bleem aanhoudt, raadpleeg hoofdstuk «7» van deze handleiding en de handleiding rela-
tief aan de motor.
5.4.2 H
ET RIJDEN EN VERPLAATSEN VAN DE MACHINE
Deze machine mag niet op de openbare weg worden gebruikt,
maar (volgens het verkeersreglement) uitsluitend op privéterreinen die afgesloten
zijn voor het verkeer.
Tijdens het rijden, dient u het mes te onkoppelen en het maaidek in
de hoogste stand te brengen (stand «5»).
Om te rijden:
1. zet de gashendel in een tussenstand tussen «LANGZAAM» en «SNEL»;
2. duw de pedaal helemaal in (☛ 4.2) en zet de versnellingspook in de 1ste versnelling
(☛ 4.4).
3. laat de pedaal langzaam terugkomen om te rijden.
Bereik de gewenste snelheid door de gashendel en de versnellingspook te bedienen; om
van de ene versnelling naar de andere te schakelen dient u steeds de koppeling te bedie-
nen door de pedaal in te duwen (☛ 4.2).
U dient de pedaal steeds lanzaam te laten terugkomen, om te
beletten dat de machine, door een te bruuske start, begint te steigeren en u de
controle over het stuurwiel verliest.
5.4.3 R
EMMEN
Om te remmen:
1. neem eerst vaart terug door het toerental van de machine te verminderen;
2. duw de rempedaal helemaal in (☛ 4.2) om de snelheid nog eens te minderen, tot de
machine volledig stilstaat.
5.4.4 A
CHTERUITVERSNELLING
Het inschakelen van de achteruitversnelling DIENT altijd bij stilstand te gebeuren.
De achteruitversnelling wordt ingeschakeld zoals hierboven beschreven (☛ 5.4.2), door
de versnellingspook opzij te duwen en in de stand «R» te zetten.
̆
!
OPGELET!
OPMERKING
̆
!
OPGELET!
NL 20 GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN