627802
234
Zoom out
Zoom in
Vorherige Seite
1/240
Nächste Seite
Het online-instructieboek
j
e
Als u het instructieboekje online raadpleegt, hebt u tevens
toegang tot de meest recente informatie. Deze informatie
is gemakkelijk te herkennen aan de paginamarkeringen die
worden weergegeven met dit pictogram:
Als de rubriek "MyCitroën" niet beschikbaar is op de website van
het merk voor uw land, kunt u uw instructieboekje op het volgende
internetadres raadplegen:
http://service.citroen.com
Selecteer:
Uw instructieboekje is ook te vinden op de website van Citroën,
in de rubriek "MyCitroën".
Op deze persoonlijke pagina vindt u informatie over onze producten
en diensten en kunt u rechtstreeks contact opnemen met het merk:
een voor u op maat gemaakte pagina.
de link in het gedeelte voor "Particulieren",
de taal,
het model van uw auto,
de uitgiftedatum die overeenkomt met de datum van deel 1A op het
kentekenbewijs van uw auto.
U kunt hier uw instructieboekje in dezelfde lay-out bekijken.
Uw auto is, afhankelijk van het
uitrustingsniveau, de uitvoering en de
speci eke kenmerken voor het land
waarvoor uw auto bestemd is, slechts van
een deel van de in dit boekje vermelde
uitrustingen voorzien.
Het monteren van elektrische uitrustingen
of accessoires die niet onder een
artikelnummer in het assortiment van
Citroën voorkomen, kan storingen in
het elektronisch systeem van uw auto
veroorzaken. Wij verzoeken u hier rekening
mee te houden en contact op te nemen
met een vertegenwoordiger van het merk
CITROËN om u te laten informeren over
het assortiment uitrustingen en accessoires
voorzien van een artikelnummer.
Goede Reis.
Wij maken u attent op het volgende:
CITROËN beschikt wereldwijd
een uitgebreid gamma modellen. Modellen die worden gekenmerkt
een geraf neerde mix van hoogwaardige techniek en constante innovatie,
evenals een moderne en creatieve
van het begrip mobiliteit.
Wij danken u voor uw keuze en wensen u veel plezier met uw auto.
Achter het stuur van uw nieuwe
geniet u
als u elke uitrusting,
elke schakelaar
en elke instelling kent.
Neem voor alle werkzaamheden aan uw
auto contact op met een gekwali ceerde
werkplaats die beschikt over de juiste
technische informatie, vakkennis en
apparatuur. Het CITROËN-netwerk is in
staat u dit te bieden.
2
Inhoud
Sleutel 19
Portieren 22
Achterklep 24
Dakklep 27
Centrale vergrendeling 28
Instrumentenpaneel 29
Tijd instellen 30
Verklikkerlampjes 31
Brandstofniveaumeter 37
Koelvloeistof 37
Detectiesysteem te lage
bandenspanning 38
Onderhoudsindicator 39
Dimmer
dashboardverlichting 40
Versnellingsbak 41
Schakelindicator 41
EGS 6-versnellingsbak 42
Stuurwiel verstellen 44
Stop & Start 45
Starten en stoppen 48
Wegrijden op
een helling 49
Lichtschakelaar 50
Ruitenwisserschakelaar 53
Snelheidsregelaar 55
Snelheidsbegrenzer 58
Verwarming /
Handbediende
airconditioning 61
automatisch 63
Ontdooien en
ontwasemen 65
Voorstoelen 67
Achterbank 69
Achterstoelen
(5 zitplaatsen) 72
Achterstoelen
(7 zitplaatsen) 75
Flexibel interieur 82
Indeling 84
Modutop dak 88
Allesdrager 93
Plafonniers 94
Bagagescherm
(5 zitplaatsen) 95
Bagagescherm
(7 zitplaatsen) 99
Spiegels 101
Elektrisch bedienbare
ruiten 103
2
. VOORDAT u GAAT RIJDEN
19-49
4
. VEILIGHEI
D
104-12
6
Presentatie 4
Buitenzijde 6
Cockpit 8
Middenconsole 9
Comfort 10
Zicht 11
Rijden 12
Interieur 13
Voorzieningen achterin 14
Kinderen in de auto 15
Ventilatie 16
Eco-rijden 17
1. IN EEN OOGOPSLA
G
4-1
Alarmknipperlichten 104
Handrem 104
Parkeerhulp 105
ABS 107
Brake Assist System 107
ASR en ESP 108
"Grip control" 109
Veiligheidsgordels 111
Airbags 114
Uitschakeling
passagiersairbag 117
Kinderzitjes 118
Aanbevolen
kinderzitjes 120
Bevestiging 121
ISOFIX-kinderzitjes 124
Kinderbeveiliging 125
3
. ERGONOMIE en
COMFORT 50-103
3
Inhoud
INHOU
D
9
. TECHNOLOGIE aan
BOOR
D
5. ACCESSOIRES 127-130
6. ONDERHOU
D
131-140
7.
S
NEL WEER OP WEG
141-16
1
Urgence-oproep of
Assistance-oproep 9.1
MyWay 9.3
Autoradio 9.37
Trekken van een
aanhanger 127
Overige accessoires 129
Motorkap openen 132
Benzinemotor 133
Dieselmotor 134
Niveaus 135
Controles 137
Brandstof 139
Brandstoftoevoer
uitgeschakeld 140
Handopvoerpomp
diesel 140
Accu 141
Bandenreparatieset 143
Wiel verwisselen 144
Afneembaar
sneeuwscherm 148
Lampen vervangen 149
Zekeringen 154
Wisserbladen
vervangen 158
Slepen van de auto 159
8
. TECHNISCHE
G
EGEVEN
S
162-16
8
Afmetingen 162
Gewichten 166
Identi catiegegevens 167
10. WEGWIJZER
169-17
3
Exterieur 169
Bestuurdersplaats 170
Interieur 172
Technische gegevens -
Onderhoud 173
De rubriek "We
g
wi
j
zer"
bi
e
d
t u
d
e mo
g
e
lijkh
e
id
om de schakelaars,
f
u
n
c
ti
es
e
n
desbe
tr
e
ff
e
n
de
p
a
gi
nanummers teru
g
te
vinden op de schematische
a
fbeeldin
g
en van de auto
(
visuele index
)
.
In de rubriek "Technologie
aan boord" maakt u kennis
met de nieuwe radio- en
navigatiesystemen.
4
PRE
S
ENTATIE
In de rubrieken kunt u de volgende symbolen
aantreffen:
Dit instructieboekje is ontwikkeld om u in korte tijd
vertrouwd te maken met alle functies van uw nieuwe auto.
Het instructieboekje is verdeeld in 10 rubrieken met elk
een eigen kleur. In de rubrieken komen alle mogelijke
functies van de auto gerangschikt per thema aan bod.
In rubriek 8 vindt u een overzicht van de technische
gegevens van uw auto. De visuele index achter in dit
instructieboekje verwijst u naar de bladzijden met meer
informatie over de desbetreffende uitrusting en functies.
dit symbool verwijst naar de rubriek en het gedeelte
waar meer informatie over de desbetreffende functie is
te vinden,
dit symbool vraagt uw aandacht voor aanvullende
informatie die u helpt de gebruiksmogelijkheden van
uw auto optimaal te benutten,
dit symbool geeft een waarschuwing met betrekking
tot de veiligheid van de inzittenden en de voorzieningen
aan boord.
Wij maken u attent op het volgende:
Uw auto is, afhankelijk van het uitrustingsniveau, de
uitvoering en de speci eke kenmerken voor het land
waarvoor uw auto bestemd is, slechts van een deel van
de in dit boekje vermelde uitrustingen voorzien.
5
2d
2a
6a
2b
6b
7a
7b
2c
2e
4
4
6
Exterieur
2c
2e
2b
7a
4
6a
7b
2a
6b
4
2d
7
1
IN EEN OOGOPSLA
G
Exterieur
Verklaring
: verwijzing rubriek
: verwijzing bladzijde
19
25
24
105
109
"Grip control" Lampen vervangen
149
139
Brandstoftankklep geopend
Parkeerhulp
Motorkap openen
132
22
Sleutel - Afstandsbediening
Achterdeuren
Schuifdeur
Achterklep en achterruit
Reservewiel en bandenreparatieset
143,
144
27
Dakklep
8
Interieur
COCKPIT
1. Schakelaar verlichting/
richtingaanwijzers.
2. Instrumentenpaneel met display.
3. Schakelaar ruitenwissers/
ruitensproeiers/boordcomputer.
4. Contact.
5. Bediening autoradio.
6. Bestuurdersairbag/claxon.
7. Hendel stuurwielverstelling.
8. Bediening snelheidsregelaar/-
begrenzer.
9. Bedieningspaneel parkeerhulp/
koplampverstelling, ESP, Stop &
Start.
10. Hendel motorkapontgrendeling.
11. Schakelaars elektrisch
verstelbare buitenspiegels.
4
2
9
9
1
IN EEN OOGOPSLA
G
Interieur
MIDDENCONSOLE
1. Bedieningspaneel ruitbediening.
2. Bedieningspaneel
alarmknipperlichten/centrale
vergrendeling, kinderbeveiliging.
3. Aansteker.
4. Bediening verwarming/ventilatie.
5. Opbergvak.
109 6. Grip Control.
7. Autoradio.
8. Display.
42
9.1 10. Urgence- of
Assistance-oproep.
9. Selectiehendel
EGS-
versnellingsbak.
2
3
4
3
3
10
Interieur
Stuurwiel Opbergvakken
1. Verstelling in
lengterichting.
2. Rugleuning-
verstelling.
3. Hoogteverstelling
zitgedeelte.
4. Hoogte- en
hoekverstelling
hoofdsteun.
Bestuurdersstoel
67
44
86
111
101
COMFORT
Het gereedschapsset bevindt zich
onder de rechter voorstoel.
Hoogte- en diepteverstelling stuurwiel.
Buitenspiegels
Handmatige verstelling.
Elektrische verstelling.
Autogordels
Hoogteverstelling.
Vastmaken.
3
3
7
3
11
1
IN EEN OOGOPSLA
G
Interieur
Verlichting uitgeschakeld.
Parkeerlichten.
Grootlicht (blauw).
Dimlicht (groen).
2 hoge snelheid.
1 normale snelheid.
I interval.
0 uit.
È één keer wissen.
AUTO, duw de schakelaar één
keer naar beneden. Als het
contact langer dan een minuut
uitgeschakeld is geweest,
dient de functie opnieuw
ingeschakeld te worden.
AUTO, automatische
inschakeling verlichting.
50
53
ZICHT
Functie snelweg: door middel van
één beweging omhoog of omlaag
knipperen de richtingaanwijzers aan de
desbetreffende zijde driemaal.
149
Lichtschakelaar Schakelaar ruitenwissers Lampen vervangen
Let er bij slechte of winterse
weersomstandigheden op dat de
verlichtingsunits niet worden bedekt
door modder of sneeuw.
Service-stand van de ruitenwissers voor
Wanneer binnen een minuut
na afzetten van het contact de
ruitenwissers worden bediend, komen
deze langs de voorruitstijlen te staan.
54,
158
3
2
9
3
9
4
12
Interieur
Snelheidsregelaar
De snelheid van de auto moet
hoger zijn dan 40 km/h en
minimaal de 4e versnelling
moet ingeschakeld zijn.
Als u het rempedaal loslaat, hebt u
ongeveer 2 seconden de tijd om weg te
rijden, zonder dat de auto achteruitrolt
of u de handrem hoeft te gebruiken.
55
49
RIJDEN
De te programmeren snelheid van de
auto moet hoger zijn dan 30 km/h.
58
Urgence- en Assistance-oproep
Rubriek 9
Hill Start Assist
Autoradio
Grip control
Snelheidsbegrenzer
Via deze on-board functie
kunt u een noodhulpoproep
of een pechhulpoproep laten
uitgaan naar de helpdesk van
CITROËN.
ESP (normale stand).
Zand.
Sneeuw.
Modder.
ESP OFF.
109
3
3
3
9
13
1
IN EEN OOGOPSLA
G
Interieur
Armsteun USB-speler
Modutop dak, parfumeur
INTERIEUR
Verwijder de armsteun of de extra uitneembare console om
de passagiersstoel neer te kunnen klappen in de tafelstand.
84
88, 90
68
Het multifunctionele dak verlengt de standaard dakconsole.
De parfumeur werkt via de luchtroosters in de dakconsole.
Voorzieningen vóór
3
3
3
3
14
Interieur
Bagagescherm, 5 zitplaatsen Achterstoelen, 5 zitplaatsen
V
OORZIENINGEN ACHTERIN
72
75
95
99
Maximale belasting
Dakconsole: 5 kg.
Modutop dak:
- opbergvakken middelste gedeelte:
6 kg,
- opbergruimte: 10 kg,
- dakdragers in lengte- of
breedterichting: 35 kg.
Dwarsdragers: 75 kg.
Bagagescherm, 7 zitplaatsen Achterstoelen, 7 zitplaatsen
3
3
4
4
4
15
1
IN EEN OOGOPSLA
G
Interieur
Antiklemvoorziening Uitschakelen airbag
Kinderzitjes Kinderbeveiliging schuifdeur Spiegel naar achterpassagiers
KINDEREN IN DE AUTO
125
103
102
118
117
3
3
3
3
16
Interieur
VENTILATIE
Tips voor het instellen van de handbediende airconditioning
Voor een optimale werking van het systeem is het raadzaam de volgende instellingen te gebruiken:
Gewenste
werking
Luchtverdeling Temperatuur
Luchtopbrengst
Luchtrecirculatie
A/C
Warm -
Koud
Ontdooien
Ontwasemen
65
Bij de automatische airconditioning is het raadzaam de stand AUTO te
gebruiken, ongeacht de gewenste werking.
Schakel deze uit zodra de luchtkwaliteit in de auto naar wens is.
63
Verwarming
Airconditioning
Automatische airconditioning
61
61
17
1
IN EEN OOGOPSLA
G
E
co-r
ijd
en
Door in de dagelijkse praktijk een aantal aanwijzingen op te volgen kunt u het brandstofverbruik en de CO
2
-uitstoot van
uw auto verminderen.
Maak optimaal gebruik van de
versnellingsbak
Als uw auto is voorzien van een
handgeschakelde versnellingsbak,
rijd dan rustig weg, schakel zo snel
mogelijk de tweede versnelling in
en schakel bij voorkeur relatief snel
over naar een hogere versnelling.
Volg de aanwijzingen van de
schakelindicator (indien aanwezig)
die op het instrumentenpaneel
worden weergegeven.
Als uw auto is voorzien van een
automatische versnellingsbak of
een EGS-versnellingsbak, laat de
selectiehendel dan in de stand Drive
"D" of Auto "A" (afhankelijk van het
type versnellingsbak) staan en trap
het gaspedaal niet bruusk of diep in.
Gebruik op slimme wijze de
elektrische voorzieningen
Als bij het instappen blijkt dat de
temperatuur in de auto hoog is
opgelopen, open dan alle ruiten en
de ventilatieroosters alvorens de
airconditioning in te schakelen.
Sluit vanaf een snelheid van
50 km/h de ruiten, maar laat de
ventilatieroosters geopend.
Gebruik de voorzieningen in het
interieur die de temperatuurstijging
kunnen beperken (blinderingspaneel
van het panoramadak,
zonneschermen, enz.).
Schakel de verlichting en de
mistlampen uit als het zicht
voldoende is.
Laat de motor vooral 's winters na het
starten niet stationair warmdraaien,
maar rijd zo snel mogelijk weg: uw
auto warmt sneller op als u rijdt.
Kies voor een soepele rijstijl
Houd afstand van de auto's voor
u, rem bij voorkeur af op de motor
in plaats van het rempedaal te
gebruiken en trap het gaspedaal
geleidelijk in. Als u deze aanwijzingen
naleeft, neemt het brandstofverbruik
en de CO
2
-uitstoot af en wordt de
geluidsoverlast door het verkeer
beperkt.
Als het verkeer goed doorstroomt,
gebruik dan vanaf een snelheid
van ongeveer 40 km/h de
snelheidsregelaar (indien aanwezig).
Sluit als passagier zo min mogelijk
multimedia-apparatuur (DVD-
speler, MP3-speler, spelcomputer,
enz.) op de auto aan om het
elektriciteitsverbruik, en dus het
brandstofverbruik, te beperken.
Koppel externe apparatuur los als u
de auto verlaat.
Schakel de airconditioning uit
zodra de gewenste temperatuur is
bereikt (behalve bij auto's met een
automatische airconditioning).
Schakel de achterruitverwarming
en de ontwaseming uit zodra deze
niet meer nodig zijn als deze niet
automatisch worden aangestuurd.
Schakel de stoelverwarming zo snel
mogelijk uit.
18
Beperk de oorzaken van een
hoger brandstofverbruik
Verdeel het gewicht evenwichtig
over de auto: plaats de zwaarste
voorwerpen in de bagageruimte, zo
dicht mogelijk bij de achterbank.
Beperk de belading en de
luchtweerstand (dakdragers,
imperiaal, etsendrager, aanhanger,
enz.) van uw auto. Gebruik liever een
dakkoffer.
Verwijder na gebruik de dakdragers
en het imperiaal.
Vervang na de winter zo snel
mogelijk de winterbanden door
zomerbanden.
Houd u aan de
onderhoudsvoorschriften
Controleer regelmatig de
bandenspanning (bij koude
banden), houd u daarbij aan de
bandenspanning die staat vermeld op
de sticker op de portiersponning aan
bestuurderszijde.
Controleer de bandenspanning met
name:
- voor een lange rit,
- bij de wisseling van de seizoenen,
- als de auto gedurende langere tijd
niet is gebruikt.
Vergeet niet de bandenspanning van
het reservewiel en van de wielen
van de aanhanger of de caravan te
controleren.
Laat uw auto regelmatig onderhouden
(olie verversen, olie lter en
lucht lter vervangen, enz.) en houd
u daarbij aan het door de fabrikant
voorgeschreven interval.
Laat bij het tanken het vulpistool
niet meer dan drie keer afslaan; zo
voorkomt u dat brandstof uit de tank
stroomt.
U zult bij een nieuwe auto merken
dat pas na 3000 km het gemiddelde
brandstofverbruik zich stabiliseert.
19
V
OORDAT u GAAT RIJDE
N
2
S
LEUTEL
Met de sleutel kunt u de sloten van de
auto vergrendelen en ontgrendelen, de
tankdop openen en sluiten en de motor
starten en afzetten.
TOEGANG TOT DE AUTO
A
FSTANDSBEDIENING
Centrale ontgrendeling
Centrale vergrendeling
Druk op deze knop om uw
auto te vergrendelen.
Dit wordt bevestigd door het één keer
knipperen van de richtingaanwijzers.
Als één van de portieren of deuren is
geopend of niet goed is gesloten, werkt
de centrale vergrendeling niet.
Supervergrendeling
Door binnen vijf seconden na het
inschakelen van de vergrendeling
nogmaals op het gesloten hangslot te
drukken wordt de supervergrendeling
ingeschakeld.
Dit wordt bevestigd door het
gedurende ongeveer twee seconden
branden van de richtingaanwijzers.
De supervergrendeling blokkeert
het van binnenuit en van buitenaf
openen van de portieren. Laat daarom
niemand in de auto achter als de
supervergrendeling is ingeschakeld.
Als de supervergrendeling van
binnenuit is ingeschakeld met de
afstandsbediening, wordt zodra
de auto wordt gestart de normale
vergrendeling weer ingeschakeld.
Druk op deze knop om uw
auto te ontgrendelen.
Dit wordt bevestigd door het twee keer
knipperen van de richtingaanwijzers.
Toegang tot de auto
2
0
Gebruiksvoorschrift
Houd de afstandsbediening vrij van
vet, stof en vocht.
Een zwaar voorwerp dat aan de sleutel
hangt terwijl deze in het contactslot
zit (sleutelhanger, ...), kan storingen
veroorzaken.
AFSTANDSBEDIENING
Synchroniseren van de
afstandsbediening
Na het vervangen van de batterij of
het losnemen van de accukabels kan
het zijn dat de afstandsbediening
gesynchroniseerd moet worden.
Wacht ten minste 1 minuut voordat u
de afstandsbediening gebruikt.
Steek de sleutel in het contactslot
met de knoppen (hangslot) van de
afstandsbediening naar u toe.
Zet het contact aan.
Druk binnen 10 seconden op de
vergrendelknop (gesloten hangslot)
en houd deze ten minste 5 seconden
ingedrukt.
Zet het contact af.
Wacht ten minste 1 minuut voordat u
de afstandsbediening gebruikt.
De afstandsbediening werkt nu weer.
Gebruik uitsluitend batterijen van
hetzelfde type als de oorspronkelijke
batterijen of de door het CITROËN-
netwerk voorgeschreven batterijen.
Gooi de batterij van de
afstandsbediening niet weg: de batterij
bevat metalen die schadelijk zijn voor
het milieu.
Lever de batterij in bij het CITROËN-
netwerk of een speciaal verzamelpunt.
Uitklappen / inklappen van de sleutel
Batterij vervangen
Batterij: CR 1620 / 3 V
Als de batterij leeg is, verschijnt een
melding op het display in combinatie
met een geluidssignaal.
Wip dan het huis met een muntstuk bij
het oog los om bij de batterij te komen.
Als de afstandsbediening na het
vervangen van de batterij niet werkt,
moet deze opnieuw gesynchroniseerd
worden.
Als de batterij niet wordt vervangen
door een batterij van hetzelfde type,
kan de afstandsbediening defect
raken.
Druk op deze knop om de
sleutel uit te klappen.
Druk om de sleutel in te
klappen op deze verchroomde
knop en duw de sleutel in de
houder. Wanneer u bij het inklappen
niet op de knop drukt, kan het
mechanisme beschadigd raken.
Toegang tot de auto
2
1
V
OORDAT u GAAT RIJDE
N
2
Als u de auto verlaat, controleer dan of
de verlichting uitgeschakeld is en laat
geen waardevolle voorwerpen in het
zicht achter.
Haal uit veiligheidsoverwegingen
(kinderen in de auto) de sleutel uit het
contactslot als u de auto verlaat, ook al
is dit voor een korte tijd.
Gebruiksvoorschrift
Breng geen wijzigingen aan in de
elektronische startblokkering.
Speel niet met de knop van de
afstandsbediening, om te voorkomen
dat de portieren per ongeluk
ontgrendeld worden.
Als zich in de buurt van de
afstandsbediening andere
apparaten bevinden die in hetzelfde
frequentiegebied werken (mobiele
telefoons, alarmsystemen van
gebouwen), kan de werking van de
afstandsbediening tijdelijk verstoord
worden.
De afstandsbediening werkt niet als de
sleutel zich in het contact bevindt, ook
al is het contact afgezet.
ELEKTRONISCHE
STARTBLOKKERING
Alle sleutels zijn voorzien van een chip
voor de elektronische startblokkering.
Dit systeem blokkeert het
brandstofsysteem van de motor en wordt
automatisch ingeschakeld zodra de
sleutel uit het contact wordt verwijderd.
Bij het aanzetten van het contact
moet de code van de sleutel worden
herkend door de startblokkering.
De sleutelbaard moet volledig worden
uitgeklapt om een goede communicatie
van de startblokkering mogelijk te maken.
Bij verlies van uw sleutels
Neem het kentekenbewijs van uw
auto en een geldig identiteitsbewijs
mee naar een servicepunt van het
CITROËN-netwerk .
Het CITROËN-netwerk kan de
sleutel- en transpondercode
achterhalen om nieuwe sleutels te
bestellen.
Let er bij het aanschaffen van een
tweedehands auto op dat:
- uw sleutels door het CITROËN-
netwerk in het elektronische
geheugen worden opgeslagen,
zodat u er zeker van kunt zijn dat
de in uw bezit zijnde sleutels de
enige zijn waarmee de auto kan
worden gestart.
Toegang tot de auto
22
SCHUIFDEUREN
Van buitenaf
Trek de handgreep naar u toe en
vervolgens naar achteren en schuif de
schuifdeur tot voorbij het zware punt
naar achteren om de deur open te
houden.
Een mechanisch systeem voorkomt
dat de linker schuifdeur kan worden
geopend als de brandstofvulklep is
geopend.
V
OORPORTIEREN
Van binnenuit
Gebruik de portiergreep om het
desbetreffende portier te ontgrendelen
en te openen.
Van buitenaf
Gebruik de afstandsbediening om de
auto te vergrendelen/ontgrendelen.
Steek de sleutelbaard in het slot
van het bestuurdersportier als de
afstandsbediening niet werkt.
Toegang tot de auto
2
3
V
OORDAT u GAAT RIJDE
N
2
Van binnenuit
Ontgrendel de schuifdeur met deze
handgreep en schuif de deur naar
achteren open tot het zware punt.
Open de schuifdeur tot voorbij het
zware punt om hem open te houden.
Sluit de schuifdeur met behulp van de
handgreep om hem voorbij het zware
punt te schuiven. Maak vervolgens
gebruik van de uitsparing aan de
bovenzijde van de portierstijl om de
schuifdeur in de vergrendeling te
trekken.
Beweeg de schuifdeur niet met behulp
van het handvat.
Gebruiksvoorschrift
Controleer of de rail op de vloer vrij
is van voorwerpen die het openen of
sluiten van de schuifdeur in de weg
kunnen staan.
Houd als de auto op een helling
staat de schuifdeur vast bij het
open- en dichtschuiven. Anders
kan de schuifdeur sneller open- of
dichtgaan dan de bedoeling is en letsel
veroorzaken.
Ga om veiligheidsredenen en om
storingen te voorkomen niet rijden met
geopende schuifdeuren.
Uit te voeren handeling bij een
lege accu
Voorportier passagierszijde en zijdeuren
Gebruik het slot om de portieren
mechanisch te vergrendelen in geval
van een storing in de accu of de centrale
vergrendeling.
) Trek aan de portiergreep aan de
binnenzijde om het portier te openen
en uit te stappen.
) Steek, om het portier te
vergrendelen, de sleutel in het
slot in de zijkant van het portier
en draai de sleutel een achtste
omwenteling .
Bestuurdersportier
) Steek de sleutel in het slot en draai
deze rechtsom om het portier te
vergrendelen en linksom om het
portier te ontgrendelen.
Toegang tot de auto
24
ACHTERKLEP
(
vol
g
ens uitvoerin
g)
Van binnenuit
Ruit van de achterklep
De ruit van de achterklep kunt u
openen, zodat u het achtercompartiment
rechtstreeks kunt bereiken zonder dat u
de klep hoeft te openen.
Noodbediening
Hiermee kan bij een eventuele storing
in de centrale vergrendeling de
achterklep van binnenuit ontgrendeld
worden.
Steek een kleine schroevendraaier in
de opening tussen de achterklep en
de vloer. Verplaats de nok naar links
om het slot te ontgrendelen en duw de
klep vervolgens open.
Van buitenaf
De achterklep kan worden
vergrendeld en ontgrendeld met de
afstandsbediening.
Druk om de achterklep te openen op
de knop onder de sierlijst en trek de
klep open.
U kunt gebruik maken van een lus om
de geopende achterklep te sluiten.
Trek de achterklep omlaag tot aan het
evenwichtspunt en duw de achterklep
vervolgens volledig dicht.
Openen
Druk nadat u de auto met de
afstandsbediening of de sleutel hebt
ontgrendeld op de knop en til de
achterruit op om hem te openen.
Sluiten
Sluit de achterruit door op het midden
van de ruit te drukken totdat deze
volledig gesloten is.
De achterklep en de ruit van de
klep kunnen niet gelijktijdig worden
geopend. De ruit zou anders
beschadigd kunnen raken.
Toegang tot de auto
2
5
V
OORDAT u GAAT RIJDE
N
2
ACHTERDEUREN
Van buitenaf
Trek om de achterdeuren te openen de
handgreep naar u toe.
Trek aan de hendel om de rechterdeur
te openen.
Sluit om de achterdeuren te sluiten
eerst de rechterdeur en vervolgens de
linkerdeur.
Bij uitvoeringen met achterklep is de
achterbumper versterkt en kan deze
als opstap worden gebruikt.
Praktische informatie
Bij het vervoer van lange voorwerpen
kan met de rechter achterdeur
geopend worden gereden. De linker
achterdeur wordt gesloten gehouden
door de duidelijk zichtbare gele
vergrendeling in de deurstijl. Deze
gesloten deur mag niet worden
gebruikt om lading op zijn plaats te
houden.
Rijd alleen met een geopende deur
als het niet anders kan. Respecteer de
wettelijke veiligheidsvoorschriften om
medeweggebruikers op de uítstekende
belading te attenderen.
De twee achterdeuren zijn
asymmetrisch (2/3 - 1/3), met de kleine
deur rechts.
Ze zijn voorzien van een centraal slot.
Toegang tot de auto
26
Van binnenuit
Trek de handgreep naar u toe om de
linkerdeur te openen.
Openen tot ongeveer 180°
De deurvangers maken het mogelijk
de achterdeuren met een hoek van
ongeveer 90° tot 180° te openen.
Trek als de deur is geopend aan de
gele hendel.
Bij het sluiten van de deur komt
de deurvanger automatisch in zijn
oorspronkelijke stand terug.
Bij het parkeren
van de auto met de
achterdeuren 90°
geopend, bedekken
de deuren de
achterlichten. Gebruik
een gevarendriehoek of
een andere signalering
die door de regelgeving
en wetten van uw land
voorgeschreven is om
andere weggebruikers,
die in dezelfde richting
rijden en niet opmerken
dat u stilstaat, te
waarschuwen.
Toegang tot de auto
2
7
V
OORDAT u GAAT RIJDE
N
2
DAKK
L
EP
Steunstang
U heeft de beschikking over een
steunstang voor het vervoer van lange
stukken na het openen van de girafon.
Klap de steunstang neer door de
hendel omhoog te zetten.
Breng het uiteinde van de stang naar
de achterdeursponning.
Houd de te vervoeren lange
voorwerpen met één hand vast, til
ze op en zet met de andere hand de
steunstang terug.
Controleer of deze goed is vergrendeld
door de handgreep naar beneden te
duwen tot voorbij het zware punt en zet
de lading stevig vast.
De achterbumpers zijn versterkt
voor het gebruik als treeplank bij
het instappen in de laadruimte.
Ga nooit rijden als de steunstang niet
op zijn plaats zit.
De achterdeuren kunnen alleen
worden vergrendeld als de
steunstang is geplaatst.
Let bij het rijden met geopende
girafon op wegen met een beperkte
doorrijhoogte.
Laat geen belading tegen de
achterdeuren rusten.
Respecteer de wettelijke voorschriften
om medeweggebruikers op de
uítstekende belading te attenderen.
De steunen opzij kunnen worden
gebruikt als bevestigingspunten.
- laat het zwarte hendeltje zakken om
de dakklep te vergrendelen.
Door de dakklep te vergrendelen, wordt
deze goed op het rubber geplaatst
waardoor een juiste afdichting, zonder
bijgeluiden, is gegarandeerd.
Deze dakklep achter is alleen mogelijk
bij uitvoeringen met achterdeuren.
Openen van de dakklep:
- til het zwarte hendeltje van de kap
omhoog,
- duw de dakklep voorzichtig naar
beneden en maak de haak los,
- trek de dakklep omhoog,
- open de dakklep tot voorbij het
zware punt om hem te blokkeren
met de steunen.
Sluiten van de dakklep:
- controleer of de steunstang goed is
vergrendeld,
- laat de dakklep zakken,
- pak, terwijl u de dakklep naar
beneden duwt, de twee ringen van
de veer vast en zet de haak op zijn
plaats,
Toegang tot de auto
28
CENTRALE VERGRENDELING
Druk één keer op de
schakelaar om de complete
auto te vergrendelen, als alle
portieren zijn gesloten.
Druk nogmaals op de
schakelaar om de complete auto te
ontgrendelen.
De schakelaar werkt niet als de auto
van buitenaf is vergrendeld met de
afstandsbediening of met de sleutel in
het portierslot.
De portieren kunnen altijd van
binnenuit worden geopend.
Verklikkerlampje geopende portieren
Het lampje van de schakelaar:
- knippert als de portieren zijn
vergrendeld bij stilstaande auto en
afgezette motor,
- gaat branden als de portieren zijn
vergrendeld en als het contact
wordt aangezet.
Anti-overvalsysteem
Controleer als dit lampje
brandt of alle deuren van uw
auto goed zijn gesloten.
Vergrendeling tijdens het rijden
Dit systeem vergrendelt alle portieren
zodra sneller wordt gereden dan
ongeveer 10 km/h. U kunt dat horen
aan het kenmerkende geluid van
de centrale vergrendeling. Op het
middenpaneel van het dashboard gaat
het lampje van de schakelaar branden.
Als vervolgens een van de portieren
wordt geopend, worden alle portieren
weer ontgrendeld.
In het geval van een ernstige aanrijding
worden de portieren automatisch
ontgrendeld, zodat de hulpdiensten
de portieren van de auto van buitenaf
kunnen openen.
Activeren/deactiveren van de functie
Houd bij aangezet contact
deze knop lang ingedrukt om
de functie te activeren of te
deactiveren.
Toegang tot de auto
V
OORDAT u GAAT RIJDE
N
2
2
Cockpit
INSTRUMENTENPANEEL
Displays
COCKPIT
Displays
De informatie die op het
instrumentenpaneel wordt
weergegeven hangt af van de
uitrusting van de auto.
Klokken
1. Kilometer-/mijlenteller.
2. Display.
3. Brandstofniveaumeter,
koelvloeistoftemperatuurmeter.
4. Toerenteller.
5. Nulstelling dagteller/
onderhoudsindicator.
6. Dimmer dashboardverlichting.
- Snelheidsbegrenzer/-regelaar.
- Afgelegde afstand in km/mijl.
- Onderhoudsindicator,
motorolieniveaumeter, kilometer-/
mijlenteller.
- Water in brandstof lter.
- Voorgloeien diesel.
30
Cockpit
Middenconsole met display
Instrumentenpaneel zonder display
- rechtsom draaien: uren verhogen
(houd de knop naar rechts om
de tijd in een sneller tempo in te
stellen),
- linksom draaien: tijdsaanduiding in
24H of 12H,
- rechtsom draaien: 24H of 12H
selecteren,
- linksom draaien: ingestelde tijd
bevestigen.
Als er ongeveer 30 seconden geen
handelingen worden uitgevoerd,
verschijnt de huidige weergave.
TIJD IN
S
TELLEN
Raadpleeg om de op het display
weergegeven tijd en datum in te
stellen in de rubriek 9 het gedeelte
"Datum en tijd instellen".
Middenconsole zonder display
De tijdweergave is afhankelijk
van de uitvoering. De
toegang tot "Datum" is alleen
actief als de datum geheel in
letters wordt weergegeven
(volgens uitvoering).
Met de knop aan de
linkerzijde kan het klokje
worden ingesteld door de
handelingen in onderstaande
volgorde uit te voeren:
- linksom draaien: de minuten
knipperen,
- rechtsom draaien: minuten
verhogen (houd de knop naar
rechts om de tijd in een sneller
tempo in te stellen),
- linksom draaien: de uren knipperen,
V
OORDAT u GAAT RIJDE
N
2
2
Cockpit
V
er
klikk
er
l
amp
j
es
Bij elke start gaat een aantal verklikkerlampjes branden ter controle. Deze lampjes gaan meteen weer uit. Als een
verklikkerlampje bij draaiende motor blijft branden of gaat knipperen, wordt het een waarschuwing. Dit kan gebeuren in
combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display.
Negeer deze waarschuwingen niet.
Verklikkerlampje status signaleert Oplossing - actie
STOP
brandt, in
combinatie
met een ander
verklikkerlampje
en een melding
op het display.
ernstige storingen met betrekking tot
de functies "Remvloeistofniveau",
"Motoroliedruk en -temperatuur",
"Koelvloeistoftemperatuur",
"Elektronische remdrukregelaar",
"Stuurbekrachtiging",
"Bandenspanningscontrolesysteem".
Stop onmiddellijk en zet het contact af. Laat
de auto controleren door een gekwali ceerde
werkplaats of het CITROËN -netwerk.
Handrem /
Remvloeistofniveau/
EBD
brandt.
handrem aangetrokken of
niet goed vrijgezet.
Zet de handrem vrij, het verklikkerlampje zal
uitgaan.
brandt. een te laag vloeistofniveau.
Vul de door CITROËN voorgeschreven
remvloeistof bij.
blijft branden,
ondanks correct
niveau, in
combinatie met het
verklikkerlampje ABS.
een storing in
de elektronische
remdrukregelaar (EBD).
Stop onmiddellijk en zet het contact af . Laat
de auto controleren door een gekwali ceerde
werkplaats of het CITROËN- netwerk .
Motoroliedruk en
motorolietemperatuur
gaat branden
tijdens het
rijden.
onvoldoende druk of te
hoge temperatuur.
Zet de auto stil, zet het contact af en laat de motorolie
afkoelen. Controleer het motorolieniveau met de
peilstok. Zie in rubriek 6 het gedeelte "Niveaus".
blijft branden,
ondanks
correct niveau.
een ernstige storing.
Laat de auto controleren door het CITROËN-
netwerk of een gekwali ceerde werkplaats.
32
Cockpit
Verklikkerlampje status signaleert Oplossing - actie
Koelvloeistoftemperatuur
en -niveau
brandt en
wijzer in het
rode gebied.
een abnormale verhoging
van de temperatuur.
Zet de auto stil, zet het contact af en laat de
koelvloeistof afkoelen. Controleer visueel het
niveau.
knippert.
een te laag
koelvloeistofniveau.
Zie in de rubriek 6 het gedeelte "Niveaus". Neem
contact op met het CITROËN-netwerk of een
gekwali ceerde werkplaats.
Service
blijft kort
branden.
kleine storingen of
waarschuwingen.
Raadpleeg het "Logboek meldingen" op het
display. Zie in rubriek 9 het gedeelte "Autoradio -
Boordcomputer" (volgens uitvoering). Neem
contact op met het CITROËN-netwerk of een
gekwali ceerde werkplaats.
blijft branden. ernstige storingen.
Veiligheidsgordel
niet vastgemaakt
brandt en gaat
vervolgens
knipperen.
de bestuurder heeft zijn
veiligheidsgordel niet
vastgemaakt.
Doe de gordel om en steek de gesp in de
gordelsluiting.
knippert in
combinatie met een
geluidssignaal en blijft
vervolgens branden.
de bestuurder rijdt terwijl
de veiligheidsgordel niet is
vastgemaakt.
Trek aan de gordel om de vergrendeling van de
gesp te controleren. Zie in rubriek 4 het gedeelte
"Veiligheidsgordels".
ECO -modus
brandt
permanent.
De functie Stop & Start
heeft de motor in de STOP-
stand geplaatst, als gevolg
van stlistaan van de auto
(verkeerslichten, les, overig...).
Zodra u wilt wegrijden, gaat het lampje uit
en wordt de motor direct in de START-stand
geschakeld.
knippert
enkele
seconden
en gaat
vervolgens uit.
De STOP-stand is tijdelijk
niet beschikbaar.
of
De START-stand is
automatisch ingeschakeld.
Rubriek 2, deel "Stop & Start".
33
V
OORDAT u GAAT RIJDE
N
2
2
Cockpit
Verklikkerlampje status signaleert Oplossing - actie
Airbag vóór /
zij-airbag
knippert of
blijft branden.
een defecte airbag.
Laat het systeem onmiddellijk controleren door
het CITROËN-netwerk of een gekwali ceerde
werkplaats. Zie in de rubriek 4 het gedeelte
"Airbags".
Uitschakeling
airbag vóór aan
passagierszijde
brandt.
de airbag is handmatig
uitgeschakeld en er is een
kinderzitje geplaatst met de
rug in de rijrichting.
Zie in rubriek 4 het gedeelte "Airbags - kinderen
aan boord".
Laag
brandstofniveau
brandt en
wijzer in het
rode gebied.
Als het lampje gaat branden
zit er nog ongeveer 8 liter
brandstof in de tank,
afhankelijk van uw rijstijl en
het type motor.
Vul de brandstoftank bij de eerstvolgende gelegenheid om
te voorkomen dat u stil komt te staan.
Het lampje gaat, elke keer als u het contact aanzet,
branden totdat u de brandstoftank voldoende bijgevuld
hebt.
Inhoud brandstoftank: ongeveer 60 liter.
Rijd de trank nooit helemaal leeg, dit zou tot storingen in de
emissieregeling en/of het inspuitsysteem kunnen leiden.
knippert.
onderbreking van de
brandstoftoevoer ten gevolge
van een ernstige aanrijding.
Herstel de brandstoftoevoer. Zie in rubriek 6 het
gedeelte "Brandstof".
Emissieregeling
EOBD
knippert of
blijft branden.
storing in het systeem.
De katalysator kan beschadigd raken. Laat de
auto controleren door het CITROËN-netwerk of
een gekwali ceerde werkplaats.
Laden accu
brandt.
een storing in het
laadcircuit.
Controleer de accupolen. Zie in de rubriek 7 het
gedeelte "Accu".
knippert.
het overgaan naar de
waakfase van de actieve
functies (eco-modus).
Zie in rubriek 7 het gedeelte "Accu".
blijft branden
ondanks
controle.
een storing in een elektrisch
circuit, de ontsteking of het
brandstofsysteem.
Laat de auto controleren door het CITROËN-
netwerk of een gekwali ceerde werkplaats.
ABS
34
Cockpit
Verklikkerlampje status signaleert Oplossing - actie
Stuurbekrachtiging
brandt. een storing in het systeem.
De conventionele werking van de stuurinrichting,
zonder bekrachtiging, blijft behouden. Laat de
auto controleren door het CITROËN-netwerk een
gekwali ceerde werkplaats.
Geopend
portier
brandt in
combinatie
met melding
op het display.
een niet goed gesloten
portier.
Controleer of alle portieren goed zijn gesloten.
ABS blijft branden.
een storing in het
antiblokkeersysteem.
De conventionele werking van het remsysteem,
zonder bekrachtiging, blijft behouden.
Neem contact op met het CITROËN-netwerk of
een gekwali ceerde werkplaats" atelier quali é.
ESP
knippert.
een ingreep van de ASR of
het ESP.
Dit systeem verdeelt de aandrijfkracht optimaal
over de wielen en verbetert zo de koersvastheid
van de auto. Zie in de rubriek 4 het gedeelte
"Veilig rijden".
blijft branden.
een storing in het
systeem. Bijv.: een te lage
bandenspanning.
Controleer de bandenspanning. Laat de auto
controleren door het CITROËN-netwerk of
een gekwali ceerde werkplaats. (Wielsensor,
hydraulisch regelorgaan, ...).
blijft branden
in combinatie
met het
verklikkerlampje
van de knop (op
het dashboard).
dat het systeem is
uitgeschakeld op verzoek
van de bestuurder.
Het systeem is uitgeschakeld en wordt
automatisch weer ingeschakeld zodra de
snelheid boven de 50 km/h komt of na het
indrukken van de knop (op het dashboard).
35
V
OORDAT u GAAT RIJDE
N
2
2
Cockpit
Verklikkerlampje status signaleert Oplossing - actie
Roet lter brandt.
een storing in het roet lter
(niveau dieseladditief, kans
op verstopping,...).
Laat het lter controleren bij het CITROËN-
netwerk of een gekwali ceerde werkplaats.
Rubriek 6, onderdeel "Niveaus".
Dimlicht /
dagrijverlichting
brandt.
een handmatig geselecteerde
stand of het automatisch
inschakelen van de
verlichting.
Draai de ring van de lichtschakelaar in de tweede
stand.
het inschakelen van de
verlichting zodra het
contact wordt aangezet:
dagrijverlichting (volgens land
van bestemming).
Zie in de rubriek 3 het gedeelte
"Stuurkolomschakelaars".
Grootlicht
dat u de hendel naar u toe
trekt.
Trek de hendel naar u toe om over te schakelen
naar dimlicht.
Richtingaanwijzers
knippert in
combinatie met
geluidssignaal.
het inschakelen van de
richtingaanwijzers met de
lichtschakelaar links van het
stuurwiel.
Rechts: beweeg de hendel omhoog. Links:
beweeg de hendel omlaag.
Mistlampen
vóór
brandt.
dat de functie handmatig is
geselecteerd.
De mistlampen werken uitsluitend als het
parkeerlicht of dimlicht is ingeschakeld.
Mistachterlichten
brandt.
dat de functie handmatig is
geselecteerd.
De mistachterlichten werken uitsluitend als het
parkeerlicht of dimlicht is ingeschakeld. Schakel
de mistachterlichten uit als het zicht meer dan
50 m bedraagt. Laat u ze branden, dan kunt u
uw medeweggebruikers verblinden en loopt u het
risico te worden bekeurd.
3
6
Cockpit
Pictogram op het
display
status signaleert Oplossing - actie
Snelheidsregelaar
brandt.
dat de snelheidsregelaar is
geselecteerd
Handmatig selecteren. Zie in de rubriek 3 het
gedeelte "Stuurkolomschakelaars".
Snelheidsbegrenzer
brandt.
dat de snelheidsbegrenzer
is geselecteerd.
Handmatig selecteren. Zie in de rubriek 3 het
gedeelte "Stuurkolomschakelaars" .
Opschakelindicator
brandt.
een advies waarbij geen
rekening wordt gehouden
met de omstandigheden
van de weg of de
verkeersdrukte.
Om het brandstofverbruik te verlagen, schakelt u bij een
handgeschakelde versnellingsbak op naar een hogere
versnelling. De bestuurder is zelf verantwoordelijk voor
het wel of niet opvolgen van deze aanwijzing.
Voorgloeien
dieselmotor
brandt.
dat voorgloeien van de
dieselmotor noodzakelijk is
(koude omstandigheden).
Wacht tot het lampje uit is alvorens de motor te
starten.
Water in het
brandstof lter
brandt in
combinatie
met melding
op het display.
de aanwezigheid van water
in het brandstof lter.
Laat het lter onmiddellijk aftappen door het
CITROËN-netwerk of een gekwali ceerde
werkplaats. Zie in de rubriek 6 het gedeelte
"Controles".
Volgens land van bestemming.
Onderhoudssleutel
brandt.
een bijna verstreken
onderhoudsinterval.
Zie het overzicht met controlepunten in het
onderhoudsboekje. Maak een afspraak voor een
onderhoudscontrole bij het CITROËN-netwerk of
een gekwali ceerde werkplaats.
Klok knippert. het instellen van de tijd.
Gebruik de linkerknop van het
instrumentenpaneel. Raadpleeg in de rubriek
2 het gedeelte "Cockpit".
37
V
OORDAT u GAAT RIJDE
N
2
2
Cockpit
BRANDSTOFNIVEAUMETER KOELVLOEISTOF-
T
EMPERATUUR
De wijzer van de
koelvloeistoftemperatuurmeter
bevindt zich vóór het rode gebied:
normale werking.
Onder zware gebruiksomstandigheden
of bij warm weer kan de wijzer in de
buurt van het rode gebied komen.
Als de wijzer in het rode gebied komt:
Ga langzamer rijden of laat de motor
stationair draaien.
Als het lampje gaat branden:
- stop onmiddellijk en zet het contact
af. De motorventilateur kan nog
ongeveer 10 minuten blijven werken,
- wacht tot de motor is afgekoeld om
het koelvloeistofniveau te controleren
en eventueel koelvloeistof bij te
vullen.
Het koelcircuit staat onder druk,
neem daarom de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht om
brandwonden te voorkomen:
- laat de motor nadat deze is afgezet
minimaal een uur afkoelen voordat u
