactieve of achterwaarts draaiende crank is mogelijk.
Het schakelen naar een lagere versnelling onder belasting, bijvoorbeeld van 18 naar
17, is beperkt mogelijk.
Om de Pinion-aandrijving te sparen, wordt het schakelproces niet uitgevoerd
zolang de druk op de crank of op het pedaal te sterk is, bijvoorbeeld wanneer
u trapt en niet op het zadel zit.
xSchakel slechts naar een lagere versnelling wanneer de crank of het pedaal niet
te sterk wordt belast.
VoertuigPinion-aandrijving
86
Het schakelen naar een hogere versnelling onder belasting, bijvoorbeeld van 02 naar
03, is mogelijk.
Uitzonderingen hierop zijn de verandering van versnelling van 06 naar 07 en van
12 naar 13, omdat de aandrijving bij deze veranderingen twee schakelingen
moet verrichten.
xSchakel slechts van 06 naar 07 of van 12 naar 13 wanneer de crank of het pedaal niet
te sterk wordt belast.
Het is niet mogelijk direct te schakelen van de laagste naar de hoogste versnelling
en van de hoogste naar de laagste versnelling.
xWanneer de versnellingen na het inrijden of na een langer gebruik niet meer precies
kunnen worden geschakeld, dient u zich tot uw handelaar te wenden.
8.3 Oplossing van storingen
In het algemeen draait de Pinion-aandrijving zachtjes en zonder storende
geluiden. Wanneer geluiden optreden en de aandrijving probleemloos
schakelt, hebben de geluiden een andere oorzaak.
Oplossing van storingen bij het gebruik van een Pinion-aandrijving
Storing Mogelijke oorzaak Oplossing
Bij een riemaandrijving
malende geluiden Riem Spanning van de riem wijzigen
Riem tijdens een omwenteling
verschillend gespannen
voorste schijf is niet in
het midden gemonteerd,
kettingwielschroeven houden de
voorste schijf niet in het midden
Gebruik kettingwielschroeven
met een buitendiameter
van 10 mm
Zowel bij een riem- alsook bij een kettingaandrijving
knarsende geluiden Pedaal, zadel, stuur alle componenten controleren
of door uw handelaar laten
nakijken
krakende geluiden losgekomen
schroefverbindingen van
aandrijvingsonderdelen
Schroefverbindingen van
aandrijvingsonderdelen
controleren en eventueel
door uw handelaar met
de draaimomentsleutel
laten vastdraaien
Voertuig Pinion-aandrijving
87
Oplossing van storingen bij het gebruik van een Pinion-aandrijving
Storing Mogelijke oorzaak Oplossing
Klikgeluid in de 7e en 13e
versnelling
Bij beide versnellingsstanden
is er een bedieningsklink
in de vrijlooptoestand
(tot modeljaar 2014)
Geluid is geen defect. Naar
wens: upgrade tegen betaling
naar de nieuwe aandrijfversie
Brommend of zoemend geluid Schuinloop van ketting of riem Ketting of riem recht oriënteren
Aandrijving schakelt moeizaam versleten of verkeerde
versnellingskabels, omhulsels
of afsluitdoppen
uitsluitend versnellingskabels
met een maximale diameter van
1,2 mm gebruiken; uitsluitend
versnellingskabelomhulsels
gebruiken; uitsluitend
afsluitdoppen van kunststof
gebruiken; versleten
versnellingskabels
absoluut vervangen
Doorglijden bij het trappen Vrijloopklink klikt niet vast bij het verder trappen klikt
de aandrijving in de volgende
tand vast
Bij een kettingaandrijving
Ketting slaat op de liggende
achtervork
Kettingspanning te laag Kettingspanning door
uw handelaar laten instellen
ondanks een werkende achter-
wiel-vrijloop lopen ketting of
crank bij het schuiven mee
Kettingspanning te hoog
VoertuigPinion-aandrijving
88
8.4 Pinion-aandrijving reinigen
LET OP
Beschadiging van de Pinion-aandrijving door reiniging met scherpe
of agressieve reinigingsmiddelen.
Beschadigingsgevaar!
xReinig de Pinion-aandrijving uitsluitend met water, detergent
en een schone, zachte borstel.
xReinig de Pinion-aandrijving niet met een harde waterstraal
of hogedrukapparaten.
8.5 Pinion-aandrijving onderhouden
LET OP
Verlies van dichtheid van de Pinion-aandrijving.
Beschadigingsgevaar!
xDraai zeker niet de schroeven van het behuizingsdeksel
van de Pinion-aandrijving vast of eruit.
Voertuig Pinion-aandrijving
89
8.5.1 Pinion-aandrijving met kettingaandrijving onderhouden
xReinig regelmatig ketting, kettingwiel, rondsel en eventueel kettingspanner van de
Pinion-aandrijving (zie hoofdstuk “Pinion-aandrijving / Pinion-aandrijving reinigen”).
xOnderhoud de ketting regelmatig met geschikte smeermiddelen.
8.5.2 Pinion-aandrijving met riemaandrijving onderhouden
xReinig de riem, voorste en achterste schijf regelmatig (zie hoofdstuk
“Riemaandrijving / Riemaandrijving reinigen”).
xControleer regelmatig de slijtage van de riemaandrijving (zie hoofdstuk
“Riemaandrijving / Slijtage van de riemaandrijving”).
Voor verdere onderhoudswerkzaamheden geldt wat volgt:
xBeschikt u niet over de noodzakelijke vakkennis en gereedschappen,
laat dan de onderhoudswerkzaamheden door uw handelaar uitvoeren.
8.6 Vervanging van olie
LET OP
Lekkende of gemorste olie.
Milieuvervuiling!
xZorg ervoor dat er geen olie in de riolering of het
grondwater belandt.
xVerwijder verbruikte olie op een milieuvriendelijke manier
volgens de geldende nationale en regionale voorschriften.
Om de 10.000 km of een keer per jaar moet de olie van de Pinion-aandrijving worden
vervangen, naargelang van wat er het eerst van toepassing is.
xBeschikt u niet over de noodzakelijke vakkennis en gereedschappen, laat dan
de olie door uw handelaar vervangen.
1. Zet een opvangreservoir klaar.
2. Draai de vier schroeven van het in de rijrichting aanwezige linker aandrijvingsdeksel
met een geschikt werktuig eruit.
3. Draai de olieafvoerschroef er aan de onderste rand van de aandrijving uit met
een geschikt werktuig.
Voertuig
Pinion-aandrijving
90
4. Leg het voertuig op de in rijrichting wijzende linker zijde over het opvangreservoir
en laat de olie in het opvangreservoir lopen.
5. Zet het voertuig recht of leg het op de in rijrichting wijzende rechter kant.
6. Giet er nieuwe originele Pinion-aandrijfolie bij.
7. Draai de olieafvoerschroef vast met een geschikte draaimomentsleutel.
Respecteer daarbij het draaimoment van de olieafvoerschroef.
8. Draai de vier schroeven van het aandrijvingsdeksel met een geschikte
draaimomentsleutel vast. Respecteer daarbij het draaimoment van de schroeven
van het aandrijvingsdeksel.
Voertuig Riemaandrijving
91
9 Riemaandrijving
Naast de wijd verspreide aandrijving via een ketting staat voor voertuigen de aandrijving
via een riem ter beschikking.
xBeschikt u niet over de noodzakelijke vakkennis en gereedschappen
om de riemaandrijving in te stellen of te onderhouden, laat dan de riemaandrijving
door uw handelaar nakijken en instellen.
9.1 Samenstelling van de riemaandrijving
Een riemaandrijving bestaat telkens uit een
voorste en achterste schijf en ook uit een riem
die afhankelijk van het model van de riem
bestaat uit verschillende kunststoffen.
Om te verhinderen dat de riem van de schijven
afloopt zijn de schijven telkens van een
randschijf voorzien. Bij de voorste schijf
bevindt zich de randschijf vanbuiten.
Bij de achterste schijf bevindt zich de
randschijf vanbinnen. Een riemaandrijving
is compatibel met naafversnellingen en
terugtrapremmen, echter niet met derailleurs.
9.2 Gebruik van de riemaandrijving
LET OP
Schade aan de riem door verkeerde hantering.
Beschadigingsgevaar!
xZorg ervoor dat de riem niet wordt geplooid, verdraaid, naar
achteren gebogen, naar buiten gedraaid, verstrengeld of als
sleutel wordt gebruikt.
xBij de montage mag de riem niet met het kettingwiel van
de voorste schijf worden opgerold of met een hendel zoals bijv.
een schroevendraaier worden geplaatst.
1 2 3 4
Afb.: Riemaandrijving (bij wijze van voorbeeld)
1 Achterste schijf
2 Achterste randschijf
3 Riem
4 Voorste schijf (randschijf verborgen)
VoertuigRiemaandrijving
92
Bij de riemaandrijving wordt de kracht van de bestuurder via een riem overgedragen.
Het voertuig met riemaandrijving kan worden gebruikt bij alle weersomstandigheden
waarin kan worden gefietst.
9.3 Spanning van de riem controleren
Voor een storingsvrije werking van
de riemaandrijving is het noodzakelijk dat
de riem correct gespannen is. Zorg ervoor
dat de riemspanning regelmatig wordt
gecontroleerd door uw handelaar.
9.4 Slijtage van de riemaandrijving
Om de slijtage bij een riemaandrijving te minimaliseren, is het afhankelijk van het model
van de riemaandrijving belangrijk dat de riem parallel tussen de randschijven loopt
met een maximale afwijking van 3 mm gemeten aan het midden van het riemloopvlak
en/of dat er een maximale hoekfout van 0,5° tussen de schijven optreedt.
xWanneer u slijtage vaststelt op de riemaandrijving en niet beschikt over
de noodzakelijke vakkennis en gereedschappen om deze te vervangen, dient
u de riemaandrijving of versleten onderdelen door uw handelaar te laten vervangen.
9.4.1 Slijtage van de riem optisch controleren
Afhankelijk van het rijvermogen en de
rij-omstandigheden is de riem onderhevig
aan een zekere slijtage.
xControleer de riem regelmatig optisch
op slijtage.
Wanneer u bijv. puntige tanden, barsten
of ontbrekende tanden vaststelt
(zie “Afb.: Slijtage van de riem”),
bestaat er slijtage aan de riem.
Afb.: Riemspanning (bij wijze van voorbeeld)
Afb.: Slijtage van de riem (bij wijze van voorbeeld)
Voertuig Riemaandrijving
93
9.4.2 Slijtage van de riemaandrijving optisch controleren
Verschijnen van slijtage Probleemoplossing bij de riemaandrijving
voorste schijf
vernieuwen
achterste schijf
vernieuwen
Riem vernieuwen
Voorste schijf
naar binnen gebogen
randschijf
x x x
naar buiten gebogen
randschijf
x
Tandprofiel beschadigd x
Achterste schijf
wiebelt op naaf x
Passing defect x
draait door x
afgeschoven schijf x x
Randschijf met scherpe rand x x
Riem
geplooide riem x
Tandprofiel van de riem
beschadigd
x
Riem met barsten, poreus x
Riem uitgefranst x
Barst van riem x
VoertuigRiemaandrijving
94
9.4.3 Slijtage van kettingwiel optisch controleren
Wanneer u bijv. haaientanden op
het kettingwiel vaststelt
(zie “Afb.: Kettingwielslijtage”),
bestaat er slijtage aan het kettingwiel.
9.5 Riemaandrijving reinigen
LET OP
Beschadiging van de riemaandrijving door reiniging met scherpe
of agressieve reinigingsmiddelen.
Beschadigingsgevaar!
xReinig de riemaandrijving uitsluitend met water en een
zachte borstel.
Afb.: Kettingwielslijtage (bij wijze van voorbeeld)
Voertuig Wielen en banden
95
10 Wielen en banden
Het wiel bestaat uit naaf, tandwielcassette,
rondsel of riemschijf, event. remschijf, spaken
en velg. De band is gemonteerd op de velg van
het wiel. Afhankelijk van het voertuigmodel
is in de band een binnenband geplaatst.
Het voorste wiel en de band ervan vormen het
voorwiel; het achterste wiel en de band ervan
vormen het achterwiel.
Wordt een binnenband gebruikt,
dan ligt op de velg een velglint,
om de binnenband tegen de velgbodem
en de spaaknippels te beschermen.
Wanneer er geen binnenband wordt
gebruikt, worden zogenaamde tubular
banden voor racefietsen of UST-banden
(UST = Universal System Tubeless) voor
MTB’s gebruikt.
Door het gewicht van de bestuurder en de bagage en de oneffenheden van het wegdek
worden de wielen blootgesteld aan aanzienlijke belastingen.
xZorg ervoor dat de wielen na het inrijden van het voertuig (uiterlijk na het bereiken van
een afgelegde weg van 300 km of na 15 bedrijfsuren of na 3 maanden – naargelang van
wat als eerste van toepassing is) door uw handelaar controleren en opnieuw centreren.
xControleer regelmatig de wielen na het inrijden.
xBeschikt u niet over de noodzakelijke vakkennis en gereedschappen, laat dan
de wielen door uw handelaar controleren en eventueel centreren.
1
2
3
4
5
6
Afb.: Wieldwarssnede met band
(bij wijze van voorbeeld)
1 Velg
2 Velglint
3 Remflank
4 Binnenband
5 Buitenband
6 Loopvlak
VoertuigWielen en banden
96
10.1 Banden en ventielen
GEVAAR
Slechte zichtbaarheid voor andere weggebruikers.
Risico op ongevallen en verwondingen!
xZorg ervoor dat reflectoren schoon en goed zichtbaar zijn.
VOORZICHTIG
Barsten van de binnenband door indringen van
vreemde voorwerpen.
Risico op ongevallen en verwondingen!
xControleer regelmatig de banden op schade en slijtage.
xVervang meteen beschadigde of versleten banden.
xZorg ervoor dat beschadigde of versleten banden door uw
handelaar worden vervangen wanneer u niet beschikt over
de noodzakelijke vakkennis en de benodigde gereedschappen.
LET OP
Schade door montage van een band met andere grootte dan
de originele grootte.
Beschadigingsgevaar!
xRicht u tot uw handelaar als u vragen heeft over
de bandenmaat.
Voertuig Wielen en banden
97
De banden zijn ervoor bedoeld het voertuig houvast te bieden op de rijweg, de aandrijf- en
remkrachten op de rijweg over te dragen en oneffenheden van het wegdek op te vangen.
Afhankelijk van het gebruik van het voertuig worden verschillende soorten banden gebruikt.
De grootte van de banden is vermeld op de respectieve zijkant van de band. Hierop kunnen
verschillende gegevens zijn aangebracht, bijvoorbeeld:
De ETRTO-informatie wordt vermeld in millimeter. Wordt op de band 52-559 vermeld,
dan is de band in opgepompte toestand 52 mm breed en heeft een binnendiameter
van 559 mm. (ETRTO (European Tyre and Rim Technical Organisation) staat voor
Europese Organisatie van Experts voor Banden en Velgen).
De vermelding in inch. Wordt op de band 6 x 2,35 vermeld, dan is de band in
opgepompte toestand 2,35“ breed en heeft een binnendiameter van 26“.
Behalve bij tubular banden en UST-banden zijn band en velg alleen niet luchtdicht.
Om de lucht binnenin de band te behouden, wordt een binnenband gebruikt die door
een ventiel wordt gevuld.
10.1.1 Soorten ventielen
De voertuigen zijn uitgerust met een van de volgende soorten ventielen
(zie “Afb.: Soorten ventielen”):
Sclaverandventiel (SV): afgedicht door een
stop in het ventiel, velgopening 6,5 mm.
Standaard Hollands ventiel (Dunlop,
DV): afgedicht door een dopmoer,
velgopening 8,5 mm.
Autoventiel (SV): afgedicht door een stop
in het ventiel, velgopening 8,5 mm.
Alle drie soorten ventielen beschikken over een
ventieldop zodat het ventiel niet vuil wordt.
12
4
3
SV DV AV
Afb.: Soorten ventielen (bij wijze van voorbeeld)
1 Kartelschroef
2 Ventielstop
3 Onderste kartelmoer
4 Bovenste kartelmoer
VoertuigWielen en banden
98
10.1.2 Bandenspanning
WAARSCHUWING
Barsten van de binnenband of springen van de band van de velg
door een te hoge bandenspanning.
Risico op ongevallen en verwondingen!
xRespecteer de bandenspanning.
xGebruik een luchtpomp met drukweergave als u de band oppompt.
LET OP
Beschadiging van de binnenband door een te lage bandenspanning.
Beschadigingsgevaar!
xRijd niet over scherpe randen als de bandenspanning te laag is.
xRespecteer de bandenspanning.
xGebruik een luchtpomp met drukweergave als u de band oppompt.
Op de zijkant van de band is de bandenspanning vermeld. De bandenspanning wordt vermeld
in bar of psi (pound per square inch), zie tabel met omrekening van de bandenspanning.
De ondergrens van de bandenspanning is geschikt voor lichte bestuurders, voor een
oneffen ondergrond en zorgt voor een hoger veringscomfort bij een hogere rolweerstand.
De bovengrens van de bandenspanning is geschikt voor zwaardere bestuurders, voor een
effen ondergrond en zorgt voor een geringe rolweerstand bij een geringer veringscomfort.
Als er naast de informatie op de zijwand van de band ook een indicatie is van de bandenspanning
op de velg, bepaalt de laagste van de twee waarden de maximale bandenspanning.
xFiets steeds met de voorgeschreven bandenspanning.
xControleer regelmatig de bandenspanning.
xVul de band ten minste tot aan de ondergrens en maximaal tot aan de bovengrens
van de bandenspanning met lucht.
xGebruik een luchtpomp met drukweergave als u de band oppompt.
Voertuig Wielen en banden
99
Omrekening van de bandenspanning
psi bar psi bar
12 0,8 80 5,5
15 1,0 90 6,2
30 2,1 100 6,9
40 2,8 110 7,6
50 3,5 120 8,3
60 4,1 130 9,0
70 4,8 140 9,7
10.2 Velgen en spaken
Een gelijkmatige spanning van de spaken is een voorwaarde voor de rondloop van het wiel.
De spanning van de afzonderlijke spaken kan worden gewijzigd wanneer over hindernissen
zoals een rand te snel wordt gefietst of een spaaknippel los komt. De rondloop van het
wiel en de stabiliteit van de velg verminderen wanneer afzonderlijke spaken niet meer
gespannen of beschadigd zijn.
WAARSCHUWING
Valgevaar door blokkerende velgremmen of door slingerende
wielen bij velgen die zijlings uitslaan.
Risico op ongevallen en verwondingen!
xGebruik uitsluitend wielen die rondlopen.
xZorg ervoor dat losse spaken door uw handelaar worden
gespannen.
xLaat niet rond lopende wielen meteen centreren door uw handelaar.
VoertuigWielen en banden
100
10.3 Voor-/achterwiel monteren en demonteren
WAARSCHUWING
Valgevaar bij niet gesloten snelspanassen door het loskomen
van wielen.
Risico op ongevallen en verwondingen!
xGa voor elke rit het na of de wielen veilig in de uitvaleinden
zijn geplaatst.
WAARSCHUWING
Uitvallen van het wiel door los gekomen bevestigingen.
Risico op ongevallen en verwondingen!
xControleer de wielbevestigingen voor elke rit.
VOORZICHTIG
Verbrandingsgevaar door hete schijfrem rotoren!
Risico op verwondingen!
xZorg ervoor dat de schijfrem rotoren steeds eerst afkoelen
alvorens de snelspanner of de wielbevestiging te openen.
LET OP
Beschadiging van de rem door demontage van het voor- of achterwiel.
Beschadigingsgevaar!
xZorg ervoor dat het voor- of achterwiel uitsluitend door
uw handelaar wordt gedemonteerd wanneer u niet beschikt over
de noodzakelijke vakkennis en de benodigde gereedschappen.
Voertuig Wielen en banden
101
Afhankelijk van het voertuigmodel worden de wielen met snelspanassen, steekassen
of conventionele assen bevestigd in de uitvaleinden met asmoeren.
xBeschikt u niet over de noodzakelijke vakkennis en gereedschappen voor de instelling
van de snelspanassen, richt u dan tot uw handelaar.
Afhankelijk van het voertuigmodel is het voertuig
uitgerust met conventionele steekassen, steekas
met hendel of snelspanassen. De assen kunnen
worden vervangen door assen met
diefstalbeveiliging.
De assen worden geleid door het wiel
en bevestigd tussen de uitvaleinden van
het voertuig. Afhankelijk van het model
van de voorvork zijn de uitvaleinden open
of gesloten. De montage en demontage
gebeuren hier op verschillende wijze.
Er zijn heel wat verschillende
bevestigingssystemen op de markt.
Zorg ervoor dat de werking van de
bevestigingsystemen op uw voertuig door
een handelaar wordt getoond en uitgelegd
Steekassen en snelspanassen kunnen worden voorzien van
antidiefstalsystemen of worden vervangen door assen met geïntegreerde
diefstalbeveiliging. Afhankelijk van het model gebeurt de fixering van
de wielen op verschillende wijze:
Een aantal modellen kan niet worden geopend zolang het voertuig rechtop staat.
Bij een aantal modellen heeft men speciaal gereedschap nodig om de naafasmoeren
los te maken.
xInformeer u bij uw handelaar over de mogelijkheden van steekassen
en snelspanassen met diefstalbeveiliging.
xNeem de informatie van de fabrikant in acht over de montage van de assen.
xBeschikt u niet over de noodzakelijke vakkennis en gereedschappen voor de instelling
of bevestiging van assen, richt u dan tot uw handelaar.
A B
Afb.: Open (A) en gesloten (B) uitvaleinden
(bij wijze van voorbeeld)
VoertuigWielen en banden
102
10.3.1 Voor-/achterwiel met snelspanassen
10.3.1.1 Montage
1. Steek de snelspanas door de wielnaaf
en draai de asmoer met een tot twee
omwentelingen op de snelspanas.
2. Plaats het voor-/ achterwiel met
de snelspanner in de uitvaleinden.
xRespecteer de gegevens over de
looprichting van het voor-/ achterwiel,
indien aanwezig. Deze informatie
heeft doorgaans betrekking op het
bandprofiel en is op de zijkant van
de band te vinden.
3. Leg de snelspan hevel tot aan de aanslag
om (zie Afb. “Wiel met snelspanas”).
Plaats de snelspan hevel zodanig dat
deze niet ongewild geopend kan worden,
bijv. naar boven.
xWanneer de snelspanas of het voor-/ achterwiel niet vastzit of wanneer u de
snelspanner kunt aanleggen zonder kracht te gebruiken, dient u de spanning
opnieuw in te stellen (zie hoofdstuk “Basisinstellingen / Snelspanner”).
10.3.1.2 Demontage
1. Om de snelspanas te openen, kantelt u de hevel van de snelspanas naar buiten.
2. Draai de moer van de snelspanner zover linksom van de snelspanas tot u het voor-/
achterwiel uit de uitvaleinden kunt nemen.
Afb.: Wiel met snelspanas (bij wijze van voorbeeld)
1 Naafasmoer
2 Hendel van de snelspanas
1
2
Voertuig Wielen en banden
103
10.3.2 Voor-/achterwiel met steekassen
10.3.2.1 Montage
1. Oriënteer het voor-/ achterwiel zodanig
tussen de uitvaleinden dat de
uitvaleinden en wielnaaf een lijn vormen.
xRespecteer de gegevens over de
looprichting van het voor-/ achterwiel,
indien aanwezig. Deze informatie
heeft doorgaans betrekking op het
bandprofiel en is op de zijkant van
de band te vinden.
2. Steek de steekas door de uitvaleinden
en de wielnaaf.
3. Bevestig de steekas. Afhankelijk van
het model van de steekas kan dit door
vastdraaien met of zonder gereedschap,
via een snelspan hevel of een combinatie
van beide gebeuren, houd event. rekening
met de gebruiksaanwijzing van de steekas.
10.3.2.2 Demontage
1. Maak de steekas los of open ze. Afhankelijk van het model van de steekas kan dit door
vastdraaien met of zonder gereedschap, via een snelspan hevel of een combinatie van
beide gebeuren, houd event. rekening met de gebruiksaanwijzing van de steekas.
2. Fixeer het voor-/achterwiel.
3. Trek de steekas uit de uitvaleinden en de wielnaaf.
4. Verwijder het voor-/achterwiel.
12
Afb.: Wiel met steekas (bij wijze van voorbeeld)
1 Naafasmoer
2 Steekas
VoertuigWielen en banden
104
10.3.3 Voor-/achterwiel met schroeven
10.3.3.1 Montage
1. Draai de asmoeren van de as los en haal
de sluitringen van de as.
2. Plaats het voor-/ achterwiel
in de uitvaleinden.
xRespecteer de gegevens over de
looprichting van het voor-/ achterwiel,
indien aanwezig. Deze informatie
heeft doorgaans betrekking op het
bandprofiel en is op de zijkant van
de band te vinden.
3. Steek de sluitringen op de as.
4. Positioneer het achterwiel zodanig dat
het op een lijn staat met het frame.
5. Draai de asmoeren vast met
inachtneming van de draaimomenten
(zie Afb. “Wiel met schroefas”).
xAls het voor-/achterwiel niet vast zit, rijdt u niet verder met het voertuig.
Zorg ervoor dat de as wordt gecontroleerd of ingesteld door uw handelaar.
10.3.3.2 Demontage
1. Draai de asmoeren van de as los en haal de sluitringen van de as.
2. Neem het voor-/achterwiel uit de uitvaleinden.
10.3.4 Carbonwielen
Carbonwielen bestaan uit koolstofvezelversterkte kunststof en onderscheiden zich door
een hoge stijfheid en een gering gewicht. Velgen met hogere flanken hebben ook nog
bijzondere aerodynamische kwaliteiten.
Wanneer uw voertuig uitgerust is met carbonwielen dient u het maximaal
toegestane totaal gewicht van het voertuig te respecteren dat op het frame
is vermeld of u te informeren bij uw handelaar.
Afb.: Wiel met schroefas (bij wijze van voorbeeld)
1 Naafasmoer
2 Sluitring
1
2
Voertuig Wielen en banden
105
WAARSCHUWING
Afgenomen remwerking van velgremmen door
vochtige carbonvelgen.
Risico op ongevallen en verwondingen!
xGebruik carbonwielen in combinatie met velgremmen niet
op een natte ondergrond.
LET OP
Vervorming van de velg of springen van de band door hittevorming
bij het remmen met velgremmen, bijv. ritten bergaf in het gebergte.
Beschadigingsgevaar!
xGebruik beide remmen bij langere remacties.
xLos de remmen steeds weer gedurende enige tijd zodat
de remblokken en velgen opnieuw kunnen afkoelen.
xGebruik uitsluitend remblokken die geschikt zijn voor carbonwielen.
xLeer remmen met carbonwielen op een plaats buiten het wegverkeer.
xHoud er rekening mee dat remblokken voor carbonwielen sneller verslijten dan
andere remblokken.
xHoud er rekening mee dat remblokken voor carbonwielen hittegevoelig zijn en niet
geschikt zijn voor langdurige remacties, zoals bij lange afdalingen. Neem regelmatige
afkoelfases in acht waarin u de rem niet gebruikt.
VoertuigTelescopische zadelpen
106
11 Telescopische zadelpen
In dit hoofdstuk vindt u informatie over de grondslagen, instellingen en de bediening
van telescopische zadelpennen.
11.1 Grondslagen
WAARSCHUWING
Onoplettendheid in het wegverkeer.
Risico op ongevallen en verwondingen!
xLees voor de eerste rit de functies van de telescopische
zadelpen kennen.
xGebruik de telescopische zadelpen alleen wanneer uw aandacht
voor het wegverkeer en het terrein niet wordt beperkt.
xStop wanneer u de telescopische zadelpen niet veilig
kunt bedienen.
WAARSCHUWING
Verlies van het zicht bij contact met hydraulische vloeistof.
Risico op ongevallen en verwondingen!
xSpoel het oog meteen uit met helder water indien
de hydraulische vloeistof met het oog in contact komt.
xRicht u meteen tot een arts als u in contact bent gekomen met
de hydraulische vloeistof.
Afhankelijk van het voertuigmodel kan een telescopische zadelpen ingebouwd zijn.
Met de telescopische zadelpen kan de hoogte van het zadel bij stilstand en tijdens het fietsen
via de bediening van een hendel onder het zadel of via een afstandsbediening aan het stuur
worden ingesteld. Afhankelijk van het model van de telescopische zadelpen gebeurt de
instelling van de hoogte trapsgewijs of traploos. De bediening van de afstandsbediening aan het
stuur wordt mechanisch, hydraulisch of draadloos op de telescopische zadelpen overgedragen.
Voertuig Telescopische zadelpen
107
xNeem de informatie van de fabrikant van de telescopische zadelpen in acht.
xBeschikt u niet over de noodzakelijke vakkennis of gereedschappen om de
telescopische zadelpen in te stellen, te onderhouden of te bedienen, richt u dan
tot uw handelaar.
11.2 Bediening
Afhankelijk van de uitvoering van de telescopische zadelpen is de afstandsbediening
uitgerust met een of twee hendels. Bij twee hendels is doorgaans aan elke hendel een
positie tussen de bovenste en onderste positie van het zadel toegewezen.
xOm het zadel naar de beneden te bewegen, belast u het zadel en gebruikt de hendel.
Zodra het zadel zich in de gewenste positie bevindt, laat u de hendel los.
xOm het zadel naar de boven te bewegen, ontlast u het zadel en gebruikt de hendel.
Zodra het zadel zich in de gewenste positie bevindt, laat u de hendel los.
Voertuig
Telescopische zadelpen
108
11.3 Instellingen
11.3.1 Kabelspanning instellen
Als uw voertuig beschikt over een mechanische afstandsbediening:
De kabelspanning van de afstandsbediening van de telescopische zadelpen moet bij een
storing worden ingesteld. Wanneer bijvoorbeeld de hoogte van het zadel niet kan worden
ingesteld of wanneer de hoogte van het zadel verandert, hoewel de hendel of knop niet
werd gebruikt.
xNeem de informatie van de fabrikant in acht over de instelling van de kabelspanning.
11.3.2 Uitschuifsnelheid instellen
De uitschuifsnelheid van de telescopische zadelpen wordt doorgaans ingesteld met
de stelschroef voor snelheid op de afstandsbediening. Afhankelijk van de draairichting
wordt de uitschuifsnelheid verkleind of vergroot.
xNeem de informatie van de fabrikant in acht over de instelling van
de uitschuifsnelheid.
11.3.3 Positie van de afstandsbediening van de telescopische zadelpen
De positie van de afstandsbediening van de telescopische zadelpen moet individueel
worden ingesteld zodat de hendel of knop gemakkelijk en veilig kan worden bediend
(zie “Afb. Positie van de afstandsbediening”).
xBeschikt u niet over de noodzakelijke vakkennis en gereedschappen, zorg er dan voor
dat uw handelaar de positie van de afstandsbediening afstemt op uw behoeften.
1. Draai de schroef van de afstandsbediening
eruit tegen de wijzers van de klok.
2. Positioneer de afstandsbediening
zodanig dat u de hendel of knop tijdens
het fietsen gemakkelijk bereikt.
3. Draai de schroef van de
afstandsbediening er rechtsom in. Afb.: Positie van de afstandsbediening
(bij wijze van voorbeeld)
Voertuig Telescopische zadelpen
109
11.3.4 Pneumatische telescopische zadelpen instellen
De luchtdruk beïnvloedt o.a. de uitschuifsnelheid en de kracht die moet worden gebruikt
om de telescopische zadelpen in een onderste positie te brengen. De luchtdruk binnenin
de pneumatische telescopische zadelpen is vooraf ingesteld door de fabrikant en moet
uitsluitend worden ingesteld bij storingen.
xZorg ervoor dat de telescopische zadelpen wordt ingesteld door uw handelaar.
11.3.5 Hydraulische telescopische zadelpen ontluchten
De hydraulische telescopische zadelpen moet worden ontlucht zodra ze niet meer volledig
wordt uitgeschoven en het zadel na het loslaten van de hendel terug naar beneden zakt.
xZorg ervoor dat de telescopische zadelpen wordt ontlucht door uw handelaar.
VoertuigVering
110
12 Vering
In dit hoofdstuk vindt u informatie over de grondslagen, instellingen en de bediening
van veerelementen.
Zijn de veerelementen te zacht ingesteld, dan vangt het veerelement een oneffenheid niet
meer op en dan slaat de vering door.
Veerelementen moeten zodanig worden ingesteld of afgestemd dat ze niet doorslaan.
Slaat een veerelement vaak door, dan worden dit element en vaak ook het frame
op termijn beschadigd.
xBeschikt u niet over de noodzakelijke vakkennis en gereedschappen voor de instelling,
laat dan de veerelementen door uw handelaar instellen.
12.1 Geveerde zadelpen
Afhankelijk van het voertuigmodel
is het voertuig eventueel uitgerust met
een geveerde zadelpen.
Geveerde zadelpennen verhogen het
comfort en de rijveiligheid bij het fietsen
op een oneffen ondergrond. De geveerde
zadelpen moet worden afgesteld op
het lichaamsgewicht van de bestuurder.
Daarvoor zijn vakkennis en eventueel een
vervanging van de veer noodzakelijk. Afb.: Geveerde zadelpen (bij wijze van voorbeeld)
1 Vering intern
1
Voertuig Vering
111
12.2 Geveerde voorvork en achtervering
12.2.1 Grondslagen
Afhankelijk van het model is het voertuig uitgerust met een geveerde voorvork en/of met
een achtervering.
Geveerde voorvorken vangen schokken aan
het voorwiel op en ze verhogen het rijcomfort
en de rijveiligheid bij het fietsen op een
oneffen ondergrond. De geveerde voorvork
moet worden afgestemd op het gebruiksdoel
en het gewicht van de bestuurder.
De achtervering, die centraal tussen voor- en
achterframe is ingebouwd, vangt schokken
aan het achterwiel op en verhoogt het
rijcomfort en ook de rijveiligheid bij het fietsen
op een oneffen ondergrond. De achtervering
moet worden afgestemd op het gebruiksdoel
en het gewicht van de bestuurder.
Achterveringen verhogen het rijcomfort bij
het fietsen op een oneffen ondergrond.
xBeschikt uw voertuig over een instelbare
achtervering, gelieve dan de bijgevoegde
informatie van de fabrikant over
de instelling in acht te nemen.
Afb.: Geveerde voorvork (bij wijze van voorbeeld)
1 Binnenste voorvorkpoot
2 Buitenste voorvorkpoot
1
2
L
6
0
-
5
8
4
2
3
-
5
0
p
s
i
1
6
0
-
3
5
0
k
P
a
1
,
6
-
3
,
5
B
a
r
2
1
Afb.: Achtervering (bij wijze van voorbeeld)
1 Instelling van de veringshardheid
2 Instelling van de demping
VoertuigVering
112
