31
NEDERLANDS
Zie blz. 4, fig. 3.
Bij gebruik van een luchtontvochtiger in een ruimte met een hoge relatieve
luchtvochtigheid, moet het waterreservoir vaker worden geleegd. In dat geval –of als
het apparaat een vaste plaats heeft gekregen– is aansluiting op een vaste afvoer
praktisch. Dit is mogelijk op de volgende manier:
• haal het waterreservoir uit het apparaat,
• plaats de los bijgeleverde plastic “selector” met de lange lip in het apparaat en
klik de “selector” vast in de plastic hoekjes,
• bevestig de te gebruiken afvoerslang aan de tuit van de “selector”,
• breng het andere einde van de afvoerslang aan op een vaste waterafvoer,
Let er hierbij speciaal op, dat:
- de afvoerslang niet gedraaid is of knikken heeft;
- de afvoeropening van de ontvochtiger niet onder water komt te liggen
(om tegendruk te voorkomen);
- de afvoerslang over de gehele lengte gelijkmatig afloopt.
Let op: zorg ervoor dat de afvoerslang niet kan bevriezen, zet anders de
ontvochtiger uit, of neem het waterreservoir weer in gebruik. Voor dat laatste moet
de “selector” worden verwijderd en het reservoir in de ontvochtiger geplaatst.
Aansluiten op een vaste waterafvoer
Legen van het waterreservoir
Zie blz. 4, fig. 2.
Als het waterreservoir (5 liter) vol is, schakelt de ontvochtiger zich uit en gaat het
lampje WATER FULL branden. Wacht een paar minuten zodat eventuele
waterresten nog in het reservoir kunnen lopen. Als het reservoir niet goed is
geplaatst kan de ontvochtiger niet werken en ook dan brandt het lampje.
Pak het waterreservoir aan de achterzijde van de luchtontvochtiger aan de
handgreep uit het apparaat en leeg het.
Zet het reservoir voorzichtig in de ontvochtiger terug, zie pijl op het waterreservoir
en let erop dat afvoerpijpje zich direct boven het vlottermechanisme bevindt.
Wanneer dit het geval is houdt het WATER FULL lampje op met branden, hetgeen
betekent dat het waterreservoir goed is geplaatst en uw ontvochtiger weer klaar is
voor gebruik.
Automatische ontdooiing
De TC 2000, SC 2000 hebben een automatische ontdooiing, waardoor ijsafzetting op
de koelspiraal bij lagere temperaturen of bij een lage luchtvochtigheid wordt voorkomen.
De compressor wordt daartoe in- of uitgeschakeld, de ventilator blijft echter werken.