werkzaamheden uitvoert,
- draai de dop eerst een kwart
omwenteling los om de druk te laten
dalen.
- controleer, als de druk eenmaal
is gedaald, het niveau in het
expansievat.
- verwijder indien nodig de dop om
koelvloeistof bij te vullen.
Laat uw auto controleren door
het CITROËN-netwerk of een
gekwali ceerde werkplaats als de wijzer
in het rode gebied blijft staan.
Raadpleeg in de rubriek 6 het
gedeelte "Niveaus".
Raadpleeg in de rubriek 6 het
gedeelte "Brandstof".
Het brandstofniveau wordt aangegeven
zodra het contact wordt aangezet.
De wijzer staat op:
- 1: de brandstoftank is volledig
gevuld (ongeveer 60 liter).
- 0: de brandstoftank is bijna leeg,
het verklikkerlampje blijft branden.
Het lampje gaat branden op het
moment dat er nog ongeveer 8 liter
brandstof in de tank aanwezig is.
3
8
Cockpit
Lekke band
Het controlelampje STOP gaat
branden.
Stop onmiddellijk, maar vermijd
abrupte manoeuvres met het stuur en
de remmen.
Repareer de beschadigde band tijdelijk
met behulp van de noodreparatieset of
monteer het reservewiel.
Vervang de beschadigde band en laat
de bandenspanning zo snel mogelijk
controleren.
Storing of sensor(en) niet
gedetecteerd
Het controlelampje Service gaat branden.
Bij het vervangen van een wiel of bij een
storing van een sensor wordt de spanning
van de band niet meer gecontroleerd.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een
gekwali ceerde werkplaats om de defecte
sensor(en) te vervangen.
Het vervangen van een band op een
wiel dat met dit systeem is uitgerust moet
worden uitgevoerd door het CITROËN-
netwerk of een gekwali ceerde
werkplaats.
Als u bij het vervangen van een band
een wiel plaatst dat niet door uw auto
gedetecteerd wordt (bijvoorbeeld:
montage van winterbanden), moet u
het systeem opnieuw laten initialiseren
door het CITROËN-netwerk of een
gekwali ceerde werkplaats.
Het detectiesysteem voor te lage
bandenspanning is een hulpmiddel
voor de bestuurder die desondanks
waakzaam moet blijven en
verantwoordelijk is.
DETECTIESYSTEEM TE LAGE
B
ANDENSPANNING
EMISSIEREGELING Te lage bandenspanning
Het controlelampje Service gaat
branden.
Bij een waarschuwing voor een te lage
bandenspanning is de vervorming van
een band niet altijd zichtbaar.
Controleer zo snel mogelijk de
bandenspanning van alle banden.
Zie in rubriek 7 het gedeelte "Wiel
verwisselen".
Als de beschadigde band vervangen
wordt door een band zonder sensor
(bijvoorbeeld het reservewiel), zal een
melding worden uitgezonden, om aan
te geven dat de spanning van deze
band niet gecontroleerd kan worden
en ook om u eraan te herinneren de
beschadigde band met de sensor te
laten repareren.
Sensoren controleren continu de
bandenspanning en zenden een
waarschuwingssignaal uit als de
bandenspanning te laag is, een band
lek is of bij een storing
van een sensor.
Als er een probleem
wordt gesignaleerd,
wordt dit aangegeven
door een afbeelding,
een geluidssignaal en
een melding op het
display.
EOBD (European On Board
Diagnosis) is een Europees
diagnosesysteem dat de
emissieregeling bewaakt
en ervoor zorgt dat de auto
voldoet aan de normen voor de
uitstoot van:
- CO (koolmonoxide),
- HC (koolwaterstoffen),
- NOx (stikstofoxide) of roetdeeltjes;
de samenstelling van de uitstoot
wordt gecontroleerd door de
lambdasondes voor en achter de
katalysator.
In het geval van een storing in de
emissieregeling wordt de bestuurder
gewaarschuwd door het branden van
dit speci eke verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel.
De katalysator kan beschadigd
raken. Laat het systeem controleren
door het CITROËN-netwerk of een
gekwali ceerde werkplaats.
Gebruiksvoorschriften
Ondanks dit systeem moet de
bandenspanning nog regelmatig
worden gecontroleerd (ook van
het reservewiel) voor een optimale
wegligging en een langere levensduur
van de banden, zeker wanneer er
vaak met zware belading en hoge
snelheden wordt gereden.
Neem de aanbevolen bandenspanning
in acht om het brandstofverbruik van
de auto te verlagen.
Het systeem kan tijdelijk worden
verstoord door radiogolven in hetzelfde
frequentiegebied.
3
9
V
OORDAT u GAAT RIJDE
N
2
2
Cockpit
ONDERHOUDSINDICATOR
De onderhoudsindicator informeert
de bestuurder over de afstand tot
de volgende onderhoudscontrole,
afhankelijk van het gebruik van de auto.
De afstand tot de eerstvolgende
onderhoudscontrole is meer dan
1000 km
Voorbeeld: de afstand tot de
eerstvolgende onderhoudscontrole
bedraagt 4800 km. Als het contact wordt
aangezet geeft het display gedurende
enkele seconden het volgende aan:
Enkele seconden na het aanzetten
van het contact geeft de teller eerst het
oliepeil en vervolgens weer de normale
kilometerstand en de stand van de
dagteller aan.
De afstand tot de eerstvolgende
onderhoudscontrole is minder dan
1000 km
Elke keer dat het contact wordt aangezet
knippert de sleutel en de resterende
kilometers worden aangegeven:
Enkele seconden na het aanzetten van
het contact, wordt het oliepeil aangegeven,
geeft de teller vervolgens weer de normale
kilometerstand en de stand van de dagteller aan
en blijft de sleutel branden. Dit om aan te geven
dat er binnenkort onderhoudswerkzaamheden
uitgevoerd moeten worden.
De afstand tot de eerstvolgende
onderhoudscontrole is overschreden
Wat het eerst bereikt is: de sleutel gaat
ook branden als de maximale interval
van 2 jaar is verstreken.
Werking
Als het contact wordt aangezet,
gaat gedurende enkele seconden
het sleutelsymbool branden. De
kilometerteller geeft de resterende
kilometers (afgerond) tot de
eerstvolgende onderhoudscontrole
aan.
Het onderhoudsinterval wordt
berekend vanaf de laatste nulstelling
van de onderhoudsindicator op basis
van twee parameters:
- het aantal afgelegde kilometers,
- de verstreken tijd sinds de laatste
onderhoudscontrole.
Afhankelijk van de
gebruiksgewoonten van de
bestuurder kan de factor tijd
worden meegewogen bij de nog af
te leggen kilometers.
Bij draaiende motor blijft de
sleutel branden totdat de
onderhoudscontrole is uitgevoerd.
Elke keer als het contact
wordt aangezet, gaat de
sleutel gedurende enkele
seconden knipperen en
geeft de teller het aantal
kilometers aan dat er te
veel gereden is.
4
0
Cockpit
Nulstelling dagteller
Als u na deze handeling de accu
wilt loskoppelen, vergrendel
dan de auto en wacht minimaal
vijf minuten. Het resetten van de
onderhoudsindicator zal anders niet
worden opgeslagen.
Op 0 zetten
Het CITROËN-netwerk of een
gekwali ceerde werkplaats zet
de onderhoudsindicator na elke
onderhoudscontrole weer op 0.
Als u zelf de onderhoudscontrole
van uw auto hebt uitgevoerd, kan de
onderhoudsindicator op de volgende
wijze op 0 gezet worden:
- zet het contact af,
- druk op de resetknop van de
dagteller en houd deze ingedrukt,
- zet het contact aan.
De kilometerteller begint terug te tellen.
Laat de knop los als de
onderhoudsindicator "=0" aangeeft; de
sleutel verdwijnt.
Motorolieniveaumeter
Bij het aanzetten van het contact
wordt eerst de onderhoudsindicator
weergegeven en vervolgens
gedurende enkele seconden het
motorolieniveau.
Olieniveau correct
Te weinig olie
Als de aanduiding
"OIL" knippert in
combinatie met het
verklikkerlampje
service, een geluidssignaal en
een melding op het display, is het
motorolieniveau te laag, waardoor
ernstige motorschade kan ontstaan.
Controleer het olieniveau met de
peilstok. Als blijkt dat het olieniveau te
laag is, moet olie worden bijgevuld.
Storing
motorolieniveaumeter
Als de aanduiding
"OIL--" knippert,
duidt dit op een
storing in de motorolieniveaumeter.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of
een gekwali ceerde werkplaats
Een controle van het olieniveau
is alleen betrouwbaar als de
auto op een vlakke, horizontale
ondergrond staat en de motor
minstens 30 minuten niet heeft
gedraaid.
Oliepeilstok
A = maxi, het oliepeil mag nooit
boven dit niveau uitkomen. Een
te hoog oliepeil kan schade aan
de motor veroorzaken.
Raadpleeg in dat geval zo
snel mogelijk het CITROËN-
netwerk of een gekwali ceerde
werkplaats.
B = mini, als het oliepeil niet
boven dit niveau uitkomt, moet
het voor de motor van uw auto
voorgeschreven type motorolie
worden bijgevuld via de vuldop.
Dimmer dashboardverlichting
Druk, terwijl het contact
aan is, de knop in tot de
nullen verschijnen.
Druk, tijdens het branden
van de verlichting, op de
knop om de sterkte van
de dashboardverlichting
te veranderen. Als de
verlichting de zwakste (of
felste) stand heeft bereikt,
laat dan de knop los en druk deze
vervolgens opnieuw in om de verlichting
weer feller (of zwakker) te maken.
Laat de knop los zodra de gewenste
lichtsterkte is bereikt.
4
1
V
OORDAT u GAAT RIJDE
N
2
2
Versnellingsbak en stuurwiel
V
ERSNELLINGSBAK
Vijfversnellingsbak - achteruit
Trap om soepel te kunnen schakelen
het koppelingspedaal altijd volledig in.
Om te voorkomen dat de werking van
het pedaal wordt gehinderd:
- controleer of de mat goed op zijn
plaats ligt en goed op de vloer
bevestigd is,
- leg nooit meerdere matten boven
op elkaar.
Laat tijdens het rijden uw hand niet
op de versnellingspook rusten. Zelfs
een lichte belasting op de pook kan
na verloop van tijd slijtage aan de
onderdelen in de versnellingsbak
veroorzaken.
Inschakelen van de 5
e
versnelling.
Duw de versnellingspook helemaal
naar rechts om de 5e versnelling op de
juiste manier in te schakelen.
Schakelindicator
Dit systeem signaleert de bestuurder
dat hij kan opschakelen om het
brandstofverbruik te verminderen (auto's
met handgeschakelde versnellingsbak).
Het is niet verplicht om de aanbevolen
versnellingen ook daadwerkelijk in te
schakelen. De keuze van de optimale versnelling
hangt namelijk altijd af van de omstandigheden
van de weg, de verkeersdrukte en de veiligheid. De
bestuurder blijft derhalve altijd zelf verantwoordelijk
voor het al dan niet opvolgen van een schakeladvies
van het systeem.
Het lampje van de signalering kan niet worden
uitgeschakeld.
Wegrijden, in de achteruitversnelling
schakelen en terugschakelen zijn
handelingen die zijn uitgeschakeld.
Inschakelen van de
achteruitversnelling
Wacht tot de auto volledig tot stilstand
is gekomen, duw de versnellingspook
naar rechts en vervolgens omlaag om
de achteruitversnelling in te schakelen.
Zet de pook met beleid in de
achteruitversnelling om bijgeluiden te
beperken.
42
Versnellingsbak en stuurwiel
EGS 6-versnellin
g
sbak
- geautomatiseerde stand:
selectiehendel in stand A .
- handbediende stand:
selectiehendel in stand M .
Voor de veiligheid:
De stand N kan alleen worden
ingeschakeld bij ingetrapt rempedaal.
Het verplaatsen van de
selectiehendel van stand A (rijden in
geautomatiseerde stand) naar stand
M (rijden in handbediende stand)
of omgekeerd is op elk moment
mogelijk. Controlelampje A op het
instrumentenpaneel dooft.
Starten van de motor
- Om de motor te kunnen starten
moet de selectiehendel zich in
stand N bevinden.
- Trap het rempedaal krachtig in.
- Bedien de startmotor.
- Plaats bij een draaiende motor de
selectiehendel in stand R , A of M .
- Laat het rempedaal los en geef gas.
Als de selectiehendel niet in stand
N staat en/of het rempedaal niet is
ingetrapt, kan de motor niet worden
gestart. Herhaal de hierboven
beschreven procedure.
Selecteren van de stand
Achteruitversnelling
Inschakelen van de
achteruitversnelling
Plaats de selectiehendel in stand R .
Schakel de achteruitversnelling pas
in als de auto stilstaat.
Neutraalstand
Inschakelen van de
neutraalstand
Plaats de selectiehendel in stand N .
Selecteer deze stand niet als de auto
rijdt, zelfs niet voor een moment.
4
3
V
OORDAT u GAAT RIJDE
N
2
2
Versnellingsbak en stuurwiel
Schakelen
Bij een EGS-versnellingsbak
kan bij hoge motortoerentallen
(felle acceleraties) een hogere
versnelling uitsluitend handmatig door
de bestuurder worden ingeschakeld.
Handbediende stand
Inschakelen van de
handbediende stand
Plaats de selectiehendel in stand M .
Geautomatiseerde stand
Inschakelen van de
geautomatiseerde stand
Plaats de selectiehendel in stand A .
De versnellingsbak werkt nu in de
geautomatiseerde stand, zonder dat u
zelf hoeft te schakelen.
De versnellingsbak selecteert zelf de
versnelling die het best past bij de
volgende factoren:
- rijstijl,
- wegdek,
- optimaal brandstofverbruik.
Trek de ipper " + "
naar u toe om op te
schakelen.
Trek de ipper " - "
naar u toe om terug te
schakelen.
- Bij het stoppen van de auto of bij
lage snelheden (naderen van een
verkeerslicht bijvoorbeeld) schakelt
de versnellingsbak automatisch
terug tot in de 1 e versnelling.
- U hoeft het gaspedaal tijdens het
schakelen niet volledig los te laten.
- Het schakelen is alleen mogelijk als
het motortoerental dit toestaat.
- In verband met de veiligheid kan
het terugschakelen afhankelijk van
het motortoerental automatisch
plaatsvinden.
44
Versnellingsbak en stuurwiel
STUURWIEL VERSTELLEN
Ontgrendel het stuurwiel, alleen bij
stilstaande auto, door aan de hendel te
trekken.
Stel het stuurwiel in de gewenste stand
en zet dan de hendel weer goed vast.
Accelereren
Om optimaal te accelereren
(bijvoorbeeld als u wilt inhalen) hoeft
u slechts het gaspedaal voorbij de
weerstand in te trappen.
Stilstaande auto met draaiende
motor
Als de auto langere tijd met
draaiende motor stilstaat, schakelt
de versnellingsbak automatisch
neutraalstand N in.
Afzetten van de motor
Voordat u de motor afzet, moet u de
selectiehendel in de stand N zetten:
In alle gevallen moet echter altijd de
handrem worden bediend. Controleer
of het controlelampje voor de handrem
op het instrumentenpaneel brandt.
Controleer alvorens
werkzaamheden in de motorruimte
uit te voeren of de selectiehendel
in de neutraalstand N staat.
45
V
OORDAT u GAAT RIJDE
N
2
2
Stop & Start
Stop & Start
Het Stop & Start-systeem zet de motor
tijdelijk af (STOP-stand) als u stopt
(bij rood licht, opstoppingen enz.).
De motor wordt automatisch gestart
(START-stand) als u weer weg wilt
rijden. Het starten gebeurt direct, snel
en stil.
Het Stop & Start-systeem zorgt voor
een lager brandstofverbruik, minder
uitstoot van schadelijke stoffen en een
aangename rust in het interieur tijdens
het wachten.
Werking
Motor in STOP-stand zetten
Het controlelampje "ECO" op
het instrumentenpaneel gaat
branden en de motor komt in
een standby-stand:
- bij een handgeschakelde
versnellingsbak, bij snelheden
beneden 20 km/h, wanneer u de
versnellingsbak in zijn vrij zet en u
de koppeling loslaat,
- bij een EGS 6-versnellingsbak,
bij snelheden beneden 8 km/h,
wanneer u op het rempedaal trapt
of wanneer u de selectiehendel in
stand N zet.
Als uw auto is uitgerust met een teller,
wordt de duur van de momenten dat de
motor in de STOP-stand geschakeld
wordt, opgeteld en weergegeven. Elke
keer als u het contact opnieuw aanzet,
wordt deze teller op 0 gezet.
Is uw auto uitgerust met een EGS-
versnellingsbak en u parkeert uw
auto, dan is - ten behoeve van
uw eigen comfort - de STOP-stand de
eerste seconden na het inschakelen
van de achteruit niet beschikbaar.
Als de STOP-stand geactiveerd is,
blijven alle andere componenten zoals
de remmen en de stuurbekrachtiging
enz. normaal functioneren.
Tank nooit als de motor door het
Stop & Start-systeem is afgezet;
zet in dat geval altijd het contact
af en neem de sleutel uit het
contactslot.
Bijzonderheden: STOP-functie niet
beschikbaar
De STOP-functie wordt niet
geactiveerd als:
- het bestuurderportier geopend is,
- de veiligheidsgordel van de
bestuurder los is,
- de auto sinds de laatste start met
de sleutel niet harder dan 10 km/h
heeft gereden,
- de parkeerrem wordt/is aangetrokken,
- de klimaatregeling in het interieur
dat niet toelaat,
- de ruitontwaseming is
ingeschakeld,
- bepaalde bijzondere
omstandigheden (laadtoestand
accu, motortemperatuur,
rembekrachtiging, buitentemperatuur
enz.) dat niet toelaten.
In dat geval knippert de
signalering "ECO" enkele
seconden en gaat vervolgens uit.
Dit is volkomen normaal.
46
Stop & Start
Motor in START-stand zetten
Het controlelampje "ECO"
gaat uit en de motor wordt
gestart:
- bij een handgeschakelde
versnellingsbak, trapt u het
koppelingspedaal helemaal in,
- bij een EGS 6-versnellingsbak :
met de selectiehendel in stand A
of M , wanneer u het rempedaal
loslaat.
of met de selectiehendel in stand
N en het rempedaal los, wanneer
u de selectiehendel in stand A of
M zet,
of wanneer u de
achteruitversnelling inschakelt.
Bijzonderheden: automatisch
activeren van de START-stand
De START-functie wordt automatisch
geactiveerd als:
- u het bestuurderportier opent,
- de veiligheidsgordel van de
bestuurder los wordt gemaakt,
- de snelheid van de auto
hoger is dan 25 km/h bij een
handgeschakelde versnellingsbak
en hoger dan 11 km/h bij een
elektronisch bediende
6-versnellingsbak,
- de parkeerrem wordt aangetrokken,
- bepaalde bijzondere
omstandigheden (laadtoestand accu,
motortemperatuur, rembekrachtiging,
buitentemperatuur enz.) dit niet
toelaten.
In dat geval knippert het lampje
"ECO" enkele seconden en
gaat vervolgens uit.
Dit is volkomen normaal.
Als u bij een auto met een
handgeschakelde versnellingsbak in de
STOP-stand een versnelling inschakelt
maar daarbij het koppelingspedaal niet
helemaal intrapt, lgaat er een lampje
branden of verschijnt er een bericht
met het verzoek het koppelingspedaal
helemaal in te trappen, omdat anders
de motor niet gestart kan worden.
Uitschakelen
U kunt deze functie op elk
willekeurig moment uitschakelen
door de schakelaar "ECO OFF"
in te drukken.
Het controlelampje in de schakelaar
gaat branden en er verschijnt een
bericht op het display.
Als u het systeem met de motor in de
STOP-stand uitschakelt, dan wordt de
motor direct weer gestart.
47
V
OORDAT u GAAT RIJDE
N
2
2
Stop & Start
Opnieuw inschakelen
Druk nogmaals op de schakelaar
"ECO OFF" .
Het systeem is dan opnieuw actief; het
controlelampje in de schakelaar gaat
uit en er verschijnt een melding op het
instrumentenpaneel.
Het systeem wordt automatisch
opnieuw ingeschakeld zodra u het
contact weer aanzet.
Storingen
Bij een storing in het systeem
gaat het controlelampje in
de schakelaar "ECO OFF"
eerst knipperen en brandt
vervolgens permanent.
Laat dit controleren door het
CITROËN-netwerk of een
gekwali ceerde werkplaats.
Als er in de STOP-stand een storing
zou optreden, kan het zijn dat de motor
niet meer wil aanslaan of direct afslaat.
Zet in dat geval het contact af en start
de auto met behulp van de sleutel.
Onderhoud
Schakel het Stop & Start-systeem
altijd uit als u handelingen onder
de motorkap wilt verrichten, om
letsel door het automatisch activeren
van de START-stand te voorkomen.
Dit systeem heeft speci eke
kenmerken en maakt gebruik van een
speciale accu (raadpleeg voor meer
informatie het CITROËN-netwerk) of
een gekwali ceerde werkplaats.
Het gebruik van een andere dan de
door CITROËN voorgeschreven accu's
kan leiden tot storingen in het systeem.
Het Stop & Start-systeem maakt
gebruik van geavanceerde
technologie. Laat eventuele
werkzaamheden aan dit type accu
uitsluitend uitvoeren door een
of ciële CITROËN-dealer of een
gekwali ceerde werkplaats.
Starten en stoppen
Gebruiksvoorschrift: stoppen
Gebruiksvoorschrift: starten
Verklikkerlampje
voorgloeien dieselmotor
Als de motor voldoende op
temperatuur is, gaat het
lampje na minder dan
1 seconde uit en kunt
u de motor direct starten.
Wacht bij koud weer tot dit lampje
uitgaat en zet vervolgens de startmotor
in werking (stand "Starten") tot de
motor aanslaat.
Verklikkerlampje geopend portier
Controleer als dit lampje brandt of de
portieren, achterdeuren, schuifdeuren
en de motorkap goed zijn gesloten!
Ontzien van de motor en de
versnellingsbak
Laat de motor voordat u het contact
afzet enkele seconden draaien om
het toerental van de turbocompressor
(dieselmotor) te laten dalen.
Geef geen gas bij het afzetten van het
contact.
Het inschakelen van alleen een
versnelling bij het parkeren van de
auto is niet afdoende.
STARTEN EN STOPPEN
Stand "AAN" en "Accessoires".
Verdraai terwijl u de contactsleutel
omdraait het stuurwiel iets (zonder
te forceren) om het stuurslot te
ontgrendelen. In deze stand kunnen
verschillende accessoires functioneren.
Stand "Starten".
De startmotor wordt in werking gezet.
Laat de sleutel los zodra de motor is
aangeslagen.
Stand STOP: stuurslot.
Het contact is afgezet. Draai het
stuurwiel tot het stuurslot wordt
vergrendeld. Haal de sleutel uit het
contact.
49
V
OORDAT u GAAT RIJDE
N
2
2
Starten en stoppen
HILL HOLDER
Deze aan het ESP gekoppelde functie
vereenvoudigt het wegrijden op een
helling en wordt geactiveerd onder de
volgende omstandigheden:
- de auto moet stilstaan met
draaiende motor en het rempedaal
ingetrapt,
- de helling moet steiler zijn dan 5%,
- bij het omhoog rijden op een helling
moet de versnellingsbak in de
neutraalstand staan of moet een
versnelling zijn ingeschakeld, maar
niet de achteruitversnelling,
- bij het afdalen van een helling
moet de achteruitversnelling zijn
ingeschakeld.
De Hill Holder of hulp bij het wegrijden
op een helling is een voorziening om
het rijcomfort te vergroten en kan
niet gebruikt worden als elektrisch
bediende handrem.
Werking
Als u het rempedaal en het
koppelingspedaal hebt ingetrapt,
hebt u zodra u het rempedaal loslaat
ongeveer 2 seconden de tijd om,
zonder dat de auto de helling af begint
te rollen, gas te geven en weg te rijden.
Bij het wegrijden wordt de functie
automatisch gedeactiveerd door de
remdruk geleidelijk te laten afnemen.
Gedurende deze fase is het mogelijk
dat de remmen hoorbaar zijn, het
teken dat de auto in beweging komt.
Storing
De Hill Holder wordt gedeactiveerd
onder de volgende omstandigheden:
- als u het koppelingspedaal laat
opkomen,
- als de handrem wordt
aangetrokken,
- als de motor wordt afgezet,
- als de motor afslaat.
In het geval van een storing in het
systeem gaat dit verklikkerlampje
branden in combinatie met een
geluidssignaal en een melding
ter bevestiging op het display.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een
gekwali ceerde werkplaats om het systeem
te laten nakijken.
50
RICHTINGAANWIJZERS
Functie "snelweg"
Duw de schakelaar één keer omhoog
of omlaag om de richtingaanwijzer aan
de desbetreffende zijde driemaal te
laten knipperen.
LICHTSCHAKELAAR
Links : omlaag duwen tot
voorbij het zware punt.
Rechts : omhoog duwen tot
voorbij het zware punt.
Verlichting vóór en achter
Draai de ring A om de verlichting in te
schakelen.
Lichten uit
Automatische verlichting
Parkeerlichten
Dimlicht (groen)
Grootlicht (blauw)
Overschakelen van dim- naar grootlicht
Trek de hendel helemaal naar u toe.
Vergeten verlichting
Wanneer u het contact afzet en de
follow-me-home-verlichting is ingeschakeld,
doven alle lichten behalve de dimlichten.
U bedient de verlichting door de ring A in
de stand "0" (verlichting uit) te zetten en
vervolgens in de stand van uw keuze.
Als de verlichting aanstaat en er een
voorportier wordt geopend, klinkt er
een geluidssignaal.
Zie in rubriek 2 het gedeelte
"Cockpit" voor meer informatie
over de verklikkerlampjes.
Knipperlichten
Stuurkolomschakelaars
51
ERGONOMI
E
en
COMFOR
T
3
LED-DAGRIJVERLICHTING
Mistachterlichten
(amberkleurig, draai de ring
2 standen naar voren).
Mistlampen vóór (groen, draai
de ring 1 stand naar voren).
Mistlampen vóór/mistachterlicht
Deze worden ingeschakeld door de ring B
naar voren te draaien en uitgeschakeld
door de ring naar achteren te draaien.
Het branden van de mistlampen wordt
aangegeven door een verklikkerlampje op
het instrumentenpaneel.
Deze branden in combinatie met
parkeer- en dimlicht.
Vergeet niet de mistlampen uit te
zetten zodra ze niet meer nodig
zijn.
De automatische verlichting schakelt
het mistachterlicht uit, maar de
mistlampen vóór blijven branden.
Draai de ring twee standen naar
achteren om achtereenvolgens het
mistachterlicht en de mistlampen vóór
te doven.
Bij helder of regenachtig weer, zowel
overdag als 's nachts, is het mistachterlicht
verblindend voor medeweggebruikers en
daarom niet toegestaan.
Automatisch inschakelen van de verlichting
Bij mist of sneeuwval kan de
lichtsensor voldoende licht waarnemen,
waardoor de lichten niet automatisch
zullen worden ingeschakeld. Schakel indien
nodig het dimlicht handmatig in.
Dek de lichtsensor, die zich achter
de binnenspiegel op de voorruit
bevindt, niet af.
Deze sensor dient voor de regeling
van de automatische verlichting en
ruitenwissers.
Inschakelen
Draai de ring in de stand AUTO . Bij het
inschakelen van de functie verschijnt
een melding op het display.
Uitschakelen
Draai de ring naar voren of naar
achteren. Bij het uitschakelen van de
functie verschijnt een melding op het
display.
De functie wordt tijdelijk uitgeschakeld
als de verlichting met de
lichtschakelaar wordt bediend.
Het parkeerlicht
en het dimlicht
worden automatisch
ingeschakeld als de
lichtsterkte van de
omgeving onvoldoende is en als de
ruitenwissers wissen. De verlichting
wordt uitgeschakeld als de lichtsterkte
van de omgeving weer voldoende is of
het wissen is gestopt.
Deze functie is niet mogelijk in
combinatie met verlichting overdag.
Als de motor wordt gestart, wordt
de dagrijverlichting automatisch
ingeschakeld.
Zodra de parkeerlichten of het dim- of
grootlicht handmatig of automatisch wordt
ingeschakeld, gaat de dagrijverlichting uit.
Programmeren
Voor landen waar het voeren van
verlichting overdag niet wettelijk
verplicht is, kunt u de functie in- of
uitschakelen via het con guratiemenu.
Als in de daarop volgende 30 minuten
niet wordt ingegrepen, treedt de eco-
modus in werking (zie rubriek 7, "accu").
om te voorkomen dat de accu leeg raakt.
De functies komen dan in een standby-
stand en het acculampje knippert.
De eco-modus wordt niet ingeschakeld
voor de parkeerlichten.
Stuurkolomschakelaars
52
Bij een storing in de
lichtsensor gaat de
verlichting branden en
wordt het pictogram service
weergegeven in combinatie
met een geluidssignaal en een melding
op het display.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of
een gekwali ceerde werkplaats.
Follow me home
Deze functie zorgt ervoor dat bij
afgezet contact de dimlichten even
blijven branden om het uitstappen in
het donker te vergemakkelijken.
KOPLAMPVERSTELLING
Afhankelijk van de belading van de
auto kan het noodzakelijk zijn om de
koplampen in hoogte te verstellen.
0 - Geen belading.
1 - Gedeeltelijke belading.
2 - Gemiddelde belading.
3 - Maximaal toegestane belading.
Handmatige bediening
- Geef binnen 1 minuut na het
afzetten van het contact een
"lichtsignaal".
De follow me home-verlichting wordt
na een bepaalde tijd automatisch
uitgeschakeld.
Automatische werking
Raadpleeg in rubriek 9 het
gedeelte "Menustructuur display".
Stand 0: basisinstelling.
Activeer de functie via het
menu "Con g auto".
Programmeren
U kunt de statische bochtverlichting desgewenst
uitschakelen via het con guratiemenu van de auto.
Standaard is de statische bochtverlichting
ingeschakeld.
Statische bochtverlichting werkt niet
De verlichting werkt in de volgende
gevallen niet:
- bij een geringe stuuruitslag,
- bij snelheden boven 40 km/h,
- als de achteruit is ingeschakeld.
Statische bochtverlichting
ingeschakeld
De bochtverlichting wordt in de volgende
gevallen ingeschakeld:
- bij het inschakelen van een
richtingaanwijzer,
of
- als het stuurwiel ver genoeg wordt
verdraaid.
Tijdens het rijden met dim- of grootlicht
wordt de mistlamp vóór ingeschakeld
om de binnenkant van de bocht extra
te verlichten bij snelheden tot 40 km/h
(handig in de stad, op bochtige wegen,
kruispunten, parkeergarages enz.).
STATISCHE
BOCHTVERLICHTING
Stuurkolomschakelaars
53
ERGONOMI
E
en
COMFOR
T
3
2 Hoge snelheid (hevige neerslag).
1 Normale snelheid (matige regenval).
I Interval.
0 Uit.
È Eén keer wissen
(omlaag duwen).
In de I ntervalstand wordt de snelheid
van de wissers aangepast aan de
rijsnelheid.
RUITENWISSERSCHAKELAAR
Handbediende ruitenwissers vóór
Als het contact langer dan één minuut is
afgezet terwijl de schakelaar in de stand
2, 1 of I stond, dient de schakelaar weer
geactiveerd te worden:
- zet de schakelaar in een
willekeurige stand,
- zet de schakelaar vervolgens
in de gewenste stand.
Dek de regensensor, die zich
achter de binnenspiegel op de
voorruit bevindt, niet af.
Inschakelen
Duw de hendel omlaag. Bij het
inschakelen van de automatische
ruitenwissers verschijnt een melding
op het display.
Deactiveren/Uitschakelen
Zet de schakelaar in de stand I , 1 of
2 . Als de functie wordt uitgeschakeld,
verschijnt er een melding op het
display.
In het geval van een storing in
de werking van de automatische
ruitenwissers werken de ruitenwissers
in de intervalstand.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of
een gekwali ceerde werkplaats om het
systeem te laten controleren.
De ruitenwissers werken automatisch
in de stand AUTO , waarbij de snelheid
van de wissers aan de hoeveelheid
neerslag wordt aangepast.
De werking van de ruitenwissers in
andere standen dan de stand AUTO komt
overeen met die van de handbediende
ruitenwissers.
Als het contact meer dan 1 minuut
afgezet is geweest, moet de
automatische werking van de
ruitenwissers opnieuw worden
geactiveerd door de schakelaar één
keer omlaag te bewegen.
Zet het contact uit als de auto
gewassen wordt in een wasstraat,
om te voorkomen dat de
automatische ruitenwissers worden
ingeschakeld.
Wacht 's winters met het inschakelen van
het automatisch wissen tot de voorruit
ontdooid is.
Automatische ruitenwissers
Stuurkolomschakelaars
54
Ruiten- en koplampsproeiers
Trek de hendel naar u toe, de
ruitensproeiers treden in werking in
combinatie met het tijdelijk inschakelen
van de ruitenwissers.
De koplampsproeiers treden gelijktijdig
met de ruitensproeiers in werking als
de dimlichten zijn ingeschakeld.
Draai de ring voorbij de
eerste stand, zodat de
ruitensproeier in werking
treedt en vervolgens de
ruitenwisser enige tijd wordt
ingeschakeld.
Wacht 's winters, als de ruit
met sneeuw of ijs bedekt is,
met het inschakelen van de
ruitenwisser achter. Zet eerst de
achterruitverwarming aan, wacht tot de
sneeuw of het ijs begint te smelten en
veeg de ruitenwisser achter schoon. Zet
dan pas de ruitenwisser achter aan.
Raadpleeg voor het bijvullen van
het reservoir in de rubriek 6 het
gedeelte "Niveaus".
Onderhoudsstand
ruitenwissers vóór
Als de ruitenwisserschakelaar binnen
één minuut nadat het contact is
afgezet wordt bediend, bewegen de
ruitenwissers naar de voorruitstijlen.
Deze stand moet worden gebruikt voor
's winters parkeren en het vervangen
of reinigen van de ruitenwisserbladen.
Zie in de rubriek 7 het gedeelte
"Ruitenwisserbladen vervangen".
Zet het contact aan en bedien
de ruitenwisserschakelaar om de
ruitenwissers na de werkzaamheden
weer in de ruststand te zetten.
Draai de ring tot de eerste
stand.
Ruitenwisser achter Ruitensproeier achter
Stuurkolomschakelaars
55
ERGONOMI
E
en
COMFOR
T
3
SNELHEIDSREGELAAR "CRUISE"
Deze voorziening werkt alleen bij
snelheden boven 40 km/h, vanaf de 4e
versnelling.
Op het controledisplay wordt
aangegeven of de functie is
geselecteerd en wordt de ingestelde
snelheid weergegeven:
Functie geselecteerd,
weergave van
het symbool
"Snelheidsregelaar".
Functie
uitgeschakeld,
OFF (bijvoorbeeld bij
107 km/h).
Functie ingeschakeld,
(bijvoorbeeld bij
107 km/h).
Wagensnelheid
hoger dan ingestelde
snelheid (118 km/h),
de weergegeven
ingestelde snelheid
knippert.
Storing in de werking
van het systeem,
OFF - de streepjes
knipperen.
Voor het instellen van de gewenste
wagensnelheid.
Met dit systeem kan de bestuurder, bij
normaal doorstromend verkeer met
een constante zelf ingestelde snelheid
rijden, behalve op steile hellingen.
Stuurkolomschakelaars
56
Selecteren van de functie
- Zet de draaiknop in de stand
CRUISE . De snelheidsregelaar
is geselecteerd, maar nog niet
geactiveerd en er is nog geen
snelheid ingesteld.
Eerste keer
activeren/
instellen van een
snelheid
- Breng uw auto met
het gaspedaal op de
gewenste snelheid.
Tijdelijk overschrijden van de
ingestelde snelheid
Het is mogelijk gas te geven en
tijdelijk met een hogere snelheid dan
de ingestelde snelheid te rijden.
De ingestelde snelheid zal dan
knipperen. Als het gaspedaal wordt
losgelaten, wordt de ingestelde
snelheid weer aangenomen.
Uitschakelen (OFF)
- Druk op deze
toets of trap
op het rem- of
koppelingspedaal.
Opnieuw activeren
- Druk na het onderbreken van de
snelheidsregelaar op deze toets.
De auto neemt de laatst ingestelde
snelheid weer aan.
U kunt ook de procedure "eerste keer
activeren" herhalen.
- Druk op de toets SET- of SET+ .
De snelheid is nu in het geheugen
opgeslagen/geactiveerd en deze
snelheid wordt door de auto
gehandhaafd.
Stuurkolomschakelaars
57
ERGONOMI
E
en
COMFOR
T
3
Ingestelde snelheid
wijzigen
De ingestelde snelheid
kunt u op twee
manieren verhogen:
Uitschakelen van de functie
Storing
De ingestelde snelheid wordt gewist
en in plaats daarvan verschijnen drie
streepjes op het display. Raadpleeg
het CITROËN-netwerk of een
gekwali ceerde werkplaats om het
systeem te laten controleren.
Ingestelde snelheid annuleren
Als bij stilstaande auto het contact
wordt afgezet, wordt de ingestelde
snelheid uit het geheugen gewist.
Zonder het gaspedaal:
- druk op de toets Set + .
Druk de toets kort in om de snelheid
met 1 km/h te verhogen.
Houd de toets ingedrukt om de
snelheid in stappen van 5 km/h te
verhogen.
Met het gaspedaal:
- trap het gaspedaal in tot de
gewenste snelheid is bereikt,
- druk op de toets Set + of Set - .
Verlagen van de ingestelde snelheid:
- druk op de toets Set - .
Druk de toets kort in om de snelheid
met 1 km/h te verlagen.
Houd de toets ingedrukt om de
snelheid in stappen van 5 km/h te
verlagen.
- Draai de knop in de stand 0 of
zet het contact af om het systeem
volledig uit te schakelen.
Gebruiksvoorschrift
Let bij het wijzigen van de ingestelde
snelheid door het ingedrukt houden
van de toets goed op omdat de
snelheid zeer snel kan worden
verhoogd of verlaagd.
Gebruik de snelheidsregelaar niet op
gladde wegen of bij zeer druk verkeer.
Bij een steile afdaling kan de
snelheidsregelaar niet voorkomen
dat de ingestelde snelheid wordt
overschreden. Bij het gebruik van de
snelheidsregelaar moet de bestuurder
te allen tijde de snelheidslimiet in
acht nemen, zijn aandacht op het
verkeer blijven vestigen en zijn
verantwoordelijkheid nemen.
Houd uw voeten bij de pedalen.
Om te voorkomen dat de werking van
de pedalen wordt gehinderd:
- controleer of de mat goed op
zijn plaats ligt en vast aan de
bevestigingen op de vloer,
- leg nooit meerdere matten boven
op elkaar.
Stuurkolomschakelaars
58
Als het gaspedaal tot voorbij het
zware punt wordt ingetrapt, wordt
de ingestelde snelheid echter
overschreden. Als het gaspedaal
vervolgens geleidelijk weer wordt
losgelaten en de wagensnelheid onder
de ingestelde maximumsnelheid komt,
wordt de snelheidsbegrenzer weer
geactiveerd.
Het systeem kan worden bediend
bij stilstaande auto met draaiende
motor, of tijdens het rijden.
Op het controledisplay wordt
aangegeven of de functie is
geselecteerd en wordt de ingestelde
snelheid weergegeven:
SNELHEIDSBEGRENZER "LIMIT"
Functie geselecteerd,
weergave van
het symbool
"Snelheidsbegrenzer".
Functie
uitgeschakeld,
laatst ingestelde
snelheid - OFF
(bijvoorbeeld bij
107 km/h).
Functie ingeschakeld,
(bijvoorbeeld bij
107 km/h).
Wagensnelheid hoger
dan de ingestelde
snelheid
(bijvoorbeeld 118 km/h),
de weergegeven
ingestelde snelheid
knippert.
Storing in de werking
van het systeem,
OFF - de streepjes
knipperen.
"Dit is de gekozen snelheid die de
bestuurder niet wil overschrijden".
Het instellen van de maximumsnelheid
is mogelijk bij stilstaande auto met
draaiende motor, of tijdens het rijden.
De ingestelde snelheid dient minimaal
30 km/h te bedragen.
De snelheid wordt verhoogd naarmate
het gaspedaal dieper wordt ingetrapt
tot aan het zware punt van het
gaspedaal, waarbij de ingestelde
snelheid is bereikt.
Stuurkolomschakelaars
59
E
RGONOMI
E
en
COMFOR
T
3
Selecteren van de functie
- Draai de knop in de stand LIMIT .
De begrenzer is dan geselecteerd,
maar nog niet actief. Het display
geeft de laatst ingestelde snelheid
weer.
Instellen van een snelheid
Er kan, bij draaiende motor, een
snelheid worden ingesteld zonder de
begrenzer in te schakelen.
Verhogen van de ingestelde snelheid:
- druk op de toets Set + .
Druk de toets kort in om de snelheid
met 1 km/h te verhogen.
Houd de toets ingedrukt om de
snelheid in stappen van 5 km/h te
verhogen.
Verlagen van de ingestelde snelheid:
- druk op de toets Set - .
Druk de toets kort in om de snelheid
met 1 km/h te verlagen.
Houd de toets ingedrukt om de
snelheid in stappen van 5 km/h te
verlagen.
Inschakelen/uitschakelen (Off)
Druk één keer op deze toets om
de begrenzer in te schakelen. Druk
nogmaals op de toets om de begrenzer
uit te schakelen (OFF).
Stuurkolomschakelaars
60
Overschrijden van de ingestelde
snelheid
Als het gaspedaal geleidelijk dieper
wordt ingetrapt, wordt de snelheid niet
verhoogd. Als het gaspedaal echter
met kracht wordt ingetrapt, tot voorbij
het zware punt ,
wordt de begrenzer tijdelijk
uitgeschakeld en knippert de
ingestelde snelheid op het display.
Laat om de begrenzer weer in te
schakelen de snelheid zakken tot
een snelheid lager dan de ingestelde
snelheid.
Uitschakelen van de functie
- Draai de knop in de stand 0 of zet
het contact af om het systeem uit te
schakelen.
De laatst ingestelde snelheid blijft in
het geheugen opgeslagen.
Storing
De ingestelde snelheid wordt gewist
en in plaats daarvan verschijnen drie
streepjes op het display.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of
een gekwali ceerde werkplaats om het
systeem te laten controleren.
Gebruiksvoorschrift
Knipperen van de
snelheidsweergave
De snelheid knippert:
- als het gaspedaal tot voorbij het
zware punt wordt ingetrapt,
- als de begrenzer door het pro el
van de weg of bij een steile
afdaling niet kan voorkomen dat
de ingestelde snelheid wordt
overschreden,
- tijdens snel accelereren.
Bij het gebruik van de
snelheidsbegrenzer moet de
bestuurder te allen tijde de
snelheidslimiet in acht nemen, zijn
aandacht op het verkeer blijven
vestigen en zijn verantwoordelijkheid
nemen.
Let op uw snelheid als deze door
het pro el van de weg of door snel
accelereren kan worden overschreden,
zodat u optimaal de controle over uw
auto kunt bewaren.
Om te voorkomen dat de werking van
de pedalen wordt gehinderd:
- controleer of de mat goed op
zijn plaats ligt en op de vloer is
bevestigd,
- leg nooit meerdere matten boven
op elkaar.
Stuurkolomschakelaars
61
E
RGONOMI
E
en
COMFOR
T
3
Ventilatie
VENTI
L
ATIE
de zijventilatieroosters en
middelste ventilatieroosters,
Luchtopbrengst
de beenruimte,
de voorruit en de beenruimte,
de voorruit.
De luchtverdeling kan worden
gevarieerd door de knop in
een tussenstand te zetten,
aangegeven door "".
Handmatige bediening:
Luchtverdeling
De bediening van de luchtverdeling
wordt aangegeven door middel van de
volgende pictogrammen:
naar rood, toevoer van
warme lucht.
van blauw, toevoer van koude
lucht,
De kracht van de luchttoevoer
via de uitstroomopeningen
varieert van 1 tot 4. In de stand
0 is er geen luchttoevoer.
Zet de knop in de gewenste
stand voor een optimaal
comfort.
Bedieningspaneel verwarming Bedieningspaneel airconditioning
Temperatuur
Zet de knop in de gewenste stand:
62
Ventilatie
Toevoer van buitenlucht
Luchtrecirculatie in het interieur
Airconditioning A/C
Het lampje van de toets is uit.
Gebruik deze stand zo veel
mogelijk.
Druk op de toets om
de airconditioning in te
schakelen; het lampje gaat
branden. Druk nogmaals op
de toets om de airconditioning
uit te schakelen; het lampje
gaat uit.
De airconditioning werkt niet als de
knop van de aanjager in de stand 0
staat.
De airconditioning werkt uitsluitend bij
draaiende motor.
Het lampje van de toets
brandt. Deze stand dient om
de toevoer van buitenlucht
bij stank en rookoverlast af te
sluiten.
Als deze stand gebruikt wordt en de
aanjager (stand 1 t/m 4) is ingeschakeld,
wordt de capaciteit van de verwarming
(knop temperatuurregeling naar
rood) of de airconditioning (knop
temperatuurregeling naar blauw) sneller
vergroot.
Gebruik de luchtrecirculatie niet
langer dan nodig is. Schakel zodra
de omstandigheden dit toelaten de
toevoer van buitenlucht weer in om
