516592
1
Zoom out
Zoom in
Vorherige Seite
1/39
Nächste Seite
PRESENTATIE
Geachte Klant,
wij danken u voor het vertrouwen dat u stelt in onze producten, en hopen dat het gebruik
van deze maaimachine ten volle tegemoet komt aan uw verwachtingen.
Deze handleiding werd opgesteld om u vertrouwd te maken met uw machine en hem op
de meest efficiënte en veilige manier te gebruiken, en maakt wezenlijk deel uit van de
machine. Bewaar de handleiding binnen handbereik om hem te raadplegen, en mocht u
de machine verkopen, levert u de handleiding samen met de machine aan de nieuwe
eigenaar.
Deze nieuwe machine is ontworpen en gebouwd in overeenstemming met de geldende
voorschriften en is volkomen betrouwbaar indien aangewend voor het maaien en het
opvangen van gras, volkomen rekening houdend met de instructies in deze handleiding
(voorbestemd gebruik); het gebruik voor andere doeleinden of het niet in acht nemen
van de veiligheids-, gebruiks-, onderhouds- en reparatievoorschriften wordt als “oneigen-
lijk gebruik” beschouwd, waarbij de garantie vervalt en de fabrikant niet aansprakelijk
kan worden gesteld voor schade of letsels berokkend aan de gebruiker of aan derden.
Indien u kleine verschillen vaststelt tussen wat wordt beschreven in deze handleiding en
de machine in uw bezit, houdt u rekening met het feit dat – aangezien het product continu
verbeterd wordt – de in deze handleiding opgenomen gegevens onderhevig zijn aan wijzi-
gingen, zonder voorafgaande kennisgeving of verplichting tot het bijwerken van de infor-
matie vanwege de fabrikant, waarbij de essentiële kenmerken met het oog op de veilig-
heid en de werking onveranderd blijven. In geval van vragen of problemen, kunt u steeds
bij de leverancier terecht. Succes met uw machine!
SERVICE
Deze handleiding verstrekt alle nodige gegevens om de machine op correcte wijze te
gebruiken, en om eenvoudige onderhoudshandelingen te illustreren die de gebruiker zelf
kan uitvoeren.
Voor de handelingen die niet worden beschreven in deze handleiding, kunt u contact
opnemen met de leverancier in uw buurt of met een erkend servicecentrum.
Indien gewenst kan uw leverancier u een persoonlijk onderhoudsprogramma voorstellen
dat inspeelt op uw behoeften; op die manier kunt u uw zopas aangeschafte machine in
perfecte staat behouden en uw investering beschermen.
NL 1PRESENTATIE
INHOUDSOPGAVE
1. VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN ................................................................................. 3
Bevat de voorschriften voor een veilig gebruik van de machine
2. IDENTIFICATIE VAN DE MACHINE EN DE COMPONENTEN .................................... 6
Beschrijft de machine en de belangrijkste onderdelen ervan
3. UITPAKKEN EN MONTEREN ...................................................................................... 8
Geeft uitleg bij het verwijderen van de verpakking en het monteren van de
lossen onderdelen
4. BEDIENINGSELEMENTEN ........................................................................................ 11
Geeft een overzicht van de plaats en de werking van de bedieningselementen
5. GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN .................................................................................... 15
Bevat alle aanwijzingen voor een correct en veilig gebruik
5.1 Aanbevelingen voor een veilig gebruik ................................................................. 15
5.2 Interventiecriteria veiligheidsmechanismen .......................................................... 15
5.3 Handelingen vóór de ingebruikname .................................................................... 16
5.4 Gebruik van de machine ....................................................................................... 19
5.5 Gebruik op een hellend terrein .............................................................................. 25
5.6 Transport ............................................................................................................... 25
5.7 Tips voor een mooi maairesultaat ......................................................................... 26
6. ONDERHOUD ............................................................................................................. 27
Bevat alle aanwijzingen om de machine in goede staat te bewaren
6.1 Aanbevelingen voor de veiligheid ........................................................................ 27
6.2 Periodiek onderhoud ........................................................................................... 28
6.3 Controles en afstellingen ...................................................................................... 30
6.4 Demonteren en vervangen .................................................................................... 33
7. OPSPOREN EN OPLOSSEN VAN PROBLEMEN ...................................................... 35
Stelt u in staat om eventuele problemen tijdens het gebruik snel zelf te verhelpen
8. OP AANVRAAG LEVERBARE ACCESSOIRES ......................................................... 38
De verkrijgbare accessoires worden geïllustreerd met het oog op de bijzondere eisen
die aan de machine gesteld worden
9. TECHNISCHE EIGENSCHAPPEN ............................................................................. 39
Geeft een overzicht van de belangrijkste eigenschappen van uw machine
NL 2 INHOUDSOPGAVE
1. VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN
1.1 HOE DEZE HANDLEIDING LEZEN
In deze handleiding worden verschillende versies van de machine beschreven, die onder-
ling kunnen verschillen, in het bijzonder met betrekking tot:
de aanwezigheid van componenten of onderdelen die niet altijd voorradig zijn in de ver-
schillende regio’s;
speciale uitrustingen.
Het symbool geeft elk verschil aan met betrekking tot het gebruik, gevolgd door de
indicatie van de relatieve versie.
Het symbool “ ” verwijst naar een ander punt van de handleiding, voor verdere uitleg of
informatie.
Bepaalde hoofdstukken die gegevens van bijzonder belang bevatten, met betrekking tot
de veiligheid of de werking, worden gekenmerkt volgens de volgende criteria:
ofwel Verstrekt nadere gegevens of andere
elementen ter aanvulling op hetgeen daarvoor vermeld is, om beschadigingen aan de
machine of andere schade te voorkomen.
Gevaar voor persoonlijke letsels of letsels aan derden in geval
van niet inachtneming.
Risico voor ernstig persoonlijk letsel of ernstige letsels aan der-
den met mogelijk de dood tot gevolg, in geval van niet inachtneming.
De aanwijzingen “voor”, “achter”, “rechts” en “links” hebben
betrekking op de zithouding van de gebruiker.
Voor alle gebruiks- en onderhoudshandelingen met betrekking tot
de motor en de accu die niet worden beschreven in deze handleiding, dienen de speci-
fieke handleidingen te worden geraadpleegd, die wezenlijk deel uitmaken van de gele-
verde documentatie.
BELANGRIJK
OPMERKING
̆
!
GEVAAR!
̆
!
OPGELET!
BELANGRIJKOPMERKING
NL 3VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN
1.2 ALGEMENE VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN
(dienen aandachtig gelezen te worden alvorens de machine in gebruik te nemen)
A) VAARDIGHEID
1) Neem aandachtig de instructies door, om ver-
trouwd te raken met de bedieningsknoppen en
de machine op correcte wijze te leren gebruiken.
2) Laat de machine nooit in handen van kinderen
of personen die niet vertrouwd zijn met het
gebruik ervan. De leeftijd van de gebruiker kan
per land wettelijk gereglementeerd zijn.
3) Gebruik de machine nooit met personen, in
het bijzonder kinderen, of dieren in de buurt.
4) Denk eraan dat de bestuurder of de gebruiker
aansprakelijk is voor ongevallen en onvoorziene
gebeurtenissen ten opzichte van personen of
voorwerpen.
5) Vervoer geen passagiers.
6) De bestuurder moet voldoende ervaring met
het rijden hebben en dient, in het bijzonder, het
volgende in acht te nemen:
het is essentieel alle aandacht op het werk te
houden;
de machine die van een helling glijdt kan niet
worden bijgestuurd door te remmen. De belang-
rijkste oorzaken van het controleverlies zijn:
onvoldoende grip van de wielen;
een te hoge snelheid;
ongepast remmen;
de machine is niet geschikt voor het doel
waarvoor het wordt aangewend;
gebrek aan kennis over de mogelijke gevol-
gen van de toestand van het terrein, en hellingen
in het bijzonder;
B) VOORBEREIDING
1) Draag tijdens het maaien steeds stevig
schoeisel en een lange broek. Gebruik de machi-
ne niet blootsvoets of met open sandalen.
2) Controleer grondig het hele werkterrein en
verwijder alles wat door de machine kan worden
uitgestoten.