12.2.2 Bediening
LET OP
Verhoogde slijtage door gebruik van de Lock-Out.
Beschadigingsgevaar!
xGebruik de Lock-Out uitsluitend op een effen rijweg.
xGebruik de Lock-Out uitsluitend wanneer hierdoor het
rijgedrag verbetert.
xNeem de informatie van de fabrikant in acht over de bediening van
de geveerde voorvorken.
xOm de geveerde voorvork te blokkeren, draait u de draaiknop tegen de wijzers van
de klok tot aan de aanslag.
xOm de geveerde voorvork te deblokkeren, draait u de draaiknop volgens de wijzers van
de klok tot aan de aanslag (zie “Afb.: Lock-Out-bediening op de geveerde voorvork”).
xGa na of de achtervering kan worden geblokkeerd. Vraag eventueel aan een specialist
hoe de achtervering wordt geblokkeerd en gedeblokkeerd.
Afb.: Lock-Out-bediening op de geveerde voorvork (bovenaanzicht, bij wijze van voorbeeld).
Bij modellen met mechanisch veerelement:
xOm de veervoorspanning te verhogen en bijgevolg een geringere SAG in te stellen,
draait u de draaiknop op de geveerde voorvork of de achtervering in de richting “+”
(zie “Afb.: Draaiknop op de geveerde voorvork”).
xOm de veervoorspanning te verlagen en bijgevolg een grotere SAG in te stellen, draait
u de draaiknop op de geveerde voorvork in de richting “–.
xBeschikt u niet over de noodzakelijke vakkennis en gereedschappen voor de optimale
instelling van de SAG, laat de vering dan door uw handelaar instellen.
Voertuig Vering
113
Afb.: Draaiknop op de geveerde voorvork (bovenaanzicht, bij wijze van voorbeeld).
Bij modellen met luchtkamer:
xOm de veervoorspanning in te stellen, verhoogt of verlaagt u de luchtdruk van
de geveerde voorvork.
xOm de luchtdruk van de geveerde voorvork te verhogen of te verlagen, hebt u een
speciale demperpomp nodig.
xBeschikt u niet over de noodzakelijke vakkennis en gereedschappen voor de instelling,
laat dan de veerelementen door uw handelaar instellen.
Voertuig
Vering
114
12.2.3 Instellingen
Doorgaans bestaan er de volgende instelmogelijkheden:
Uitveerdemping en compressiedemping
SAG (inveren door het lichaamsgewicht)
Lock-Out (blokkeerfunctie)
12.2.3.1 Uitveerdemping en compressiedemping
De instelling van de uitveerdemping en compressiedemping beïnvloedt de demping
of het aanspreekgedrag van de geveerde voorvork of de achtervering. Doorslaggevend
is de verhouding van de uitveerdemping en compressiedemping tot elkaar. Afhankelijk
van het voertuigmodel is de vering uitsluitend uitgerust met een instelling van
de uitveerdemping. De verhouding van de uitveerdemping tot de compressiedemping
wordt bepaald door de toestand van het wegdek. Een correct ingestelde verhouding
garandeert een optimaal contact van de wielen met de bodem.
xZorg ervoor dat de uitveerdemping en compressiedemping worden ingesteld door
uw handelaar.
12.2.3.2 SAG
De SAG (Engels “verlagen”) is het inveren door het lichaamsgewicht van de bestuurder.
De SAG wordt afhankelijk van het model van de geveerde voorvork of de achtervering
en afhankelijk van het gebruiksdoel op een waarde van 15 % tot 40 % van de totale
veerweg ingesteld.
De veervoorspanning beïnvloedt de SAG. Bij een optimaal ingestelde SAG veert de vering
met 15 % tot 40 % van de veerweg in, als de bestuurder op het voertuig gaat zitten.
De SAG wordt via de veervoorspanning of de instelbare luchtdruk van de geveerde voorvork
of de demper bepaald. De veervoorspanning of de luchtdruk bepalen bijgevolg de hardheid
van de vering en of het veersysteem zacht of hard is ingesteld.
xZorg ervoor dat de geveerde voorvork of de achtervering door uw handelaar
op uw lichaamsgewicht en in overeenstemming met uw rijstijl wordt ingesteld.
Zorg ervoor dat de SAG van de geveerde voorvork/de demper door uw
handelaar op uw lichaamsgewicht en in overeenstemming met uw rijstijl
wordt ingesteld. Gewoonlijk wordt dit via de luchtdruk of de vervanging
van veerelementen geregeld.
Voertuig Vering
115
12.2.3.3 Lock-Out
De Lock-Out-functie blokkeert de geveerde voorvork. Hierdoor kan het slingeren of het
inveren van de voorvork worden verminderd, bijvoorbeeld wanneer de vering tijdens het
fietsen met hoge pedaalkracht wordt ingedrukt.
Afhankelijk van het voertuigmodel is ook de achtervering met een
Lock-Out-functie uitgerust.
De geveerde voorvork veert bij oneffenheden ook in een geblokkeerde
toestand een beetje in. Dit is technisch bepaald en beschermt de vork
tegen beschadigingen.
VoertuigReiniging
116
13 Reiniging
VOORZICHTIG
Inklemming en beknelling van lichaamsdelen door
beweeglijke onderdelen.
Risico op verwondingen!
xWees voorzichtig bij de hantering van beweeglijke onderdelen
zodat uw vingers niet bekneld raken.
xDraag eventueel beschermende handschoenen.
VOORZICHTIG
Als u de pedalen van de fiets met een hogedrukapparaat reinigt,
kan rondvliegend vuil letsel veroorzaken.
Gevaar voor verwondingen!
xReinig de pedalen van de fiets nooit schoon met een harde
waterstraal of hogedrukreinigers.
LET OP
Gebruik van verkeerde reinigingsmiddelen.
Beschadigingsgevaar!
xGebruik geen agressieve reinigingsmiddelen.
xGebruik geen scherpe, hoekige of metalen
reinigingsvoorwerpen.
xReinig het voertuig nooit met een harde waterstraal
of hogedrukapparaten.
Voertuig Reiniging
117
Wat is er nodig voor de reiniging en het onderhoud:
Schone poetsdoeken
Mild, lauw sopje
Zachte borstel of spons
Reinigings- en conserveermiddelen
Universele olie
xVraag eventueel advies aan uw handelaar over de geschikte
reinigings- en conserveermiddelen.
xReinig het voertuig ook regelmatig bij geringe verontreinigingen.
xVeeg alle oppervlakken en de componenten af met een vochtige spons.
xGebruik voor het bevochtigen van de spons een mild sopje.
xVeeg na de reiniging alle oppervlakken en componenten af tot ze droog zijn.
xConserveer de gelakte en metalen oppervlakken van het frame minstens
om de zes maanden.
xConserveer bij velgremmen niet de velgen, of bij schijfremmen niet
de schijfrem rotoren.
xNeem de instructies van de bijgevoegde informatie van de fabrikant over de reiniging
van afzonderlijke componenten in acht.
Voertuig
Reiniging
118
13.1 Remmen
VOORZICHTIG
Verbrandingsgevaar door hete schijfrem rotoren.
Risico op verwondingen!
xWacht tot de schijfrem rotoren zijn afgekoeld alvorens
de schijfrem rotoren aan te raken.
VOORZICHTIG
Verminderde remwerking door zeeppresten, olie, vet
of onderhoudsmiddel op de velgen of de remblokken
of op de schijfrem rotoren of de schijfrem bodys.
Risico op ongevallen en verwondingen!
xVermijd het contact van vet en olie met de velg of de schijfrem
rotor en ook met de remblokken of de schijfrem bodys.
xGebruik het voertuig niet wanneer vet of olie op de velg,
schijfrem rotor, remblokken of schijfrem bodys is beland en laat
met olie vervuilde componenten deskundig reinigen en indien
nodig door uw handelaar vervangen.
xVerwijder na de reiniging resten van zeep en onderhoudsmiddel.
xControleer de remmen na de reiniging op resten van zeep
en onderhoudsmiddel.
xVerwijder vuil op de componenten van de rem, het remzadel en de velg meteen
met ietwat vochtige doek en eventueel wat remreiniger.
Voertuig Reiniging
119
13.2 Vering
Als het voertuig uitgerust is met een geveerde voorvork, een geveerde zadelpen
of achtervering:
1. Verwijder het vuil op de glijdvlakken en de aangrenzende dichtingen meteen
met een schone, lichtjes ingeoliede doek (zie “Afb.: Glijdvlak geveerde voorvork”
en “Afb.: Glijdvlak geveerde zadelpen”).
2. Olie het glijdvlak na de reiniging met wat universele olie in.
3. Laat de vering vijf keer in- en weer uitveren. Verwijder vervolgens overtollige olie met
een schone doek.
Afb.: Glijvlak geveerde zadelpen
(bij wijze van voorbeeld)
1 Glijvlak
1
Afb.: Glijvlak geveerde voorvork
(bij wijze van voorbeeld)
1 Glijvlak
1
13.3 Versnelling
LET OP
Verkeerd gekozen vetten, oliën en onderhoudsmiddelen kunnen
leiden tot beschadigingen aan de componenten.
Beschadigingsgevaar!
xVraag raad aan uw handelaar over het gebruik van vetten,
oliën en onderhoudsmiddelen, vooral bij derailleurs.
xGebruik voor de reiniging geen water en geen chemische
remreinigers of verdunningsmiddelen.
xGebruik geen wapenolie of roestoplosspray.
Voertuig
Reiniging
120
xReinig de bedieningselementen van
de versnelling met een vochtige doek.
xReinig bij derailleurs de beweeglijke
componenten met een vochtige doek
of een zachte borstel, indien deze vrij
toegankelijk zijn (zie “Afb.: Beweeglijke
componenten van een derailleur”).
xSmeer bij derailleurs de beweeglijke
componenten na de reiniging in met
wat universele olie indien deze vrij
toegankelijk zijn.
xVerwijder vervolgens overtollige
olie met een schone doek.
13.4 Ketting
xWanneer het voertuig is uitgerust met een omlopende kettingrand/scherm,
dient u uitleg te vragen aan uw handelaar over de demontage en de montage
of hem de demontage en montage te laten uitvoeren. Verwijder vuil op de fietsketting
met een schone en eventueel lichtjes ingeoliede poetsdoek.
xVerwijder vuil op de rondsels en kettingwielen met een kleine, zachte borstel.
xSmeer de ketting regelmatig met een beetje universele olie in, na de reiniging
en na het fietsen in de regen.
xRicht u tot uw handelaar bij hardnekkig vuil.
Afb.: Beweeglijke componenten van een derailleur
(bij wijze van voorbeeld)
1 Schakelmechanisme
2 Geleiderollen
3 Kettingspanner
1
3
2
Voertuig Onderhoud
121
14 Onderhoud
WAARSCHUWING
Uitvallen van de remmen of materiaalbreuk door een verkeerd
onderhoud en nazicht.
Risico op ongevallen en verwondingen!
xVerricht geen onderhoud op het voertuig wanneer u niet
beschikt over de noodzakelijke vakkennis en de benodigde
gereedschappen.
xZorg ervoor dat het voertuig bovendien regelmatig door
uw handelaar wordt gecontroleerd.
VOORZICHTIG
Verbrandingsgevaar door hete schijfrem rotoren.
Risico op verwondingen!
xLaat de schijfrem rotoren afkoelen voor het onderhoud.
VOORZICHTIG
Materiaalmoeheid en -breuk door ondeskundig vastdraaien van
de schroefverbindingen.
Risico op ongevallen en verwondingen!
xLosse schroefverbindingen moeten deskundig met een
draaimomentsleutel worden vastgedraaid.
xLosse schroefverbindingen moeten met de correcte
draaimomenten worden vastgedraaid.
xZorg ervoor dat losse schroefverbindingen door uw handelaar
worden vastgedraaid.
Voertuig
Onderhoud
122
VOORZICHTIG
Wijzigingen aan het voertuig of verkeerd gekozen vervangstukken
kunnen storingen van het voertuig veroorzaken.
Risico op ongevallen en verwondingen!
xVraag advies aan uw handelaar over de geschikte vervangstukken.
xGebruik uitsluitend originele vervangstukken.
LET OP
Afdruipende olie of vetstof.
Milieuvervuiling!
xZorg ervoor dat er geen olie of vet afdruipt.
xVerwijder gemorste olie of vetstof meteen met een doek.
xVerwijder gemorste olie of vetresten op een milieuvriendelijke
manier volgens de geldende nationale en regionale voorschriften.
LET OP
Olie of vet op het voertuig kan uw kleding vervuilen.
Beschadigingsgevaar!
xVerwijder overtollige olie of vetstof na het onderhoud
met een doek.
xHoud uw kleding uit de buurt van olie en vet.
Vraag advies aan uw handelaar over de geschikte vervangstukken
voor de montage.
Voertuig Onderhoud
123
Wat u nodig heeft voor het onderhoud:
Schone poetsdoeken
Conserveringsmiddelen
Universele olie
xVraag eventueel advies aan uw handelaar over geschikte
smeer- en conserveringsmiddelen.
xZorg ervoor dat alle onderhoudsbeurten en reparaties worden gedocumenteerd
door uw handelaar.
xStelt u beschadigingen vast, gebruik dan het voertuig niet en laat het door uw
handelaar controleren of repareren.
xBeschikt u niet over de noodzakelijke vakkennis en benodigde gereedschappen,
laat dan losse schroefverbindingen door uw handelaar nakijken.
14.1 Inspectie-intervallen
xLaat volgens de volgende intervallen een nazicht van het voertuig door
uw handelaar verrichten:
Inspectie-intervallen
Inspectie Afgelegde kilometers Bedrijfsuren Gebruiksduur
1. Inspectie na 300 km* of na 15 bedrijfsuren* of na 3 maanden*
2. Inspectie na 2.000 km* of na 100 bedrijfsuren* of na een jaar*
elke verdere inspectie na nog eens
2.000 km* of
na nog eens
100 bedrijfsuren* of
na nog een jaar*
*naargelang van wat het eerst van toepassing is
xWanneer u het voertuig onder moeilijke omstandigheden gebruikt of meer dan
2.000 km per jaar rijdt, verkort u de inspectie-intervallen en laat u om de 6 maanden
een inspectie door uw handelaar verrichten.
Moeilijke omstandigheden zijn bijvoorbeeld:
Frequent gebruik op een moeilijk terrein
Gebruik bij slechte weersomstandigheden, bijv.:
in de winter: bijzonder risico op corrosie door strooizout op de wegen
bij slib of modder: verhoogde slijtage door buitensporig vuil
op de beweeglijke onderdelen
Werking met steeds hoge belading
Voertuig
Onderhoud
124
xRespecteer de bepalingen over de inspectie-intervallen in de bijgeleverde
handleidingen over de verschillende voertuigcomponenten.
xVoer de volgende onderhoudsbeurten één keer per maand uit of na een valpartij.
Op uw voertuig bevinden zich diverse onderdelen die precies met het oog op belasting door
vuil, stof of vocht of ook uitsluitend omwille van de veiligheid bijzondere aandacht vereisen.
Het is daarom in uw eigen belang de inspectie-intervallen na te leven.
Een mogelijke oorzaak van verhoogde slijtage is zand en vuil in de ketting, de cassette
en de kettingbladen.
14.2 Schroefverbindingen
xControleer de fiets regelmatig op losse schroefverbindingen volgens het
onderhoudsschema en draai losse schroeven aan met een momentsleutel.
xRijd niet met het voertuig als u losse schroefverbindingen vaststelt.
xBeschikt u niet over de noodzakelijke vakkennis en benodigde gereedschappen,
laat dan losse schroefverbindingen door uw handelaar nakijken.
14.3 Frame en vaste voorvork
xGa na of het frame en de vaste voorvork barsten, vervormingen,
of kleurveranderingen vertonen.
xWanneer het frame of de vaste voorvork barsten, vervormingen of
kleurveranderingen vertoont, dient u zich meteen tot uw handelaar te wenden.
xGebruik het voertuig niet wanneer u barsten, vervormingen
of kleurveranderingen vaststelt.
14.4 Geveerde voorvork
xGa na of de geveerde voorvork barsten, vervormingen of kleurveranderingen vertoont.
xWanneer de geveerde voorvork barsten, vervormingen of kleurveranderingen
vertoont, dient u zich meteen tot uw handelaar te wenden.
xVeer de geveerde voorvork in en uit.
xAls u ongewone geluiden hoort of de geveerde voorvork zonder weerstand
meegeeft, dient u de geveerde voorvork door uw handelaar te laten controleren.
xReinig en olie de geveerde voorvork (zie hoofdstuk “Reiniging”).
Voertuig Onderhoud
125
14.5 Bagagedrager en spatborden
1. Houd het voertuig vast aan het frame.
2. Controleer of alle schroefverbindingen vast zitten en niet bewegen terwijl
u de bagagedrager heen en weer beweegt.
3. Controleer of de spatborden vast zitten door heen en weer bewegen.
xDraai losse schroefverbindingen volgens de wijzers van de klok vast.
Let op de correcte draaimomenten.
xBeschikt u niet over de noodzakelijke vakkennis en benodigde gereedschappen,
laat dan losse schroefverbindingen door uw handelaar nakijken.
14.6 Zadel
xGa na of het zadel kan worden verdraaid.
xAls u het zadel kunt verdraaien, draait u de zadelpenklem vast, met inachtneming
van de draaimomenten.
xBeschikt u niet over de noodzakelijke vakkennis en benodigde gereedschappen,
laat dan de zadelpenklem door uw handelaar nakijken.
xIs een snelspanner aan de zadelpenklem gemonteerd, stel dan de snelspanner
in (zie hoofdstuk “Basisinstellingen / Snelspanner”).
xGa na of u het zadel in de horizontale positie in rij- of tegenovergestelde richting
kunt bewegen.
xKunt u het zadel verschuiven, stel dan de zadelpenklem in
(zie hoofdstuk “Basisinstellingen / Zadel / Zitlengte instellen”).
14.7 Stuur en stuurpennen
Fietsen met een speciaal type stuurpen hebben een aparte beschrijving
van de stuurpen. Lees ook deze instructies.
xGa na of het stuur in een rechte hoek
naar het voorwiel is gericht
(zie “Afb.: Correcte stuurpositie”).
xWanneer het stuur niet in een rechte
hoek tot het voorwiel staat, dient
u het opnieuw in te stellen (zie
hoofdstuk “Basisinstellingen / Stuur
en stuurpennen / Stuur positioneren”). Afb.: Correcte stuurpositie (bij wijze van voorbeeld)
Voertuig
Onderhoud
126
xFixeer het voorwiel tegen zijdelings verdraaien, door het voorwiel tussen de
benen te klemmen en ga na of het stuur tegen het voorwiel kan worden verdraaid.
Zorg ervoor dat u niet met hete schijfrem rotoren in aanraking komt.
xWanneer u het stuur kunt verdraaien, dient u het stuur door uw handelaar
te laten instellen.
xGa na of de stuurpen op- en neerwaarts kan worden bewogen.
xWanneer u bij het op- en neerwaarts bewegen van de stuurpen speling vaststelt
aan de buitenbalhoofdbuis of de stuurpen, dient u de lagerspeling of de stuurpen
door uw handelaar te laten instellen.
xControleer het stuur en de stuurpen op barsten, vervormingen of kleurveranderingen.
xAls het stuur of de stuurpen barsten, vervormingen of kleurveranderingen
vertoont, gebruikt u het voertuig niet meer of dient u zich tot uw handelaar
te richten.
14.8 Balhoofdlager instellen
VOORZICHTIG
Onverwacht gedrag van het voertuig door een verkeerde instelling.
Risico op ongevallen en verwondingen!
xNeem de draaimomenten in acht.
xGelieve de minimale insteekdiepte van de stuurpen te
respecteren.
VOORZICHTIG
Verbrandingsgevaar door hete schijfrem rotoren.
Risico op verwondingen!
xLaat de schijfrem rotoren afkoelen voor het onderhoud.
Bij de klassieke inwendige klemming van de stuurpen wordt de lagerschaal door
een borgring en een borgmoer geborgd.
Bij de draadloze uitwendige klemming wordt de lagerschaal door de stuurpen zelf geborgd.
De speling bij het instellen van het balhoofdlager is zeer klein. De lagers zijn snel
geblokkeerd of beschadigd.
Voertuig Onderhoud
127
Voor de instelling van de balhoofdlagers is speciaal gereedschap nodig.
xNeem de informatie van de fabrikant van het balhoofdlager in acht.
xBeschikt u niet over de noodzakelijke vakkennis en gereedschappen voor de instelling
van het balhoofdlager, richt u dan tot uw handelaar.
Een te strakke instelling kan het balhoofdlager beschadigen
en de stuurbeweging blokkeren en bijgevolg de rij-eigenschappen
negatief beïnvloeden.
14.8.1 Conventionele stuurpen met inwendige klemming
Vertoont het balhoofdlager te veel speling, ga dan te werk zoals hierna beschreven:
1. Maak de bovenste borgmoer los.
2. Draai de daaronder liggende lagerschaal
een beetje rechtsom.
3. Draai de bovenste borgmoer vast.
Respecteer het toegelaten draaimoment.
4. Controleer de speling van het balhoofdlager.
xVertoont het balhoofdlager verder
speling, herhaal dan de stappen
1 tot 4.
5. Controleer of de stuurpen goed vastzit,
door het voorwiel tussen de benen te
fixeren en te proberen het stuur ertegen
te verdraaien.
6. Controleer de instelling van het stuur na de instelling van het balhoofdlager
(zie hoofdstuk “Basisinstellingen / Stuur en stuurpennen / Stuur positioneren”).
14.8.2 Stuurpen met uitwendige klemming
1. Open de klemschroeven aan de zijkant van de stuurpen.
2. Verwijder eventueel de afdekkap van de schroefkop van de binnenliggende stelschroef.
3. Draai de binnenliggende stelschroef minstens volgens de wijzers van de klok opnieuw
vast als er veel speling in het balhoofdlager bestaat.
4. Oriënteer de stuurpen zodat het stuur in een rechte hoek tot het voorwiel staat.
5. Draai de klemschroeven opnieuw vast met het toegelaten draaimoment.
Afb.: Inwendige klemming (bij wijze van voorbeeld)
1 Borgmoer
2 Lagerschaal
12
Voertuig
Onderhoud
128
6. Controleer de speling van het
balhoofdlager door twee vingers rond
de bovenste balhoofdcup te leggen,
de voorwielrem aan te trekken en het
voertuig naar voren en terug te schuiven.
De binnenbalhoofdbuis mag daarbij niet
bewegen in de balhoofdbuis.
xBlijft het balhoofdlager speling
vertonen, herhaal dan de stappen
1 tot 5.
7. Ga na of het stuur gemakkelijk gaat.
Gaat het sturen moeizamer dan voorheen,
dan is de stelschroef voor het balhoofdlager
te stevig vastgedraaid. Voer opnieuw
de stappen uit vanaf punt 1 en schroef
de binnenliggende stelschroef minstens
tegen de wijzers van de klok terug.
8. Controleer of de stuurpen goed vastzit, door het voorwiel tussen de benen te fixeren
en te proberen het stuur ertegen te verdraaien.
9. Controleer de instelling van het stuur na de instelling van het balhoofdlager
(zie hoofdstuk “Basisinstellingen / Stuur en stuurpennen / Stuur positioneeren”).
14.9 Wielen
xControleer of het voor- of achterwiel zijlings kan worden bewogen
en of de wielmoeren bewegen.
xWanneer de wielmoeren bewegen, dient u de schroefverbindingen door
uw handelaar te laten nakijken.
xWanneer de snelspanas beweegt, stelt u de snelspanas in (zie hoofdstuk
“Wielen en banden / Voor-/achterwiel monteren en demonteren”).
xAls het voor- of achterwiel zijlings beweegt, dient u het wiel door uw handelaar
te laten repareren.
xControleer of de afstand van het voorwiel tot de voorvork of de afstand van het
achterwiel tot het frame aan beide kanten even groot is.
xWanneer de afstanden niet even groot zijn, dient u het voor- of achterwiel door
uw handelaar te laten controleren.
xTil het voertuig op en draai aan het voor- of achterwiel. Ga na of het
voor- of achterwiel zijlings of naar buiten slaat.
xWanneer het voor- of achterwiel zijdelings of naar buiten slaat, dient u het
voor- of achterwiel door uw handelaar te laten controleren.
Afb.: Uitwendige klemming
(bij wijze van voorbeeld)
1 Interne stelschroef
2 Klemschroeven
1
2
Voertuig Onderhoud
129
14.9.1 Velgen en spaken
xControleer de voor- en achtervelgen met regelmatige tussenpozen op scheuren,
vervorming of kleurveranderingen.
xControleer de velg ook onder de binnenband en onder het velglint.
xWanneer een velg barsten, vervormingen of kleurveranderingen vertoont,
dient u het voertuig niet te gebruiken.
xZorg ervoor dat de velg door uw handelaar wordt gecontroleerd.
Vooral bij holle velgen en velgen van composietmateriaal en aluminium
kunnen beschadigingen optreden die niet zichtbaar zijn.
xDruk de spaken met duim en vinger lichtjes samen en ga na of de spanning bij alle
spaken gelijk is.
xBij een verschillende spanning of losse spaken kunt u de spaken door
uw handelaar laten aanspannen.
14.9.2 Slijtage-indicator van de velg bij velgremmen
De slijtage-indicator is een groef in het oppervlak van de velg, waarop de remblokken
drukken. De slijtagegrens is bereikt, wanneer de groef op het oppervlak niet meer voelbaar
is, d.w.z. afgeremd werd.
xGa na of op de velgen van uw voertuig
de slijtage-indicator aanwezig is
(zie “Afb.: Velg met slijtage-indicator”).
1. Wanneer de velgen van uw voertuig van
een inkeping zijn voorzien, dient u na te
gaan of de slijtagegrens is bereikt.
2. Ga met de vingernagel loodrecht over
de inkeping.
xIs deze niet voelbaar, gebruik het
voertuig dan niet.
xZorg ervoor dat de velgen door uw handelaar worden vernieuwd.
Afb.: Velg met slijtage-indicator
(bij wijze van voorbeeld)
1 Inkeping
1
Voertuig
Onderhoud
130
14.9.3 Band
1. Ga na of de juiste bandenspanning is ingesteld (zie hoofdstuk “Wielen en banden /
Banden en ventielen / Bandenspanning”).
2. Controleer de banden op barsten en schade door vreemde voorwerpen.
3. Ga na of het profiel van de banden duidelijk voelbaar is.
xWanneer een band barsten vertoont, beschadigd is of de profieldiepte te gering
is, dient u de band door uw handelaar te laten vernieuwen.
xLet er bij een S-Pedelec op dat de profieldiepte niet lager is dan 1 mm.
4. Controleer of de ventielen vast zitten en draai eventueel de onderste kartelmoer
volgens de wijzers van de klok vast.
5. Ga na of de ventielen zijn voorzien van een beschermkap.
xVervang ontbrekende beschermkappen zodat er geen stof en vuil in het ventiel
kunnen belanden.
14.10 Lekke band
Een lekke band is de frequentste oorzaak van een panne tijdens het fietsen. Een lekke
band moet niet het einde van de fietsrit betekenen als het benodigde gereedschap
en een vervangband of een reparatieset mee vervoerd worden.
Voor een gedetailleerde handleiding over het oplossen van een lekke band zie hoofdstuk
“Onderhoud / Wiel demonteren.
14.11 Wiel demonteren
Vooraleer u een wiel demonteert, dient u het hoofdstuk “Wielen en banden”
te lezen. Beschikt u niet over de noodzakelijke vakkenis en gereedschappen,
richt u dan tot uw handelaar.
xSchakel bij voertuigen met derailleur achteraan naar het kleinste rondsel van
de tandwielcassette. Zo staat het schakelmechanisme erbuiten en verhindert
de demontage niet.
xVoor de gemakkelijkere demontage van de wielen fixeert u het voertuig eventueel
met een geschikte montagestandaard.
Voertuig Onderhoud
131
14.11.1 Remmen voorbereiden
VOORZICHTIG
Verbrandingsgevaar door hete schijfrem rotoren.
Risico op ongevallen en verwondingen!
xLaat de schijfrem rotoren afkoelen voor de demontage van het wiel.
LET OP
Blokkeren van de remblokken door een verkeerde bediening van
de schijfrem.
Beschadigingsgevaar!
xTrek nooit aan de remarm bij een gedemonteerd wiel. Plaats
steeds de transportzekeringen wanneer u een wiel demonteert.
Vooraleer de wielen kunnen worden gedemonteerd, moeten de remmen worden voorbereid.
Neem de bijgevoegde informatie van de fabrikant van de remmen en
versnelling in acht.
Voertuig
Onderhoud
132
14.11.1.1 Mechanische velgremmen voorbereiden
1. Hang de remkabel aan de remarm uit.
2. Grijp met een hand rond het wiel en druk de remblokken of de remarmen samen.
In deze positie kan de meest cilindervormige kabel aanslag of de buitenkabel bij
de V-rem lichtjes naar buiten hangen.
1
2
5
4
3
6
2
1
5
4
3
6
Afb.: Velgrem met kabel aanslag
(bij wijze van voorbeeld)
1 Kabel aanslag
2 Remarm
3 Band
4 Velg
5 Remblokhouders
6 Stelschroef veervoorspanning
Afb.: Velgrem met kabelgeleiding
(bij wijze van voorbeeld)
1 Kabelgeleiding
2 Remarm
3 Band
4 Velg
5 Remblokhouders
6 Stelschroef veervoorspanning
Voertuig Onderhoud
133
14.11.1.2 Hydraulische velgremmen voorbereiden
xOm bij hydraulische velgremmen
de snelspan hevel te openen, klapt
u de snelspan hevel naar beneden
(zie “Afb.: Rem voorbereiden bij
hydraulische velgremmen”).
xTrek de rem van de bevestigingssokkel.
14.11.1.3 Terugtraprem voorbereiden
xMaak bij terugtrapremmen de
schroefverbinding tussen tegenhouder
en liggende achtervork los.
xDemonteer de versnellingskabels
of de schakelbox vooraleer
het wiel wordt gedemonteerd.
Neem de bijgeleverde informatie
van de fabrikant over de montage
en demontage in acht.
Afb.: Rem voorbereiden bij hydraulische
velgremmen (bij wijze van voorbeeld)
1 2
Afb.: Terugtraprem (bij wijze van voorbeeld)
1 Liggende achtervork
2 Bevestigingsklem aan het frame
3 Schroefverbinding
4 Tegenhouder van de terugtraprem
34
Voertuig
Onderhoud
134
14.11.1.4 Remmen voorbereiden bij racefietsen
Vooraleer de wielen kunnen worden gedemonteerd, moeten de remmen worden voorbereid.
xOpen de snelspan hevel aan de velgrem.
14.11.2 Voorwiel demonteren
xOpen de snelspan hevel, (zie hoofdstuk
“Wielen en banden /Voor-/achterwiel demonteren en monteren”)
of maak de dopmoeren los.
Kan het voorwiel er nog niet worden uitgetrokken dan ligt dit aan de uitvalzekeringen.
Dat zijn de bevestigingslips aan het uitvaluiteinde.
xOpen de moer van de snelspanner of draai de dopmoer verder los van de as.
xNeem het voorwiel uit de uitvalzekeringen.
14.11.3 Achterwiel demonteren
xSchakel bij voertuigen met derailleur
achteraan naar het kleinste rondsel.
xOm de demontage van het achterwiel
bij derailleurs te vergemakkelijken,
trekt u het schakelmechanisme met
de hand lichtjes naar achteren
(zie “Afb.: Schakelmechanisme naar
achteren trekken”).
xTil het voertuig een beetje op en geef een
lichte slag op het achterwiel zodat het
achterwiel er naar achteren uitvalt.
1
Afb.: Rem voorbereiden bij racefietsen
(bij wijze van voorbeeld)
1 Snelspan hevel velgrem
Afb.: Schakelmechanisme naar achteren trekken
(bij wijze van voorbeeld)
Voertuig Onderhoud
135
Wanneer het voertuig met een schakelmechanisme met een kettingspannervergrendeling
is uitgerust:
xDeactiveer het schakelmechanisme via de hendel bovenaan het schakelmechanisme,
alvorens het achterwiel te demonteren.
Wanneer het voertuig over steekassen beschikt, dient u het hoofdstuk “Wielen en banden /
Voor-/achterwiel monteren en demonteren” in acht te nemen.
xVraag eventueel raad aan uw handelaar over de omgang met steekassen.
Beschikt het voertuig over een combinatie van naafversnelling en derailleur, moet eerst
de schakelbox worden verwijderd, vooraleer het achterwiel zoals bij een derailleur kan
worden gedemonteerd.
xNeem de informatie van de fabrikant over de montage en demontage van
de schakelbox in acht.
xZorg ervoor dat de schakelbox door uw handelaar wordt gemonteerd
en gedemonteerd wanneer u niet beschikt over de noodzakelijke vakkennis
en de noodzakelijke gereedschappen.
14.11.4 Draad- of vouwbanden demonteren
LET OP
Beschadiging van de binnenband door vernielde of versleten banden.
Beschadigingsgevaar!
xVervang de band als het weefsel van de band door een vreemd
voorwerp of slijtage defect is.
Om draad- of vouwbanden te demonteren, gaat u als volgt te werk:
1. Draai de ventieldop en de onderste kartelmoer los van het ventiel
(zie “Afb.: Draad- of vouwbanden demonteren (A)”).
2. Laat de lucht volledig af uit de binnenband.
3. Druk de band over de gehele omvang van de zijkant van de velg naar het midden
van de velg.
4. Schuif een bandenlichter ca. 5 cm rechts naast het ventiel tussen band en velg.
5. Til de zijkant van de band over de rand van de velg en houd de bandenlichter in deze
positie vast.
6. Schuif de tweede bandenlichter ca. 5 cm links naast het ventiel tussen velg en band
(zie “Afb.: Draad- of vouwbanden demonteren (B)”).
7. Til de zijkant van de band met de tweede bandenlichter over de rand van de velg.
Voertuig
Onderhoud
136
8. Om de zijkant van de velg volledig los te maken, schuift u de tweede bandenlichter
langs de velg.
Wanneer u de band onderweg repareert:
1. Trek de binnenband uit de draad- of vouwband (zie “Afb.: Draad- of vouwbanden
demonteren (C)”), zonder hem compleet uit de band te verwijderen.
2. Pomp de binnenband op en probeer al horend en voelend de ondichte plaats
te vinden.
3. Controleer de band op vreemde voorwerpen en verwijder ze.
4. Repareer de binnenband met een reparatieset. Neem de bijgeleverde informatie
van de fabrikant in acht over de reparatie van de band.
Wanneer u de band thuis repareert:
1. Trek de binnenband uit de draad- of vouwband (zie “Afb.: Draad- of vouwbanden
demonteren (C)”).
2. Pomp de binnenband op en dompel de binnenband in een waterbad om met
ontsnappende luchtbellen de ondichte plaats te vinden.
3. Repareer de binnenband met een reparatieset. Neem de bijgeleverde informatie
van de fabrikant in acht over de reparatie van de band.
xPlaats een nieuwe binnenband wanneer de binnenband niet meer kan
worden gerepareerd.
4. Controleer de band op vreemde voorwerpen en verwijder ze.
xVervang de band als deze te sterk beschadigd is.
