616503
320
Zoom out
Zoom in
Vorherige Seite
1/340
Nächste Seite
C4-2_nl_Chap00_couv-debut_ed01-2014
INSTRUCTIEBOEKJE
C4-2_nl_Chap00_couv-debut_ed01-2014
De online-gebruiksaanwijzing
Als de rubriek "MyCITROËN" niet beschikbaar is op de website van Citroën voor uw land, kunt u uw
gebruiksaanwijzing op het volgende internetadres raadplegen:
http://service.citroen.com/ddb/
Uw gebruiksaanwijzing is ook te vinden op de website van Citroën, in de rubriek "MyCITROËN".
Selecteer:
Selecteer een van de volgende toegangen om
uw gebruiksaanwijzing online te raadplegen...
Op deze persoonlijke pagina vindt u informatie over onze producten en diensten en kunt u
rechtstreeks contact opnemen met het merk.
de taal,
het model van uw auto en de carrosserie-uitvoering,
de uitgifteperiode van uw gebruiksaanwijzing die overeenkomt met de eerste registratiedatum van
uw auto.
Scan deze code voor directe toegang tot uw gebruiksaanwijzing.
Als u de gebruiksaanwijzing online raadpleegt,
hebt u tevens toegang tot de meest recente
informatie. Deze informatie is gemakkelijk te
herkennen aan de paginamarkering die wordt
weergegeven met dit pictogram:
Dit instructieboekje is ontwikkeld om u in de
gelegenheid te stellen onder alle omstandigheden
optimaal en in alle veiligheid gebruik te maken van de
mogelijkheden van uw C4.
Neem de tijd om het aandachtig door te lezen zodat u
vertrouwd raakt met uw nieuwe auto.
In dit instructieboekje worden alle beschikbare
uitrustingen van het gamma van de C4 behandeld.
Uw auto kan, afhankelijk van het uitrustingsniveau, het
type, de uitvoering en de specieke kenmerken voor
het land waarvoor uw auto bestemd is, slechts van een
deel van de in dit boekje vermelde uitrustingen zijn
voorzien.
Aan de beschrijvingen en afbeeldingen kunnen geen
rechten worden ontleend.
Automobile CITROËN houdt zich het recht voor de
technische kenmerken, uitrusting en accessoires te
wijzigen zonder verplicht te zijn dit dit boekje bij te
werken.
Citroën beschikt wereldwijd over
een uitgebreid gamma modellen dat wordt gekenmerkt door
een gerafneerde mix van hoogwaardige techniek en constante innovatie,
evenals een moderne en creatieve benadering van het begrip mobiliteit.
Wij danken u voor uw keuze en wensen u veel plezier met uw auto.
Goede reis.
Symbolen
veiligheidswaarschuwing
adviezen met betrekking tot de bescherming
van het milieu.
Achter het stuur van uw nieuwe auto
geniet u optimaal
als u elke uitrusting,
elke schakelaar
en elke instelling kent.
aanvullende informatie
Dit instructieboekje behoort tot de uitrusting van de
auto. Overhandig het dus bij verkoop van de auto aan
de nieuwe eigenaar.
INHOUDSOPGAVE
2
C4-2_nl_Chap00a_sommaire_ed01-2014
Monochroom display A 35
Monochroom display C 37
Kleurendisplay 41
Boordcomputer 43
2 -
35 46
MULTIFUNCTIONELE DIS-
PLAYS
Ventilatie 47
Handbediende airconditioning 50
Automatische airconditioning met
gescheiden regeling 52
Ontwasemen - Ontdooien
voorruit en zijruiten 56
Achterruitverwarming 56
Voorstoelen 57
Achterbank 62
Spiegels 63
Stuurwielverstelling 65
COMFORT
3 - 47 65
Sleutel met afstandsbediening 66
Alarm 74
Portieren 76
Achterklep 77
Ruitbediening 78
Panoramadak 80
TOEGANG TOT
DE AUTO
4 -
66 80
Lichtschakelaar 81
Automatische verlichting 85
Instapverlichting 86
Koplampen verstellen 87
Meedraaiende koplampen 88
Ruitenwisserschakelaar 90
Automatisch wissen 91
Plafonniers 93
Sfeerverlichting 94
Verlichting bagageruimte 94
5 - 81 94
ZICHT
Inrichting interieur 95
Centrale consoles 98
Armleuning vóór 99
Inrichting van bagageruimte 104
Bagagedek (service-uitvoering) 107
6 - 95 107
VOORZIENINGEN
Instrumentenpanelen 12
Toerenteller 15
Controlelampjes 16
Meters 29
Tijd en eenheden 32
Persoonlijke voorkeuren 34
OVERZICHT
4 9
CONTROLE TIJDENS
HET RIJDEN
1 -
12 34
Kinderzitjes 108
Uitschakelen van de airbag
vóór aan passagierszijde 110
ISOFIX-kinderzitjes 117
Veiligheidsvoorzieningen voor
kinderen 121
7 -
108 121
VEILIG VERVOEREN
VAN KINDEREN
ECO-RIJDEN
10 11
INHOUDSOPGAVE
3
C4-2_nl_Chap00a_sommaire_ed01-2014
Richtingaanwijzers 122
Alarmknipperlichten 122
Claxon 122
Hulpsystemen bij het remmen 123
Stabiliteitscontrolesystemen 124
Urgence-oproep of
Assistance-oproep 125
Veiligheidsgordels 126
Airbags 129
8 - 122 132
VEILIGHEID
Rijadviezen 133
Starten - afzetten van de motor 134
Elektrisch bediende handrem 137
Handbediende parkeerrem 143
Handgeschakelde
versnellingsbak 143
Elektronisch gestuurde
versnellingsbak 144
Automatische transmissie 147
Hill Start Assist 150
Schakelindicator 151
Controlesysteem
bandenspanning 152
Stop & Start 154
Lane Departure Warning
System (LDWS) 157
Dodehoekbewaking 158
Snelheidsbegrenzer 162
Snelheidsregelaar 164
Parkeerplaatsassistent 166
Parkeerhulp 168
9 - 133 169
RIJDEN
Brandstoftank 171
Vulpistoolrestrictie (diesel) 173
Brandstoftank leeg (Diesel) 174
Motorkap 175
Benzinemotoren 176
Dieselmotoren 177
Niveaus controleren 178
Controles 181
Additief AdBlue
®
en SCR-
systeem (BlueHDi-dieselmotor) 183
10 - 170 189
ONDERHOUD
Bandenreparatieset 190
Wiel verwisselen 195
Sneeuwkettingen 201
Een lamp vervangen 202
Zekering vervangen 208
12V-accu 212
Eco-modus 215
Wisserbladen vervangen 215
Allesdragers monteren 216
Sneeuwscherm 216
Slepen van de auto 217
Trekken van een aanhanger 219
Audiovoorbereiding 220
Accessoires 221
11 -
190 222
PRAKTISCHE
INFORMATIE
Benzinemotoren 223
Gewichten (benzine) 225
Dieselmotoren 227
Gewichten (diesel) 229
Afmetingen 232
Identicatie 233
12 -
223 234
TECHNISCHE
GEGEVENS
Urgence-oproep of
Assistance-oproep 235
eMyWay 237
Audio-installatie 293
235 326
AUDIO en
DATACOMMUNICATIE
327 331
TREFWOORDENREGISTER
4
C4-2_nl_Chap00b_vue-ensemble_ed01-2014
4
C4-2_nl_Chap00b_vue-ensemble_ed01-2014
BUITENKANT
Sleutel met afstandsbediening ... 66-71
- openen / sluiten
- batterij
Anti-inbraakalarm ....................... 74-75
Ruitenwisserschakelaar.............. 90-92
Ruitenwisserblad vervangen ......... 215
Buitenspiegels ............................ 63-64
Dodehoekbewaking ................ 158-160
Bagageruimte ............................ 67, 77
Bandenreparatieset ................ 190-194
Wiel verwisselen ..................... 195-200
- gereedschap
- uitbouwen / inbouwen
Additief AdBlue,
bijvullen....................183-186, 187-189
Lampen vervangen ................. 206-207
- achterlicht
- 3
e
remlicht
- kentekenplaatverlichting
Parkeerhulp ............................ 168-169
Parkeerplaatsassistent ........... 166-167
Trekhaak ........................................ 219
Slepen .................................... 217-218
Accessoires ............................ 221-222
Allesdragers................................... 216
Glazen panoramadak ...................... 80
Hulpsystemen bij het remmen ....... 123
Stabiliteitscontrolesystemen ... 124-125
Controlesysteem
bandenspanning ..................... 152-153
Bandenspanning.................... 194, 233
Sneeuwkettingen ........................... 201
Lichtschakelaar........................... 81-85
Koplampen verstellen ...................... 87
Instapverlichting............................... 86
Meedraaiende koplampen .......... 88-89
Lampen vervangen ................. 202-205
- verlichting vóór
- mistlampen vóór
- zijknipperlichten
Portieren ............................... 72-73, 76
- openen / sluiten
- noodbediening
Veilig vervoeren van kinderen ....... 121
Ruitbediening.............................. 78-79
Brandstoftank ......................... 171-172
Vulpistoolrestrictie ......................... 173
5
OVERZICHT
C4-2_nl_Chap00b_vue-ensemble_ed01-2014
5
C4-2_nl_Chap00b_vue-ensemble_ed01-2014
INTERIEUR
Voorzieningen bagageruimte .. 104-106
- hoedenplank
- haken
- 12V-aansluiting
- zaklamp
- sjorogen
- opbergbak
Bagagedek (C4 Service) ............... 107
Achterzitplaatsen ............................. 62
Middenarmsteun achter / Skiluik ... 103
Kinderzitjes ............................. 108-120
ISOFIX-bevestigingen .............117-119
Voorstoelen................................. 57-61
Veiligheidsgordels................... 126-128
Airbags ................................... 129-132
Voorzieningen voor
het interieur............................... 95-102
- Jack-aansluiting / USB-poort
- 12V-aansluiting
- middenarmsteun voor
- 230V/50Hz-stopcontact
- matten
Dashboardkastje.............................. 96
Frontairbag passagier
uitschakelen.....................110-112, 130
6
C4-2_nl_Chap00b_vue-ensemble_ed01-2014
6
C4-2_nl_Chap00b_vue-ensemble_ed01-2014
COCKPIT
Instrumentenpanelen .................. 12-15
Controlelampjes.......................... 16-28
Meters/tellers .............................. 29-31
Regelknoppen ............................ 32-34
- dagteller
- regelknop dashboardverlichting /
black panel
- persoonlijke styling klokken en
displays
Lichtschakelaar........................... 81-85
Koplampverstelling .......................... 87
Buitenspiegels ............................ 63-64
Ruitbediening.............................. 78-79
Zekeringen dashboard............ 208-210
Motorkap openen........................... 175
Stuurwielverstelling.......................... 65
Claxon ........................................... 122
Autoradio ................................ 293-326
Datum / tijd instellen .................. 36, 40
Navigatiesysteem eMyWay .... 237-292
Datum / tijd instellen ........................ 42
Handgeschakelde versnellingsbak ...143
Elektronisch gestuurde
versnellingsbak ....................... 144-146
Automatische
versnellingsbak ....................... 147-149
Handrem ......................... 137-142, 143
Ruitenwisserschakelaar.............. 90-92
Boordcomputer ........................... 43-46
Binnenspiegel .................................. 65
Plafonnier ........................................ 93
Zonnescherm glazen
panoramadak................................... 80
Sfeerverlichting ................................ 94
Contactslot / Starten ............... 134-136
Multifunctionele displays............. 35-42
Ventilatie / verwarming ............... 47-49
Handbediende
airconditioning ...................... 50-51, 56
Automatische
airconditioning ...................... 52-55, 56
Achterruitverwarming....................... 56
7
OVERZICHT
C4-2_nl_Chap00b_vue-ensemble_ed01-2014
7
C4-2_nl_Chap00b_vue-ensemble_ed01-2014
COCKPIT
Stuurwiel met geïntegreerde bedieningstoetsen
Snelheidsbegrenzer................ 162-163
Snelheidsregelaar................... 164-165