3) GEVAAR! Benzine is bijzonder ontvlambaar.
bewaar de brandstof in speciale tanks;
vul de brandstoftank alleen in open lucht en
rook niet tijdens het vullen van de tank;
vul de brandstoftank vóór de motor wordt
gestart. Vul geen benzine bij en verwijder de dop
van de brandstoftank niet wanneer de motor
loopt of warm is;
als benzine uit de brandstoftank lekt, start u
de motor niet en verplaatst u de machine zo ver
mogelijk van de plaats waar de benzine heeft
gelekt; voorkom brandgevaar tot de benzine-
dampen volledig weggetrokken zijn.
draai de doppen van de brandstof- en de ben-
zinetank goed vast.
4) Vervang defecte geluidsdempers.
5) Vóór het gebruik, controleert u steeds of het
mes, de schroeven en de snijgroep niet versleten
of beschadigd zijn. Vervang het beschadigde of
versleten mes en de schroeven en bloc, zodat
het maaidek in balans blijft.
C) GEBRUIK
1) Start de motor niet in gesloten ruimten waar
zich gevaarlijke koolstofmonoxidedampen kun-
nen ontwikkelen.
2) Werk alleen bij daglicht of bij goed kunstlicht.
3) Vóór het starten van de motor, dient het mes
te worden losgekoppeld en de versnelling in de
vrije stand te worden gezet.
4) Maai niet op hellingen van meer dan 10°
(17%).
5) Denk eraan dat er geen “veilige” hellingen
bestaan. Het maaien op hellingen vereist een bij-
zondere vaardigheid. Om niet te kantelen:
niet bruusk stoppen of versnellen bij het op- of
afrijden van een helling;
de koppeling altijd langzaam induwen en de
versnelling altijd ingeschakeld houden, vooral bij
het afrijden van een helling;
de snelheid dient op hellingen en in smalle
bochten laag te worden gehouden;
let op oneffenheden, goten en verborgen
gevaren;
maai nooit dwars op de richting van de helling;
6) ontkoppel het mes bij het oversteken van niet
begroeide zones.
7) Gebruik de machine nooit als de beveiligingen
beschadigd zijn, of als de veiligheidsinrichtingen
niet aangebracht zijn.
8) Wijzig de afstelling van de motor niet en drijf
het toerental van de motor niet te hoog op. Bij
hoge snelheden van de motor, verhoogt u het
risico op persoonlijke letsels.
9) Voordat u de bestuurdersstoel verlaat, voert u
de volgende handelingen uit:
koppel het mes los en zet het maaidek in de
laagste stand;
zet de versnelling in de vrije stand en trek de
handrem aan;
schakel de motor uit en verwijder de contact-
sleutel (
voor modellen met elektrische start).
10) Koppel het mes los, schakel de motor uit en
verwijder de contactsleutel (
voor modellen met
elektrische start).
vóór het reinigen of vrijmaken van het windka-
naal;
voordat u de machine controleert, schoon-
maakt of eraan werkt;
nadat u tegen een vreemd voorwerp hebt
gestoten. Controleer de machine op eventuele
beschadigingen en voer de nodige reparaties uit
alvorens de motor te starten en de machine
opnieuw te gebruiken;
als de machine op ongewone wijze begint te
trillen (peil onmiddellijk naar de oorzaak).
NL 4 VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN
1. Let op: Lees de instructies alvorens de machine te
gebruiken.
2a. Opgelet: voor de modellen met elektrische
start: haal de sleutel uit het contact en lees de
instructies alvorens over te gaan tot een onderhouds-
of reparatiebeurt.
2b. Opgelet: voor de modellen met manuele
start: de kap van de bougie halen en de instructies
lezen alvorens over te gaan tot een onderhouds- of
reparatiebeurt.
3. Gevaar! Wegschietende voorwerpen: Niet wer-
ken als de grasopvangzak niet werd gemonteerd.
4. Gevaar! Wegschietende voorwerpen: Houd per-
sonen op een afstand.
5. Gevaar! Kantelen van de machine: Gebruik deze machine niet op hellingen van meer dan 10°.
6. Gevaar! Verminking: Houd kinderen op een veilige afstand van de machine als de motor draait.
7. Gevaar voor snijwonden. Draaiend mes. Houd handen en voeten uit de buurt van het mes.
1.3 VEILIGHEIDSLABELS
U dient voorzichtig om te gaan met uw machine. Om daaraan te worden herinnerd, wer-
den op de machine een aantal labels aangebracht met pictogrammen die verwijzen naar
de belangrijkste voorzorgsmaatregelen. Deze labels maken wezenlijk deel uit van de
machine.
Als een label loskomt of onleesbaar wordt, neemt u contact op met uw leverancier, voor
de vervanging. Hun betekenis is hieronder weergegeven.
NL 5VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN
11) Koppel het mes los tijdens het transport en
telkens wanneer de machine niet wordt gebruikt.
12) Schakel de motor uit en ontkoppel het mes:
alvorens brandstof bij te vullen;
alvorens de opvangbak voor gras te verwijde-
ren.
13) Neem gas terug alvorens de motor uit te
schakelen.
D) ONDERHOUD EN OPSLAG
1) Laat bouten en schroeven vastgedraaid, om
er borg voor te staan dat de machine steeds op
veilige wijze gebruiksklaar is.
2) Als er nog benzine in de tank is, slaat u de
machine niet op in een ruimte waar de benzine-
dampen in contact kunnen komen met een vlam
of vonk.
3) Laat de motor afkoelen alvorens de machine
op te bergen in om het even welke ruimte.
4) Om het brandgevaar zo klein mogelijk te hou-
den, dienen de motor, de geluidsdemper van de
uitlaat, de accubak en de benzinetank vrij te
worden gehouden van gras, bladeren of teveel
vet.
5) Controleer de grasopvangbak regelmatig op
slijtage of beschadigingen.
6) Uit veiligheidsoverwegingen, vervangt u ver-
sleten of beschadigde onderdelen.
7) Het ledigen van de tank dient in open lucht te
gebeuren.
8) Als de machine opgeborgen of onbeheerd
achtergelaten moet worden, dient het maaidek n
de laagste stand te worden gezet.
1 4
2a 5
2b 6
3 7
2. IDENTIFICATIE VAN DE MACHINE EN DE COMPONENTEN
2.1 IDENTIFICATIE VAN DE MACHINE
Het identificatielabel, aangebracht onder de
stoel, bevat de belangrijkste gegevens van
elke machine.
Het serienummer (6) is onmisbaar als er
technische bijstand wordt gevraagd en voor
het bestellen van reserveonderdelen
1. Niveau van de geluidssterkte volgens richtlijn 2000/14/CE
2. EG-merkteken volgens richtlijn 98/37/EG
3. Bouwjaar
4. Bedrijfstoerental van de motor in omw./min. (indien aangeduid)
5. Machinetype
6. Serienummer
7. Gewicht in kg
8. Naam en adres van de fabrikant
9. Type overbrenging (indien aangeduid)
2.2 IDENTIFICATIE VAN DE HOOFDCOMPONENTEN
De machine bestaat uit een reeks hoofdcomponenten, die de volgende functie hebben:
11. Maaidek: de carter dat het ronddraaiende mes bevat.
12. Mes: het element voorzien voor het maaien van het gras; de windvleugels aan de uit-
einden van het mes bevorderen de afvoer van het gemaaide gras naar het uitwerpka-
naal.
NL 6 IDENTIFICATIE VAN DE MACHINE EN DE COMPONENTEN
Noteer hier het serienummer van uw
machine
L
WA
dB
kg
S/N
min
-1
8 5 4 7
3 9 6 2 1
13. Uitwerpkanaal: het verbindingselement tussen het maaidek en de grasopvangzak.
14. Grasopvangzak: dient niet alleen om het gemaaide gras op te vangen, maar vormt
bovendien een veiligheid, waarbij wordt voorkomen dat eventuele voorwerpen die
door het mes worden meegenomen ver van de machine wegschieten.
15. Motor: drijft zowel het mes als de wielen aan; de kenmerken en gebruiksvoorschrif-
ten van de motor worden beschreven in een specifieke handleiding.
16. Accu ( alleen voor modellen met elektrische start) : levert de nodige energie
om de motor te starten; de kenmerken en gebruiksvoorschriften van de accu worden
beschreven in een specifieke handleiding.
17. Bestuurdersstoel: zitplaats van de bestuurder en uitgerust met een sensor die de
aanwezigheid van de bestuurder waarneemt, met het oog op de werking van de vei-
ligheidsmechanismen.
18. Labels met aanwijzingen en veiligheidsvoorschriften: verwijzen naar de belang-
rijkste maatregelen met het oog op een veilige werking. Hun betekenis wordt toege-
licht in hoofdstuk 1.
19. Inspectielid motor: geeft toegang tot de motor.
NL 7IDENTIFICATIE VAN DE MACHINE EN DE COMPONENTEN
181915171614
111213
3. UITPAKKEN EN MONTEREN
De machine wordt zonder motorolie en benzine geleverd. Voordat
de motor wordt gestart, dient u olie en benzine bij te vullen, overeenkomstig de voor-
schriften gegeven in paragraaf 5.3.3 en in de handleiding relatief aan de motor.
Om transport- en opslagredenen, dienen bepaalde componenten van de machine te wor-
den gemonteerd na het uitpakken, aan de hand van de volgende instructies.
3.1 UITPAKKEN
Bij het verwijderen van de verpakking, let u erop dat de losse onderdelen, uitrustingen en
de documentatie niet zoek raken.
Om te voorkomen dat het maaidek wordt beschadigd, zet u het in
de hoogste stand en wees uiterst voorzichtig wanneer de machine van het pallet wordt
afgereden.
De verpakking bevat:
– de accu;
– de schroeven die nodig zijn voor de montage;
– een spuit om de motorolie af te tappen.