de lucht in het interieur te verversen
en het beslaan van de ruiten te
voorkomen. Gebruik deze stand zo
veel mogelijk.
63
ERGONOMI
E
en
C
OMFOR
T
3
Ventilatie
Gebruiksvoorschrift
Om het interieur maximaal te koelen
of te verwarmen kan de temperatuur
lager dan 15 worden ingesteld door de
knop naar links te draaien tot LO wordt
weergegeven of hoger dan 27 worden
ingesteld door de knop naar rechts te
draaien tot HI wordt weergegeven.
Als de temperatuur in de auto bij
het instappen veel lager of hoger
is dan de ingestelde waarde, heeft
het geen zin om voor het gewenste
comfort de ingestelde waarde te
wijzigen. Het systeem compenseert
automatisch en zo snel mogelijk het
temperatuurverschil.
Automatische werking
Automatisch programma "comfort"
Dit is de normale gebruiksstand van de
airconditioning.
Ingestelde waarde bestuurders- of
passagierszijde
De op het display weergegeven waarde
heeft betrekking op een bepaald
comfortniveau en niet op de temperatuur
in graden Celsius of Fahrenheit.
Draai deze knop naar links of
naar rechts om de waarde te
verlagen of te verhogen. Voor
een optimaal comfort wordt
de waarde 21 aanbevolen.
Niettemin is afhankelijk van uw
wensen een afstelling tussen 18 en
24 gebruikelijk.
Zorg ervoor dat de zonnesensor
op het dashboard niet wordt
afgedekt.
Druk op deze toets. Het
symbool AUTO verschijnt.
Afhankelijk van de gekozen
instellingen regelt het
systeem de luchtverdeling,
de luchtopbrengst en de luchttoevoer
om het comfort en de luchtcirculatie
in het interieur optimaal te houden. U
hoeft het systeem niet meer zelf bij te
regelen.
Om bij koude motor de toevoer van
koude lucht te beperken, wordt de
luchtopbrengst geleidelijk op het
optimale niveau gebracht.
Voor uw comfort worden de instellingen
tussen twee startmomenten
opgeslagen.
De automatische stand wordt
uitgeschakeld zodra u de instellingen
handmatig wijzigt (AUTO verdwijnt).
B
ESTUURDER EN PASSAGIER
64
Ventilatie
Handmatig verstellen
Al naar gelang uw wensen kunt u
de automatische bediening van het
systeem handmatig aanpassen. De
overige functies worden automatisch
geregeld. Bij het indrukken van de
toets AUTO zal het systeem weer
volledig automatisch functioneren.
Regeling luchtverdeling
Druk deze toets herhaalde
malen in om de luchtstroom
te verdelen naar:
- de voorruit,
- de voorruit en de beenruimte,
- de beenruimte,
- de linker, rechter en middelste
ventilatieroosters en de beenruimte,
- de linker, rechter en middelste
ventilatieroosters.
Regeling luchtopbrengst
De luchtopbrengst kan vergroot of
verkleind worden door respectievelijk
de toets "kleine propeller" of "grote
propeller" in te drukken.
Het symbool van de luchtopbrengst op het
display, de propeller, wordt afhankelijk van
de ingestelde waarde geleidelijk voller.
Airconditioning AAN/UIT
Druk op deze toets:
het symbool A/C wordt
weergegeven en de
airconditioning wordt
geactiveerd.
Uitschakelen van het systeem
Druk op de toets "kleine
propeller" van de
luchtopbrengstregeling tot het
symbool van de propeller van
het display is verdwenen.
Alle functies van de airconditioning
worden dan uitgeschakeld,
behalve de luchtrecirculatie en de
achterruitverwarming (volgens uitvoering).
De ingestelde waarde wordt niet meer
geregeld en verdwijnt van het display.
Toevoer van buitenlucht/
luchtrecirculatie
Bij het indrukken van deze toets
wordt de lucht in het interieur
gerecirculeerd. Het symbool
van de luchtrecirculatie wordt
weergegeven.
Druk op de toets "grote
propeller" of op de toets
AUTO om het systeem weer
met de laatst ingestelde
waarden in te schakelen.
De luchtrecirculatie dient om de toevoer
van buitenlucht bij stank en stofoverlast
af te sluiten. Gebruik de luchtrecirculatie
alleen als dit echt nodig is (om te
voorkomen dat de ruiten beslaan en de
luchtkwaliteit in het interieur achteruitgaat).
Druk de toets zodra de luchtrecirculatie
niet meer nodig is nogmaals in om de
toevoer van buitenlucht te hervatten.
Druk nogmaals op deze toets om de
aircondioning uit te schakelen.
De ventilatieopening in het
dashboardkastje verspreidt koele
lucht (als de airconditioning is
ingeschakeld), onafhankelijk van de
ingestelde temperatuur in het interieur
en de buitentemperatuur.
Het is raadzaam om niet langdurig
met uitgeschakelde airconditioning te
rijden.
65
ERGONOMI
E
en
C
OMFOR
T
3
Ventilatie
ONTDOOIEN EN ONTWASEMEN
Handbediening
Zet de knop van de
temperatuurregeling in
deze stand.
Zet de aanjager in de
hoogste stand.
Schakel de airconditioning in.
Schakel zodra de
omstandigheden dit toelaten de
toevoer van buitenlucht weer in
om de lucht in het interieur te
verversen (lampje uit).
Zet de schakelaar van de
luchtverdeling in deze stand.
Achterruitverwarming en/of
verwarming buitenspiegels
Druk bij draaiende motor
op deze toets om de
achterruitverwarming en/of de
verwarming van de elektrisch
verstelbare buitenspiegels in
te schakelen.
Deze functie wordt uitgeschakeld:
- door op de toets te drukken,
- door de motor af te zetten,
- automatisch, om onnodig
stroomverbruik te voorkomen.
66
Ventilatie
ONTDOOIEN EN ONTWASEMEN
GEBRUIKSVOORSCHRIFT
Ventilatieroosters
Houd de ventilatieroosters altijd
geopend
Voor een optimale verdeling van de
lucht over het interieur hebt u de
beschikking over 4 ventilatieroosters
in het midden en opzij, die gekanteld
en naar links of rechts en omhoog of
omlaag gedraaid kunnen worden. Sluit
de ventilatieroosters niet, maar richt de
luchtstroom voor een optimaal comfort
tijdens het rijden naar de zijruiten.
Uitstroomopeningen in de beenruimte
en bij de voorruit completeren het
geheel.
Dek de uitstroomopeningen bij de
voorruit en de openingen van de
luchttoevoer in de bagageruimte niet af.
Stoffilter/geurfilter (actieve kool)
Dit lter beperkt het binnendringen van
stof en stank in het interieur.
Zorg ervoor dat dit lter in goede staat
verkeert en laat de lterelementen
regelmatig vervangen.
Zie in de rubriek 6 het gedeelte
"Controles".
Airconditioning
Voor een doeltreffende werking van de
airconditioning moeten de ruiten onder
alle weersomstandigheden gesloten
zijn. Als de auto echter langdurig in de
zon heeft gestaan en de temperatuur
in het interieur zeer hoog blijft, kunnen
de ruiten wel even geopend worden
om de ventilatie te bevorderen.
Het is raadzaam de stand AUTO
zo veel mogelijk te gebruiken: het
systeem regelt de luchtopbrengst, de
comforttemperatuur in het interieur,
de luchtverdeling, de luchttoevoer of
-recirculatie automatisch en optimaal.
Laat de airconditioning minimaal
één keer per maand 5 à 10 minuten
functioneren om het systeem in
perfecte staat te houden.
Condensvorming in de airconditioning
kan ertoe leiden dat er zich een klein
plasje water onder de stilstaande auto
vormt, dit is een normaal verschijnsel.
Gebruik de airconditioning niet als
deze niet koelt en laat het systeem in
dat geval door het CITROËN-netwerk
of een gekwali ceerde werkplaats
controleren.
Automatische stand: programma
"zicht"
Voor het snel ontwasemen of ontdooien
van de ruiten (bij vocht, veel inzittenden,
vorst) kan het programma "comfort"
(AUTO) niet toereikend blijken.
Kies dan het programma "zicht". Het
verklikkerlampje van het programma
"zicht" gaat branden.
Het systeem schakelt de airconditioning
in, regelt de luchtopbrengst en stuurt de
optimale luchtstroom naar de voorruit
en de zijruiten.
De luchtrecirculatie wordt uitgeschakeld.
67
E
RGONOMI
E
en
COMFOR
T
3
Stoelen
V
OORSTOELEN
De volgende verstellingen zijn
mogelijk:
1 - Verstelling in lengterichting
Til de beugel op en schuif de stoel naar
voren of naar achteren tot de gewenste
stand is bereikt.
3 - Hoogteverstelling van de
bestuurdersstoel
Omhoog: trek de hendel omhoog en
verlicht de druk op de stoel.
Omlaag: trek de hendel omhoog en
laat uw gewicht op de stoel rusten.
2 - Rugleuningverstelling
Trek de hendel naar voren en zet
de rugleuning in de gewenste stand
door met uw rug tegen de leuning te
drukken.
68
Stoelen
Rijd nooit zonder hoofdsteunen,
deze dienen te zijn geplaatst en
correct afgesteld.
Verstelbare armsteun
Omhoogklappen van de armsteun:
beweeg de armsteun omhoog tot deze
wordt vergrendeld.
Klap de armsteun omlaag om hem in
de gebruiksstand te zetten.
Verwijderen: zet de armsteun
in verticale positie, druk op de
ontgrendelingsknop en verwijder de
armsteun.
Terugplaatsen: klik de armsteun vast in
verticale positie.
Om de passagiersstoel neer te kunnen
klappen in de tafelstand, moet de
extra console of de armsteun worden
verwijderd.
Schakelaars stoelverwarming
vóór
Elke voorstoel kan worden uitgerust
met een schakelaar aan de zijkant van
de zitting.
Druk op de schakelaar om de
stoelverwarming in te schakelen.
Druk nogmaals op de schakelaar om
de verwarming uit te schakelen.
Hoogteverstelling van de hoofdsteun
Omhoog: schuif de hoofdsteun
omhoog in verticale richting.
Omlaag: druk de knop in en schuif de
hoofdsteun omlaag in verticale richting.
De hoofdsteun is correct afgesteld als
de bovenzijde van het hoofd en de
bovenzijde van de hoofdsteun zich op
dezelfde hoogte bevinden.
Verwijderen: druk op de knop en trek
de hoofdsteun omhoog.
Terugplaatsen: steek de stangen van
de hoofdsteunen in de desbetreffende
openingen, onder dezelfde hoek als de
rugleuning.
69
ERGONOMI
E
en
C
OMFOR
T
3
Stoelen
A
C
HTERBANK
Elk deel 1/3 - 2/3 is neerklapbaar, en
vervolgens los te verwijderen.
Hoofdsteun
Hoogste stand: optillen en omhoog
trekken.
Laagste stand: druk op de bovenkant
om hem lager te zetten.
Om hem te verwijderen, na hem
omhoog te hebben gebracht, op de lip
drukken en de hoofdsteun optillen.
Om hem weer te plaatsen, de stangen
van de hoofdsteun in de openingen
plaatsen, loodrecht ten opzichte van de
rugleuning
De achterbank 1/3 - 2/3 is voorzien van
hoofdsteunen.
70
Stoelen
Neergeklapte stand
Voorbeeld van handelingen voor het
deel 1/3. Deze zijn identiek voor het
deel 2/3.
- Zet de hoofdsteunen in de laagste
stand.
- Schuif, indien nodig, de voorstoelen
naar voren.
- Druk de grijze knop aan de
bovenzijde van de rugleuning in.
- Klap de rugleuning op de zitting.
- Til de grijze bedieningsstang aan
de achterzijde van de zitting op.
- Kantel het geheel naar voren.
Terugplaatsen
Kantel het geheel naar achteren tot in
de vergrendeling.
Zet de rugleuning rechtop.
De vergrendeling van de stoel is correct
als de knop (aan de bovenzijde van de
rugleuning) niet meer zichtbaar is.
Controleer de correcte
vergrendeling op de vloer van de
stoel als hij is teruggeklapt.
71
E
RGONOMI
E
en
COMFOR
T
3
Stoelen
Verwijderen van de achterbank
- Schuif, indien nodig, de voorstoelen
naar voren.
- Plaats de bank (deel 1/3 en/of 2/3)
in neergeklapte stand.
Terugplaatsen van de
achterbank
- Plaats de achterbank (deel 1/3 en/
of 2/3) in verticale stand.
-
Plaats de haken tussen de twee stangen.
- Klap de achterbank naar achteren.
Zie de vorige pagina bij
"neergeklapte stand".
Om de achterbank (deel 1/3 en/of
2/3) terug te plaatsen in de stand
"vervoer van passagiers", zie de
vorige pagina bij "neergeklapte
stand".
- Kantel het geheel ongeveer 45°
naar achteren.
- Til de achterbank in verticale
stand tot de aanslag van de
verankeringen.
- Zet de bank weer rechtop door
deze naar voren te kantelen en
vervolgens op te tillen.
72
Stoelen
ACHTERSTOELEN
(
5 ZITPLAATSEN
)
Hoofdsteun
Omhoog: trek de hoofdsteun omhoog.
Omlaag: duw de hoofdsteun omlaag.
Trek de hoofdsteun volledig omhoog,
druk op de borglip en til de hoofdsteun
op om hem te verwijderen.
Steek om de hoofdsteun terug te zetten
de pennen recht in de openingen van
de rugleuning.
Alle achterstoelen zijn afzonderlijk
uitneembaar.
Controleer na het rechtop zetten van
de rugleuning of het terugzetten van
een stoel of de stoel goed op de vloer
is verankerd.
De drie afzonderlijke achterstoelen
zijn voorzien van kommavormige
hoofdsteunen.
Als de rugleuning van de middelste
stoel op de zitting is geklapt, kan de
achterzijde daarvan gebruikt worden
als tafeltje met bekerhouder.
73
E
RGONOMI
E
en
COMFOR
T
3
Stoelen
Rugleuningverstelling
- Bedien de hendel om de rugleuning
te verstellen.
Rugleuning in de tafelstand
zetten
- Trek aan de hendel om de
rugleuning op de zitting te klappen.
Plaats geen harde of zware
voorwerpen op de tafel. Deze kunnen
bij een noodstop of een aanrijding
veranderen in gevaarlijke projectielen.
Rechtop zetten van de
rugleuning
- Ontgrendel de rugleuning door aan de
hendel te trekken en zet de rugleuning
in de oorspronkelijke stand.
Controleer nadat u de rugleuning
rechtop hebt gezet of deze goed is
vergrendeld.
Stoel in de portefeuillestand
zetten
- Trek aan de hendel om de stoel in
de tafelstand te zetten.
- Trek de stang aan de achterzijde
van de stoel omhoog om de
achterste verankeringspunten los te
maken.
- Kantel de complete stoel naar
voren tot hij wordt vergrendeld.
Terugzetten van de stoel
- Duw op de rode hendel.
- Kantel de stoel omlaag om de
achterste verankeringspunten vast
te zetten.
- Trek aan de hendel om de
rugleuning rechtop te zetten.
Controleer of het geheel goed is
verankerd.
74
Stoelen
Verwijderen van de stoel
- Schuif indien nodig de voorstoel
naar voren en zet de hoofdsteun
omlaag.
- Zet de stoel in de neergeklapte
stand.
Gebruiksvoorschrift
Na de verschillende handelingen:
- verwijder een hoofdsteun niet
zonder deze op te bergen en aan
een steun te bevestigen,
- controleer of de veiligheidsgordels
bereikbaar blijven en gemakkelijk
door de passagier kunnen worden
vastgemaakt,
- ga niet rijden voordat alle
passagiers hun veiligheidsgordel
hebben vastgemaakt en afgesteld.
Raadpleeg het gedeelte
"neergeklapte stand" op de
vorige bladzijde.
- Druk op de rode hendel om de
voorste verankeringspunten los te
maken.
- Kantel het geheel ongeveer 45°
naar achteren zonder de hendel los
te laten.
- Laat de hendel los.
- Til de stoel in verticale stand tot
de aanslag van de verankeringen.
- Zet de stoel weer rechtop door
hem naar voren te kantelen en
vervolgens op te tillen.
Terugzetten van de stoel
- Kantel de stoel 45° naar voren.
- Plaats de haken tussen de twee
stangen.
- Kantel de stoel omlaag om de
achterste verankeringspunten vast
te zetten.
- Trek aan de hendel om de
rugleuning in de oorspronkelijke
stand te zetten.
- Zet de hoofdsteun omhoog.
Controleer of er geen voorwerpen
het vergrendelen van de
stoelverankeringen verhinderen.
75
E
RGONOMI
E
en
COMFOR
T
3
Stoelen
Hoofdsteunen
De stoelen zijn voorzien van
kommavormige hoofdsteunen.
Omhoog: druk op de borglip en til de
hoofdsteun op.
Omlaag: druk op de borglip en duw de
hoofdsteun omlaag.
Trek de hoofdsteun volledig omhoog,
druk op de borglip en til de hoofdsteun
op om hem te verwijderen.
Berg de hoofdsteun op in het interieur
door hem aan de steun te bevestigen.
Steek om de hoofdsteun terug
te zetten de pennen recht in de
openingen van de rugleuning.
Elke stoel is uitneembaar en heeft
een vaste plaats in de auto, zoals
aangegeven op de sticker.
De stoelen op de tweede en derde zitrij
zijn afzonderlijk verstelbaar.
ACHTERSTOELEN
(
7 ZITPLAATSEN
)
76
Stoelen
Stoel links
Stoelen tweede zitrij
Stoelen derde zitrij
Stoel midden Stoel rechts
Stoel rechts Stoel links
77
E
RGONOMI
E
en
COMFOR
T
3
Stoelen
Rugleuningverstelling
- Bedien de hendel om de stand van
de rugleuning te verstellen.
Rugleuning in de tafelstand zetten
- Duw de hoofdsteun volledig
omlaag.
- Bedien de hendel om de rugleuning
op de zitting te klappen.
Rechtop zetten van de rugleuning
- Ontgrendel de rugleuning door
aan de hendel te trekken en zet de
rugleuning in de oorspronkelijke
stand.
Controleer of de stoel goed verankerd is.
Stoel in de portefeuillestand zetten
- Zet de stoel in de portefeuillestand.
- Trek aan de rode riem aan de
achterzijde van de stoel om de
steunen uit de verankerpunten op
de vloer te verwijderen.
- Kantel de stoel in zijn geheel naar
voren.
Flexibele indeling stoelen
tweede zitrij
Terugzetten van de stoel
- Kantel de stoel in zijn geheel naar
achteren.
Let voordat u de stoel terugklapt
op het volgende:
- de voeten van een passagier
op de derde zitrij mogen zich
niet op de verankeringspunten
op de vloer bevinden,
- de stoel moet goed zijn
verankerd op de vloer,
- de passagier moet de
autogordel kunnen gebruiken.
78
Stoelen
Flexibele indeling stoelen
derde zitrij
Rugleuning in de tafelstand zetten
- Duw de hoofdsteun volledig
omlaag.
- Bedien de hendel om de rugleuning
op de zitting te klappen.
Rechtop zetten van de rugleuning
- Ontgrendel de rugleuning door
aan de hendel te trekken en zet de
rugleuning in de oorspronkelijke
stand.
Controleer of de stoel goed verankerd is.
Terugzetten van de stoel
- Duw op de rode hendel.
- Klap de stoel in zijn geheel naar
achteren.
Stoel in de portefeuillestand zetten
- Zet de stoel in de tafelstand.
- Til de palinrichting met de rode riem
aan de achterzijde van de stoel op
om de steunen te verwijderen uit de
verankeringspunten op de vloer.
- Klap de stoel in zijn geheel naar
voren.
Let op het volgende:
- de stoel moet goed zijn
verankerd op de vloer,
- de passagier moet de
autogordel kunnen gebruiken.
79
ERGONOMI
E
en
C
OMFOR
T
3
Stoelen
Instappen en uitstappen vanaf
de derde zitrij
Instappen
- Zet de stoel op de tweede zitrij in
de tafelstand.
Uitstappen
- Duw de hoofdsteun volledig
omlaag.
- Bedien de gele hendel aan de
achterzijde van de rugleuning van
de tweede zitrij.
- Klap de rugleuning neer in de
tafelstand.
Let op de juiste plaatsing van
de middelste autogordel in de
daarvoor bestemde opening in de
hemelbekleding.
- Zet de stoel in de portefeuillestand
om de instap te vergemakkelijken.
- Trek aan de rode riem om de stoel
in de portefeuillestand te zetten.
- Klap de stoel in zijn geheel naar
voren.
- Stap uit via het portier.
Controleer voordat u de stoel
terugzet in de oorspronkelijke
stand of de voeten van een
passagier op de derde zitrij zich
niet op de verankeringspunten
van de stoel op de tweede zitrij
bevinden.
80
Stoelen
Verwijderen van de stoel
- Schuif indien nodig de voorstoel
naar voren.
- Duw de hoofdsteun omlaag.
- Zet de stoel in de portefeuillestand.
- Kantel de stoel naar voren en til
hem vervolgens op.
Terugzetten van de stoel
Op de sticker op de stoel kunt u zien
op welke plaats deze hoort.
- Plaats de haken van de voorste
steunen tussen de twee stangen.
- Kantel de stoel naar achteren om
de achterste verankeringspunten
vast te zetten.
- Trek aan de hendel om de
rugleuning in de oorspronkelijke
stand te zetten.
- Zet de hoofdsteun omhoog.
Let erop dat het vergrendelen niet
wordt verhinderd door voorwerpen
of voeten van passagiers achterin
die zich voor de openingen voor de
verankering bevinden.
Bediening stoelen tweede zitrij
81
ERGONOMI
E
en
C
OMFOR
T
3
Stoelen
Bediening stoel derde zitrij
Verwijderen van de stoel
- Duw de hoofdsteun omlaag.
- Zet de stoel in de portefeuillestand.
- Klap de stoel naar voren.
- Neem de neergeklapte stoel aan
beide zijden vast, beweeg de stoel
naar voren en til hem omhoog.
Terugzetten van de stoel
Op de sticker op de stoel kunt u zien
op welke plaats deze hoort.
- Plaats de haken van de voorste
steunen tussen de twee stangen.
- Let er op dat de achterste
openingen voor de verankering
niet worden geblokkeerd en dat
de autogordel juist geplaatst en
toegankelijk is.
- Klap de zitting naar achteren om
de achterste bevestigingspunten te
verankeren.
- Gebruik de hendel om
de rugleuning weer in de
oorspronkelijke stand te zetten.
- Trek de hoofsteun omhoog.
Gebruiksvoorschrift
Plaats geen harde of zware
voorwerpen op de in de tafelstand
neergeklapte rugleuningen: bij een
aanrijding of noodstop kunnen deze
veranderen in gevaarlijke projectielen.
Na de verschillende handelingen:
- verwijder een hoofdsteun niet
zonder deze op te bergen, bevestig
deze aan een steun in de auto,
- controleer of de autogordels
bereikbaar blijven en gemakkelijk
door de passagier kunnen worden
vastgemaakt,
- ga niet rijden voordat alle
passagiers hun autogordel hebben
vastgemaakt en afgesteld,
- de passagier op de derde zitrij
moet erop letten de openingen voor
de verankering van de stoel op de
tweede zitrij niet af te dekken,
- de stoelen van de tweede zitrij
mogen niet in de portefeuillestand
staan wanneer zich een passagier
op de derde zitij bevindt. Dit om
ieder risico op letsel te voorkomen
door het onbedoeld terugklappen
van de stoel.
82
Stoelen
FLEXIBEL INTERIEUR EN STOELOPSTELLINGEN
Stoelopstellingen 5 zitplaatsen
83
E
RGONOMI
E
en
COMFOR
T
3
Stoelen
Stoelopstellingen 7 zitplaatsen
Het wijzigen van de
opstellingen dient uitsluitend
te gebeuren als de auto
stilstaat.
84
Praktische voorzieningen
INDELING
V
OORCOMPARTIMENT
1. Onderste opbergvak
Dit opbergvak kan, afhankelijk van
de uitvoering, van een deksel zijn
voorzien.
Bovenste opbergvak
Het opbergvak bevindt zich bovenop
het dashboard, achter het stuurwiel.
Het optillen van het deksel wordt
vergemakkelijkt door een uitsparing.
Beweeg het deksel met de hand
omhoog tot dit volledig geopend is.
Beweeg om het opbergvak te sluiten
het deksel omlaag en druk vervolgens
kort op het midden van het deksel.
Het morsen van vloeistof kan
kortsluiting veroorzaken, wat tot brand
kan leiden.
3. Opbergvak aan de zijkant
4. Tashaak
Hang uitsluitend exibele en niet te
zware tassen aan de haak.
2. Opbergvak en flessenhouder
(1,5 l)
85
E
RGONOMI
E
en
COMFOR
T
3
Praktische voorzieningen
Dakconsole
De dakconsole bevindt zich boven
de zonnekleppen. Hierin kunt u
bijvoorbeeld een trui, een map of
handschoenen opbergen.
Door de openingen in de dakconsole
achter de zonnekleppen zijn de
voorwerpen zichtbaar waardoor ze
gemakkelijk bereikbaar zijn.
In totaal mag niet meer dan 5 kg in de
dakconsole worden opgeborgen.
Berg er geen voorwerpen in op die
gevaar voor de inzittenden kunnen
opleveren.
Middenconsole met
opbergruimte
Dankzij deze console is er
aanmerkelijk meer opbergruimte: de
console is uitneembaar en wordt op
een steun vastgezet waarin in het
achterste gedeelte twee bekerhouders
aanwezig zijn.
Controleer of het esje of blikje stevig
in de bekerhouder op zijn plaats wordt
gehouden en tijdens het rijden niet kan
omvallen.
Gemorste vloeistof kan bij contact met
schakelaars op het dashboard en de
middenconsole storingen veroorzaken.
Wees daarom voorzichtig met het
gebruik van de bekerhouder.
Zonneklep
Klap om verblinding te voorkomen bij
laagstaande zon de zonneklep omlaag.
In de zonneklep aan bestuurderszijde
is een vakje aanwezig waarin
bijvoorbeeld tol- of parkeerkaarten
opgeborgen kunnen worden.
86
Praktische voorzieningen
Opbergladen onder de stoelen
Afhankelijk van de uitvoering is onder
beide voorstoelen een opberglade
aanwezig.
Opbergruimte onder de stoelen
In de vloer onder de voorstoelen zijn
opbergvakken met of zonder deksel
aanwezig.
Beweeg de stoel naar voren om deze
opbergvakken te bereiken. Het deksel
kan vanaf de achterzijde van de stoel
worden geopend.
87
ERGONOMI
E
en
C
OMFOR
T
3
Praktische voorzieningen
INDELING ZITPLAAT
S
EN
Opbergvakken in de vloer
Onder de voetenruimte van de
achterpassagiers bevinden zich twee
opbergvakken in de vloer.
Steek, om de opbergvakken te
openen, uw vingers in de opening en til
het deksel op.
Vliegtuigtafeltjes
Trek, om het tafeltje uit te klappen,
het tafeltje omhoog en plaats het in
horizontale positie.
Het tafeltje is uit
veiligheidsoverwegingen zo ontwikkeld
dat het onder zware belasting
losschiet.
Om het tafeltje weer te plaatsen,
moet het in verticale stand gehouden
worden.
Bevestig één kant in de houder en
vervolgens de andere kant door er
licht op te drukken. Leg geen harde
of zware voorwerpen op het tafeltje:
deze kunnen bij een noodstop of een
aanrijding in gevaarlijke projectielen
veranderen.
Aan de zijkant van het tafeltje is een
haak aanwezig waar een tas aan
opgehangen kan worden.
Zonneschermen opzij
Voor de ruiten van de schuifdeuren zijn
zonneschermen leverbaar.
Trek aan de lip om de zonwering te
bevestigen.
Controleer of de lip goed bevestigd is
om te voorkomen dat het zonnescherm
beschadigd raakt bij het openen van
de schuifdeur.
Beweeg de zonwering altijd rustig
met de lip omhoog of omlaag.
88
Praktische voorzieningen
M
ODUTOP DAK
Het multifunctionele dak verlengt
de dakconsole. Het bestaat uit de
volgende onderdelen:
Opbergvakken
Aan beide zijden van het dak hebt u de
beschikking over opbergvakken. Deze
opbergvakken hebben een maximale
capaciteit van 6 kg.
Dankzij de transparante bodem kunt u
vanuit het interieur zien wat zich in de
opbergvakken bevindt.
Plaats geen voorwerpen in de
opbergvakken die gevaar voor de
inzittenden kunnen opleveren.
Plafonnier
Deze werkt op dezelfde wijze als de
plafonnier vóór.
Raadpleeg het hoofdstuk
"Plafonniers" in het gedeelte
"Praktische voorzieningen" van
rubriek 3.
89
ERGONOMI
E
en
C
OMFOR
T
3
Praktische voorzieningen
Van binnenuit
Van buitenaf
Achterste opbergkoffer
De achterste opbergkoffer is
bereikbaar vanaf de achterzitplaatsen
en vanuit de bagageruimte.
Vanaf de achterzitplaatsen kunt u de
kleppen openschuiven.
Luchtroosters
Met de schakelaar met 3 standen kunt
u de hoeveelheid uitstromende lucht
regelen.
De luchtroosters worden aangevuld
met een parfumeur.
Vanuit de bagageruimte kunt de
opbergkoffer openen door uw duim in
de uitsparing te plaatsen en aan de
handgreep te trekken.
Open de opbergkoffer voorzichtig
om te voorkomen dat er
voorwerpen uit vallen.
De opbergkoffer heeft een maximale
capaciteit van 10 kg.
90
Praktische voorzieningen
PARFUMEUR
Door middel van de parfumeur kan
een parfum in het interieur worden
verspreid via de ventilatieroosters in
het dak.
Instelling van de hoeveelheid
Draai aan de verchroomde knop om de
hoeveelheid parfum te regelen:
- naar links om te verlagen,
- naar rechts om te verhogen.
Draai de knop maximaal naar links om
de parfumeur uit te schakelen.
Verwijderen van de parfumeur
- Druk de knop in en draai deze
gelijktijdig een kwart omwenteling
naar links tot aan de aanslag.
- Verwijder de parfumeur uit het dak.
- Vervang de patroon.
91
ERGONOMI
E
en
C
OMFOR
T
3
Praktische voorzieningen
Vervangen van een geurpatroon
De navulverpakking voor de parfumeur
bestaat uit een geurpatroon B en een
houder C .
- Verwijder de beschermfolie D .
- Plaats de kop van de patroon B op
de knop A van de parfumeur.
- Draai de geurpatroon een kwart
omwenteling om deze in de knop
te vergrendelen en verwijder de
houder.
- Breng de parfumeur op zijn plaats.
U kunt de geurpatronen op elk
moment vervangen en de gebruikte
geurpatronen in hun originele houder
bewaren.
De knop van de parfumeur A is los van
de geurpatroon.
De geurpatronen worden zonder de
knop A geleverd.
Aanbrengen van de parfumeur
Na het aanbrengen of vervangen van
de geurpatroon:
- Breng de parfumeur aan in zijn
houder.
- Draai de parfumeur een kwart
omwenteling naar rechts.
Gebruiksvoorschrift
Gebruik uit veiligheidsoverwegingen
uitsluitend de hiervoor bestemde
geurpatronen. Haal geurpatronen niet
uit elkaar.
Bewaar de geurpatronen in de houders
als deze niet in de parfumeur worden
gebruikt.
Probeer nooit om de geurpatronen bij
te vullen met andere parfums dan die
van CITROËN.
Houd de geurpatronen buiten bereik
van kinderen en dieren. Voorkom elk
contact met de huid en ogen. Neem als
parfum is ingeslikt contact op met een
arts en laat deze de verpakking of het
etiket van het product zien.
De knop van de parfumeur A kan
alleen samen met een geurpatroon in
het dak worden aangebracht.
Zorg dus altijd dat u over de knop A en
een geurpatroon beschikt.
De navulpatronen kunnen aangeschaft
worden bij het CITROËN-netwerk.
92
Praktische voorzieningen
DAKSTANGEN Modutop dak
De twee in lengterichting geplaatste
dakstangen van het Modutop dak zijn
afneembaar.
Het maximale toegestane gewicht op
iedere dakstang is 35 kg.
In alle gevallen dient de bagage op
de daarvoor bestemde antisliplaag te
rusten en mogen het dak en de ruiten
van het dak niet geraakt worden.
Voorschriften voor het beladen van
het dak:
- Open de beschermplaatjes.
- Verwijder de 4 schroeven met een
schroevendraaier (opgeborgen
in de gereedschapstas onder de
rechterstoel).
- Draai de stangen 90°, met de holle
delen naar voren.
- Draai de 4 schroeven vast.
- Sluit de beschermplaatjes.
- Gebruik uitsluitend de openingen A
om de bagage met een riem goed
vast te zetten.
93
E
RGONOMI
E
en
COMFOR
T
3
Praktische voorzieningen
ALLESDRAGER
Als er dwarsstangen op deze dakdragers worden gemonteerd, houd u dan aan
de door de fabrikant voorgeschreven maximumdaklast, zonder het gewicht van
75 kg te overschrijden.
94
Praktische voorzieningen
Automatisch inschakelen/
uitschakelen
De plafonnier vóór gaat automatisch
branden als de sleutel uit het
contact wordt gehaald, bij het
ontgrendelen van de auto, zodra een
voorportier wordt geopend en als
de auto wordt gelokaliseerd met de
afstandsbediening.
Blijft branden, bij aangezet
contact.
Deze kunnen bij aangezet contact
worden in- en uitgeschakeld met
behulp van een schakelaar.
Zitplaatsen vóór: de plafonniers
gaan branden zodra een van de
voorportieren wordt geopend.
Zitplaatsen achter: de
plafonnier gaat branden zodra
een van de achterportieren
wordt geopend.
Als de portieren enkele
minuten geopend blijven,
gaan de plafonniers uit.
De plafonnier gaat geleidelijk
uit nadat het contact is
aangezet en nadat de auto is
vergrendeld.
Plafonnier vóór
PLAFONNIERS
Plafonnier achter Leeslampjes vóór
95
E
RGONOMI
E
en
COMFOR
T
3
Praktische voorzieningen
BAGAGESCHERM
(
5 ZITPLAATSEN
)
Deze plaat onttrekt voorwerpen in de
bagageruimte aan het oog.
Verwijderen
Klap het bagagescherm op.
Haal deze uit de inkepingen A en B door
het bagagescherm naar u toe te trekken.
Til het bagagescherm op verwijder het
geheel.
Plaatsen
Plaats het bagagescherm voor de
inkepingen A en B .
Duw het bagagescherm naar voren
zodat de nokken in de inkepingen
komen.
Klap het bagagescherm uit en klem
deze vast in de inkepingen C .
Opklappen
Klap, vanuit de bagageruimte,
het achterste gedeelte van het
bagagescherm op door het op te tillen
en uit de inkeping C te halen.
Opbergen (volgens uitvoering)
Aan de achterzijde van de rugleuning
is een ruimte gecreëerd waar het
opgeklapte bagagescherm kan worden
opgeborgen.
Schuif deze verticaal tussen de
geleiders die halverwege de
rugleuningen zijn gemonteerd.
Steek als eerste de scharnierende zijde
in de geleiders en houd de uiteinden van
de twee gedeelten omhoog.
Het bagagescherm kan dienen
als tafel, maar leg er uit
veiligheidsoverwegingen geen
voorwerpen op die bij een noodstop of
een aanrijding van achter in gevaarlijke
projectielen kunnen veranderen.
96
Praktische voorzieningen
12 V-aansluiting (maximaal 120 W)
Beperk het gebruik ervan om de accu
niet te ontladen.
Bagagenet
Open het afdekkapje in de steun van
de haak.
Bevestig, nadat de stang een
kwart omwenteling gedraaid is,
de bovenzijde van het net in de
uitsparingen.
Controleer of het uiteinde van de
stang op de juiste wijze in het metalen
gedeelte van de houder is bevestigd.
Bevestig de banden op de
desbetreffende plaatsen op de vloer.
Span met de banden het net aan.
Sjorogen
Zet met deze sjorogen uw lading vast
op de vloer.
97
ERGONOMI
E
en
C
OMFOR
T
3
Praktische voorzieningen
V
OORZIENINGEN ACHTERIN
(
7 ZITPLAATSEN
)
Bekerhouders
Elke met een vloeistof gevulde beker of
mok die in het interieur wordt vervoerd
kan omvallen en brengt daarom risico's
met zich mee.
Wees hierop alert.
12 V-aansluiting (maximaal 120 W)
Beperk het gebruik ervan om de accu
niet te ontladen.
Sjorogen
Gebruik de sjorogen op de vloer om
uw bagage stevig vast te zetten.
De verankerpunten voor de
autogordels mogen hier niet voor
worden gebruikt.
Het is aan te bevelen de lading
stevig vast te zetten met behulp
van de sjorogen op de vloer.
98
Praktische voorzieningen
Kleppen opbergvak
Trek de desbetreffende klep open.
Het opbergvak dat zich het dichtst bij
de drempel van de achterklep bevindt,
is bedoeld om het oprolmechanisme
met het bagagescherm in op te bergen.
Autogordels
Let er op dat de middelste autogordel
op de juiste wijze is opgerold en in de
daarvoor bestemde opening in het dak
is geplaatst.
Voorkom dat de gordelsluitingen op de
derde zitrij gaan rammelen door ze zo
hoog mogelijk bij de doorvoer in het
dak te plaatsen.
De bevestigingsogen voor de
gordelsluitingen aan weerszijden van
de bagageruimte mogen niet worden
gebruikt om lading vast te zetten.
99
ERGONOMI
E
en
C
OMFOR
T
3
Praktische voorzieningen
BAGAGESCHERM
Het bagagescherm is een exibel
scherm met oprolmechanisme. Let
erop geen zware voorwerpen te
plaatsen op het scherm in uitgerolde
positie.
Plaats het bagagescherm zo dat de
afdek appen aan de achterzijde van
het bagagescherm naar u toe wijzen.
Plaats de linker nok van het
oprolmechanisme in steun A .
Plaatsen
Zet de stoelen op de derde zitrij in de
portefeuillestand.
Til het deksel van de opbergruimte in
de dorpel van de bagageruimte op.
Neem het oprolmechanisme in het
midden vast en duw het in de richting
van de linker stijl.
Til het geheel op.
Druk de rechter nok in en plaats deze
recht voor steun B .
Laat het oprolmechanisme los zodat
het in de steun valt.
Rol het bagagescherm uit tot aan de
achterste zijstijlen.
Plaats de uiteinden in de hiervoor
bestemde achterste openingen om het
bagagescherm te spannen.
100
Praktische voorzieningen
Verwijderen
Trek het bagagescherm vanuit de
bagageruimte naar u toe om het uit de
steunen te verwijderen.
Geleid het bagagescherm tijdens het
oprollen.
Neem de klemmen van de drie
schermen los van de hoofdsteunen op
de tweede zitrij.
Druk het oprolmechanisme aan de
linkerzijde in om het uit de steun B te
kunnen verwijderen.
Til het scherm op en kantel het naar voren.
Opbergen
Berg het bagagescherm op in de
hiervoor bestemde ruimte in de dorpel
van de bagageruimte, met de twee
achterste appen naar boven.
Druk het bagagescherm eerst naar
links.
Laat het los.
Berg de twee appen op en sluit het
deksel.
Het oprolmechanisme is
voorzien van drie schermen om
de bagageruimte af te dekken,
onafhankelijk van of de stoelen
op de tweede zitrij in de normale
of de comfortstand staan.
Elk scherm beschikt over
twee klemmen waarmee het
kan worden bevestigd aan de
hoofdsteunen.
101
ERGONOMI
E
en
C
OMFOR
T
3
Spiegels en ruiten
Elektrisch verstelbare
buitenspiegels
- Zet de knop naar links of rechts
om de desbetreffende spiegel te
selecteren.
- Duw de knop in de 4 richtingen om
de spiegel af te stellen.
- Zet de knop weer in het midden.
Elektrisch inklappen/uitklappen
Bij stilstaande auto en aangezet
contact kunnen de buitenspiegels
van binnenuit elektrisch worden in- of
uitgeklapt:
- Zet de knop in de middelste stand.
- Draai de knop naar beneden.
SPIEGELS
Buitenspiegels met verwarming
De elektrisch verstelbare buitenspiegels
kunnen worden verwarmd.
Handmatig verstelbare
buitenspiegels
Stel de spiegel met behulp van de
hendel in de gewenste stand.
Tijdens het parkeren kunnen de
buitenspiegels handmatig ingeklapt
worden.
Deze buitenspiegels worden niet
verwarmd.
Handmatig terugzetten
Als de buitenspiegel uit zijn
oorspronkelijke positie is geraakt,
zet dan bij stilstaande auto de
buitenspiegel met de hand terug
of gebruik de schakelaar om de
buitenspiegel terug te zetten.
Druk op de toets van de
achterruitverwarming.
102
Spiegels en ruiten
SPIEGEL NAAR
A
CHTERPASSAGIERS
Deze spiegel, die boven de
binnenspiegel is geplaatst, biedt
de bestuurder of voorpassagier
de mogelijkheid om de zitplaatsen
achterin in de gaten te houden.
Doordat de spiegel kan worden
gedraaid, kan deze eenvoudig
handmatig worden afgesteld en is het
mogelijk een goed zicht te krijgen op
de ruimte achter in de auto.
De spiegel kan ook zo worden
afgesteld dat deze een beter overzicht
geeft bij parkeren of inhalen.
Vensters voor tol-/
parkeerkaarten
De athermische voorruit bevat twee
niet-re ecterende gedeelten aan
weerskanten van de binnenspiegel.
Hier kunnen de tol- en/of
parkeerkaarten worden bevestigd.
ZIJRUITEN ACHTER
Kantel de hendel en druk deze
helemaal naar buiten om de geopende
ruit vast te zetten.
Binnenspiegel
De binnenspiegel kent 2 standen:
- dagstand (normaal),
- nachtstand (antiverblinding).
De spiegel kan in de dag- en
nachtstand gezet worden met behulp
van het hendeltje aan de onderzijde.
103
E
RGONOMI
E
en
COMFOR
T
3
Spiegels en ruiten
ELEKTRISCH BEDIENBARE
R
UITEN
1. Schakelaar ruitbediening
bestuurderszijde
2. Schakelaar ruitbediening
passagierszijde
U kunt de ruiten op twee manieren
bedienen:
Telkens als de schakelaar omhoog
wordt getrokken, sluit de ruit enkele
centimeters. Open de ruit volledig en
sluit de ruit.
Laat de schakelaar los en trek hem
opnieuw omhoog totdat de ruit volledig
is gesloten.
Tijdens deze handelingen is
de beveiliging tegen beknellen
uitgeschakeld.
Beveiliging tegen beknellen
Als de ruit sluit en tegen een obstakel
stuit, stopt de ruit en gaat direct
gedeeltelijk weer open.
Automatische bediening
Duw of trek de schakelaar voorbij het
zware punt. Als u de schakelaar hebt
losgelaten, opent of sluit de ruit volledig.
Druk nogmaals op de schakelaar om
het openen of sluiten te stoppen.
De elektrische ruitbediening wordt
uitgeschakeld:
- ongeveer 45 seconden na het
afzetten van het contact.
- als bij afgezet contact een
voorportier wordt geopend.
Gebruiksvoorschrift
Wanneer tijdens het bedienen van de
ruit iets tussen de ruit en de sponning
bekneld raakt, moet de ruit weer
worden geopend. Druk daarvoor op de
desbetreffende schakelaar.
Wanneer de bestuurder de ruit aan de
passagierszijde bedient, moet hij ervan
verzekerd zijn dat niets het correcte
sluiten van de ruit verhindert.
De bestuurder moet ervan verzekerd
zijn dat de passagiers op de juiste
manier gebruik maken van de
elektrische ruitbediening.
Zorg ervoor dat kinderen zich tijdens
het bedienen van de ruit niet kunnen
bezeren.
Als een van de elektrisch bedienbare
ruiten te vaak achter elkaar geopend
en gesloten wordt, treedt een
beveiliging in werking en kan de ruit
alleen nog worden gesloten. Wacht
na het sluiten ongeveer 40 minuten.
Na deze tijd kan de ruit weer worden
bediend.
Handbediening
Duw of trek de schakelaar tot aan
het zware punt om de ruit te openen
of te sluiten. De ruit stopt zodra de
schakelaar wordt losgelaten.
Resetten
Nadat de accukabels los zijn geweest
of in het geval van een storing, moet
de ruitbediening gereset worden.
104
V
EILIGHEID TIJDEN
S
HET RIJDEN
CLAXON
Druk in het midden van het stuurwiel.
HANDREM
Aantrekken
Trek aan de hendel van de handrem
om de auto op de handrem te zetten.
Controleer voordat u uitstapt of de
handrem goed is aangetrokken.
Loszetten
Trek aan de hendel van de handrem
en druk op de knop om de handrem los
te zetten.
ALARMKNIPPERLICHTEN
Druk deze knop in: de
richtingaanwijzers knipperen
tegelijkertijd.
De alarmknipperlichten werken ook als
het contact is afgezet.
Gebruik de alarmknipperlichten alleen
bij een noodsituatie, een noodstop of in
uitzonderlijke omstandigheden.
Als de auto stilstaat op een helling,
draai dan de wielen richting trottoir en
trek de handrem aan.
Het is zeker bij een beladen auto
niet voldoende een versnelling in te
schakelen bij het parkeren van de auto.
Als de handrem nog (iets)
is aangetrokken, wordt
dit aangegeven door dit
verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel.
Automatische ontsteking van de
alarmknipperlichten
Bij een noodstop schakelen de
alarmknipperlichten, afhankelijk
van de remvertraging die optreedt,
automatisch in. De alarmknipperlichten
blijven knipperen totdat er opnieuw gas
wordt gegeven.
U kunt de alarmknipperlichten echter
ook uitschakelen door de knop op het
instrumentenpaneel in te drukken.
Veiligheid tijdens het rijden
105
Parkeerhulp
V
EILIGHEI
D
4
geluidssignalen en/of een
gra sche weergave bestaat uit vier
parkeersensoren die zijn aangebracht
in de achterbumper. Het systeem
waarschuwt de bestuurder voor elk
obstakel (persoon, auto, boom,
hek, …) dat zich binnen het bereik van
het systeem achter de auto bevindt.
Het waarschuwt u niet voor objecten
die zich direct onder de bumper
bevinden. Paaltjes, pionnen bij
wegwerkzaamheden of gelijksoortige
voorwerpen worden waargenomen
bij aanvang van de aanrijmanoeuvre,
maar niet meer wanneer de auto te
dicht genaderd is.
Inschakelen van de achteruitversnelling
PARKEERHULP ACHTER
De parkeerhulp achter met
Weergave op het display
Uitschakelen van de
parkeerhulp