Snelheden opslaan ........................ 161
Black panel (zwart scherm) ............. 33
Dimmer dashboardverlichting .......... 33
Plafonnier in-/uitschakelen .............. 93
Parkeerplaatsassistent ........... 166-167
Bedieningstoetsen audiosysteem
Autoradio ....................................... 295
Bedieningstoetsen audiosysteem
eMyWay ......................................... 240
Bedieningstoetsen telefoon
Autoradio ....................................... 295
Bedieningstoetsen telefoon
eMyWay ......................................... 240
8
C4-2_nl_Chap00b_vue-ensemble_ed01-2014
8
C4-2_nl_Chap00b_vue-ensemble_ed01-2014
COCKPIT
Centraal geplaatste rij
schakelaars
Urgence-oproep verzenden ... 125, 235
Pictogrammendisplay
veiligheidsgordels/frontairbag
passagier ........................ 126-127, 130
Toegang tot de diensten
van CITROËN ........................ 125, 235
Alarmknipperlichten ....................... 122
Centrale vergrendeling .................... 72
Black panel (zwart scherm) ............. 33
Aan de zijkant geplaatste rij
schakelaars
Brandstoftankklep openen ...... 171-172
CDS-/ASR-systeem ................ 124-125
Parkeerhulp ............................ 168-169
Stop & Start-systeem.............. 154-156
Dodehoekbewaking ................ 158-160
Lane Departure Warning System .... 157
Interieurbeveiliging
anti-inbraakalarm ........................ 74-75
9
OVERZICHT
C4-2_nl_Chap00b_vue-ensemble_ed01-2014
9
C4-2_nl_Chap00b_vue-ensemble_ed01-2014
GEGEVENS - ONDERHOUD
Brandstofpech (diesel)................... 174
Controle niveaus..................... 178-180
- motorolie
- remvloeistof
- koelvloeistof
- stuurbekrachtigingsvloeistof
- vloeistof ruitensproeier/
koplampsproeiers
- brandstofadditief (diesel met
roetlter)
Additief AdBlue ....................... 183-189
Lampen vervangen ................. 202-207
- vóór
- achter
Benzinemotoren ..................... 223-226
Dieselmotoren ........................ 227-231
Afmetingen .................................... 232
Identicatie .................................... 233
Motorkap........................................ 175
Motorruimte benzine-uitvoering ..... 176
Motorruimte dieseluitvoering ......... 177
Controle
vervangingselementen ........... 181-182
- accu
- luchtlter / interieurlter
- olielter
- roetlter (Diesel)
- remblokken / remschijven
Accu........................................ 212-214
Eco-mode ...................................... 215
Zekeringen
motorcompartiment.................208, 211
10
Door in de dagelijkse praktijk een aantal aanwijzingen op te volgen kunt u het brandstofverbruik en de CO
2
-uitstoot van
uw auto verminderen.
Maak optimaal gebruik van de versnellingsbak
Als uw auto is voorzien van een handgeschakelde versnel-
lingsbak, rijd dan rustig weg, schakel zo snel mogelijk de
tweede versnelling in en schakel bij het accelereren bij
voorkeur relatief snel over naar een hogere versnelling.
Als uw auto is voorzien van een automatische transmissie
of een elektronisch gestuurde versnellingsbak, gebruik dan
bij voorkeur de automatische stand en trap het gaspedaal
niet bruusk of diep in.
Kies voor een soepele rijstijl
Houd afstand van de auto's voor u, rem bij voorkeur af op
de motor in plaats van het rempedaal te gebruiken en trap
het gaspedaal geleidelijk in. Als u deze aanwijzingen na-
leeft, neemt het brandstofverbruik en de CO
2
-uitstoot af en
wordt de geluidsoverlast door het verkeer beperkt.
Als het verkeer goed doorstroomt, gebruik dan vanaf een
snelheid van ongeveer 40 km/h de snelheidsregelaar (in-
dien aanwezig).
Gebruik op slimme wijze de elektrische
voorzieningen
Als bij het instappen blijkt dat de temperatuur in de auto
hoog is opgelopen, open dan alle ruiten en de ventilatie-
roosters alvorens de airconditioning in te schakelen.
Sluit vanaf een snelheid van 50 km/h de ruiten, maar laat
de ventilatieroosters geopend.
Gebruik de voorzieningen in het interieur die de tempera-
tuurstijging kunnen beperken (blinderingspaneel van het
panoramadak, zonneschermen, enz.).
Schakel de airconditioning uit zodra de gewenste tempe-
ratuur is bereikt (behalve bij auto's met een automatische
airconditioning).
Schakel de achterruitverwarming en de ontwaseming uit
zodra deze niet meer nodig zijn als deze niet automatisch
worden aangestuurd.
Schakel de stoelverwarming zo snel mogelijk uit.
Schakel de verlichting en de mistlampen uit als het zicht
voldoende is.
Laat de motor vooral 's winters na het starten niet statio-
nair warmdraaien, maar rijd zo snel mogelijk weg: uw auto
warmt sneller op als u rijdt.
Sluit als passagier zo min mogelijk multimedia-apparatuur
(DVD-speler, MP3-speler, spelcomputer, enz.) op de auto
aan om het elektriciteitsverbruik, en dus het brandstofver-
bruik, te beperken.
Koppel externe apparatuur los als u de auto verlaat.
ECO-RIJDEN
De schakelindicator adviseert u de versnelling in te scha-
kelen die het best geschikt is voor de rijomstandigheden:
volg het op het instrumentenpaneel weergegeven schakel-
advies zo snel mogelijk op.
Bij auto's met een elektronisch gestuurde versnellingsbak
of een automatische transmissie wordt de opschakelindi-
cator uitsluitend in de handmatige stand weergegeven.