Bovendien, ( voor modellen met elektrische start):
– een acculader;
– 2 startsleutels;
– een reservezekering van 10 A, bij te houden voor
noodgevallen.
3.2 MONTAGE VAN HET STUURWIEL
Zet de machine op een effen ondergrond en zorg
ervoor dat de voorwielen uitgelijnd zijn.
1. schuif de balg (1) over de stuurkolom (2);
2. monteer het stuurwiel met de stuurkolom (2) op
de uitstekende as (3) en bevestig het met de
schroeven (4) en de moeren (5) in dotatie,
gebruik makend van beide gaten voorzien op
de as (3).
OPMERKING
BELANGRIJK
NL 8 UITPAKKEN EN MONTEREN
5
3
1
2
5
4
3.3 MONTAGE VAN DE STOEL
1. Monteer de stoel (1) op de plaat (2) met behulp
van de schroeven (3).
3.4 MONTAGE VAN DE KOPPELINGSHENDEL
VAN HET MES
1. Het uiteinde van de hendel (1) op het uitstekend
gedeelte van de pin (2) monteren en alles vast-
hechten middels de schroef (3) en de moer (4),
en tot op het einde toe vastdraaien.
3.5 AANSLUITEN VAN DE ACCU ( alleen voor modellen met elektrische start):
1. Plaats de accu (1) in zijn zitting onder de
stoel;
2. sluit de connector van de accu (2) aan op de
connector van de machine (3);
3. monteer de veer (4) om de accu tegen te
houden.
4. laad de accu volledig op volgens de aanwij-
zingen in de handleiding (6.2.5).
Het is van wezenlijk belang de motor niet te starten vooraleer de
accu volledig is opgeladen!
Neem de aanwijzingen van de fabrikant van de accu in acht,
m.b.t. tot de veiligheid bij het hanteren en evacueren van de accu.
̆
!
OPGELET!
BELANGRIJK
NL 9UITPAKKEN EN MONTEREN
3
1
2
3
1
23
4
1
32
4
3.6 MONTAGE VAN DE OPVANGZAK
Identificeer de relatieve schroeven, aan de hand van de tekening die ze in reële grootte
afbeeldt.
1. Steek het bovenste frame (1) door de bovenste gaten (2) van de stoffen zak (3);
2. verbind beide onderdelen van het frame (1) en (4) met behulp van de schroeven (5) en
monteer beide verbindingsstangen (6) met behulp van de schroeven (7);
3. haak de profielen in kunststof (8) met behulp van een schroevendraaier (9) aan de bui-
zen van het voorste frame (4),
4. schuif het handvat (10) in de gaatjes van het deksel (11) en bevestig het geheel met de
schroeven (12) aan het frame;
5. monteer het achterste handvat (13) en bevestig het met de schroeven (14).
NL 10 UITPAKKEN EN MONTEREN
7
5
1210
1
1
4
5
1
14
13
6
4
7
11
13 14
12
10
4
2
2
1
6
8
8
3
C
L
A
K
9
5 (x 2)
7 (x 4)
12 (x 2)
14 (x 2)
4. BEDIENINGSELEMENTEN
4.1. S
TUURWIEL
Voor de besturing van de voorwielen.
4.2 K
OPPELINGS
- /
REMPEDAAL
Deze pedaal heeft een dubbele functie: bij het induwen van het eerste deel fungeert de
pedaal als koppeling, waarbij de wielaandrijving wordt in- of uitgeschakeld. Het tweede
deel fungeert als rem.
Het is van wezenlijk belang dat u in de koppelingsfase niet te lang
talmt, om de motor niet te oververhitten en bijgevolg beschadigingen aan de overbreng-
ingsriem te voorkomen.
Houd uw voet tijdens het rijden niet op de pedaal.
4.3 H
ANDREM
De handrem voorkomt dat de machine verderbolt na het parkeren.
OPMERKING
BELANGRIJK
NL 11BEDIENINGSELEMENTEN
B
A
4.2
4.3
4.4
4.1
R
N
1
2
3
4.5
4.6
A
B
1
2
3
4
5
4.6.1
De hendel heeft twee standen:
«A» = Handrem uitgeschakeld
«B» = Handrem ingeschakeld
Om de handrem in te schakelen duwt u de pedaal (4.3) volledig in en zet u de hendel in
de stand «B»; wanneer de voet van de pedaal wordt gehaald, blijft deze in de laagste
stand staan.
Om de handrem uit te schakelen duwt u opnieuw de pedaal (4.3) in, waarna de hendel
automatisch terugkomt in de stand «A».
4.4 V
ERSNELLINGSPOOK
Deze hendel heeft vijf standen die overeenstemmen met drie versnellingen vooruit, de
vrije stand «N» en de achteruitrijversnelling «R».
Om van de ene versnelling naar de andere te schakelen, duwt u de pedaal (4.3) voor de
helft in en verplaatst u de pook volgens de aanwijzingen op het label.
Het inschakelen van de achteruitrijversnelling dient bij stilstand
te gebeuren.
4.5 R
EGELAAR GRASHOOGTE
Deze hendel heeft vijf standen aangeduid van «1» tot «5» op het relatieve label, die over-
eenkomen met hetzelfde aantal maaihoogtes, begrepen tussen 3 en 7,5 cm.
Om van maaihoogte te veranderen, verplaatst u de hendel lateraal in de gewenste
stand.
4.6 K
OPPELINGSHENDEL MES
De hendel heeft twee standen, die op het label zijn aangegeven:
«A» = Mes ontkoppeld
«B» = Mes ingeschakeld
Als het mes wordt ingeschakeld zonder inachtneming van de voorgeschreven veilig-
heidsmaatregelen, slaat de motor af en kan niet meer worden gestart (5.2).
Het ontkoppelen van het mes (Stand «A») activeert een rem die binnen enkele secon-
den de draaibeweging van het mes stopt.
Alleen voor machines met motor Tecumseh:
Het lemmet kan alleen ingeschakeld worden door de pedaal (4.6.1) helemaal in te
duwen; wanneer de pedaal gelost wordt, komt de hendel automatisch terug in de
stand «A» en wordt het lemmet uitgeschakeld.
̆
!
OPGELET!
NL 12 BEDIENINGSELEMENTEN
Voor modellen met elektrische start:
4.11 C
ONTACTSLOT
Het contactslot heeft drie verschillende
standen:
«UIT» alles uit;
«DRAAIEN» alle bedienings-
elementen worden in werking
gesteld;
«START» schakelt de start-
motor in.
Als de sleutel uit de stand «START»
wordt gehaald, komt deze vanzelf weer
terug in de stand «DRAAIEN».
4.12 G
ASHENDEL
Regelt het toerental van de motor. De diverse standen, aangegeven op het label, zijn:
«CHOKE» start met koude motor
«LANGZAAM» laagste toerental van de motor
«SNEL» hoogste toerental van de motor
De stand «CHOKE» veroorzaakt een verrijking van het mengsel, wordt gebruikt bij de
start met een koude motor, en alleen voor de strikt noodzakelijke tijd.
Voor het rijden kiest de bestuurder een stand tussen «LANGZAAM» en «SNEL».
Zet de gashendel tijdens het maaien in de stand «SNEL».
Voor modellen met manuele start:
4.21 H
ANDGREEP VOOR DE MANUELE START
Om de motor te starten, neemt u de handgreep vast van het touw, dat u met een stevi-
NL 13BEDIENINGSELEMENTEN
4.11
4.12
ge ruk trekt.
Breng na het starten van de motor de
handgreep steeds weer in zijn zitting, en
begeleid het automatisch oprollen van
het touw.
4.22 G
ASHENDEL
Regel het toerental en zet de motor af.
De standen, aangeduid op het plaatje,
komen overeen met:
«STOP» motor af
«CHOKE» start met koude motor
«LANGZAAM» laagste toerental van de motor
«SNEL» hoogste toerental van de motor
De stand «CHOKE» veroorzaakt een verrijking van het mengsel, wordt gebruikt bij de
start met een koude motor, en alleen voor de strikt noodzakelijke tijd.
Voor het rijden kiest de bestuurder een stand tussen «LANGZAAM» en «SNEL».
Zet de gashendel tijdens het maaien in de stand «SNEL».
NL 14 BEDIENINGSELEMENTEN
4.22
4.21
NL 15GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN
5. GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN
5.1 AANBEVELINGEN VOOR EEN VEILIG GEBRUIK
Gebruik de machine uitsluitend voor het doel waarvoor hij werd
voorbestemd (het maaien en opvangen van gras).
Laat de beveiligingen waarmee de machine is uitgerust ongemoeid en ongewij-
zigd. DENK ERAAN DAT DE GEBRUIKER ALTIJD AANSPRAKELIJK IS VOOR
SCHADE BEROKKEND AAN DERDEN. Alvorens de machine in gebruik te nemen:
lees de algemene veiligheidsvoorschriften (
1.2), en besteed speciale aan-
dacht aan het rijden en maaien op hellende terreinen;
– lees aandachtig de gebruiksaanwijzingen, raak vertrouwd met de bedieningen
en leer hoe u het mes en de motor snel tot stilstand kunt brengen.
– breng handen en voeten nooit in de nabijheid van of onder de ronddraaiende
delen en blijft steeds uit de buurt van de uitwerpopening.
Gebruik de machine niet als u in slechte fysieke conditie verkeert, of geneesmid-
delen of andere middelen ineemt die de reflexen of de concentratie verminderen.
De gebruiker is verantwoordelijk voor de beoordeling van de potentiële risico’s
van het terrein waarop moet worden gewerkt, en voor het treffen van alle nodige
maatregelen met het oog op zijn eigen veiligheid en die van derden, met name op
hellingen, hobbelige, gladde of instabiele terreinen.
Laat de machine nooit in hoog gras staan met draaiende motor, om brandgevaar
te vermijden.
Vertraag altijd bij het veranderen van richting, in het bijzonder in smalle bochten.
Deze machine mag niet worden gebruikt op hellingen van meer
dan 10° (17%) (
5.5).
Alle verwijzingen naar de posities van de bedieningen worden weer-
gegeven in hoofdstuk 4.
5.2 INTERVENTIECRITERIA VEILIGHEIDSMECHANISMEN
De veiligheidsmechanismen hebben twee functies:
ze voorkomen dat de motor wordt gestart als de veiligheidsvoorschriften niet in acht
werden genomen;
ze leggen de motor stil als er ook maar één veiligheidsvoorwaarde wegvalt.
BELANGRIJK
̆
!
OPGELET!
̆
!
GEVAAR!
a) Om de motor te kunnen starten moet:
de koppeling in de “vrije” stand staan;
het mes ontkoppeld zijn;
de gebruiker op de stoel van de machine zit ofwel de handrem ingeschakeld is.
b) De motor wordt stilgelegd als:
de gebruiker de stoel verlaat terwijl het mes is ingeschakeld;
de gebruiker de stoel verlaat terwijl de koppeling niet in de “vrije” stand staat;
de opvangzak wordt opgetild terwijl het mes is ingeschakeld;
het mes wordt ingeschakeld zonder dat de opvangzak werd geplaatst.
of de handrem ingeschakeld is zonder het mes te hebben uitgeschakeld.
5.3 HANDELINGEN VOOR DE INGEBRUIKNAME
Deze controles staan er borg voor dat het werk op de meest nuttige en veilige manier ver-
loopt.
5.3.1 R
EGELING STOEL
De stoel is verstelbaar door hem langs de gaten in
het frame te verschuiven.
1. Schroef de vier schroeven (1) los;
2. eens in de gewenste stand, zet u de vier schroe-
ven (1) stevig aan.
5.3.2 B
ANDENSPANNING
Een juiste bandenspanning is noodzakelijk om het maaidek volledig vlak boven het gras-
oppervlak te positioneren en een mooi egaal maaire-
sultaat te bekomen.
1. Schroef de ventieldopjes los;
2. verbind de ventielen met een persluchtmachine
voorzien van een manometer, en controleer de
bandenspanning, die als volgt moet zijn:
Voorbanden 1,8 bar
Achterbanden 1,3 bar
3. schroef de ventieldopjes terug vast.
NL 16 GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN
1
1
NL 17GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN
5.3.3 B
IJVULLEN VAN OLIE EN BENZINE
Het bijvullen van olie en benzine dient steeds te gebeuren met
de motor uit, en in open lucht of een goed geventileerde ruimte. Denk eraan dat
benzinedampen ontvlambaar zijn! GEEN NAAKTE VLAMMEN BIJ DE BRAND-
STOFTANK BRENGEN OM DE INHOUD ERVAN TE CONTROLEREN EN NIET
ROKEN TIJDENS HET BIJVULLEN.
Het te gebruiken type olie en benzine staat aangegeven in de hand-
leiding van de motor.
Controleer het peil van de motorolie bij stilstaan-
de motor:
1. om toegang te hebben tot de dop (1), verwij-
der het inspectielid van de motor (2) met
behulp van een schroevendraaier;
2. volgens de handleiding van de motor, dient het
oliepeil begrepen te zijn tussen de inkepingen
MIN. en MAX van de peilstok (3);
3. herplaats steeds de dop (1) en het motorlid (2).
Om brandstof bij te vullen (bij stilstaande motor):
1. schroef de dop (4) van de brandstoftank achter
de stoel los;
2. vul brandstof bij met behulp van een trechter,
en let er hierbij op de tank niet volledig te vul-
len. De inhoud van de tank bedraagt ongeveer
3,5 liter;
3. draai de dop (4) weer vast.
Vermijden benzine op de plastic gedeelten te gieten zodanig dat ze
niet beschadigd worden; bij toevallige lekken onmiddellijk spoelen met water.
BELANGRIJK
OPMERKING
̆
!
GEVAAR!
MAX
MIN
1
2
3
4
5.3.4 M
ONTAGE VAN DE BEVEILIGINGEN AAN DE UIT
-
LAAT
(
OPVANGZAK
)
Gebruik de machine nooit
zonder de beveiliging aan de uitlaat!
Haak de opvangzak (1) vast aan de steunpunten
(2) en centreer hem tegenover de achterste plaat
door beide referentiepunten (3) te laten over-
eenkomen.
5.3.5 C
ONTROLE VAN DE DOELMATIGHEID VAN DE VEILIGHEIDSMECHANISMEN
Controleer de doelmatigheid van de veiligheidsmechanismen door een aantal werksitu-
aties te simuleren (5.2) en na te gaan of voor elke situatie het aangeduide effect wordt
verkregen.
Indien het resultaat ontoereikend blijkt, wendt u zich onmiddellijk tot een erkend service-
centrum.
5.3.6 C
ONTROLE VAN HET REMSYSTEEM
Vergewis u ervan dat het remvermogen van de machine geschikt is voor de werksituatie,
en vat het werk niet aan indien u twijfels hebt over de doelmatigheid van de rem.
Indien nodig, stelt u de rem bij (6.3.4) en indien u twijfels blijft hebben over de
doelmatigheid, raadpleegt u een erkend servicecentrum.
5.3.7 C
ONTROLE VAN HET MES
Draag stevige handschoenen bij het hanteren van het mes.
Controleer of het mes goed geslepen is en stevig vastzit aan de steun.
een bot mes rukt het gras uit een veroorzaakt de vergeling van het gazon.
een mes dat niet goed vastzit gaat op abnormale wijze trillen en is een potentiële geva-
renbron.
Indien de controle gebreken aan het licht brengt, dient u het mes te slijpen of degelijk vast
te maken (6.3.1).
̆
!
OPGELET!
̆
!
OPGELET!
NL 18 GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN
2
3
1
NL 19GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN
5.4 GEBRUIK VAN DE MACHINE
5.4.1 H
ET STARTEN VAN DE MOTOR
Het starten dient altijd in open lucht of in een goed geventileer-
de ruimte te gebeuren! DENK ERAAN DAT DE UITLAATGASSEN GIFTIG ZIJN!
Om de motor te starten:
1. neem plaats op de stoel en schakel de handrem in (4.3);
2. zet de koppeling in de vrije stand («N») (4.4);
3. ontkoppel het mes (4.6);
4. bij een start met koude motor, zet u de versnellingspook in de stand «CHOKE» aange-
duid op het label (4.12 - 4.22), en bij een reeds warmgedraaide motor, zet u de
pook tussen «LANGZAAM» en «SNEL»;
Voor modellen met elektrische start
5. steek de sleutel (4.11) in het contact, draai hem in de stand «DRAAIEN» om het
elektrisch circuit te activeren, en vervolgens in de stand
«START» om de motor te starten;
6. laat de sleutel los van zodra de motor is gestart;
Voor modellen met manuele start
5. Neem de handgreep van het starttouw (4.21) vast en
trek het touw met een stevige ruk;
6. breng na het starten van de motor de handgreep weer
in zijn zitting.
7. na enkele seconden, zet u de versnellingspook in de stand «SNEL» en vervolgens in
de stand «LANGZAAM».
De choke dient zo snel mogelijk te worden uitgeschakeld; het
gebruik van de choke bij een warmgedraaide motor kan de bougie bevuilen en een
onregelmatige werking van de motor veroorzaken.
Ingeval van problemen bij het starten, vermijd herhaalde pogingen
om de motor niet te verzuipen of de accu te ontladen (indien aanwezig).
– Controleer of de voorwaarden voor het starten van de motor worden vervuld.
– Zet de sleutel ( elektrische start) of de versnelling ( manuele start) in de
stand «STOP», wacht enkele seconden en probeer opnieuw te starten. Als het pro-
OPMERKING
BELANGRIJK
̆
!
GEVAAR!
bleem aanhoudt, raadpleeg hoofdstuk «7» van deze handleiding en de handleiding rela-
tief aan de motor.
5.4.2 H
ET RIJDEN EN VERPLAATSEN VAN DE MACHINE
Deze machine mag niet op de openbare weg worden gebruikt,
maar (volgens het verkeersreglement) uitsluitend op privéterreinen die afgesloten
zijn voor het verkeer.
Tijdens het rijden, dient u het mes te onkoppelen en het maaidek in
de hoogste stand te brengen (stand «5»).
Om te rijden:
1. zet de gashendel in een tussenstand tussen «LANGZAAM» en «SNEL»;
2. duw de pedaal helemaal in (4.2) en zet de versnellingspook in de 1ste versnelling
(4.4).
3. laat de pedaal langzaam terugkomen om te rijden.
Bereik de gewenste snelheid door de gashendel en de versnellingspook te bedienen; om
van de ene versnelling naar de andere te schakelen dient u steeds de koppeling te bedie-
nen door de pedaal in te duwen (4.2).
U dient de pedaal steeds lanzaam te laten terugkomen, om te
beletten dat de machine, door een te bruuske start, begint te steigeren en u de
controle over het stuurwiel verliest.
5.4.3 R
EMMEN
Om te remmen:
1. neem eerst vaart terug door het toerental van de machine te verminderen;
2. duw de rempedaal helemaal in (4.2) om de snelheid nog eens te minderen, tot de
machine volledig stilstaat.
5.4.4 A
CHTERUITVERSNELLING
Het inschakelen van de achteruitversnelling DIENT altijd bij stilstand te gebeuren.
De achteruitversnelling wordt ingeschakeld zoals hierboven beschreven (5.4.2), door
de versnellingspook opzij te duwen en in de stand «R» te zetten.
̆
!
OPGELET!
OPMERKING
̆
!
OPGELET!
NL 20 GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN
NL 21GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN
5.4.5 H
ET GRAS MAAIEN
De machine is niet geschikt voor zwaar werk en om grote hoeveel-
heden gras te maaien.
De invoer van het lemmer wordt bekomen middels een apparaat
met wrijving. Teneinde de beschadiging of een voortijdige slijtage van de frictie-elemen-
ten te vermijden, moet men de volgende aanduidingen strikt opvolgen.
Om te beginnen maaien:
1. alle vreemde voorwerpen van het gazon wegnemen die door het mes
zouden geraakt kunnen worden (stenen, takken, beenderen, ijzerdra-
den, enz.) en de plaats van verborgen elementen die niet verwijderd
kunnen worden (wortels, irrigatiesystemen, enz.) duidelijk aanduiden;
2. zorg ervoor dat de grasopvangzak correct is gemonteerd;
3. zet de gashendel in de stand «SNEL»;
4. breng het maaidek naar de hoogste stand voordat men het lemmer
invoert;
5. schakel het mes (4.6) in zonder te zoeken in de middenstanden en
blijf hierbij uit het hoog gras;