Zet de versnellingsbak in de
neutraalstand.
Een geluiddsignaal bevestigt dat
het systeem wordt ingeschakeld
zodra de achteruitversnelling wordt
ingeschakeld.
Een geluidssignaal geeft de afstand
tot het obstakel aan. Hoe dichter de
auto bij het obstakel komt, hoe korter
de tijd tussen de geluidssignalen is.
Als de auto minder dan ongeveer
30 centimeter van het obstakel
verwijderd is, is het geluidssignaal
continu hoorbaar.
106
Parkeerhulp
Activeren/Deactiveren
Storing
Als het systeem bij het inschakelen van
de achteruitversnelling niet werkt, gaat
het lampje van de schakelaar branden
in combinatie met een geluidssignaal
en een melding op het display.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of
een gekwali ceerde werkplaats.
Gebruiksvoorschrift
Zorg ervoor dat de sensoren in de
winter of bij slecht weer niet bedekt zijn
met modder, ijs of sneeuw.
Het systeem zal automatisch worden
uitgeschakeld bij het trekken van
een aanhanger of de montage van
een etsdrager (auto met een door
CITROËN aanbevolen trekhaak of
etsdrager).
De parkeerhulp is een hulpmiddel
voor de bestuurder die desondanks
waakzaam moet blijven en
verantwoordelijk is.
Druk op deze schakelaar om
het systeem te activeren of te
deactiveren.
De geactiveerde of
gedeactiveerde toestand
van het systeem wordt
opgeslagen bij het afzetten
van het contact.
ABS
ABS
107
V
EILIGHEI
D
4
A
NTIBLOKKEERSYSTEEM
(ABS - EBD)
Het ABS zorgt samen met de
elektronische remdrukregelaar (EBD)
tijdens het remmen voor een betere
stabiliteit en bestuurbaarheid van uw
auto, vooral op een slecht of glad
wegdek.
Het ABS voorkomt het blokkeren van
de wielen, terwijl de remdrukregelaar
de remdruk over de vier wielen
verdeelt.
Als dit verklikkerlampje
gaat branden in combinatie
met een geluidssignaal en
een melding op het display,
duidt dit op een storing in
het antiblokkeersysteem. Door deze
storing zou u tijdens het remmen
de controle over uw auto kunnen
verliezen.
Als dit verklikkerlampje
gaat branden in combinatie
met de verklikkerlampjes
remsysteem en STOP,
een geluidssignaal en een
melding op het display, duidt dit
op een storing in de elektronische
remdrukregelaar. Door deze storing
zou u tijdens het remmen de controle
over uw auto kunnen verliezen.
NOODREMASSISTENTIE
(
BAS
)
Dit systeem zorgt ervoor dat in
noodgevallen de optimale remdruk
sneller wordt bereikt: trap het
rempedaal volledig in zonder het los te
laten.
Het systeem wordt ingeschakeld als
de snelheid waarmee het rempedaal
wordt ingetrapt groot is en zorgt ervoor
dat de benodigde bedieningskracht
verandert.
Houd het rempedaal ingetrapt om de
werking van het brake assist system
voort te zetten.
Gebruiksvoorschrift
Het ABS treedt automatisch in werking
als één van de wielen dreigt te
blokkeren. Het systeem zorgt niet voor
een kortere remweg.
Op een erg glad wegdek (sneeuw, olie,
enz.) kan de remweg door de werking
van het ABS langer zijn. Trap het
rempedaal bij een noodstop krachtig
en volledig in en laat het niet los, ook
niet op een glad wegdek. Het ABS
zorgt er dan voor dat u om het obstakel
heen kunt sturen.
De normale werking van het
antiblokkeersysteem kan merkbaar zijn
door het trillen van het rempedaal.
Zorg er bij vervanging van de wielen
(banden en velgen) voor dat er wielen
worden gemonteerd die zijn voorzien
van een artikelnummer van CITROËN.
Stop onmiddellijk op een veilige
plaats.
Raadpleeg in beide gevallen
het CITROËN-netwerk of een
gekwali ceerde werkplaats.
Parkeerhulp
ESP OFF
108
ANTISPINREGELING
(
ASR
)
EN ELEKTRONISCH
STABILITEITSPROGRAMM
A
(
ESP
)
Deze systemen staan in verbinding met
het ABS en zijn hier een aanvulling op.
De ASR zorgt voor een optimale
overbrenging van de aandrijfkracht op
de weg, zodat wordt voorkomen dat
u tijdens het accelereren de controle
over de auto verliest.
Het systeem past de aandrijfkracht
aan om het doorspinnen van de wielen
te voorkomen via de remmen van
de aangedreven wielen en de motor.
Het systeem zorgt ook voor meer
koersstabiliteit bij het accelereren.
Houd als het ESP is ingeschakeld in
een bocht het stuurwiel altijd in de
gewenste richting en stuur niet tegen.
Het ESP-systeem grijpt automatisch in
via het remsysteem en de motor als de
koers van de auto afwijkt van de door
de bestuurder gewenste richting.
Uitschakelen ASR/ESP
In bijzondere omstandigheden (als de
auto vastzit in de modder, sneeuw, in
mulle grond, ...) kan het nuttig zijn het
ASR/ESP uit te schakelen, zodat de
wielen kunnen slippen en weer grip
kunnen krijgen.
Controle van werking
Gebruiksvoorschriften
Het ASR-/ESP-systeem zorgt voor
meer veiligheid tijdens het rijden. De
bestuurder mag zich echter nooit laten
verleiden tot het nemen van meer
risico's en het te hard rijden.
De goede werking van het systeem
wordt verzekerd onder voorwaarde dat
de voorschriften van de constructeur
op het gebied van wielen (banden
en velgen), onderdelen van het
remsysteem en elektronische
onderdelen worden nageleefd en
dat de procedures voor montage en
het uitvoeren van werkzaamheden
door het CITROËN-netwerk worden
opgevolgd.
Laat deze systemen na een aanrijding
controleren door het CITROËN-
netwerk of een gekwali ceerde
werkplaats.
Werking van het ASR- en
ESP-systeem
Het lampje knippert tijdens
een ingreep van de ASR of
het ESP.
De systemen worden opnieuw:
- automatisch ingeschakeld als de
snelheid hoger wordt dan 50 km/h,
Bij een storing in de systemen
zal het verklikkerlampje gaan
branden in combinatie met
een geluidssignaal en een
melding op het display.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of
een gekwali ceerde werkplaats om het
systeem na te laten kijken.
Het verklikkerlampje kan ook gaan
branden in het geval van een te lage
bandenspanning. Controleer van alle
banden de bandenspanning.
- Druk op de knop of draai
het knopje in de stand
ESP OFF (afhankelijk van
de uitvoering).
- Het verklikkerlampje gaat branden:
de systemen ASR en ESP zijn
uitgeschakeld.
- ingeschakeld als u
de knop indrukt of
het draaiknopje weer
terugdraait (afhankelijk
van de uitvoering).
Parkeerhulp
109
V
EILIGHEI
D
4
"GRIP CONTROL"
Gebruiksvoorschriften
Uw auto is hoofdzakelijk ontworpen
voor het gebruik op verharde wegen,
maar u kunt er ook mee uit de voeten
op minder goed begaanbare wegen.
Zeker als de auto zwaar beladen is, is
uw auto niet geschikt voor het rijden in
zwaar terrein, zoals:
- terreinen die de onderzijde
van de auto zouden kunnen
beschadigen of waarbij
onderdelen (brandsto eiding,
brandstofkoeler,...) geraakt zouden
kunnen worden door stenen of
andere objecten,
- terrein met steile hellingen en
weinig grip,
- beekjes en stroompjes, enz.
In sneeuw, modder en zand zorgt dit
aandrijfsysteem in combinatie met de
banden Michelin
®
Latitude Tour HP
M+S voor een uitstekend compromis
tussen veiligheid, grip en tractie.
Met dit systeem kan de auto in de
meeste gevallen waarbij sprake is van
weinig grip toch vooruit komen.
U moet het gaspedaal ver genoeg
intrappen om ervoor te zorgen dat de
motor voldoende vermogen levert,
zodat het systeem de verschillende
parameters optimaal kan aansturen.
Parkeerhulp
ESP OFF
110
De ESP -stand is de
normale stand voor situaties
waarin weinig wielslip
optreedt, gebaseerd op
de meest voorkomende
omstandigheden tijdens het rijden op
autowegen en snelwegen.
Elke keer als u het contact afzet,
wordt het ESP automatisch weer
ingeschakeld.
De stand ESP OFF is
alleen geschikt voor bij
het wegrijden en bij lage
snelheden.
Deze stand is alleen mogelijk bij
snelheden tot 50 km/h.
In de stand " Sneeuw "
past het systeem bij het
wegrijden de regeling aan op
de hoeveelheid grip die elk
voorwiel op dat moment heeft.
Tijdens het optrekken optimaliseert
het systeem de wielslip zodanig dat de
beschikbare grip effectief wordt gebruikt
voor een maximale acceleratie.
In de stand " Off road " wordt
bij het wegrijden veel wielslip
toegestaan bij het wiel met
de minste grip, zodat de
modder van de band wordt
verwijderd en het wiel vervolgens weer
grip krijgt. Er wordt zo veel mogelijk
koppel naat het wiel met de meeste
grip overgebracht.
Tijdens het optrekken verdeelt het
systeem de wielslip zodanig dat de
handelingen van de bestuurder zo veel
mogelijk effect hebben.
In de stand " Zand " is het
gelijktijdig licht doorslippen
van de aangedreven wielen
toegestaan, zodat de auto
vooruit komt en het risico van
ingraven wordt beperkt.
Activeer op zand geen andere standen,
anders bestaat de kans dat de auto
vast komt te zitten in het terrein.
Parkeerhulp
111
V
EILIGHEI
D
4
Veiligheidsgordels
V
EILIGHEID
S
GORDEL
S
Hoogteverstelling
Knijp de knop van de geleider in
en schuif deze omhoog of omlaag
(veiligheidsgordel bestuurdersstoel en
enkele passagiersstoel).
Vastmaken
Trek aan de gordel en steek de gesp in
de gordelsluiting.
Trek aan de gordel om de
vergrendeling van de gesp te
controleren.
Verklikkerlampje
veiligheidsgordel bestuurder
Losmaken
Druk op de rode knop.
Als de bestuurder zijn
veiligheidsgordel niet heeft
vastgemaakt, gaat bij het
starten van de motor het
verklikkerlampje branden.
Gebruiksvoorschrift
De bestuurder dient er vóór het wegrijden
zeker van te zijn dat alle inzittenden hun
veiligheidsgordels op de juiste manier
hebben vastgemaakt.
Zorg ervoor dat alle inzittenden tijdens het
rijden hun veiligheidsgordel dragen, ook
al betreft het een korte rit.
De veiligheidsgordels zijn voorzien van
een oprolautomaat die ervoor zorgt dat de
lengte van de gordel automatisch wordt
aangepast aan uw lichaamsbouw.
Gebruik geen accessoires om de
veiligheidsgordels minder strak te laten
aansluiten (zoals wasknijpers, klemmen,
veiligheidsspelden, ...).
Controleer zowel voor als na het gebruik
van de gordel of deze goed is opgerold.
Controleer na het neerklappen of
verplaatsen van een stoel of de
achterbank of de gordel goed is opgerold
en de gordelsluiting zich op de juiste
plaats bevindt.
De gordelspanners van de
veiligheidsgordels vóór kunnen,
afhankelijk van de aard en de kracht
van de aanrijding, onafhankelijk van
de airbags afgaan. De gordelspanners
trekken de veiligheidsgordels direct stevig
tegen het lichaam van de inzittenden.
Het afgaan van de gordels gaat gepaard
met een lichte onschadelijke rookvorming
en een geluid als gevolg van de
pyrotechnische lading in het systeem.
De gordelkrachtbegrenzer beperkt de
kracht waarmee de gordel tegen het
lichaam van de inzittenden getrokken
wordt.
112
Veiligheidsgordels
Voorschriften voor kinderen:
- maak voor kinderen tot 12 jaar of
kleiner dan 1,50 m gebruik van een
geschikt kinderzitje.
- laat nooit een kind op schoot
zitten tijdens het rijden. De
veiligheidsgordel mag door niet
meer dan één persoon gedragen
worden.
Raadpleeg voor meer informatie
over kinderzitjes in rubriek 4 het
gedeelte "Kinderen in de auto".
Reinig de veiligheidsgordels met
zeepsop of een reinigingsmiddel
voor textiel, verkrijgbaar bij het
CITROËN-netwerk.
Vanwege de wettelijke
veiligheidsvoorschriften moeten
werkzaamheden en controles aan de
veiligheidsgordels worden uitgevoerd door
het CITROËN-netwerk, dat tevens voor
de garantie zorgt en de werkzaamheden
volgens de voorschriften uitvoert.
Laat de veiligheidsgordels van uw auto
regelmatig (ook na een kleine aanrijding)
controleren door het CITROËN-netwerk
of een gekwali ceerde werkplaats: de
gordels mogen geen slijtagesporen
en scheuren vertonen en er mogen
geen wijzigingen aan de gordels zijn
aangebracht.
De oprolautomaten zijn voorzien van
een automatische blokkeerinrichting die
in werking treedt bij een aanrijding, een
noodstop of het over de kop slaan van de
auto.
De veiligheidsgordels met pyrotechnische
gordelspanners werken alleen als het
contact aan staat.
U kunt de gordel losmaken door de rode
knop op de gesphouder in te drukken.
Geleid de gordel tijdens het oprollen.
Als de gordelspanners zijn geactiveerd,
gaat het verklikkerlampje airbag branden.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een
gekwali ceerde werkplaats.
Voor een effectieve werking van de
veiligheidsgordel:
- mag deze door niet meer dan één
persoon worden gedragen,
- moet worden voorkomen dat de
gordel gedraaid raakt en moet de
gordel in een vloeiende beweging
naar voren worden getrokken,
- dient deze strak om het lichaam te
worden gedragen.
De schoudergordel moet langs het
holle gedeelte van de schouder worden
geplaatst.
De heupgordel moet zo laag mogelijk op
het bekken worden geplaatst.
Draai de gespen van de
veiligheidsgordels niet om; de gordels
zijn dan niet voldoende effectief. Als de
zitplaatsen zijn voorzien van armsteunen,
moet de heupgordel altijd onder de
armsteun door worden geleid.
Controleer of de gordel goed is
vastgemaakt door even aan de riem te
trekken.
Autogordels zitplaatsen vóór
De autogordels vóór zijn voorzien van
pyrotechnische gordelspanners en
gordelkrachtbegrenzers.
Autogordels zitplaatsen achter
(5 zitplaatsen)
De zitplaatsen achter zijn voorzien van
driepuntsgordels met oprolautomaten.
113
V
EILIGHEI
D
4
Veiligheidsgordels
Autogordels zitplaatsen achter
(7 zitplaatsen)
Tweede zitrij
De drie zitplaatsen zijn uitgerust met
driepuntsgordels en oprolautomaten.
Let er bij het neerklappen van de
buitenste stoelen of het neerklappen
van de rugleuningen in de tafelstand
op dat de autogordel van de middelste
zitplaats niet knel komt te zitten.
Let er bij het verstellen van de
buitenste stoelen (verwijderen/
terugplaatsen) of bij het instappen
naar de derde zitrij op dat er niets blijft
haken aan de middelste autogordel.
Let erop dat de middelste autogordel
op de juiste wijze is opgerold in de
gordelhouder in het dak.
Derde zitrij
De twee zitplaatsen zijn uitgerust met
driepuntsgordels en oprolautomaten.
Bevestig de gordels niet aan de
sjorogen, zoals met een rood kruis is
aangegeven op de sticker.
Let erop dat de autogordels op de
juiste wijze worden vastgemaakt aan
de hiervoor bestemde ogen.
De autogordels van de derde zitrij
kunnen worden opgeborgen als ze
niet in gebruik zijn. Hierdoor is de
bagageruimte beter toegankelijk en
is het bagagescherm eenvoudiger te
plaatsen.
Haak de musketonhaak vast op
de hiervoor bestemde plaats in de
bekleding van de achterstijl.
114
Airbags
AIRBAGS
De airbags zijn speciaal ontworpen
voor een betere veiligheid van de
inzittenden bij ernstige aanrijdingen:
ze vormen een aanvulling op de
werking van de veiligheidsgordels met
gordelkrachtbegrenzers.
De elektronische schoksensoren
registreren in dat geval de frontale en
zijdelingse aanrijdingen waaraan de
registratiezones voor een aanrijding
worden blootgesteld:
- bij een ernstige aanrijding worden
de airbags onmiddellijk opgeblazen
en beschermen ze de inzittenden
van de auto. Direct na de aanrijding
ontsnapt het gas zodat noch het
zicht, noch het eventueel verlaten
van de auto door de inzittenden
wordt belemmerd,
- bij een minder ernstige aanrijding
of een aanrijding van achteren
en in bepaalde gevallen waarin
de auto over de kop slaat, treden
de airbags niet in werking. De
veiligheidsgordels zorgen in
deze situaties voor een afdoende
bescherming.
De kracht van de aanrijding is
afhankelijk van het soort obstakel
en de snelheid van de auto op dat
moment.
115
V
EILIGHEI
D
4
115
Airbags
Gebruiksvoorschrift
Maak er een gewoonte van om
normaal rechtop in de voorstoelen te
zitten.
Draag altijd een correct afgestelde
veiligheidsgordel.
Zorg dat er zich niets bevindt tussen
de airbag en de inzittenden (kinderen,
huisdieren, objecten...). Dit kan
de goede werking van de airbag
belemmeren en/of de inzittende bij het
opblazen van de airbag verwonden.
Laat na een aanrijding of diefstal
van uw auto de airbagsystemen
controleren.
Het is beslist niet toegestaan om
werkzaamheden uit te voeren aan
airbagsystemen, raadpleeg hiervoor
het CITROËN-netwerk of een
gekwali ceerde werkplaats.
Zelfs als alle bovenstaande
voorschriften worden nageleefd, blijft
de kans bestaan op letsel of lichte
brandwonden aan het hoofd, de
borst of de armen als de airbag wordt
geactiveerd. De airbag wordt namelijk
zeer snel opgeblazen (binnen enkele
milliseconden) en loopt vervolgens
even snel leeg, waarbij de warme
gassen via de daarvoor bestemde
openingen naar buiten stromen.
Zij-airbags
Bedek de stoelen uitsluitend met de
goedgekeurde stoelhoezen. Deze
belemmeren het activeren van de zij-
airbags niet. Raadpleeg het CITROËN-
netwerk of een gekwali ceerde
werkplaats.
Bevestig nooit iets aan de rugleuning
van de stoelen, dit zou bij het afgaan
van de airbags kunnen leiden tot
verwondingen aan armen of middel.
Ga niet onnodig dicht tegen het
portierpaneel zitten.
Airbags vóór
Houd het stuurwiel niet aan de spaken
vast en laat uw handen niet op het
stuurwielkussen rusten.
Zorg ervoor dat de passagier zijn
voeten niet op het dashboard
laat rusten, hij kan anders ernstig
letsel oplopen als de airbag wordt
opgeblazen.
Het is raadzaam niet te roken in de
auto. Als de airbag wordt opgeblazen,
kunnen brandende sigaretten of een
pijp brandwonden of ander letsel
veroorzaken.
Verwijder het stuurwiel nooit, maak
geen gaten in de stuurwielbekleding en
sla er niet op.
De airbags werken alleen als
het contact aan is.
De airbags werken slechts eenmaal.
Als er een tweede aanrijding
plaatsvindt (tijdens hetzelfde of een
volgend ongeval), werken de airbags
niet meer.
Het activeren van de airbags gaat
gepaard met wat onschadelijke rook en
een knal, als gevolg van de activering
van de pyrotechnische lading die in het
systeem is geïntegreerd.
De rook is niet schadelijk, maar kan
voor gevoelige personen irriterend zijn.
De knal die bij de ontsteking wordt
geproduceerd, kan het gehoor
gedurende een korte periode enigszins
verminderen.
Wanneer een kinderzitje met
de rug in de rijrichting op de
passagiersstoel is geplaatst,
moet de airbag aan passagierszijde
zijn uitgeschakeld. Zie in rubriek 4 het
gedeelte "Kinderen aan boord".
116
Airbags
Window-airbags
De window-airbags beschermen
de bestuurder en passagiers
(uitgezonderd de middelste zitplaats
van zitrij 2) bij een ernstige zijdelingse
aanrijding, om de kans op hoofdletsel
te verkleinen.
De window-airbags zijn aangebracht in
de stijlen en het bovenste gedeelte van
het interieur.
Activering
De window-airbag wordt gelijktijdig met
de zij-airbag aan de desbetreffende zijde
opgeblazen bij een ernstige zijdelingse
aanrijding binnen (een gedeelte van)
de impactzone opzij ( B ), loodrecht op
de lengteas van de auto en vanaf de
buitenzijde richting de binnenzijde van
de auto, die zich op een horizontale
ondergrond moet bevinden.
De window-airbag wordt opgeblazen
tussen de inzittende vóór of achter in
de auto en de ruiten.
Zij-airbags
De zij-airbags beschermen de
bestuurder en voorpassagier bij een
ernstige zijdelingse aanrijding, om de
kans op borstletsel te verkleinen.
De zij-airbags zijn aan de zijde van de
portieren in de rugleuningen van de
voorstoelen aangebracht.
Activering
De zij-airbags worden aan de
desbetreffende zijde opgeblazen bij
een ernstige zijdelingse aanrijding
binnen (een gedeelte van) de
impactzone opzij ( B ), loodrecht op
de lengteas van de auto en vanaf de
buitenzijde richting de binnenzijde van
de auto, die zich op een horizontale
ondergrond moet bevinden.
De zij-airbag wordt opgeblazen
tussen de inzittende vóór en het
desbetreffende portierpaneel.
Registratiezones voor een
aanrijding
A. Impactzone vóór
B. Impactzone opzij
Storing
Als dit verklikkerlampje op
het instrumentenpaneel
gaat branden in combinatie
met een geluidssignaal en
een melding op het display,
raadpleeg dan het CITROËN-netwerk
of een gekwali ceerde werkplaats
om het systeem te laten controleren.
De kans bestaat dat de airbags bij
een ernstige aanrijding niet worden
geactiveerd.
Bij een lichte zijdelingse aanrijding
of bij over de kop slaan, kan
het zijn dat de airbag niet wordt
geactiveerd.
117
V
EILIGHEID
4
117
Airbags
Frontairbags
Deze zijn voor de bestuurder in
het midden van het stuurwiel en
voor de passagier in het dashboard
aangebracht.
Activering
Ze worden tegelijkertijd geactiveerd,
behalve als de airbag aan
passagierszijde is uitgeschakeld, bij
een ernstige frontale aanrijding binnen
de impactzone A , in de lengterichting
van de auto en vanaf de voorzijde
richting de achterzijde van de auto, die
zich op een horizontale ondergrond
moet bevinden.
De frontairbag wordt opgeblazen
tussen de inzittende vóór en het
dashboard om te voorkomen dat de
inzittende naar voren wordt geworpen.
Uitschakelen
Alleen de airbag aan passagierszijde
kan worden uitgeschakeld:
- Zet het contact af , steek de sleutel
in de schakelaar voor uitschakelen
van de airbag aan passagierszijde,
- draai deze in de stand "OFF" ,
- verwijder de sleutel zonder de
stand van de sleutel te veranderen.
Het verklikkerlampje op
het instrumentenpaneel
brandt zolang de airbag is
uitgeschakeld.
Als de twee verklikkerlampjes
airbag permanent branden, plaats
dan geen kinderzitje met de rug
in de rijrichting. Neem contact op
met het CITROËN-netwerk of een
gekwali ceerde werkplaats.
Storing airbag vóór
Schakel voor de veiligheid van uw
kind de airbag aan passagierszijde
altijd uit als u een kinderzitje met
de rug in de rijrichting op de voorstoel
plaatst. Anders kan een kind bij het
afgaan van de airbag levensgevaarlijk
gewond raken.
Inschakelen
In de stand "OFF" werkt de airbag
aan passagierszijde bij een eventuele
aanrijding niet.
Als u het kinderzitje hebt verwijderd,
zet dan de schakelaar weer op "ON"
om de airbag opnieuw in te schakelen
en zo de veiligheid van uw passagier
te garanderen.
Als dit verklikkerlampje op
het instrumentenpaneel gaat
branden in combinatie met
een geluidssignaal en een
melding op het display, laat
het systeem dan controleren
door het CITROËN-netwerk
of een gekwali ceerde
werkplaats.
118
Kinderen aan boord
ALGEMENE INFORMATIE MET
BETREKKING TOT KINDERZITJES
Hoewel CITROËN bij het ontwerp van
uw auto veel aandacht heeft besteed
aan veiligheidsvoorzieningen voor uw
kinderen, is hun veiligheid natuurlijk
ook afhankelijk van uzelf.
Volg voor een optimale veiligheid de
volgende adviezen op:
- kinderen jonger dan 12 jaar
of kleiner dan 1,50 meter
dienen in goedgekeurde,
aan het lichaamsgewicht
aangepaste kinderzitjes op met
veiligheidsgordels of ISOFIX-
bevestigingen uitgeruste plaatsen
te worden vervoerd,
- de veiligste plaats voor het
vervoeren van een kind is volgens
de statistieken een plaats op de
achterbank van uw auto,
- kinderen tot 9 kg moeten zowel
voor- als achterin met de rug in de
rijrichting worden vervoerd,
- een kind mag nooit op de schoot
van een passagier worden
vervoerd.
KINDERZITJE VÓÓR
"Met de rug in de rijrichting"
Aanbevolen op de zitplaatsen achter
tot 2 jaar.
Wanneer een kinderzitje met de rug
in de rijrichting op de passagiersstoel
vóór wordt geplaatst, moet de airbag
aan passagierszijde zijn uitgeschakeld.
Anders kan het kind bij het afgaan van
de airbag levensgevaarlijk gewond
raken.
"Met het gezicht in de rijrichting"
Aanbevolen op de zitplaatsen achter
vanaf 2 jaar.
Wanneer een kinderzitje met
het gezicht in de rijrichting op de
passagiersstoel vóór wordt geplaatst,
mag de airbag aan passagierszijde niet
worden uitgeschakeld.
De regels voor het vervoeren
van kinderen zijn per land
verschillend. Raadpleeg hiervoor
de wetgeving in uw land.
Raadpleeg de lijst met de voor uw
land goedgekeurde kinderzitjes.
De aanwezigheid van ISOFIX-
bevestigingen, achterzitplaatsen en
een (uitschakelbare) passagiersairbag
is afhankelijk van de uitvoering.
119
V
EILIGHEID
4
119
Kinderen aan boord
Zie rubriek 4, gedeelte "Airbags".
De procedure voor kinderzitjes
en de functie uitschakelen van de
airbag aan passagierszijde zijn
gelijk voor het hele CITROËN-gamma.
Als de airbag aan passagierszijde
niet kan worden uitgeschakeld, is het
absoluut verboden een kinderzitje
"met de rug in de rijrichting" op de
zitplaatsen voor te bevestigen.
Airbag aan passagierszijde OFF
Raadpleeg de voorschriften op de
sticker die zich aan beide zijden van
de zonneklep aan passagierszijde
bevindt:
Schakel voor de veiligheid van uw kind de airbag aan passagierszijde altijd
uit als u een kinderzitje met de rug in de rijrichting op de voorstoel plaatst.
Anders kan een kind bij het afgaan van de airbag levensgevaarlijk gewond raken.
120
Kinderen aan boord
DOOR CITROËN AANBEVOLEN KINDERZITJES
CITROËN levert een complete reeks kinderzitjes met een artikelnummer van
Citroën die met een driepuntsveiligheidsgordel kunnen worden vastgemaakt:
Groep 0+: vanaf de geboorte tot 13 kg
L1
"RÖMER Baby-Safe Plus"
Wordt met de rug in de rijrichting geplaatst.
Groep 2 en 3: van 15 tot 36 kg
L3
"RECARO Start".
L4
"KLIPPAN Optima"
Vanaf 6 jaar (ongeveer 22 kg): gebruik
alleen de zitverhoging.
L5
"RÖMER KIDFIX"
Kan worden bevestigd op de ISOFIX-bevestigingen van de auto.
Het kind wordt door de veiligheidsgordel op zijn plaats gehouden.
L3: verwijder de hoofdsteunen om dit type kinderzitje op de 2e zitrij te kunnen plaatsen.
121
V
EILIGHEI
D
4
121
Kinderen aan boord
BEVESTIGING KINDERZITJES MET DE VEILIGHEIDSGORDEL
Conform de Europese wetgeving geeft dit overzicht de mogelijkheden weer met betrekking tot het bevestigen, met een
veiligheidsgordel, van een universeel gehomologeerd kinderzitje, gerangschikt naar gewicht van het kind en de plaats in de
auto:
a: Groep 0: vanaf de geboorte tot 10 kg.
b: raadpleeg de huidige wetgeving in uw land alvorens een kinderzitje op deze plaats te bevestigen.
c : als de zitplaatsen van de derde rij bezet zijn, haal dan een op de neerklapbare stoel van de tweede zitrij gemonteerd kinderzitje
weg, om de toegang tot rij 3 niet te hinderen.
d: de hoofdsteunen van de stoelen op zitrij 2 dienen te worden verwijderd voor een betere aansluiting van het kinderzitje op de stoel.
U: zitplaats geschikt voor de bevestiging van een universeel gehomologeerd kinderzitje met een veiligheidsgordel, zowel met de
"rug in de rijrichting" als met het "gezicht in de rijrichting".
Plaatsen
Gewicht van het kind en leeftijdsindicatie
Minder dan
13 kg
(Groep 0 (a) en
0+)
Tot ongeveer
1 jaar
Van 9 tot 18 kg
(Groep 1)
Van 1 tot
ongeveer 3 jaar
Van 15 tot 25 kg
(Groep 2)
Van 3 tot
ongeveer 6 jaar
Van 22 tot 36 kg
(Groep 3)
Van 6 tot
ongeveer 10 jaar
Zitrij 1 (b)
Passagiersstoel
U U U U
Zitrij 2 (d)
(5 en 7 zitplaatsen)
Buitenste
zitplaatsen
U U U U
Middelste
zitplaats
U U U U
Zitrij 3 (c, d)
(7 zitplaatsen)
U U U U
122
Kinderen aan boord
ISOFIX-BEVESTIGINGEN
Uw auto voldoet aan de nieuwe
ISOFIX-normen.
Elke zitplaats is voorzien van drie
bevestigingsringen:
- twee bevestigingsringen A en B
vóór, die zich tussen de rugleuning
en de zitting van de zitplaats
bevinden,
-
één bevestigingsring C achter, die
zich aan de achterzijde van de
rugleuning van de zitplaats bevinden,
voor de bevestiging van de bovenste
riem, de TOP TETHER-bevestiging,
De ISOFIX-bevestigingen zorgen
voor een veilige, degelijke en snelle
montage van het kinderzitje op de twee
buitenste zitplaatsen achter in uw auto.
De ISOFIX-kinderzitjes beschikken
over twee sloten die eenvoudig aan de
twee bevestigingsringen voor kunnen
worden verankerd.
Sommige kinderzitjes zijn bovendien
voorzien van een bovenste
bevestigingsriem die kan worden
vastgemaakt aan de bevestigingsring
C achter.
Zet om de bovenste
bevestigingsriem vast te maken
de hoofdsteun van de zitplaats
omhoog en steek de haak tussen
de hoofdsteun en de rugleuning
door. Bevestig de haak aan de
bevestigingsring achter en trek de riem
aan.
Iso x kinderzitje met steun
ISOFIX-kinderzitjes voorzien van
een steun (voor op de vloer van
uw auto) kunnen niet worden bevestigd
op achterzitplaatsen voorzien van
opbergvakken in de vloer (onder de
voeten).
123
V
EILIGHEID
4
123
Kinderen aan boord
Dit kinderzitje kan ook worden
bevestigd op zitplaatsen die niet zijn
voorzien van ISOFIX bevestigingen.
Het is in dat geval verplicht het
kinderzitje met de normale driepunts
veiligheidsgordel op de zitplaats van
de auto te bevestigen.
Volg bij het plaatsen van het
kinderzitje de gebruiksaanwijzing
van de fabrikant van het zitje.
VOOR UW AUTO GOEDGEKEURD ISOFIX-KINDERZITJE
Het RÖMER Duo Plus ISOFIX-kinderzitje (gewichtsgroep B1 )
Groep 1: van 9 tot 18 kg
Wordt met het gezicht in de rijrichting geplaatst.
Voorzien van een bovenste riem voor verankering aan de
bovenste ISOFIX bevestiging,
de TOP TETHER.
Drie standen: rechtop, ruststand en ligstand.
124
Kinderen aan boord
OVERZICHT BEVESTIGING ISOFIX-KINDERZITJES
Overeenkomstig de Europese wetgeving geeft het overzicht de mogelijkheden aan voor het bevestigen van een
ISOFIX-kinderzitje op een plaats in de auto voorzien van ISOFIX-bevestigingen.
Bij universele en semi-universele ISOFIX-kinderzitjes wordt de ISOFIX-maat op het kinderzitje naast het ISOFIX-logo
aangegeven met een letter ( A t/m G ).
Gewicht van het kind /leeftijdsindicatie
Tot 10 kg
(groep 0)
Tot ca. 6 maanden
Tot 10 kg
(groep 0)
Tot 13 kg
(groep 0+)
Tot ca. 1 jaar
Van 9 tot 18 kg (groep 1)
1 tot ca. 3 jaar
Type ISOFIX-kinderzitje Reiswieg
"rug in de
rijrichting"
"rug in de
rijrichting"
"gezicht in de
rijrichting"
ISOFIX-maat F G C D E C D A B B1
2e zitrij
(5 en
7 * zitplaatsen)
Buitenste
zitplaatsen
IL-SU IL-SU IL-SU IUF, IL-SU
Middelste
zitplaats
Zitplaats zonder ISOFIX-bevestigingen
3e zitrij
(7 zitplaatsen)
Zitplaatsen Zitplaatsen zonder ISOFIX-bevestigingen
IUF: Zitplaats geschikt voor het bevestigen van een universeel gehomologeerd ISOFIX-kinderzitje met het gezicht in de rijrichting en
een riem aan de bovenzijde, waarmee het zitje wordt bevestigd aan de bovenste bevestigingsring van de zitplaatsen van de
auto met ISOFIX-bevestigingen.
IL-SU: Zitplaats geschikt voor de bevestiging van een semi-universeel gehomologeerd ISOFIX-kinderzitje met het gezicht in de
rijrichting.
* Bij de 7-persoons uitvoering dienen de drie stoelen van de 2e zitrij allemaal te zijn geplaatst als er kinderzitjes worden
bevestigd.
125
V
EILIGHEI
D
4
125
Kinderen aan boord
ADVIEZEN VOOR KINDERZITJES
De onjuiste bevestiging van een
kinderzitje brengt de veiligheid van het
kind in gevaar in geval van een botsing.
Zorg ervoor dat de autogordels of het
tuigje van het kinderzitje, zelfs bij korte
ritten, worden vastgemaakt waarbij de
speling ten opzichte van het lichaam van
het kind zoveel mogelijk moet worden
beperkt .
Zorg er voor een optimale bevestiging
van het kinderzitje "met het gezicht in de
rijrichting" voor dat de rugleuning van het
zitje tegen de rugleuning van de stoel van
de auto aandrukt en dat de hoofdsteun
geen belemmering vormt.
Als de hoofdsteun verwijderd moet
worden, berg deze dan zorgvuldig op om
te voorkomen dat de hoofdsteun door de
auto vliegt bij krachtig afremmen.
Kinderen jonger dan 10 jaar mogen niet
met het gezicht in de rijrichting op de
passagiersstoel voor worden vervoerd,
behalve als de achterzitplaatsen al
bezet zijn door andere kinderen of als de
achterbank niet bruikbaar, neergeklapt of
niet aanwezig is.
Schakel de airbag aan passagierszijde
uit zodra een kinderzitje met de rug in de
rijrichting op de voorstoel wordt geplaatst.
Het kind kan anders bij het afgaan van de
airbag levensgevaarlijk gewond raken.
Laat uit veiligheidsoverwegingen:
- geen kinderen zonder toezicht achter
in een auto,
- nooit een kind of een dier in een auto
achter wanneer alle ruiten gesloten
zijn en de auto in de zon staat,
- de sleutels nooit binnen bereik van de
kinderen achter in de auto.
Plaatsen van een stoelverhoger
Het bovenste gedeelte van de
autogordel moet over de schouder van
het kind liggen zonder de hals te raken.
Controleer of de heupgordel goed over
de bovenbenen van het kind ligt.
CITROËN beveelt aan een
stoelverhoger met rugleuning
te gebruiken voorzien van een
gordelgeleider ter hoogte van de
schouder.
KINDERBEVEILIGING
De kinderbeveiliging verhindert
het openen van binnenuit van de
schuifdeuren.
Handmatige bediening
De plaats van de kinderbeveiliging
wordt aangegeven door een sticker.
- Open de schuifdeur volledig tot
voorbij het zware punt.
- Kantel de hendel op de achterste
zijkant van de schuifdeur naar
beneden.
Elektrische bediening
Druk met het contact aan op
deze knop. Het lampje gaat
branden.
Let op: dit systeem werkt
onafhankelijk van de centrale
vergrendeling.
Neem voor het verlaten van de auto
altijd de sleutel uit het contact, zelfs
voor korte periodes.
Controleer na het aanzetten van het
contact altijd of de kinderbeveiliging is
ingeschakeld.
Bij een zware aanrijding wordt
de elektrische kinderbeveiliging
automatisch uitgeschakeld.
Gebruik de kindersloten om te
voorkomen dat de portieren per
ongeluk worden geopend.
Zorg er voor dat de achterzijruiten
niet verder dan voor 1/3 deel worden
geopend.
Plaats zonneschermen om uw jonge
kinderen tegen de zon te beschermen.
126
127
Trekken van een aanhanger
A
CCESSOIRE
S
5
Raadpleeg voor meer informatie
over de aanhangergewichten
de documenten van de auto
(kentekenbewijs, ...) of in rubriek 8 het
gedeelte "Gewichten".
TREKKEN VAN EEN AANHANGER, EEN CARAVAN, EEN BOOT...
Verdeling gewicht
Verdeel het gewicht in de caravan/
aanhanger gelijkmatig en houd u aan
de toegestane kogeldruk.
Koeling
Het trekken van een aanhanger op
een helling veroorzaakt een hogere
koelvloeistoftemperatuur.
De koelventilator wordt elektrisch
bediend en is niet afhankelijk van het
motortoerental.
Gebruik daarom een zo hoog
mogelijke versnelling om het toerental
te beperken en pas uw snelheid aan.
Let in elk geval goed op de aanwijzing
van de koelvloeistoftemperatuurmeter.
Adviezen
Bij het slepen van een auto dienen de
wielen van de gesleepte auto vrij rond
te draaien; de versnellingsbak moet in
de neutraalstand staan.
128
Trekken van een aanhanger
Gebruiksvoorschrift
Onder zeer zware
gebruiksomstandigheden (het trekken
van het maximale aanhangergewicht
op een steile helling bij hoge
temperatuur) wordt de airconditioning
automatisch uitgeschakeld, zodat de
prestaties van de motor weer kunnen
worden verhoogd.
Banden
Controleer de bandenspanning
van de auto (zie rubriek 8 in het
gedeelte "Identi catie") en de
aanhanger en breng deze indien nodig
op de juiste waarde.
Zie in de rubriek 6 het gedeelte
"Niveaus".
Als het verklikkerlampje van
de koelvloeistoftemperatuur
gaat branden, stop dan zo snel
mogelijk en zet de motor af.
Remmen
Het trekken van een aanhanger
vergroot de remweg. Rijd met matige
snelheid, schakel tijdig terug, rem
geleidelijk.
Trekhaak
Wij raden u aan gebruik te maken van
originele CITROËN-trekhaken en hun
kabelset, die tijdens de ontwikkeling
van uw auto uitgebreid zijn getest
en gehomologeerd en de montage
hiervan toe te vertrouwen aan het
CITROËN-netwerk.
In geval van montage buiten het
CITROËN-netwerk, moet deze
montage worden uitgevoerd met
gebruikmaking van de voorbereide
geïntegreerde elektrische
voorzieningen aan de achterzijde van
de auto en de voorschriften van de
constructeur.
Conform de algemene voorschriften
die hierboven zijn vermeld, attenderen
wij u op het risico dat het monteren van
een trekhaak of elektrisch accessoire
zonder artikelnummer van CITROËN
met zich meebrengt. Hierdoor kunnen
storingen in het elektrisch systeem van
uw auto ontstaan. Raadpleeg eerst de
fabrikant.
Zijwind
De zijwindgevoeligheid van de auto
is groter. Rijd daarom soepel en met
matige snelheid.
ABS/ESP
Het ABS of ESP werkt uitsluitend op de
auto en niet op de aanhanger.
Parkeerhulp achter
Bij het trekken van een aanhanger is
de parkeerhulp uitgeschakeld.
129
A
CCESSOIRE
S
5
Uitrusting
OVERIGE ACCESSOIRES
Deze accessoires en onderdelen zijn
getest en goedgekeurd ten aanzien
van bedrijfszekerheid en veiligheid.
Ze zijn volledig aangepast aan uw
auto. Er wordt een ruime keuze aan
accessoires en originele onderdelen,
voorzien van een artikelnummer,
aangeboden.
Er is tevens een aanbod van
accessoires beschikbaar, gerangschikt
in comfort, vrije tijd en onderhoud:
Inbraakalarm, graveren van ruiten,
verbanddoos, veiligheidsvest,
parkeerhulp voor en achter,
gevarendriehoek, slotbouten
lichtmetalen wielen...
Stoelhoezen geschikt voor voorstoelen
met zij-airbags, banken, rubber matten,
textielmatten, sneeuwkettingen,
zonneschermen, etsdrager voor de
achterklep, ...
Om te voorkomen dat de werking van
de pedalen wordt gehinderd:
- controleer of de mat goed op zijn
plaats ligt en goed is bevestigd,
- leg nooit meerdere matten boven
op elkaar.
Autoradio's, handsfree set,
luidsprekers, CD-wisselaar,
navigatiesysteem USB-box,
videoset, ...
Voordat nieuwe audio- en/of
telematica-apparatuur wordt
gemonteerd, moet aan de hand
van de speci caties altijd worden
gecontroleerd of deze kan
worden gecombineerd met de
standaarduitrusting van de auto en of
het elektrische systeem van de auto er
niet door wordt overbelast. Raadpleeg
eerst het CITROËN-netwerk.
Maximaal gewicht op allesdragers
- Dwarsstangen op dakdragers:
75 kg (montage van deze
dwarsstangen is niet mogelijk bij
uitvoeringen met Modutop.
Installeren van
radiocommunicatiezenders
Raadpleeg, voordat u een
radiocommunicatiezender met
buitenantenne in uw auto laat
installeren, een vertegenwoordiger van
het merk CITROËN.
Het CITROËN-netwerk stelt u de
technische gegevens (frequentieband,
maximaal uitgangsvermogen,
positie antenne, speci eke
installatievoorschriften) van de voor
montage geschikte zenders ter
beschikking, volgens de Richtlijn
Elektromagnetische Compatibiliteit
Automobielen (2004/104/EG).
Spatlappen vóór, spatlappen achter,
lichtmetalen velgen 15/17 inch,
bekleding wielkasten, met leder
bekleed stuurwiel, ...
Ruitensproeiervloeistof, reinigings-
/onderhoudsmiddelen voor interieur en
exterieur, sets reservelampen, ...
130
Uitrusting
Het monteren van elektrische
uitrustingen of accessoires die niet
onder een artikelnummer in het
assortiment van CITROËN voorkomen,
kan storingen in het elektronisch
systeem van uw auto veroorzaken.
Houd rekening met deze bijzonderheid
en wij raden u aan contact op te
nemen met een vertegenwoordiger
van het merk CITROËN om u te
laten informeren over het assortiment
uitrustingen en accessoires voorzien
van een artikelnummer van CITROËN.
Afhankelijk van het land van
bestemming is de aanwezigheid
van veiligheidsvesten, een
gevarendriehoek en een set
reservelampen in de auto verplicht.
Telematica-eenheid "Active Fleet
Data"
De telematica-eenheid is rechtstreeks
verbonden met het "hart" van de auto
(via het multiplexnetwerk "Full CAN"),
en kan naar wens de volgende actuele
informatie weergeven:
- afgelegde afstand in kilometers,
- resterend aantal kilometers tot de
volgende onderhoudscontrole,
- waarschuwingen en storingen
(oliepeil, koelvloeistofniveau,
olietemperatuur,
koelvloeistoftemperatuur, enz.).
Met behulp van deze informatie
kunnen eetowners het
wagenparkbeheer optimaliseren.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk
voor meer informatie (volgens land van
bestemming).
Partners in prestaties en respect
voor het milieu
Innovatie voor nog betere prestaties
Sinds meer dan 40 jaar ontwikkelen de
Research & Development-teams van TOTAL
voor CITROËN smeermiddelen die geschikt
zijn voor de nieuwste technologieën die
in auto’s van het merk CITROËN worden
toegepast, zowel voor wedstrijddoeleinden
als gebruik in het dagelijkse leven.
Zo kunt u rekenen op de beste prestaties
van de motor.
Een optimale bescherming
van uw motor
Het gebruik van TOTAL
smeermiddelen bij het
onderhoud van uw CITROËN
zorgt voor een langere
levensduur en betere prestaties
van de motor waarbij tevens het
milieu wordt gerespecteerd.
prefereert
132
MOTORKAP OPENEN
Motorkapsteun
Zet om de motorkap open te houden de
motorkapsteun vast in de met een sticker
aangegeven houder in het plaatdeel aan
de linkerzijde van de auto.
Plaats voordat u de motorkap sluit
de motorkapsteun terug in de klem,
zonder te forceren.
Buitenzijde
Til de motorkap met één hand iets
op en steek uw andere hand met de
palm omlaag naar binnen, zodat u
gemakkelijk bij de haak kunt.
Duw met deze hand de veiligheidshaak
naar links. Open de motorkap.
Binnenzijde
Trek aan de hendel onder het
dashboard. De motorkap is
ontgrendeld.
Sluiten
Laat de motorkap voorzichtig zakken
en laat deze aan het einde van de
slag in het slot vallen. Controleer of de
motorkap goed vergrendeld is.
Open de motorkap liever niet als het
hard waait.
Motorkap openen
133
ONDERHOU
D
6
Onder de motorkap