AB C
Afb.: Draad- of vouwbanden demonteren (bij wijze van voorbeeld)
Voertuig Onderhoud
137
14.11.5 Velglint controleren
LET OP
Beschadiging van de binnenband door beschadigd of slecht
zittend velglint.
Beschadigingsgevaar!
xOriënteer het velglint zodanig dat alle spaaknippels
en spaakgaten afgedekt zijn.
xVervang het velglint als het weefsel van het velglint scheuren
vertoont of beschadigd is.
Bij velgen met dubbele bodem, zogenaamde holle kamer-velgen, moet het velglint de hele
bodem omspannen, zonder zo breed te zijn dat deze aan de velgranden omhoog staat.
xBeschikt u niet over de noodzakelijke vakkennis en gereedschappen, laat dan het
velglint door uw handelaar controleren en eventueel vervangen.
xWanneer u de band hebt gedemonteerd, dient u het velglint te controleren
en eventueel te vervangen om schade aan de binnenband uit te sluiten.
14.11.6 Draad- of vouwbanden monteren
Zorg er bij de montage van de band voor dat er geen vreemde voorwerpen
zoals vuil of zand binnenin belanden en dat u de binnenband niet beschadigt.
Om draad- of vouwbanden te monteren, gaat u als volgt te werk:
1. Plaats de velg met een velgrand in de band.
2. Druk de zijkant van de band met de duimen volledig over de rand van de velg.
3. Steek het ventiel van de binnenband loodrecht in de ventielopening van de velg zodat
deze precies naar de as van het wiel wijst.
4. Pomp de binnenband lichtjes op zodat hij een ronde vorm krijgt en leg hem volledig
binnenin de band.
5. Druk de band zover mogelijk met de duimen over de rand van de velg.
6. Om de binnenband niet tussen band en velg in te klemmen, schuift u de binnenband
met de wijsvingers binnenin de band.
7. Werk gelijkmatig aan beide kanten langs de hele band.
Voertuig
Onderhoud
138
8. Om het reeds gemonteerde gebied in de diepe velgbodem te brengen, trekt u de band
naar het einde krachtig naar beneden.
9. Ga na of de binnenband goed zit en druk de band over de rand van de velg
(zie “Afb.: Draad- of vouwbanden monteren (A)”).
xLukt dit niet, gebruik dan de stompe kant van de bandenlichter om de band over
de rand van de velg te bewegen (zie “Afb.: Draad- of vouwbanden monteren (B)”).
10. Druk het ventiel binnenin de band.
11. Indien nodig oriënteert u het ventiel opnieuw.
xLukt dit niet, demonteer dan een deel van de zijkant van de band en oriënteer
de binnenband opnieuw.
12. Beweeg de half opgepompte band meerdere keren dwars tegenover de rolrichting
heen en weer om na te gaan of de binnenband correct in de band ligt en niet
ingeklemd is.
13. Pomp de band op tot de gewenste bandenspanning is bereikt. De vermelding van
de maximale bandenspanning bevindt zich op de zijkant van de band.
14. Controleer met de controlering aan de zijkant van de band of de band correct zit.
De controlering moet over de hele band een gelijke afstand tot de rand van de velg
vertonen (zie “Afb. Draad- of vouwbanden monteren (C)”).
Afb.: Draad- of vouwbanden monteren (bij wijze van voorbeeld)
A B C
14.11.7 UST-banden monteren
Bij UST-banden (UST = Universal System Tubeless) is er geen aparte binnenband nodig.
Band en velg zijn zo met elkaar verbonden dat er geen lucht kan ontsnappen.
UST-banden mogen uitsluitend samen met een UST-velg of een
UST-wiel worden gebruikt. Zorg ervoor dat de UST-banden uitsluitend
worden gemonteerd door uw handelaar. Monteer de UST-banden slechts
zelf als u beschikt over de noodzakelijke vakkennis.
Voertuig Onderhoud
139
xMonteer UST-banden uitsluitend met uw handen. Gebruik geen bandenlichters.
xVerwijder voor de montage vuil en smeermiddel. De UST-band moet vanbinnen
en aan de bandbasis stof- en vetvrij zijn.
xOm de UST-band niet te beschadigen, maakt u de bandbasis voor de montage vochtig
met zeep of bandmontagepasta.
1. Duw de UST-band met de handen vanbuiten tegen de velg.
2. Til eerst één bandbasis volledig over een hoorn van de velg, dan de andere.
3. Leg de UST-band gecentreerd in het velgbed.
4. Oriënteer het ventiel in het midden tussen de zijkanten van de band.
5. Pomp de UST-band op tot wanneer de maximale bandenspanning is bereikt.
6. Ga na of de UST-band correct zit met een fijne lijn op de UST-band, die rondom
op een gelijkmatige afstand tot de velg moet lopen.
xVerminder de bandenspanning eventueel via het ventiel.
14.11.8 Wiel monteren
WAARSCHUWING
Uitvallen van de remmen door een ondeskundige montage
van de rem.
Risico op ongevallen en verwondingen!
xHang de remkabel bij het velgremmen meteen weer in.
xHang het remsysteem bij hydraulische velgremmen meteen
weer in en sluit de snelspan hevel.
xZorg ervoor dat het remsysteem de velg en niet de band
of de spaken raakt.
Om de wielen te monteren, gaat u te werk in omgekeerde volgorde als bij de demontage
van de wielen.
xGa na bij schijfremmen voor de montage van het wiel, of de remblokken exact
in de aansluitingen van het remzadel zitten.
xZorg ervoor dat u de schijfrem rotor tussen de remblokken schuift.
Voertuig
Onderhoud
140
14.11.8.1 Voorwiel monteren
1. Steek het voorwiel in de uitvalzekering.
2. Sluit de moer van de snelspanner.
3. Sluit de snelspan hevel.
4. Ga na of het voorwiel rond loopt.
xLoopt het voorwiel niet rond, positioneer dan het voorwiel in het midden van
de geveerde voorvork.
14.11.8.2 Achterwiel monteren
1. Trek het schakelmechanisme met de hand naar achteren
(zie hoofdstuk “Onderhoud / Wiel demonteren / Achterwiel demonteren”).
2. Plaats de ketting op het kleinste rondsel en druk de ketting naar beneden.
3. Steek eventueel het achterwiel in de uitvalzekering.
4. Schuif het achterwiel van onderen in de uitvalzekering.
5. Sluit de moer van de snelspanner.
6. Sluit de snelspan hevel.
7. Ga na of het achterwiel rond loopt.
xLoopt het achterwiel niet rond, positioneer dan het achterwiel in het midden van
de liggende achtervork.
Wanneer het voertuig met een schakelmechanisme met een kettingspannervergrendeling
is uitgerust:
xActiveer het schakelmechanisme via de hendel bovenaan het schakelmechanisme,
nadat u het achterwiel hebt gemonteerd.
14.11.8.3 Na de montage van de wielen
WAARSCHUWING
Uitvallen van de remmen door een ondeskundige montage van
de rem.
Risico op ongevallen en verwondingen!
xControleer voor de eerste rit na de montage van een wiel,
of de remlichamen na de montage resten van vet of andere
smeermiddelen vertonen.
Voertuig Onderhoud
141
xVerwijder eventueel resten van vet of andere smeermiddelen
van de remlichamen.
xZorg ervoor dat de remlichamen de remvlakken raken.
xVerwijder de transportzekering voor de montage, indien aanwezig.
xTrek – bij schijfremmen meerdere keren – aan de remarm en zet het wiel
in een draaiende beweging.
xZorg ervoor dat de remlichamen niet op de remvlakken slepen.
14.12 Remsysteem
WAARSCHUWING
Uitvallen van de remmen door niet juist ingestelde remmen.
Risico op ongevallen en verwondingen!
xZorg ervoor dat instellingen aan de remmen uitsluitend worden
verricht door uw handelaar.
xVerricht geen instellingen aan de remmen wanneer u niet
beschikt over de noodzakelijke vakkenis en gereedschappen.
In het volgende hoofdstuk worden instellingen op remsystemen beschreven die bij wijze
van voorbeeld zijn geselecteerd. Afhankelijk van de soort en het model van de rem kunnen
de instelling en bediening verschillen.
xHoud er rekening mee dat het remsysteem een complex systeem is. De instellingen
van de afzonderlijke stukken van het remsysteem hebben een werking op elkaar.
xZorg ervoor dat de instellingen worden uitgevoerd door uw handelaar.
xNeem de informatie van de fabrikant van de componenten in acht.
xControleer of het remsysteem werkt nadat u de instellingen hebt uitgevoerd.
xBedien de rem en schuif het voertuig in de rijrichting. Ga na of de rem het
bijbehorende wiel doet afremmen.
xTil het voertuig op en draai aan het wiel. Let op slepende geluiden.
xLaat de remmen nakijken als u slepende geluiden vaststelt.
xWanneer de remmen niet functioneren, mag het voertuig niet worden gebruikt.
xZorg ervoor dat niet functionerende remmen door uw handelaar worden
gerepareerd of vervangen.
Voertuig
Onderhoud
142
14.12.1 Velgrem algemeen
De volgende instructies gelden voor mechanische en hydraulische velgremmen.
14.12.1.1 Remblok controleren
LET OP
Beschadiging van de velg door de remblokhouder bij versleten
remblokken.
Beschadigingsgevaar!
xVervang meteen het remblok of eventueel de remblokhouder
bij versleten blokken.
xBeschikt u niet over de noodzakelijke vakkennis
en gereedschappen voor de vervanging van de remblokken
of remblokhouders, richt u dan tot uw handelaar.
LET OP
Beschadiging van de banden of spaken door verkeerd ingestelde
remblokhouders.
Beschadigingsgevaar!
xPlaats de remblokhouders parallel tot de velg.
De remblokken moeten worden vervangen
vooraleer de slijtage-indicator aan het remblok
bereikt is.
Laat remblokken of eventueel remblokhouders
door uw handelaar vervangen en het
remsysteem daarna opnieuw instellen.
2
1
Afb.: Remblokhouder met slijtage-indicator
(bij wijze van voorbeeld)
1 Remblok
2 Slijtage-indicator
Voertuig Onderhoud
143
14.12.1.2 Remblok vervangen
WAARSCHUWING
Verminderd remvermogen door ongelijkmatige slijtage van
de remblokken.
Risico op ongevallen en verwondingen!
xVervang de remblokken steeds per paar.
xStel bij elkaar horende remblokhouders identiek in.
xBeschikt u niet over de noodzakelijke vakkennis en
gereedschappen voor de vervanging van de remblokhouders,
richt u dan tot uw handelaar.
Afhankelijk van de uitvoering van de remmen
wordt uitsluitend het remblok of de complete
remblokhouder vervangen.
xMonteer alleen remblokken die bij
uw velg passen. Vraag advies aan
uw handelaar.
xMoet de volledige remblokhouder worden
vervangen, respecteer dan de betreffende
handelingsinstructies (zie hoofdstuk
“Onderhoud / Remsysteem / Mechanische
velgrem” of “Onderhoud / Remsysteem /
Hydraulische velgrem”).
Afb.: Remblok met schroef of pin
(bij wijze van voorbeeld)
1 Remblokhouder met remblok
2 Band
3 Velg
4 Afstand remblok en band
5 Bevestigingspin remblok
6 Bevestigingsschroef remblok
4
21 3
5
6
Voertuig
Onderhoud
144
14.12.1.3 Remblok met schroef vervangen
1. Draai de schroef van het remblok eruit tegen de wijzers van de klok.
2. Trek het gebruikte remblok tegen de rijrichting uit de remblokhouder.
3. Gelieve de vermelde rijrichting op de nieuwe remblokken of de inkeping voor
de schroef te respecteren, indien aanwezig.
4. Schuif het nieuwe remblok in de remblokhouder.
5. Draai de bevestigingschroef voor het remblok met inachtneming van het
draaimoment volgens de wijzers van de klok erin.
14.12.1.4 Remblok met veiligheidsplitpen vervangen
1. Trek de veiligheidssplitpen uit het gebruikte remblok.
2. Trek het gebruikte remblok tegen de rijrichting uit de remblokhouder.
3. Respecteer de opening voor de veiligheidssplitpen.
4. Schuif het nieuwe remblok in de remblokhouder.
5. Schuif de veiligheidssplitpen volledig in het remblok.
14.12.1.5 Remblokhouders vervangen bij een racefiets
Om remblokhouders te kunnen vervangen, moet doorgaans de snelspan hevel van de rem
worden geopend. Afhankelijk van de soort rem varieert de positie van de snelspan hevel.
WAARSCHUWING
Ontbrekende werking van de rem bij een geopende snelspan hevel.
Risico op ongevallen en verwondingen!
xGebruik de snelspan hevel alleen als u wielen demonteert
of remblokhouders vervangt.
xControleer de snelspan hevel voor elke rit.
xSluit de snelspan hevel na onderhoudswerkzaamheden.
Voertuig Onderhoud
145
1. Open de snelspan hevel
(zie “Afb.: Rem voorbereiden”).
2. Demonteer het wiel (zie hoofdstuk
“Onderhoud / Wiel demonteren”).
3. Draai de schroefverbinding van
de remblokhouders eruit tegen
de wijzers van de klok.
4. Verwijder de gebruikte remblokhouders.
5. Let, indien aanwezig, op de vermelde
rijrichting op de remblokhouders
en plaats de nieuwe remblokhouders.
6. Draai de schroefverbinding van de
remblokhouders er stevig rechtsom in.
7. Positioneer de remblokhouders parallel
tot de velg, zodat de afstand tussen
de bovenkant van de remblokhouder
en de band 2 mm bedraagt
(zie “Afb.: Positionering remblokhouder”).
8. Sluit de snelspan hevel.
9. Draai de schroefverbinding van de remblokhouders vast rekening houdend met
het draaimoment.
10. Om de afstand tussen de remblokhouders en de velg aan beide zijden identiek
in te stellen, draait u aan de centreerschroef.
11. Stel de afstand tussen de remblokhouders en de velg in op 1–2 mm
(zie “Afb. Velgrem racefiets”).
1
Afb.: Rem voorbereiden
1 Snelspan hevel velgrem
Voertuig
Onderhoud
146
Afb.: Velgrem racefiets
(bij wijze van voorbeeld)
1 Kartelschroef
2 Rembeugel
3 Centreerschroef
4 Remblokhouder met remblok
5 Velg
6 Afstand remblokhouder en velg
7 Snelspan hevel
8 Borgmoer
6
1
4
3
8
2
5
7
5321 4
Afb.: Positionering remblokhouder
(bij wijze van voorbeeld)
1 Remblokhouder
2 Schroefverbinding remblokhouder
3 Afstand remblokhouder en band
4 Band
5 Velg
14.12.1.6 Afstand remblok bij een racefiets instellen
De afstand tussen velg en remblok wordt ingesteld op 1–2 mm.
1. Draai de centreerschroef tot de afstand aan beide remblokken even groot is.
2. Draai de borgmoer er een omwenteling uit (zie “Afb.: Velgrem racefiets”).
3. Draai de kartelschroef erin of eruit tot de afstand tussen remblokken en velg
1–2 mm bedraagt.
4. Draai de borgmoer vast.
Voertuig Onderhoud
147
14.12.2 Mechanische velgrem
14.12.2.1 Remblokhouder vervangen
WAARSCHUWING
Verminderd remvermogen door ongelijkmatige slijtage van
de remblokken.
Risico op ongevallen en verwondingen!
xVervang de remblokken steeds per paar.
xStel bij elkaar horende remblokhouders identiek in.
xBeschikt u niet over de noodzakelijke vakkennis en
gereedschappen voor de vervanging van de remblokhouders,
richt u dan tot uw handelaar.
Doorgaans is de remkabel bevestigd aan de rem met een cilindervormige kabel aanslag.
Is de remkabel vastgeschroefd aan de remarmen, richt u dan tot uw handelaar.
Voertuig
Onderhoud
148
2
1
5
4
3
6
1
2
5
4
3
6
Afb.: Velgrem met kabel aanslag
(bij wijze van voorbeeld)
1 Kabel aanslag
2 Remarm
3 Band
4 Velg
5 Remblokhouders
6 Stelschroef veervoorspanning
Afb.: Velgrem met kabelgeleiding
(bij wijze van voorbeeld)
1 Kabelgeleiding
2 Remarm
3 Band
4 Velg
5 Remblokhouders
6 Stelschroef veervoorspanning
Druk de beide remblokhouders tegen de velg en hang de remkabels eruit.
xIs dit niet mogelijk, maak dan de borgmoer van de remkabelspanning los en draai
de kartelschroef volgens de wijzers van de klok tot de remarmen ver kunnen
worden samengedrukt om de remkabel uit te hangen.
1. Draai de schroefverbinding van de remblokhouder eruit tegen de wijzers van de klok
(zie “Afb.: Positionering remblokhouder”).
2. Trek de remarmen uit elkaar en verwijder de gebruikte remblokhouders.
Respecteer de volgorde van de afstandschijven indien aanwezig.
3. Reinig de rem met een schone doek.
4. Let, indien aanwezig, op de vermelde rijrichting op de remblokhouders en de volgorde
van de afstandschijven. Plaats de nieuwe remblokhouders.
5. Draai de schroef van de remblokhouders er stevig in.
6. Druk de remarmen tegen de velg en positioneer de remblokhouders parallel tot de velg.
Voertuig Onderhoud
149
7. Verschuif de remblokhouders tot
de afstand tussen de bovenkant van
de remblokhouder en de band ca. 2 mm
bedraagt (zie “Afb.: Positionering
remblokhouder”).
8. Hang de remkabel erin.
xIs dit niet mogelijk, maak dan de
borgmoer van de remkabelspanning
los en draai de kartelschroef volgens
de wijzers van de klok tot de remarmen
ver kunnen worden samengedrukt
om de remkabel erin te hangen.
9. Fixeer de remblokhouders door de remarm
te gebruiken en draai de schroefverbinding
van de remblokhouders met inachtneming
van het draaimoment vast.
14.12.2.2 Afstand remblokhouder instellen
De afstand tussen de velg en de remblokken wordt ingesteld op 1–2 mm en moet aan
elke kant even groot zijn. Zijn de afstanden verschillend, dan wordt de veervoorspanning
ingesteld. Wordt op een van de beide remblokhouders de afstand tot de velg verkleind,
dan wordt de afstand van het tegenoverliggende remblokhouder groter.
5321 4
Afb.: Positionering remblokhouder
(bij wijze van voorbeeld)
1 Remblokhouder
2 Schroefverbinding remblokhouder
3 Afstand remblokhouder en band
4 Band
5 Velg
Voertuig
Onderhoud
150
xOm de afstand aan een remblokhouder
te vergroten, draait u de schroef van
de veervoorspanning er rechtsom in.
xOm de afstand aan een remblokhouder
te verkleinen, draait u de schroef van
de veervoorspanning er linksom uit.
14.12.2.3 Remsysteem controleren
xControleer het volledige remsysteemop
slijtage, verontreinigingen en beschadigingen.
xVerricht een functietest bij stilstand.
14.12.3 Hydraulische velgrem
WAARSCHUWING
Mogelijk verlies van het zicht bij contact met de remvloeistof.
Risico op ongevallen en verwondingen!
xDraag bij onderhoudswerkzaamheden aan de hydraulische
velgrem beschermende handschoenen en een veiligheidsbril.
xSpoel het oog meteen uit met helder water indien de
remvloeistof met het oog in contact komt.
xRicht u meteen tot een arts als u in contact bent gekomen
met de remvloeistof.
Afb.: Afstand remblokhouder
(bij wijze van voorbeeld)
1 Afstand tussen velg en remblok
2 Velg
3 Remblokhouders
4 Schroef veervoorspanning
1
2
3
4
Voertuig Onderhoud
151
VOORZICHTIG
Vermindering van de kracht van het hydraulische remsysteem.
Risico op ongevallen en verwondingen!
xZorg ervoor dat de remvloeistof regelmatig door uw handelaar
wordt vervangen.
xNeem de informatie van de fabrikant over de vervanging van
de remvloeistof in acht.
LET OP
Beschadiging van de banden of spaken door verkeerd gemonteerde
remblokken.
Beschadigingsgevaar!
xOriënteer de remblokken parallel tot de velg.
14.12.3.1 Remblokhouders vervangen
Afhankelijk van de uitvoering van de remmen
wordt uitsluitend het remblok of de complete
remblokhouder vervangen. Wordt uitsluitend het
remblok vervangen, respecteer dan de instructies
in het hoofdstuk “Onderhoud / Remsysteem /
Velgrem algemeen / Remblok vervangen”.
Doorgaans zijn de remblokhouders door een
steekmechanisme aan de rem bevestigd.
1. Open de snelspan hevel aan de rem.
2. Trek deze zijde van de rem los van
de remaansluiting aan de voorvork
of het frame.
3. Demonteer het wiel (zie hoofdstuk
“Wielen en banden”).
4. Trek de remblokhouders uit de rem.
1
Afb.: Hydraulische velgrem
(bij wijze van voorbeeld)
1 Bevestigingsschroeven van
de remzuiger-beugels
2 Snelspan hevel
3 Remblokhouder
2
3
Voertuig
Onderhoud
152
5. Neem de looprichting in acht, indien aanwezig en plaats nieuwe remblokhouders.
De remblokhouders klikken hoorbaar vast.
6. Monteer het wiel.
7. Plaats de voorheen afgetrokken kant van de rem weer op de remaansluiting en maak
de bevestigingsschroeven los van de remzuiger-beugels.
8. Gebruik voorzichtig de remarm en positioneer de remblokhouders parallel tot de velg
zodat de afstand tussen de bovenzijde van de remblokken en banden 2 mm bedraagt.
9. Sluit de snelspan hevel van de rem.
10. Gebruik meerdere keren de remarm tot het gebruikelijke drukpunt wordt ingesteld.
14.12.3.2 Afstand remblokhouders instellen (Magura HS-modellen)
Hier wordt illustratief met het voorbeeld van een Magura HS de instelling van de afstand
van de remblokhouders beschreven.
De afstand tussen velg en remblokhouder wordt ingesteld op 1–2 mm.
1. Draai de stelschroef van het drukpunt
aan de remarm er tegen de wijzers van
de klok uit. Zorg ervoor dat u de schroef
er niet volledig uitdraait.
2. Draai de remhouderschroef er
tegen de wijzers van de klok uit tot
de remhouder beweegt.
3. Druk de remcilinders en remblokhouders
tegen de velg.
4. Positioneer de remhouder op die
manier dat de remblokhouders parallel
tot de velg staan en de afstand
tussen de bovenkant van het remblok
en de band 2 mm bedraagt.
5. Gebruik voorzichtig de remarm zodat
de remhouder niet wegglijdt.
6. Laat de remarm langzaam los tot de
afstand tussen een remblokhouder
en velg 1–2 mm bedraagt
(zie “Afb. Hydraulische velgrem”).
7. Houd de remarm of fixeer hem
in deze positie.
8. Draai de houderschroef aan de remblokhouder met inachtneming
van de draaimomenten volgens de wijzers van de klok erin.
Afb.: Hydraulische velgrem
(bij wijze van voorbeeld)
1 Remhouderschroef
2 Afstand velg en remblokhouder
3 Remblokhouders
4 Remcilinder
3
2
4
1
Voertuig Onderhoud
153
9. Herhaal de stappen 5–8 voor het tegenoverliggende remblok.
10. Gebruik meerdere keren de remarm tot het gebruikelijke drukpunt wordt ingesteld.
14.12.3.3 Remsysteem controleren
xControleer het volledige remsysteem op ondichtheden, verontreinigingen
en beschadigingen.
xControleer de velgen op vuil en slijtage.
xVerricht een functietest bij stilstand.
14.12.4 Schijfrem
WAARSCHUWING
Mogelijk verlies van het zicht bij contact met de remvloeistof.
Risico op ongevallen en verwondingen!
xDraag bij onderhoudswerkzaamheden aan de hydraulische
schijfrem beschermende handschoenen en een veiligheidsbril.
xSpoel het oog meteen uit met helder water indien
de remvloeistof met het oog in contact komt.
xRicht u meteen tot een arts als u in contact bent gekomen met
de remvloeistof.
VOORZICHTIG
Vermindering van de kracht van het hydraulische remsysteem.
Risico op ongevallen en verwondingen!
xZorg ervoor dat de remvloeistof regelmatig door uw handelaar
wordt vervangen.
Schijfremmen centreren zich automatisch. Instellingen aan schijfremmen zijn doorgaans
niet nodig. Treden er slepende geluiden op, dan moet de rem opnieuw worden ingesteld
of in geval van twijfel de rondloop van de schijfrem rotor worden gecontroleerd.
De onderhoudswerkzaamheden zijn bij mechanische en hydraulische schijfremmen
grotendeels identiek.
Voertuig
Onderhoud
154
xHoud rekening met de instructies in dit hoofdstuk voor de bijzonderheden
bij de hydraulische remmen.
xBeschikt u niet over de noodzakelijke vakkennis en gereedschappen voor de instelling
van de schijfremmen, richt u dan tot uw handelaar.
14.12.4.1 Schijfrem inremmen
Afhankelijk van het materiaal van de remblokken wordt het inremmen van de schijfrem
verschillend uitgevoerd.
xNeem de bijgeleverde informatie van de fabrikant in acht over de remblokken.
14.12.4.2 Schijfrem rotor controleren
De minimale dikte van de schijfrem rotor is doorgaans op de schijfrem rotor afgebeeld.
xControleer de dikte van de schijfrem rotor met een meetlat.
xControleer of de schijfrem rotor vuil is.
xControleer of de schijfrem rotor rondloopt.
14.12.4.3 Drukpunt instellen
xMeer informatie over de instelling van het drukpunt vindt u in het hoofdstuk
“Rem / Instellingen / Drukpunt instellen”.
14.12.4.4 Remzadel instellen
1. Draai de remzadelschroeven er tegen
de wijzers van de klok zover uit tot het
remzadel beweegt.
2. Trek aan de remarm van de in te stellen
rem, behoud deze positie.
3. Draai de remzadelschroeven er volgens
de wijzers van de klok zover in tot
het remzadel niet meer kan worden
bewogen.
4. Laat de remarm los.
5. Trek de beide remzadelschroeven met
inachtneming van de draaimomenten vast.
2
1
Afb.: Schijfrem (bij wijze van voorbeeld)
1 Remzadelschroef
2 Schijfrem rotor
Voertuig Onderhoud
155
14.12.4.5 Remblokken vervangen
LET OP
Ongelijkmatige slijtage van de remblokken door verkeerd
uitgevoerde vervanging van de remblokken.
Beschadigingsgevaar!
xVervang de remblokken steeds per paar.
xGebruik remblokken van hetzelfde type.
xStel na elke verandering de remmen in.
LET OP
Verlies van de remvloeistof en beschadiging van de rem door
bediening van de remarm bij gedemonteerde remblokken of wielen.
Beschadigingsgevaar!
xGebruik nooit de remarm, terwijl wiel, remblokhouders
of remblokken gedemonteerd zijn.
1. Demonteer het wiel (zie hoofdstuk “Wielen en banden / Voor-/achterwiel
monteren en demonteren”).
2. Verwijder de borgring van de schroef en draai deze eruit of buig de uiteinden
van de splitpen samen en trek de splitpen eruit.
Voertuig
Onderhoud
156
2
11
2
3
Afb.: Remzadel met schroef
(bij wijze van voorbeeld)
1 Schroef remblokken
2 Borgring schroef
3 Remblokken
Afb.: Remzadel met splitpen
(bij wijze van voorbeeld)
1 Splitpen
2 Remblokken
3. Trek de remblokhouders uit het remzadel.
4. Reinig de remzuigers met een schone doek.
5. Druk de beide remzuigers met een
remzuigerspreider tegelijk in het remzadel.
6. Koppel de gebruikte remblokken los
van de bevestigingsklem en reinig de
bevestigingsklem met een schone doek.
7. Gelieve de informatie, indien aanwezig,
links of rechts of de vermelde rijrichting
op de remblokken in acht te nemen
en plaats de nieuwe remblokken met bevestigingsklem in het remzadel.
8. Schuif de schroef of de splitpen van de remblokken door de openingen van
de remblokken en de houder in het remzadel.
9. Draai de schroef er met inachtneming van het draaimoment in en borg deze
met de borgring of buig de uiteinden van de splitpen uit elkaar.
10. Monteer het wiel.
Afb.: Remblok schijfrem (bij wijze van voorbeeld)
Voertuig Onderhoud
157
14.12.4.6 Remblok controleren
Om remblokken te controleren, moeten ze doorgaans worden gedemonteerd.
Afhankelijk van de soort rem varieert de minimale dikte van de remblokken.
xInformatie over de minimale dikte van de remblokken vindt u in de bijgevoegde
informatie van de fabrikant.
1. Demonteer het wiel (zie hoofdstuk “Wielen en banden / Voor-/achterwiel monteren
en demonteren”).
2. Verwijder de borgring van de schroef en draai deze eruit of buig de uiteinden van
de splitpen samen en trek de splitpen eruit.
3. Trek de remblokken uit het remzadel en koppel ze los van de bevestigingsklem.
4. Controleer de dikte van de remblokken met een meetlat.
xWanneer de dikte van de remblokken niet beantwoordt aan de vermelde minimale
dikte, dient u de remblokken te vervangen, zoals beschreven in het vorige
hoofdstuk “Remblokken vervangen”.
14.12.4.7 Remsysteem controleren
xControleer het hydraulische remsysteem op ondichtheden, verontreinigingen
en beschadigingen.
xControleer het mechanische remsysteem op beschadigingen.
xVerricht een functietest bij stilstand.
14.12.5 Terugtraprem
Moeten de pedalen meer dan 1/6 van een hele omwenteling worden teruggetrapt tot
de terugtraprem werkt, dan moet ze door uw handelaar worden bijgesteld.
WAARSCHUWING
Geen werking van de terugtraprem wanneer de ketting van het
kettingwiel is gesprongen of bij een losse tegenhouder.
Risico op ongevallen en verwondingen!
xWanneer de terugtraprem niet werkt, dient u voorzichtig
te remmen met de remarm voor het voorwiel.
xControleer regelmatig de kettingspanning zodat de ketting niet van het kettingwiel
kan glijden (zie hoofdstuk “Onderhoud / Kettingspanning”).
Voertuig
Onderhoud
158
xGrijp de tegenhouder en controleer
of de schroefverbinding vast
op de liggende achtervork zit.
xWanneer de bevestigingsschroef aan
de tegenhouder los is, dient u hem
rechtsom vast te draaien.
xBeschikt u niet over de noodzakelijke
vakkennis en gereedschappen voor
de bevestiging van de tegenhouder,
laat dan de terugtraprem door
uw handelaar nakijken en instellen.
14.13 Pedaalaandrijving
1. Probeer het pedaal zijdelings naar buiten
of naar binnen te bewegen.
xGa na of de crank, de trapas of de
pedaallager zijdelings kan worden
bewogen (zie “Afb.: Pedaalaandrijving
op het voorbeeld van een derailleur”).
2. Probeer het pedaal loodrecht naar boven
of naar beneden te bewegen.
xGa na of de crank of het pedaal in
de trapas of pedaallager loodrecht
bewegen.
xWanneer het pedaal, de crank of trapas
zijdelings of loodrecht kunnen bewegen,
dient u de pedaalaandrijving door
uw handelaar te laten controleren.
14.14 Verlichtingsset
1. Controleer de kabelaansluitingen aan de voor-, achterlamp en eventueel de dynamo
op de schade, corrosie en een stevig houvast.
xZijn de kabelaansluitingen beschadigd of gecorrodeerd of zitten ze niet vast,
laat dan de verlichting door uw handelaar repareren.
12
Afb.: Terugtraprem (bij wijze van voorbeeld)
1 Liggende achtervork
2 Bevestigingsklem aan het frame
3 Schroefverbinding
4 Tegenhouder van de terugtraprem
3 4
Afb.: Pedaalaandrijving op het voorbeeld van een
derailleur (bij wijze van voorbeeld)
1 Kettingwiel
2 Crank
3 Pedaal
23
1
Voertuig Onderhoud
159
2. Schakel de verlichting in en ga na of de voor- en achterlamp branden. Bij voertuigen
met naafdynamo draait u hiervoor aan het voorwiel.
3. Controleer de instelling van de voorlamp (zie hoofdstuk
“Basisinstellingen / Verlichting / Voorlamp”).
xZorg ervoor dat de verlichtingsset door uw handelaar wordt gerepareerd wanneer
u schade vaststelt aan de verlichtingsset.
14.15 Naafdynamo
xControleer de kabelaansluitingen aan de naafdynamo.
xReinig eventueel de stekkers.
xVerifieer of de stekkers vastzitten en of er corrosie is.
xSluit ze eventueel opnieuw aan.
xZijn de kabelaansluitingen beschadigd, laat ze dan door uw handelaar vervangen.
14.16 Kettingspanning
Dit hoofdstuk is geldig voor modellen met terugtraprem of naafversnelling.
1. Zet het voertuig op de fietsstandaard.
2. Duw de ketting naar boven of beneden
en ga na of u de ketting tussen 10 en
15 mm kunt doorduwen (zie
Afb.: Kettingspanning”).
xWanneer u de ketting minder dan
10 mm of verder dan 15 mm naar
boven of naar beneden kunnen
doorduwen of de ketting aan de
volledige kettingrand/scherm sleept,
dient u de kettingspanning door
uw handelaar te laten instellen.
Afb.: Kettingspanning (bij wijze van voorbeeld)
10–15 mm
Voertuig
Onderhoud
160
14.16.1 Instellen van de kettingspanning met naafversnellingen
1. Draai de asmoeren van het achterwiel los met geschikt gereedschap. Als er een
terugtraprem in de naaf is gemonteerd, moet ook de schroefverbinding van
de reactiearm met het frame worden verwijderd.
2. Span de ketting door het achterwiel in de vork gelijkmatig naar achteren te bewegen.
Zorg ervoor dat het achterwiel recht in het frame wordt vastgezet. De optimale
kettingspanning wordt bereikt wanneer u de ketting minimaal 10 mm en maximaal
15 mm op en neer kunt bewegen.
3. Draai na het afstellen van de kettingspanning de asmoeren op het achterwiel weer vast.
Monteer indien nodig de reactiearm van de terugtraprem opnieuw op het frame.
Als u niet beschikt over de nodige expertise en gereedschappen voor de montage,
neem dan contact op met uw dealer.
14.16.2 Kettingspanning bij derailleurs
Bij voertuigen met derailleur wordt de ketting door de kettingspanner aan het
schakelmechanisme van de versnelling gespannen.
1. Zet het voertuig op de fietsstandaard
of fixeer het voertuig met een geschikte
montagestandaard en ga na of de ketting
doorhangt.
2. Duw de kettingspanner met een lichte
druk naar voren en verifieer of hij zich
vanzelf terugzet (zie “Afb.: Kettingspanner
aan het achterwiel”).
xWanneer de ketting doorhangt of
de kettingspanner zich niet vanzelf
terugzet, dient u de kettingspanner
door uw handelaar te laten repareren.
14.16.3 Versnellingskabels
1. Ga na of de omhullingen en draadaders intact zijn.
2. Bedien de versnelling en ga na of de versnellingskabels vrij bewegen.
xZorg ervoor dat defecte versnellingskabels door uw handelaar worden vernieuwd.
14.16.4 Derailleur