11
ECO-RIJDEN
Beperk de oorzaken van een hoger
brandstofverbruik
Verdeel het gewicht evenwichtig over de auto: plaats de
zwaarste voorwerpen in de bagageruimte, zo dicht moge-
lijk bij de achterbank.
Beperk de belading en de luchtweerstand (dakdragers,
imperiaal, etsendrager, aanhanger, enz.) van uw auto.
Gebruik liever een dakkoffer.
Verwijder na gebruik de dakdragers en het imperiaal.
Vervang na de winter zo snel mogelijk de winterbanden
door zomerbanden.
Houd u aan de onderhoudsvoorschriften
Controleer regelmatig de bandenspanning (bij koude ban-
den), houd u daarbij aan de bandenspanning die staat
vermeld op de sticker op de portiersponning aan bestuur-
derszijde.
Controleer de bandenspanning met name:
- voor een lange rit,
- bij de wisseling van de seizoenen,
- als de auto gedurende langere tijd niet is gebruikt.
Vergeet niet de bandenspanning van het reservewiel en
van de wielen van de aanhanger of de caravan te contro-
leren.
Laat uw auto regelmatig onderhouden (olie verversen, olie-
lter, luchtlter en interieurlter vervangen, enz.) en houd
u daarbij aan het aan uw situatie aangepaste onderhouds-
schema van de fabrikant.
Uitvoeringen met een BlueHDi-dieselmotor: bij een storing
in het SCR-systeem stoot de auto schadelijke stoffen uit.
Ga zo spoedig mogelijk naar het CITROËN-netwerk of een
gekwaliceerde werkplaats om de uitstoot van stikstofoxi-
den terug te brengen tot onder de wettelijke normen.
Laat bij het tanken het vulpistool niet meer dan drie keer
afslaan; zo voorkomt u dat brandstof uit de tank stroomt.
U zult bij een nieuwe auto merken dat pas na 3000 km het
gemiddelde brandstofverbruik zich stabiliseert.
1
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN
12
C4-2_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2014
2-KLEURIG INSTRUMENTENPANEEL ZONDER RADIO
Meters en displays
1. Toerenteller (x 1.000 tr/min of rpm).
2. Opschakelindicator of stand van de
selectiehendel en ingeschakelde
versnelling bij een elektronisch ge-
stuurde of automatische versnel-
lingsbak.
3. Instellingen van de snelheidsrege-
laar of de snelheidsbegrenzer.
4. Digitale snelheidsmeter (km/h of mph).
5. Motorolieniveaumeter.
6. Onderhoudsintervalindicator
(km of mijl) vervolgens,
kilometertotaalteller.
Beide functies worden bij het aan-
zetten van het contact na elkaar
weergegeven.
Niveau lichtsterkte (tijdens het in-
stellen).
7. Dagteller (km of mijl).
8. Brandstofmeter en waarschuwings-
lampje minimumbrandstofniveau
(a of b afhankelijk van uitvoering).
9. Tijd.
Toetsen
A. Lichtsterkteregeling (nachtinstelling).
B. Herhaling onderhoudsinformatie.
Resetten van onderhoudsintervalin-
dicator of dagteller.
A en B. Instellen van de tijd en de een-
heden.
1
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN
13
C4-2_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2014
2-KLEURIG INSTRUMENTENPANEEL MET RADIO
Meters en displays
A. Lichtsterkteregeling (nachtinstel-
ling).
B. Herhaling onderhoudsinformatie.
Resetten van onderhoudsintervalin-
dicator of dagteller.
7. Onderhoudsintervalindicator
(km of mijl) vervolgens,
kilometertotaalteller.
Beide functies worden bij het aan-
zetten van het contact na elkaar
weergegeven.
Niveau lichtsterkte (tijdens het in-
stellen).
8. Dagteller (km of mijl).
9. Brandstofmeter en waarschuwings-
lampje minimumbrandstofniveau (a
of b, afhankelijk van de uitvoering)
10. Actieradius (km of mijl), met de
resterende hoeveelheid brandstof
(a) of met de resterende hoeveel-
heid AdBlue-additief van het SCR-
systeem (b).
Toetsen
1. Toerenteller (x 1.000 tr/min of rpm).
2. Opschakelindicator of stand van de
selectiehendel en ingeschakelde
versnelling bij een elektronisch ge-
stuurde of automatische versnel-
lingsbak.
3. Analoge snelheidsmeter (km/h of
mph).
4. Instellingen van de snelheidsrege-
laar of de snelheidsbegrenzer.
5. Digitale snelheidsmeter (km/h of
mph).
6. Motorolieniveaumeter.
1
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN
14
C4-2_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2014
INSTRUMENTENPANEEL MET KLEURINSTELLING EN RADIO OF NAVIGATIESYSTEEM
1. Toerenteller (x 1.000 tr/min of rpm).
2. Opschakelindicator of stand van de
selectiehendel en ingeschakelde
versnelling bij een elektronisch ge-
stuurde of automatische versnel-
lingsbak.
3. Analoge snelheidsmeter (km/h of
mph).
4. Instellingen van snelheidsregelaar
of snelheidsbegrenzer
5. Digitale snelheidsmeter (km/h of
mph).
6. Motorolieniveaumeter.
A. "COLOR Meters" (kleur van me-
ters): achtergrondkleur van meters
naar eigen wens instellen.
B. "COLOR Displays" (kleur van dis-
plays): achtergrondkleur van dis-
plays naar eigen wens instellen.
C. Lichtsterkteregeling (nachtinstel-
ling).
D. Herhaling onderhoudsinformatie.
Resetten van onderhoudsintervalin-
dicator of dagteller.
Meters en displays
7. Onderhoudsintervalindicator
(km of mijl) vervolgens,
kilometertotaalteller.
Beide functies worden bij het aan-
zetten van het contact na elkaar
weergegeven.
Niveau lichtsterkte (tijdens het in-
stellen).