BENZINEMOTOR
1. Reservoir ruitensproeiers vóór.
2. Zekeringkast.
3. Reservoir koelvloeistof.
4. Reservoir rem- en koppelingsvloeistof.
5. Lucht lter.
6. Oliepeilstok.
7. Motorolie (bij)vullen.
8. Reservoir
stuurbekrachtigingsvloeistof.
Accu-aansluitingen:
+ Metalen positieve aansluiting.
- Metalen negatieve aansluiting
(massa).
Let goed op bij alle werkzaamheden
onder de motorkap.
134
Onder de motorkap
DIESELMOTOR
4. Reservoir rem- en koppelingsvloeistof.
5. Lucht lter.
6. Oliepeilstok.
7. Motorolie (bij)vullen.
8. Reservoir
stuurbekrachtigingsvloeistof.
9. Handopvoerpomp.
1. Reservoir ruitensproeiers vóór.
2. Zekeringkast.
3. Reservoir koelvloeistof.
Accu-aansluitingen:
+ Metalen positieve aansluiting.
- Metalen negatieve aansluiting
(massa).
Let goed op bij alle werkzaamheden onder de motorkap.
135
ONDERHOU
D
6
Niveaus
NIVEAUS
Olie verversen
Dit dient volgens het
onderhoudsschema van de
constructeur te worden uitgevoerd.
Het is verplicht uitsluitend oliën te
gebruiken met de door de constructeur
voorgeschreven viscositeit. Raadpleeg
de voorschriften bij het CITROËN-
netwerk.
Neem voordat u olie bijvult de peilstok
uit de houder.
Controleer na het bijvullen het
motorolieniveau (het niveau mag
niet boven het bovenste merkteken
uitkomen).
Draai de olievuldop vast alvorens de
motorkap te sluiten.
Remvloeistof verversen
De remvloeistof dient volgens de
door de constructeur voorgeschreven
intervallen te worden ververst.
Gebruik remvloeistof die door de
constructeur wordt aanbevolen en aan
de DOT4-normen voldoet.
Het niveau dient steeds tussen de
merktekens MINI en MAXI van het
reservoir te staan.
Raadpleeg als het reservoir vaak
bijgevuld moet worden zo snel
mogelijk het CITROËN-netwerk of een
gekwali ceerde werkplaats.
Verklikkerlampjes
Let erop dat u bij het eventueel
verwijderen en monteren van
de afdekkap van de motor, de
bevestigingsclips niet beschadigt.
Motorolieniveau
Het wordt aanbevolen om deze
controle iedere 5000 km uit te
voeren en indien nodig tussen twee
verversingen olie bij te vullen.
De controle dient bij koude motor
en horizontaal geplaatste auto te
geschieden, met behulp van de
oliepeilstok.
Oliepeilstok
2 merktekens op de
peilstok:
A = maxi.
Raadpleeg het
CITROËN-netwerk of een
gekwali ceerde werkplaats
als het oliepeil boven dit
merkteken uitkomt.
B = mini.
Laat het oliepeil nooit onder
dit merkteken uitkomen.
Voor het behoud van
de bedrijfszekerheid
van de motoren en de
emissieregelsystemen
mogen in geen geval
additieven aan de motorolie
worden toegevoegd.
Keuze van de viscositeitsgraad
De olie dient in ieder geval aan de
door de constructeur voorgeschreven
normen te voldoen.
Voer de onderstaande controles
regelmatig uit om uw auto
in goede staat te houden.
Raadpleeg de voorschriften bij
het CITROËN-netwerk of in het
onderhoudsboekje dat bij dit
instructieboekje zit.
Zie in de rubriek 2 het gedeelte
"Cockpit" voor meer informatie
over de verklikkerlampjes.
136
Niveaus
Koelvloeistofniveau
Gebruik om ernstige motorschade
te voorkomen uitsluitend door de
constructeur aanbevolen koelvloeistof.
Als de motor warm is, wordt de
temperatuur van de koelvloeistof
geregeld door de koelventilator.
Wacht voor werkzaamheden aan het
koelsysteem ten minste 1 uur nadat
de motor gedraaid heeft, omdat de
koelventilator nog kan (gaan) werken
als de sleutel uit het contactslot is
verwijderd en omdat het koelsysteem
onder druk staat.
Draai de dop eerst een kwart
omwenteling los om de druk te laten
dalen en om te voorkomen dat de hete
koelvloeistof uit het koelsysteem spuit.
Trek, als de druk eenmaal gedaald is,
de dop los en vul koelvloeistof bij.
Laat het koelsysteem, als vaak
koelvloeistof moet worden bijgevuld,
zo snel mogelijk controleren door het
CITROËN-netwerk.
Vloeistofniveau stuurbekrachtiging
Controleer het niveau van de
stuurbekrachtigingsvloeistof als de
auto op een vlakke ondergrond staat
en de motor koud is. Draai de dop
met geïntegreerde peilstok los en
controleer of het niveau tussen de
merktekens MINI en MAXI staat.
Om het lter te regenereren, wordt
geadviseerd zo snel mogelijk, indien
de omstandigheden dit toelaten,
gedurende minstens 5 minuten met
een snelheid van 60 km/uur of hoger te
rijden (totdat de melding op het display
verdwijnt en het verklikkerlampje
service uit gaat).
Tijdens het regenereren van het
roet lter, kunnen enkele geluiden
van het relais hoorbaar zijn onder het
dashboard.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of
een gekwali ceerde werkplaats als de
melding niet verdwijnt en het lampje
Service blijft branden.
Bijvullen
Het niveau dient steeds tussen
de merktekens MINI en MAXI van
het expansievat te staan. Laat het
koelsysteem, als meer dan 1 liter
moet worden bijgevuld, controleren
door het CITROËN-netwerk of een
gekwali ceerde werkplaats.
Vloeistofniveau ruiten- en
koplampsproeiers
Wij adviseren u voor een optimale
reiniging en voor uw eigen veiligheid de
producten van CITROËN te gebruiken.
Bovendien mag het vloeistofniveau
niet worden bijgevuld met of worden
vervangen door water om bevriezing te
voorkomen en een goede reiniging te
garanderen.
Inhoud reservoir ruitensproeiers:
ongeveer 3 liter.
Als uw auto is voorzien van
koplampsproeiers, bedraagt de inhoud
van het reservoir 6 liter.
Niveau brandstofadditief
(diesel met roetfilter)
Bijvullen
Laat het bijvullen zo spoedig mogelijk
uitvoeren door het CITROËN-netwerk
of een gekwali ceerde werkplaats.
Afgewerkte producten
Vermijd langdurig huidcontact met
afgewerkte olie.
Remvloeistof is schadelijk voor de
gezondheid; het is bovendien een erg
bijtend middel.
Gooi afgewerkte olie, remvloeistof en
koelvloeistof niet in het riool, in het
water of op de grond, maar deponeer
deze in de daarvoor bestemde
containers bij het CITROËN-netwerk.
Een te laag additiefniveau wordt
aangegeven door het verklikkerlampje
service in combinatie met een
geluidssignaal en een melding op het
multifunctionele display.
Als dit bij draaiende motor gebeurt,
komt dit doordat het roet lter verstopt
dreigt te raken (uitzonderlijke
rij-omstandigheden: veelvuldig
stadsverkeer, lage snelheid, lange
les, ...).
137
ONDERHOU
D
6
Controles
CONTROLES
Koolstoffilter en interieurfilter
Via een luikje onder het
dashboardkastje kunnen de lters
worden vervangen.
Het koolstof lter zorgt ervoor dat
stofdeeltjes permanent en krachtig
ge lterd worden.
Een verstopt interieur lter vermindert
de prestaties van de airconditioning
en kan nare geuren in het interieur
veroorzaken.
Wij adviseren u een gecombineerd
interieur lter de gebruiken. Danzij het
speci eke tweede actieve lter, draagt
het bij aan de zuivering van de door de
inzittenden ingeademde lucht en aan
een schoon interieur (vermindering van
allergische reacties, onaangename
geuren en vette aanslag).
Roetfilter (diesel)
Onderhoudswerkzaamheden aan het
roet ler moeten worden uitgevoerd
door het CITROËN-netwerk.
Als langdurig met zeer lage snelheid
wordt gereden of de motor langdurig
stationair draait, kan bij gasgeven
soms rook uit de uitlaat waargenomen
worden. Dit heeft geen invloed op de
prestaties van de auto en heeft geen
gevolgen voor het milieu.
Accu
Laat uw accu voor de winter
door het CITROËN-netwerk of
een gekwali ceerde werkplaats
controleren.
Remblokken
De slijtage van de remblokken is sterk
afhankelijk van de rijstijl, vooral bij
stadsverkeer en veel korte ritten. Hierdoor kan
het noodzakelijk blijken om de remblokken
vaker, tussen twee onderhoudscontroles door,
te laten controleren.
Als het remvloeistofniveau te laag is, kan dit
behalve door lekkage van het remsysteem
ook veroorzaakt worden door slijtage van de
remblokken.
Slijtage remschijven/-trommels
Raadpleeg het CITROËN-netwerk voor
meer informatie over de controle van
uw remschijven/-trommels.
Handrem
Als de handrem een te grote slag heeft
of als het systeem minder goed werkt,
moet de handrem zelfs tussen twee
onderhoudscontroles worden afgesteld.
Laat het systeem controleren door
het CITROËN-netwerk of een
gekwali ceerde werkplaats.
Oliefilter
Vervang het olie lterelement periodiek,
volgens het onderhoudsschema.
Raadpleeg het onderhoudsboekje voor
informatie over het vervangingsinterval
van de lterelementen.
Als de omgeving (veel stof) en de
gebruiksomstandigheden van de auto
(veel stadsverkeer) daartoe aanleiding
geven, moeten de lters twee keer zo
vaak worden vervangen.
138
Controles
Raadpleeg de bladzijden in het
onderhoudsboekje, die betrekking
hebben op de motoruitvoering van
uw auto, voor het laten controleren
van de belangrijkste niveaus en
bepaalde onderdelen volgens
het onderhoudsschema van de
constructeur.
Aftappen van water in het
brandstoffilter
Handgeschakelde versnellingsbak
Laat het niveau controleren volgens
het onderhoudsschema van de
constructeur.
Gebruik uitsluitend door CITROËN
aanbevolen producten of
gelijkwaardige kwaliteitsproducten.
Om de werking van belangrijke
organen zoals het remsysteem te
optimaliseren, worden door CITROËN
speci eke producten geselecteerd en
aangeboden.
Vanwege de kans op beschadiging
van het elektrisch systeem is het
reinigen van de motorruimte met een
hogedrukreiniger niet toegestaan.
Als dit lampje gaat branden,
moet het brandstof lter
worden afgetapt.
Om te voorkomen dat het
lampje gaat branden kan
het lter ook op regelmatige basis
worden afgetapt, bijvoorbeeld bij een
onderhoudsbeurt.
Draai de aftapplug van het lter los.
Ga door met aftappen tot al het water
uit het lter is weggelopen via de
transparante slang. Draai vervolgens
de aftapplug weer vast.
De HDi-motoren zijn technologisch
geavanceerde motoren. Laat
werkzaamheden aan deze motoren
altijd uitvoeren door gekwali ceerde
technici van het CITROËN-netwerk.
Volgens land van bestemming.
139
6
Brandstof
BRANDSTOF TANKEN
Te laag brandstofniveau
Tanken
Het tanken dient met afgezette motor
te geschieden.
- Open de brandstofvulklep.
- Steek de sleutel in het slot en draai de
sleutel een kwart omwenteling om.
- Trek de tankdop uit de vulopening
en bevestig deze aan de haak aan
de binnenzijde van de vulklep.
Een mechanisch systeem
voorkomt dat tijdens het tanken
de linker schuifdeur geopend kan
worden.
Let erop dat niemand de schuifdeur
probeert te openen als de
brandstofvulklep geopend is.
Na het sluiten van de brandstofvulklep
kan de schuifdeur geblokkeerd worden.
Druk dan tegen de schuifdeur om deze
te sluiten en vervolgens te openen.
Als het minimum
brandstofniveau is bereikt,
gaat dit lampje branden.
Er bevindt zich nog ongeveer
8 liter in de tank. Tank bij de
eerstvolgende gelegenheid om een
lege brandstoftank te voorkomen.
Rijd de tank nooit helemaal leeg, dit
zou tot storingen in de emisseregeling
en/of het inspuitsysteem kunnen
leiden.
Op een sticker aan de binnenzijde van
het tankklepje staat de voorgeschreven
soort brandstof aangegeven.
Er moet minstens 5 liter bijgevuld
worden voordat de meter de nieuwe
hoeveelheid brandstof in de tank
correct aangeeft.
Bij het verwijderen van de tankdop kan
er enige zuiging ontstaan. Dit vacuüm
is normaal en komt door de afdichting
van het brandstofcircuit.
Laat het vulpistool bij het aftanken
van de auto nooit meer dan 3 keer
automatisch uitspringen. Indien dit wel
gebeurt, kunnen er storingen optreden.
De inhoud van de brandstoftank
bedraagt ca. 60 liter.
- Vergrendel na het tanken de vuldop
en sluit de vulklep.
Brandstofkwaliteit voor
benzinemotoren
Auto's met benzinemotoren kunnen
probleemloos rijden op biobrandstoffen
van het type E10 (deze bevatten 10%
ethanol) die voldoen aan de Europese
richtlijnen EN 228 en EN 15376.
Brandstoffen van het type E85 (deze
bevatten tot 85% ethanol) zijn
uitsluitend geschikt voor auto's die
speciaal bestemd zijn voor dit type
brandstof (BioFlex-auto's). De kwaliteit
van de ethanol moet voldoen aan de
Europese richtlijn EN 15293.
Auto's die kunnen rijden op
brandstoffen met een ethanolgehalte
tot 100% (type E100), worden alleen
verkocht in Brazilië.
DIESEL
140
Brandstof
BRANDSTOFTOEVOER
U
ITGESCHAKELD
Bij een zware aanrijding wordt de
brandstoftoevoer automatisch door de
brandstofafsluiter onderbroken.
Als dit verklikkerlampje gaat
knipperen, verschijnt een
melding op het display.
Controleer buiten de auto of u
geen brandstof ruikt en of er geen
brandsto ekkage is en herstel de
brandstoftoevoer als volgt:
- zet het contact af (stand STOP),
- neem de sleutel uit het contactslot,
- plaats de sleutel in het contactslot,
- zet het contact aan en start de
motor.
HANDOPVOERPOMP DIESEL
In het geval van een lege
brandstoftank is het noodzakelijk het
brandstofsysteem te ontluchten:
- vul de brandstoftank met minimaal
vijf liter diesel,
- bedien de handopvoerpomp van de
ontluchting (onder de beschermkap
in de motorruimte),
- houd de sleutel in de stand "D"
(starten) tot de motor aanslaat.
Raadpleeg in rubriek 6 het
gedeelte "Onder de motorkap".
Brandstofkwaliteit voor
dieselmotoren
Auto's met dieselmotoren kunnen
probleemloos rijden op biobrandstoffen
die aan de huidige en toekomstige
Europese richtlijnen voldoen (diesel
die voldoet aan de richtlijn EN
590 gemengd met biobrandstof die
voldoet aan de richtlijn EN 14214)
en die aan de pomp getankt kunnen
worden (met een gehalte aan methyl-
estervetzuren van 0 tot 7%).
Het gebruik van biobrandstof B30 is
mogelijk bij bepaalde dieselmotoren
op voorwaarde dat de bijzondere
onderhoudsvoorschriften strikt worden
nageleefd. Raadpleeg het CITROËN-
netwerk of een gekwali ceerde
werkplaats.
Het gebruik van elk ander type
(bio)brandstof (zuivere of verdunde
plantaardige of dierlijke olie,
stookolie ...) is nadrukkelijk verboden
(kans op schade aan de motor en het
brandstofcircuit).
141
SNEL WEER OP WE
G
7
ACCU
Wacht 2 minuten na het uitzetten van
het contact alvorens de accu los te
koppelen.
Maak de accupoolklemmen niet los bij
draaiende motor.
Laad de accu niet op zonder de
accukabels los te nemen.
Zet, elke keer nadat de accukabels
weer zijn aangesloten, het contact AAN
en wacht 1 minuut alvorens de motor
te starten, zodat de elektronische
systemen geïnitialiseerd kunnen
worden. Raadpleeg het CITROËN-
netwerk of een gekwali ceerde
werkplaats als er zich na deze
handeling toch nog problemen
voordoen.
Wacht ongeveer 3 minuten na het
vervangen van een lamp alvorens de
accu aan te sluiten.
Het is raadzaam de accu los te
koppelen als uw auto langer dan
een maand buiten gebruik is.
Laden met behulp van een
acculader:
- maak de accupoolklemmen los,
- volg de aanwijzingen van de
fabrikant op de acculader,
- sluit de accukabels weer aan, te
beginnen met de (-) kabel,
- controleer of de accupolen en
de klemmen schoon zijn. Indien
ze bedekt zijn met een (witte of
groene) oxidatielaag, neem dan de
accukabels los en reinig de polen
en de klemmen.
Starten met een hulpaccu:
- sluit eerst de rode kabel aan op de
(+) polen van de beide accu's,
- sluit de groene of zwarte kabel aan
op de (-) pool van de hulpaccu,
- sluit het andere uiteinde van de
groene of zwarte kabel aan op
een zo ver mogelijk van de accu
verwijderd massapunt van de te
starten auto.
- stel de startmotor in werking en laat
de motor draaien.
- wacht tot de motor stationair draait
en neem dan de kabels los.
Deze sticker geeft aan dat er
een speciale 12V-loodaccu is
gebruikt die alleen losgekoppeld
en/of vervangen mag worden bij
het CITROËN-netwerk of bij een
gekwali ceerde werkplaats.
Het negeren van deze aanwijzing kan
ertoe leiden dat de accu vroegtijdig
aan vervanging toe is.
Na het monteren van de accu
kan het, afhankelijk van de
weersomstandigheden en de
laadtoestand van de accu, enkele uren
(tot ongeveer 8 uur) duren voordat het
Stop & Start-systeem weer zal werken.
Voor het opladen van de accu van
het Stop & Start-systeem hoeven
de accukabels niet losgenomen te
worden.
Accu
142
ECO-MODUS
Nadat de motor is afgezet wordt bij
aangezet contact na 30 minuten een
aantal elektrische voorzieningen
(ruitenwissers, ruitbediening,
plafonniers, autoradio, enz.)
automatisch uitgeschakeld om te
voorkomen dat de accu ontladen raakt.
Op dat moment knippert het
verklikkerlampje voor het laden van de
accu en verschijnt er een melding op
het display.
Start de motor en laat deze enige
tijd draaien om de bovengenoemde
voorzieningen weer te kunnen
gebruiken.
De beschikbare tijd bedraagt het
dubbele van de tijd dat de motor heeft
gedraaid. Deze tijd zal echter altijd
tussen de 5 en 30 minuten bedragen.
Als de accu ontladen is, kan de motor
niet gestart worden.
Accu
143
SNEL WEER OP WE
G
7
Wiel verwisselen
De set voor voorlopige
bandenreparatie bestaat uit een
compressor en een acon (dat een
afdichtmiddel bevat).
Gebruik van de set
1. Kruis het wiel waarvan de band
lek is aan op de sticker met de
snelheidslimiet, en plak deze op het
stuurwiel om u er aan te herinneren
dat u tijdelijk met een gerepareerd
wiel rijdt.
2. Klik de acon 1 op de compressor 2 .
3. Sluit de acon 1 aan op het ventiel
van de lekke band.
4. Let erop dat de slang van de
compressor volledig uitgerold
is voordat u deze op de acon
aansluit.
5. Sluit de voedingsdraad aan op een
van de 12V-aansluitingen in de
auto.
6. Activeer de compressor met
een druk op de knop A , tot de
bandenspanning 2,0 bar bedraagt.
Als deze spanning niet bereikt kan
worden, kan de band niet worden
gerepareerd.
7. Verwijder de compressor en berg
deze op.
8. Rijd onmiddellijk enkele kilometers
met beperkte snelheid, zodat het
afdichtingsproduct het lek kan
dichten.
9. Breng de band met behulp van
de compressor op de normale,
voorgeschreven spanning en
controleer of het lek goed gedicht is
(de bandenspanning mag niet lager
worden).
10. Rijd maximaal 80 km/h. Laat
de gerepareerde band zo snel
mogelijk onderzoeken en repareren
door een specialist.
De acon kan na gebruik worden
bewaard in de bijgeleverde plastic zak,
om te voorkomen dat vloeistofresten
uw auto vervuilen.
Let op: de gel acon bevat
ethyleenglycol. Dit middel is
schadelijk bij inname en irriterend
voor de ogen.
Houd het middel buiten het bereik van
kinderen.
Werp de acon na gebruik niet weg,
maar lever deze in bij het CITROËN-
netwerk of een of cieel inzamelpunt.
De acon is verkrijgbaar bij het
CITROËN-netwerk.
BANDENREPARATIESET
De bandenreparatieset bevindt zich in
een opbergvak onder de voorstoel.
Auto's die voorzien zijn van een
bandenreparatieset hebben geen
reservewiel, noch gereedschap (krik,
slinger, ...).
144
Wiel verwisselen
1. PLAATSEN VAN DE AUTO
- Verzeker u ervan dat alle
inzittenden de auto hebben
verlaten en zich op een veilige plek
bevinden.
- Zet de auto voor zover mogelijk op
een horizontale, stabiele en stroeve
ondergrond.
- Zet de handrem vast, zet het
contact af en schakel de eerste
versnelling of de achteruit in.
- Blokkeer indien mogelijk het
wiel schuin tegenover het te
verwisselen wiel met een wielblok
(indien aanwezig).
Bij auto's met een trekhaak kan
het nodig zijn de achterzijde op te
krikken om het reservewiel uit de
reservewielhouder te kunnen nemen.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk
of een gekwali ceerde werkplaats
wanneer sprake is van bijzondere
omstandigheden of zware belading.
WIEL VERWISSELEN
2. GEREEDSCHAP
- Het gereedschap bevindt zich in
het opbergvak onder de voorstoel.
Schuif de stoel, indien nodig,
naar voren voor toegang tot het
opbergvak via de achterzijde.
- Draai de moer los en verwijder de
krik en de wielsleutel.
1. Wielsleutel.
2. Krik.
3. Gereedschap om sierdop van
lichtmetalen velgen te verwijderen.
4. Wielblok.
De krik en het gereedschap zijn
speci ek voor uw auto. Gebruik ze niet
voor andere doeleinden.
145
SNEL WEER OP WE
G
7
Wiel verwisselen
3. RESERVEWIEL
- Draai de bout los met behulp
van de wielsleutel, tot de
reservewielhouder zo laag mogelijk
hangt.
- Open de achterdeuren voor
toegang tot het reservewiel.
- Haal de reservewielhouder los van
de haak en plaats het reservewiel
in de nabijheid van het te
vervangen wiel.
146
Wiel verwisselen
4. WERKWIJZE
- Plaats de kop van de krik in het
steunpunt bij het te verwisselen
wiel. Zorg ervoor dat het voetstuk
van de krik op een stevige
ondergrond staat en zich loodrecht
onder het steunpunt bevindt
- Draai de krik uit tot het wiel loskomt
van de grond.
- Draai alle wielbouten geheel los.
- Verwijder de wielbouten en het
wiel.
- Verwijder de wieldop door deze
los te trekken met behulp van het
hiervoor bestemde gereedschap.
- Draai de wielbouten iets los.
Draai de krik niet uit voordat de
wielbouten van het te verwisselen
wiel iets zijn losgedraaid en het
wiel dat zich schuin tegenover
het te verwisselen wiel bevindt, is
geblokkeerd met een wielblok.
147
SNEL WEER OP WE
G
7
Wiel verwisselen
- Laat de auto volledig zakken
door de krik omlaag te draaien en
verwijder de krik vervolgens.
- Draai de wielbouten met de
wielsleutel volledig vast, zonder te
forceren.
- Berg het wiel met de lekke band op
in de reservewielhouder.
- Hang de reservewielhouder op aan
de haak en draai deze omhoog met
behulp van de bout en de wielsleutel.
Ga nooit onder een auto liggen die
alleen op de krik steunt (gebruik
bokken). Gebruik nooit ander
gereedschap dan de wielsleutel.
5. MONTEREN VAN HET
RESERVEWIEL
- Plaats het wiel op de naaf en draai
de wielbouten met de hand vast.
- Draai de wielbouten met de
wielsleutel enigszins vast.
148
Sneeuwscherm
AFNEEMBAAR
SNEEUWSCHERM
Afhankelijk van het land van
bestemming wordt het afneembare
sneeuwscherm op het onderste
gedeelte van de voorbumper geplaatst
om een opeenhoping van sneeuw bij
de koelventilateur van de radiateur te
voorkomen.
PLAATSEN
VERWIJDEREN
- Steek een schroevendraaier in de
opening ter hoogte van de clips.
- Wip de vier clips B één voor één los.
- Breng het afneembare
sneeuwscherm aan in de richting
van de centreerstift A op de
voorbumper.
- Zet het scherm vast door de vier
hoeken aan te drukken ter hoogte
van de clips B .
Vergeet niet het sneeuwscherm
te verwijderen als de
buitentemperatuur hoger is dan
10°C (en er geen kans op sneeuw
meer is) of als de auto een aanhanger
trekt.
6. MONTEREN VAN HET
GEREPAREERDE WIEL
Het wiel dient op dezelfde manier te
worden gemonteerd als bij stap 5.
Vergeet bovendien niet de sierdop te
monteren.
Zie in de rubriek 8 het gedeelte
"Identi catie" voor de plaats van
de sticker met informatie over de
banden.
Zie in de rubriek 2 het
gedeelte "Cockpit", hoofdstuk
"Bandenspanningsdetectie" voor
aanbevelingen na het vervangen van
een wiel met bandenspanningssensor.
Het noodreservewiel is niet
geschikt voor het a eggen van
lange afstanden. Laat zo snel
mogelijk het aanhaalmoment van de
wielbouten en de bandenspanning
van het noodreservewiel controleren
door het CITROËN-netwerk of
een gekwali ceerde werkplaats.
Laat bovendien de lekke band zo
spoedig mogelijk repareren en het
oorspronkelijke wiel in de plaats
van het reservewiel monteren
door het CITROËN-netwerk of een
gekwali ceerde werkplaats.
149
SNEL WEER OP WE
G
7
Lamp vervangen
LAMPEN VERVANGEN
Type A
Volledig glazen lamp: de
lamp is gemonteerd met een
drukbevestiging. Trek de lamp
daarom voorzichtig los.
Hogedrukreiniging
Open de motorkap. Steek uw hand
achter de re ector voor toegang tot de
lampen.
Ga in omgekeerde volgorde te werk
voor het vervangen van een lamp en
controleer altijd of de beschermkap
weer goed is gesloten.
Type C
Halogeenlamp: duw de
borgveer open en verwijder
de lamp uit de lamphouder.
Type B
Lamp met bajonetsluiting:
druk de lamp iets in en
draai hem linksom.
Het vervangen van een
halogeenlamp moet altijd met
uitgeschakelde verlichting
plaatsvinden. Wacht enkele minuten tot
de lamp afgekoeld is (risico van ernstige
brandwonden). Raak de lamp nooit met
uw vingers aan, gebruik hiervoor een
zachte, niet-pluizende doek.
Het is normaal dat aan de binnenzijde
van de koplampen enige condensvorming
optreedt. Bij regelmatig gebruik van de
auto zal deze vanzelf verdwijnen.
Het vervangen van een lamp dient
plaats te vinden met afgezet contact
of losgekoppelde accu. Wacht na het
vervangen van een lamp 3 minuten
met het aansluiten van de accu.
Controleer telkens als u een lamp
vervangt of deze goed werkt.
Probeer hardnekkig vuil niet van
de koplampen, achterlichten en
omgeving te verwijderen met een
hogedrukreiniger, om te voorkomen
dat de vernislaag en de afdichtrubbers
beschadigd raken.
Lampen
Uw auto is voorzien van verschillende
typen lampen. Verwijder ze als volgt:
Type D
Lichtdiode (LED):
raadpleeg voor het
vervangen van de
dagrijverlichting het
CITROËN-netwerk of een
gekwali ceerde werkplaats.
150
Lamp vervangen
3. Richtingaanwijzers
Type B , PY21W - 21W
(amberkleurig)
- Verwijder het deksel door aan de
exibele rubber lip te trekken.
- Draai de lamphouder een kwart
omwenteling linksom.
- Druk de lamp iets in en draai
hem linksom.
- Vervang de lamp.
- Plaats het deksel terug en
controleer of het rondom
goed aansluit voor een goede
afdichting.
2. Parkeerlicht
Type A , W5W - 5W
- Trek aan de rubber borglip en
verwijder het deksel.
- Trek aan de stekker om de
met een drukbevestiging
gemonteerde lamphouder los te
nemen.
- Vervang de lamp.
- Plaats het deksel terug en
controleer of het rondom
goed aansluit voor een goede
afdichting.
KOPLAMPEN
1. Dimlicht/Grootlicht
Type C , H4 - 55W
- Trek aan de rubber borglip en
verwijder het middelste deksel.
- Neem de stekker los.
- Maak de borglip los.
- Vervang de lamp en let erop
dat het metalen gedeelte goed
aansluit op de groeven van de
lampunit.
- Maak de borglip weer vast.
- Plaats het deksel terug en
controleer of het rondom
goed aansluit voor een goede
afdichting.
151
SNEL WEER OP WE
G
7
Lamp vervangen
4. Mistlampen vóór
Type C , H1 - 55W
- Verwijder de drie bevestigingsklemmen
en de bout uit de spatplaat onder de
bumper.
- Beweeg de spatplaat omhoog.
- Verwijder de mistlamp door de bout
los te draaien met behulp van een
Torx© 30 schroevendraaier. De bout is
toegankelijk via de hiervoor bestemde
opening in de bumper.
- Maak de mistlamp los door de klem in
te drukken.
- Verwijder de mistlamp via de
buitenzijde.
- Draai de gele kap een kwart
omwenteling om deze te openen.
- Buig de klemmen van de lamphouder
uit elkaar.
- Verwijder de lamp door deze recht naar
achteren te trekken.
- Plaats de nieuwe lamp en zet de
klemmen weer vast. Ga in omgekeerde
volgorde te werk om het lampglas en
de bumper terug te plaatsen.
ZIJKNIPPERLICHT
Type A , WY5W - 5W (amberkleurig)
- Druk het zijknipperlicht naar
achteren en maak het los door het
naar voren te trekken.
- Een nieuw zijknipperlicht is
verkrijgbaar via het CITROËN-
netwerk. Het zijknipperlicht vormt
een onlosmakelijk geheel.
- Schuif het nieuwe zijknipperlicht
achterwaarts in de opening en duw
het vervolgens naar de voorzijde.
PLAFONNIERS
Type A , 12V5W - 5W
- Maak de plafonnier los door aan
weerszijden een schroevendraaier
in de gleuf te steken.
- Trek de lamp los en vervang hem.
- Bevestig het lampglas en controleer
of het goed vastzit.
Voor/achter
152
Lamp vervangen
A
C
HTERLI
C
HTEN
- Bepaal de plaats van de defecte
lamp en open de achterdeuren in
een hoek van 180°.
Raadpleeg in rubriek 2 het gedeelte
"Toegang tot de auto".
- Verwijder de twee schroeven met
behulp van de schroevendraaier
uit de gereedschapsset onder de
rechter voorstoel.
- Trek aan de buitenzijde de lampunit
los.
- Houd de lampunit vast en neem de
stekker los.
Let er bij het terugplaatsen van
de lampunit op dat de borglippen
juist geplaatst worden en dat de
bedrading niet bekneld raakt.
Na het vervangen van een
richtingaanwijzer achter duurt het meer
dan ongeveer 2 minuten voordat deze
opnieuw geïnitialiseerd is.
- Maak de 4 borglippen los en
verwijder de lamphouder uit de
lampunit.
- Druk de defecte lamp iets in en
draai hem linksom om hem te
verwijderen.
- Vervang de lamp.
Voor het verwijderen van de lampunit:
-
auto's met achterklep: beweeg de
lampunit richting het midden van de auto,
- auto's met achterdeuren: trek de
lampunit naar u toe.
Zie voor meer informatie "Lampen".
1. Remlichten/achterlichten
Type B , P21/5W - 21/5W
2. Richtingaanwijzers
Type B , PY21W - 21W
(amberkleurig)
3. Achteruitrijlichten
Type B , P21W - 21W
4. Mistachterlicht
Type B , P21W - 21W
Hogedrukreiniging
Probeer hardnekkig vuil niet van
de koplampen, achterlichten en
omgeving te verwijderen met een
hogedrukreiniger, om te voorkomen
dat de vernislaag en de afdichtrubbers
beschadigd raken.
153
SNEL WEER OP WE
G
7
Lamp vervangen
KENTEKENPLAATVERLICHTING
- Draai de twee moeren los.
- Druk de pennen in.
- Neem indien nodig de stekker los
om de het remlicht te verwijderen.
- Vervang de lamp.
Met achterklep
- Wip het lampglas met behulp van
een schroevendraaier los.
- Vervang de lamp.
- Breng het lampglas aan en druk het
aan de bovenzijde vast.
DERDE REMLICHT
Type A , W16W - 16 W
Met achterdeuren
- Maak de bekleding aan de
binnenzijde los.
- Druk de borglip opzij en neem de
stekker los.
- Draai de lamphouder een kwart
omwenteling linksom.
- Vervang de lamp.
- Plaats de lamphouder terug en sluit
de stekker weer aan.
- Plaats de bekleding terug.
Type A , W5W - 5W
154
Zekering vervangen
ZEKERINGEN VERVANGEN
De zekeringkasten bevinden zich:
- links aan de onderzijde van het
dashboard (achter de klep),
- in de motorruimte (bij de accu).
De aanwijzingen in dit boekje hebben
uitsluitend betrekking op zekeringen
die met behulp van de speciale
tang (achter het opbergvak aan de
rechterzijde van het dashboard) door
de gebruiker vervangen kunnen
worden. Raadpleeg voor overige
werkzaamheden het CITROËN-
netwerk of een gekwali ceerde
werkplaats.
Zekeringen vervangen
Vervang een defecte zekering altijd
door een zekering met dezelfde
stroomsterkte.
Voor technici: raadpleeg voor
alle informatie met betrekking tot
zekeringen en relais de elektrische
schema's van de "Reparatiemethoden"
die verkrijgbaar zijn via het netwerk.
CITROËN is niet aansprakelijk voor
kosten die voortvloeien uit storingen
veroorzaakt door het monteren van
extra accessoires die niet door het
CITROËN-netwerk geleverd en
aanbevolen zijn en niet volgens haar
voorschriften gemonteerd zijn. Dit geldt
met name voor apparatuur met een
totaal stroomverbruik van meer dan
10 milliampère.
Voordat u een zekering vervangt, dient
u eerst de oorzaak van de storing op te
sporen en te (laten) verhelpen.
Gebruik de tang.
155
SNEL WEER OP WE
G
7
Zekering vervangen
ZEKERINGEN DASHBOARD
Kantel het opbergvak omlaag om bij de
zekeringen te komen.
Zekering
F
Ampère
A
Functies
1 15 Ruitenwisser achter
2 - Niet gebruikt
3 5 Airbag
4 10
Airconditioning, diagnoseaansluiting, bediening
elektrisch verstelbare buitenspiegels, draadbundel
koplampen
5 30 Elektrische ruitbediening
6 30 Sloten
7 5 Plafonnier achter, kaartleeslampje vóór
8 20
Autoradio, display, controlesysteem bandenspanning,
sirene en inbraakalarm
9 30 12V-aansluiting voor en achter
10 15 Middenconsole
11 15 Contactslot circuit lage stroomsterkte
12 15 Regen-/lichtsensor, airbag
13 5 Instrumentenpaneel
14 15
Parkeerhulp, bediening automatische airconditioning,
handsfree set
15 30 Sloten
16 - Niet gebruikt
17 40 Achterruitverwarming, buitenspiegelverwarming
156
Zekering vervangen
ZEKERINGEN INTERIEUR
Zekering
F
Ampère
A
Functies
1 - Niet gebruikt
2 20 Stoelverwarming
3 - Niet gebruikt
4 15 Relais inklapbare buitenspiegels
5 15 Relais aansluiting koelapparatuur
157
SNEL WEER OP WE
G
7
Zekering vervangen
ZEKERINGEN ONDER DE
MOTORKAP
Maak de zekeringkast open en kantel
deze omlaag om bij de zekeringen te
komen.
Zekering
F
Ampère
A
Functie
1 20 Motormanagement
2 15 Claxon
3 10 Pomp ruitensproeiers voor en achter
4 20 Pomp koplampsproeiers
5 15 Motorcomponenten
6 10 Sensor verdraaiing stuurwiel, ESP
7 10 Rempedaalschakelaar, schakelaar koppelingspedaal
8 25 Startmotor
9 10 Motor koplampverstelling, parkeerhulpcomputer
10 30 Motorcomponenten
11 40 Niet gebruikt
12 30 Ruitenwissers
13 40 Intelligente servicecentrale (BSI)
14 30 Pomp
15 10 Grootlicht rechts
16 10 Grootlicht links
17 15 Dimlicht rechts
18 15 Dimlicht links
158
Wisserbladen vervangen
De ruitenwissers vóór in een
speciale stand zetten
- Beweeg de ruitenwisserschakelaar
binnen één minuut na het afzetten
van het contact omlaag om de
ruitenwissers naar de voorruitstijlen
te bewegen (speciale stand).
Vervangen van een wisserblad vóór
- Til de ruitenwisserarm op.
- Maak het wisserblad los en
verwijder het.
- Monteer het nieuwe wisserblad.
- Zet de ruitenwisserarm terug.
Zet het contact aan en bedien
de ruitenwisserschakelaar om de
ruitenwissers in de ruststand te zetten.
Vervangen van het wisserblad
achter
- Til de ruitenwisserarm op, maak de
clip los en verwijder het wisserblad.
- Monteer het nieuwe wisserblad en
zet de ruitenwisserarm terug.
WISSERBLADEN VERVANGEN
159
SNEL WEER OP WE
G
7
Slepen van uw auto
Zonder takelen (4 wielen op de
grond)
Gebruik hiervoor altijd een sleepstang.
S
LEPEN VAN DE AUTO
Het sleepoog is opgeborgen in de
gereedschapsset, onder de rechter
voorstoel.
Aan de voorzijde
- maak het klepje aan de onderkant
los met behulp van het vlakke
gedeelte van het sleepoog,
- draai het demonteerbare sleepoog
vast tot het stuit.
Aan de achterzijde
- maak het klepje los met behulp van
een muntstuk of het platte uiteinde
van het sleepoog,
- draai het demonteerbare sleepoog
vast tot het stuit.
Bij het slepen van de auto met
stilstaande motor werken de rem-
en stuurbekrachtiging niet.
Getakeld (2 wielen op de grond)
Het takelen van de wagen bij de wielen
geniet de voorkeur.
Auto's met handgeschakelde
versnellingsbak (diesel)
Bij auto's met een handgeschakelde
versnellingsbak moet de
versnellingshendel in de neutraalstand
staan. Het niet opvolgen van dit
voorschrift kan er toe leiden dat
onderdelen van de transmissie of het
remsysteem beschadigd raken en dat
de rembekrachtiger na het starten niet
meer werkt.
160
161
Voorzorgsmaatregelen
SNEL WEER OP WE
G
7
7
16
2
Afmetingen
16
3
T
ECHNISCHE GEGEVEN
S
8
AFMETINGEN
(
MM
)
L Totale lengte 4380
H Totale hoogte 1801-1862
A Wielbasis 2728
B Overhang vóór 925
C Overhang achter 727
D Totale breedte carrosserie:
zonder buitenspiegels 1810
met buitenspiegels 2112
E Spoorbreedte vóór 1505-1507
F Spoorbreedte achter 1554-1556
- Lengte laadruimte tot stoelen
2e zitrij 990
2e zitrij, stoel neergeklapt 1343
Passagiersstoel weggeklapt 3000
Afmetingen
164
ACHTERDEUREN (mm)
M
Maximale hoogte laadvloer met bandenmaat
205/65 R15 en bekleding achterklep
582
Achterdeuren Achterklep
Klein Groot
N Nuttige hoogte 1118
O Breedte 495 543 1582
Afmetingen
165
T
ECHNISCHE GEGEVEN
S
8
SCHUIFDEUREN (mm)
P Nuttige hoogte 1009
Q Nuttige breedte 640
- Stahoogte onder geopende achterklep 1892
Afmetingen
166
Gewichten
GEWICHTEN EN AANHANGERGEWICHTEN
(
KG
)
Algemeen
Raadpleeg voor meer informatie uw
kentekenbewijs.
U moet zich in elk land houden aan
de aldaar geldende regelgeving.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk
om u te laten informeren over het
aanhangergewicht en maximale
treingewicht van uw auto.
Het geremde aanhangergewicht kan,
binnen het maximaal toegestane
treingewicht, worden verhoogd indien
de belading van de auto evenredig
wordt verminderd. Let op: de
wegligging van een nauwelijks beladen
trekkende auto kan achteruit gaan.
De maximumsnelheid bij het trekken
van een aanhanger bedraagt
90 km/h voor Nederland (in
andere landen kunnen afwijkende
maximumsnelgheden gelden).
Bij hoge buitentemperaturen
kunnen de prestaties van de auto
worden verminderd om de motor te
beschermen. Als de buitentemperatuur
meer dan 37°C bedraagt, moet het
aanhangergewicht worden verminderd.
Het ledig gewicht rijklaar (LGR) is gelijk
aan het ledig gewicht + bestuurder
(75 kg) + brandstoftank voor 90%
gevuld.
Het maximaal toegestane treingewicht
en de aanhangergewichten gelden tot
een hoogte van maximaal
1000 m; het opgegeven
aanhangergewicht dient voor elke
extra 1000 m met 10% verminderd te
worden.
16
7
T
ECHNISCHE GEGEVEN
S
8
Identificatie
IDENTIFICATIEGEGEVENS
A. Constructeursplaatje. C. Banden en kleurcode van de lak.
De sticker C op het voorportier geeft
de volgende informatie:
- de maat van de velgen en banden,
- de door de constructeur
goedgekeurde bandenmerken,
- de bandenspanning (deze moet
minstens eens per maand bij koude
banden gecontroleerd worden),
- de kleurcode van de lak.
B. Serienummer.
Het serienummer is ingeslagen in het
rechter binnenscherm vóór.
9
.
1
URGENCE-OPROEP OF ASSISTANCE-OPROEP
9
.
2
URGENCE-OPROEP OF ASSISTANCE-OPROEP
Druk in
g
eval van nood lan
g
er dan 2 seconden op deze
toets.
H
et
k
n
i
pperen van
h
et
g
roene
LED
-
l
amp
j
e en
een geluidssignaal bevestigen dat de oproep naar de
alarmcentrale CITROËN-Urgence is verstuurd * .
gg g pp
D
oor
d
eze toets meteen opn
i
euw
i
n te
d
ru
kk
en, wor
d
t
d
e oproep
geannuleerd. Het groene LED-lampje doo
f
t.
Wanneer u deze toets op een willekeuri
g
moment lan
g
er dan
8
seconden
in
g
edrukt houdt, annuleert u de oproep.
Bi
j
het aanzetten van het contact,
g
aat
h
et
g
roene lamp
j
e
3
seconden branden.
D
it duidt op een
g
oede werkin
g
van het
sy
steem.
Door deze toets meteen opnieuw in te drukken, wordt de aanvraa
g
g
eannuleerd.
Dit wordt bevesti
g
d door een
g
esproken bericht.
Druk langer dan 2 seconden op deze toets voor het
aanvra
g
en van hulp bi
j
het stranden van de auto.
Een
g
esproken bericht bevesti
g
t dat de oproep is
v
e
r
s
t
uu
r
d
*.
WERKING VAN HET SYSTEEM
Het
g
roene LED-lamp
j
e bli
j
ft branden
(
zonder te knipperen
)
wanneer de
verbindin
g
tot stand is
g
ebracht. Aan het einde van het
g
esprek
g
aat het
l
amp
j
e u
i
t.
Deze oproep wordt beheerd door de CITRO
Ë
N-Ur
g
ence alarmcentrale
die de in
f
ormatie over de lokalisatie van de auto ontvangt en een
waarschuwin
g
kan zenden naar de
g
ekwali
ceerde hulpdiensten.
In landen waar de alarmcentrale niet operationeel is o
f
wanneer
de lokalisatie uitdrukkeli
j
k is
g
ewei
g
erd, wordt de oproep meteen
door
g
estuurd naar de hulpdiensten
(
112
)
, zonder lokalisatie.
Wanneer de elektronische eenheid airba
g
s een botsin
g
hee
f
t
waargenomen, wordt ona
f
hankelijk van het eventueel a
f
gaan van
de airba
g
s, automatisch een noodoproep
g
edaan.
*
Deze diensten zi
j
n a
f
hankeli
j
k van bepaalde voorwaarden en beschikbaarheid.
Raadplee
g
het CITROËN-netwerk.
H
et oran
j
e
l
amp
j
e
k
n
i
ppert: er
i
s een stor
i
n
g
i
n
h
et s
y
steem.
Het oran
j
e lamp
j
e bli
jf
t branden: de
n
oodbatteri
j
moet vervan
g
en worden.
Raadplee
g
in beide
g
evallen het CITROËN-
ne
tw
e
rk.
Wanneer u uw auto buiten het CITRO
Ë
N-netwerk hebt gekocht, raden
wi
j
u aan de aanwezi
g
heid van deze diensten bi
j
het netwerk te laten
c
ontroleren en eventueel con
g
ureren. In een meertali
g
land kunt u het
sy
steem laten con
g
ureren in de o
f
ciële landstaal van uw voorkeur.
O
m technische redenenen, zoals het verbeteren van de
telematicadiensten aan de klant, behoudt de constructeur zich het recht
voor om op elk willekeuri
g
moment het telematicas
y
steem in de auto te
wi
j
zi
g
en.
CITROËN OPROEP NAAR URGENCE MET
LOKALISERING
CITROËN OPROEP NAAR ASSISTANCE MET
LOKALISERING
Indien u
g
ebruik maakt van de dienst CITROËN eTouch, beschikt u ook
over aanvullende diensten via uw persoonlijke pagina MyCITROEN op de
C
ITR
N-internetsite voor uw land.
S
urf hiervoor naar www.citroen.com.
pjpgy p
9
.
3
u
w
au
t
o
fu
n
c
ti
o
n
ee
rt.
M
y
Wa
y
O
m veili
g
heidsredenen ma
g
de bestuurder handelin
g
en
di
e z
ij
n vo
ll
e
dig
e aan
d
ac
h
t vra
g
en u
i
ts
l
u
i
ten
d
u
i
tvoeren
bij
st
il
staan
d
e auto.
Na het a
f
zetten van de motor schakelt de M
y
Wa
y
z
ichzel
f
ti
j
dens de over
g
an
g
naar de eco-mode uit om
t
e
v
oo
rk
o
m
e
n
da
t
de
accu
o
ntl
ade
n r
aa
kt.
RADIO MULTIMEDIA / BLUETOOTH
®
-TELEFOON
GPS EUROPA OP SD-KAART
01 Basisfuncties
INHOUD
02 Stuurkolomschakelaars
03 Algemene werking
04 Navigatie
05 Verkeersinformatie
06 Radio
07 Mediaspelers
08 Bluetooth
®
-telefoon
09 Configuratie
10 Boordcomputer
blz.
blz.
blz.
blz.
blz.
blz.
blz.
blz.
blz.
blz.
11 Menustructuur display
blz.
9.4
9.5
9.6
9.9
9.17
9.19
9.20
9.23
9.26
9.27
9.28
Veelgestelde vragen
blz. 9.32
9
.4
01
Motor a
fg
ezet:
- Kort indrukken: aan
/
uit.
- Lang indrukken: CD pauzeren,
geluidsweergave radio onderbreken.
gp
gp
Dr
aa
i
e
n
de
m
o
t
o
r:
- Kort indrukken: CD pauzeren,
geluidsweergave radio onderbreken.
p
p
-
L
an
g
i
n
d
ru
kk
en: resetten van
h
et
sy
steem.
Toe
g
an
