9
8. Geheugenwaarden laden
U kunt de geheugenwaarden van de 2 gebruikersgeheugen la-
den en de doorsneewaarde weergeven.
•
Druk op de geheugentoetsen M1 of M2. Vervolgens wordt de
doorsneewaarde van alle in dit gebruikersgeheugen opge-
slagen waarden weergegeven. Dit wordt aangeduid met de
weergave „A“.
•
Door nogmaals op de geheugentoets te drukken worden de
afzonderlijke meetresultaten weergegeven met WHO, aritmie
en HSD. De laatst gemeten waarde wordt als eerste weerge-
geven. Deze afzonderlijke waarden worden aangeduid met
de geheugenplaatsnummers 1 tot 60. Tijd en datum worden
afwisselend na ongeveer 2,5 seconden weergegeven.
•
Wanneer het geheugen al 60 afzonderlijke waarden bevat,
wordt de oudste waarde gewist om ruimte te maken voor de
nieuwe meetwaarde.
•
Schakel het apparaat met de start /stoptoets uit of het
apparaat wordt automatisch na ongeveer 30 seconden uitge-
schakeld.
Aanwijzing: U kunt de 2 gebruikersgeheugens ook gebruiken
om meetresultaten (bijvoorbeeld ’s morgens en ’s avonds) af-
zonderlijk op te slaan.
Het wissen van opgeslagen waarden
U kunt afzonderlijke opgeslagen waarden wissen, of alle waar-
den ineens.
•
Om afzonderlijke waarden te wissen kiest u eerst de opge-
slagen waarde en houdt u de geheugentoets M1 of M2 inge-
drukt. De aangegeven waarde begint te knipperen. Houd de
toets ingedrukt tot de aangegeven waarde geheel verdwijnt.
•
Om een compleet gebruikersgeheugen te wissen, selecteert
u het desbereffende gebruikersgeheugen. De gemiddelde
waarde wordt aangegeven met symbool „A“. Houd de ge-
heugentoets M1 of M2 ingedrukt tot de aangegeven waarde
knippert, en houdt u de toets verder ingedrukt totdat de aan-
gegeven waarde geheel verdwijnt.
9. Het apparaat reinigen en bewaren
•
Reinig het apparaat voorzichtig met alleen een licht bevoch-
tigd doekje.
•
Gebruik geen reinigings- of oplosmiddel.
•
Het apparaat mag in geen geval onder water worden gehou-
den, omdat dan vloeistof binnen kan dringen en het apparaat
kan beschadigen.
•
Als u het apparaat opslaat, mogen er geen zware voorwer-
pen op het apparaat staan. Verwijder de batterijen uit het ap-
paraat. De manchetslang mag niet scherp geknikt worden.
10. Fouten oplossen
F
outmeldingen kunnen optreden als
•
u tijdens het meten beweegt of praat (in het display verschijnt
„ERR 1“, „ERR 3“),
•
de manchetslang niet volgens de voorschriften aangesloten
is (in het display verschijnt „ERR 2“),
•
wanneer tijdens het plaatsen van de batterijen de start /stop-
toets
is ingedrukt,
•
het oppompen langer dan 20 seconden duurt (in het display
verschijnt „ERR 2“),
•
de oppompdruk hoger dan 300 mmHg is (in het display ver-
schijnt „ERR 300“).