51
nl
Inschakelen van het
apparaat
Toets afb. W/1 indrukken. Het
temperatuurlampje +4ºC knippert. Het
apparaat begint te koelen. De
binnenverlichting is bij geopende deur
ingeschakeld.
Instellen van de
temperatuur
De temperatuur in de koelruimte is in de
fabriek op +4ºC ingesteld.
De instelwaarden kunnen gewijzigd
worden, zie de beschrijving bij het
bedieningspaneel: 2 insteltoets voor de
temperatuur.
Wij raden een instelling van +4ºC.
Gevoelige levensmiddelen niet warmer
dan bij +4ºC bewaren.
Aanwijzingen bij het
gebruik
• De ventilator (afb. Q/18) in de
koelruimte wordt, indien nodig, in- of
uitgeschakeld. (niet bij alle modellen)
• De voorzijde van het apparaat achter
de deur wordt gedeeltelijk licht
verwarmd waardoor de vorming van
condenswater in de buurt van de
deurafdichting wordt voorkomen.
• Terwijl de koelmachine loopt, vormen
zich dooiwaterdruppels of een laagje
rijp op de achterwand van de
koelruimte. Dit is normaal. U hoeft de
dooiwaterdruppels niet af te wissen of
de rijp af te schrapen. De achterwand
wordt automatisch ontdooid. Het
dooiwater loopt via het afvoergootje
(afb. I/A) naar de koelmachine, waar
het verdampt.
• Bij een hoge luchtvochtigheid kan zich
condenswater vormen in de koelruimte,
vooral op glazen legplateaus. Als dit
het geval is, dient u de levensmiddelen
verpakt te bewaren en een lagere
koelruimtetemperatuur te kiezen.
• Als de deur van de diepvriesruimte na
het sluiten niet meteen weer geopend
kan worden: twee tot drie minuten
wachten tot de ontstane onderdruk is
opgeheven.
• Door het koelsysteem kan zich op de
vriesroosters op sommige plaatsen al
snel een laagje rijp afzetten. Dit heeft
geen invloed op het functioneren van
het apparaat of op het stroomverbruik.
Ontdooien is pas nodig als zich op het
hele oppervlak van het vriesrooster
een laag rijp of ijs met een dikte van
meer dan 5 mm heeft gevormd.
• Zorg dat de kunststof delen in het
apparaat of de deurafdichting niet met
olie of vet in aanraking kome. Ze
kunnen poreus worden.
• Geen levensmiddelen plaatsen in de
nabijheid van de sensor van de
koelruimte (fig. Q/19); op deze wijze
wordt een optimale werking van uw
apparaat bereikt.