g
tot het
Me
n
u
"R
ad
i
o
".
W
eer
g
ave van
h
et
ze
n
de
r
o
v
e
rz
ich
t.
Toe
g
an
g
tot het
Me
n
u
"M
u
zi
e
k".
W
eer
g
ave van
tr
acks
.
Lan
g
indrukken: toe
g
an
g
tot de audio-
instellin
g
en:
g
eluidsverdelin
g
voor/achter,
l
inks/rechts, la
g
e-/ho
g
etonenre
g
elin
g
,
sfeerinstellin
g
en, loudness, automatische
vo
l
umecorrect
i
e, stan
d
aar
di
nste
lli
n
g
en.
Selectieknop voor de
weer
g
ave op
h
et
di
sp
l
a
y
,
af
hankelijk van de
co
nt
e
xt v
a
n h
e
t m
e
n
u
.
Ko
rt in
d
r
u
kk
e
n:
co
nt
e
xtm
e
n
u
of
bevesti
g
en.
L
an
g
indrukken: speci ek
co
nt
e
xtm
e
n
u
v
a
n
de
weer
g
e
g
even
lij
st.
Toe
g
an
g
tot het
M
enu "
S
ET
U
P".
Lan
g
indrukken :
toe
g
an
g
tot het
G
P
S
-bereik en
de
de
m
o
-m
odus
.
Toe
g
an
g
tot het Menu
"
Telefoon". Weer
g
ave van
h
et
l
o
gb
oe
k
g
espre
kk
en.
Uitwer
p
en van de CD.
Selecteren van de vorige/
vo
lg
en
d
e ra
di
ozen
d
er.
S
electeren van de vori
g
e/
volgende titel van een CD of
gg
vor
ig/
vo
lg
en
d
MP3
-
b
es
t
an
d
g
g
Selecteren van het vorige/
volgende item in een lijst.
g
g
Selecteren van de vorige/
volgende radiozender in het
g
g
o
v
e
rz
icht
.
g
S
electeren van de vori
g
e
/
volgende MP3-afspeellijst.
gg
S
electeren van het vori
g
e/
volgende pagina in een lijst.
gg
E
SC
: huidi
g
e bewerkin
g
a
f
b
r
e
k
e
n.
Toe
g
an
g
tot het
Me
n
u
"V
e
rk
ee
r".
Weer
g
ave van
de
ac
t
ue
l
e
v
e
rk
ee
r
s
inf
o
rm
a
ti
e
.
S
D-kaartlezer,
u
it
s
l
u
it
e
n
d
v
oo
r
n
avi
g
atie.
Toe
g
an
g
tot
h
e
t M
e
n
u
"Navi
g
atie".
Weer
g
ave
v
a
n
de
laa
t
s
t
g
e
k
ozen
b
estemm
i
n
g
en.
Toe
g
an
g
tot het Menu "M
O
DE".
S
electeren van het achtereenvol
g
ens weer
g
even
v
a
n:
R
adio, Kaart, NAV
(
ti
j
dens navi
g
atie
)
, Telefoon
(
ti
j
dens een
g
esprek
)
, Boordcomputer.
L
an
g
indrukken: black-panel
f
unctie
(
DARK
)
.
Toetsen 1 t
/
m
6
:
S
electeren van een in het
g
e
h
eu
g
en op
g
es
l
a
g
en
r
adio
z
e
n
de
r.
L
an
g
i
n
d
ru
kk
en:
i
n
h
et
g
eheu
g
en opslaan van de
huidi
g
e radiozender.
Volumere
g
elin
g
(
individueel
voor iedere
g
eluidsbron,
in
c
l
us
i
e
f
be
ri
c
ht
e
n
e
n
waarschuwin
g
en van het
navi
g
aties
y
steem
)
.
9
.
5
02
STUURKOLOMSCHAKELAARS
RADI
O
: selecteren van de vori
g
e
/
vol
g
ende
v
oo
rk
eu
z
e
z
e
n
de
r.
S
electeren van het vol
g
ende item uit het
ad
r
esboe
k.
RADIO: selecteren van de volgende
r
a
di
ozen
d
er
i
n
d
e
lij
s
t
.
Lang indrukken: automatisch zoeken naar
zen
d
ers
i
n op
l
open
d
e vo
lg
or
d
e.
g
g
C
D: selecteren van het vol
g
ende nummer.
CD: ingedrukt houden: snel
vooru
it
s
p
oe
l
en.
g
g
V
o
l
ume ver
h
o
g
en.
Wi
j
zi
g
en van de
g
eluidsbron.
B
e
ll
e
n v
a
n
u
it h
e
t
ad
r
esboe
k.
Telefoon opnemen/ophan
g
en.
Lan
g
er dan 2 seconden indrukken:
toe
g
an
g
tot
h
et a
d
res
b
oe
k
.
Volume verlagen
RADI
O
: selecteren van de vori
g
e
r
adiozender in de li
j
st.
Lan
g
indrukken: automatisch zoeken
naar zenders in a opende vol
g
orde.
CD: selecteren van het vori
g
e nummer.
CD: in
g
edrukt houden: snel
teru
g
spoe
l
en.
Mute;
g
eluid onderbreken:
g
e
lijk
t
ijdig
i
n
d
ru
kk
en
v
a
n
de
t
oe
t
se
n v
a
n
de
vo
l
umere
g
e
li
n
g
.
Ge
l
u
i
d
w
ee
r in
sc
h
a
k
e
l
e
n:
i
n
d
r
u
kk
e
n v
a
n
ee
n v
a
n
de
tw
ee
t
oe
t
se
n v
a
n
de
volumere
g
elin
g
.
9
.
6
03 ALGEMENE WERKING
Raadplee
g
het hoo
f
dstuk "Menustructuren displa
y
s" voor een
g
edetailleerd overzicht van de keuzemo
g
eli
j
kheden binnen de
me
n
u
'
s
.
Door meerdere keren achter elkaar op de toets M
O
DE te drukken, kri
jg
t u toe
g
an
g
tot de vol
g
ende menu's:
G
ebruik voor het schoonmaken van het displa
y
een zacht,
n
iet-schurend doek
j
e
(
bi
j
voorbeeld een brillendoek
j
e
)
zonder
sc
h
oo
nm
aa
kmi
dde
l.
R
ADI
O
/ MULTIMEDIA
S
PELER
S
T
ELEFOON
(
Ti
j
dens een telefoon
g
esprek
)
KAARTWEERGAVE OP
V
OLLEDIG
S
CHER
M
NAVIGATI
E
(
Ti
j
dens navi
g
atie
)
SETUP
:
taalkeuze
*
, datum en ti
j
d
*
, weer
g
ave,
p
arameters van de auto
*
, eenheden en
sy
steeminstellin
g
en "Demo-modus".
VERKEER:
TM
C
-in
f
ormatie en berichten.
* Afhankeli
j
k van de uitvoerin
g
.
B
OORDCOMPUTER
9
.
7
03
Door de draaiknop
O
K in te drukken kri
jg
t
u toe
g
an
g
tot de snelkeuzemenu's.
WEERGAVE AFHANKELIJK VAN DE CONTEXT
NAVIGATIE
(
TIJDENS NAVIGATIE
)
:
BOORDCOMPUTER:
Navi
g
atie stoppen
Bericht herhalen
Al
ternat
i
eve rout
e
Route-informati
e
Bestemmin
g
tonen
Tra
j
ectinformatie
Navi
g
atiecriteria
Vermi
j
dcriteria
Aa
nt
a
l
sa
t
e
lli
e
t
e
n
K
aart verp
l
aatsen
G
es
p
r. berich
t
Navi
g
atie-opties
Lo
g
boek waarschuwin
g
en
Status van functie
s
1
2
3
3
2
1
1
1
3
1
1
1
1
2
TELEFOON:
O
phan
g
en
In de wacht zetten
Bellen
D
TMF-tonen
Privémodus
Mi
cro u
it
1
1
1
1
1
1
9
.
8
03
ALGEMENE WERKING
WEERGAVE AFHANKELIJK VAN DE CONTEXT
KAARTWEERGAVE OP VOLLEDIG
S
CHERM:
Navi
g
. stoppen
/
Navi
g
atie hervatten
Bestemmin
g
Points of Interes
t
Positie-inf
o
K
aart
i
nste
lli
n
g
en
K
aart ver
pl
aatsen
1
1
1
1
1
1
RADIO :
FM
Verkeersin
f
ormatie
(
TA
)
RD
S
R
ad
i
o
t
e
k
s
t
Re
g
iopro
g
.
(
REG
)
AM
AM
Verkeersin
f
ormatie
(
TA
)
AM-li
j
st vernieuwen
FM
1
2
1
2
2
2
2
2
2
2
MULTIMEDIASPELERS:
V
erkeersinformatie
(
TA
)
A
fs
p
eelo
p
tie
s
Normale a
f
speelvol
g
orde
S
h
uf
e
Ma
p
herhalen
Kies
g
eluidsbron
Intr
osca
n
1
1
2
2
2
2
1
9
.
9
04
1
2
3
5
6
4
NAVIGATIE
EEN BESTEMMING KIEZEN
Druk no
g
maals op de toets NAV
of
se
l
ec
t
ee
r
de
fu
n
c
ti
e
M
e
n
u
"
Navi
g
atie" en druk vervol
g
ens op de
draaiknop om te bevesti
g
en.
Selecteer de functie "Bestemmin
g
invoeren" en druk op de draaiknop
om te
b
evest
ig
en.
Druk o
p
de toets NAV.
S
electeer de letters van de
p
laatsnaam één voor één en druk
telkens op de draaiknop om een
l
etter te
b
evest
ig
en.
S
electeer het land en draai
vervol
g
ens aan de draaiknop om
de plaats te selecteren. Druk op de
d
raa
ik
nop om te
b
evest
ig
en.
Plaats de
S
D-kaart met navi
g
atie
g
e
g
evens in de lezer op het
b
edieningspaneel om de navigatie
f
uncties te gebruiken.
De navi
g
atie
g
e
g
evens op de
S
D-kaart mo
g
en niet worden
g
ewi
j
zi
g
d.
Updates van navi
g
atie
g
e
g
evens zi
j
n verkri
jg
baar bi
j
het CITROËN-netwerk.
Via de toets LIST op het virtuele toetsenbord is een li
j
st van
p
laatsen in het
g
ekozen land beschikbaar die kunnen worden
g
eselecteerd door de eerste letters van de plaatsnaam in te voeren.
S
electeer de functie "Adresinvoer"
e
n
d
ru
k
op
d
e
d
raa
ik
nop om te
b
evest
ig
en.
O
nder de
f
unctie Menu "Navigatie" verschijnen de 20 laatst
g
ekozen bestemmin
g
en.
M
enu
"N
av
ig
at
i
e
"
Bestemming invoeren
Adresinvoer
9
.1
0
04
7
8
9
O
m een bestemmin
g
te wissen; selecteer vana
f
de stappen 1 tot 3 "Uit laatste bestemmin
g
en kiezen".
Door lan
g
op een van de bestemmin
g
en te drukken verschi
j
nt een li
j
st met handelin
g
en, waarin u kunt kiezen voor:
Bestemmin
g
wissen
Laatste bestemmin
g
en wissen
Herhaal de stappen 5 t/m 7 om de
"
S
traat" en het "Huisnummer" in te
v
oeren
.
D
raa
i
aan
d
e
d
raa
ik
nop en se
l
ecteer
O
K.
Druk op de draaiknop om te
bevesti
g
en.
S
electeer de
f
unctie "
O
pslaan in adresboek" om het in
g
evoerde
a
dres als kaart op te slaan. Druk op de draaiknop om de selectie te
bevesti
g
en.
Uw M
y
Wa
y
kan maximaal 500 kaarten opslaan.
V
oor een sne
ll
ere
i
nvoer
i
s
h
et mo
g
e
lijk
rec
h
tstree
k
s een postco
d
e
in t
e
v
oe
r
e
n vi
a
de
fu
n
c
ti
e
"P
os
t
code
".
G
ebruik het virtuele toetsenbord om de letters en cij
f
ers in te
v
oeren
.
S
electeer vervol
g
ens "Navi
g
atie
s
tarten" en druk o
p
de draaikno
p
om
te bevesti
g
en.
Tijd
ens
d
e nav
ig
at
i
e
k
an
d
e
l
aatste
a
anw
ij
z
i
n
g
wor
d
en
h
er
h
aa
ld
d
oor
d
eze
t
oe
t
s
i
n t
e
d
r
ukke
n.
I
nste
lli
n
g
en van
d
e
k
aart
Met de draaiknop kan worden in- en uit
g
ezoomd op de kaart.
M
e
t h
e
t
s
n
e
lk
eu
z
e
m
e
n
u
v
a
n KAART V
O
LLEDI
G
SC
HERM i
s
h
e
t
m
o
g
eli
j
k de kaart te verplaatsen of de richtin
g
te kiezen.
Druk op M
O
DE tot de kaart op het volledi
g
e scherm wordt
weer
g
e
g
even. Druk op de draaiknop en selecteer vervol
g
ens
"Kaartinstellin
g
en". Selecteer "2,5D kaart" of "2D-kaart"; in dit
laatste
g
eval kunt u kiezen voor "Noord boven" o
f
"Richtin
g
boven".
S
electeer de navi
g
atiecriteria:
"
S
nelste route", "Kortste route" o
f
"
G
eoptimaliseerde route" en druk
o
p de draaiknop om te bevesti
g
en.
Er kan ook een bestemmin
g
worden
g
eselecteerd vanuit "Uit
adresboek kiezen" of "Uit laatste bestemmin
g
en kiezen".
U
it laatste bestemmin
g
en kiezen
U
it adresboek kiezen
Navi
g
atie starten
NAVIGATIE
9
.1
1
04
1
2
3
5
4
NAVIGATIE
EEN THUISADRES KIEZEN EN
NAVIGEREN NAAR "THUIS"
Druk twee keer op de toets NAV om
het Menu Navi
g
atie weer te
g
even.
O
m een adres als "Thuis" aan te wi
j
zen, moet het
desbetre
ff
ende adres zi
j
n op
g
esla
g
en in het adresboek,
bi
j
voorbeeld via "Bestemmin
g
invoeren" / "Adresinvoer" en
vervol
g
ens "
O
pslaan in adresboek".
S
electeer "Menu" en "Adresboek"
e
n bevesti
g
. Selecteer vervol
g
ens
"
Adresbestand zoeken" en bevesti
g
.
Selecteer "Bestemmin
g
invoeren" en
b
evesti
g
. Selecteer "Uit adresboek
ki
ezen
"
en
b
evest
ig
.
S
electeer "Aanwijzen als "thuis"" en
bevesti
g
om op te slaan.
S
electeer het adresbestand van het
thuisadres en bevestig.
S
electeer
vervol
g
ens "Adresbestand wi
j
zi
g
en" en
bevesti
g
.
D
ru
k
om
h
et nav
ig
eren naar
"Th
u
i
s
"
te starten twee
k
eer op
N
AV, zodat het Menu Navigatie wordt weergegeven.
S
electeer
"
Bestemmin
g
invoeren" en bevesti
g
.
S
electeer vervol
g
ens "Navi
g
atie THUI
S
" en bevesti
g
om de
n
avi
g
atie te starten.
M
enu Navi
g
ati
e
Bestemmin
g
invoeren
Ad
res
b
oe
k
B
estan
d
w
ij
z
ig
en
A
anw
ij
zen a
l
s
"
t
h
u
i
s
"
9
.1
2
04
4
3
2
1
7
6
5
NAVIGATIE
NAVIGATIEOPTIES
S
electeer de functie
"R
oute
dy
nam
i
e
k"
.
Deze
f
unctie gee
f
t toegang tot de
opties "Verkeersona
f
hankeli
j
k" en
"S
emi-d
y
namisch".
Selecteer de functie "Vermi
j
dcriteria".
Deze
f
unctie
g
ee
f
t toe
g
an
g
tot de
optie VERMIJDEN
(
autosnelwe
g
en,
tolwegen, veerboten
)
.
Draai aan de draaiknop en
se
l
ec
t
ee
r
de
fu
n
c
ti
e
"H
e
r
be
r
e
k
e
n
e
n"
om rekenin
g
te houden met de
g
eselecteerde navi
g
atieopties. Druk
op de draaiknop om te bevesti
g
en.
Druk o
p
de toets NAV.
Druk no
g
maals op de toets NAV of
selecteer de
f
unctie Menu Navi
g
atie
e
n
d
ru
k
op
d
e
d
raa
ik
nop om te
b
evestigen.
Se
l
ec
t
ee
r
de
fu
n
c
ti
e
"
Navi
g
atiecriteria" en druk o
p
de draaiknop om te bevestigen.
gpg
Met
de
z
e
fu
n
ctie
ku
nn
e
n
de
pg
p
nav
i
gat
i
ecr
i
ter
i
a wor
d
en gew
ij
z
i
g
d
.
Selecteer de functie "Routeo
p
ties"
e
n druk o
p
de draaikno
p
om te
b
evesti
g
en.
Herberekenen
V
ermi
j
dcriteri
a
R
oute
dy
nam
i
e
k
Navi
g
atiecriteri
a
Routeo
p
ties
Menu Navi
g
ati
e
De route die uw M
y
Wa
y
berekent, han
g
t af van de
g
eselecteerde
nav
ig
at
i
eopt
i
es.
D
oor
h
et w
ij
z
ig
en van
d
eze opt
i
es
k
an een totaa
l
versc
hill
en
d
e route
w
o
r
de
n
be
r
e
k
e
n
d
.
9
.1
3
04
7
6
5
4
3
2
1
TUSSENSTOP TOEVOEGEN
Voer bi
j
voorbeeld een nieuw adres in.
S
electeer na het invoeren van het
n
ieuwe adres "
O
K" en druk op de
draaiknop om te bevestigen.
S
electeer "Herberekenen" en druk
op
d
e
d
raa
ik
nop om te
b
evest
ig
en.
Druk o
p
de toets NAV.
Druk no
g
maals op de toets NAV of
selecteer de functie Menu Navi
g
atie
e
n
d
ru
k
op
d
e
d
raa
ik
nop om te
b
evest
ig
en.
Selecteer de functie "Tussenstop
toevoegen" (maximaal
5 tussenstops) en druk op de
g(
g(
draaiknop om te bevestigen.
p) p
p)
Selecteer de functie "Tussensto
p
s"
e
n druk op de draaiknop om te
b
evest
ig
en.
OK
A
dresinvoe
r
T
ussenstop toevoegen
T
ussensto
p
s
Menu Navi
g
ati
e
H
er
b
ere
k
enen
De tussenstop moet zi
j
n
g
epasseerd of
g
ewist voordat de navi
g
atie
n
aar de vol
g
ende bestemmin
g
kan worden hervat. Zo niet, dan
l
e
id
t uw
MyW
a
y
u s
y
stemat
i
sc
h
naar
d
e vor
ig
e tussenstop.
N
a
h
et se
l
ecteren van
d
e
b
estemm
i
n
g
k
unnen tussenstops aan
d
e route
wor
d
en toe
g
evoe
gd
.
NAVIGATIE
9
.1
4
04
8
6
7
4
3
5
2
1
NAVIGATIE
POINTS OF INTEREST ZOEKEN
Druk op de toets NAV.
Druk no
g
maals op de toets NAV
o
f
se
l
ec
t
ee
r
de
f
u
n
c
ti
e
M
e
n
u
N
avi
g
atie en druk op de toets om te
b
evest
ig
en.
Selecteer de functie "P
O
I dichtbi
j
"
o
m points o
f
interest in de nabi
j
heid
v
a
n
de
au
t
o
t
e
z
oeke
n.
S
electeer de
f
unctie "P
O
I zoeken"
e
n
d
ru
k
op
d
e
d
raa
ik
nop om te
bevestigen.
M
enu Navigati
e
P
OI zoeken
POI dichtbi
j
Selecteer de functie "POI in plaats"
om points of interest in de gewenste
p
p
plaats te zoeken. Kies het land en
pg
pg
voer vervolgens de plaatsnaam
p
in met behulp van het virtuele
gp
gp
toetsenbord.
p
S
electeer de
f
unctie "P
O
I bij route"
o
m points o
f
interest in de nabi
j
heid
v
a
n
de
r
ou
t
e
t
e
z
oe
k
e
n.
S
electeer de functie "P
O
I in land"
o
m points of interest in het
g
ewenste
l
a
n
d
t
e
z
oe
k
e
n.
S
electeer de
f
unctie "P
O
I bi
j
bestemmin
g
" om points o
f
interest in de om
g
evin
g
van de
e
indbestemmin
g
te zoeken.
POI bi
j
bestemmin
g
POI bi
j
rout
e
POI in land
POI in plaats
Via de toets LIST o
p
het virtuele toetsenbord is een overzicht van
p
laatsnamen in het
g
eselecteerde land beschikbaar.
Points o
f
interest
(
P
O
I
)
zi
j
n openbare
g
ebouwen en diensten in de
om
g
evin
g
(
hotels, bedri
j
ven, vlie
g
velden...
)
.
9
.1
5
04 NAVIGATIE
POI-LIJST
* Afhankeli
j
k van beschikbaarheid in het land.
Di
t p
i
cto
g
ram versc
hij
nt a
l
s er z
i
c
h
meer
d
ere
P
o
i
nts
o
f
Interest in hetzel
f
de gebied bevinden. Door op
dit picto
g
ram in te zoomen kunt u de verschillende
Points o
f
Interest beki
j
ken.
j
Ta
n
ks
t
a
t
io
n
T
a
nk
s
t
a
ti
o
n m
e
t LP
G
G
ara
g
e
CITRO
Ë
N
Au
t
oc
ir
cu
it
Parkeer
g
ara
g
e
P
a
rk
ee
rt
e
rr
e
in
P
ar
k
eerp
l
aats
H
o
t
e
l
Res
t
au
r
a
nt
W
e
g
restaurant
Picknickplaats
Cafe
t
a
ri
a
Tr
e
in
s
t
a
ti
o
n
B
uss
t
a
ti
o
n
Ha
v
e
n
I
n
dus
tr
ie
t
e
rr
ei
n
S
upermarkt
B
a
nk
G
eldautomaat
T
e
nni
sbaa
n
Zw
e
m
bad
Go
l
fbaa
n
Wintersportcentrum
Th
ea
t
er
Luch
t
ha
v
e
n
Attractie
p
ark
Zi
e
k
e
nh
u
i
s
A
p
otheek
P
o
liti
ebu
r
eau
Sc
h
oo
l
Pos
t
ka
nt
oo
r
M
useu
m
T
ou
ri
s
t inf
o
Flitspaal
*
R
ood
li
c
ht
ca
m
e
r
a
*
Ri
s
i
co
z
o
n
e
*
Bi
oscoop
9
.1
6
04
5
6
3
2
1
4
NAVIGATIE-INSTELLINGEN
S
electeer "Instellen risicozones" voor
toe
g
an
g
tot de
f
uncties "
O
p kaart
weer
g
even", "Visuele waarschuwin
g
"
e
n "Akoestische waarschuwin
g
".
S
electeer de functie "P
O
I-
c
ate
g
orieën op kaart" om de P
O
I's
die standaard op de kaart worden
weer
g
e
g
even
i
n te ste
ll
en.
Druk o
p
de toets NAV.
D
ru
k
no
g
maa
l
s op
d
e toets
NAV
of
se
l
ec
t
ee
r
de
fu
n
c
ti
e
M
e
n
u
"
Navi
g
atie" en druk op de draaiknop
om te bevesti
g
en.
Selecteer de functie "Instellin
g
en"
e
n
d
ru
k
op
d
e
d
raa
ik
nop om te
b
evest
ig
en.
POI-cate
g
orieën op kaar
t
Instellin
g
en
Instellen risicozones
M
enu "Navi
g
atie"
NAVIGATIE
Selecteer de functie "Navigatievolume"
e
n
d
raa
i
aan
d
e
d
raa
ik
no
p
om
h
e
t
g
g
volume van de verschillende gesproken
pp
b
er
i
c
httyp
en
(
ver
k
eers
i
n
f
orma
ti
e,
g
g
waarschuwingsmeldingen…) in te stellen.
yp (
yp (
Navi
g
atievolum
e
Het volume van de P
O
I-waarschuwingen kan alleen tijdens het
uitzenden ervan worden aan
g
epast.
UPDATEN POI'S
De uit
g
ebreide procedure voor het update van de P
O
I's is
beschikbaar op de site "citroen.navi
g
ation.com ".
Hiervoor is een SDHC-speler
(
Hi
g
h Capacit
y)
vereist.
Als het navi
g
aties
y
steem is in
g
eschakeld en de kaart op het displa
y
wordt weer
g
e
g
even,
kunt u de spraakbedienin
g
in- of uitschakelen door op het knop
j
e te drukken en
vervol
g
ens "Gespr. instructie" te selecteren of deze selectie
j
uist on
g
edaan te maken.
G
es
p
r. instructi
e
9
.1
7
05
2
1
3
4
5
V
ERKEERSINFORMATIE
INSTELLEN VAN DE FILTERS EN DE
WEERGAVE VAN TMC-BERICHTEN
Selecteer vervol
g
ens de
g
ewenste
s
traal van het lter
(
in km
)
,
a
f
hankeli
j
k van de route, en bevesti
g
d
oor op
d
e
d
raa
ik
nop te
d
ru
kk
en.
W
a
nn
ee
r
a
ll
e
be
ri
c
ht
e
n
o
v
e
r h
e
t
tra
j
ect worden
g
eselecteerd, wordt
aanbevolen een
g
eo
g
ra sche
lter
(
over een straal van 5 km
bi
j
voorbeeld
)
toe te voe
g
en om
h
et aanta
l
b
er
i
c
h
ten
d
at op
d
e
k
aart versc
hij
nt te ver
kl
e
i
nen.
H
et
g
eo
g
ra
sch
lter vol
g
t de
verplaatsing van de auto.
De lters werken onafhankeli
j
k van elkaar en cumulatief.
Het is raadzaam om een lter o
p
de route en een lter rondom de
au
t
o
in t
e
sc
h
a
k
e
l
e
n v
a
n:
- 3 km o
f
5 km voor een
g
ebied met een dicht we
g
ennet,
- 10 km voor een
g
ebied met een normaal we
g
ennet,
- 50 km voor lange trajecten
(
autosnelweg
)
.
Druk no
g
maals op de toets TRAFFIC
of
se
l
ec
t
ee
r h
e
t M
e
n
u
V
e
rk
ee
r
e
n
d
ru
k
op
d
e
d
raa
ik
nop om te
bevestigen.
Druk o
p
de toets TRAFFIC.
Een TMC-bericht
(
Tra c Messa
g
e Channel
)
is informatie met betrekkin
g
tot
h
et ver
k
eer en
h
et weer
di
e
i
n rea
l
t
i
me wor
d
t ontvan
g
en en
d
oor
g
estuur
d
naar
d
e
b
estuur
d
er
i
n
d
e vorm van
g
espro
k
en
b
er
i
c
h
ten en
v
i
sue
l
e waarsc
h
uw
i
n
g
en op
d
e nav
ig
at
i
e
k
aart.
Het navigatiesysteem kan in dat geval een alternatieve route voorstellen.
Selecteer de functie "Geo
g
ra sch
lter" en druk op de draaiknop om te
b
evest
ig
en.
B
erichten op rout
e
De li
j
st met TMC-berichten verschi
j
nt onder Menu Verkeer op
vol
g
orde van nabi
j
heid.
A
lleen waarsch. berichten o
p
rout
e
M
enu Verkeer
Selecteer het
g
ewenste lter:
All
e waarsc
h
uw
i
n
g
s
b
er
i
c
h
ten
A
lle berichte
n
D
e
b
er
i
c
h
ten versc
hij
nen op
d
e
k
aart
e
n in de lijst.
Druk op E
SC
om het
lter uit te schakelen.
G
eo
g
ra sch lte
r
9
.1
8
05
2
1
3
2
1
BELANGRIJKSTE PICTOGRAMMEN TMC
D
ru
k
op
d
e
d
raa
ik
nop a
l
s
d
e
h
u
idig
e
geluidsbron op het display wordt
w
eergege
v
en
.
Het snelkeuzemenu van de
g
eluidsbron verschi
j
nt en
g
ee
f
t toe
g
an
g
tot:
S
electeer Verkeersin
f
o
(
TA
)
en druk
ter
b
evest
igi
n
g
op
d
e
d
raa
ik
nop
voor toegang tot de desbetre
ff
ende
instellin
g
en.
V
erkeersinfo
(
TA
)
- h
e
t
s
t
a
ti
o
n z
e
n
d
t v
e
rk
ee
r
s
inf
o
rm
a
ti
e
u
it.
VERKEERSINFORMATIE BELUISTEREN
Rood-
g
ele driehoek: verkeersberichten, bi
j
voorbeeld:
Zwart-blauwe driehoek: algemene in
f
ormatie, bijvoorbeeld:
V
ERKEERSINFORMATIE
De
f
unctie TA
(
Tra
f
c Announcement
)
g
ee
f
t voorran
g
aan het luisteren
n
aar de verkeersin
f
ormatie.
O
m te worden
g
eactiveerd moet deze
f
unctie
e
en radiozender die deze berichten uitzendt,
g
oed kunnen ontvan
g
en.
Z
odra er een bericht wordt uit
g
ezonden, wordt de
g
eluidsbron die op dat
m
oment wordt weer
g
e
g
even
(
Radio,
C
D, ...
)
automatisch onderbroken en
wordt de verkeersinformatie door
g
e
g
even. Zodra het bericht is af
g
elopen,
wordt de weer
g
ave van de oorspronkeli
j
ke
g
eluidsbron hervat.
- het station zendt
g
een verkeersin
f
ormatie uit.
- de weer
g
ave van verkeersin
f
ormatie is uit
g
eschakeld.
9
.1
9
06
3
2
11
SELECTEREN VAN EEN ZENDER
D
ru
k
t
ijd
ens
h
et
l
u
i
steren naar
d
e
r
a
di
o op
d
e
d
raa
ik
nop.
Het snelkeuzemenu van de radiofunctie verschi
j
nt en
g
eeft toe
g
an
g
tot
d
e vo
lg
en
d
e opt
i
es:
S
electeer de
g
ewenste
f
unctie
e
n druk op de draaiknop om te
bevesti
g
en en de desbetre
ff
ende
instellin
g
en te wi
j
zi
g
en.
V
erkeersinfo
Als de RD
S
-
f
unctie is in
g
eschakeld, zoekt de radio steeds naar
de sterkste
f
requentie van een zender, zodat u ernaar kunt bli
j
ven
luisteren zonder dat u zel
f
de
f
requentie hoe
f
t te wijzigen.
S
ommige
RD
S
-zenders zi
j
n echter niet in het hele land te ontvan
g
en, omdat
de
f
requenties van de zender niet het hele land dekken. Dit
verklaart dat de zender ti
j
dens het ri
j
den kan we
g
vallen.
Er kunnen storin
g
en in de ontvan
g
st optreden door obstakels in de
om
g
evin
g
(
ber
g
en,
g
ebouwen, tunnels, parkeer
g
ara
g
es, enz.
)
, ook
als de RDS-functie is in
g
eschakeld. Dit is een normaal verschi
j
nsel en
h
eeft niets te maken met een storin
g
in de autoradio.
RDS - REGIONALE FUNCTIE
Druk o
p
de toets RADI
O
om
de alfabetische li
j
st met lokaal
ontvan
g
en zenders weer te
g
even.
Selecteer het
g
ewenste station
met
d
e
d
raa
ik
nop en
d
ru
k
op
d
e
d
raa
ik
nop om te
b
evest
ig
en.
Re
g
iopro
g
.
(
REG
)
R
a
di
ote
k
s
t
R
D
S
Druk ti
j
dens het luisteren naar de radio op een
van de toetsen om de vori
g
e of vol
g
ende zende
r
in de li
j
st te selecteren.
Druk lan
g
er dan 2 seconden op een van de numerieke toetsen om
de zender waarop is a
fg
estemd op te slaan.
Druk op de numerieke toets om naar de zender te luisteren die
onder die toets is op
g
esla
g
en.
AM
Houd een van de toetsen lan
g
in
g
edrukt om
a
utomatisch in a opende of oplopende vol
g
orde
n
aa
r z
e
n
de
r
s
t
e
z
oeke
n.
RADIO
9
.2
0
07
MULTIMEDIASPELERS
CD, CD MET MP3- OF WMA-BESTANDEN
INFORMATIE EN TIPS
S
electeer bi
j
het branden van een
C
D-R o
f
C
D-RW de standaard
ISO
9660 niveau 1, 2 o
f
bi
j
voorkeur Joliet om deze te kunnen
af
spelen.
Als de
C
D in een ander
f
ormaat is
g
ebrand, kan het zi
j
n dat deze
n
iet
g
oed wordt af
g
espeeld.
Het is raadzaam voor één
C
D niet meer dan één standaard voor
h
et branden te
g
ebruiken. Stel de laa
g
st mo
g
eli
j
ke snelheid in
(
maximaal 4 x
)
voor een optimale
g
eluidskwaliteit.
Voor het branden van een multisessie-
C
D is het raadzaam de
stan
d
aar
d
J
o
li
et te
g
e
b
ru
ik
en.
De MyWay speelt bestanden met de extensie ".mp
3
" en een bitrate
van
8
tot
320
Kbps en bestanden met de extensie ".wma" en een
bitrate van 5 tot 384 Kbps a
f
.
O
ok bestanden met een VBR
(
Variable Bit Rate
)
kunnen worden
af
g
espeeld.
Geluidsbestanden met een andere extensie
(
.mp4, .m3u...
)
kunnen
niet worden a
fg
espeeld.
De
f
ormaten MP3
(
a
f
kortin
g
van MPE
G
1, 2
&
2.5 Audio La
y
er
3
)
en WMA
(
afkortin
g
van Windows Media Audio, ei
g
endom van
M
icrosoft
)
zi
j
n standaarden voor het comprimeren van
g
eluid die
de mo
g
eli
j
kheid bieden enkele tientallen nummers op één CD te
pl
aatsen.
Gebruik voor bestandsnamen maximaal 20 karakters en verwi
j
de
r
s
peciale tekens
(
bi
j
v.: " "
?
; ù
)
om problemen met het a
f
spelen o
f
d
e weer
g
ave te voor
k
omen.
9
.2
1
07
3
2
1
6
4
5
MUZIEK SELECTEREN/BELUISTEREN
CD, MP3-/WMA-CD
Het afspelen of weer
g
even van een MP3-/WMA-speelli
j
st kan
worden be
ï
nvloed door het
g
ebruikte pro
g
ramma voor het branden
van de CD en/of de instellin
g
en. Wi
j
raden u aan voor het branden
van een
C
D de standaard I
SO
9660 te
g
ebruiken.
Druk o
p
de toets MUSIC.
S
electeer de
f
unctie "Kies muziek"
e
n druk op de draaiknop om te
bevesti
g
en.
Druk op de toets omhoo
g
/omlaa
g
om de vol
g
ende/vori
g
e map te
selec
t
e
r
e
n.
Selecteer de
g
ewenste
g
eluidsbron:
C
D, MP3-
/
WMA-
C
D. Druk op de
d
raa
ik
nop om te
b
evest
ig
en.
H
et
a
f
spelen begint.
K
ies muziek
Druk nogmaals op de toets MU
S
I
C
of
se
l
ec
t
ee
r
de
fu
n
c
ti
e
M
e
n
u
M
u
zi
e
k
e
n druk op de draaiknop om te
bevesti
g
en.
Druk op een van de toetsen om een
nu
mm
e
r t
e
se
l
ec
t
e
r
e
n.
Houd een van de toetsen in
g
edrukt
om snel vooruit of teru
g
te spoelen.
M
enu
M
uz
i
e
k
De li
j
st met nummers o
f
MP3-
/
WMA-bestanden verschi
j
nt onde
r
h
e
t M
e
n
u
M
u
zi
e
k.
MULTIMEDIASPELERS
9
.2
2
07
4
3
1
2
MULTIMEDIASPELERS
Sluit het externe apparaat
(
mp3-/
WMA-speler…
)
met de JACK-RC
A
audiokabel aan op de RCA-
audioaansluitin
g
en
(
wit en rood
)
.
Druk op de toets MU
S
I
C
en druk
no
g
maals op de toets o
f
selecteer de
f
unctie Menu "Muziek" en druk op de
draaiknop om te bevesti
g
en.
Selecteer de
g
eluidsbron AUX
e
n
d
ru
k
op
d
e
d
raa
ik
nop om te
b
evesti
g
en, waarna het a
f
spelen
a
utomatisch begint.
S
electeer de
f
unctie "Aux-ingang" en
druk op de draaiknop om het externe
a
pparaat te activeren.
A
ux-in
g
an
g
AUX-INGANG GEBRUIKEN
M
enu
"M
uz
i
e
k"
A
UDIOKABEL JACK-RCA NIET BIJGELEVERD
De weer
g
ave- en bedienin
g
sfuncties verlopen via de externe
a
pp
aratuur zelf.
9
.2
3
08
1
2
3
4
BLUETOOT
H
®
-
TELEFOON
* De beschikbaarheid van diensten han
g
t af van het
g
sm-netwerk, de
s
i
m
k
aart en
d
e compat
ibili
te
i
t van
d
e
g
e
b
ru
ik
te
Bl
uetoot
h
-apparatuur.
C
ontroleer in de
g
ebruiksaanwi
j
zin
g
van uw tele
f
oon en in
f
ormeer bi
j
uw
provider welke diensten voor u toegankelijk zijn.
KOPPELEN VAN EEN TELEFOON/
EERSTE KOPPELING
Het ko
pp
elen van de Bluetooth-telefoon aan de handsfree set van
de M
y
Wa
y
ma
g
om veili
g
heidsredenen en vanwe
g
e het feit dat
deze handelin
g
de volledi
g
e aandacht van de bestuurder vraa
g
t,
u
i
ts
l
u
i
ten
d
wor
d
en u
i
t
g
evoer
d
bij
st
il
staan
d
e auto en met aan
g
ezet
co
nt
ac
t.
A
c
tiv
ee
r
de
fu
n
c
ti
e
Bl
ue
t
oo
th v
a
n
u
w t
e
l
efoo
n
e
n
c
ontroleer of deze "voor alle a
pp
aratuur zichtbaar"
is
(
zie de
g
ebruiksaanwi
j
zin
g
van uw telefoon
)
.
Voer de toe
g
an
g
scode in met de tele
f
oon. De in
te voeren co
d
e wor
d
t weer
g
e
g
even op
h
et
di
sp
l
a
y
van het systeem.
Bepaalde tele
f
oons worden automatisch elke keer
dat het contact wordt aan
g
ezet weer
g
ekoppeld.
Er wordt een meldin
g
weer
g
e
g
even om de
k
oppelin
g
te bevesti
g
en.
Dr
u
k
o
m
ee
n
a
n
de
r
e
t
e
l
efoo
n t
e
koppelen op de toets PH
O
NE,
s
electeer vervol
g
ens Menu
"
Telefoon" en druk o
p
de draaikno
p
om te bevesti
g
en.
Als de tele
f
oon is
g
ekoppeld, kan de M
y
Wa
y
de contacten en de
g
esprekkenli
j
st s
y
nchroniseren. Deze s
y
nchronisatie kan enkele
min
u
t
e
n
du
r
e
n * .
U kunt ook via de tele
f
oon de koppelin
g
tot stand bren
g
en
(
zie de
g
ebruiksaanwi
j
zin
g
van de tele
f
oon
)
.
G
a voor meer in
f
ormatie over bi
j
voorbeeld de compatibiliteit en
e
xtra ondersteunin
g
naar www.citroen.nl.
Druk op de toets PH
O
NE.
Selecteer als de telefoon no
g
niet
g
ekoppeld is
g
eweest "Telefoon
z
oeken" en druk op de draaiknop om
te bevesti
g
en. Selecteer vervol
g
ens
de
n
aa
m v
a
n
de
t
e
l
efoo
n.
T
elefoon zoeken
9
.2
4
08
1
2
2
1
*
De beschikbaarheid van diensten han
g
t a
f
van het
g
sm-netwerk, de
s
imkaart en de compatibiliteit van de
g
ebruikte Bluetooth-apparatuur.
C
ontroleer in de
g
ebruiksaanwi
j
zin
g
van uw telefoon en informeer bi
j
uw
p
rovider welke diensten voor u toe
g
ankeli
j
k zi
j
n.
BLUETOOT
H
®
-
TELEFOON
KOPPELEN VAN EEN TELEFOON
Het koppelen van de Bluetooth-tele
f
oon aan de hands
f
ree-set van
de M
y
Wa
y
ma
g
om veili
g
heidsredenen en vanwe
g
e het
f
eit dat
deze handelin
g
de volledi
g
e aandacht van de bestuurder vraa
g
t,
u
itsluitend worden uit
g
evoerd bi
j
stilstaande auto en met aan
g
ezet
co
nt
ac
t.
A
c
tiv
ee
r
de
f
u
n
c
ti
e
Bl
ue
t
oo
th v
a
n
u
w t
e
l
e
f
oo
n
e
n
c
ontroleer o
f
deze "voor alle apparatuur zichtbaar"
is
(
zie de
g
ebruiksaanwi
j
zin
g
van uw tele
f
oon
)
.
De laatst
g
ekoppelde tele
f
oon wordt automatisch
opnieuw
g
ekoppeld.
Er wordt een meldin
g
weer
g
e
g
even om de
k
opelin
g
te bevesti
g
en.
Al
s
e
r
a
l
ee
n
a
n
de
r
e
t
e
l
efoo
n
g
ekoppeld is en deze koppelin
g
moet
veranderd worden, druk dan o
p
de
toets PH
O
NE, selecteer vervol
g
ens
M
enu "Telefoon" en druk op de
d
raa
ik
nop om te
b
evest
ig
en.
A
ls de telefoon is
g
ekoppeld, kan M
y
Wa
y
de contacten en de
g
espre
kk
en
lij
st s
y
nc
h
ron
i
seren.
D
eze s
y
nc
h
ron
i
sat
i
e
k
an en
k
e
l
e
m
in
u
t
e
n
du
r
e
n
*
.
De li
j
st met eerder
g
ekoppelde tele
f
oons
(
maximaal 4
)
verschi
j
nt
o
p het multi
f
unctionele displa
y
.
S
electeer de
g
ewenste tele
f
oon om
deze o
p
nieuw te ko
pp
elen.
G
a voor meer in
f
ormatie over bi
j
voorbeeld de compatibiliteit en
e
xtra ondersteunin
g
naar www.citroen.nl.
Druk op de toets PH
O
NE.
S
electeer "Tele
f
oon koppelen".
S
electeer de tele
f
oon en druk op de
draaiknop om te bevestigen.
T
elefoon ko
pp
elen
9
.2
5
08
1
3
2
2
1
Selecteer "Ja" om de oproep te accepteren
o
f "Nee" om de oproep te wei
g
eren en
b
evest
ig
d
oor op
d
e
d
raa
ik
nop te
d
ru
kk
en.
EEN OPROEP ONTVANGEN BELLEN
W
anneer u
g
e
b
e
ld
wor
d
t,
kli
n
k
t een
b
e
l
toon en versc
hij
nt een pop-
upvenster op het multi
f
unctionele display.
Ja
Druk o
p
de toets PH
O
NE om het
g
esprek te beëindi
g
en of druk op de
draaiknop, selecteer "Gespr.beëind."
en
b
evest
ig
d
oor op
d
e
d
raa
ik
nop te
d
r
ukke
n.
G
es
p
r. beëind
.
Druk op de toets PH
O
NE.
S
electeer "Nummer bellen" en voe
r
he
t n
u
mm
e
r
i
n m
e
t
he
t t
oe
t
se
n
bo
r
d
op
h
et
di
sp
l
a
y
.
S
electeer de functie Menu "Telefoon"
e
n druk o
p
de draaikno
p
om te
b
evesti
g
en.
De li
j
st met de laatste 20 vanuit de auto
g
evoerde telefoon
g
esprekken
verschi
j
nt onder het Menu "Telefoon". U kunt een nummer selecteren
e
n op de draaiknop drukken om naar dit nummer te bellen.
N
e
e
Het telefoonnummer kunt u ook kiezen uit het adresboek.
S
electeer
d
aarvoor
"B
e
ll
en vanu
i
t a
d
res
b
oe
k"
.
M
et
d
e
MyW
a
y
k
unnen
m
aximaal 1000 records
(
tele
f
oonnummers
)
worden op
g
esla
g
en.
Druk lan
g
er dan twee seconden op de toets op het stuurwiel om
h
et adresboek te openen.
M
enu "Telefoon"
Nummer bellen
U kunt ook rechtstreeks bellen via de telefoon; zet de auto in dat
g
eva
l
u
i
t ve
iligh
e
id
soverwe
gi
n
g
en st
il
.
BLUETOOT
H
®
-
TELEFOON
Druk o
p
het uiteinde van de stuurkolomschakelaar
o
m de oproep te accepteren of om het
g
esprek te
be
ë
indi
g
en.
Druk, om een nummer te wissen, op de toets PH
O
NE en vervolgens lang op
een tele
f
oonnummer waarna de vol
g
ende keuze op het scherm verschi
j
nt:
V
erme
ldi
n
g
w
i
ssen
Li
j
st wissen
9
.2
6
09
4
3
2
1
6
5
CONFIGURATIE
DATUM EN TIJD INSTELLEN
De
f
unctie
S
ETUP
g
ee
f
t toe
g
an
g
tot de vol
g
ende opties:
Sy
steemtaal,
Datum
&
tijd, Display, Helderheid, Kleur, Kleur kaart, Voertuig, Eenheden,
Sy
steem.
S
tel de parameters één voor één
i
n door deze te bevesti
g
en met de
draaikno
p
.
S
electeer de functie "Datumformaat"
e
n
d
ru
k
op
d
e
d
raa
ik
nop om te
b
evest
ig
en.
S
electeer de
f
unctie "Datum
&
tijd
i
nstellen" en druk op de draaiknop
om te bevesti
g
en.
Bevesti
g
het
g
ewenste
f
ormaat met de draaiknop.
Druk langer dan 2 seconden op de toets
S
ET UP voor toegang
t
o
t:
Deze instellin
g
en dient u te verrichten elke keer nadat de accu
l
os
g
ekoppeld is
g
eweest.
Druk op de toets
S
ET UP.
Bevesti
g
het
g
ewenste formaat met
de draaikno
p
.
Selecteer de functie "Ti
j
dformaat"
e
n
d
ru
k
op
d
e
d
raa
ik
nop om te
b
evest
ig
en.
D
atum & ti
j
d instellen
Selecteer de functie Datum & ti
j
d
e
n
d
ru
k
op
d
e
d
raa
ik
nop om te
b
evest
ig
en.
D
emomodus
G
P
S
-berei
k
Beschri
j
vin
g
van uni
t
D
atum & ti
j
d
9
.2
7
10
1
BOORDCOMPUTER
BOORDCOMPUTER
Druk meerdere keren o
p
de toets
MO
DE tot de boordcom
p
uter wordt
w
eergege
v
en
.
Actieradius
:
in deze stand
g
eeft de computer aan hoeveel
kilometer u no
g
met de resterende hoeveelheid brandstof kunt
r
ijd
en,
b
ere
k
en
d
op
b
as
i
s van
h
et
g
em
idd
e
ld
e ver
b
ru
ik
over
d
e
laatste a
fg
ele
g
de kilometers.
D
e weer
g
e
g
even waar
d
e
k
an ster
k
var
ren
d
oor een veran
d
er
i
n
g
in de wagensnelheid o
f
het landschap.
Als de actieradius minder dan
30
km bedraa
g
t, verschi
j
nen
s
treep
j
es op het displa
y
. Na het tanken van minimaal 5 liter
brandstof wordt de actieradius opnieuw berekend en weer
g
e
g
even
z
odra deze meer dan 100 km bedraa
g
t.
Raadplee
g
het CITRO
Ë
N-netwerk als ti
j
dens het ri
j
den voortdurend
s
treep
j
es worden weer
g
e
g
even in plaats van ci
jf
ers.
Druk op de knop op het uiteinde van de ruitenwisserschakelaar om
de vol
g
ende in
f
ormatie van de boordcomputer op het displa
y
wee
r
te
g
even.
ENKELE DEFINITIES
- H
e
t t
abb
l
ad
"
au
t
o
" m
e
t:
de actieradius, het huidi
g
e
verbruik en de no
g
af te le
gg
en
afs
t
a
n
d
.
- Het tabblad "1"
(
traject 1
)
met:
de
g
emiddelde snelheid, het
g
emiddelde verbruik en de
af
g
ele
g
de afstand berekend over
h
et tra
j
ect "1".
- Het tabblad "2"
(
tra
j
ect 2
)
met
dezelfde
g
e
g
evens voor een
twee
d
e tra
j
ect.
M
omentee
l
ver
b
ru
ik:
di
t ver
b
ru
ik
wor
d
t
b
ere
k
en
d
en weer
g
e
g
even
v
a
n
af
30
km
/
h.
G
emiddeld verbruik
:
dit is het
g
emiddelde verbruik sinds de
laatste nulstellin
g
van de boordcomputer.
Af
g
ele
g
de afstand
:
de
z
e
afs
t
a
n
d
w
o
r
d
t
be
r
e
k
e
n
d
s
in
ds
de
l
aa
t
s
t
e
nu
l
ste
lli
n
g
van
d
e
b
oor
d
computer.
Nog af te leggen afstand
:
dit is de a
f
stand tot de door de gebruiker
in
g
evoerde eindbestemmin
g
. Als het navi
g
aties
y
steem in
g
ebruik is,
wordt deze a
f
stand op elk moment ti
j
dens het ri
j
den opnieuw berekend.
G
emiddelde snelheid
:
di
t
i
s
d
e
g
em
idd
e
ld
e sne
lh
e
id
s
i
n
d
s
d
e
laatste nulstellin
g
van de boordcomputer
(
contact aan
)
.
9
.2
8
11
RADIO
MENUSTRUCTUUR DISPLAY
Menu "Verkeer"
All
e
b
er
i
c
h
ten o
p
route
Waarsch.berichten op route
A
lleen waarschuwin
g
sberichten
A
lle soorten berichten
Bi
nnen een straa
l
van
3
k
m
Filter o
p
afstand
Binnen een straal van 5 k
m
Bi
nnen een straa
l
van
1
0 k
m
Binnen een straal van 50 k
m
Binnen een straal van 100 k
m
Menu "Muziek"
Kies de
g
eluidsbron
Geluidsinstellin
g
en
Balans / Fader
Bass / Trebl
e
G
een
E
ffecte
n
Kl
ass
i
e
k
Ja
zz
Rock/
p
o
p
T
ec
hn
o
Vocaal
L
ou
d
ness
Snelheidsafhankelijk volum
e
G
eluidsinstellin
g
en teru
g
zetten
Menu "Radio"
Gol en
g
te
A
M
Gee
n
F
M
Handmati
g
afstemmen
Geluidsinstellin
g
en
Balans
/
Fade
r
Bass
/
Trebl
e
Effecten
BASISFUNCTIE
KEUZE
A
k
euze A
1
k
euze A
2
KEUZE
B
...
1
2
3
1
2
4
1
2
3
4
3
3
3
3
2
2
2
2
4
4
4
4
4
3
3
3
3
3
2
3
2
2
3
3
3
3
1
2
3
2
3
9
.2
9
Navi
g
atie hervatten/Navi
g
atie afbreken
B
estemm
i
n
g
i
nvoeren
G
P
S
-coördinaten
Invoer o
p
kaart
Etappes
T
ussenstop toevoe
g
en
Navi
g
atie naar "mi
j
n huis"
U
it adresboek kiezen
Route optimaliseren
Uit laatste bestemmin
g
en kiezen
T
ussenstop vervan
g
en
T
ussenstop wissen
Route herberekenen
S
nelste route
K
o
rt
s
t
e
r
ou
t
e
Compromis ti
j
d / afstand
POI zoeken
P
OI dichtbi
j
Navi
g
atieopties
Navi
g
atiecriteri
a
K
o
rt
s
t
e
r
ou
t
e
S
nelste route
Menu "Navigatie"
Pl
aa
t
s
S
traat
Adres invoeren
L
a
n
d
Navi
g
atie naar "mi
j
n huis"
S
tadscentrum
H
u
i
s
n
u
mm
er
Navi
g
atie starten
P
os
t
code
Op
slaan in adresboek
Kruisin
g
A
d
r
es
inv
oe
r
e
n
D
ichtbi
j
bestemmin
g
I
n een plaats
I
n een land
L
an
g
s de rout
e
V
anuit adresboe
k
3
3
U
it laatste bestemmin
g
en kiezen
Informatie TMC-zender
Lou
d
ness
Snelheidsafhankeli
j
k volum
e
G
eluidsinstellin
g
en teru
g
zetten
3
3
3
1
2
4
4
4
4
4
4
4
4
4
4
4
3
2
3
3
2
3
4
4
4
4
3
3
3
3
4
4
4
2
4
2
3
3
3
3
3
3
4
Kl
ass
i
e
k
J
azz
Rock/pop
Tech
n
o
Vocaal
4
4
4
4
4
9
.
30
G
een veerboten
Route herberekenen
Instellin
g
en
V
olume
g
esproken berichten
P
OI's o
p
kaar
t
Instellen risicozones
O
p kaart weer
g
even
Visuele waarschuwin
g
Akoestische waarschuwin
g
3
2
4
3
3
3
4
4
4
Bellen vanuit adresboek
Menu "Telefoon"
T
elefoon zoeken
Gesprekkenli
j
sten
Telefoon ko
pp
elen
B
e
l
toon se
l
ecteren
V
o
l
ume
b
e
l
toon
i
nste
ll
en
G
eko
pp
elde telefoons
M
a
ilb
oxnummer
i
nvoeren
I
nste
lli
n
g
en
Telefoon ontkoppelen
T
e
l
e
f
oo
n h
e
rn
oe
m
e
n
K
oppe
li
n
g
verw
ijd
eren
All
e
k
oppe
li
n
g
en verw
ijd
eren
D
eta
il
s weer
g
even
MENU "SETUP"
Taal *
E
n
g
lish
E
s
p
añol
D
eutsch
I
talian
o
Fran
ç
ais
Nederlands
P
o
l
s
ki
P
ortu
g
ues
e
Datum en ti
j
d *
D
atum en t
ijd
i
nste
ll
en
D
atumformaa
t
T
i
j
dformaa
t
1
2
2
2
2
3
3
4
4
4
4
4
2
3
3
3
1
2
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
2
Geen snelwe
g
en
Rekenin
g
houden met verkeer
Zonder omleidin
g
Met bevesti
g
in
g
U
itsluitin
g
en
Geen tolwe
g
en
Compromis ti
j
d / afstand
3
3
4
4
4
4
4
*
Beschikbaar volgens uitvoering.
9
.
31
** De parameters verschillen per uitvoerin
g
.
D
a
rk
b
l
ue
K
leur kaar
t
N
ac
htm
odus
v
oo
r k
aa
rt
Eenheden
Da
g
modus voor kaart
Parameters auto
**
Informatie auto
Lo
g
boek waarschuwin
g
en
S
t
a
t
us
v
a
n
fu
n
c
ti
es
T
emperatuu
r
C
elsius
F
a
hr
e
nh
e
it
A
fstand
Kilometers en verbruik l
/
1
00
km
Kilometers en verbruik km/l
)
Miles
(
verbruik: MPG
)
Parameters s
y
steem
A
uto. da
g/
nacht voor kaart
Fabrieksinstellin
g
en teru
g
zetten
Softwareversi
e
A
utomatisch bladeren
3
4
4
2
4
3
4
4
2
3
4
4
3
4
4
4
2
4
3
3
3
K
leur
Pop titanium
T
offee
Bl
ue
s
t
ee
l
Techno
g
re
y
3
4
4
4
4
W
eer
g
ave
H
e
ld
er
h
e
id
2
3
9
.
32
V
EELGESTELDE VRAGEN
VRAAG
A
NTWOORD OPLOSSING
E
r
is
ee
n v
e
r
schil
i
n
g
e
l
u
id
s
k
wa
li
te
i
t tussen
de
v
e
r
schille
n
de
ge
l
u
id
s
b
ronnen
(
radio,
C
D...
)
.
Voor een optimaal luister
g
enot kunt u de audio-instellin
g
en
(
volume,
b
assen, ho
g
e tonen,
g
eluidss
f
eer, loudness
)
voor elke
g
eluidsbron
af
zonderli
j
k instellen. Hierdoor kunnen bi
j
het selecteren van een andere
geluidsbron
(
radio,
C
D...
)
verschillen in de geluidskwaliteit hoorbaar zijn.
Controleer of de audio-instellin
g
en
(
volume,
bassen, ho
g
e tonen,
g
eluidss
f
eer, loudness
)
zi
j
n
a
fg
estemd op de verschillende
g
eluidsbronnen.
H
et is raadzaam de AUDI
O
-
f
uncties
(
bassen,
h
o
g
e tonen,
f
ader, balans
)
in de middelste stand
te zetten, de
g
eluidss
f
eer
G
een te selecteren en
de
fu
n
c
ti
e
L
oud
n
ess
in
de
s
t
a
n
d
"A
c
ti
ef
" t
e
z
e
tt
e
n
als de CD-speler is
g
eselecteerd en in de stand
"
Inactief" te zetten als de radio is
g
eselecteerd.
D
e
C
D w
o
r
d
t
s
t
eeds
uit
g
eworpen o
f
kan niet
worden af
g
espeeld doo
r
de CD-s
p
eler.
De
C
D is ondersteboven in de speler
g
eplaatst, kan niet worden
g
elezen,
b
evat
g
een audiobestanden o
f
bevat audiobestanden die niet door de
a
utoradio
g
elezen kunnen worden.
De CD is voorzien van een beveili
g
in
g
ss
y
steem dat niet door de
au
t
o
r
ad
i
o
w
o
r
d
t h
e
rk
e
n
d
.
-
C
ontroleer o
f
de
C
D met de
j
uiste zi
j
de boven
in de speler is
g
eplaatst.
-
C
ontroleer de staat van de
C
D: de
C
D kan niet
worden
g
elezen als deze te veel is beschadi
g
d.
-
C
ontroleer de inhoud van de
C
D als deze zelf is
g
ebrand: raadplee
g
de tips in het hoofdstuk "Audio".
- De
C
D-speler van de autoradio kan
g
een
DVD's a
f
spelen.
- De kwaliteit van sommi
g
e zel
fg
ebrande
C
D's
i
s
o
nv
o
l
doe
n
de
o
m
de
z
e
doo
r
de
au
t
o
r
ad
i
o
t
e
l
aten afs
p
elen.
G
ebruik alleen
C
D's van
g
oe
d
e
k
wa
li
te
i
t en
b
er
g
z
e zor
g
vu
ldig
op.
De CD-speler levert een slechte
g
eluidskwaliteit. De
g
ebruikte CD is bekrast of van slechte
k
w
ali
t
ei
t.
De audio-instellingen
(
bassen, hoge tonen, geluidss
f
eer
)
zijn niet op de
C
D-speler a
fg
estemd.
Zet het niveau van de bassen o
f
de hoge tonen op 0,
zonder een
g
eluidss
f
eer te selecteren.
9
.
33
V
RAAG
A
NTWOORD OPLOSSING
D
e
v
oo
rk
eu
z
e
z
e
n
de
r
s
ku
nn
e
n n
ie
t w
o
r
de
n
ontvan
g
en
(g
een
g
eluid,
8
7,5 Mhz wordt
weer
g
e
g
even...
)
.
Het verkeerde
g
ol
f
bereik is
g
eselecteerd. Druk op de toets BAND A
S
T om het
g
ol
f
bereik
(
AM, FM1, FM2, FMA
S
T
)
teru
g
te vinden waarin
de voorkeuzezenders zi
j
n op
g
esla
g
en.
D
e ontvan
g
st
k
wa
li
te
i
t
v
a
n
de
beluis
t
e
r
de
radio
z
e
n
de
r n
ee
mt
geleidelijk a
f
o
f
de
v
oo
rk
eu
z
e
z
e
n
de
r
s
k
u
nn
e
n ni
e
t w
o
r
de
n
ontvan
g
en
(g
een
g
eluid, 87,5 Mhz wordt
weer
g
e
g
even...
)
.
De
au
t
o
be
v
i
n
d
t z
ich
t
e
v
e
r v
a
n
de
z
e
n
de
r v
a
n
he
t
beluis
t
e
r
de
r
adios
t
a
t
io
n
o
f
er bevindt zich
g
een zender in het
g
ebied waarin de auto zich bevindt.
A
ctiveer de functie "RDS" om het s
y
steem te
la
t
e
n
co
ntr
o
l
e
r
e
n
of
e
r
ee
n
s
t
e
rk
e
r
e
z
e
n
de
r in h
e
t
g
e
bi
e
d
aanwez
ig
i
s.
De om
g
evin
g
(
ber
g
en,
g
ebouwen, tunnels, parkeer
g
ara
g
es, enz.
)
veroorzaakt storin
g
en in de ontvan
g
st, ook als de RDS-functie is
in
g
eschakeld.
Dit is een normaal verschi
j
nsel en heeft niets te
m
aken met een storin
g
in de autoradio.
De antenne is niet aanwezig o
f
beschadigd
(
bijvoorbeeld in een wasstraat
o
f
onder
g
rondse parkeer
g
ara
g
e
)
.
Laa
t
de
a
nt
e
nn
e
co
ntr
ole
r
e
n
doo
r
he
t
C
ITR
O
ËN-n
e
tw
e
rk.
Het
g
eluid van de radio
v
a
lt 1 t
o
t 2
seco
n
de
n
w
eg
.
Het RDS zoekt ti
j
dens deze korte onderbrekin
g
van het
g
eluid naar een
e
ventue
l
e ster
k
ere zen
d
er voor een
b
etere ontvan
g
st van
h
et stat
i
on.
Schakel de functie "RDS" uit als dit verschi
j
nsel
zich te vaak en steeds op hetzelfde tra
j
ect
v
oo
r
doe
t.
N
a
h
e
t
a
fz
e
tt
e
n v
a
n
de
m
o
t
o
r w
o
r
d
t
de
rad
i
o
n
a
e
nk
e
l
e
mi
n
u
t
e
n
au
t
o
m
a
t
isch
u
i
t
g
esc
h
a
k
e
ld
.
Als de motor is af
g
ezet, bli
j
ft de radio no
g
werken zolan
g
de laadtoestand
v
a
n
de
accu
da
t t
oes
t
aa
t.