8. Dagteller (km of mijl)
9. Brandstofmeter en waarschuwings-
lampje minimumbrandstofniveau
10. Actieradius (km of mijl), met de res-
terende hoeveelheid brandstof (a) of
de resterende hoeveelheid AdBlue-
additief van het SCR-systeem (b).
Toetsen
1
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN
15
C4-2_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2014
Toerenteller
Dichtbij het maximum toerental: scha-
kel door naar een hogere versnelling
als de streepjes van de toerenteller
rood worden en gaan knipperen.
Bij het aan- en afzetten van het
contact slaat de wijzer van de
snelheidsmeter volledig uit en
gaan alle segmenten van de
toerenteller en de brandstofme-
ter kort branden.
1
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN
16
C4-2_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2014
Controlelampjes
De controlelampjes waarschuwen de bestuurder in het geval van een storing
(waarschuwingslampje) of geven hem informatie over de werking van een sys-
teem (ingeschakeld of uitgeschakeld).
Bij het aanzetten van het contact
Als het contact wordt aangezet, gaan sommige waarschuwingslampjes enkele
seconden branden.
Zodra de motor wordt gestart, moeten deze lampjes weer uitgaan.
Als het lampje blijft branden, controleer dan voordat u gaat rijden welke functie
het betreft.
Bijbehorende waarschuwingen
Sommige lampjes gaan branden (permanent of knipperend) in combinatie met
een geluidssignaal en de weergave van een melding.
Waarschuwingslampjes
Als een van de volgende lampjes bij een draaiende motor of onder het rijden gaat
branden, wijst dit op een storing in het desbetreffende systeem en moet de be-
stuurder actie ondernemen.
Het lampje brandt op het instrumentenpaneel.
Indien uw auto voorzien is van
een display, gaat een waarschu-
wingslampje altijd branden in
combinatie met een aanvullende
melding om u te helpen bij het
opsporen van de storing.
Raadpleeg indien nodig het
CITROËN-netwerk of een ge-
kwaliceerde werkplaats.
Controlelampje brandt Oorzaak Acties / Opmerkingen
STOP
permanent, alleen
of in combinatie
met een ander
waarschuwingslampje,
een geluidssignaal en
een melding op het
display.
Dit waarschuwingslampje
brandt bij een ernstige
storing in het remsysteem,
de stuurbekrachtiging,
het motoroliecircuit of het
koelcircuit.
Zet de auto zo snel mogelijk op een
veilige plaats stil, want de motor kan
onder het rijden afslaan.
Zet het contact af en neem contact
op met het CITROËN-netwerk of een
gekwaliceerde werkplaats
Te hoge
koelvloeistoftemperatuur
permanent rood.
De temperatuur van de
koelvloeistof is te hoog.
Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats.
Wacht met het eventueel bijvullen van de
koelvloeistof tot de motor is afgekoeld.
Als het probleem zich blijft voordoen,
raadpleeg dan het CITROËN-netwerk of een
gekwaliceerde werkplaats.
1
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN
17
C4-2_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2014
Motoroliedruk permanent.
Er is een storing in de
motorsmering.
Zet de auto zo snel mogelijk stil op een
veilige plaats.
Parkeer de auto, zet het contact af en
raadpleeg het CITROËN-netwerk of een
gekwaliceerde werkplaats.
Controlelampje brandt Oorzaak Acties / Opmerkingen
Laadstroom
accu
permanent.
Er is een storing in het
laadstroomcircuit van de accu
(vervuilde of losgeraakte
accuklemmen, aandrijfriem dynamo
ontspannen of gebroken...).
Het lampje moet bij het starten van de motor
uitgaan. Parkeer de auto op een veilige plek.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een
gekwaliceerde werkplaats als dit niet het
geval is.
Remsysteem
permanent, in
combinatie met
het STOP-lampje.
Het remvloeistofniveau is te
laag.
Zet de auto zo snel mogelijk stil, in veilige
omstandigheden.
Vul het niveau bij met de door CITROËN
voorgeschreven remvloeistof.
Als het probleem zich blijft voordoen, laat het
systeem dan controleren door het CITROËN-
netwerk of een gekwaliceerde werkplaats.
+
permanent,
in combinatie
met het
storingslampje
van de elektrische
parkeerrem,
indien deze is
vrijgezet.
Er is een storing in het
remcircuit.
Zet de auto zo snel mogelijk stil, in
veilige omstandigheden.
Zet het contact af en raadpleeg
het CITROËN-netwerk of een
gekwaliceerde werkplaats.
+
permanent, in
combinatie met het
STOP-LAMPJE en
het ABS-lampje.
Er is een storing in
de elektronische
remdrukregelaar (EBD).
Zet de auto zo snel mogelijk stil, in veilige
omstandigheden.
Laat het systeem controleren door het
CITROËN-netwerk of door een gekwaliceerde werkplaats.
1
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN
18
C4-2_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2014
Controlelampje brandt Oorzaak Acties / Opmerkingen
Een of meer
portieren
geopend
permanent, bij
een snelheid lager
dan 10 km/h.
Een portier of de achterklep is
niet goed gesloten.
Sluit het desbetreffende
carrosseriedeel.
permanent in
combinatie met
een geluidssignaal,
bij een snelheid
hoger dan
10 km/h.
Gordel los*
permanent,
daarna
knipperend,
vergezeld
van een
geluidssignaal.
De bestuurder of de
passagier voorin heeft zijn
gordel niet vastgemaakt.
Rol de gordel uit en steek de gesp in de
gordelsluiting.
Dit lampje is een aanvulling
op de informatie die door de
waarschuwingslampjes in de dakconsole
wordt gegeven.
Minstens één achterpassagier
heeft zijn gordel niet
vastgemaakt.
* Afhankelijk van het land van bestemming.
Elektrische
parkeerrem
knippert.
Het aantrekken van de
elektrische parkeerrem is
onderbroken.
Het aantrekken/vrijzetten
werkt niet.
Zet de auto zo snel mogelijk stil op een
veilige plaats.