1. Hang het voertuig met een geschikte montagestandaard aan het frame
of de zadelpen op.
Afb.: Kettingspanner aan het achterwiel
(bij wijze van voorbeeld)
Voertuig Onderhoud
161
2. Draai de pedaalaandrijving in de rijrichting.
3. Schakel alle rondsels en kettingwielen door (zie hoofdstuk “Derailleur”).
4. Ga na of alle versnellingen correct worden geschakeld en of er daarbij ongewone
geluiden optreden.
xWanneer de versnellingen niet correct worden geschakeld of u ongewone
geluiden hoort bij het schakelen, dient u zich tot uw handelaar te wenden.
5. Olie de versnelling in (zie hoofdstuk “Reiniging / Versnelling”).
14.17 Aanbevolen bandenspanning
De waarden in de volgende tabel zijn aanbevolen waarden voor
de bandenspanning bij verschillende bandbreedtes. Neem de informatie over
de bandenspanning op de band in acht. Gebruik voor het vullen van de banden
een luchtpomp met bandenspanningsweergave.
Bandbreedte
Aanbevolen bandenspanning
Bar psi
20 mm 9,0 bar 130 psi
23 mm 8,0 bar 115 psi
24 mm 7,0 bar 100 psi
28 mm 6,0 bar 85 psi
30 mm 5,5 bar 80 psi
32 mm 5,0 bar 70 psi
35 mm 4,5 bar 65 psi
37 mm 4,5 bar 65 psi
40 mm 4,0 bar 55 psi
42 mm 4,0 bar 55 psi
44 mm 3,5 bar 50 psi
47 mm 3,5 bar 50 psi
50 mm 3,0 bar 45 psi
54 mm 2,5 bar 35 psi
Voertuig
Onderhoud
162
Bandbreedte
Aanbevolen bandenspanning
Bar psi
57 mm 2,2 bar 32 psi
60 mm 2,0 bar 30 psi
75 mm 1,5 bar 22 psi
100 mm 0,8 bar 12 psi
14.18 Vetten en oliën
Component Interval Onderhoudsmiddel
Ketting Na reiniging/ritten in de regen,
om de 250 km Kettingolie
Rem- en versnellingskabels Bij slechte werking, 1× per jaar Siliciumvrij vet
Wiellager, pedaallager,
binnenlager 1× per jaar Lagervet
Veerelementen Na reiniging/ritten in de regen,
op voorschrift van de fabrikant Speciaal spuitvet
Contactoppervlakken van
componenten van carbon Bij montage
Montagepasta voor
componenten van
carbon
Glijvlakken van snelspanners 1× per jaar Vet, spuitolie
Metalen zadelpennen in metalen
frame Bij montage Vet
Scharnieren van de schakelingen Bij slechte werking, 1× per jaar Spuitolie
Scharnieren van de remmen Bij slechte werking, 1× per jaar Spuitolie
Scharnieren van volledig
geveerd frame Bij slechte werking, bij vervuiling volgens informatie
van de fabrikant
Voertuig Onderhoud
163
14.19 Reinigings- en onderhoudsplan
Het voertuig moet regelmatig worden onderhouden. De gegevens die in de tabel zijn
vermeld, zijn richtwaarden voor bestuurders die een afstand van 1.000 tot 2.000 km
of 50 tot 100 bedrijfsuren per jaar fietsen.
Component Activiteit
Voor
elke
rit
Maan-
delijks
Jaar-
lijks
Andere
intervallen
Verlichting Werking controleren x
Banden
Bandenspanning controleren x
Profielhoogte en zijwanden
controleren x
Velgremmen
Hendelslag, blokdikte
en positie tot de velg contro-
leren; remtest bij stilstand
x
Remblokken bij
velgremmen Schoonmaken x
Remkabels/-
blokken/-leidingen Visuele controle x
Schijfremmen
Hendelslag, blokdikte,
dichtheid,
Remtest bij stilstand
x
Remvloeistof vervangen
(bij DOT-vloeistof) x1
Geveerde voorvork
Schroeven controleren
en eventueel vastdraaien x1
Olie vervangen, elastomeren
invetten x1
Vaste voorvork Controleren en eventueel
vervangen
x1 min. om
de 2 jaar en
vervangen na
7 jaar of na
20.000 km
voor fietsen /
40.000 km
voor EPAC
Voertuig
Onderhoud
164
Component Activiteit
Voor
elke
rit
Maan-
delijks
Jaar-
lijks
Andere
intervallen
Velgen bij gebruik
van velgremmen
Wanddikte controleren,
eventueel vervangen
x1 uiterlijk
na de 2e set
remblokken
Geveerde zadelpen Onderhouden x1
Binnenlager
Lagerspeling controleren x
Demonteren en opnieuw
invetten x1
Ketting
Controleren, eventueel inoliën x
Slijtage controleren, eventueel
vervangen, derailleur
controleren
x1 vanaf
1.000 km
of 50
bedrijfsuren
Crank Controleren of vastdraaien x
Lak/eloxaal/carbon Conserveren x1 minstens
halfjaarlijk
Wielen
Rondloop en spanning
controleren x
Centreren of naspannen x1 indien nodig
Stuur en stuurpen
van aluminium
Controleren en eventueel
vervangen
x1 min. om
de 2 jaar en
vervangen
na 5 jaar of
na 20.000
km voor
fietsen /
40.000 km
voor EPAC
Stuur van carbon Controleren en eventueel
vervangen
x1 minstens
om de 2 jaar
controleren
Stuurlager
Lagerspeling controleren x
Invetten x1
Voertuig Onderhoud
165
Component Activiteit
Voor
elke
rit
Maan-
delijks
Jaar-
lijks
Andere
intervallen
Metalen
oppervlakken
Conserveren (uitzondering:
velgflanken bij velgremmen,
schijfrem rotoren)
x1 minstens
halfjaarlijk
Naven
Lagerspeling controleren x
Invetten x1
Pedalen Lagerspeling controleren x
Klikpedalen Klikmechanisme reinigen /
invetten x
Zadelpen/stuurpen
Schroeven controleren x
Demonteren en opnieuw
invetten
Carbon: nieuwe
montagepasta
x1
Schakelmechanisme/
voorderailleur Reinigen, inoliën x
Snelspanners Houvast controleren x
Schroeven en moe-
ren
Controleren en eventueel
vastdraaien x
Ventielen Houvast controleren x
Versnellings-/
remkabels Demonteren en invetten x1
Alle fietsonderdelen
Controleer of de fiets
misschien betrokken was bij
een terugroepactie.
x1
1 Zorg ervoor dat deze werkzaamheden uitsluitend door uw handelaar worden uitgevoerd.
VoertuigBewaring
166
15 Bewaring
Wanneer het voertuig gedurende een langere tijd niet wordt gebruikt, moeten volgende
punten voor de bewaring in acht worden genomen:
xReinig het voertuig (zie hoofdstuk “Reiniging”).
xBerg het voertuig weg op een droge, vorstvrije plaats die beschermd is tegen grote
temperatuurverschillen.
xOm een vervorming van de banden te vermijden, dient u het voertuig hangend aan het
frame op te bergen.
xBij een voertuig met derailleur schakelt u vooraan naar het kleine kettingwiel
en achteraan naar het kleinste rondsel om de kabels zoveel mogelijk te ontlasten.
Schakel het kettingwiel en de tandwielcassette na het opbergen terug
in een van de tandwielcombinaties die voorzien zijn voor de rijmodus alvorens
het voertuig opnieuw te gebruiken (zie hoofdstuk “Derailleur / Grondslagen /
Tandwielcombinaties”).
Voertuig Afvalverwijdering
167
16 Afvalverwijdering
16.1 Voertuig
Verwijder uw voertuig niet met het huisvuil. Geef deze af op een inzamelpunt van
de gemeente of een recyclagepark.
Als alternatief worden ook inzamelingen aangeboden die worden georganiseerd door
gemeenten en privéondernemingen. Richt u hiervoor tot uw bevoegd gemeente- of
stadsbestuur of neem informatie bij uw post in acht.
16.2 Elektronische componenten en onderdelen
Moeten led-voorlampen, led-achterlampen of naafdynamo’s en ook onderdelen zoals
fietscomputers of navigatietoestellen worden vervangen of zijn ze defect, dan moeten
deze eveneens afzonderlijk worden afgevoerd.
Geef zulke onderdelen en apparaten steeds af op een inzamelpunt van de gemeente
of een recyclagepark.
16.3 Verpakking
Al het verpakkingsmateriaal moet apart worden verwijderd. Gooi karton weg bij het oud
papier en folie bij een aparte afvalinzameling of vraag uw dealer om verwijdering.
16.4 Banden en binnenbanden
Banden en binnenbanden mogen niet altijd bij het huisvuil worden geworpen.
Vraag aan uw handelaar of deze instaat voor de inzameling en de afvalverwijdering of
geef deze af in een reclyclagepark of een inzamelpunt van uw gemeente- of stadsbestuur.
16.5 Smeer- en onderhoudsmiddelen
Verwijder smeer- en onderhoudsmiddelen niet via het huisvuil, in de riolering
of in de natuur. Deze moeten worden afgegeven op een inzamelpunt voor speciaal afval.
Respecteer hiervoor ook de instructies op de verpakking van deze middelen.
VoertuigAfvalverwijdering
168
Aanvullende
gebruiksaanwijzing
Pedelec
S-Pedelec
Pedelec/S-Pedelec
2
1 Zadelbuis 16 Accu
2 Bovenbuis 17 Motor
3 Bedieningseenheid 18 Pedaal
4 Stuurpen 19 Crank
5 Stuur 20 Kettingwielen
6 Remarm 21 Ketting
7Voorvork/geveerde voorvork 22 Liggende achtervork
8 Voorlamp 23 Schakelmechanisme
9 Spaak 24 Tandwielcassette
10 Wielnaaf 25 Staande achtervork
11 Velg 26 Achterlamp
12 Band 27 Zadelpenklem
13 Rem 28 Zadelpen
14 Ventiel 29 Zadel
15 Onderbuis
Afbeelding bij wijze van voorbeeld
L
6
0
-
5
8
4
2
3
-
5
0
p
s
i
1
6
0
-
3
5
0
k
P
a
1
,
6
-
3
,
5
B
a
r
1
2
5
3
6
10
9
8
7
13
11
16
15
14
17
26
25
29
23
22
21
20
24
28
27
12
18
19
4
Pedelec/S-Pedelec
Inhoud – Deel Pedelec/S-Pedelec
1 Grondslagen � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � �6
1�1 Gebruiksaanwijzing lezen en bewaren � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 6
1�2 Aanduiding van de waarschuwingen � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 6
1�3 Regulier gebruik � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 7
1�4 Symbolen op de producten � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 8
1�5 Instructies voor de draairichting van schroeven � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 9
1�6 Verschillen van Pedelec en S-Pedelec � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 9
1�6�1 Pedelec � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 9
1�6�2 S-Pedelec � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 10
1�7 Verschillen van Pedelec/S-Pedelec en fiets � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 10
1�8 EG-certificaat van overeenstemming voor S-Pedelecs � � � � � � � � � � � � � � 11
1�9 CE-symbolen en conformiteitsverklaring voor Pedelecs � � � � � � � � � � � � � 11
1�10 Werking � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 12
1�11 Bereik � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 12
1�12 Wegverkeer� � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 14
1�13 Minimale profieldiepte � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 14
1�14 Minimale uittrekhoogte � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 14
1�15 Verzekering � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 15
1�16 Uitsluiting van onderdelen die onderhevig zijn aan slijtage� � � � � � � � � � � 15
1�17 Disclaimer� � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 15
1�18 Vervoer van kinderen en lasten� � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 15
1�19 Bagage � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 15
1�20 Transport � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 16
1�20�1 Pedelec/S-Pedelec � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 16
1�20�1�1 Met de wagen � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 16
1�20�1�2 Met andere verkeersmiddelen � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 17
1�20�2 Accu transporteren of verzenden� � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 17
1�21 Geluidsdrukniveau van de emissie� � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 17
2 Veiligheidsinstructies � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 18
2�1 Veiligheidsinstructies gebruik � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 18
2�2 Veiligheidsinstructies wegverkeer� � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 20
Pedelec/S-Pedelec
2�3 Veiligheidsinstructies oplader � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 21
2�4 Veiligheidsinstructies accu � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 23
2�5 Foutieve toepassingen� � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 26
2�6 Tuning en productwijzigingen� � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 26
2�7 Restrisico’s � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 27
2�8 Algemene beschermingsmaatregelen � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 27
2�8�1 Bij buitensporige warmte � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 27
2�8�2 Bij vervorming, reuk, vloeistof � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 27
3 Basisinstellingen � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 29
3�1 Voorbereidingen� � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 29
3�1�1 Aanpassingen van de Pedelec/S-Pedelec aan de bestuurder � � � � � � � � � � � � 29
3�1�2 Instructies over de sleutel � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 29
3�1�3 Oplader � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 29
3�1�4 Accu � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 29
3�2 Voor elke rit � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 29
3�3 Voor de eerste rit � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 30
3�4 De eerste rit � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 30
3�5 Testinstructie � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 31
4 Bediening � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 32
4�1 Pedelec/S-Pedelec � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 32
4�1�1 Aandrijving in-/uitschakelen � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 32
4�1�2 Verlichting in-/ uitschakelen � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 32
4�2 Oververhittingsbeveiliging van de aandrijving� � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 33
4�3 Bedieningseenheid � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 33
4�3�1 Duwhulp Pedelec � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 34
4�3�2 Starthulp S-Pedelec � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 34
4�4 Accu � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 34
4�4�1 Veiligheidssysteem � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 35
4�4�2 Gebruiksgebieden accu en oplader� � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 35
4�4�3 Fietsen met een lege accu � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 36
4�4�4 Accu verwijderen/plaatsen � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 36
4�4�5 Accu opladen � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 37
4�4�6 Accu verbinden met de oplader� � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 37
4�4�7 Laadproces beëindigen� � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 38
Pedelec/S-Pedelec
4�4�8 Laadtijden� � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 38
5 Reiniging en onderhoud� � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 39
5�1 Elektrisch aandrijfsysteem controleren � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 40
5�2 Probleemanalyse � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 40
6 Bewaring � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 42
6�1 Accu opbergen� � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 42
6�2 Pedelec/S-Pedelec opbergen� � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 43
7 Afvalverwijdering� � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 44
7�1 Voertuig � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 44
7�2 Elektrische elementen, batterijen en accu’s � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 44
7�3 Elektronische componenten en onderdelen � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 45
7�4 Verpakking � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 45
7�5 Banden en binnenbanden � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 45
7�6 Smeer- en onderhoudsmiddelen� � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 45
Pedelec/S-PedelecGrondslagen
6
1 Grondslagen
1.1 Gebruiksaanwijzing lezen en bewaren
Tegen de norm in worden EPAC (= Electrically Power Assisted Cycle)
en S-EPAC (= Speed Electrically Power Assisted Cycle) hierna Pedelec
(= Pedal electric cycle) en S-Pedelec (= Speed Pedal electric cycle) genoemd,
omdat deze begrippen in gebruik zijn geraakt.
Deze gebruiksaanwijzing is een aanvulling. Ze gaat uit van de kennisneming
van de “Gebruiksaanwijzing voertuig”. Lees grondig alle waarschuwingen
en instructies in de gebruiksaanwijzing alvorens de Pedelec of S-Pedelec
in gebruik te nemen. Deze gebruiksaanwijzing is een vast onderdeel van
de Pedelec of S-Pedelec. Deze gebruiksaanwijzing is zorgvuldig te bewaren
zodat ze continu ter beschikking staat. Overhandigt u de Pedelec of S-Pedelec
aan derden, geef dan ook deze gebruiksaanwijzing mee.
Gelieve bovendien de bijgevoegde handleidingen over het aandrijfsysteem
van de Pedelec/S-pedelec in acht te nemen en op te volgen.
1.2 Aanduiding van de waarschuwingen
De volgende signaalsymbolen en -woorden worden in de gebruiksaanwijzing gebruikt
om te waarschuwen voor lichamelijke en materiële schade.
Waarschuwingen moeten de aandacht trekken naar de mogelijke gevaren. Het niet naleven
van een waarschuwing kan leiden tot verwondingen bij uzelf of andere personen en ook
materiële schade veroorzaken. Gelieve alle waarschuwingen te lezen en na te leven.
GEVAAR
Deze waarschuwing wijst op een gevaar met een hoog risico, die de meest
ernstige verwondingen en zelfs de dood tot gevolg heeft wanneer het risico niet
wordt vermeden.
WAARSCHUWING
Deze waarschuwing wijst op een gevaar met een gematigd risico, die ernstige
verwondingen tot gevolg heeft wanneer het risico niet wordt vermeden.
Pedelec/S-Pedelec Grondslagen
7
VOORZICHTIG
Deze waarschuwing wijst op een gevaar met een laag risico, die de geringe
of gematigde verwondingen tot gevolg heeft wanneer het risico niet wordt
vermeden.
LET OP
Deze waarschuwing wijst op mogelijke materiële schade.
1.3 Regulier gebruik
Deze gebruiksaanwijzing is een aanvulling en stelt de kennisneming van
de “Gebruiksaanwijzing voertuig” voorop.
Het eigenlijke gebruik omvat ook de naleving van de gegevens in de “Gebruiksaanwijzing
voertuig”.
Het gebruik van kinderstoeltjes en allerhande fietskarren bij S-Pedelecs is door
Accell Group verboden.
De fabrikant of handelaar is niet aansprakelijk voor schade die is ontstaan door
oneigenlijk gebruik.
Gelieve ook het hoofdstuk “Voertuigcatergorie” in acht te nemen.
Pedelec/S-PedelecGrondslagen
8
1.4 Symbolen op de producten
De volgende symbolen worden afgebeeld op de verpakking, de accu en de oplader.
Symbool Beschrijving
Aanduiding voor elektrische apparaten die niet mogen worden verwijderd via het
huis- of restafval. Verwijder de gemarkeerde elektrische apparaten op een geschikt
inzamelpunt zodat ze op een milieuvriendelijke manier kunnen worden gerecycled.
Aanduiding voor accu’s en batterijen die niet mogen worden verwijderd via het
huis- of restafval. Verwijder de gemarkeerde accu’s en batterijen op een geschikt
inzamelpunt zodat ze op een milieuvriendelijke manier kunnen worden gerecycled.
Markering voor gevaarlijke stoffen die gevaarlijk zijn voor het milieu. Behandel
bijzonder voorzichtig op die manier gemarkeerde producten. Neem de
afvalverwijderingsvoorschriften in acht!
Markering van recycleerbare materialen die bestemd zijn voor recycling. Sorteer
als u de verpakking weggooit. Voeg karton bij oud papier, folies bij de inzameling van
recyclebare materialen.
Met dit symbool gemarkeerde producten vervullen alle toe te passen communautaire
voorschriften van Europese Economische Ruimte.
Markering voor producten die alleen binnenshuis mogen worden gebruikt.
De netaansluiting 230 V~/50 Hz heeft de veiligheidsklasse II.
Symbool voor gelijkstroom (DC).
Symbool voor wisselstroom (AC)
Pedelec/S-Pedelec Grondslagen
9
1.5 Instructies voor de draairichting van schroeven
LET OP
Materiaalschade door een verkeerde behandeling van
de schroefverbindingen.
Beschadigingsgevaar!
xLet op de draairichting van schroeven, steekassen en moeren.
xDraai schroeven, steekassen en moeren vast volgens de wijzers van de klok.
xDraai schroeven, steekassen en moeren los tegen de wijzers van de klok.
Bestaat er een uitzondering op deze regel, dan wordt er in het betreffende
hoofdstuk verwezen naar een gewijzigde draairichting. Let op de passende
instructies.
1.6 Verschillen van Pedelec en S-Pedelec
1.6.1 Pedelec
Pedelecs zijn voertuigen met een elektrische hulpmotor die een ondersteuning tot
maximaal 25 km/h levert als u op de pedalen trapt.
Pedelecs zijn voertuigen die in de meeste landen wettelijk als fietsen worden ingedeeld.
Informeer u over de nationale en regionale voorschriften en de classificatie in uw land.
xInformeer u tot welke categorie uw Pedelec in uw land wordt gerekend.
Houd er rekening mee dat de voorschriften verschillen van land tot land.
xInformeer u over de respectieve geldende nationale en regionale voorschriften
voor het wegverkeer.
xInformeer u steeds over de gewijzigde inhoud en geldende voorschriften.
xHoud er rekening mee dat een snelheidsmanipulatie van de Pedelec niet alleen
juridische gevolgen kan hebben, maar ook kan leiden tot ongevallen.
Pedelec/S-PedelecGrondslagen
10
1.6.2 S-Pedelec
S-Pedelecs zijn voertuigen met een elektrische hulpmotor die een ondersteuning tot
maximaal 45 km/h biedt als u op de pedalen trapt. Bovendien kan naargelang van het
model ook een zuiver elektrische aandrijving tot maximaal 18 km/h mogelijk zijn.
S-Pedelecs worden in een aantal landen geclassificeerd als motorvoertuigen. Informeer
u over de nationale en regionale voorschriften en de classificatie in uw land.
Neem de nationale en regionale uitzonderingen in acht met betrekking tot:
Minimumleeftijd voor het gebruik van de S-Pedelec
Rijbewijs
Verzekeringsplicht en eventueel toelatingsplicht
Gebruiksvergunning
Helmplicht
Eisen voor het gebruik van fiets-, bospaden en -wegen
xHoud er rekening mee dat een snelheidsmanipulatie van de S-Pedelec niet alleen
juridische gevolgen kan hebben, maar ook kan leiden tot ongevallen.
1.7 Verschillen van Pedelec/S-Pedelec en fiets
VOORZICHTIG
Onverwacht gedrag van de Pedelec/S-Pedelec door een grote
versnelling.
Risico op ongevallen en verwondingen!
xVorst, regen, zand of loof op de rijweg kunnen in het bijzonder
bij Pedelecs/S-Pedelecs met voorwielaandrijving leiden tot
ongevallen.
xGebruik de versnelling van het voertuig en start steeds in een
lage versnelling.
De componenten van de elektrische aandrijving vormen de belangrijke verschillen tussen
een gewone fiets en een Pedelec/S-Pedelec.
Een gewijzigd rijgedrag door een duidelijk hoger gewicht en een andere
gewichtsverdeling bij een Pedelec/S-Pedelec.
De aandrijving geeft een wezenlijke invloed op het remgedrag.
Pedelec/S-Pedelec Grondslagen
11
Pedelecs/S-Pedelecs vereisen een hogere remkracht. Daardoor kan de slijtage groter
worden.
Bij Pedelecs/S-Pedelecs met in het midden geplaatste motor werken duidelijk grotere
krachten op de aandrijving. Daardoor wordt de slijtage groter.
Eventueel een hogere rijsnelheid door de elektrische ondersteuning. Het is nodig
voorzichtig te rijden omdat andere weggebruikers zich moeten aanpassen aan
de eventueel hogere snelheid van de Pedelec/S-Pedelec.
Rij- en remgedrag en ook de hantering van de accu en de oplader vereisen een
adequate deskundigheid.
xLeer de eigenschappen kennen van de Pedelec/S-Pedelec ook wanneer u al de
eerste ervaringen heeft met elektrisch ondersteunde voertuigen (zie hoofdstuk
“Basisinstellingen / Voor de eerste rit”).
1.8 EG-certificaat van overeenstemming voor S-Pedelecs
CoC – Certificate of Conformity = conformiteitsattest
Dit document is bij uw S-Pedelec gevoegd en duidelijk aan dit ene voertuig toegewezen.
Met het CoC wordt bevestigd dat het voertuig beantwoordt aan het goedgekeurde type.
Het CoC heeft u nodig om uw voertuig te verzekeren en eventueel in het verkeer te brengen.
Informeer u voor de eerste rit over de nationale en regionale voorschriften.
Let op:
Bewaar het CoC op een veilige plaats. U heeft het nodig om het voertuig te verzekeren. Ook bij
een eventuele doorverkoop van het voertuig zal de koper het CoC vragen. Het opstellen van
een duplicaat van het CoC achteraf gaat gepaard met veel werk en niet onbelangrijke kosten.
Niet EU-landen:
In landen buiten de Europese Unie wordt niet gegarandeerd dat het meegeleverde
EG-certificaat van overeenkomst volstaat. Zo zijn bijv. voor Zwitserland een aparte
typegoedkeuring en een kentekenbewijs nodig.
1.9 CE-symbolen en conformiteitsverklaring voor Pedelecs
Met de aan de Pedelec aangebrachte CE-symbolen en de conformiteitsverklaring
verklaart de fabrikant van uw Pedelec dat het product beantwoordt aan alle eisen*
en andere relevante bepalingen van de richtlijnen 2006/42/EC, 2014/30/EC en de normen
ISO 4210, DIN EN 15194 en eventueel andere toepasselijke richtlijnen en normen.
De conformiteitsverklaring vindt u in de documenten van uw Pedelec.
*Status op het moment van publicatie.
Pedelec/S-PedelecGrondslagen
12
1.10 Werking
De aandrijving geeft slechts ondersteuning bij het rijden, wanneer u op de twee pedalen
trapt. Het ondersteuningsniveau wordt automatisch afhankelijk van de gekozen versnelling,
naargelang van de constructie of het model, de pedaalkracht, de last en de snelheid
ingesteld:
Afhankelijk van de constructie van uw Pedelec biedt de aandrijving een ondersteuning
tot een snelheid van 25 km/h. De duwhulp kan het voertuig naargelang van de
ingestelde versnelling naar 6 km/h doen versnellen.
Afhankelijk van de constructie van uw S-Pedelec biedt de aandrijving een
ondersteuning tot een snelheid van 45 km/h. De starthulp kan het voertuig
naargelang van de ingestelde versnelling naar 18 km/h doen versnellen.
Met betrekking tot de maximale snelheid met pedaalondersteuning is een tolerantie
van 10 % toegestaan en mogelijk in de rijmodus.
1.11 Bereik
De aandrijving is een ondersteuningsmotor. Om een zo hoog mogelijk bereik te realiseren,
moeten volgende punten in acht worden genomen:
Met een trapfrequentie van 50–80 omwentelingen per minuut werkt de motor het
meest efficiënt.
xSchakel naar een lagere of hogere versnelling voor hellingen naar boven en naar
beneden om te lage of te hoge trapfrequenties te vermijden.
xGebruik de versnelling alsof u zonder ondersteuning rijdt.
xGebruik bij hellingen, tegenwind of een zware last de lagere versnelling.
Het starten in de laagste versnelling verhoogt het bereik.
xRijd steeds aan in een lage versnelling en met een zo hoog mogelijke pedaalkracht.
xBij modellen met naafversnelling kunt u al staand naar de 1e versnelling
schakelen. Bij modellen met derailleur moet u al bij het stoppen schakelen naar
de laagste versnelling.
Wanneer u de berg oprijdt en vaak stopt en terug vertrekt, wordt het bereik
gereduceerd.
xSchakel tijdig naar een lagere versnelling voor u een helling oprijdt.
xRijdt proactief zodat onnodige haltes kunnen worden vermeden.
Het fietsen op een onverharde ondergrond verlaagt het bereik.
xFiets indien mogelijk op verharde straten en wegen.
Bij een hoog totaal gewicht (voertuig + bestuurder + bagage) stijgt het energieverbruik.
xTransporteer geen onnodige lasten.
Pedelec/S-Pedelec Grondslagen
13
Met een volledig opgeladen en nieuwe accu bereikt u het hoogste aantal kilometers.
Het verwaarlozen van de reiniging en het onderhoud kan leiden tot een geringer
bereik.
xOnderhoud de Pedelec/S-Pedelec regelmatig en controleer regelmatig de
bandenspanning.
xControleer continu de werking en de slijtage van de Pedelec/S-Pedelec en neem alle
instructies van deze gebruiksaanwijzing in acht over de accu en ook de handleiding
van het aandrijfsysteem.
xRespecteer de onderhoudsbeurten.
Hoge gemiddelde snelheden verlagen het bereik.
Hoe sterker de ondersteuningsmodus, des te lager het bereik.
Een omgevingstemperatuur onder +10 °C en boven +40 °C kunnen het bereik
verlagen.
Een bijzonder hoge en bijzonder lage omgevingstemperatuur kunnen op termijn
zorgen voor een snellere slijtage van de accu of de accu zelfs beschadigen.
xBewaar de accu op kamertemperatuur voor een optimale temperatuur voor het
gebruik tijdens het fietsen.
xNeem de instructies over de juiste bewaring van de accu in acht.
xPlaats de accu pas in de houder direct voor u gaat fietsen.
Omdat het bereik van verschillende factoren afhankelijk is, zoals ondersteuningsniveau,
snelheden, schakelgedrag, banden en bandenspanning, leeftijd en onderhoudstoestand
van de accu, profiel en toestand van de weg, tegenwind, omgevingstemperatuur en gewicht
van het voertuig, de bestuurder en de bagage, kan het bereik voor het begin van de fietsrit
en tijdens een rit niet exact worden voorspeld.
In het algemeen geldt echter wat volgt:
Bij eenzelfde ondersteuningsniveau: Hoe minder kracht u moet gebruiken om een
bepaalde snelheid te bereiken (bijv. door optimaal schakelgedrag) des te minder
energie de aandrijving verbruikt en des te groter het bereik van de acculading zal zijn.
Hoe hoger het ondersteuningsniveau in verder dezelfde omstandigheden wordt
gekozen, des te lager het bereik is.
Pedelec/S-PedelecGrondslagen
14
1.12 Wegverkeer
Naargelang de uitvoering werkt de ondersteuning van Pedelecs tot een snelheid
van 25 km/h. Bij de S-Pedelec wordt de ondersteuning bij een snelheid van 45 km/h
uitgeschakeld.
xInformeer u voor de eerste rit of uw Pedelec/S-Pedelec in overeenstemming met de
voorwaarden voor het wegverkeer is uitgerust. Houd er rekening mee dat de nationale
en regionale voorschriften verschillen. Bijvoorbeeld betreffende:
Remmen
Verlichting en reflectoren
Bel en andere toegelaten waarschuwingssystemen
Fietskarren en kinderstoeltjes
xInformeer u over de respectieve geldende nationale en regionale voorschriften voor
het wegverkeer. Bijvoorbeeld betreffende:
Minimumleeftijd van de bestuurder
Verzekeringsplicht
Gebruiksvergunning
Helmplicht
Verplicht veiligheidsvest
xNeem het wegenverkeersreglement in acht.
xHoud er rekening mee dat een snelheidsmanipulatie/tuning van de Pedelec/S-Pedelec
juridische gevolgen kan hebben.
Wetten en voorschriften kunnen op elk moment worden gewijzigd. Informeer
u daarom regelmatig over de nationale en regionale voorschriften.
1.13 Minimale profieldiepte
Houd er rekening mee dat voor voertuigen zoals de S-Pedelec een minimale profieldiepte
van 1 mm is vastgelegd.
1.14 Minimale uittrekhoogte
Afhankelijk van het S-Pedelec-model kan de zadelpen van een markering voor de minimale
uittrekhoogte zijn voorzien.
xTrek de zadelpen er zover uit dat het eventueel aan het zadel gemonteerde teken
de componenten van de verlichting niet afdekt.
Pedelec/S-Pedelec Grondslagen
15
1.15 Verzekering
xGa na of de voorwaarden van uw verzekeringen schade voldoende dekken.
xRicht u in geval van twijfel tot uw verzekeringskantoor.
1.16 Uitsluiting van onderdelen die onderhevig zijn
aan slijtage
Tot de in de “Gebruiksaanwijzing voertuig” opgesomde onderdelen die onderhevig zijn aan
slijtage behoort ook de accu. Fabricagefouten vallen hier niet onder.
Informatie over normale bedrijfsslijtage is te vinden in de betreffende
systeembedieningshandleiding. De handleiding van het betreffende systeem wordt bij uw
elektrische fiets/ S-elektrische fiets meegeleverd.
Meer informatie vindt u op de homepage van het betreffende merk (zie de lijst in het
hoofdstuk “Informatie online” in de gids).
1.17 Disclaimer
De fabrikant is niet aansprakelijk voor schade of storingen die ontstaan door het directe
of indirecte gebruik dat valt buiten het eigenlijke gebruik van de Pedelec/S-Pedelec.
1.18 Vervoer van kinderen en lasten
Het vervoer van kinderen of lasten in een fietskar met de S-Pedelec is niet toegestaan door
Accell Group.
De mogelijkheid van het vervoer van een kind in een kinderstoel met de S-Pedelec is niet
toegestaan door Accell Group.
Accell Group is niet aansprakelijk voor de schade die ontstaat door het gebruik van een
