10 Controle / Weer in dienst stellen
Na het toestel geïnstalleerd te hebben,
controleert u de goede werking ervan:
Schakel het toestel in volgens de
indicaties van de gebruiksaanwijzing en
controleer of het goed werkt.
Controleer alle bediening- en veilig-
heidsvoorzieningen, hun regeling en
hun staat van werking.
•
•
11 Informatie van de gebruiker
De gebruiker van het toestel moet
geïnformeerd worden over de bediening
en de werking van zijn toestel.
Leg hem de werking van het toestel uit
zodat hij er vertrouwd mee raakt.
Bekijk samen met hem de
gebruiksaanwijzing en beantwoord zijn
eventuele vragen.
Geef alle handleidingen en
documentatie van het toestel aan de
gebruiker en vraag hem om ze in de
buurt van het toestel te bewaren.
Leg de gebruiker meer bepaald de
veiligheidsinstructies voor die hij in acht
moet nemen.
•
•
•
•