16
b) De motor stopt wanneer:
– de gebruiker de stoel verlaat terwijl de messen ingeschakeld zijn;
– de gebruiker de stoel verlaat terwijl de koppeling niet in de “vrije”
stand staat;
– de gebruiker de stoel verlaat terwijl de koppeling wel in de “vrije”
stand staat, maar de handrem niet is ingeschakeld;
– de handrem wordt ingeschakeldzonder de messen te hebben uit-
geschakeld.
– de versnelling gebruikt wordt ( 4.22) of het pedaal van de aan-
drijving ( 4.32) met ingeschakelde parkeerrem.
5.3 UIT TE VOEREN WERKZAAMHEDEN
VOOR DE INGEBRUIKNAME
Alvorens te beginnen met werken dienen er enkele controles en han-
delingen uitgevoerd te worden om er zeker van te zijn dat het werk op
de meest nuttige en veilige manier zal verlopen.
5.3.1 De stoel afstellen
Om de positie van de stoel
af te stellen schoreft u de
vier stelschroeven (1) wat los
en laat u de stoel langs de
steungaten schuiven.
Wanneer de stoel op de
juiste hoogte staat, zet u de
vier stelschroeven (1) stevig
aan.
5.3.2 Bandenspanning
Een juiste bandenspanning is noodzakelijk om het maaidek geheel
evenredig boven het grasoppervlak te krijgen, zodat u een mooi maai-
beeld krijgt.
Schroef de beschermdopjes los en sluit de kleppen aan op een pers-
luchttoevoer voorzien van een drukmeter en regel de druk op de aan-
gegeven waarden.
5.3.3 Olie en benzine bijvullen
Het type van olie en benzine dat gebruikt
moet worden is aangegeven in de handleiding van de motor.
Controleer het oliepeil wanneer
de motor stilstaat: het oliepeil
moet zich, volgens de modalitei-
ten in de handleiding van de
motor, tussen de aanduidingen
MIN. en MAX. van de peilstok
bevinden.
OPMERKING
NL