Parkeer de auto op een vlakke,
horizontale ondergrond, schakel een
versnelling in (auto met automatische
transmissie: zet de selectiehendel
in de stand P), zet het contact af en
raadpleeg het CITROËN-netwerk of een
gekwaliceerde werkplaats.
Storing
elektrische
parkeerrem
permanent.
Storing in de elektrische
parkeerrem.
Raadpleeg zo snel mogelijk
het CITROËN-netwerk of een
gekwaliceerde werkplaats.
Raadpleeg voor meer informatie
over de elektrische parkeerrem de
desbetreffende rubriek.
1
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN
19
C4-2_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2014
Controlelampje brandt Oorzaak Acties / Opmerkingen
Voet op het
rempedaal
permanent.
Het rempedaal is niet
ingetrapt.
Trap bij de elektronisch gestuurde
versnellingsbak het rempedaal in om de
motor te starten (selectiehendel in stand N).
Als u de handrem wilt vrijzetten zonder
het rempedaal in te trappen blijft dit lampje
branden.
knippert.
Als u de auto met een
elektronisch gestuurde
versnellingsbak op een helling te
lang probeert tegen te houden
door het gaspedaal in te trappen,
raakt de koppeling oververhit.
Gebruik het rempedaal en/of de
elektrisch bediende handrem.
Service
tijdelijk, in
combinatie met
een melding.
Er zijn één of meer kleine
storingen gedetecteerd
waarbij geen speciek
controlelampje gaat branden.
Identiceer de oorzaak van de storing
met behulp van de melding op het
display.
Bepaalde storingen kunt u zelf verhelpen,
zoals een geopend portier of een lege
batterij van de afstandsbediening.
Raadpleeg in andere gevallen, zoals
een storing in het controlesysteem
bandenspanning, het CITROËN-netwerk
of een gekwaliceerde werkplaats.
permanent, in
combinatie met
een melding.
Er zijn één of meer ernstige
storingen gedetecteerd
waarbij geen speciek
verklikkerlampje gaat
branden.
Identiceer de oorzaak van de storing
met behulp van de melding op het
display en raadpleeg het CITROËN-
netwerk of een gekwaliceerde
werkplaats.
permanent, in
combinatie met
het knipperen en
vervolgens blijven
branden van de
onderhoudssleutel.
Het onderhoudsinterval is
overschreden.
Alleen bij uitvoeringen met een BlueHDi-
dieselmotor.
Laat het onderhoud aan uw auto zo snel
mogelijk uitvoeren.
1
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN
20
C4-2_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2014
Controlelampje brandt Oorzaak Acties / Opmerkingen
Antiblokkeersysteem
(ABS)
permanent.
Er is een storing in het
antiblokkeersysteem.
De normale remwerking blijft behouden.
Rijd voorzichtig met lage snelheid
en raadpleeg zo snel mogelijk
het CITROËN-netwerk of een
gekwaliceerde werkplaats.
Zelfdiagnose
motor
knippert.
Er is een storing in het
motormanagementsysteem.
Kans op beschadiging van de katalysator.
Laat dit controleren door het CITROËN-netwerk
of door een gekwaliceerde werkplaats.
permanent.
Er is een storing in de
emissieregeling.
Het verklikkerlampje moet doven als de motor
wordt gestart.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een
gekwaliceerde werkplaats als dit niet het geval is.
Laag brand-
stofniveau
permanent,
in combinatie
met een
geluidssignaal en
een melding.
Als het lampje gaat branden
zit er nog ongeveer 6 liter
brandstof in de tank.
Vanaf dit moment worden de
laatste liters brandstof in de
tank aangesproken.
Ga zo snel mogelijk tanken om te
voorkomen dat u met een lege tank
strandt.
Dit controlelampje gaat elke keer na het
aanzetten van het contact branden in
combinatie met een geluidssignaal en
een melding zolang er niet voldoende
brandstof getankt is.
Dit geluidssignaal en deze melding
worden steeds vaker herhaald naarmate
het niveau "0" dichter wordt genaderd.
Inhoud brandstoftank: ongeveer 60 liter.
Rijd nooit door tot de tank helemaal leeg is,
hierdoor kunnen het emissieregelsysteem
en het injectiesysteem beschadigd raken.
1
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN
21
C4-2_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2014
Controlelampje brandt Oorzaak Acties / Opmerkingen
Voet op
koppeling**
permanent.
In de STOP-stand van het
Stop&Start-systeem wordt
de motor niet gestart als u
het koppelingspedaal slechts
gedeeltelijk intrapt.
Trap het koppelingspedaal helemaal in
zodat de motor gestart kan worden.
** Alleen bij 2-kleurig instrumentenpaneel zonder radio.
Dynamische
stabiliteits
controle
(CDS/ASR)
knippert.
Het systeem is bezig in te
grijpen.
Deze functie verbetert de aandrijving en
zorgt voor een betere koersstabiliteit.
permanent, in
combinatie met het
verklikkerlampje
van de
uitschakeltoets,
een geluidssignaal
en een melding.
Storing in het CDS-/
ASR-systeem of de Hill Start
Assist.
Laat dit nakijken door het CITROËN-
netwerk of een gekwaliceerde
werkplaats.
Stuurbekrachtiging
permanent.
Er is een storing met
betrekking tot de
stuurbekrachtiging.
Rijd voorzichtig en met lage snelheid.
Laat het systeem nakijken door het CITROËN-
netwerk of een gekwaliceerde werkplaats.
Bandenspanning
te laag
permanent.
De bandenspanning van een
of meerdere wielen is te laag.
Controleer zo snel mogelijk de
bandenspanning.
De controle dient bij voorkeur bij koude
banden te worden uitgevoerd.
+
knipperend
en vervolgens
permanent, in
combinatie met het
verklikkerlampje
Service.
Het controlesysteem voor
de bandenspanning is
defect of de sensor van een
van de wielen wordt niet
gedetecteerd.
De bandenspanning wordt niet meer
gecontroleerd.