aanhanger en/of kinderstoel in combinatie met de S-Pedelec.
Zie de algemene voertuighandleiding, hoofdstuk “Veiligheid / Instructies voor het
meenemen van kinderen” voor het gebruik van een fietskar in om het even welke uitvoering
en/of een kinderstoel met een Pedelec.
1.19 Bagage
Plaats uw bagage zodanig op de S-Pedelec dat het eventueel op het zadel gemonteerde
kenteken niet wordt afgedekt.
Pedelec/S-PedelecGrondslagen
16
1.20 Transport
1.20.1 Pedelec/S-Pedelec
VOORZICHTIG
Beschadigingen van de accu door schokken en stoten.
Kortsluitings- en brandgevaar!
xNeem de accu uit de Pedelec/S-Pedelec voor u het
transporteert.
xTransporteer de accu bijzonder voorzichtig.
De accu moet voor het transport worden verwijderd uit de Pedelec/S-Pedelec.
(zie hoofdstuk “Bediening / Accu / Accu verwijderen/plaatsen”). Dek uitsluitend
de contacten van de accu af om deze te beschermen tegen een kortsluiting.
Kan de bedieningseenheid worden verwijderd, dan moet deze voor het transport worden
afgenomen om schade en slijtage te vermijden.
xInformeer u over de nationale en regionale voorschriften met betrekking tot het
transport en de verzending van de accu.
xNeem de bijgevoegde systeemhandleidingen in acht.
1.20.1.1 Met de wagen
xBerg de accu zodanig weg dat deze tijdens de rit niet kan wegglijden of tegen andere
voorwerpen kan botsen.
xBescherm de accu door een vakkundige beveiliging van de lading tegen
drukbelastingen en vermijd schokken.
xBerg de accu zodanig weg dat deze niet wordt verhit door zonnestralen of andere
warmtebronnen.
xHoud bij het optillen van de Pedelec/S-Pedelec rekening met het hogere gewicht
en ook de afwijkende gewichtsverdeling in tegenstelling tot andere voertuigen.
De rem- en dwarskrachten die werken op de fietsendrager zijn bij de Pedelec/S-Pedelec
sterker dan bij gewone fietsen.
xGa na of uw fietsendrager geschikt is voor Pedelecs/S-Pedelecs.
xInformeer u bij een specialist over geschikte fietsendragers voor uw Pedelec/S-Pedelec.
Pedelec/S-Pedelec Grondslagen
17
1.20.1.2 Met andere verkeersmiddelen
Voor het transport van Pedelecs/S-Pedelecs met accu gelden bijzondere richtlijnen die
continu worden uitgebreid of geactualiseerd. Afhankelijk van het verkeersmiddel voor het
transport kunnen deze richtlijnen onderling afwijken.
xInformeer u tijdig voor het begin van de reis bij de spoorweg-, vliegtuig- of
veerbootmaatschappij over de geldende bepalingen voor het transport van Pedelecs/
S-Pedelecs. Houd daarvoor de technische gegevens van uw Pedelec/S-Pedelec
ter beschikking.
1.20.2 Accu transporteren of verzenden
Afzonderlijk getransporteerde lithium-ion-accu’s zijn gevaarlijke goederen. Onbeschadigde
accu’s mogen door de privégebruiker zonder andere documenten over de weg worden
getransporteerd.
xInformeer u over de nationale en regionale voorschriften met betrekking tot het
transport van gevaarlijke goederen.
De accu mag niet worden vervoerd in het vliegtuig als handbagage.
xLet bij het transport op de bijzondere eisen voor de verpakking en de markering,
bijvoorbeeld bij het luchtvervoer of bij verzendingsorders.
xInformeer u over het transport van de accu en de geschikte transportverpakkingen,
bijv. direct bij een transportonderneming of een specialist.
xZorg ervoor dat accu’s die bijv. als reserve-accu worden vervoerd in de handbagage
of als rugzak beschermd worden tegen vloeistoffen en kortsluiting.
xGebruik accu’s niet langer na een valpartij. Laat accu’s controleren voor u ze opnieuw
gebruikt.
1.21 Geluidsdrukniveau van de emissie
Het A-gewogen geluidsdrukniveau bij de oren van de bestuurder is minder dan 70 db(A).
Pedelec/S-PedelecVeiligheidsinstructies
18
2 Veiligheidsinstructies
Dit hoofdstuk behandelt instructies over de accu. Ondanks de naleving van alle
veiligheidsmaatregelen kan de accu een gevaar vormen, bijvoorbeeld wanneer het
in brand vliegt.
xHandel in een noodsituatie zodanig dat u en andere personen op geen enkel tijdstip
in gevaar worden gebracht.
xDe instructies in dit hoofdstuk moeten in een noodsituatie worden opgevolgd.
xLees deze instructies om in een noodsituatie geconcentreerd en voorbereid
te kunnen reageren.
xNeem de bijgevoegde systeemhandleidingen in acht.
2.1 Veiligheidsinstructies gebruik
WAARSCHUWING
Gevaren voor kinderen en personen met beperkte fysieke,
sensorische of mentale vaardigheden of een gebrek aan ervaring
en knowhow, bijvoorbeeld kinderen of personen met beperkte
mentale en lichamelijke vaardigheden.
Risico op ongevallen en verwondingen!
xZorg ervoor dat de Pedelec/S-Pedelec, de accu en de oplader
uitsluitend worden gebruikt door personen die op de hoogte
zijn van het veilige en eigenlijke gebruik en die de daaruit
resulterende gevaren begrijpen.
xZorg ervoor dat kinderen niet met de Pedelec/S-Pedelec spelen.
xHoud toezicht op kinderen bij de hantering van de Pedelec.
xLeer kinderen omgaan met de Pedelec.
Pedelec/S-Pedelec Veiligheidsinstructies
19
WAARSCHUWING
Storingen en gevaar door reparaties zonder vakkennis.
Risico op ongevallen en verwondingen!
xLaat u reparaties uitvoeren door een specialist.
LET OP
Beperkt gebruik van de Pedelec/S-Pedelec door hoge
en lage temperaturen.
Beschadigingsgevaar!
xNeem de temperatuurbeperkingen in acht.
xVermijd het transport van de accu bij een hoge
buitentemperatuur in de wagen. Zorg ervoor dat de wagen
in de schaduw wordt geparkeerd wanneer u de accu
in de wagen transporteert.
xZet de Pedelec/S-Pedelec niet in de buurt van
warmtebronnen neer.
xVermijd directe zonnestralen op de accu bij het parkeren van
de Pedelec/S-Pedelec.
Pedelec/S-PedelecVeiligheidsinstructies
20
2.2 Veiligheidsinstructies wegverkeer
WAARSCHUWING
Verkeerd of oneigenlijk gebruik van de Pedelec/S-Pedelec.
Risico op ongevallen en verwondingen!
xGebruik het voertuig alleen in het wegverkeer als de uitrusting
beantwoordt aan de nationale en regionale voorschriften voor
het wegverkeer.
xNeem de nationale en regionale voorschriften voor het
wegverkeer in acht.
WAARSCHUWING
Ontbrekend hoofddeksel.
Risico op verwondingen!
xDraag bij het fietsen een geschikte en aangepaste helm.
Pedelec/S-Pedelec Veiligheidsinstructies
21
2.3 Veiligheidsinstructies oplader
GEVAAR
Elektrocutie door een verkeerde omgang met elektrische stroom
en onder spanning staande componenten.
Levensgevaar!
xControleer voor elk gebruik de oplader, het elektrisch snoer
en de stekker op schade.
xStelt u schade vast of vermoed u schade, gebruik de oplader
dan niet.
xGebruik de oplader uitsluitend binnenshuis en wanneer
er toezicht is.
xSluit de oplader uitsluitend aan op een adequaat geïnstalleerd
stopcontact dat beantwoordt aan de technische gegevens van
uw oplader.
xZorg ervoor dat de oplader nooit in contact komt met water
of andere vloeistoffen.
Pedelec/S-PedelecVeiligheidsinstructies
22
WAARSCHUWING
Verkeerd gebruik van de oplader.
Kortsluitingsgevaar met brand als gevolg!
xControleer voor elk gebruik de oplader, het elektrisch snoer
en de stekker op schade.
xStelt u schade vast of vermoed u schade, gebruik de oplader
dan niet.
xPlaats de oplader zodanig dat deze niet vochtig of nat
kan worden.
xReinig of besproei de oplader nooit met vloeistoffen.
xGebruik de oplader uitsluitend wanneer er toezicht is.
xWanneer een permanent toezicht niet mogelijk is, mag
de oplader slechts worden gebruikt in ruimten waar een
rookmelder is geïnstalleerd.
xWanneer beschadigingen worden vastgesteld of vermoed,
mag de oplader niet worden gebruikt.
xOpen, demonteer, doorboor of vervorm de oplader niet.
xReparaties aan de oplader mogen uitsluitend worden uitgevoerd
door een specialist en uitsluitend met originele vervangstukken.
Pedelec/S-Pedelec Veiligheidsinstructies
23
LET OP
Schade aan de oplader door een verkeerd gebruik van de oplader.
Beschadigingsgevaar!
xPlaats de oplader tijdens het opladen steeds op vuurvaste
materialen (bijv. steen, glas, keramiek).
xLaad uitsluitend de originele accu op met de oplader.
xTrek na gebruik van de oplader steeds de stekker uit
het stopcontact.
xTrek aan de stekker en niet aan het snoer als u de oplader
na het opladen loskoppelt van het elektriciteitsnet.
xLees de bijkomende veiligheidsinstructies op de behuizing
van de oplader.
2.4 Veiligheidsinstructies accu
GEVAAR
Vergiftigingen of dodelijke verwondingen bij brand van de accu door
ontsnappend rookgas en/of lekkende waterstoffluoride.
Levensgevaar!
xVerwijder uzelf en andere personen van de plaats van
de brandende accu.
Pedelec/S-PedelecVeiligheidsinstructies
24
WAARSCHUWING
Schade aan de accu kan leiden tot branden en explosies.
Brand- en ontploffingsgevaar!
xProbeer niet de accu zelf te blussen.
xBewaar afstand tot de accu en laat deze
gecontroleerd opbranden.
WAARSCHUWING
Interne schade aan de accu leidt tot een oververhitting of het lekken
van vloeistof zoals gas uit de accu.
Brand- en ontploffingsgevaar!
xLaat de accu na valpartijen of harde schokken controleren door
een specialist.
xOpen, demonteer, doorboor of vervorm de accu en de behuizing
ervan niet.
VOORZICHTIG
Letsel aan de huid of de ogen door lekkend lithium bij een
beschadigde accu.
Risico op verwondingen!
xRaak beschadigde accu’s uitsluitend aan met beschermende
handschoenen.
xDraag een veiligheidsbril en een veiligheidsschort bij het contact
met een beschadigde accu.
Pedelec/S-Pedelec Veiligheidsinstructies
25
LET OP
Schade aan de aandrijving en de accu door een verkeerde manier
van opladen.
Beschadigingsgevaar!
xLaad de accu niet op als u schade vermoedt.
xLees voor de eerste laadbeurt van de accu zeker het hoofdstuk
“Bediening / Accu / Accu opladen”.
xLaad de accu uitsluitend op met de originele oplader
en uitsluitend als er toezicht is.
xPlaats de accu tijdens het laden steeds op vuurvaste materialen
(bijv. steen, glas, keramiek).
xVraag in geval van twijfel raad aan een specialist over
de omgang met accu’s.
LET OP
Schade aan de accu, aandrijving of voorwerpen in de buurt door een
verkeerd gebruik van de accu.
Beschadigingsgevaar!
xGebruik de geleverde accu uitsluitend voor de originele
aandrijving.
xHoud de accu weg van vuur en andere warmtebronnen en
bescherm hem tegen intense zonnestralen.
xBescherm de accu tegen vocht. Reinig of besproei de accu nooit
met vloeistoffen.
xGebruik de accu niet als u een ongewone hitte of verkleuring
waarneemt of de accu duidelijke schade vertoont.
Pedelec/S-PedelecVeiligheidsinstructies
26
2.5 Foutieve toepassingen
Sluit de volgende foutieve toepassingen uit als u de Pedelec/S-Pedelec gebruikt:
Gebruik van de Pedelex/S-Pedelec voor wedstrijden, springen, stunts of trucjes, als
de voertuigcategorie deze toepassing uitsluit
verkeerde reparaties en onderhoudsbeurten;
oneigenlijk gebruik van de accu;
structurele veranderingen aan de geleverde toestand van de Pedelec/S-Pedelec,
in het bijzonder de tuning en elke andere manipulatie van de Pedelec/S-Pedelec;
het openen en veranderen van alle componenten van de Pedelec/S-Pedelec;
Laadprocessen buiten het temperaturbereik van +0 °C tot +45 °C;
diepteontlading van de accu op grond van laadpauzes van meer dan 3 maanden
of een niet correct bewaring van de accu buiten de optimale opslagtemperatuur
van +10 tot +15 °C.
Een omgevingstemperatuur onder +10 °C en boven +40 °C kunnen het bereik
verlagen.
Een bijzonder hoge en bijzonder lage omgevingstemperatuur kunnen op termijn
zorgen voor een snellere slijtage van de accu of de accu zelfs beschadigen.
Foutieve toepassingen van Pedelecs kunnen leiden tot uitsluiting van
de garantie.
2.6 Tuning en productwijzigingen
Tuning en wijziging van de elektrische fiets omvat
de modificatie van de snelheidssensor,
de installatie van een tuningchip,
het vervangen van tandwielen door onderdelen die niet voldoen aan de specificatie
(aantal tanden) van de originele onderdelen en andere wijzigingen aan de onderdelen,
Wijzigingen in de besturingssoftware.
Het tunen en manipuleren van de elektrische fiets/S-elektrische fiets kan juridische
gevolgen hebben voor de gebruiker. Mogelijke gevolgen zijn:
een administratieve overtreding en een boete
een strafbaar feit voor het rijden zonder wettelijke toelating, in geval van herhaling
mogelijk een vermelding in het strafregister
de intrekking van de toelating
het verlies van verzekeringsdekking in het kader van een persoonlijke
Pedelec/S-Pedelec Veiligheidsinstructies
27
aansprakelijkheidsverzekering
het verlies van aansprakelijkheid voor materiële gebreken, de garantie en
garantieclaims
een gedeeltelijke schuld bij een ongeval
Een handleiding voor het vervangen van onderdelen is verkrijgbaar bij uw vakhandelaar.
2.7 Restrisico’s
Ondanks de naleving van alle veiligheidsinstructies en waarschuwingen is het gebruik van
de Pedelec/S-Pedelec verbonden met bijvoorbeeld de volgende onvoorzienbare restrisico’s:
Autobestuurders en voetgangers kennen de eventueel hogere snelheid van een
Pedelec/S-Pedelec niet op het eerste zicht.
Zowel een lage als een hoge temperatuur en directe zonnestralen kunnen de accu
beschadigen.
Storing van de accu.
2.8 Algemene beschermingsmaatregelen
Wanneer er aan de accu storingen of beschadigingen worden vastgesteld:
xGebruik de accu niet.
xDraag beschermende handschoenen als u de accu aanraakt.
xDraag voor uw veiligheid een veiligheidsbril.
xAdem de ontsnappende gassen of dampen niet in.
xVermijd huidcontact met lekkende vloeistof.
2.8.1 Bij buitensporige warmte
Wanneer op de accu een buitensporige warmte-ontwikkeling wordt vastgesteld:
xKunt u de accu zonder gevaar verwijderen, verwijder hem dan.
xKies voor de kortstondige tussentijdse bewaring op een plaats buiten en bewaar
de accu in een vuurvast reservoir of leg hem op een vuurvaste ondergrond.
xAls u de accu buiten opbergt, dient u de opslagplaats duidelijk en ruim te beveiligen.
xZorg ervoor dat de accu direct door een specialist wordt gecontroleerd.
2.8.2 Bij vervorming, reuk, vloeistof
Wanneer vervormingen, reuk of een lekkende vloeistof aan de accu worden vastgesteld:
xKunt u de accu zonder gevaar verwijderen, verwijder hem dan.
Pedelec/S-PedelecVeiligheidsinstructies
28
xKunt u de accu zonder gevaar bewegen, leg deze dan in een vuur- en zuurvast
reservoir, bijv. van steen of gebakken klei.
xKies voor de kortstondige tussentijdse bewaring een vuurvaste plaats buiten.
Als u de accu buiten opbergt, dient u de opslagplaats duidelijk en ruim te beveiligen.
xZorg ervoor dat de accu direct door een specialist wordt afgevoerd.
Pedelec/S-Pedelec Basisinstellingen
29
3 Basisinstellingen
Dit hoofdstuk bevat informatie over de basisinstelling van de Pedelec/S-Pedelec
en informatie om het voertuig in gebruik te nemen.
3.1 Voorbereidingen
Dit hoofdstuk bevat informatie over de voorbereiding van de Pedelec/S-Pedelec
voor het gebruik.
3.1.1 Aanpassingen van de Pedelec/S-Pedelec aan de bestuurder
Individuele instellingen worden in de “Gebruiksaanwijzing voertuig” in het hoofdstuk
“Basisinstellingen” beschreven.
3.1.2 Instructies over de sleutel
xLaat het/de in de sleutel gedrukte sleutelnummer(s) noteren in de voertuigpas.
xRicht u bij verlies van de sleutel tot een specialist voor een vervangsleutel.
3.1.3 Oplader
xNeem de bijgeleverde informatie van de fabrikant in acht over de oplader.
xLees de gegevens op het typeplaatje van de oplader.
xStemmen de gegevens niet overeen met de stroomvoorziening, gebruik dan
de oplader niet.
xVooraleer u de oplader op het stroomvoorziening aansluit, dient u het hoofdstuk
“Bediening / Accu / Accu opladen” te lezen.
3.1.4 Accu
xLaat de accu volledig op (zie hoofdstuk “Bediening / Accu / Accu opladen”).
3.2 Voor elke rit
De Pedelec/S-Pedelec moet volgens hoofdstuk “Basisinstellingen / Testinstructie”
worden gecontroleerd.
Pedelec/S-PedelecBasisinstellingen
30
3.3 Voor de eerste rit
WAARSCHUWING
Onjuiste bediening van de fiets door onvoldoende kennis.
Gevaar voor ongevallen en verwondingen!
xAls de locatie van de remhendels voor de voor- of achterrem
voor u ongewoon is, laat ze dan wijzigen door uw dealer.
VOORZICHTIG
Onverwacht gedrag van de Pedelec/S-Pedelec door een
verkeerd gebruik.
Risico op ongevallen en verwondingen!
xLees voor de eerste inschakeling het hoofdstuk “Bediening”.
De accu wordt voor de eerste rit volledig opgeladen (zie hoofdstuk “Bediening / Accu /
Accu opladen”).
3.4 De eerste rit
De componenten van de elektrische aandrijving vormen de belangrijke verschillen tussen
een gewone fiets en een Pedelec/S-Pedelec. Informatie over de verschillen tussen fiets,
Pedelec en S-Pedelec vindt u in de hoofdstukken “Grondslagen / Verschillen tussen
Pedelex en S-Pedelec” en “Grondslagen / Verschillen tussen Pedelec/S-Pedelec en fiets”.
xLees deze hoofdstukken grondig voor de eerste rit.
xLeer de bediening en het gebruik aan op een vrij terrein buiten het wegverkeer met
een effen en vaste ondergrond met goede baanvastheid weg.
xNeem de bijgeleverde informatie van de fabrikant in acht over de bedieningseenheden.
1. Leer de duwhulp hanteren.
2. Leer de Pedelec/S-Pedelec hanteren en de functies ervan in eerste instantie zonder
motorondersteuning. Drijf vervolgens stapgewijs het ondersteuningsniveau op.
3. Kies de geringste ondersteuning op de bedieningseenheid.
4. Begin langzaam te rijden.
5. Gebruik voorzichtig de remmen en leer wennen aan de werking ervan
(zie gebruiksaanwijzing voertuig, hoofdstuk “Rem”).
Pedelec/S-Pedelec Basisinstellingen
31
xWanneer u de remmen veilig kunnen bedienen, dient u te wennen aan
de ondersteuning van de aandrijving.
xWanneer veilig kunt rijden, herhaalt u de gewenningsfase met een remtest voor
de andere rijniveaus.
3.5 Testinstructie
Gelieve voor elke rit volgende punten in acht te nemen:
xControleer uw Pedelec/S-Pedelec volgens de testinstructie in de “Gebruiksaanwijzing
voertuig” (zie gebruiksaanwijzing voertuig, hoofdstuk “Voor de fietsrit / Voor elke rit”).
xGa na of het accuslot is vergrendeld.
xControleer de accu op beschadigingen (visuele inspectie).
xControleer de aandrijving op beschadigingen (visuele inspectie).
xControleer de kabelleidingen en stekkerverbindingen op schade en een stevig houvast
(visuele inspectie).
xStelt u ontbrekende of beschadigde onderdelen vast, gebruik de Pedelec/
S-Pedelec dan niet.
xLaat de Pedelec/S-Pedelec repareren door een specialist.
xBereid de accu en de oplader voor op de ingebruikneming van uw Pedelec/S-Pedelec.
xBeschikt u over een S-Pedelec, kijk dan ook na of uw verzekeringsbewijs nog geldig is.
Pedelec/S-PedelecBediening
32
4 Bediening
Afhankelijk van het voertuigmodel zijn er verschillende aandrijvingseenheden gemonteerd.
xInformeer u voor de eerste rit over de bediening van de aandrijving.
xNeem de bijgevoegde systeemhandleidingen in acht.
xVraag uitleg aan uw handelaar over de bediening van de aandrijving.
4.1 Pedelec/S-Pedelec
VOORZICHTIG
Onverwacht gedrag van de Pedelec/S-Pedelec door een
verkeerd gebruik.
Risico op ongevallen en verwondingen!
xLees voor de eerste inschakeling het hoofdstuk “Bediening”.
4.1.1 Aandrijving in-/uitschakelen
xOm de aandrijving in en uit te schakelen, drukt u op de aan/uit toets van
de bedieningseenheid.
xHoud er rekening mee dat bij de inschakeling van de aandrijving de pedalen niet
mogen worden belast.
4.1.2 Verlichting in-/ uitschakelen
WAARSCHUWING
Slechte zichtbaarheid in het wegverkeer.
Risico op ongevallen en verwondingen!
xZorg er voor het begin van de fietsrit voor dat het vermogen van
de accu van uw Pedelec/S-Pedelec volstaat voor de verlichting
tijdens het fietsen.
xSchakel de verlichting met de bedieningseenheid in of uit.
Pedelec/S-Pedelec Bediening
33
4.2 Oververhittingsbeveiliging van de aandrijving
VOORZICHTIG
Oververhitting van aandrijving en accu bij een storing.
Verbrandingsgevaar!
xVermijd het contact met de aandrijving en de accu.
De aandrijving wordt automatisch beschermd tegen schade door oververhitting.
Wanneer de temperatuur van de aandrijving te hoog is, wordt de aandrijving
automatisch uitgeschakeld.
xOm een oververhitting van de aandrijving te vermijden, dient u bij een hoge
buitentemperatuur of een sterk hellende rijweg een geringe ondersteuning van
de aandrijving in te stellen.
xWanneer de aandrijving tijdens het fietsen met een geladen accu wordt uitgeschakeld,
gebruikt u de Pedelec/S-Pedelec tijdelijk als een gewone fiets zodat de aandrijving
afkoelt. Schakel de ondersteuning uit.
xWanneer de storing niet wordt verholpen door de afkoeling van de aandrijving,
dient u de Pedelec/S-Pedelec te laten controleren door een specialist.
4.3 Bedieningseenheid
VOORZICHTIG
Vertraagde reactie van de bestuurder omdat deze is afgeleid.
Risico op ongevallen en verwondingen!
xLeer de functies van de bedieningseenheid kennen.
xOm u volledig op het wegverkeer te kunnen concentreren, dient u de functies van
de bedieningseenheid te kennen.
Pedelec/S-PedelecBediening
34
4.3.1 Duwhulp Pedelec
VOORZICHTIG
Inklemming en beknelling van lichaamsdelen door
beweeglijke onderdelen.
Risico op verwondingen!
xGebruik de functie “Duwhulp” uitsluitend wanneer
u de Pedelec duwt.
xGebruik de duwhulp alleen als de Pedelec op beide wielen staat.
Afhankelijk van het model is de Pedelec uitgerust met een duwhulp. De duwhulp maakt het
gemakkelijker de Pedelec te duwen. De snelheid in deze functie hangt af van de ingestelde
versnelling en bedraagt maximaal 6 km/h. Hoe lager de gekozen versnelling, des te geringer
de snelheid van de duwhulp.
4.3.2 Starthulp S-Pedelec
De S-Pedelec is uitgerust met een starthulp tot max. 18 km/h. De starthulp is een puur
elektrische modus en vereist geen pedaalondersteuning.
4.4 Accu
LET OP
Onherstelbare schade aan de Pedelec/S-Pedelec door een
technisch veroorzaakte zelfontlading.
Beschadigingsgevaar!
xLaad een lege accu direct weer op.
Pedelecs/S-Pedelecs zijn doorgaans uitgerust met een lithium-ion-accu (li-ion-accu).
Bij een regulier gebruik zijn de li-ion-accu’s veilig. Li-ion-accu’s hebben een hoge
energiedichtheid. Daarom vereist de omgang met deze accu’s veel aandacht. Voor de
veiligheid van de bestuurder, een betrouwbare werking en een lange levensduur moeten
de volgende instructies zeker in acht worden genomen:
Na de eerste volledige oplaadbeurt mag de accu gedeeltelijk worden geladen. Deelladingen
schaden de accu niet, omdat lithium-ion-accu’s geen memory effect hebben.
Pedelec/S-Pedelec Bediening
35
Deelladingen worden in overeenstemming met hun capaciteit verhoudingsgewijs
beoordeeld (een lading van 50 % beantwoordt aan een halve laadcyclus).
Voor de perfecte werking van de accu moeten temperatuurbeperkingen in acht
worden genomen.
xNeem de bijgevoegde informatie van de fabrikant over de accu en de bijgeleverde
handleidingen over het aandrijfsysteem in acht.
Houd er rekening mee dat een omgevingstemperatuur onder +10 °C en boven +40 °C
het bereik kunnen verlagen.
Een bijzonder hoge en bijzonder lage omgevingstemperatuur kunnen op termijn
zorgen voor een snellere slijtage van de accu of de accu zelfs beschadigen.
xDe accu is onderhevig aan een zekere mate van slijtage. Voor details over de laadcycli
en de bijbehorende vermogensverliezen wordt verwezen naar de informatie in de
systeembedieningshandleiding van het bijbehorende aandrijfsysteem.
xBestaat er een buitensporig vermogensverlies, zoals een duidelijk verkorte
werkingstijd, laat dan de accu door een specialist controleren.
xVerricht nooit zelf veranderingen aan de accu.
4.4.1 Veiligheidssysteem
VOORZICHTIG
Oververhitting van aandrijving en accu bij een storing.
Verbrandingsgevaar!
xVermijd het contact met de aandrijving en de accu.
De accu en/of de oplader zijn uitgerust met een temperatuurmonitoring die het opladen
uitsluitend toelaat in een temperatuurzone tussen 0 °C en +45 °C. Bevindt de accu zich
buiten de temperatuurgrenzen, dan wordt het laadproces automatisch stopgezet.
xNeem de instructies in de systeemhandleiding in acht wanneer het laden vroegtijdig
wordt beëindigd.
4.4.2 Gebruiksgebieden accu en oplader
De aandrijving, accu en oplader zijn op elkaar afgestemd en uitsluitend toegelaten voor het
gebruik voor de Pedelec/S-Pedelec.
Pedelec/S-PedelecBediening
36
4.4.3 Fietsen met een lege accu
Hout er rekening mee dat de verlichting via de voertuigaccu wordt gevoed.
Is de acculading zodanig verbruikt dat de trapondersteuning wordt
uitgeschakeld van het systeem, dan wordt de verlichting eventueel slechts
nog gedurende een beperkte tijd van energie voorzien en wordt dan ook
uitgeschakeld.
Wordt de lading van de accu tijdens het fietsen volledig verbruikt, dan kan de Pedelec/
S-Pedelec worden gebruikt als een gewone fiets.
xHoud er rekening mee dat het moeilijker is een Pedelec/S-Pedelec zonder
ondersteuning te gebruiken dan een gewone fiets.
4.4.4 Accu verwijderen/plaatsen
LET OP
Beschadiging van de elektronica door een verkeerde verwijdering
van de accu.
Beschadigingsgevaar!
xSchakel de aandrijving uit vooraleer u de accu verwijdert.
LET OP
Beschadiging van de accu omdat deze valt.
Beschadigingsgevaar!
xControleer voor het gebruik of de accu correct in de houder
is geplaatst en in het slot is vastgeklikt.
Afhankelijk van het aandrijfsysteem wordt de accu verschillend verwijderd/geplaatst.
xNeem de bijgevoegde systeemhandleidingen in acht.
Pedelec/S-Pedelec Bediening
37
4.4.5 Accu opladen
WAARSCHUWING
Hitte, lekken van gassen en beschadiging van de accu door een
foutieve manier van opladen.
Verwondings- en brandgevaar!
xGebruik de accu en de oplader niet en raak hem niet aan
als u een ongewone hitte, geur of verkleuring waarneemt
of de accu duidelijke schade vertoont.
xTrek de stekker van de oplader uit het stopcontact.
xTrek aan de stekker en niet aan het snoer als u de oplader
na het opladen loskoppelt van het elektriciteitsnet.
Het opladen van de accu kan bij enkele modellen met een geplaatste accu op de
Pedelec/ S-Pedelec gebeuren, bij andere modellen moet de accu worden verwijderd
om te worden opgeladen.
xLaad de accu uitsluitend op in een goed verluchte, droge ruimte.
xWanneer u uw Pedelec/S-Pedelec droog en veilig ergens onder kunt zetten, laadt
u de accu op, terwijl deze is geplaatst, bijvoorbeeld in een garage of een fietsenstalling.
xWanneer u uw Pedelec/S-Pedelec niet ergens onder kunt zetten, verwijder
dan de accu om deze op te laden (zie hoofdstuk “Bediening / Accu /
Accu verwijderen/plaatsen”).
xVerwijder eventueel het vuil met een droge doek op de laadbus en de contacten.
xLaad de accu slechts op als er toezicht is.
xOpladen van een geplaatste accu: Schakel de Pedelec/S-Pedelec uit om de accu
op te laden.
xOpladen van een verwijderde accu: Plaats de oplader tijdens het opladen steeds
op vuurvaste materialen (bijv. steen, glas, keramiek).
4.4.6 Accu verbinden met de oplader
1. Steek de laadstekker van de oplader in de laadbus van de accu of van de accuhouder.
2. Zorg er bij de positionering van de laadstekker voor dat de contacten van
de laadstekker en -bus overeenstemmen.
3. Houd het laadproces in het oog.
Pedelec/S-PedelecBediening
38
4.4.7 Laadproces beëindigen
Het laadproces kan ook worden beëindigd wanneer de accu niet volledig is opgeladen,
bijvoorbeeld om hem weg te bergen (zie hoofdstuk “Bewaring / Accu opbergen”).
4.4.8 Laadtijden
Bij een lege accu duurt een volledige laadbeurt doorgaans 3 tot 6 uur. De duur van het
laadproces van de accu is afhankelijk van volgende factoren:
Laadtoestand van de accu
Temperatuur van de accu en temperatuur van de omgeving
Vermogen van de accu
Model van accu
Oplader
Pedelec/S-Pedelec Reiniging en onderhoud
39
5 Reiniging en onderhoud
WAARSCHUWING
Verwonding door elektrische stroom bij reinigings-,
onderhoudswerkzaamheden en reparaties.
Elektrocutie- en kortsluitingsgevaar!
xTrek de stekker van de oplader uit het stopcontact.
xTrek aan de stekker en niet aan het snoer als u de oplader
loskoppelt van het elektriciteitsnet.
xVerwijder de accu uit de Pedelec/S-Pedelec voor de reiniging
en het onderhoud.
xReinig de componenten niet met stromend water
of andere vloeistoffen.
xGebruik geen hogedrukapparaten voor de reiniging.
WAARSCHUWING
Aanraken van opgewarmde componenten.
Verbrandingsgevaar!
xLaat aandrijving en accu afkoelen alvorens de componenten aan
te raken.
xInformatie over de reiniging en het onderhoud verneemt u in de
“Gebruiksaanwijzing voertuig”.
xControleer de veiligheidsrelevante componenten voor elke rit (zie hoofdstuk
“Basisinstellingen / Voor elke rit”).
xControleer uw Pedelec/S-Pedelec na een valpartij.
xLaat onderhoudswerkzaamheden uitvoeren door een specialist.
Pedelec/S-PedelecReiniging en onderhoud
40
5.1 Elektrisch aandrijfsysteem controleren
xNeem de bijgevoegde systeemhandleidingen in acht.
xControleer alle elektrische leidingen op schade.
xControleer het display op barsten, schade en een stevig houvast.
xControleer de bedieningseenheid op barsten, schade en een stevig houvast.
xControleer de accu op beschadigingen.
xControleer of alle stekkerverbindingen naar behoren vastzitten en steek ze eventueel
weer vast.
xControleer de kabelboom op beschadigingen. Controleer of de omhulling beschadigd is.
xOnderwerp de ondersteuningsmotor aan een visuele controle.
5.2 Probleemanalyse
WAARSCHUWING
Werkzaamheden aan de Pedelec/S-Pedelec bij een geplaatste accu
of aangesloten oplader.
Gevaar voor elektrocutie!
xVerwijder de accu uit de houder.
xKoppel de oplader los van het stroomnet.
VOORZICHTIG
Beknelling van de vingers en de roterende onderdelen.
Risico op verwondingen!
xVerwijder de accu uit de houder alvorens het onderhoud
te verrichten.
Pedelec/S-Pedelec Reiniging en onderhoud
41
VOORZICHTIG
Aandrijving en accu kunnen heet worden bij storingen.
Verbrandingsgevaar!
xLaat aandrijving en accu afkoelen alvorens deze aan te raken.
De componenten van de Pedelec/S-Pedelec worden continu automatisch gecontroleerd.
Wordt een fout vastgesteld, dan verschijnt een passende foutmelding op het display.
xNeem de bijgevoegde systeemhandleidingen in acht.
xBieden de opgesomde maatregelen geen oplossing, richt u dan tot een specialist.
Afhankelijk van de aard van de fout wordt de aandrijving eventueel automatisch
uitgeschakeld. Zonder ondersteuning van de aandrijving kan worden verder gefietst.
xRicht u voor de volgende rit tot een specialist om de aandrijving te controleren.
Pedelec/S-PedelecBewaring
42
6 Bewaring
6.1 Accu opbergen
WAARSCHUWING
Irritatie van de luchtwegen, de ogen en de huid door uitstromende
dampen of vloeistoffen bij beschadiging of een verkeerd gebruik
van de accu.
Risico op verwondingen!
xRaadpleeg meteen een arts bij klachten.
xZorg voor een voldoende toevoer van frisse lucht bij een
defecte accu.
xTrek aangetaste kleding onmiddellijk uit.
xVermijd het contact met de vloeistof van de accu.
xAls er vloeistof van de accu in de ogen belandt, dient u de ogen
rijkelijk met water uit te spoelen. Zoek meteen een arts op.
xSpoel de huid grondig af met zeep en water.
Wanneer de accu gedurende een langere tijd niet wordt gebruikt, moeten volgende punten
voor de bewaring in acht worden genomen:
