20
1. Zet de batterij uit door de drukschakelaar op de batterij op “0”
te drukken.
2. Zet de lader op AAN “I “.
3. Steek de lader-connector in daarvoor bestemde contact op de batterij.
Laden kan in de fi ets of d.m.v. het uitnemen van de batterij.
4. Steek stekker van de oplader in het stopcontact. Het rode lampje
gaat aan. Tevens gaat het tweede lampje oranje branden.
Rood betekent dat de lader werkt. Oranje betekent de batterij
laad op. Als de batterij vol is zal het oranje indicatielampje van de
lader groen gaan branden.
5. Haal de connector van de batterij-oplader uit het contact van de batterij
verwijder dan de stekker van de oplader uit het stopcontact. Laat de
batterij niet onnodig lang aan de oplader staan (24 uur of langer)!
6. Draai het oplaad-afdeklepje weer terug om het oplaadcontact
te beschermen.
OPLAADPROCEDURE: Neem alle beschreven veiligheidsmaatregelen in acht!
Voer onderstaande stappen in de aangegeven volgorde uit.