12
ECO 810
3. INSTALLATIEVOORSCHRIFT
3.1. PLAATSINGS INSTRUCTIES
Bij de plaatsing van een kachel dienen plaatselijke en/of nationale voorschriften
op het gebied van brandveiligheid nauwgezet opgevolgd te worden. Raadpleeg
in twijfelgevallen de afdeling brandpreventie van de plaatselijke brandweer,
vooral bij plaatsing in een woning met brandbare wanden en/of vloeren.
Plaats het toestel op voldoende afstand van de achterwand. In geval van niet
brandveilige wanden dient de afstand zo groot te zijn, dat deze wand ook bij
zeer hoge stookbelasting niet heter kan worden dan 80°C. Plaats in geval van
twijfel een brandveilige afscherming.
De vloer waarop het toestel wordt geplaatst dient voldoende draagvermogen te
hebben.
Aanvoer van verbrandingslucht
Voor de goede werking van de kachel is verbrandingslucht noodzakelijk. De
aanzuigopening voor verbrandingslucht bevindt zich onder, aan de achterzijde
van de kachel. Deze lucht kan uit de woonkamer of uit de kruipruimte worden
betrokken. Zorg bij deze laatste optie dat de kruipruimte goed geventileerd
is. Het is ook mogelijk om de lucht van buitenaf aan te trekken. Gebruik voor
dit doel een aanzuigkanaal van Ø80 mm. Kies voor een inlaatopening op de
gevel waarbij de lucht altijd vrij kan worden aangezogen. (Bijvoorbeeld een
inlaatopening met een afdekplaat en vrije aanzuigopening aan de zijkanten.)
3.2. ROOKKANAAL
Verzeker u ervan, dat bestaande rookkanalen volledig gasdicht zijn en in goede
conditie verkeren. Het kanaal dient qua afmetingen over de volle lengte, inclusief
uitmondingspijp op het dak, een diameter van minimaal 150 mm te hebben.
Zorg voor een goede kap op de schoorsteen, ter vermijding van inregenen en
vervuiling (vogelnesten e.d.).
De trek van het kanaal is bepalend voor het juist branden van het toestel
(aanbevolen trek 0,15 mbar: = 15 Pa).
Bij problemen kunnen een aangepaste kap, desnoods een rookgasventilator
uitkomst bieden. Schakel een gespecialiseerd bedrijf in zodra u twijfel heeft over
een van bovengenoemde onderwerpen.