6. rij gelijkmatig en uiterst voorzichtig over het grasoppervlak, zoals eerder beschreven;
7. op oneven terreinen, de maaihoogte van het gras zodanig regelen dat men voorkomt
dat het mes gaat stoten tegen de onregelmatigheden van het terrein of tegen vreemde
voorwerpen die schade aan het mes zelf en aan de support kunnen veroorzaken;
8. de juiste rijsnelheid inschakelen voor de gewenste voorwaartse bewegingssnelheid
(1
ste
of 2
de
versnelling) en de maaihoogte van het gras (4.5) regelen zodanig dat de
hoeveelheid te verwijderen gras niet excessief is, teneinde te vermijden dat het mes
blokkeert of dat het kanaal verstopt raakt.
Bij het maaien van hellende terreinen dient u de snelheid te
̆
!
OPGELET!
BELANGRIJK
BELANGRIJK
minderen, met het oog op de veiligheid(
1.2 - 5.5).
Minder vaart telkens wanneer u een afname van het toerental waarneemt, en denk
eraan dat u nooit een mooi maairesultaat bekomt als de rijsnelheid te hoog is ten op-
zichte van de hoeveelheid gras.
Ontkoppel het mes en zet het maaidek in de hoogste stand als over een hindernis of
oneffenheid moet worden gereden.
Gebruik de 3de versnelling alleen voor verplaatsingen.
5.4.6 H
ET LEDIGEN VAN DE OPVANGZAK
Als het gemaaide gras op de grond blijft liggen,
betekent dit dat de opvangzak vol is. Als u verder
maait met een volle zak, kan het uitwerpkanaal ver-
stopt raken.
Om de zak te ledigen:
1. vertraag;
2. schakel over naar de vrije stand (N) (4.4) en
stop met rijden;
3. ontkoppel het mes (4.6);
4. schakel de handrem in op hellingen;
5. duw de achterste hendel naar boven en kiep de
zak o;
U kunt de opvangzak alleen ledigen als het mes ontkoppeld is;
zoniet slaat de motor af.
5.4.7 H
ET LEDIGEN VAN HET UITWERPKANAAL
Deze handeling dient altijd te worden uitgevoerd met een uit-
geschakelde motor.
Indien het uitwerpkanaal verstopt is (door een ophoping van gras te wijten aan een volle
zak of omwille van een te hoge snelheid ten opzichte van de hoeveelheid gras), handelt u
als volgt:
1. stop met rijden, ontkoppel het mes en schakel de motor uit;
2. verwijder de opvangzak;
3. verwijder het opgehoopte gras bij de uitmonding van het uitwerpkanaal.
̆
!
OPGELET!
OPMERKING
NL 22 GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN
NL 23GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN
5.4.8 N
A HET MAAIEN
Na het maaien ontkoppelt u het mes en vermindert u het toerental van de motor. Op de
terugweg dient het maaidek in de hoogste stand te staan.
5.4.9 N
A HET WERK
Na het maaien, de machine afzetten en de parkeerrem inschakelen.
Voor modellen met elektrische start:
1. zet de gashendel in de stand »LANGZAAM»;
2. zet de motor af door de contactsleutel in de stand «STOP» te zetten.
Haal altijd de sleutel uit het contact alvorens de machine
onbewaakt achter te laten!
Om de lading van de accu in stand te houden, wordt de sleutel
niet in de stand «DRAAIEN» gelaten wanneer de motor niet aanstaat.
Voor modellen met manuele start
1. zet de versnellingshendel in de stand «STOP».
Controleer steeds of de versnellingshendel in de stand
«STOP» staat vooraleer de machine onbewaakt wordt achtergelaten!
5.4.10 S
CHOONMAKEN EN OPBERGEN
Ledig altijd de opvangzak en laat geen containers met
gemaaid gras achter in een gesloten ruimte.
Maak, na elk gebruik, de buitenkant van de machine schoon, ledig de opvangzak en
schud deze goed uit om alle gras- en aarderesten te verwijderen.
Maak de plastic delen van de machine schoon met een vochtige spons en wat schoon-
maakmiddel. Let erop dat de motor, de elektrische onderdelen en de elektronische kaart
niet nat te maken.
Gebruik nooit hogedrukreinigers of bijtende middelen om de bui-
tenkant van de machine te reinigen!
Het reinigen van de binnenkant van het maaidek en het uitwerpkanaal dient op een harde
BELANGRIJK
̆
!
OPGELET!
̆
!
OPGELET!
BELANGRIJK
̆
!
OPGELET!
ondergrond te gebeuren:
1. monteer de opvangzak;
2. sluit een waterslang aan op de speciale fitting (1) en
laat het water stromen;
3. neem plaats op de stoel;
4. zet het maaidek in de laagste stand;
5. start de motor en zet de versnellingspook in de vrije
stand;
6. schakel het mes in en laat het enkele minuten draai-
en.
Verwijder de zak, ledig hem, spoel hem en leg hem op een plaats waar hij snel kan
drogen.
Berg de machine op in een droge ruimte, afgeschermd van de klimatologische
omstandigheden, en dek hem indien mogelijk af met een zeil.
5.4.11 L
ANGERE PERIODES VAN INACTIVITEIT
Verwijder zorgvuldig de droge grasresten die zich mogelijk in
de buurt van de motor of de geluiddemper hebben opgehoopt, om het risico op
brand te voorkomen wanneer de machine opnieuw gebruikt wordt!
Als de machine voor lange tijd niet zal worden gebruikt (langer dan 1 maand), dienen de
instructies in de handleiding relatief aan de motor te worden gevolgd en alle bewegende
onderdelen te worden ingevet, zoals beschreven (6.2.1).
Voor modellen met elektrische start:
Koppel de connectors(2 en 3) los van de accu (1).
De accu wordt opgeborgen
op een koele en droge plaats. Na een lange
periode van inactiviteit (langer dan 1 maand)
laadt u de accu op alvorens de activiteit te her-
vatten (
6.2.5).
BELANGRIJK
̆
!
OPGELET!
NL 24 GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN
1
32
1
NL 25GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN
Om de brandstoftank te ledigen, koppelt u de slang
aan de ingang van de benzinefilter (1) los - bereik-
baar rechts boven het uitwerpkanaal – en vergeet de
slang niet opnieuw aan te sluiten.
Alvorens de machine opnieuw in gebruik te nemen,
controleert u of er geen benzine lekt uit de slangen
en de carburateur.
5.5 GEBRUIK OP EEN HELLEND TERREIN
Respecteer de aangegeven beperkingen (max
10° - 17%), en maai een hellend gazon altijd
van boven naar beneden en nooit in de
dwarsrichting. Let er bij het veranderen van
richting goed op niet tegen hindernissen te
stoten (stenen, takken, wortels, enz.) waar-
door de machine zijwaarts kan glijden of
omkantelen, of waardoor u de controle over
het stuurwiel kunt verliezen.
MINDER VAART ALVORENS OP EEN HELLEND TERREIN VAN
RICHTING TE VERANDEREN. Gebruik de achteruitversnelling nooit om snelheid
te minderen bij het dalen, om de controle over het stuur niet te verliezen, in het
bijzonder op gladde terreinen. Rijd nooit een helling af met de versnelling of de
koppeling in de vrije stand! Schakel steeds een lage versnelling en de handrem in
alvorens u de machine onbewaakt achterlaat.
Bij het rijden op hellingen dient u bijzonder op te letten dat de
machine niet gaat steigeren.
Minder vaart bij het naderen van een helling, vooral bij het afdalen.
5.6 TRANSPORT
Als de machine moet worden verplaatst op een vrachtwagen
of een aanhangwagen, gebruikt u geschikte hefwerktuigen en roept u de hulp in
van een aantal personen die het gewicht kunnen heffen volgens de meest
̆
!
OPGELET!
̆
!
OPGELET!
̆
!
GEVAAR!
max 10° (17%)
GOED!
FOUT!
1
geschikte procedure. De machine mag in geen geval worden opgetild met behulp
van touwen of takels. Tijdens het transport, zet u het maaidek in de laagste stand,
schakelt u de handrem in en zorgt u ervoor dat de machine goed bevestigd is aan
het vervoermiddel met touwen of kettingen.
5.7 TIPS VOOR EEN MOOI MAAIRESULTAAT
1. Voor een mooi, groen en zacht gazon, moet het gras regelmatig en op de juiste manier
worden gemaaid.
2. Het gras wordt bij voorkeur gemaaid als het droog is.
3. Het mes mag niet beschadigd of bot zijn, zodat de grassprieten niet wordt uitgerukt,
wat leidt tot een vergeling van de punten.
4. De motor dient op volle toeren te draaien, om het gras op de juiste manier te maaien
en om een goede afvoer van het gemaaide gras naar het uitwerpkanaal te verzekeren.
5. De maaifrequentie is afhankelijk van de groei van het gras. Vermijd in ieder geval dat
het gras te hoog komt te staan.
6. In warme en droge periodes laat u het gras best wat hoger staan, om te voorkomen
dat het uitdroogt.
7. Als het gras erg hoog staat, is het raadzaam het
terrein in twee keer te maaien, met een pauze van een
dag. De eerste keer maait u smallere stroken met het
mes in de hoogste stand. De tweede keer maait u met
het mes in de gewenste stand.
8. Het gazon zal er mooier uitzien als het gras afwis-
selend in beide richtingen wordt gemaaid.
9. Als het uitwerpkanaal vaak verstopt raakt, mindert u best vaart, zodat de snelheid
meer aangepast is aan de toestand van het grasveld; als het probleem aanhoudt, is het
mes mogelijk niet behoorlijk geslepen of is het profiel van de vleugels vervormd.
10. Pas erg goed op bij het maaien langs struiken en lage bordessen, die de stand van
het maaidek kunnen ontregelen en de zijkant van het maaidek en het mes beschadigen.