Het automatisch uitschakelen duidt erop dat de eco-modus van de
a
utora
di
o
i
s
g
eact
i
veer
d
om te voor
k
omen
d
at
d
e accu van
d
e auto
o
nt
lade
n r
aak
t.
Start de motor om de accu o
p
te laden.
9
.
34
VRAAG
A
NTWOORD OPLOSSING
D
e opt
i
e
"
Verkeersin
f
ormatie
(
TA
)
"
is aan
g
evinkt, maar de
les o
p
de route worden
n
iet direct
g
emeld.
Bi
j
het opstarten hee
f
t het s
y
steem enkele minuten nodi
g
om de
verkeersin
f
ormatie te ontvan
g
en.
Wacht tot de verkeersin
f
ormatie
g
oed wordt
ontvan
g
en
(
weer
g
ave van de picto
g
rammen van
de verkeersin
f
ormatie op de kaart
)
.
In bepaalde landen is alleen voor de hoofdwe
g
en
(
autosnelwe
g
en, ...
)
v
e
rk
ee
r
s
inf
o
rm
a
ti
e
besc
hik
baa
r.
Dit is een normaal verschi
j
nsel. Het s
y
steem is
afhankeli
j
k van de beschikbare verkeersinformatie.
Ik word gewaarschuwd
voor een
itspaal die niet
op mi
j
n route li
g
t.
Het systeem waarschuwt voor alle komende
itspalen op de route binnen
e
en bepaald bereik. Het detecteert ook
itspalen op nabi
jg
ele
g
en straten
o
f
parallelwe
g
en.
Zoom in op de kaart om de exacte locatie van de
itspaal te kunnen bepalen.
De
g
eluidswaarschuwin
g
voor itspalen werkt niet.
De
g
eluidswaarschuwin
g
is niet actief.
A
ctiveer de
g
eluidswaarschuwin
g
in Menu
"N
av
ig
at
i
e
"
,
I
nste
lli
n
g
en,
I
nste
ll
en r
i
s
i
cozones.
Het waarschuwin
g
ssi
g
naal is a
fg
esteld op de laa
g
ste volume. U kunt het volume van de waarschuwin
g
a
f
stellen
wanneer u lan
g
s een
itspaal ri
j
dt.
De hoo
g
te wordt niet
w
eergege
v
en
.
Bi
j
het opstarten kan de initialisatie van het GPS tot drie minuten duren
voor
d
at er meer
d
an
d
r
i
e sate
lli
eten correct wor
d
en ontvan
g
en.
Wacht tot het s
y
steem volledi
g
is op
g
estart.
C
ontroleer of het
G
P
S
van ten minste drie
s
atellieten een si
g
naal ontvan
g
t
(
druk lan
g
op de
toets
S
ETUP, selecteer vervol
g
ens "
G
P
S
-bereik"
)
.
De kwaliteit van de GPS-ontvan
g
st kan worden beïnvloed door de
om
g
evin
g
(
tunnel, ...
)
en het weer.
Dit is een normaal verschi
j
nsel. De werkin
g
van
h
et s
y
steem is afhankeli
j
k van de ontvan
g
st van
h
et GPS-si
g
naal.
D
e route
b
ere
k
en
i
n
g
w
o
r
d
t ni
e
t v
o
lt
oo
i
d
.
D
e verm
ijd
cr
i
ter
i
a z
ij
n we
lli
c
h
t
i
n te
g
enspraa
k
met
d
e
h
u
idig
e
l
ocat
i
e
(
uitsluiting van tolwegen tijdens het rijden op een tolweg
)
.
C
ontroleer de vermi
j
dcriteria.
9
.
35
V
RAAG
A
NTWOORD OPLOSSING
N
a
h
et p
l
aatsen van
e
en
C
D duurt het lan
g
voordat het s
y
steem
r
ea
g
eert.
Na het plaatsen van een in
f
ormatiedrager moet het systeem een aantal
g
e
g
evens uitlezen
(
a
f
speelli
j
st, titel, artiest
)
. Dit kan eni
g
e ti
j
d in besla
g
nemen
.
Di
t
is
n
o
rm
aal
.
H
et
l
u
k
t n
i
et om m
ij
n
Bl
ue
t
oo
th-t
e
l
efoo
n t
e
koppelen.
Mo
g
eli
j
k is de Bluetooth-
f
unctie van de tele
f
oon uit
g
eschakeld o
f
is het
toeste
l
n
i
et z
i
c
h
t
b
aar voor an
d
ere apparatuur.
-
C
ontroleer o
f
de Bluetooth-
f
unctie van uw
tele
f
oon is in
g
eschakeld.
-
C
ontroleer o
f
uw tele
f
oon zichtbaar is.
Het
g
eluid van de
Bl
ue
t
oo
th t
e
l
e
f
oo
n i
s
ni
e
t
hoo
r
baa
r.
Het
g
eluid wordt bepaald door zowel het s
y
steem als de telefoon. Verhoo
g
eventueel het volume van de M
y
Wa
y
en
indien nodi
g
ook van de telefoon tot het maximale
ni
v
eau
.
9
.
36
9
.
37
A
UTORADIO
U
w
A
utora
di
o
i
s zo
d
an
ig
g
eco
d
eer
d
d
at
d
eze u
i
ts
l
u
i
ten
d
in
u
w
au
t
o
fu
n
c
ti
o
n
ee
rt.
O
m veili
g
heidsredenen ma
g
de bestuurder handelin
g
en
die zi
j
n volledi
g
e aandacht vra
g
en uitsluitend uitvoeren
bi
j
stilstaande auto.
Enk
e
l
e
min
u
t
e
n n
a
h
e
t
a
fz
e
tt
e
n v
a
n
de
m
o
t
o
r k
a
n
de
au
t
o
r
ad
i
o
zi
c
hz
e
l
f
u
it
sc
h
a
k
e
l
e
n
o
m t
e
v
oo
rk
o
m
e
n
da
t
de
accu
o
nt
lade
n r
aak
t.
AUTORADIO / BLUETOOTH
®
01 Basisfuncties
02 Stuurkolomschakelaars
03 Hoofdmenu
04 Audio
05 Mediaspelers
06 Bluetooth functies
07 Configuratie
08 Boordcomputer
09 Menustructuur display
blz.
blz.
blz.
blz.
blz.
blz.
blz.
blz.
blz.
9.38
9.39
9.40
9.41
9.44
9.47
9.50
9.52
9.53
INHOUD
Veelgestelde vragen
blz. 9.58
9
.
38
01
BASISFUNCTIES
Uitwerpen van de
C
D.
S
electeren van de
g
eluidsbron:
r
adio, audio-
C
D-
/
MP3-
C
D-speler,
U
S
B, Jack-aansluiting, streaming
audio, AUX-in
g
an
g
.
S
electeren van de weergave
op het displa
y
:
D
atum, audio
f
uncties,
boordcom
p
uter en telefoon.
Au
t
o
m
a
ti
sc
h z
oe
k
e
n n
aa
r
zenders in a
opende
/
oplopende
vol
g
orde.
S
electeren van het vori
g
e
/
volgende nummer van de CD,
M
P
3
o
f
US
B.
g
In
s
t
e
ll
e
n v
a
n
de
g
e
l
u
id
sweer
g
ave:
g
e
l
u
id
sver
d
e
li
n
g
voor
/
achter, links
/
r
echts, loudness,
g
eluidss
f
eren.
Weergave van de lijst
r
adio
z
e
n
de
r
s
.
g
g
Lan
g
indrukken:
nummers van de
g
C
D of de MP
3
-
afspeellijsten (CD /
USB)
.
p
p
Fu
n
c
t
ie
TA
(
verkeersin
f
ormatie
)
AAN
/
UIT.
Lang indrukken: toegang
t
o
t
de
PTY-
fu
n
c
ti
e
*
(
pro
g
rammat
y
pen radio
)
.
Weergave van het
a
l
g
emene menu.
Met de toets DARK kan de weergave van het
displa
y
worden
g
ewi
j
zi
g
d voor extra ri
j
com
f
ort 's
nac
ht
s
.
1
e
keer indrukken: alleen verlichtin
g
van het
bovenste
g
edeelte.
2
e
keer indrukken: displa
y
volledi
g
uitschakelen.
3
e
k
eer
i
n
d
ru
kk
en: teru
gk
eren naar
d
e norma
l
e
w
eerga
v
e
.
A
an/uit en volumere
g
elin
g
.
Toetsen 1 t
/
m 6:
S
electeren van een op
g
esla
g
en
v
oo
rk
eu
z
e
z
e
n
de
r.
Lan
g
indrukken: opslaan van een
ze
n
de
r
a
l
s
v
oo
rk
eu
z
e
z
e
n
de
r.
S
electeren van een lagere
/
hogere
r
adio
f
requentie.
S
electeren van de vori
g
e
/
vol
g
ende
M
P3-afspeelli
j
st.
S
electeren van bestandenli
j
st /
m
uzieksti
j
l / artiest / vori
g
e of vol
g
ende
afspeelli
j
st van het USB-apparaat.
B
evest
ig
en.
S
electeren van het
gol
f
bereik FM1, FM2,
F
M
as
t
e
n AM.
Huidige bewerking
v
e
rl
a
t
e
n.
*
Beschikbaar a
f
hankelijk van uitvoering.
9
.
39
02
STUURKOLOMSCHAKELAARS
Radio: selecteren van de vori
g
e/vol
g
ende
v
oo
rk
eu
z
e
z
e
n
de
r.
USB : selecteren van het
g
enre / artiest /
i
n
d
ex van
d
e
lij
st.
S
electeren van het vorige
/
volgende item
v
an
een
menu
.
Wi
j
zi
g
en van de
g
eluidsbron.
Bevesti
g
en van een selectie.
Telefoon opnemen/ophan
g
en.
Lan
g
er dan 2 seconden indrukken:
toegang tot het tele
f
oonmenu.
R
ad
i
o
:
au
t
o
m
a
ti
sc
h z
oe
k
e
n n
aa
r
z
enders in a opende vol
g
orde.
CD/MP3/USB: selecteren van het vori
g
e
nummer
.
C
D
/
U
S
B: continu indrukken: versneld
teru
g
spoe
l
en.
Naar een ander item van de li
j
st.
R
ad
i
o
:
au
t
o
m
a
ti
sc
h z
oe
k
e
n n
aa
r
z
enders in oplopende vol
g
orde.
C
D
/
MP
3/US
B: selecteren van het
vo
lg
en
d
e nummer.
C
D
/
U
S
B: continu indrukken: versneld
vooru
i
tspoe
l
en.
Naar een ander item van de li
j
st.
Volume verho
g
en.
Volume verla
g
en.
Mute:
g
eluid onderbreken
door het
g
eli
j
kti
j
di
g
in
d
r
u
kk
e
n v
a
n
de
v
o
l
u
m
e
t
oe
t
se
n.
G
eluid weer inschakelen:
d
ru
k
op een van
d
e twee
v
olu
m
e
t
oe
t
se
n.
9
.4
0
03
HOOFDMENU
G
ELUID
S
BRO
N
: radio,
C
D, U
S
B, externe
apparatuur.
> MONOCHROOM DISPLAY C
Raadplee
g
voor een compleet
o
v
e
rzi
c
ht v
a
n
de
besc
hik
ba
r
e
menu's het
g
edeelte
"M
e
n
us
tr
uc
t
u
r
e
n" v
a
n
d
it
h
oo
f
ds
t
u
k.
T
ELEFOON :
hands
f
ree set,
k
oppelin
g
en,
g
espreksbeheer.
P
ERSOONLIJKE
INSTELLING -
CONFIGURATIE
:
p
arameters van de auto,
weer
g
ave, ta
l
en.
B
OORDCOMPUTER:
a
fstanden invoeren,
waarschuwin
g
smeldin
g
en,
s
t
a
t
us
v
a
n f
u
n
c
ti
es
.
> MONOCHROOM DI
S
PLAY
A
9
.4
1
04
1
2
3
4
1
2
3
4
SOURCE
BAND
AST
LIST
REFRESH
MENU
AUDIO
Druk herhaalde malen o
p
de toets
SOU
R
C
E om de radiofunctie te
se
l
ec
t
e
r
e
n.
Druk op de toets BAND A
S
T om het
g
ol
f
bereik te selecteren: FM1, FM2,
FM
as
t
of
AM.
Druk kort op een van de toetsen om
au
t
o
m
a
ti
sc
h n
aa
r z
e
n
de
r
s
t
e
z
oe
k
e
n.
D
ru
k
op een van
d
e toetsen om
h
andmati
g
naar ho
g
ere
/
la
g
ere
f
requenties te zoeken.
Druk op de toets LI
S
T REFRE
S
H
voor een
lij
st van
d
e
b
esc
hikb
are
z
enders in het gebied waar u zich
bevindt
(
maximaal 30 zenders
)
.
Druk lan
g
er dan
2
seconden op de
toets om deze li
j
st bi
j
te werken.
E
r
k
unnen stor
i
n
g
en
i
n
d
e ontvan
g
st optre
d
en
d
oor o
b
sta
k
e
l
s
i
n
d
e
o
m
g
evin
g
(
ber
g
en,
g
ebouwen, tunnels, parkeer
g
ara
g
es, enz.
)
, ook als de
RD
S
-
f
unctie is ingeschakeld. Dit is een normaal verschijnsel en hee
f
t niets
te maken met een storin
g
in de autoradio.
RDS
RADIO
SELECTEREN VAN EEN ZENDER
Druk op de toets MENU.
S
electeer A
U
DI
O
F
U
N
C
TIE
S
en druk
op
O
K.
S
electeer de
f
unctie V
OO
RKEUZE
FM-BAND en druk op
O
K.
S
electeer RD
S
V
O
L
G
EN
AC
TIVEREN en druk op
O
K.
O
p
h
et displa
y
verschi
j
nt de aanduidin
g
RD
S
.
A
ls de radiofunctie is in
g
eschakeld, druk dan direct op
O
K om de
RD
S
-
f
unctie in o
f
uit te schakelen.
Als de RDS-functie is ingeschakeld, zoekt de radio steeds naar
de sterkste frequentie van een zender, zodat u ernaar kunt blijven
g
g
luisteren. Sommige RDS-zenders zijn echter niet in het hele land te
qj
q, j
ontvangen, omdat de frequenties van de zender niet het hele land
gj
gj
dekken. Bij slechte ontvangst kkan het daarom zijn dat de radio tijdens
gq
gq
h
e
t
r
ijd
en oversc
h
a
k
e
lt
op een re
gi
ona
l
e zen
d
er.
jg
jg
9
.4
2
04
1
2
3
SOURCE
AUDIO
G
ebruik alleen
C
D's met een ronde vorm.
Bepaalde beveili
g
in
g
ss
y
stemen op de ori
g
inele
C
D o
f
zel
fg
ebrande
C
D's kunnen storin
g
en veroorzaken, on
g
eacht de kwaliteit van de
C
D-s
p
eler.
Plaats zonder op de toets EJECT te drukken een CD in de
C
D-speler; deze zal de CD automatisch afspelen.
CD
EEN CD AFSPELEN
Als er in de CD-s
p
eler al een CD is
g
eplaatst die u wilt beluisteren, druk dan
herhaalde malen op de toets S
O
URCE
o
m de
C
D-functie te selecteren.
Druk op een van de toetsen om een
nummer van de
C
D te selecteren.
Druk op de toets LI
S
T REFRE
S
H om de lijst met nummers van de
C
D weer te
g
even.
H
ou
d
een van
d
e toetsen
i
n
g
e
d
ru
k
t
o
m versneld vooruit o
f
teru
g
te
s
poelen.
VERKEERSINFORMATIE BELUISTEREN
D
ru
k
op
d
e toets
TA
om
d
e weer
g
ave
v
a
n v
e
rk
ee
r
s
in
fo
rm
a
ti
e
t
e
ac
tiv
e
r
e
n
of
u
it t
e
sc
h
a
k
e
l
e
n.
De
f
unctie TA
(
Tra
f
c Announcement
)
g
ee
f
t voorran
g
aan het
luisteren naar de verkeersin
f
ormatie.
O
m te worden
g
eactiveerd
m
oet deze functie een radiozender die deze berichten uitzendt,
g
oed kunnen ontvan
g
en. Zodra er een bericht wordt uit
g
ezonden,
w
ordt de
g
eluidsbron die op dat moment wordt weer
g
e
g
even
(
Radio, CD, ...
)
automatisch onderbroken en wordt de
verkeersin
f
ormatie door
g
e
g
even. Zodra het bericht is a
fg
elopen,
w
or
d
t
d
e weer
g
ave van
d
e oorspron
k
e
lijk
e
g
e
l
u
id
s
b
ron
h
ervat.
9
.4
3
04
1
2
3
SOURCE
Het
f
ormaat MP3
(
a
f
korting van MPE
G
1,2
&
2.5 Audio
La
y
er 3
)
is een standaard voor het comprimeren van
g
eluid die
de mo
g
eli
j
kheid biedt enkele tientallen speelli
j
sten op één
C
D te
p
laatsen.
S
electeer voor het branden van een
C
D-R o
f
C
D-RW de standaard
ISO
9660 niveau 1,2 o
f
bi
j
voorkeur Joliet om deze te kunnen
a
f
spelen.
A
ls de CD in een ander formaat is
g
ebrand, kan het zi
j
n dat deze
n
iet
g
oed wordt af
g
espeeld.
Het is raadzaam voor één
C
D niet meer dan één standaard voor
h
et branden te
g
ebruiken.
S
tel de laa
g
st mo
g
eli
j
ke snelheid
(
maximaal 4x
)
in voor een optimale
g
eluidskwaliteit.
Voor het branden van een multisessie-
C
D is het raadzaam de
s
tandaard Joliet te
g
ebruiken.
De autoradio speelt uitsluitend bestanden met de extensie
"
.mp3" en een samplin
gf
requentie van 22,05 kHz o
f
44,1 kHz a
f
.
Geluidsbestanden met een andere extensie
(
.wma, .mp4, .m3u...
)
kunnen niet worden af
g
espeeld.
Gebruik voor bestandsnamen maximaal 20 karakters en verwi
j
der
s
peciale tekens
(
bi
j
v.: " ", ?, ù
)
om problemen met het afspelen o
f
de weer
g
ave te voorkomen.
MP3-CD
INFORMATIE EN TIPS
AUDIO
Le
g
e
C
D's worden niet herkend en kunnen het audios
y
steem
beschadi
g
en.
Plaats een MP3-
C
D in de speler.
De
C
D-speler scant vervolgens de
C
D tot alle nummers zijn
g
evonden, hierdoor kan het enkele tot enkele tientallen seconden
duren voordat het a
f
spelen be
g
int.
MP3-CD
EEN MP3-CD AFSPELEN
De
C
D-speler kan
C
D's met maximaal 255 MP3-bestanden,
verdeeld over 8 speelli
j
sten, afspelen. Het is echter raadzaam het
aantal afspeelli
j
sten tot twee te beperken om een lan
g
e laadti
j
d
van de
C
D te voorkomen.
Bi
j
het afspelen wordt
g
een rekenin
g
g
ehouden met de mappenstructuur.
A
lle bestanden worden op hetzel
f
de niveau weer
g
e
g
even.
A
ls er al een
C
D in het apparaat
z
it die u wilt beluisteren, druk
dan herhaalde malen o
p
de toets
SOU
R
C
E om de
C
D-functie te
selec
t
e
r
e
n.
Druk op een van de toetsen om een
nummer van de
C
D te selecteren.
Druk op de toets LI
S
T REFRE
S
H om de speelli
j
sten van de
M
P3-CD weer te
g
even.
Houd een van de toetsen in
g
edrukt
om snel vooruit o
f
teru
g
te spoelen.
9
.4
4
05
1
1
2
3
MULTIMEDIASPELERS
Het s
y
steem stelt pla
y
lists samen
(
ti
j
deli
j
k
g
eheu
g
en
)
. De ti
j
d die
hiervoor nodig is, hangt a
f
van de capaciteit van de U
S
B-uitrusting.
G
edurende deze ti
j
d zi
j
n andere bronnen beschikbaar.
De pla
y
lists worden iedere keer dat het contact wordt af
g
ezet of
e
en USB-stick wordt aan
g
esloten,
g
eactualiseerd.
Bi
j
een eerste aansluitin
g
wordt een indelin
g
in mappen als indelin
g
aan
g
e
b
o
d
en.
Bij
een vo
lg
en
d
g
e
b
ru
ik
wor
d
t
d
e
l
aatst
g
e
k
ozen
mappenstructuur aan
g
e
h
ou
d
en.
Sluit de USB-stick direct of via een snoer aan o
p
de USB-poort. Als de autoradio is in
g
eschakeld,
wordt de USB-bron
g
edetecteerd zodra deze wordt
a
an
g
es
l
oten.
H
et
l
ezen
b
e
gi
nt automat
i
sc
h
na een
b
epaalde ti
j
d, a
f
hankeli
j
k van de capaciteit van de
U
S
B-stick.
De herkende bestandsformaten zi
j
n .mp3
(
uitsluitend
mpe
g
1 la
y
er 3
)
en .wma
(
uitsluitend standaard 9,
c
omprimeren met 128 kbit
/
s
)
.
Bepaalde formaten pla
y
lists
(
m3u, ...
)
worden
g
eaccepteerd.
Wanneer de laatst
g
ebruikte stick opnieuw wordt
a
an
g
esloten,
g
aat het afspelen automatisch verder bi
j
de
l
aa
t
s
t
be
l
u
i
s
t
e
r
de
tr
ac
k v
a
n
de
desbe
tr
e
ff
e
n
de
s
ti
c
k.
Deze module bestaat uit een USB-poort en
e
en Jack-aansluitin
g
*
. De bestanden van een
draa
g
bare MP3-speler o
f
een U
S
B-stick worden
overgebracht op uw Autoradio zodat de muziek
via de luidsprekers van de auto kan worden
be
l
u
i
s
t
e
r
d
.
U
S
B-stick
(
1.1, 1.2 en 2.0
)
o
f
Apple
®
speler van
de vi
jf
de
g
eneratie o
f
ho
g
er:
- de
US
B-stick moet in FAT of FAT
32
g
eformateerd zi
j
n
(
niet compatibel met
NTFS-formaat
)
,
-
h
et snoer van
d
e
A
pp
l
e
®
speler is
®
noo
d
za
k
e
lijk
,
- navigatie door de bestanden is ook mogelijk
via de bedienin
g
op het stuurwiel.
Een lijst met geschikte uitrustingen en compatible compressies is
beschikbaar bi
j
het CITRO
Ë
N-netwerk.
jg g
GEBRUIK VAN DE USB-BOX
AAN
S
LUITEN VAN EEN U
S
B-
S
TICK
De Apple
®
speler van oudere
g
eneraties en
s
pelers die
g
ebruik maken van het MTP-
p
rotocol * :
- afs
p
elen uitsluitend via een Jack-Jack-snoer
(
niet mee
g
eleverd
)
,
- nav
ig
at
i
e
d
oor
d
e
b
estan
d
en
i
s mo
g
e
lijk
v
i
a
h
et externe apparaat.
* Afhankeli
j
k van de uitvoerin
g
.
9
.4
5
3
4
05
2
1
LIST
REFRESH
LIST
REFRESH
GEBRUIK VAN DE USB-BOX
Druk LI
S
T kort in voor de indelin
g
die u
d
e vor
ig
e
k
eer
h
e
b
t
g
e
k
ozen.
Navi
g
eer in de li
j
st met behulp van de
toetsen links
/
rechts en omhoo
g/
omlaa
g
.
Bevesti
g
de selectie door op
O
K te
d
r
u
kk
e
n.
De beschikbare li
j
sten zi
j
n Artiest,
G
enre en Pla
y
list
(
zoals
weergegeven via de Apple
®
spelers
)
.
S
electie en Navi
g
atie zi
j
n hierboven beschreven in de stappen
1 t
/
m 4.
S
luit
g
een harde schi
jf
o
f
een niet-audio U
S
B-apparaat aan op de
US
B-poort, aangezien hierdoor uw installatie beschadigd kan raken.
AANSLUITEN VAN APPLE SPELERS
®
-VIA DE USB-POORT
®
D
ru
k
op een van
d
eze toetsen om
ti
j
dens het lezen naar de vori
g
e
/
volgende track te gaan volgens de
weer
g
e
g
even indelin
g
.
Houd een van de toetsen in
g
edrukt
voor snel vooruit
/
achteruit
ver
p
laatsen.
Druk o
p
een van deze toetsen om te
g
aan naar vol
g
ende/vori
g
e Genre,
M
ap, Artiest of Pla
y
list, afhankeli
j
k
van
d
e weer
g
e
g
even
i
n
d
e
li
n
g
t
ijd
ens
he
t
le
z
e
n.
Druk LIST lan
g
in voor het weer
g
even
van
d
e
i
n
d
e
li
n
g
en.
Kies per Map
/
Artiest
/
G
enre
/
Pla
y
list,
druk op
O
K om de
g
ekozen indelin
g
te
bevestigen en vervolgens opnieuw op
O
K
om de keuze vast te le
gg
en.
-
p
er Ma
p
: alle ma
pp
en met audio-
b
estanden die door het s
y
steem
w
o
r
de
n
he
r
ke
n
d
.
- per
A
rt
i
est: a
ll
e art
i
estennamen
worden weergegeven in ID
3
Tag e n
in al
f
abetische vol
g
orde.
- per
G
enre : alle
g
enres worden
weer
g
e
g
even in ID3 Ta
g
.
- per Pla
y
list : zoals weer
g
e
g
even in
de pla
y
list van de USB-stick of het
U
SB-apparaat aan
g
esloten op de
US
B-poort.
MULTIMEDIASPELER
S
9
.4
6
05
1
2
1
2
SOURCE
De weer
g
ave- en bedienin
g
s
f
uncties verlopen via
de externe apparatuur zel
f
.
S
tel eerst het volume van uw draa
g
bare
apparatuur a
f
.
S
tel vervol
g
ens het volume van de
au
t
o
r
ad
i
o
af
.
AUX-INGANG GEBRUIKEN
VOLUMEREGELING EXTERNE
APPARATUUR
RCA-AAN
S
LUITING
Sluit het externe apparaat
(
MP3-speler...
)
m
et behulp van een adapterkabel
(
niet
m
ee
g
eleverd
)
op de audioaansluitin
g
en
(
wit en rood, type R
C
A
)
aan.
Druk herhaalde malen op de toets
SOU
R
C
E
o
m A
U
X t
e
se
l
ec
t
e
r
e
n.
De AUX-aansluitin
g
RCA dient om een extern apparaat
(
MP3-speler…
)
aan te sluiten.
MULTIMEDIASPELER
S
9
.4
7
06
1
2
3
4
5
6
7
8
9
MENU
OK
Het koppelen van de Bluetooth-telefoon aan het Bluetooth-s
y
steem
van uw autoradio ma
g
om veili
g
heidsredenen en vanwe
g
e het
feit dat deze handelin
g
de volledi
g
e aandacht van de bestuurder
vraa
g
t, u
i
ts
l
u
i
ten
d
wor
d
en u
i
t
g
evoer
d
bij
st
il
staan
d
e auto en met
aan
g
ezet contact.
Druk op de toets MENU.
Er wordt een venster weer
g
e
g
even met de meldin
g
dat het
s
y
steem bezi
g
is met zoeken.
A
c
tiv
ee
r
de
fu
n
c
ti
e
Bl
ue
t
oo
th v
a
n
u
w t
e
l
efoo
n
e
n zor
g
ervoor dat deze "waarneembaar is voor
iedereen"
(
con
g
uratie van de tele
f
oon
)
.
Ki
es
in h
e
t m
e
n
u
:
- Bl
ue
t
oo
th-t
e
l
efoo
n - A
ud
i
o
- Bluetooth con
g
uratie
- Z
oe
k
e
n vi
a
Bl
ue
t
oo
th
De beschikbare
f
uncties zi
j
n a
f
hankeli
j
k van het netwerk, de simkaart en de
c
ompatibiliteit van de gebruikte Bluetooth-apparatuur.
Raadplee
g
de
g
ebruiksaanwi
j
zin
g
van uw tele
f
oon o
f
neem contact op met
u
w provider voor meer in
f
ormatie over de beschikbare
f
uncties.
BLUETOOTH-TELEFOON
DI
S
PLAY C
Met het menu TELEF
OO
N kri
jg
t u onder andere toe
g
an
g
tot de
volgende
f
uncties: Adresboek
*
, Logboek gesprekken, Beheer van
de koppelin
g
en.
D
e
ee
r
s
t
e
vi
e
r h
e
rk
e
n
de
t
e
l
e
f
oo
n
s
w
o
r
de
n in
d
it v
e
n
s
t
e
r
w
eergege
v
en
.
O
p het scherm wordt een toetsenbord
weer
g
e
g
even: voer een code van
minimaal 4 ci
j
fers in.
Bevesti
g
met
O
K.
O
p het scherm verschi
j
nt de meldin
g
dat de koppelin
g
is
g
eslaa
g
d.
S
electeer in de li
j
st de te koppelen tele
f
oon. U kunt slechts één
telefoon
p
er keer ko
pp
elen.
Op het scherm van de geselecteerde telefoon wordt
een bericht weergegeven. Voer, om de koppeling
pg
g
te accepteren, in de telefoon dezelfde code in en
gg pp g
gg pp
b
eves
tig
vervo
lg
ens me
t
OK
.
p
p,
D
e toe
g
estane automat
i
sc
h
e ver
bi
n
di
n
g
wor
d
t
g
eact
i
veer
d
na
d
at
de tele
f
oon is
g
econ
g
ureerd.
Het adresboek en het logboek gesprekken zijn na de
sy
nchronisatie beschikbaar.
(
Afhankeli
j
k van model en uitvoerin
g)
*
Als uw tele
f
oon volledi
g
compatibel is.
Mocht de koppeling niet gelukt zijn dan kunt u het,
e
en on
b
eper
kt
aan
t
a
l
k
eren, no
g
maa
l
s pro
b
eren.
pp g g j
pp g g j
Raadplee
g
de site www.citroen.nl voor meer informatie
(
compatibiliteit, extra informatie, ...
)
.
KOPPELEN VAN EEN TELEFOON / EERSTE
V
ERBINDING
9
.4
8
06
2
1
2
1
OK
EEN GE
S
PREK ONTVANGEN
Een inkomend
g
esprek wordt aan
g
e
g
even door een beltoon en het
verschi
j
nen van een venster op het displa
y
van de auto.
S
electeer met behulp van de
toetsen de kno
p
JA o
p
het scherm
e
n bevesti
g
met
O
K.
D
ru
k
op
d
e toets op
h
et stuurw
i
e
l
om
h
et
g
espre
k
t
e accep
t
eren.
BE
LL
EN
S
electeer in het menu Bluetooth-telefoon - Audio "Beheer van het
telefoon
g
esprek" en vervol
g
ens "Bellen", "Lo
g
boek
g
esprekken" o
f
"Ad
r
esboek"
.
D
ru
k
g
e
d
uren
d
e meer
d
an twee secon
d
en op
d
e
toets op
h
et stuurw
i
e
l
om toe
g
an
g
te
k
r
ijg
en tot uw
adresboek.
G
ebruik vervol
g
ens de rolknop om het
nu
mm
e
r t
e
se
l
ec
t
e
r
e
n.
Of
G
ebruik, als de auto stilstaat, het toetsenbord van
u
w t
e
l
e
f
oo
n
o
m
ee
n n
u
mm
e
r in t
e
v
oe
r
e
n.
Druk
g
edurende het
g
esprek meer dan twee
s
econden op de toets op het stuurwiel.
Bevesti
g
met
O
K om het
g
esprek te beëindi
g
en.
BLUETOOTH FUNCTIES
EEN GESPREK BEËINDIGEN
9
.4
9
1
2
3
SOURCE
06
S
tart de koppelin
g
sprocedure tussen de tele
f
oon
e
n de auto. Deze procedure kan
g
estart worden
vi
a
h
e
t t
e
l
e
f
oo
nm
e
n
u
v
a
n
de
au
t
o
o
f vi
a
h
e
t
toetsenbord van de telefoon; zie hiervoor de
e
erder beschreven stappen 1 t/m 9. Ti
j
dens de
k
oppe
li
n
g
moet
d
e auto st
il
staan en
h
et contact
aa
n
s
t
aa
n.
S
electeer in het tele
f
oonmenu de te koppelen tele
f
oon.
Het audios
y
steem wordt automatisch verbonden met de zo
j
uist
g
ekoppelde telefoon.
BLUETOOTH STREAMING AUDIO *
Dr
aad
l
o
z
e
o
v
e
r
d
r
ac
ht v
a
n m
u
zi
e
k
bes
t
a
n
de
n v
a
n
de
t
e
l
e
f
oo
n n
aar
h
et audios
y
steem van de auto. De tele
f
oon moet de desbetre
ff
ende
Bluetooth-pro
elen
(
A2DP
/
AVR
C
P
)
kunnen ondersteunen.
*
Volgens de compatibiliteit van de tele
f
oon.
**
In sommi
g
e
g
evallen moet het a
f
spelen van audiobestanden via het
toetsenbord worden
g
eactiveerd.
*** Al
s
de
t
e
l
e
f
oo
n
de
z
e
f
u
n
c
ti
e
o
n
de
r
s
t
eu
nt.
Activeer de bron
S
treaming door op
de
t
oe
t
s
SOU
R
C
E
**
t
e
d
r
u
kk
e
n. Vi
a
de toetsen op het bedienin
g
spaneel
van de radio en de bedienin
g
o
p
het stuurwiel kunt u o
p
de
g
ebruikeli
j
ke wi
j
ze de muziekstukken
aa
n
s
t
u
r
e
n *** . D
e
inf
o
rm
a
ti
e
o
v
e
r
de
muz
i
e
k
stu
kk
en
k
an op
h
et
di
sp
l
a
y
wor
d
en weer
g
e
g
even.
BLUETOOTH FUNCTIES
9
.
50
07
1
2
3
4
5
6
7
8
MENU
OK
OK
OK
OK
CONFIGURATIE
Druk o
p
de toets MENU.
S
electeer met de pi
j
ltoetsen de
fu
n
c
ti
e
IN
S
TELLIN
G
EN DI
S
PLAY.
Druk op de toets om de selectie te
b
evest
ig
en.
S
electeer met de pi
j
ltoetsen de
fu
n
c
ti
e
J
AAR.
Druk op de toets om de selectie te
bevesti
g
en.
D
ru
k
op
d
e toets om
d
e se
l
ect
i
e te
bevestigen.
S
tel de parameter in.
Be
g
in opnieuw bi
j
stap 1 en stel
a
chtereenvol
g
ens MAAND, DAG,
UUR
,
MINUTEN
i
n.
DATUM EN TIJD INSTELLEN
DISPLAY
A
9
.
51
07
1
2
3
4
5
6
7
8
MENU
OK
OK
OK
OK
CONFIGURATIE
Druk op de toets MENU.
Selecteer met de pi
j
ltoetsen
de functie PER
SOO
NLI
J
KE
IN
S
TELLIN
G
-
CO
NFI
GU
RATIE.
Druk o
p
de toets om de selectie te
b
evesti
g
en.
Selecteer met de pi
j
ltoetsen
de functie
CO
NFI
GU
RATIE
BEELD
SC
HERM.
D
ru
k
op
d
e toets om
d
e se
l
ect
i
e te
bevestigen.
D
ru
k
op
d
e toets om
d
e se
l
ect
i
e te
b
evest
ig
en.
S
electeer met de pijltoetsen
de
fu
n
c
ti
e
DAT
U
M EN TI
J
D
IN
S
TELLEN.
S
tel de parameters één voor één in
door deze te bevesti
g
en met de toets
O
K. Selecteer vervol
g
ens de knop
O
K op het scherm om de instellin
g
en
te
b
evest
ig
en.
DATUM EN TIJD INSTELLEN
DISPLAY C
9
.
52
1
08
A
A
ls de knop op het uiteinde van de
ruitenwisserschakelaar
m
ee
rm
aa
l
s
w
o
r
d
t
r
in
g
edrukt, worden de verschillende functies
van de boordcomputer achtereenvol
g
end
gg p p y
weer
g
e
g
even o
p
h
et
di
s
pl
a
y
.
-
he
t t
abblad
"
au
t
o
"
m
e
t:
de actieradius, het huidige verbruik en de nog a
f
te leggen a
f
stand,
-
de
s
t
a
n
d
"
1
"
(
tra
j
ect 1
)
met:
de
g
emiddelde snelheid, het
g
emiddelde verbruik en de a
fg
ele
g
de
afstand berekend over het tra
j
ect
"
1"
,
-
de
s
t
a
n
d
"
2
"
(
tra
j
ect 2
)
met dezelfde
g
e
g
evens voor een tweede
tra
j
ect.
ENKELE DEFINITIES
O
p 0 zetten
D
ru
k
d
e
k
nop
l
an
g
er
d
an twee secon
d
en
i
n zo
d
ra
h
et
g
ewenste
tra
j
ect wor
d
t aan
g
e
g
even.
A
ctieradius
:
in deze stand
g
ee
f
t de computer aan hoeveel kilometer u
no
g
met de resterende hoeveelheid brandsto
f
kunt ri
j
den, berekend op
basis van het
g
emiddelde verbruik over de laatste af
g
ele
g
de kilometers.
De weer
g
e
g
even waarde kan sterk vari
ë
ren door een veranderin
g
in de
wa
g
ensnelheid of het landschap.
Als de actieradius minder dan 30 km bedraa
g
t, verschi
j
nen streep
j
es op het
displa
y
. Na het tanken van minimaal 5 liter brandsto
f
wordt de actieradius
opnieuw berekend en weergegeven zodra deze meer dan 100 km bedraagt.
Raadplee
g
het CITROËN-netwerk als ti
j
dens het ri
j
den voortdurend
streep
j
es worden weer
g
e
g
even in plaats van ci
jf
ers.
M
omenteel verbruik: dit verbruik wordt berekend en weergegeven vana
f
30 km
/
h.
Gemiddeld verbruik: dit is het
g
emiddelde verbruik sinds de laatste
nulstellin
g
van de boordcomputer.
Gemiddelde snelheid
:
di
t
i
s
d
e
g
em
idd
e
ld
e sne
lh
e
id
s
i
n
d
s
d
e
l
aatste
nulstellin
g
van de boordcomputer
(
contact aan
)
.
A
f
g
ele
g
de afstand
:
de
z
e
a
f
s
t
a
n
d
w
o
r
d
t
be
r
e
k
e
n
d
s
in
ds
de
l
aa
t
s
t
e
nu
l
ste
lli
n
g
van
d
e
b
oor
d
computer.
Nog af te leggen afstand: dit is de a
f
stand tot de door de gebruiker
in
g
evoerde eindbestemmin
g
. Als het navi
g
aties
y
steem in
g
ebruik is, wordt
deze a
f
stand op elk moment ti
j
dens het ri
j
den opnieuw berekend.
BOORDCOMPUTER
9
.
53
09 MENUSTRUCTUUR DISPLAY
RADIO-CD
BASISFUNCTIE
* De parameters variëren afhankeli
j
k
v
a
n
de
au
t
o
.
KEUZE
A
KEUZE B....
MONOCHROOM
A
K
EUZE A
1
K
EUZE A2
MODE REG
CD HERHALEN
RANDOM PLAY
CONFIG AUTO *
RW A
C
HTER AAN
OPTIES
FOLLOW-ME-HOME
DIAGNO
S
E
RDS VOLGEN
RAADPLEGEN
BEËINDIGEN
1
2
3
3
1
2
2
2
2
1
2
3
2
3
1
2
2
9
.
54
09
EENHEDEN
BRAND
S
TOFVERBRUIK: KM/L -
L
/100 - MPG
1
2
2
MENUSTRUCTUUR DISPLAY
INST. WEERG
MAAND
DAG
UREN
MINUTEN
JAAR
12 H/24 H WEERGAVE
TALEN
ITALIANO
NEDERLANDS
PORTUGUES
PORTUGUES-BRASIL
FRANCAIS
DEUTSCH
ENGLISH
ESPANOL
1
2
2
2
2
2
2
1
2
2
2
2
2
2
2
2
9
.
55
09
MENUSTRUCTUUR DISPLAY
Wanneer u op de toets
O
K drukt, komt u in de verkorte menu's terecht,
af
hankeli
j
k van de weer
g
ave op het scherm:
MONOCHROOM
D
ISPLAY C
a
anzetten / uitzetten RD
S
a
anzetten / uitzetten modus RE
G
a
anzetten
/
uitzetten radiotex
t
RADIO
a
anzetten / uitzetten Intro
CD / MP3-CD
a
anzetten
/
uitzetten herhalen tracks
(
de
hele huidi
g
e CD voor CD, de hele huidi
g
e
m
ap voor MP3-CD
)
a
anzetten
/
uitzetten random pla
y
(
de
hele huidi
g
e CD voor CD, de hele huidi
g
e
m
ap voor MP3-CD
)
a
anzetten / uitzetten herhalen van tracks
(
van de map / artiest /
g
enre / huidi
g
e
a
fspeelli
j
st
)
USB
a
anzetten / uitzetten random pla
y
(
shuf e
)
(
van de map
/
artiest
/
g
enre
/
huidi
g
e afspeelli
j
st
)
1
1
1
1
1
1
1
1
9
.
56
09
MONOCHROOM
D
ISPLAY C
MENUSTRUCTUUR DISPLAY
AUDIOFUNCTIES
RD
S
-functi
e
inschakelen
/
uitschakelen
V
OORKEUZE FM
REG-functi
e
inschakelen
/
uitschakelen
weer
g
ave radiotext
(
RDTXT
)
in
sc
h
a
k
e
l
e
n
/
u
it
sc
h
a
k
e
l
e
n
1
2
3
4
3
4
3
4
A
FSPEELMOGELIJKHEDEN
RPT-functie
(
CD herhalen
)
in
sc
h
a
k
e
l
e
n
/
u
it
sc
h
a
k
e
l
e
n
RDM-functie
(
random
)
inschakelen
/
uitschakelen
2
3
4
3
4
BOORDCOMPUTER
Afstand
:
x
km
INVOEREN AFSTAND TOT EINDBESTEMMING
D
ia
g
nos
e
LOGBOEK WAARSCHUWINGEN
Functies in- of uit
g
eschakeld
STATUS VAN DE FUNCTIES *
1
2
3
3
2
3
2
D
oor
h
et
i
n
d
ru
kk
en van
d
e toets
MENU
i
s
d
e
vo
lg
en
d
e weer
g
ave mo
g
e
lijk
:
*
De parameters variëren a
f
hankeli
j
k van de auto.
* De parameters variëren afhankelijk van de auto.
9
.
57
09
MENUSTRUCTUUR DISPLAY
BLUETOOTH-TELEFOON
T
oestel aansluiten/afko
pp
elen
Raadple
g
en
g
ekoppelde toestellen
CONFIGURATIE BLUETOOTH
T
elefoonfuncti
e
Streamin
g
audio functi
e
Verwi
j
deren
g
ekoppeld toestel
Zoeke
n v
ia
Blue
t
oo
t
h
G
esprekkenli
j
s
t
BELLEN
C
ontactenli
j
st
H
uidige gesprek be
ë
indigen
BEHEER VAN EEN GESPREK
Inschakelen mutefuncti
e
1
2
3
3
3
4
4
4
2
3
4
2
3
3
r
e
g
elin
g
weer
g
av
e
CONFIGURATIE BEELDSCHERM
PARAMETERS VAN DE AUTO DEFINIËREN *
PERSOONLIJKE INSTELLING -
CONFIGURATIE
norma
l
e weer
g
ave
om
g
e
k
eer
d
e weer
g
ave
re
g
elin
g
helderheid
(
- +
)
d
atum en t
ijd
i
nste
ll
en
dag
/
maand
/
jaar instellen
u
r
e
n
/
min
u
t
e
n in
s
t
e
ll
e
n
keuze c
y
clus 12u
/
24u
k
euze van eenheden
l/100 km - mp
g
- km/l
°
C
elsius
/
°Fahrenheit
TAALKEUZE
1
2
4
3
2
4
4
3
4
4
2
3
4
4
4
* De parameters variëren afhankeli
j
k van de auto.
9
.
58
V
EELGESTELDE VRAGEN
VRAAG
A
NTWOORD OPLO
SS
ING
Er i
s
ee
n v
e
r
sc
hil
in
g
eluidskwaliteit
t
usse
n
de
v
e
r
sc
hill
e
n
de
g
e
l
u
id
s
b
ronnen
(
radio,
C
D...
)
.
Voor een optimaal luister
g
enot kunt u de audio-instellin
g
en
(
volume,
b
assen, ho
g
e tonen,
g
eluidssfeer, loudness
)
voor elke
g
eluidsbron
a
fzonderli
j
k instellen. Hierdoor kunnen bi
j
het selecteren van een andere
g
eluidsbron
(
radio, CD...
)
verschillen in de
g
eluidskwaliteit hoorbaar zi
j
n.
Controleer of de audio-instellin
g
en
(
volume, bassen,
h
o
g
e tonen,
g
eluidssfeer, loudness
)
zi
j
n af
g
estemd
op de verschillende
g
eluidsbronnen. Het is raadzaam
de AUDI
O
-functies
(
bassen, ho
g
e tonen, balans
V
-A, balans L-R
)
in de middelste stand te zetten,
de
g
eluidss
f
eer "
G
een" te selecteren en de
f
unctie
Loudness in de stand "Actie
f
" te zetten als de
C
D-
s
peler is
g
eselecteerd en in de stand "Inactie
f
" te
zetten als de radio is
g
eselecteerd.
De
C
D wordt steeds
uit
g
eworpen of kan niet
worden af
g
espeeld doo
r
de
C
D-speler.
De CD is ondersteboven in de speler
g
eplaatst, kan niet worden
g
elezen,
b
evat
g
een audiobestanden of bevat audiobestanden die niet door de
a
utora
di
o
g
e
l
ezen
k
unnen wor
d
en.
De
C
D is voorzien van een beveili
g
in
g
ss
y
steem dat niet door de
au
t
o
r
adio
w
o
r
d
t
he
r
ke
n
d
.
- Controleer of de CD met de
j
uiste zi
j
de boven
in de speler is
g
eplaatst.
-
C
ontroleer de staat van de
C
D: de
C
D kan niet
wor
d
en
g
e
l
ezen a
l
s
d
eze te vee
l
i
s
b
esc
h
a
digd
.
-
C
ontroleer de inhoud van de
C
D als deze zel
f
is
gebrand: raadpleeg de tips in het hoo
f
dstuk Audio.
- De
C
D-speler van de autoradio kan
g
een
DVD's a
f
spelen.
- De kwaliteit van sommi
g
e zelf
g
ebrande CD's
i
s
o
nv
o
l
doe
n
de
o
m
de
z
e
doo
r
de
au
t
o
r
ad
i
o
t
e
l
aten afspelen.
Op het display wordt de
m
e
ldi
n
g
"St
or
i
n
g
USB
-
ppy
py
randapparatuur" weergegeven.
gggg
De Bluetooth-verbinding wordt
o
n
de
r
b
r
oke
n.
D
e
b
atter
ij
spann
i
n
g
van
d
e ran
d
apparatuur
i
s m
i
ssc
hi
en te
l
aa
g
.
L
aa
d
d
e
b
atter
ij
van
d
e ran
d
apparatuur op.
D
e
US
B-
s
ti
c
k w
o
r
d
t ni
e
t h
e
rk
e
n
d
.
D
e
s
ti
c
k i
s
mi
ssc
hi
e
n
de
f
ec
t.
Formateer de stick opnieuw.
De CD-speler levert een
sl
ec
h
te
g
e
l
u
id
s
k
wa
li
te
i
t.
De
g
ebruikte CD is
g
ekrast of van slechte kwaliteit. Gebruik alleen CD's van
g
oede kwaliteit en ber
g
ze zor
g
vu
ldig
op.
De audio-instellin
g
en
(
bassen, ho
g
e tonen,
g
eluidss
f
eer
)
zi
j
n niet op de
C
D-speler a
f
gestemd.
Zet het niveau van de bassen o
f
de ho
g
e tonen op 0,
zonder een geluidss
f
eer te selecteren.
9
.
59
V
RAAG
A
NTWOORD OPLOSSING
D
e
v
oo
rk
eu
z
e
z
e
n
de
r
s
ku
nn
e
n n
ie
t w
o
r
de
n
ontvan
g
en
(g
een
geluid, 87,5 Mhz wordt
weergegeven...).
g
Het verkeerde gol
f
bereik is geselecteerd. Druk op de toets BAND A
S
T om het gol
f
bereik
(
AM, FM1, FM2, FMA
S
T
)
teru
g
te vinden waarin
de voorkeuzezenders zi
j
n op
g
esla
g
en.
D
e
f
u
n
c
ti
e
TA
(
verkeersinformatie
)
is
in
g
eschakeld, maar ik kri
jg
geen verkeersinformatie te
gjg
ho
r
e
n.
D
e
g
ese
l
ecteer
d
e ra
di
ozen
d
er maa
k
t
g
een
d
ee
l
u
i
t van
h
et re
gi
ona
l
e
n
e
tw
e
rk v
a
n z
e
n
de
r
s
d
i
e
v
e
rk
ee
r
s
in
fo
rm
a
ti
e
u
itz
e
n
de
n.
Stem af op een zender die wel verkeersinformatie
ui
tz
e
n
d
t.
De ontvan
g
stkwaliteit
v
a
n
de
be
l
u
i
s
t
e
r
de
rad
i
o
z
e
n
de
r n
ee
mt
g
eleideli
j
k af of de
v
oo
r
keu
z
e
z
e
n
de
r
s
ku
nn
e
n n
ie
t w
o
r
de
n
ontvan
g
en
(g
een
geluid,
8
7,5 Mhz wordt
weer
g
e
g
even...
)
.
D
e
au
t
o
be
vin
d
t zi
c
h t
e
v
e
r v
a
n
de
z
e
n
de
r v
a
n h
e
t
be
l
u
i
s
t
e
r
de
r
ad
i
os
t
a
ti
o
n
of er bevindt zich
g
een zender in het
g
ebied waarin de auto zich bevindt.
A
ctiveer de
f
unctie RD
S
om het s
y
steem te laten
co
ntr
o
l
e
r
e
n
o
f
e
r
ee
n
s
t
e
rk
e
r
e
z
e
n
de
r in h
e
t
g
ebied aanwezi
g
is.
De om
g
evin
g
(
ber
g
en,
g
ebouwen, tunnels, parkeer
g
ara
g
es, enz.
)
veroorzaakt storin
g
en in de ontvan
g
st, ook als de RD
S
-
f
unctie is
i
n
g
esc
h
a
k
e
ld
.
Dit is een normaal verschi
j
nsel en heeft niets te
m
a
k
en met een stor
i
n
g
i
n
d
e autora
di
o.
De antenne is niet aanwezi
g
o
f
beschadi
g
d
(
bi
j
voorbeeld in een wasstraat
o
f
onder
g
rondse parkeer
g
ara
g
e
)
.
L
aa
t
de
a
nt
e
nn
e
co
ntr
o
l
e
r
e
n
doo
r h
e
t
C
ITR
O
ËN - n
e
tw
e
rk.
Het
g
eluid van de radio
v
a
lt 1 t
o
t 2
seco
n
de
n
w
eg
.
Het RDS zoekt ti
j
dens deze korte onderbrekin
g
van het
g
eluid naar een
e
ventue
l
e ster
k
ere zen
d
er voor een
b
etere ontvan
g
st van
h
et stat
i
on.
Schakel de RDS-functie uit als dit verschi
j
nsel zich
te vaak en steeds op hetzelfde tra
j
ect voordoet.
N
a
h
e
t
af
z
e
tt
e
n v
a
n
de
m
o
t
o
r w
o
r
d
t
de
rad
i
o
n
a
e
nk
e
l
e
m
in
u
t
e
n
au
t
o
m
a
ti
sc
h
uit
g
eschakeld.
Als de motor is a
fg
ezet, bli
jf
t de radio no
g
werken zolan
g
de laadtoestand
v
a
n
de
accu
da
t t
oes
t
aa
t.
Het automatisch uitschakelen duidt ero
p
dat de eco-modus van de
a
utoradio is
g
eactiveerd om te voorkomen dat de accu van de auto
o
nt
lade
n r
aak
t.
S
tart de motor om de accu op te laden.
D
e me
ldi
n
g
"h
et
audiosysteem is
oververhit" verschi
j
nt op
h
et displa
y
.
O
m het audios
y
steem te beschermen te
g
en een te ho
g
e
omgevingstemperatuur, activeert de autoradio automatisch een
thermische beveili
g
in
g
die het
g
eluidsvolume verlaa
g
t o
f
de
C
D-speler
u
it
sc
h
a
k
e
lt.
S
chakel het audios
y
steem enkele minuten uit om
h
et systeem te laten a
f
koelen.
9
.
60
169
Exterieur
WEGWIJZE
R
1
0
EXTERIEUR
Afstandsbediening 19-20
Batterij vervangen,
synchroniseren 20
Sleutel 19
Starten 48
Hill Start Assist 49
Centrale vergrendeling 19, 28
Brandstoftankdop,
brandstoftank 139
Onderbreking brandstoftoevoer,
handopvoerpomp diesel 140
Ruitenwisserbladen 158
Buitenspiegels 101
Zijknipperlicht 151
Koplampen, mistlampen,
richtingaanwijzers 50-51,
150-151
Koplampverstelling 52
Gloeilampen vóór
vervangen 149, 150-151
Koplampsproeiers 54, 136
Sneeuwscherm 148
Voorportieren 22
Schuifdeuren 22-23
Sleutel 19
Motorkapontgrendeling 132
Kinderbeveiliging 125
Slepen, takelen 127-128, 159
Trekken van een
aanhanger 127-128
Parkeerhulp 105-106
Dakklep 27
Noodbediening 24
Reservewiel, krik, wiel
verwisselen,
gereedschap 144-148
Bandenreparatieset 143
Bandenspanning 167
Modutop dak 88
Allesdragers 92, 93
Achterlichten,
richtingaanwijzers
50-51,
151-152
Derde remlicht 153
Gloeilampen achter
vervangen 152-153
Achterdeuren, achterklep 24-26
Accessoires 129
Kentekenplaatverlichting 153
Afmetingen 162-165
Remmen, remblokken 104, 137
Noodstop 107
ABS, EBD 107
ASR, ESP 108
"Grip control" 109
Banden, spanning 167
Detectiesysteem te lage
bandenspanning 38
170
Cockpit
ESP 108
Parkeerhulp 105-106
Elektrisch verstelbare
buitenspiegels 101
Koplampverstelling 52
Stop & Start 45
Snelheidsregelaar 55-57
Snelheidsbegrenzer 58-60
Lichtschakelaars 50-51
Automatische verlichting 51
Mistlampen 51
LED-dagrijverlichting 51
Zekeringen dashboard,
interieur 155, 156
Motorkapontgrendeling 132
Handrem 104
Instrumentenpanelen, klokken,
displays, tellers 29-30
Verklikkerlampjes 31-36
Meters, display 37
Klok instellen via
instrumentenpaneel 30
Dimmer dashboardverlichting 40
Schakelindicator 41
Versnellingsbak 41
Contactslot 48
Schakelaar ruitenwissers 53-54
Automatische ruitenwissers 53
Ruitensproeier/
koplampsproeiers 54, 136
Boordcomputer Rubriek 9
Bediening op stuurwiel
autoradio Rubriek 9
Stuurwiel verstellen 44
Claxon 104
171
Cockpit
WEGWIJZE
R
1
0
Binnenspiegel 102
Parkeer-/tolkaarten 102
Spiegel naar
achterpassagiers 102
Technologie aan boord Rubriek 9
- Autoradio
- MyWay
Schakelaars
- centrale vergrendeling 28
- elektrische
kinderbeveiliging 125
- ruitbediening 103
- alarmknipperlichten 104
Noodoproep Rubriek 9
EGS-versnellingsbak 42
Verwarming, ventilatie
- verwarming 61
- airconditioning 62
Automatische
airconditioning 63-64
Ontdooien/ontwasemen 65-66
Uitschakelen
passagiersairbag 117
Plafonniers 94, 151
Voorzieningen vóór 84-86
- dashboardkastje,
- dakconsole,
- middenconsole,
- zonneklep,
- essenhouder,
- tashouder,
- opbergladen,
- opbergvakken.
Displays,
weergave 29, Rubriek 9
Klok instellen via
display Rubriek 9
"Grip control" 109-110
172
Interieur
Binnenspiegel 102
Parkeer-/tolkaart 102
Plafonnier vóór 94
Lampen plafonnier
vervangen 151
Frontairbags, zij-airbags,
window-airbags 114-117
Uitschakelen
passagiersairbag 117
Accu, laden, starten 141
Motorkapontgrendeling 132
Ruiten achter 102
Elektrisch verstelbare
voorstoelen, hoofdsteun 67-68
Autogordels 98, 111-113
Accessoires 129
INTERIEUR
Achterbank 69-71
Achterstoelen
(5 zitplaatsen) 72-74, 82
Con guratie van stoelen,
banken 82-83
Plafonnier achter 94
Lampen plafonnier
vervangen 151
Voorzieningen achter 87
- opbergvakken in de vloer,
- zonneschermen opzij,
- vliegtuigtafeltje.
Modutop dak 88-89
Parfumeur 90-91
Bagagescherm
(5 zitplaatsen) 95
Bagagescherm
(7 zitplaatsen) 99-100
Kinderzitjes 118-121, 125
ISOFIX-bevestigingen 122-124
Parkeerrem, handrem 104
Achterstoelen
(7 zitplaatsen) 75-81, 83
Voorzieningen (7 zitplaatsen) 97
- sjorogen,
- bekerhouder,
- 12V-aansluiting,
- opbergvak.
Slepen, aanhanger
trekken 127-128, 159
Aanhangergewichten 166
Reservewiel, krik, wiel
verwisselen,
gereedschap 144-148
173
Gegevens - onderhoud
WEGWIJZE
R
1
0
TECHNISCHE GEGEVENS - ONDERHOUD
Identi catie, serienummer,
kleurcode lak,
bandenspanning 167
Niveau ruitensproeiers/
koplampsproeiers 136
Lampen vervangen,
verlichting 149-153
Controles 137-138
- accu,
- versnellingsbak,
- lucht lter/interieur lter,
- olie lter,
- roet lter,
- handrem,
- remblokken,
- remtrommels, remschijven.
Zekeringen motorruimte 157
Onder de motorkap
- diesel 134
- benzine 133
Onderbreking brandstoftoevoer,
ontluchten brandstofsysteem
(diesel) 140
Afmetingen 162-165
Gewichten 166
Motorkapontgrendeling,
motorkapsteun 132
Niveaus 135-136
- brandstofadditief,
- oliepeilstok,
- stuurbekrachtigingsvloeistof,
- remvloeistof,
- koelvloeistof.
Brandstof lter aftappen 138
Verklikkerlampjes 31-36
Ruitenwisserblad vervangen 158
11-11
Dit instructieboekje behandelt alle beschikbare
uitrustingen van dit model.
Uw auto is, afhankelijk van het uitrustingsniveau, de
uitvoering en de speci eke kenmerken voor het land
waarvoor de auto bestemd is, slechts van een deel
van de in dit boekje vermelde uitrustingen voorzien.
Aansprakelijkheid voor de gegeven beschrijvingen
en illustraties wordt niet aanvaard. Automobiles
CITROËN behoudt zich het recht voor tussentijds
wijzigingen aan te brengen in de door haar
gevoerde modellen en de bijbehorende uitrusting
en accessoires, zonder verplicht te zijn dit
instructieboekje aan te passen.
Dit instructieboekje maakt onlosmakelijk deel uit van
uw auto. Vergeet niet dit boekje bij doorverkoop van
uw auto aan de nieuwe eigenaar te geven.
Automobiles CITROËN verklaart dat, door
toepassing van de voorschriften in de Europese
regelgeving (Richtlijn 2000/53) met betrekking tot
autowrakken, wordt voldaan aan de in deze richtlijn
gestelde doelen en dat recycleerbare materialen
worden gebruikt voor de fabricage van producten
die door haar worden verkocht.
Reproductie of vertaling, zelfs gedeeltelijk, is
verboden zonder schriftelijke toestemming van
Automobiles CITROËN.
Gedrukt in de EU
Néerlandais
De achterzijde van de auto is speciaal aangepast
om het opspatten van steentjes te voorkomen.
CRÉATIVE TECHNOLOGIE
2012 – DOCUMENTATION DE BORD
4Dconcept
Diadeis
Seenk
Edipro
12B
GO
.
00
7
0
N
ée
rl
a
n
da
i
s
234