Laat het systeem controleren door
het CITROËN-netwerk of een
gekwaliceerde werkplaats.
Bochtverlichting
knippert.
Er is een storing in de
bochtverlichting.
Laat dit controleren door het CITROËN-
netwerk of een gekwaliceerde werkplaats.
1
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN
22
C4-2_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2014
Aanwezigheid
water in
brandstof
permanent.
Er bevindt zich water in het
brandstoflter.
Risico van beschadiging van het
inspuitsysteem bij dieselmotoren.
Raadpleeg zo snel mogelijk het CITROËN-
netwerk of een gekwaliceerde werkplaats.
Roetlter
(Diesel)
permanent,
in combinatie
met een
geluidssignaal en
het bericht "Kans
op verstopping
van het roetler".
Geeft aan dat het roetlter
verstopt begint te raken.
Ga als de omstandigheden het toelaten
het roetlter regenereren door met een
snelheid van meer dan 60 km/h te rijden
tot het lampje dooft.
permanent,
in combinatie
met een
geluidssignaal
en het bericht
Additiefniveau
roetlter te laag.
Geeft aan dat het
minimumniveau van het
brandstofadditief is bereikt.
Laat het additiefreservoir zo snel mogelijk
bijvullen door het CITROËN-netwerk of
een gekwaliceerde werkplaats.
Controlelampje brandt Oorzaak Acties / Opmerkingen
Airbags
tijdelijk.
Het lampje brandt gedurende
enkele seconden en dooft als
het contact wordt aangezet.
Het lampje moet doven zodra de motor
wordt gestart.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een
gekwaliceerde werkplaats als dit niet
het geval is.
permanent.
Er is een storing in
een van de airbags
of de pyrotechnische
gordelspanners.
Laat dit controleren door het CITROËN-
netwerk of een gekwaliceerde
werkplaats.
1
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN
23
C4-2_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2014
Controlelampje brandt Oorzaak Acties / Opmerkingen
Additief
AdBlue
®
(BlueHDi-
dieselmotor)
permanent zodra
het contact is
aangezet, in
combinatie met
een geluidssignaal
en een melding
van het aantal
kilometers dat u
nog kunt rijden.
De actieradius ligt tussen de
600 en 2400 km.
Laat het AdBlue
®
-reservoir snel bijvullen:
neem contact op met het CITROËN-
netwerk of een gekwaliceerde
werkplaats of vul zelf het reservoir bij.
Raadpleeg daarvoor de desbetreffende
rubriek.
+
knippert, in
combinatie met
het branden
van het
verklikkerlampje
SERVICE, een
geluidssignaal
en een melding
van het aantal
kilometers dat u
nog kunt rijden.
De actieradius ligt tussen de
0 en 600 km.
Laat het AdBlue
®
-reservoir zo snel
mogelijk bijvullen om storingen
te voorkomen: neem contact op
met het CITROËN-netwerk of een
gekwaliceerde werkplaats of vul zelf
het reservoir bij. Raadpleeg daarvoor de
desbetreffende rubriek.
knippert, in
combinatie met
het branden
van het
verklikkerlampje
SERVICE, een
geluidssignaal
en een melding
dat starten niet is
toegestaan.
Het AdBlue
®
-reservoir is
leeg: het starten van de
motor wordt geblokkeerd
door het wettelijk verplichte
startblokkeringssysteem.
Om de motor te kunnen starten
moet u het AdBlue
®
-reservoir (laten)
bijvullen: neem contact op met het
CITROËNnetwerk of een gekwaliceerde
werkplaats of vul zelf het reservoir bij.
Raadpleeg daarvoor de desbetreffende
rubriek.
U moet het additiefreservoir bijvullen met
minimaal 3,8 liter AdBlue
®
.
1
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN
24
C4-2_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2014
Controlelampje brandt Oorzaak Acties / Opmerkingen
+
+
SCR-
emissieregelsysteem
(BlueHDi-
dieselmotor)
permanent zodra het
contact is aangezet,
in combinatie met
het branden van
het verklikkerlampje
SERVICE en het
verklikkerlampje
zelfdiagnose motor,
een geluidssignaal
en een melding
met betrekking tot
een storing in het
emissieregelsysteem.
Er is een storing in het SCR-
emissieregelsysteem.
Deze waarschuwing verdwijnt zodra de
uitstoot van uitlaatgassen weer aan de
normen voldoet.
knippert zodra
het contact is
aangezet, in
combinatie met
het branden
van het
verklikkerlampje
SERVICE en het
verklikkerlampje
zelfdiagnose
motor, een
geluidssignaal en
een melding met
betrekking tot de
actieradius.
De actieradius ligt tussen de
0 en 1100 km.
Raadpleeg zo snel mogelijk
het CITROËN-netwerk of een
gekwaliceerde werkplaats om
storingen te voorkomen.
knippert zodra
het contact is
aangezet, in
combinatie met
het branden
van het
verklikkerlampje
SERVICE en het
verklikkerlampje
zelfdiagnose
motor, een
geluidssignaal
en een melding
dat starten niet is
toegestaan.
U hebt de toegestane
actieradius overschreden:
het starten van de motor
wordt geblokkeerd door het
startblokkeringssysteem.
Neem verplicht contact op met
het CITROËN-netwerk of een
gekwaliceerde werkplaats om de motor
weer te kunnen starten.
1
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN
25
C4-2_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2014
Controlelampjes ingeschakelde functies
De volgende controlelampjes geven aan dat de desbetreffende functie is ingeschakeld.
Het lampje kan branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display.
Controlelampje brandt Oorzaak Acties / Opmerkingen
Richtingaanwijzer
links
knippert, met
geluidssignaal.
Als u de lichtschakelaar
omlaag beweegt.
Richtingaanwijzer
rechts
knippert, met
geluidssignaal.
Als u de lichtschakelaar
omhoog beweegt.
Alarmknipperlichten
knippert, met
geluidssignaal.
De schakelaar voor de
alarmknipperlichten op het
dashboard is ingedrukt.