xLaad de accu op tot ca. 60 % van zijn vermogen.
xNeem de accu eventueel uit de houder om hem op te bergen.
xBewaar de accu zodanig dat deze niet kan vallen en ontoegankelijk is voor kinderen
en dieren.
xBewaar de accu optimaal op een temperatuur van ongeveer +10 °C tot +15 °C op een
goed verluchte, droge plaats, bijvoorbeeld in een passende kelderruimte.
xBescherm de accu tegen vocht.
xZorg ervoor dat de bovenste temperatuurgrens bij de bewaring niet wordt
overschreden en dat de ondergrens niet wordt onderschreden.
xBij een bewaring gedurende meer dan 3 maanden dient u de accu om de drie tot zes
maanden op te laden naargelang van de bewaaromstandigheden. Laad de accu dan
opnieuw op tot ca. 60 % van zijn vermogen.
Pedelec/S-Pedelec Bewaring
43
xKoppel na het laden steeds de accu los van de oplader en de oplader van het
elektriciteitsnet.
xZorg er bij de bewaring van de accu voor dat de polen niet kortsluiten. Kleef eventueel
de polen af.
6.2 Pedelec/S-Pedelec opbergen
Wanneer de Pedelec/S-Pedelec gedurende een langere tijd niet wordt gebruikt, moeten
volgende punten voor de bewaring in acht worden genomen:
xReinig de Pedelec/S-Pedelec (zie hoofdstuk “Reiniging en onderhoud”).
xBerg de Pedelec/S-Pedelec op een plaats beschermd tegen vocht, stof en vuil op.
xBerg de Pedelec/S-Pedelec op in een droge, vorstvrije ruimte die beschermd is tegen
grote temperatuurverschillen.
xOm een vervorming van de banden te vermijden, dient u de Pedelec/S-Pedelec
hangend aan het frame op te bergen.
Pedelec/S-PedelecAfvalverwijdering
44
7 Afvalverwijdering
7.1 Voertuig
Verwijder uw voertuig niet met het huisvuil. Geef deze af op een inzamelpunt van
de gemeente of een recyclagepark.
Als alternatief worden ook inzamelingen aangeboden die worden georganiseerd door
gemeenten en privéondernemingen. Richt u hiervoor tot uw bevoegd gemeente- of
stadsbestuur of neem informatie bij uw post in acht.
7.2 Elektrische elementen, batterijen en accu’s
Bij Pedelecs, S-Pedelecs, fietsen met elektrische versnelling
of dempingssystemen moeten vooraf alle batterijen en
accu’s of afneembare bedieningsonderdelen, die batterijen
en accu’s bevatten, worden verwijderd. D.w.z. de accu’s
van het aandrijfsysteem, displays met ingebouwde accu,
in of aan het frame bevestigde accu’s voor versnellings- of
dempingssystemen, enz. Bij afneembare displays met vast
ingebouwde accu, displays die nog een actieve weergave na het lostrekken van de houder
bieden en geen zichtbaar batterijcompartiment achteraan hebben, is de afvalverwijdering
van het hele display voorzien. Het is slechts toegestaan een van buiten toegankelijk
batterijvak (doorgaans een knoopcelbatterij) te openen. De behuizing van het display mag
niet worden geopend om een vast ingebouwde accu te verwijderen.
Vast ingebouwde display-accu’s zijn doorgaans lithium-ion-accu’s en dus speciaal afval.
Ze mogen niet worden verwijderd met het huisvuil, maar moeten worden afgegeven op een
inzamelpunt van de gemeente of een recyclagepark.
Dit geldt ook voor vervangen accu’s die op grond van hun slijtage of een defect niet
meer kunnen worden gebruikt. Gelieve hiervoor ook de instructies uit het hoofdstuk
“Veiligheidsinstructies / Veiligheidsinstructies accu” in de aanvullende gebruiksaanwijzing
Pedelec/S-Pedelec in acht te nemen.
In de handel gebruikelijke batterijen – zogenaamde apparaatbatterijen – kunnen niet
alleen worden afgegeven op een inzamelpunt van de gemeente of een recyclagepark, maar
kunnen ook in batterijverzamelboxen worden geworpen die in verschillende handelszaken
zijn opgesteld.
Na de verwijdering van de batterij(en) of accu(’s) wordt de rest van het voertuig bestempeld
als afgedankte elektronica en moet dan afzonderlijk worden meegegeven voor de recycling.
Ook hier kunnen uw handelaar, maar ook het inzamelpunt van de gemeente of een
recyclagepark u verder helpen.
Pedelec/S-Pedelec Afvalverwijdering
45
7.3 Elektronische componenten en onderdelen
Moeten led-voorlampen, led-achterlampen of naafdynamo’s en ook onderdelen zoals
fietscomputers of navigatietoestellen worden vervangen of zijn ze defect, dan moeten
deze eveneens afzonderlijk worden afgevoerd.
Geef zulke onderdelen en apparaten steeds af op een inzamelpunt van de gemeente
of een recyclagepark.
7.4 Verpakking
Al het verpakkingsmateriaal moet apart worden verwijderd. Gooi karton weg bij het oud
papier en folie bij een aparte afvalinzameling of vraag uw dealer om verwijdering.
7.5 Banden en binnenbanden
Banden en binnenbanden mogen niet altijd bij het huisvuil worden geworpen.
Vraag aan uw handelaar of deze instaat voor de inzameling en de afvalverwijdering of geef
deze af in een reclyclagepark of een inzamelpunt van uw gemeente- of stadsbestuur.
7.6 Smeer- en onderhoudsmiddelen
Verwijder smeer- en onderhoudsmiddelen niet via het huisvuil, in de riolering
of in de natuur. Deze moeten worden afgegeven op een inzamelpunt voor speciaal afval.
Respecteer hiervoor ook de instructies op de verpakking van de smeer- en
onderhoudsmiddelen.
Aanvullende
gebruiksaanwijzing
Kinderfiets
Kinderfiets
1Handvatten en stuur 11 Kettingkast
2 Remarm 12 Zadelbuis
3 Voorwielrem 13 Liggende achtervork
4 Band 14 Staande achtervork
5 Velg 15 Steunwiel
6 Spaak 16 Achterwielnaaf
7 Voorwielnaaf 17 Zadelpenklem
8 Ventiel 18 Zadel
9 Onderbuis 19 Bovenbuis
10 Pedaal
Afbeelding bij wijze van voorbeeld
1
2
3
4
5
6
9
8
7
10
13
12
14
15
16
19
17
18
11
Kinderfiets
3
Inhoud – Deel kinderfiets
1 Algemene instructies � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � �4
2 Veiligheidsinstructies � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � �6
3 Restrisico’s � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � �9
4 Regulier gebruik � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � �9
5 Grondslagen � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 10
5�1 Instructies voor het wegverkeer � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 10
5�2 Instructies over de rem � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 11
5�3 Voor elke rit � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 12
5�4 Testinstructie � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 12
5�5 Voor de eerste rit � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 13
6 Steunwielen� � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 14
6�1 Steunwielen monteren� � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 14
6�2 Steunwielen demonteren � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 16
KinderfietsAlgemene instructies
4
1 Algemene instructies
Deze gebruiksaanwijzing is een aanvulling en richt zich tot de
opvoedingsverantwoordelijke voor het kind. Ze gaat uit van de kennisneming van
de “Gebruiksaanwijzing voertuig”. Lees grondig en volledig de “Gebruiksaanwijzing
voertuig”, in het bijzonder de veiligheidsinstructies en de instructies over de
instelling en bediening vooraleer het kind de kinderfiets in gebruik neemt.
WAARSCHUWING
Ontbrekende kennis van het wegverkeer.
Risico op ongevallen!
xLeg aan uw kind de voorschriften voor het gedrag in het
wegverkeer uit.
xLeg aan uw kind uit dat het zich defensief en voorzichtig
moet gedragen in het wegverkeer.
xLaat het kind pas met de kinderfiets aan het wegverkeer
deelnemen wanneer het de bepalingen over het gedrag
in het wegverkeer heeft begrepen.
xLaat uw kind uitsluitend onder begeleiding van een
opvoedingsverantwoordelijke persoon aan het wegverkeer
deelnemen.
WAARSCHUWING
Ontbrekende kennis over de bediening van de kinderfiets.
Risico op ongevallen!
xLegt aan uw kind uit hoe het de kinderfiets moet bedienen.
xLaat uw kind pas deelnemen aan het wegverkeer met
de kinderfiets als het de kinderfiets veilig kan dienen.
Kinderfiets Algemene instructies
5
WAARSCHUWING
Breuk van componenten door overbelasting.
Risico op ongevallen en verwondingen!
xLeg aan uw kind uit dat de kinderfiets uitsluitend mag worden
gebruikt door één persoon en dat andere personen niet op de
bagagedrager, de stang of het stuur mogen worden vervoerd.
xZorg ervoor dat het maximale toegestane totaal gewicht van
de kinderfiets niet wordt overschreden.
WAARSCHUWING
Ontoereikende kennis of vaardigheden.
Risico op ongevallen en verwondingen!
xZorg ervoor dat de kinderfiets niet wordt gebruikt door kinderen
met beperkte fysieke, sensorische of mentale vaardigheden
of een gebrek aan ervaring en vakkennis.
xLaat de reiniging en het onderhoud niet door kinderen uitvoeren.
xLaat kleine kinderen niet spelen met het verpakkingsmateriaal,
vooral de verpakkingsfolie. Kinderen kunnen bij het spelen hierin
verstrikt raken en stikken of snijwonden oplopen.
xLees de volledige gebruiksaanwijzing en leg aan uw kind de volledig de inhoud
ervan uit.
xLeer uw kind fietsen in het wegverkeer en laat het pas alleen fietsen als u denkt dat
het veilig is.
xControleer regelmatig de zitpositie van uw kind en laat eventueel de instellingen door
een specialist aanpassen.
xRespecteer de instructies over de minimale insteekdiepte van het
zadel en het stuur (zie gebruiksaanwijzing voertuig, hoofdstuk
“Basisinstellingen / Zadel / Minimale insteekdiepte” of “Basisinstellingen /
Stuur en stuurpennen / Minimale insteekdiepte”).
KinderfietsVeiligheidsinstructies
6
2 Veiligheidsinstructies
WAARSCHUWING
Een verlengde remweg en verminderde baanvastheid door een
gladde of vervuilde weg.
Risico op ongevallen en verwondingen!
xZorg ervoor dat uw kind zijn snelheid aan de weersomstandigheden
en de situatie van het wegdek aanpast.
WAARSCHUWING
Hoog risico op ongevallen bij een verkeerd of oneigenlijk gebruik
van de kinderfiets.
Risico op ongevallen!
xLaat uw kind de kinderfiets slechts gebruiken in het wegverkeer
als de uitrusting beantwoordt aan de nationale voorschriften
voor het wegverkeer.
xLaat uw kind de kinderfiets slechts gebruiken mits inachtneming
van de nationale en regionale voorschriften in het wegverkeer.
xLeg aan uw kind de nationale en regionale voorschriften voor
het gebruik van voetpaden, fietspaden en rijwegen uit.
WAARSCHUWING
Slechte zichtbaarheid door verkeerde kleding.
Risico op ongevallen en verwondingen!
xLaat uw kind slechts deelnemen aan het wegverkeer met
heldere en opvallende kleding, bijvoorbeeld kleding met
reflecterende elementen.
Kinderfiets Veiligheidsinstructies
7
WAARSCHUWING
Ontbrekend hoofddeksel.
Risico op verwondingen!
xZorg ervoor dat uw kind de kinderfiets pas gebruikt als het
een geschikte en aangepaste helm draagt.
xVraag aan uw handelaar welke helm voor uw kind geschikt is.
xVraag aan uw handelaar dat hij toont hoe de helm bij uw kind
moet worden gebruikt.
WAARSCHUWING
Onachtzaamheid in het wegverkeer.
Risico op ongevallen en verwondingen!
xLeg aan uw kind uit dat het zich tijdens het fietsen niet mag
laten afleiden door andere activiteiten, bijvoorbeeld door het
inschakelen van een bijkomende verlichting.
xVerbied aan uw kind het gebruik van mobiele apparaten tijdens
het fietsen, bijv. smartphones of MP3-spelers.
WAARSCHUWING
Storingen van de kinderfiets door gemonteerde delen
en veranderingen met verkeerde onderdelen.
Risico op ongevallen en verwondingen!
xZorg ervoor dat veranderingen aan de kinderfiets uitsluitend
worden verricht door uw handelaar.
xLaat uitsluitend accessoires monteren die beantwoorden
aan de nationale bepalingen voor het wegverkeer.
xInformeer u bij uw handelaar over geschikte accessoires.
KinderfietsVeiligheidsinstructies
8
WAARSCHUWING
Breuk van het frame of de voorvork door oneigenlijk gebruik
van de kinderfiets.
Risico op ongevallen en verwondingen!
xLeg aan uw kind uit dat het met de kinderfiets niet over
hellingen of heuvels mag springen.
xLeg aan uw kind uit dat het met de kinderfiets geen hellingen
mag afrijden.
xLeg aan uw kind uit dat het met de kinderfiets niet door diepe
waterplassen en in de buurt van water mag rijden.
xLeg aan uw kind uit dat het met de kinderfiets niet door
een terrein mag fietsen waarbij de kinderfiets buitensporig
vuil wordt.
xLeg aan uw kind uit dat het met de kinderfiets niet over trappen,
stoepranden of andere verhogingen mag fietsen.
WAARSCHUWING
Beklemmingsgevaar bij een kinderfiets.
Gevaar voor ongevallen en verwondingen!
xLaat uw kind de kinderfiets alleen gebruiken als uw kind
een broek met strakke pijpen draagt.
xZorg ervoor dat kledingstukken, zoals veters, niet in bewegende
delen verstrikt kunnen raken.
Kinderfiets Restrisico’s
9
3 Restrisico’s
Ondanks de naleving van alle veiligheidsinstructies en waarschuwingen is het gebruik
van de kinderfiets verbonden met bijvoorbeeld de volgende onvoorzienbare restrisico's:
Afgeleid worden van het wegverkeer door kinderlijke nieuwsgierigheid
Verkeerde inschattingen van het kind bijvoorbeeld met betrekking tot baanvastheid,
snelheid, eigen rijvaardigheden
Verkeerd gedrag van andere weggebruikers
Onvoorzienbare toestand van het wegdek, bijv. bij gladheid door ijzel
Onvoorzienbare materiaalfouten of -moeheid kunnen leiden tot het breken of het
niet meer functioneren van componenten.
4 Regulier gebruik
De fabrikant of handelaar is niet aansprakelijk voor schade die is ontstaan door oneigenlijk
of verkeerd gebruik.
Garantieclaims kunnen in gevaar komen en kunnen vervallen als de fiets niet volgens
de voorschriften wordt gebruikt.
De kinderfiets is bestemd voor het gebruik door één persoon, waarbij de correcte zitpositie
werd afgestemd op diens lengte (zie gebruiksaanwijzing voertuig, hoofdstuk “Grondslagen /
Zitpositie”). Het is niet toegestaan andere personen, bijvoorbeeld op de bagagedrager,
mee te nemen.
Het maximale toegelaten totaal gewicht is eventueel genoteerd op het frame van de kinderfiets
en de fiche die door de handelaar wordt overhandigd, en mag niet worden overschreden.
Kinderfietsen die niet zijn uitgerust voor het gebruik in het wegverkeer, zijn uitsluitend
bestemd voor privégebruik. Voor het gebruik in het wegverkeer moet de kinderfiets
voorzien zijn of eventueel worden van de noodzakelijke uitrusting die beantwoordt aan
de nationale en regionale voorschriften.
De kinderfiets is niet bestemd voor het gebruik met bovengemiddelde belasting,
bijv. het gebruik tijdens koers- en wedstrijdevenementen geldt als oneigenlijk.
De kinderfiets is niet bestemd voor het gebruik van een kinderstoel.
Voor het eigenlijke gebruik van de kinderfiets moet de persoon die de kinderfiets
gebruikt de nationale en regionale voorschriften kennen, begrepen hebben en toepassen.
Voor het eigenlijke gebruik van de kinderfiets moet de kinderfiets beantwoorden aan
de nationale en regionale voorschriften (zie gebruiksaanwijzing voertuig, hoofdstuk
“Veiligheid / Instructies voor het wegverkeer”).
Gebruik de kinderfiets uitsluitend op de manier die in deze gebruiksaanwijzing
is beschreven. Elk andere gebruik geldt als oneigenlijk en kan leiden tot ongevallen,
lichamelijke letsels of materiële schade.
KinderfietsGrondslagen
10
5 Grondslagen
Dit hoofdstuk bevat instructies voor het wegverkeer en informatie om de kinderfiets
in gebruik te kunnen nemen.
5.1 Instructies voor het wegverkeer
Voor een kinderfiets die bij de verkoop is voorzien van een niet voor het wegverkeer
toegelaten uitrusting, geldt het volgende: Wanneer de kinderfiets in het wegverkeer moet
worden gebruikt, dient u de kinderfiets te laten voorzien van de betreffende componenten
voor de toelating tot het wegverkeer.
xInformeer u voor de eerste rit over de nationale en regionale voorschriften voor
de uitrusting van kinderfietsen. Bijvoorbeeld betreffende:
helmplicht
verplicht veiligheidsvest
remmen
verlichting en reflectoren
bel
xZorg ervoor dat uw kind slechts deelneemt aan het wegverkeer als de uitrusting
beantwoordt aan de nationale en regionale voorschriften voor het wegverkeer.
xLaat de kinderfiets eventueel voor gebruik in het wegverkeer voorzien van de
noodzakelijke uitrusting.
xLeg aan uw kind de nationale en regionale voorschriften voor de uitrusting
van kinderfietsen uit.
xVraag in geval van twijfel raad aan uw handelaar.
xInformeer u over de nationale en regionale voorschriften voor het wegverkeer. Voor
kinderen en jongeren gelden doorgaans andere voorschriften dan voor volwassenen.
xLeg aan uw kind het wegenverkeersreglement uit en hoe het zich moet gedragen
in het wegverkeer.
xLeg aan uw kind de nationale en regionale voorschriften uit voor het gebruik van:
Voetpaden
Fietspaden
Rijbanen
xZorg ervoor dat uw kind slechts alleen aan het wegverkeer deelneemt wanneer:
de nationale en regionale voorschriften dit toestaan.
U ervan overtuigd bent, dat uw kind aan het wegverkeer kan deelnemen.
Kinderfiets Grondslagen
11
xLeg aan uw kind uit dat het zich defensief en voorzichtig moet gedragen
in het wegverkeer.
xLeer uw kind zodanig te fietsen dat niemand wordt benadeeld, in gevaar wordt
gebracht, wordt belemmerd of gestoord.
xZorg ervoor dat uw kind uitsluitend de kinderfiets gebruikt, als het een geschikte
en aangepaste helm draagt. Vraag advies aan een specialist over de keuze van
een geschikte helm.
In veel regio's worden cursussen voor kinderen aangeboden. Hierbij kan
uw kind op een speelse wijze leren fietsen en zich leren te gedragen
in het wegverkeer.
Wetten en voorschriften kunnen op elk moment worden gewijzigd.
Informeer u daarom regelmatig over de nationale en regionale
voorschriften en leg deze uit aan uw kind.
5.2 Instructies over de rem
De kinderfiets is uitgerust met minstens twee van elkaar onafhankelijke remmen waarvan
een werkt voor het voorwiel en een voor het achterwiel. Een van de remmen of een
bijkomende rem kan een terugtraprem zijn.
WAARSCHUWING
Bij vochtigheid verandert het remgedrag van de velgrem.
Risico op ongevallen en verwondingen!
xZorg ervoor dat uw kind leert remmen op een nat wegdek uit
de buurt van het wegverkeer.
xLeg aan uw kind uit dat het langzaam moet rijden als het
wegdek nat is.
KinderfietsGrondslagen
12
5.3 Voor elke rit
Voor elke rit moeten de volgende punten in acht worden genomen:
xControleer de kinderfiets grondig op schade en buitensporige slijtage vooraleer
uw kind de kinderfiets gebruikt (zie hoofdstuk “Grondslagen / Testinstructie”).
xLeg aan uw kind uit dat de kinderfiets niet mag gebruiken als deze beschadigd is.
5.4 Testinstructie
Voor elke rit moeten de volgende punten in acht worden genomen:
xControleer de toestand van het frame en de componenten.
xControleer alle componenten op vervormingen, barsten en kleurveranderingen.
xGa na of het stuur, de pedalen en het zadel correct bevestigd en ingesteld zijn
(zie gebruiksaanwijzing voertuig, hoofdstuk “Basisinstellingen”).
xAls uw kinderfiets uitgerust is met een bagagedrager, dient u na te gaan
of de bagagedrager correct is bevestigd.
xAls uw kinderfiets geschikt is voor het gebruik van een bagagedrager en achteraf
werd uitgerust met een bagagedrager, dient u na te gaan of de bagagedrager
correct is bevestigd.
xControleer of de remmen werken.
xGebruik de remarm en de terugtraprem en let op ongewone geluiden.
xGa na of de kinderfiets met aangetrokken rem niet of slechts zeer moeizaam kan
worden verschoven, zodat de kinderfiets tijdens het fietsen veilig tot stilstand kan
worden gebracht.
xGa na of de remblokken bij een losgelaten remarm slepen.
xGa na of de verlichting en de bel werken.
xSchakel de verlichting in. Kijk na of de voorlamp en achterlamp branden.
Draai daarvoor aan het wiel waar de dynamo zich bevindt en controleer
de laadtoestand van de batterijen wanneer de verlichting met batterijen
werd geïnstalleerd.
xGa na of u een duidelijk geluid hoort als u de bel gebruikt.
Kinderfiets Grondslagen
13
5.5 Voor de eerste rit
WAARSCHUWING
Het kind wordt afgeleid door een onverwacht gedrag van
de kinderfiets, bijvoorbeeld bij het remmen.
Risico op ongevallen en verwondingen!
xZorg ervoor dat uw kind pas met de kinderfiets aan het
wegverkeer deelneemt als het weet hoe de fiets zich gedraagt
en als het vertrouwd is met de bediening.
De handelaar is verantwoordelijk voor de volledige montage van de kinderfiets en past
de instelling van het stuur, het zadel en de remarm individueel op het kind aan.
xGa na bij de overdracht van de kinderfiets of uw kind comfortabel en veilig kan fietsen
met de kinderfiets en of alle instellingen zijn aangepast aan uw kind.
xZorg ervoor dat alleen een specialist de instellingen doet.
xWanneer u zelf de instellingen doet, dient u zich bij een specialist te informeren
over de draaimomenten en een draaimomentsleutel te gebruiken.
xWanneer u zelf de instellingen uitvoert, dient u de instellingen grondig en
deskundig te controleren vooraleer uw kind de kinderfiets in gebruik neemt.
xZorg ervoor dat u zelf de kinderfiets kent vooraleer uw kind ermee gaat fietsen en leg
aan uw kind alle bedieningen uit.
xOefen met uw kind buiten het wegverkeer zodat het leert wennen aan
de rij-eigenschappen van de kinderfiets.
xLeer uw kind veilig op- en afstappen en stoppen.
xZorg ervoor dat uw kind bij een geringe snelheid leert remmen, vooral een
terugtraprem (indien aanwezig) leert gebruiken.
xZorg ervoor dat uw kind leert remmen in een noodsituatie.
xOefen met uw kind hoe het de richting moet aangeven voor het afslaan en het
achterom moet kijken.
xLaat uw kind pas rijden met de kinderfiets als u dit veilig vindt.
KinderfietsSteunwielen
14
6 Steunwielen
Steunwielen zijn hulpwielen die het kind ondersteunen wanneer het met de fiets leert
rijden. Ze zorgen ervoor dat de kinderfiets niet kantelt.
xSchat in of uw kind steunwielen nodig heeft als het leert fietsen.
xHeeft uw kind steunwielen nodig als het leert fietsen, gebruik dan de eventueel
in de levering inbegrepen steunwielen.
xZijn er geen steunwielen in de levering inbegrepen, richt u dan tot uw handelaar
voor de keuze en de montage van geschikte steunwielen.
6.1 Steunwielen monteren
WAARSCHUWING
Verkeerde of ontbrekende montage van steunwielen kan leiden
tot storing, bijv. het uitvallen van het achterwiel.
Risico op ongevallen en verwondingen!
xBeschikt u niet over de noodzakelijke vakkennis en
gereedschappen voor de montage van de steunwielen,
richt u dan tot uw handelaar.
Naargelang van het model worden er bij de kinderfiets passende steunwielen geleverd.
Zijn er steunwielen nodig, dan moeten de in de levering inbegrepen steunwielen
worden gebruikt.
Bij het monteren van de steunwielen moet men zorgvuldig te werk gaan zodat ze hun doel
juist en veilig vervullen.
xZorg ervoor dat de steunwielen, indien ze niet zijn bijgeleverd, passend bij de
kinderfiets worden gekocht. De bouten aan het achterwiel van de kinderfiets moeten
lang genoeg zijn om de steunwielen veilig aan beide kanten te kunnen bevestigen.
xVraag eventueel advies aan uw handelaar over de geschikte steunwielen.
xNeem de informatie van de producent in acht over de montage van de steunwielen.
1. Draai de dopmoeren van de beide askanten tegen de wijzers van de klok volledig
los van de as.
2. Neem de geplaatste sluitringen van de as.
Kinderfiets Steunwielen
15
Steunwielen bestaan vaak uit meerdere delen.
3. Monteer ze op de manier die
is beschreven in de handleiding van
de producent.
4. Steek het eerste gemonteerde steunwiel
op een as van de kinderfiets, schuif
de sluitring op de as en draai de dopmoer,
met inachtneming van het draaimoment,
terug vast (zie “Afb.: Steunwiel monteren”).
5. Steek het tweede gemonteerde
steunwiel op een as van de kinderfiets,
schuif de sluitring op de as en draai
de dopmoer, met inachtneming
van het draaimoment, terug vast
(zie “Afb.: Steunwiel monteren”).
xZorg ervoor, wanneer u de dopmoer
vastdraait, dat het achterwiel met
het frame en het voorwiel een
lijn vormt.
xZorg er bij het vastdraaien van de
dopmoer voor dat de ketting verder
gespannen blijft.
De steunwielen zijn verstelbaar in de hoogte.
xGa na op welke plaats de door u gemonteerde steunwielen hiervoor met lange
gaten zijn voorzien. Neem de bijgeleverde informatie van de fabrikant in acht
over de montage.
Beide steunwielen moeten dezelfde afstand tot de grond hebben. Terwijl de kinderfiets
recht wordt gehouden, mogen de steunwielen de grond niet raken.
2
3
4
Afb.: Steunwiel monteren (bij wijze van voorbeeld)
1 Achterwielas
2 Sluitring
3 Dopmoer
4 Steunwiel
1
KinderfietsSteunwielen
16
6.2 Steunwielen demonteren
1. Draai de beide dopmoeren zover tot u ze kunt verwijderen van de as.
2. Neem na elkaar de sluitringen en de steunwielen van de as.
3. Schuif de sluitringen op de as en draai de dopmoeren, met inachtneming van
de draaimomenten, vast.
4. Zorg ervoor, wanneer u de dopmoer vastdraait, dat het achterwiel met het frame
en het voorwiel een lijn vormt.
5. Zorg er bij het vastdraaien van de dopmoer voor dat de ketting verder gespannen blijft.
Gebruiksaanwijzing
Kinderspeelfiets
Kinderspeelfiets
2
1Handvatten en stuur 6 Zadelbuis
2 Band 7 Wielnaaf met dopmoer
3 Velg 8 Zadelpenklem
4 Spaak 9 Zadel
5 Ventiel
Afbeelding bij wijze van voorbeeld
1
2
3
4
5
6
7
8
9
Kinderspeelfiets
3
Inhoud
1 Grondslagen � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � �1
1�1 Geldigheid � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 1
1�2 Gebruiksaanwijzing lezen en bewaren � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 1
1�3 Instructies voor de draairichting van schroeven � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 1
1�4 Instructies over draaimomenten� � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 2
2 Veiligheidsinstructies � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � �3
3 Restrisico’s � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � �7
4 Regulier gebruik � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � �8
5 Goedkeuring door de ouders � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � �8
6 Gebruik � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � �8
6�1 Instructies over de rem � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 8
6�2 Helm � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 9
6�3 Voor elke rit � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 9
6�4 Testinstructie � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 10
6�5 Voor de eerste rit � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 10
6�6 Na een valpartij � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 11
7 Basisinstellingen � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 12
7�1 Zadel instellen � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 13
7�2 Bandenspanning controleren en instellen � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 14
7�3 Bandenspanning verlagen� � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 15
8 Reiniging� � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 16
8�1 Benodigde reinigingsmiddelen � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 16
8�2 Kinderspeelfiets reinigen � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 16
9 Onderhoud� � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 18
9�1 Inspectie-intervallen � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 19
9�2 Schroefverbindingen controleren � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 20
9�3 Frame en voorvork controleren � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 20
9�4 Zadel controleren � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 20
Kinderspeelfiets
4
9�5 Stuur controleren � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 20
9�6 Voor- en achterwiel controleren � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 21
9�7 Velgen en spaken controleren � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 21
9�8 Banden controleren� � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 22
9�9 Beschermingselementen controleren � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 22
10 Bewaring � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 23
11 Afvalverwijdering � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 24
11�1 Kinderspeelfiets � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 24
11�2 Verpakking � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 24
11�3 Banden en binnenbanden � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 24
11�4 Smeer- en onderhoudsmiddelen� � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 24
12 Conformiteitsverklaring � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � � 24
Kinderspeelfiets Grondslagen
1
1 Grondslagen
1.1 Geldigheid
Deze gebruiksaanwijzing is geldig voor kinderspeelfietsen zonder toelating voor het
wegverkeer. De kinderspeelfiets wordt aangeduid met het volgende symbool voor
de voertuigcategorie.
Symbool Voertuigcategorie Gebruik
Kinderspeelfiets 12" Gebruik uitsluitend onder toezicht van een
volwassene. Niet geschikt voor het wegverkeer.
Maximaal toegestane totaal gewicht: 30 kg.
1.2 Gebruiksaanwijzing lezen en bewaren
Deze gebruiksaanwijzing bevat belangrijke informatie over het gebruik
van de kinderspeelfiets en richt zich tot de opvoedingsverantwoordelijke.
Lees zorgvuldig alle waarschuwingen en instructies in deze gebruiksaanwijzing
vooraleer uw kind de kinderspeelfiets in gebruik neemt en leg hem de volledige
inhoud ervan uit.
Zorg ervoor dat uw kind de kinderspeelfiets pas gebruikt wanneer u deze
gebruiksaanwijzing hebt gelezen en begrepen.
Bewaar de gebruiksaanwijzing binnen handbereik zodat ze op elk moment kan
worden ingezien. Overhandigt u de kinderspeelfiets aan derden, geef dan ook deze
gebruiksaanwijzing mee.
1.3 Instructies voor de draairichting van schroeven
LET OP
Materiaalschade door een verkeerde behandeling van
de schroefverbindingen.
Beschadigingsgevaar!
xLet op de draairichting van schroeven, steekassen en moeren.
KinderspeelfietsGrondslagen
2
xDraai schroeven, steekassen en moeren vast volgens de wijzers van de klok.
xDraai schroeven, steekassen en moeren los tegen de wijzers van de klok.
Bestaat er een uitzondering op deze regel, dan wordt er in het
betreffende hoofdstuk verwezen naar een gewijzigde draairichting.
Let op de passende instructies.
1.4 Instructies over draaimomenten
WAARSCHUWING
Materiaalmoeheid door niet deskundig vastdraaien van
de schroefverbindingen.
Risico op ongevallen en verwondingen!
xZorg ervoor dat uw kind de kinderspeelfiets niet gebruikt als
u vaststelt dat er schroefverbindingen los zitten.
xSchroefverbindingen moeten deskundig met een
draaimomentsleutel worden vastgedraaid.
xSchroefverbindingen moeten met de correcte draaimomenten
worden vastgedraaid.
Voor het correcte vastdraaien van de schroefverbindingen dienen de draaimomenten
in acht genomen te worden. Daarvoor is een draaimomentsleutel nodig met passend
instelbereik.
xAls u geen ervaring met de hantering van draaimomentsleutels hebt of geen
geschikte draaimomentsleutel hebt, dient u de schroefverbindingen door uw
handelaar te laten controleren.
Het correcte draaimoment van een schroefverbinding is afhankelijk van het materiaal
en de diameter van de schroef en van het materiaal en de constructie van de component.