Brauchen Sie Hilfe? Stellen Sie Ihre Frage.

Forenregeln
1

Forum

citroen-berlingo---2012
  • Die vorderen Kotflügel und beidseits teilweise die angrenzende Motorhaube werden schon nach kurzen Fahrstrecken enorm heiß. Laut Anzeige sind Kühlwasser und Ölstand in Ordnung. Was kann die Ursache sein? Eingereicht am 30-8-2022 18:57

    Antworten Frage melden

Missbrauch melden von Frage und/oder Antwort

Libble nimmt den Missbrauch seiner Dienste sehr ernst. Wir setzen uns dafür ein, derartige Missbrauchsfälle gemäß den Gesetzen Ihres Heimatlandes zu behandeln. Wenn Sie eine Meldung übermitteln, überprüfen wir Ihre Informationen und ergreifen entsprechende Maßnahmen. Wir melden uns nur dann wieder bei Ihnen, wenn wir weitere Einzelheiten wissen müssen oder weitere Informationen für Sie haben.

Art des Missbrauchs:

Zum Beispiel antisemitische Inhalte, rassistische Inhalte oder Material, das zu einer Gewalttat führen könnte.

Beispielsweise eine Kreditkartennummer, persönliche Identifikationsnummer oder unveröffentlichte Privatadresse. Beachten Sie, dass E-Mail-Adressen und der vollständige Name nicht als private Informationen angesehen werden.

Forenregeln

Um zu sinnvolle Fragen zu kommen halten Sie sich bitte an folgende Spielregeln:

Neu registrieren

Registrieren auf E - Mails für Citroen Berlingo - 2012 wenn:


Sie erhalten eine E-Mail, um sich für eine oder beide Optionen anzumelden.


Andere Handbücher von Citroen Berlingo - 2012

Citroen Berlingo - 2012 Bedienungsanleitung - Deutsch - 240 seiten

Citroen Berlingo - 2012 Bedienungsanleitung - Englisch - 238 seiten

Citroen Berlingo - 2012 Bedienungsanleitung - Französisch - 240 seiten


Das Handbuch wird per E-Mail gesendet. Überprüfen Sie ihre E-Mail.

Wenn Sie innerhalb von 15 Minuten keine E-Mail mit dem Handbuch erhalten haben, kann es sein, dass Sie eine falsche E-Mail-Adresse eingegeben haben oder dass Ihr ISP eine maximale Größe eingestellt hat, um E-Mails zu erhalten, die kleiner als die Größe des Handbuchs sind.

Ihre Frage wurde zu diesem Forum hinzugefügt

Möchten Sie eine E-Mail erhalten, wenn neue Antworten und Fragen veröffentlicht werden? Geben Sie bitte Ihre Email-Adresse ein.



Info