NL 26 GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN
1
2
NL 27ONDERHOUD
6. ONDERHOUD
6.1 AANBEVELINGEN VOOR DE VEILIGHEID
Haal de kap van de bougie, haal de sleutel uit het contact (
modellen met elektrische start) of zet de versnellingshendel in de stand «STOP»
( modellen met manuele start) en lees de instructies alvorens over te gaan tot
een onderhouds- of reparatiebeurt. Draag aangepaste kleding en werkhand-
schoenen voor de montage en demontage van de messen en in alle situaties die
gevaar inhouden voor de handen.
Gebruik de machine nooit als er onderdelen versleten of
beschadigd zijn. Deze worden vervangen en in geen geval hersteld. Gebruik uit-
sluitend originele reserveonderdelen: onderdelen met een andere kwaliteit kun-
nen de machine beschadigen en uw veiligheid en die van anderen in het gedrang
brengen.
Gooi gebruikte olie, oude benzine of andere vervuilende producten
nooit achteloos weg!
6.1.1 D
E MACHINE OP ZIJN KANT PLAATSEN
Om makkelijker aan de onderkant van de machine te kunnen, kan deze op zijn kant wor-
den geplaatst.
Zet de machine op een
stevige en vlakke ondergrond en zorg ervoor
dat er minstens twee personen aanwezig
zijn die de handeling op veilige en correcte
wijze kunnen uitvoeren.
1. Ledig de brandstoftank;
2. zet het maaidek in de stand «5»;
3. breng een steunblok (1) van ongeveer 60 mm
onder de achterplaat, tussen de rand van de plaat en de uitmonding van het uitwerp-
kanaal;
4. til de machine langs voren op, op een plaats waar u een stevige grip hebt (niet aan het
stuurwiel) en leg de machine neer op de aangegeven punten. Let erop de steunen van
de opvangzak niet te beschadigen.
Controleer de stabiliteit van de machine vóór het uitvoeren van
̆
!
GEVAAR!
̆
!
OPGELET!
BELANGRIJK
̆
!
OPGELET!
̆
!
OPGELET!
60 mm
1
enige handeling, en voorkom handelingen die de machine kunnen doen omvallen.
6.2 PERIODIEK ONDERHOUD
6.2.1 A
LGEMEEN ONDERHOUD EN SMERING
Volg het schema dat de punten onderhavig aan nazicht, smering en regelmatig onder-
houd aangeeft, en het type te gebruiken smeermiddel en de periodiciteit van de handelin-
gen vermeldt.
NL 28 ONDERHOUD
25 UREN 25 UREN
OLIE - SAE 30
NL 29ONDERHOUD
6.2.3 D
E MOTOR
Volg alle aanwijzingen die worden aangegeven in
de handleiding van de motor.
Om de motorolie af te tappen:
1. schroef de dop los (1);
2. monteer de slang (2) op de spuit (3) en breng
deze volledig in de opening;
3. zuig, met behulp van de spuit (3), alle motor-
olie op. Om de motorolie volledig af te tappen,
dient u de handeling meerdere malen te herha-
len.
6.2.4 A
CHTERASSEN
Deze bestaan uit verzegelde eenheden die geen onderhoud vereisen. De eenheden zijn
voorzien van een permamente smering die geen vervanging of bijvulling behoeft.
6.2.5 A
CCU
( Alleen voor modellen met elektrische start)
Het is van wezenlijk belang de accu zorgvuldig te onderhouden, om borg te staan voor
een lange levensduur.
De accu van uw machine dient steeds te worden opgeladen:
bij het eerste gebruik na de aankoop van de machine;
vóór elke langere periode waarin de machine niet zal worden gebruikt;
vóór de machine na een lange periode van stilstand opnieuw in gebruik te nemen.
Lees aandachtig de oplaadprocedures die in de handleiding van de accu vermeld
staan, en volg ze op. Als deze procedures niet in acht worden genomen, of als de
accu niet wordt opgeladen, kunnen de elementen van de accu onherstelbare schade
oplopen.
Een lege accu dient ze snel mogelijk te worden opgeladen.
Het opladen gebeurt met behulp van apparatuur met gelijk-
spanning. Andere oplaadsystemen kunnen de accu op onherstelbare wijze bescha-
digen.
BELANGRIJK
1
2
3
De machine is uitgerust met een connector (1) voor het opladen, vlakbij de accu, die
moet worden aangesloten op de connector van de bijgeleverde speciale onderhouds-
acculader “CB02”.
Deze connector wordt uitsluitend
gebruikt voor de aansluiting op de onderhoudsacculader
“CB02”.
Voor het gebruik:
volg de relatieve gebruiksaanwijzingen;
volg de instructies vermeld in de handleiding van de
accu.
6.3 CONTROLES EN AFSTELLINGEN
6.3.1 D
EMONTAGE
,
SLIJPEN EN BALANCEREN VAN HET MES
Controleer of het mes goed geslepen is en stevig vastzit aan de steun.
een bot mes rukt het gras uit een veroorzaakt de vergeling van het gazon;
een mes dat niet goed vastzit gaat op abnormale wijze trillen en is een potentiële geva-
renbron.
Alle handelingen aan het maaidek (demontage, slijpen, in
balans brengen, hermontage en/of vervanging) vergen een welbepaalde vaardig-
heid en het gebruik van speciaal gereedschap; uit veiligheidsoverwegingen, die-
nen deze handelingen bijgevolg uitgevoerd te
worden in een gespecialiseerd servicecentrum.
Om het mes te demonteren, draagt u werkhand-
schoenen. Schroef beide moeren (1) los.
Om het mes te demonteren, draagt u werkhand-
schoenen. Schroef beide moeren (1) los.
Slijp het mes met behulp van een slijpschijf met een
middelgrote korrel en controleer de balans van het
mes, door een ronde staaf met een diameter van 18
mm door het centrale gat te steken.
Een versleten of vervormd
mes wordt altijd vervangen, en nooit hersteld!
GEBRUIK ALTIJD ORIGINELE MESSEN VAN
HET MERK! !
̆
!
OPGELET!
̆
!
OPGELET!
BELANGRIJK
NL 30 ONDERHOUD
1
Ø 18 mm
1
NL 31ONDERHOUD
Draai bij de montage de twee bevestigingsmoeren (1) vast met
een 60-65 Nm dynamometrische sleutel. Indien nodig, vervangt u de schroefbou-
ten door uitsluitend ORIGINELE RESERVEONDERDELEN.
6.3.2 A
FSTELLING VAN HET MAAIDEK
Een correcte afstelling van het maaidek is belangrijk voor een mooi maairesultaat.
Om een mooi maairesultaat te bekomen, wordt de voorkant altijd 5-
6 mm lager afgesteld dan de achterkant.
1. Zet de machine op een vlakke ondergrond en
controleer de bandenspanning;
2. plaats steunblokken (1) van 26 mm onder de
voorkant van de plaat, steunblokken van 32 mm
(2) onder de achterkant van het maaidek, en zet
de hendel in de stand «1»;
3. zet de moeren (3-5), de tegenmoeren (4 - 6) aan
de linker- en rechterzijde, en de moeren (7-8)
aan, zodat het maaidek goed op de steunblok-
ken rust, met alle bevestigingen stevig aangezet;
4. blokkeer de moer (3) en de tegenmoer (4);
5. draai aan de moer (7) tot het voorste deel van
het maaidek begint te stijgen;
6. draai aan de moer (5) tot het achterste deel van
het maaidek begint te stijgen en blokkeer de
tegenmoer (6);
7. controleer het voorste deel en draai, indien
nodig, aan de moer (7);
8. blokkeer de moer (8) aan de spil (9).
Indien u er niet in slaagt het maaidek af te stellen,
wendt u zich tot een erkend servicecentrum.
6.3.3 A
FSTELLING MESKOPPELING
-
EN REM
Bij het bedienen van de hendel voor het onkoppelen van het mes, wordt tegelijk een rem
ingeschakeld die het draaien van het mes in enkele seconden stopt.
Bij een onregelmatige werking, wendt u zich tot een erkend servicecentrum.
OPMERKING
̆
!
OPGELET!
2
1
4
3
7 8
5
9
6
6.3.4 B
IJSTELLEN VAN DE REM
De verlenging van de remafstanden maakt de
bijstelling van de rem noodzakelijk..
Het bijstellen gebeurt met OPGETROKKEN
handrem.
1. Verwijder het uitwerpkanaal (1), dat beves-
tigd is met een spil (2) met pen (3):
2. ingrijpen op de regelmoer (4) (die bereikt
kan worden door het deksel van de motor
weg te nemen) tot men de hoogte van 86-
88 mm heeft bereikt tussen de klamp (5) en
het bovenste gedeelte van de hendel (6);
3. het uitwerpkanaal (1) hermonteren en de
pin (2) en de pen (3) terugplaatsen.
Als de rem na het bijstellen onregelmatig blijft functioneren,
dient u onmiddellijk contact op te nemen met een erkend servicecentrum. VOER
GEEN ANDERE DAN DE HIERBOVEN BESCHREVEN HANDELINGEN UIT.
6.3.5 A
FSTELLEN VAN DE SPANNING VAN DE DRIJFSNAAR
Als de machine niet voldoende rijkracht vertoont,
dient de spanning van de spanningsveer te worden
afgesteld. Hiervoor wordt de handrem ONTKOP-
PELD (let erop dat de machine niet gaat rijden) en
het maaidek in de stand «3» gezet.
1. Verwijder het uitwerpkanaal (1), dat bevestigd is
met een spil (2) en pen (3);
2. controleer of de dop (4) van de kabel van het kop-
pelingsmechanisme goed in zijn zitting zit;
3. draai aan de moeren (5) tot u een totale veerleng-
te (6) van 174 - 176 mm bekomt, gemeten aan de
buitenkant van de sluitringen;
̆
!
OPGELET!
NL 32 ONDERHOUD
6
1
5
4
3
2
86 - 88 mm
1
3
2
4
6
5
174 - 176
mm
NL 33ONDERHOUD
4. controleer de veer (7) van de aansluitkabel, die
noch te strak, nocht te los, maar voldoende vrij
moet zijn. Is dit niet het geval, draai dan aan de
regelaar (8) tot u de gewenste conditie verkrijgt;
5. controleer de veer (6) opnieuw;
6. hermonteer het uitwerpkanaal (1) en herplaats
steeds de spil (2) met pen (3).