xAls u schroefverbindingen vastdraait, dient u te controleren of de kinderspeelfiets is
uitgerust met aluminium componenten (zie fiche met technische gegevens, die u van
uw handelaar hebt gekregen).
xNeem de speciale draaimomenten in acht bij componenten van aluminium.
Afzonderlijke componenten van de kinderspeelfiets zijn aangeduid met gegevens over
draaimomenten of markeringen voor de insteekdiepte.
xGelieve deze gegevens en markeringen te respecteren.
Kinderspeelfiets Veiligheidsinstructies
3
2 Veiligheidsinstructies
WAARSCHUWING
Verstrikt raken en stikken of verwondingen door het spelen met het
verpakkingsmateriaal.
Risico op stikken en verwondingen!
xLaat kleine kinderen niet spelen met het verpakkingsmateriaal,
vooral de verpakkingsfolie. Kinderen kunnen bij het spelen hierin
verstrikt raken en stikken of snijwonden oplopen.
WAARSCHUWING
Inslikken van kleinere onderdelen.
Risico op stikken!
xZorg ervoor dat uw kind niet speelt met kleine delen die kunnen
worden ingeslikt.
WAARSCHUWING
Gevaar voor het kind door gebruik van de kinderspeelfiets
zonder toezicht.
Risico op ongevallen en verwondingen!
xHoud uw kind in de gaten wanneer het speelt met de
kinderspeelfiets.
xLaat uw kind slechts fietsen met heldere en opvallende kleding,
bijvoorbeeld kleding met reflecterende elementen.
xZorg ervoor dat uw kind niet fietst in de buurt van trappen,
stoepranden, hellingen en water.
xZorg ervoor dat uw kind niet rijdt op terreinen voor het verkeer
(bijv. parkeerplaatsen of private erven).
KinderspeelfietsVeiligheidsinstructies
4
WAARSCHUWING
Gevaar voor het kind door verkeerd gebruik van de kinderspeelfiets.
Risico op ongevallen en verwondingen!
xLeg aan uw kind uit hoe het de kinderspeelfiets moet bedienen.
xWijs uw kind op de gevaren, bijv. valpartijen en botsingen die
kunnen ontstaan wanneer de kinderspeelfiets wordt gebruikt.
xLeer uw kind de kinderspeelfiets te gebruiken om valpartijen
of botsingen te vermijden.
WAARSCHUWING
Een verlengde remweg en verminderde baanvastheid door een
gladde of vervuilde weg.
Risico op ongevallen en verwondingen!
xLeg aan uw kind uit dat het zijn rijgedrag en snelheid moet
aanpassen aan de weersomstandigheden en de situatie van
het wegdek.
xZorg ervoor dat uw kind zijn rijgedrag en snelheid aan de
weersomstandigheden en de situatie van het wegdek aanpast.
WAARSCHUWING
Verwondingen door ontbrekende of verkeerde schoenen.
Risico op ongevallen en verwondingen!
xZorg ervoor dat uw kind de kinderspeelfiets alleen gebruikt als
het gesloten schoenen met een harde antislipzool draagt.
Kinderspeelfiets Veiligheidsinstructies
5
WAARSCHUWING
Verwondingen door valpartijen zonder helm
of beschermende uitrusting.
Risico op verwondingen!
xZorg ervoor dat uw kind de kinderspeelfiets alleen gebruikt
als het een geschikte en aangepaste helm draagt.
xZorg ervoor dat uw kind de kinderspeelfiets alleen gebruikt
wanneer het bescherming draagt, bijv. elleboog- en
kniebeschermers.
xZorg ervoor dat uw kind de kinderspeelfiets alleen gebruikt
als het lange en eventueel gewatteerde kleding draagt.
WAARSCHUWING
Gevaar voor het kind door gebruik van de kinderspeelfiets
op een ongeschikte ondergrond.
Risico op ongevallen en verwondingen!
xLaat uw kind uitsluitend fietsen op een schone, droge
en effen ondergrond.
xLaat uw kind niet fietsen op een terrein of op afgelegen wegen.
WAARSCHUWING
Vangplaatsen aan de kinderspeelfiets.
Risico op ongevallen en verwondingen!
xZorg ervoor dat uw kind de kinderspeelfiets alleen gebruikt als
het een nauw aansluitende broek draagt.
xZorg ervoor dat kledingstukken, bijv. veters of linten niet
in de bewegende delen verstrikt kunnen raken.
KinderspeelfietsVeiligheidsinstructies
6
WAARSCHUWING
Ontbrekende beschermingselementen.
Risico op verwondingen!
xGa na voor elke rit of alle beschermingselementen zoals
beschermkappen op moeren, de bescherming aan de stuurpen
en de einden van de handvaten adequaat zijn gemonteerd
en niet zijn beschadigd.
WAARSCHUWING
Storingen van de kinderspeelfiets door verkeerde montages,
veranderingen aan de kinderspeelfiets of verkeerde accessoires.
Risico op ongevallen en verwondingen!
xZorg ervoor dat veranderingen aan de kinderspeelfiets worden
verricht door uw handelaar.
xLaat uitsluitend originele onderdelen monteren.
xZorg ervoor dat er geen onderdelen met scherpe randen
worden gemonteerd.
Kinderspeelfiets Restrisico’s
7
3 Restrisico’s
Ondanks de naleving van alle veiligheidsinstructies en waarschuwingen is het gebruik van
de kinderspeelfiets verbonden met bijvoorbeeld de volgende onvoorzienbare restrisico’s:
Het kind wordt afgeleid door kinderlijke nieuwsgierigheid en interesse voor
zijn omgeving
Overschatten van de fietsvaardigheden van het kind
Verkeerd gedrag van andere weggebruikers
Onvoorzienbare toestand van het wegdek, bijv. bij gladheid door ijzel
Onvoorzienbare materiaalfouten of -moeheid kunnen leiden tot het breken of het
niet meer functioneren van componenten.
xKijk de kinderspeelfiets voor elke rit na op materiaalfouten of -moeheid.
xLaat de kinderspeelfiets na een valpartij of een ongeval door uw handelaar nakijken
op schade en breuken.
KinderspeelfietsRegulier gebruik
8
4 Regulier gebruik
De fabrikant of handelaar is niet aansprakelijk voor schade die is ontstaan door oneigenlijk
of verkeerd gebruik.
Garantieclaims kunnen in gevaar komen en kunnen vervallen als de fiets niet volgens
de voorschriften wordt gebruikt.
De kinderspeelfiets is bestemd voor privégebruik in een geschikt speelgebied.
De kinderspeelfiets is bestemd voor privégebruik door kinderen vanaf 3 jaar op privéterreinen.
Het maximale toegelaten totale gewicht is genoteerd op het frame van de kinderspeelfiets
en de fiche met technische gegevens die door de handelaar wordt overhandigd, en mag
niet worden overschreden. De kinderspeelfiets is geen voertuig in de zin van het
wegenverkeersreglement.
De kinderspeelfiets is bestemd voor het gebruik door een enkel kind op een vaste ondergrond.
De kinderspeelfiets is niet bestemd voor de montage of het gebruik van de volgende onderdelen:
Bagagedrager
Kinderstoel
Fietskar
Het kind mag de kinderspeelfiets slechts gebruiken op de manier die is beschreven in deze
gebruiksaanwijzing. Elk ander gebruik geldt als oneigenlijk en kan leiden tot ernstige letsels
of materiële schade.
5 Goedkeuring door de ouders
Opgelet! De kinderspeelfiets is niet bestemd voor kinderen jonger dan 3 jaar.
6 Gebruik
Dit hoofdstuk bevat informatie over de basisinstelling van de kinderspeelfiets en informatie
om de kinderspeelfiets in gebruik te nemen.
6.1 Instructies over de rem
De kinderspeelfiets beschikt niet over een rem.
xLeg aan uw kind uit hoe het met de voeten veilig kan remmen en stoppen.
Kinderspeelfiets Gebruik
9
6.2 Helm
Een helm beschermt het hoofd bij een valpartij of een ongeval.
xZorg ervoor dat uw kind de kinderspeelfiets alleen gebruikt als het een geschikte
en aangepaste helm draagt.
xVraag advies aan uw handelaar over de keuze van een geschikte helm.
xVraag uitleg aan uw handelaar over de correcte instelling van de helm.
6.3 Voor elke rit
WAARSCHUWING
Buitensporige slijtage of losse schroefverbindingen door beweging
en trilling.
Risico op ongevallen en verwondingen!
xVraag aan uw handelaar dat hij toont hoe buitensporige slijtage
of losse schroevenverbindingen worden gecontroleerd.
xKijk de kinderspeelfiets voor elke rit na volgens de testinstructie.
xZorg ervoor dat uw kind de kinderspeelfiets alleen gebruikt als
u geen schade vaststelt.
xZorg ervoor dat uw kind de kinderspeelfiets alleen gebruikt
als er geen buitensporige slijtage aanwezig is en alle
schroefverbindingen vast zitten.
xControleer de kinderspeelfiets voor elke rit op schade en buitensporige slijtage
(zie hoofdstuk “Gebruik / Testinstructie”).
xControleer regelmatig de zitpositie van uw kind en laat eventueel de instellingen
door uw handelaar aanpassen.
KinderspeelfietsGebruik
10
6.4 Testinstructie
De testinstructie stelt voorop dat de volledige inhoud van de gebruiksaanwijzing werd
gelezen en begrepen en nageleefd.
xControleer de toestand van het frame en alle componenten.
xControleer alle componenten op vervormingen, barsten en kleurveranderingen.
xGa na of alle componenten correct zijn bevestigd en gepositioneerd.
xControleer de beschermingselementen zoals de beschermkappen op schade.
xSlechts wanneer u alle componenten als deugdelijk functionerend hebt beoordeeld,
mag u kind de kinderspeelfiets gebruiken.
xAls u een component als niet goed functionerend hebt beoordeeld,
dient u de component door uw handelaar te laten repareren.
6.5 Voor de eerste rit
WAARSCHUWING
Uitvallen van componenten of de kinderspeelfiets door
veranderingen aan de spaken of schroefverbindingen na de eerste
afgelegde kilometers.
Risico op ongevallen en verwondingen!
xZorg ervoor dat de kinderspeelfiets regelmatig door
uw handelaar wordt onderhouden. Respecteer de vermelde
inspectie-intervallen.
De kinderspeelfiets werd volledig gemonteerd en afgesteld door de handelaar en is rijklaar.
Instructies over inspectie-intervallen vindt u in het hoofdstuk “Onderhoud”.
xGa zelf na hoe de kinderspeelfiets werkt vooraleer uw kind de kinderspeelfiets
in gebruik neemt.
xLeg aan uw kind uit hoe het de kinderspeelfiets moet bedienen.
xOefen met uw kind het op- en afstappen.
xLeer uw kind bij geringe snelheid remmen met de voeten (zie hoofdstuk “Gebruik /
Instructie over de rem”).
Kinderspeelfiets Gebruik
11
6.6 Na een valpartij
WAARSCHUWING
Schade aan componenten door een valpartij.
Risico op ongevallen en verwondingen!
xBuig vervormde componenten niet recht.
xLaat vervormde of beschadigde componenten meteen door
uw handelaar vervangen.
xAls er schade aan de kinderspeelfiets wordt vastgesteld
of vermoed, dient u de kinderspeelfiets niet te gebruiken.
xControleer na lichte valpartijen alle onderdelen, bijv. wanneer de kinderspeelfiets is
gevallen (zie hoofdstuk “Onderhoud”).
xLaat de schade door uw handelaar herstellen.
KinderspeelfietsBasisinstellingen
12
7 Basisinstellingen
WAARSCHUWING
Materiaalbreuk of beschadiging van componenten
door ontbrekende kennis over instellingen.
Risico op ongevallen en verwondingen!
xZorg ervoor dat de componenten van de kinderspeelfiets
worden ingesteld door uw handelaar.
xStel de componenten van de kinderspeelfiets niet in
wanneer u niet beschikt over de noodzakelijke vakkennis
en gereedschappen.
WAARSCHUWING
Materiaalmoeheid en -breuk door ondeskundig vastdraaien van
de schroefverbindingen.
Risico op ongevallen en verwondingen!
xZorg ervoor dat losse schroefverbindingen door uw handelaar
worden vastgedraaid.
xLosse schroefverbindingen moeten deskundig met een
draaimomentsleutel en de correcte draaimomenten
worden vastgedraaid.
De handelaar is verantwoordelijk voor de volledige montage van de kinderspeelfiets en past
de instelling van het zadel aan de grootte van het kind aan.
xGa na bij de overdracht van de kinderfiets of uw kind er comfortabel en veilig mee
kan fietsen en of de instellingen zijn aangepast aan uw kind.
xBeschikt u niet over de noodzakelijke vakkennis en gereedschappen, laat dan
de instellingen door uw handelaar uitvoeren.
xWanneer u zelf de instellingen doet, dient u zich bij uw handelaar te informeren
over de draaimomenten en een draaimomentsleutel te gebruiken.
xWanneer u zelf de instellingen uitvoert, dient u de instellingen grondig
en deskundig te controleren vooraleer uw kind de kinderfiets in gebruik neemt.
Kinderspeelfiets Basisinstellingen
13
7.1 Zadel instellen
WAARSCHUWING
Materiaalbreuk of beschadiging van de zadelpen door ontbrekende
kennis over instellingen.
Risico op ongevallen en verwondingen!
xZorg ervoor dat de zadelpen wordt ingesteld door uw handelaar.
xStel de zadelpen niet zelf in wanneer u niet beschikt over
de noodzakelijke vakkennis en gereedschappen.
xStelt u de zadelpen zelf in, houd er dan rekening mee dat
de markering op de zadelpen niet zichtbaar is.
Om de kinderspeelfiets aan de grootte van het kind aan te passen, moet de hoogte van het
zadel worden ingesteld.
1. Maak de schroef van de zadelpenklem
zodanig los tot de zadelpen kan worden
verschoven.
2. Stel de hoogte van het zadel in zodat
het kind met de beide voeten de grond
volledig kan raken als het op het zadel zit.
3. Zorg ervoor dat de markering
op de zadelpen niet zichtbaar is
(zie “Afb.: Markering zadelpen”).
4. Verdraai het zadel zodanig dat frame
en zadel één lijn vormen.
5. Draai de schroef met inachtneming van
de draai momenteel vast (zie hoofdstuk
“Grondslagen / Instructies over
draaimomenten”).
Afb.: Markering zadelpen (bij wijze van voorbeeld)
KinderspeelfietsBasisinstellingen
14
7.2 Bandenspanning controleren en instellen
WAARSCHUWING
Barsten of beschadiging van de banden door verkeerde
bandenspanning.
Beschadigingsgevaar!
xGebruik voor het vullen van de banden een luchtpomp
met bandenspanningsweergave.
xPomp de banden uitsluitend op met de toegelaten
bandenspanning.
xLaat uw kind niet met banden fietsen die beschadigingen,
een verhoogde slijtage of barsten vertonen.
xVraag eventueel uitleg over de controle en instelling van
de bandenspanning aan uw handelaar.
De bandenspanning is belangrijk voor de rolweerstand en de vering van de kinderspeelfiets.
De waarden van de bandenspanning worden afhankelijk van de fabrikant
weergegeven in psi (pound per square inch), kPa (Kilopascal) of bar.
1. Lees de toegelaten maximale bandenspanning af aan de zijkant van de band
van de kinderspeelfiets (zie “Afb.: Band met vermelding van de bandgrootte”).
Afb.: Band met vermelding van de bandgroote
(bij wijze van voorbeeld)
1
2
X
2
¼
4
0
p
s
i
2
8
0
k
P
a
2
,
8
B
a
r
2. Om de bandenspanning in te stellen of de band met lucht te vullen,
draait u de beschermkap los van het ventiel.
Kinderspeelfiets Basisinstellingen
15
3. Plaats het spanningscontroletoestel of een luchtpomp met spanningsweergave
op het ventiel en lees de bandenspanning af.
xIs de bandenspanning te laag, pomp dan de band met een luchtpomp op.
xIs de bandenspanning te hoog, laat dan lucht af uit de band (zie hoofdstuk
“Basisinstellingen / Bandenspanning verlagen”).
4. Kies een bandenspanning tot de bovengrens die is vermeld op de band en die past
bij het lichaamsgewicht van uw kind.
5. Draai de beschermkap na het instellen van de bandenspanning met de hand vast
op het ventiel.
6. Controleer na het instellen van de bandenspanning of de onderste kartelmoer stevig
vast zit en draai deze eventueel met de hand vast.
7.3 Bandenspanning verlagen
Om de bandenspanning te verlagen, kan via het ventiel lucht uit de band worden afgelaten.
xOm een geringere bandenspanning in te stellen, neemt u de beschermkap eraf
en opent het ventiel tot er lucht ontsnapt.
xSluit na het instellen van een geringere bandenspanning het ventiel en draai
de beschermkap met de hand vast.
KinderspeelfietsReiniging
16
8 Reiniging
8.1 Benodigde reinigingsmiddelen
Voor de reiniging van de kinderspeelfiets kan het volgende worden gebruikt:
schone poetsdoeken
mild, lauw sopje
een zachte poetsspons of -doek
een zachte borstel
onderhouds- en conserveermiddelen
xVraag advies aan uw handelaar over de geschikte onderhouds- en conserveermiddelen.
8.2 Kinderspeelfiets reinigen
WAARSCHUWING
Ontoereikende kennis of vaardigheden.
Risico op ongevallen en verwondingen!
xZorg ervoor dat de kinderfiets niet wordt gebruikt door kinderen
met beperkte fysieke, sensorische of mentale vaardigheden
of een gebrek aan ervaring en vakkennis.
xLaat de reiniging en het onderhoud niet alleen door kinderen
uitvoeren.
WAARSCHUWING
Klemmen en beknellen van lichaamsdelen door een ontbrekende
kennis of verkeerd gedrag bij de reiniging.
Risico op verwondingen!
xZorg ervoor dat uw vingers en handen niet in de beweeglijke
componenten belanden.
xZorg ervoor dat uw vingers en handen niet bekneld raken.
Kinderspeelfiets Reiniging
17
LET OP
Verkeerde reiniging van de kinderspeelfiets.
Beschadigingsgevaar!
xGebruik geen agressieve reinigingsmiddelen.
xGebruik geen stromend water.
xGebruik geen scherpe of metalen reinigingsvoorwerpen.
xGebruik geen hogedrukreiniger of elektrische
reinigingsapparaten.
Voor de reiniging van de kinderspeelfiets moeten de volgende punten in acht worden genomen:
xReinig de kinderspeelfiets ook regelmatig bij geringe verontreinigingen.
xVeeg alle oppervlakken en de componenten af met een lichtjes vochtige doek.
xGebruik voor het bevochtigen van de doek een mild sopje.
xVeeg na de reiniging alle oppervlakken en componenten af tot ze droog zijn.
xConserveer de gelakte en metalen oppervlakken van het frame minstens
om de zes maanden.
xBij vragen over geschikte reinigingsmiddelen dient u zich tot uw handelaar
te wenden.
Kinderspeelfiets
Onderhoud
18
9 Onderhoud
WAARSCHUWING
Storing van componenten door een verkeerd en ontoereikend
onderhoud.
Risico op verwondingen!
xVoer het onderhoud slechts zelf door wanneer u beschikt over
de noodzakelijke vakkennis en gereedschappen.
xZorg ervoor dat de kinderspeelfiets minstens een keer per jaar
door uw handelaar wordt onderhouden.
WAARSCHUWING
Materiaalmoeheid en -breuk door ondeskundig vastdraaien van
de schroefverbindingen.
Risico op ongevallen en verwondingen!
xZorg ervoor dat losse schroefverbindingen door uw handelaar
worden vastgedraaid.
xLosse schroefverbindingen moeten deskundig met een
draaimomentsleutel en de correcte draaimomenten
worden vastgedraaid.
WAARSCHUWING
Klemmen of beknellen van lichaamsdelen door een ontbrekende
kennis of verkeerd gedrag bij het onderhoud.
Risico op verwondingen!
xZorg ervoor dat uw vingers niet in de beweeglijke
componenten belanden.
xZorg ervoor dat uw vingers niet bekneld raken.
xDraag beschermende handschoenen.
Kinderspeelfiets Onderhoud
19
De kinderspeelfiets moet regelmatig worden onderhouden.
xVoer de volgende onderhoudsbeurten één keer per maand uit of na een valpartij.
xStelt u bij het onderhoud schade vast, zorg er dan voor dat uw kind de kinderspeelfiets
niet meer gebruikt en laat de kinderspeelfiets door uw handelaar controleren
of repareren.
xLaat alle uitgevoerde onderhoudsbeurten en reparaties die worden verricht door
de handelaar, noteren.
xWanneer u zelf onderhoudswerkzaamheden verricht, dient u zich bij uw handelaar
te informeren over de draaimomenten en een draaimomentsleutel te gebruiken.
xWanneer u zelf het onderhoud verricht, dient u de kinderspeelfiets na het onderhoud
grondig te controleren vooraleer uw kind de kinderspeelfiets in gebruik neemt.
9.1 Inspectie-intervallen
xLaat volgens de volgende intervallen een nazicht van de kinderspeelfiets door
uw handelaar verrichten:
Inspectie-intervallen
Inspectie Bedrijfsuren Gebruiksduur
1. Inspectie na 15 bedrijfsuren* of na 3 maanden*
2. Inspectie na 100 bedrijfsuren* of na een jaar*
elke verdere inspectie na nog eens 100 bedrijfsuren* of na nog een jaar*
* naargelang van wat het eerst van toepassing is
Op uw kinderspeelfiets bevinden zich diverse onderdelen die precies met het oog op
de belasting door vuil, stof of vocht of ook slechts omwille van de veiligheid bijzondere
aandacht vereisen. Het is daarom in uw eigen belang de inspectie-intervallen na te leven.
Kinderspeelfiets
Onderhoud
20
9.2 Schroefverbindingen controleren
xTil de kinderspeelfiets ca. 5 cm van de grond en laat deze voorzichtig op de grond
vallen. Let daarbij op opvallende geluiden.
xHoort u opvallende geluiden, draai dan de betreffende schroefverbindingen
vast (zie hoofdstuk “Grondslagen / Instructies over draaimomenten”).
xZorg ervoor dat losse schroefverbindingen door uw handelaar worden
vastgedraaid wanneer u niet beschikt over de noodzakelijke vakkennis
en gereedschappen.
9.3 Frame en voorvork controleren
xGa na of het frame en de voorvork vervormingen, barsten of kleurveranderingen
vertonen (visuele inspectie).
xVertoont het frame of de voorvork vervormingen, barsten of kleurveranderingen,
laat dan het frame of de voorvork meteen door uw handelaar controleren en zorg
ervoor dat uw kind niet rijdt met de kinderspeelfiets.
9.4 Zadel controleren
xGa na of het zadel kan worden gedraaid.
xKunt u het zadel verdraaien, stel dan de zadelpenklem in (zie hoofdstuk
“Basisinstellingen / Zadel instellen”).
9.5 Stuur controleren
xGa na of het stuur in een rechte hoek naar het voorwiel is gericht
(zie “Afb.: Correcte stuurpositie”).
xLaat het stuur instellen door uw handelaar als het stuur niet in een rechte hoek
tot het voorwiel staat.
Afb.: Correcte stuurpositie (bij wijze van voorbeeld)
Kinderspeelfiets Onderhoud
21
xFixeer het voorwiel tegen zijdelings verdraaien, bijvoorbeeld in een fietsenrek
en ga na of het stuur tegen het voorwiel kan worden verdraaid.
xWanneer u het stuur kunt verdraaien, dient u het stuur of de stuurpen door
uw handelaar te laten instellen.
xGa na of het stuur op- en neerwaarts kan worden bewogen.
xWanneer u bij het op- en neerwaarts bewegen van het stuur speelruimte opmerkt
aan de buitenbalhoofdbuis of het stuur, dient u de buitenbalhoofdbuis of het stuur
door uw handelaar te laten instellen.
xControleer het stuur en de stuurpen op barsten, vervormingen of kleurveranderingen
(visuele inspectie).
xVertoont het stuur of de stuurpen barsten, vervormingen of kleurveranderingen,
laat dan het stuur of de stuurpen door uw handelaar controleren en zorg ervoor
dat uw kind niet rijdt met de kinderspeelfiets.
9.6 Voor- en achterwiel controleren
1. Houd de kinderspeelfiets vast aan de voorvork of het frame.
2. Probeer het voor- of achterwiel zijlings te bewegen. Ga na of de wielmoeren daarbij
bewegen.
xBewegen de wielmoeren, draai ze dan vast (zie hoofdstuk “Grondslagen /
Instructies over draaimomenten”).
3. Til de kinderspeelfiets op en draai aan het voor- of achterwiel. Ga na of het voor- of
achterwiel zijlings of naar buiten slaat.
xWanneer het voor- of achterwiel zijdelings of naar buiten slaat, dient
u de kinderspeelfiets niet te gebruiken en het voor- of achterwiel door
uw handelaar te laten controleren.
9.7 Velgen en spaken controleren
1. Controleer de voorste en achterste velg op barsten, vervormingen of
kleurveranderingen (visuele inspectie).
xVertoont een velg barsten, vervormingen of kleurveranderingen, laat uw kind
dan niet met de kinderspeelfiets rijden.
2. Druk de spaken met duim en vinger lichtjes samen en ga na of de spanning bij alle
spaken gelijk is.
xBij een verschillende spanning of losse spaken kunt u de spaken door
uw handelaar laten aanspannen.
Kinderspeelfiets
Onderhoud
22
U kunt ook met een houten of plastic staaf over de spaken strijken en letten
op geluidsverschillen.
9.8 Banden controleren
1. Ga na of de juiste bandenspanning is ingesteld (zie hoofdstuk “Basisinstellingen /
Bandenspanning controleren en instellen”).
2. Controleer de banden op barsten en schade door vreemde voorwerpen.
3. Ga na of het profiel van de banden duidelijk voelbaar is.
xWanneer een band barsten vertoont, beschadigd is of de profiel diepte te gering
is, dient u de band door uw handelaar te laten vernieuwen en ervoor te zorgen dat
uw kind niet met de kinderspeelfiets rijdt.
4. Controleer of de ventielen vast zitten en draai eventueel de onderste kartelmoer
volgens de wijzers van de klok met de hand vast.
5. Ga na of de ventielen zijn voorzien van een beschermkap.
xOntbreekt de beschermkap, vervang dan de beschermkap.
9.9 Beschermingselementen controleren
xGa na of de beschermingselementen zoals beschermkappen of moeren of aan
de handvaten voorhanden en onbeschadigd zijn.
xOntbreken de beschermingselementen of zijn ze beschadigd, laat ze dan door
uw handelaar vernieuwen.
Kinderspeelfiets Bewaring
23
10 Bewaring
Wanneer de kinderspeelfiets gedurende een langere tijd niet wordt gebruikt, moeten
volgende punten voor de bewaring in acht worden genomen:
xReinig de kinderspeelfiets (zie hoofdstuk “Reiniging”).
xBerg de kinderspeelfiets weg in een droge, vorstvrije ruimte die beschermd is tegen
grote temperatuurverschillen.
xOm een vervorming van de banden te vermijden, dient u de kinderspeelfiets hangend
aan het frame op te bergen.
KinderspeelfietsAfvalverwijdering
24
11 Afvalverwijdering
11.1 Kinderspeelfiets
Verwijder uw kinderspeelfiets niet met het huisvuil. Geef deze af op een inzamelpunt van
de gemeente of een recyclagepark.
Als alternatief worden ook inzamelingen aangeboden die worden georganiseerd door
gemeenten en privéondernemingen. Richt u hiervoor tot uw bevoegd gemeente- of
stadsbestuur of neem informatie bij uw post in acht.
11.2 Verpakking
Al het verpakkingsmateriaal moet apart worden verwijderd. Gooi karton weg bij het oud
papier en folie bij een aparte afvalinzameling of vraag uw dealer om verwijdering.
11.3 Banden en binnenbanden
Banden en binnenbanden mogen niet altijd bij het huisvuil worden geworpen.
Vraag aan uw handelaar of deze instaat voor de inzameling en de afvalverwijdering of geef
deze af in een reclyclagepark of een inzamelpunt van uw gemeente- of stadsbestuur.
11.4 Smeer- en onderhoudsmiddelen
Verwijder smeer- en onderhoudsmiddelen niet via het huisvuil, in de riolering
of in de natuur. Deze moeten worden afgegeven op een inzamelpunt voor speciaal afval.
Respecteer hiervoor ook de instructies op de verpakking van deze middelen.
12 Conformiteitsverklaring
De conformiteitsverklaring is inbegrepen in de documenten van de kinderspeelfiets.
Met de conformiteitsverklaring verklaart de fabrikant van uw kinderspeelfiets dat het
product beantwoordt aan alle eisen en andere betreffende bepalingen van de norm
EN71 en de richtlijn 2009/48/EG.
Woordenlijst
Begrip uit deze originele
gebruiksaanwijzing
vervangt het volgende
begrip (standaardbasis)
verklarende/alternatieve
benaming
Aero-stuur aerodynamisch accessoire
(DIN EN ISO 4210-1)
Triatlonstuur, timerstuur
Uitvaleinden Voorvorkpatte (DIN EN 15532)
Autoventiel (AV) Autoventiel (DIN EN 15532) Schraderventiel
Remblok Remblok (DIN EN 15532)
Remarm Remhendel (DIN EN 15532)
Remkrachtmodulator Remkrachtmodulator
(DIN EN ISO 4210-2)
Power modulator
Remkabel Binnenkabel (DIN EN 15532
en DIN EN ISO 4210-2)
City-fiets Stadsfiets (DIN EN 15532)
Voertuig Samenvatting van fietsen,
racefietsen, Pedelecs,
S-Pedelecs en kinderfiet-
sen en kinderspeelfietsen
onder de overkoepelende
term voertuig.
Voertuigpas (zie voertuig) Fietspas
Vangplaats Situatie, waarbij delen van
het lichaam of de kleding
kunnen verstrikt raken
Veerelement Veringselement
(DIN EN 15532)
Tegenhouder Remarm (DIN EN 15532)
Garantie Aansprakelijkheid bij
materiële fouten
Bel Bel
Helm Fietshelm
(DIN EN ISO 4210-2),
geschikte helm (S-Pedelec)
Fietshelmen en helmen,
die geschikt zijn bij het
fietsen met een
Pedelec/S-Pedelec.
Begrip uit deze originele
gebruiksaanwijzing
vervangt het volgende
begrip (standaardbasis)
verklarende/alternatieve
benaming
Liggende achtervork Liggende achtervork
(DIN EN 15532)
Staande achtervork Staande achtervork
(DIN EN 15532)
Kettingwiel Kettingwiel (DIN EN 15532)
Kinderspeelfiets Speelfiets (EN 71)
MTB MTB-terreinfiets
(mountainbike)
Pedelec EPAC
(DIN EN 15194)
EPAC, E-Bike,
Pedelec 25, E-fiets,
elektrische fiets
Reflector Reflector posteriori
(DIN EN 15532)
Bandenlichter Montagearm
Riem Aandrijfriem
(DIN EN ISO 4210-1)
Rondsel Tandwiel (DIN EN 15532)
Zadelpen Zadelbuis
Versnellingskabel Binnenkabel (DIN EN 15532)
Schijf Riemschijf
(DIN EN ISO 4210-1)
Achterlamp Achterlicht
Schroefverbinding Schroefverbinding
(DIN EN ISO 4210-1)
Sclaverandventiel (SV) Frans ventiel (DIN EN 15532)
S-Pedelec L1e richtliijn 2002/24/EC of
L1e-B verordening 168/2013
S-EPAC, snelle E-Bike,
Pedelec 45
Standaard Hollands
ventiel (Dunlop, DV)
Hollands ventiel
(DIN EN 15532)
Blitzventiel
Systeembagagedrager Bagagedrager
(DIN EN 15532)
Voertuig Voertuigpas
Individuele eigenschappen van het voertuig
Merk, model*:
Modeljaar: Fabrikant art. nr*.:
Framevorm*: Wiel-, framegrootte*: ,
Framenummer: event. sleutelnummer:
event. VIN (voertuig-identificatienummer S-Pedelec): WWS
*zoals beschreven op de fiche van het voertuig
( X ) Aluminium componenten Carbon componenten
Frame
Voorvork
Stuur
Voorbouw
Zadelpen
Crank
Andere componenten van aluminium/carbon (velgen, zadel, enz.)
Varia
Montage van kinderstoelen: ( ) toegestaan ( ) niet toegestaan
Montage van fietskarren: ( ) toegestaan ( ) niet toegestaan
Voertuig beantwoordt aan de nationale voorschriften voor het wegverkeer: ( ) Ja ( ) Neen
Andere opmerkingen (afwijkingen van standaarduitrusting, accessoires, gebreken enz.):
Toestand van het voertuig
( ) nieuw
( ) tweedehands, aantal kilometer:
VoertuigOverdrachtsprotocol
Overdrachtsprotocol
Het voertuig werd volledig met het volgende overhandigd: (aanduiden wat past, eventueel aantal vermelden)
( ) Sleutel accu (Pedelec, S-Pedelec) ( ) Sleutel fietsslot (indien verschillend)
( ) Accell Group originele gebruiksaanwijzing
( ) de fiche met technische gegevens van het voertuig werd overhandigd
( ) event. bijkomende handleidingen van componenten
bij Pedelecs:
( ) indien van toepassing, de snelstartgids voor het aandrijfsysteem van de elektrische fiets met
verwijzing naar de oorspronkelijke gebruiksaanwijzing.
bij S-Pedelecs:
( ) EG-certificaat van overeenstemming voor S-Pedelecs
( ) event. S-Pedelec-handleiding voor het aandrijfsysteem
( ) alle functies van het voertuig werden verklaard
( ) het voertuig werd overhandigd in rijklare toestand
( ) het voertuig werd voorgemonteerd overhandigd, instructies voor het rijklaar maken werden verstrekt
Aankoop- of leveringsdatum: Koopsom:
Koper
Voor- en familienaam:
Adres:
E-mail: Tel.:
Stempel
Handelaar: Klanten:
Plaats, datum, verkoper, handtekening Plaats, datum, handtekening
Voertuig Inspectie-intervallen
1. Inspectie 300 km/15 bedrijfsuren/3 maanden
Inspectiewerkzaamheden:
Datum, stempel en handtekening van de handelaar
2. Inspectie 2.000 km/100 bedrijfsuren/1 jaar
Inspectiewerkzaamheden:
Datum, stempel en handtekening van de handelaar
3. Inspectie 4.000 km/200 bedrijfsuren/2 jaar
Inspectiewerkzaamheden:
Datum, stempel en handtekening van de handelaar
VoertuigInspectie-intervallen
4. Inspectie 6.000 km/300 bedrijfsuren/3 jaar
Inspectiewerkzaamheden:
Datum, stempel en handtekening van de handelaar
5. Inspectie 8.000 km/400 bedrijfsuren/4 jaar
Inspectiewerkzaamheden:
Datum, stempel en handtekening van de handelaar
6. Inspectie 10.000 km/500 bedrijfsuren/5 jaar
Inspectiewerkzaamheden:
Datum, stempel en handtekening van de handelaar
Accell Group originele gebruiksaanwijzing
LANGUAGE: DUTCH
ITEM NUMBER: 9950211106
EDITION: 1 | 05/2020
Copyright
Teksten, beelden en informatie in deze documenten zijn beschermd door het auteursrecht en onderworpen aan het copyright van
Accell Group N.V.
Het vertalen, herdrukken, reproduceren of een ander economisch gebruik, bijv. op elektronische media, ook bij wijze van uittreksel,
is niet toegestaan zonder voorafgaande schriftelijke goedkeuring van Accell Group N.V.
Accell Group N.V.
Industrieweg 4, 8444 AR | Heerenveen, The Netherlands
tel +31 (0)513 638 703 | www. accell-group.com
EDITION:
1| 05/2020
283

