nl Voor u in onze kookstudio uitgetest.
28
Grillen
Laat de deur van het apparaat tijdens het grillen
gesloten. Nooit grillen terwijl de apparaatdeur geopend
is.
Leg het te grillen stuk op het rooster. Plaats bovendien
de braadslede, met de schuine kant naar de
apparaatdeur, ten minste één inschuifhoogte eronder.
Zo wordt afdruipend vet opgevangen.
Neem indien mogelijk grillstukken van ongeveer
dezelfde dikte en hetzelfde gewicht. Dan worden ze
gelijkmatig bruin en blijven lekker mals. Leg de te
grillen stukken rechtstreeks op het rooster.
Keer ze met een grilltang. Wanneer u met een vork in
het vlees prikt, verliest het sap en wordt het droog.
Bestrooi vlees pas na het grillen. Zout onttrekt water
aan het vlees.
Aanwijzingen
■ Het grillelement wordt steeds weer in- en
uitgeschakeld, dat is normaal. Hoe vaak dit gebeurt,
is afhankelijk van de ingestelde grillstand.
■ Bij het grillen kan rook ontstaan.
■ Plaats de bakplaat of de braadslede bij het grillen
niet hoger dan op inschuifhoogte 3. Door de sterke
hitte vervormen ze en bij verwijdering kunnen ze de
binnenruimte beschadigen.
Braadthermometer
Afhankelijk van de versie van uw apparaat beschikt u
over een braadthermometer. Met de braadthermometer
kunt u exact garen. Lees de belangrijke instructies voor
het gebruik van de braadthermometer na in het
betreffende hoofdstuk. U vindt daar gegevens over het
insteken van de braadthermometer, de mogelijke
verwarmingsmethoden en verdere informatie.
Aanbevolen instelwaarden
De instelwaarden gelden voor ongevuld vlees,
braadklaar gevogelte en vlees en vis op
koelkasttemperatuur, die in de onverwarmde
binnenruimte worden geplaatst.
In de tabel vindt u gegevens voor gevogelte, vlees en
vis en voorgestelde gewichten. Wilt u zwaarder
gevogelte, vlees of vis bereiden, gebruik dan in elk
geval de lagere temperatuur. Om bij meerdere stukken
de bereidingsduur te bepalen dient u uit te gaan van het
gewicht van het zwaarste stuk. De stukken dienen
ongeveer even groot te zijn.
Hoe groter het gevogelte, het vlees of de vis, des te
lager de temperatuur en des te langer de bereidingstijd.
Gevogelte, vlees en vis na ca. ^ tot Z van de
opgegeven tijd keren.
Gevogelte
Prik bij eend of gans het vel onder de vleugels in. Zo
kan het vet weglopen.
Snijd bij eendenborst het vel in.Keer de eendenborst
niet.
Voeg wat vloeistof toe aan het gevogelte in de pan. De
bodem van de vorm dient ca. 1-2 c€m bedekt te zijn.
Let er bij het keren van gevogelte op dat eerst de
borstzijde resp. de kant van het vel onder ligt.
Gevogelte wordt bijzonder knapperig bruin als u het
tegen het einde van de bereidingstijd bestrijkt met
boter, zout water of sinaasappelsap.
Vlees
Bestrijk mager vlees naar wens met vet of leg er
reepjes spek op.
Voeg aan braadstukken van mager vlees een beetje
vloeistof toe. In glazen vormen moet de bodem van de
vorm ca. ^ cm hoog bedekt zijn.
Snij een zwoerd kruisgewijs in. Let er bij het keren van
braadvlees op dat eerst het zwoerd onder ligt.
Als het braadvlees klaar is, moet het nog 10 minuten in
de uitgeschakelde, gesloten binnenruimte blijven
liggen. Zo kan het vleessap zich beter verdelen. Wikkel
het braadvlees evt. in aluminiumfolie. Bij de opgegeven
bereidingstijd is de aanbevolen rusttijd niet inbegrepen.
Braden en stoven in een vorm is comfortabeler. U kunt
het braadvlees met de vorm eenvoudiger uit de
binnenruimte nemen en de saus direct in de vorm
bereiden.
De hoeveelheid vloeistof is afhankelijk van het soort
vlees en het materiaal van de vormen en of u een
deksel gebruikt. Wanneer u vlees in geëmailleerde of
donkere braadvormen klaarmaakt, is er wat meer
vloeistof nodig dan in glazen vormen.
Tijdens het braden verdampt de vloeistof in de vorm.
Voeg zo nodig voorzichtig wat vloeistof toe.
De afstand tussen het vlees en het deksel moet
minstens 3 cm bedragen. Het vlees kan tijdens de
bereiding uitzetten.
Voor het stoven braadt u het vlees naar wens eerst aan.
Voeg er voor het braadsap water, wijn, azijn of iets
soortgelijks aan toe. De bodem van de vorm dient ca 1-
2 cm bedekt te zijn.
Vis
Hele vis hoeft niet gekeerd te worden. Plaats de hele vis
in de zwemstand in de binnenruimte, met de rugvin
naar boven. Een ingesneden aardappel of kleine
ovenvaste vorm in de buik van de vis zorgt voor
stabiliteit.
De vis is gaar wanneer de rugvin gemakkelijk loslaat.
Doe bij het stomen twee tot drie eetlepels vloeistof en
wat citroensap of azijn in de vorm.