6.4 DEMONTAGE EN VERVANGINGEN
6.4.1 V
ERVANGING VAN DE BANDEN
1. Zet de machine op een vlakke ondergrond en
plaats steunblokken onder een dragend ele-
ment van het chassis, aan de zijde van het te
vervangen wiel.
2. Verwijder de elastische ring (1) en het ringetje
(2) met behulp van een schroevendraaier.
3. Neem het wiel weg.
Breng smeervet aan op de
as en herplaats – na hermontage van het wiel –
het ringetje (2) en de elastische ring (1).
Bij de vervanging van banden of wielen, dienen de rechter- en lin-
kerwielen dezelfde diameter te hebben. Controleer tevens de afstelling van het maaidek,
om een ongelijkmatig maairesultaat te vermijden.
6.4.2 R
EPARATIE OF VERVANGING VAN DE BANDEN
Het herstellen of vervangen van een band ten gevolge van een lek, dient te worden uitge-
voerd door een vakman, volgens de voor dit type banden geldende voorschriften.
OPMERKING
BELANGRIJK
1
2
87
6.4.3 E
LEKTRISCHE INSTALLATIE EN BEVEILIGING
Voor modellen met elektrische start:
De elektrische installatie en de elektronische
kaart zijn beschermd door een zekering, waar-
van de ingreep de stilstand van de machine tot
gevolg heeft:
1. Verwijder het motorlid (1) met behulp van
een schroevendraaier;
2. vervang de zekering (2) door een zekering
met een analoog vermogen;
3. herplaats het motorlid (1)
Het vermogen van de zekering is aangegeven
op de zekering zelf.
Een doorgebrande zeke-
ring dient altijd te worden vervangen door een
gelijkaardige zekering met hetzelfde vermogen
Als de oorzaak van het in werking treden van de zekering niet wordt achterhaald,
wendt u zich tot een erkend servicecentrum.
Voor modellen met manuele start:
De elektrische installatie en de kaart zijn niet beveiligd door een zekering; ingeval van
een storing van de beveiligingssystemen of problemen aan de motor toe te schrijven
aan de elektrische installatie, dient men zich tot een erkend Service-centrum te wen-
den.
6.4.4 V
ERVANGING VAN DE DRIJFSNAAR
De vervanging van de drijfsnaar wordt uitgevoerd in een erkend servicecentrum.
Vervang de drijfsnaren van zodra zij duidelijke slijtage vertonen!
GEBRUIK ALTIJD ORIGINELE DRIJFSNAREN!
OPMERKING
BELANGRIJK
NL 34 ONDERHOUD
1
2
NL 35OPMERKING
7. OPMERKING
PROBLEEM MOGELIJKE OORZAAK OPLOSSING
1.
De sleutel
staat in de stand
«DRAAIEN», maar
de startmotor
reageert niet.
2.
De sleutel staat
in de stand
«DRAAIEN», de
startmotor
draait, maar de
motor start niet.
3.
De motor slaat
af
Blokkering van de elektronische kaart, te
wijten aan:
een lege of gesulfateerde accu
een doorgebrande zekering
een onjuiste massa op de motor of het
chassis
de aarding van de microachakelaars is
niet goed aangesloten
onzekere massa van de startmotor
geen toestemming tot starten
afwezigheid van brandstoftoevoer
probleem bij het starten
Blokkering van de elektronische kaart,
omwille van:
een onderbroken aardaansluiting van
de microschakelaars
een lege accu
een verkeerd aangesloten accu (onjuis-
te contacten)
een onjuiste motormassa
Draai de sleutel in de stand «STOP» en
zoek de oorzaak:
laad de accu op (6.2.5)
vervang de zekering (10 A) (6.4.3)
controleer de aansluiting van de zwar-
te aardingsdraden
controleer de aansluitingen
controleer de aansluitingen van de
aardgeleiders
controleer of aan de nodige voorwaar-
den werd voldaan om de motor te
starten (5.2.a)
controleer het brandstofpeil in de tank
(5.3.3)
controleer de aansluitingen van de
brandstoftoevoer
controleer de benzinefilter
controleer of de bougiekap goed
bevestigd is
controleer de schone staat van de
elektroden en hun correcte onderlinge
afstand
Draai de sleutel in de stand «STOP» En
zoek de oorzaak van het probleem:
controleer de aansluitingen
laad de accu op (6.2.5)
controleer de aansluitingen (3.5)
controleer de aardaansluiting van de
motor
Voor modellen met elektrische start
PROBLEEM MOGELIJKE OORZAAK OPLOSSING
NL 36 OPMERKING
4. De motor start
niet
5. De motor slaat
af
6.
Een moeilijke start
of een onregelmatige
werking van de motor
7.
Krachtverlies van
de motor tijdens het
maaien
8.
Bij het inschakelen
van het mes, slaat de
motor af
een onderbroken aardaansluiting van de
microschakelaars
geen toestemming tot starten
geen toevoer van benzine
storing bij start
een onderbroken aardaansluiting van de
microschakelaars
brandstofprobleem
rijsnelheid te hoog ten opzichte van de
maaihoogte
geen toestemming tot inschakelen
controleer de aansluitingen
controleer of aan de nodige voorwaar-
den werd voldaan om de motor te star-
ten (5.2.a)
controleer het niveau in de brandstof-
tank (5.3.3)
controleer de bekabeling voor de ope-
ning van de brandstofklep
controleer de benzinefilter
controleer of de dop van de bougie
bevestigd is
controleer de netheid en de correcte
afstand tussen de elektroden
controleer de aansluitingen
reinig of vervang de luchtfilter
maak het bakje van de carburateur
schoon
maak het bakje van de carburateur
schoon
controleer en vervang eventueel de
benzinefilter
vertraag en/of zet het maaidek in een
hogere stand (5.4.5)
controleer of de veiligheidsvoorschrif-
ten werden nageleefd (5.2.b)
Voor modellen met manuele start
NL 37OPMERKING
PROBLEEM MOGELIJKE OORZAAK OPLOSSING
controleer de bandenspanning
(5.3.2)
regel het maaidek ten opzichte van
het grasveld (6.3.2)
controleer of het mes correct is
gemonteerd (6.3.1)
slijp of vervang het mes (6.3.1)
vertraag en/of zet het maaidek in een
hogere stand (5.4.5)
wacht tot het gras droog is
verwijder de opvangzak en maak het
kanaal leeg (5.4.7)
maak het maaidek schoon (5.4.10)
balanceer of vervang het eventueel
versleten mes (6.3.1)
controleer of het mes goed bevestigd
is (6.3.1)
controleer de borgschroeven van de
motor en het chassis, en zet ze aan.
het maaidek dat niet parallel loopt met
het grasveld
een slecht functionerend mes
een te hoge rijsnelheid ten opzichte
van de maaihoogte van het grasveld
een verstopt kanaal
het maaidek zit vol gras
een ongebalanceerd mes
een niet goed bevestigd mes
loszittende bevestigingen
9.
Een onregelmatig
maaibeeld en onvol-
doende opvang van
gras
10.
Abnormale trillin-
gen tijdens het werk
Mochten de problemen aanhouden na het uitvoeren van de hierboven beschreven han-
delingen, wendt u zich tot een erkend servicecentrum.
Probeer nooit zelf ingewikkelde reparaties uit te voeren als u
niet beschikt over de juiste instrumenten en technische kennis. Iedere slecht
uitgevoerde reparatie doet automatisch de garantie, en de aansprakelijkheid
van de fabrikant vervallen.
̆
!
OPGELET!
NL 38 OP AANVRAAG LEVERBARE ACCESSOIRES
8. OP AANVRAAG LEVERBARE ACCESSOIRES
1. KIT VOOR “MULCHING”
Versnippert het pas gemaaide gras en laat het achter op
het terrein. Kan ook worden opgevangen in de grasop-
vangzak.
1
NL 39TECHNISCHE EIGENSCHAPPEN
9. TECHNISCHE EIGENSCHAPPEN
Elektrische installatie ( Alleen voor modellen met elektrische start) 12 V
Accu ( Alleen voor modellen met elektrische start) .............................................. 7,2 Ah
Voorbanden ........................................................................................................ 11 x 4.00-4
Achterbanden ..................................................................................................... 13 x 5.00-6
Bandenspanning vooraan .......................................................................................... 1,8 bar
Bandenspanning achteraan ....................................................................................... 1,3 bar
Totaal gewicht .................................................................................................. 106 ÷ 115 kg
Snelheid in versnelling (indicatief) bij 3000 min
–1
:
in 1ª ..................................................................................................................... 2,5 km/h
in 2ª .................................................................................................................... 4,0 km/h
in 3ª ..................................................................................................................... 8,0 km/h
Achteruit ............................................................................................................ 3,5 km/h
Binnendiameter draaicirkel (minimumdiameter ongemaaid grasoppervlak) ............... 1,5 m
Maaihoogte .......................................................................................................... 3 ÷ 7,5 cm
Maaibreedte ................................................................................................................ 62 cm
Inhoud opvangzak ................................................................................................... 140 liter
670
960
720
1310
703
1805
1028 ÷ 1054
1