Brauchen Sie Hilfe? Stellen Sie Ihre Frage.

Forenregeln

Missbrauch melden von Frage und/oder Antwort

Libble nimmt den Missbrauch seiner Dienste sehr ernst. Wir setzen uns dafür ein, derartige Missbrauchsfälle gemäß den Gesetzen Ihres Heimatlandes zu behandeln. Wenn Sie eine Meldung übermitteln, überprüfen wir Ihre Informationen und ergreifen entsprechende Maßnahmen. Wir melden uns nur dann wieder bei Ihnen, wenn wir weitere Einzelheiten wissen müssen oder weitere Informationen für Sie haben.

Art des Missbrauchs:

Zum Beispiel antisemitische Inhalte, rassistische Inhalte oder Material, das zu einer Gewalttat führen könnte.

Beispielsweise eine Kreditkartennummer, persönliche Identifikationsnummer oder unveröffentlichte Privatadresse. Beachten Sie, dass E-Mail-Adressen und der vollständige Name nicht als private Informationen angesehen werden.

Forenregeln

Um zu sinnvolle Fragen zu kommen halten Sie sich bitte an folgende Spielregeln:

Neu registrieren

Registrieren auf E - Mails für Accell Group 2020 wenn:


Sie erhalten eine E-Mail, um sich für eine oder beide Optionen anzumelden.


Andere Handbücher von Accell Group 2020

Accell Group 2020 Bedienungsanleitung - Deutsch - 287 seiten

Accell Group 2020 Bedienungsanleitung - Englisch - 288 seiten

Accell Group 2020 Bedienungsanleitung - Französisch - 294 seiten


Das Handbuch wird per E-Mail gesendet. Überprüfen Sie ihre E-Mail.

Wenn Sie innerhalb von 15 Minuten keine E-Mail mit dem Handbuch erhalten haben, kann es sein, dass Sie eine falsche E-Mail-Adresse eingegeben haben oder dass Ihr ISP eine maximale Größe eingestellt hat, um E-Mails zu erhalten, die kleiner als die Größe des Handbuchs sind.

Ihre Frage wurde zu diesem Forum hinzugefügt

Möchten Sie eine E-Mail erhalten, wenn neue Antworten und Fragen veröffentlicht werden? Geben Sie bitte Ihre Email-Adresse ein.



Info