Brauchen Sie Hilfe? Stellen Sie Ihre Frage.

Forenregeln

Missbrauch melden von Frage und/oder Antwort

Libble nimmt den Missbrauch seiner Dienste sehr ernst. Wir setzen uns dafür ein, derartige Missbrauchsfälle gemäß den Gesetzen Ihres Heimatlandes zu behandeln. Wenn Sie eine Meldung übermitteln, überprüfen wir Ihre Informationen und ergreifen entsprechende Maßnahmen. Wir melden uns nur dann wieder bei Ihnen, wenn wir weitere Einzelheiten wissen müssen oder weitere Informationen für Sie haben.

Art des Missbrauchs:

Zum Beispiel antisemitische Inhalte, rassistische Inhalte oder Material, das zu einer Gewalttat führen könnte.

Beispielsweise eine Kreditkartennummer, persönliche Identifikationsnummer oder unveröffentlichte Privatadresse. Beachten Sie, dass E-Mail-Adressen und der vollständige Name nicht als private Informationen angesehen werden.

Forenregeln

Um zu sinnvolle Fragen zu kommen halten Sie sich bitte an folgende Spielregeln:

Neu registrieren

Registrieren auf E - Mails für Alpina 63 Y - 2007 wenn:


Sie erhalten eine E-Mail, um sich für eine oder beide Optionen anzumelden.


Das Handbuch wird per E-Mail gesendet. Überprüfen Sie ihre E-Mail.

Wenn Sie innerhalb von 15 Minuten keine E-Mail mit dem Handbuch erhalten haben, kann es sein, dass Sie eine falsche E-Mail-Adresse eingegeben haben oder dass Ihr ISP eine maximale Größe eingestellt hat, um E-Mails zu erhalten, die kleiner als die Größe des Handbuchs sind.

Ihre Frage wurde zu diesem Forum hinzugefügt

Möchten Sie eine E-Mail erhalten, wenn neue Antworten und Fragen veröffentlicht werden? Geben Sie bitte Ihre Email-Adresse ein.



Info