De richtingaanwijzers links en rechts
en de bijbehorende verklikkerlampjes
knipperen tegelijkertijd.
Parkeerlichten permanent.
De lichtschakelaar staat in de
stand "Parkeerlichten".
Dimlicht permanent.
De lichtschakelaar staat in de
stand "Dimlicht" of in de stand
"AUTO" (bij weinig buitenlicht).
Grootlicht permanent.
Als u de lichtschakelaar naar
u toe trekt.
Trek nogmaals aan de lichtschakelaar
om terug te schakelen naar dimlicht.
Mistlampen
vóór
permanent.
De mistlampen vóór zijn
ingeschakeld met de ring van
de lichtschakelaar.
Draai de ring van de lichtschakelaar
twee standen naar achteren om de
mistlampen vóór uit te schakelen.
Mistachterlichten
permanent.
De mistachterlichten zijn
ingeschakeld.
Draai de ring naar achteren om de
mistachterlichten uit te schakelen.
1
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN
26
C4-2_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2014
Controlelampje brandt Oorzaak Acties / Opmerkingen
Handrem permanent.
De handrem is aangetrokken
of niet goed vrijgezet.
Zet de handrem vrij zodat het
controlelampje uitgaat; trap het
rempedaal in.
Houd u aan de veiligheidsvoorschriften.
Raadpleeg de rubrieken "Handrem"
en "Elektrische parkeerrem" voor meer
informatie over de handrem.
Elektrische
parkeerrem
permanent.
De elektrische parkeerrem is
aangetrokken.
Zet de elektrische parkeerrem vrij zodat
het verklikkerlampje uitgaat: trap het
rempedaal in en trek aan de hendel van
de elektrische parkeerrem.
Houd u aan de veiligheidsvoorschriften.
Raadpleeg het hoofdstuk "Rijden" voor
meer informatie over de elektrische
parkeerrem.
Uitschakeling
van de
automatische
werking van
de elektrische
parkeerrem
permanent.
De functies "automatisch
aantrekken" (bij het
afzetten van de motor) en
"automatisch ontgrendelen"
zijn uitgeschakeld of werken
niet.
Activeer de functie (volgens land van
bestemming) via het conguratiemenu
van de auto of raadpleeg het
CITROËN-netwerk of een
gekwaliceerde werkplaats.
Voorgloeien
dieselmotor
permanent.
De sleutel staat in de tweede
stand (contact) van het
contactslot.
Wacht met starten tot het controlelampje
uitgaat.
De wachttijd is afhankelijk van de
weersomstandigheden (in extreme
gevallen 30 seconden).
Als de motor niet wil aanslaan, zet dan
het contact af. Zet het contact dan weer
aan en wacht opnieuw tot het lampje
uitgaat voordat u de motor start.
1
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN
27
C4-2_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2014
Airbag aan
passagierszijde
permanent op het
display van de
verklikkerlampjes
voor de
veiligheidsgordels
en de airbag
vóór aan
passagierszijde.
De schakelaar in het
dashboardkastje staat in de
stand "ON".
De passagiersairbag vóór is
geactiveerd.
Plaats in dit geval geen kinderzitje
met de rug in de rijrichting op de
stoel van de voorpassagier.
Zet de schakelaar in de stand "OFF"
om de passagiersairbag vóór uit te
schakelen.
In dit geval kunt u een kinderzitje met de
rug in de rijrichting plaatsen.
Controlelampje brandt Oorzaak Acties / Opmerkingen
Stop & Start
permanent.
Het Stop & Start-systeem
heeft de motor in de
STOP-stand gezet
(verkeerslicht, stopbord,
opstopping, enz.).
Het lampje gaat uit en de motor wordt
automatisch gestart als u wilt wegrijden.
knippert enkele
seconden en gaat
dan uit.
De STOP-stand is nu niet
beschikbaar.
of
De motor wordt automatisch
in de START-stand gezet.
Raadpleeg voor meer informatie over
de bijzonderheden van de STOP- en
START-stand de rubriek "Stop & Start".
Parkeerplaatsassistent
permanent.
De parkeerplaatsassistent is
geselecteerd.
Bedien de richtingaanwijzer naar de kant
waar u een parkeerplaats wilt meten en
zorg dat u niet harder dan 20 km/h rijdt.
Er verschijnt een bericht op het display
als de meting klaar is.
Automatische
ruitenwissers
permanent.
De ruitenwisserschakelaar is
naar beneden bewogen.
De automatische stand van de
ruitenwissers vóór is geactiveerd.
Beweeg om de automatische stand
van de ruitenwissers te deactiveren de
hendel omlaag of zet de hendel in een
andere stand.
Dimmer
dashboardverlichting
permanent.
De lichtsterkte wordt
ingesteld.
U kunt de lichtsterkte instellen van
1 tot 16.
1
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN
28
C4-2_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2014
Verklikkerlampjes uitgeschakelde functies
De volgende verklikkerlampjes geven aan dat de desbetreffende functie handmatig is uitgeschakeld.
Soms klinkt er ook een geluidssignaal en verschijnt er een bericht op het multifunctionele display.
Controlelampje brandt Oorzaak Acties / Opmerkingen
Passagiersairbag
permanent, op
het display van de
verklikkerlampjes
voor de
veiligheidsgordels
en de airbag vóór
aan passagierszijde.
De schakelaar in het
dashboardkastje staat in de
stand "OFF".
De airbag vóór aan
passagierszijde is
uitgeschakeld.
Zet de schakelaar in de stand "ON" om
de airbag vóór aan passagierszijde in te
schakelen.
Bevestig in dit geval op deze zitplaats
geen kinderzitje met de rug in de
rijrichting.
1
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN
29
C4-2_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2014
Motorolieniveaumeter*
Een controle van het olieniveau
is alleen betrouwbaar als de
auto op een vlakke, horizontale
ondergrond staat en de motor
minstens 30 minuten niet heeft
gedraaid.
Olieniveau correct
Als het motorolieniveau te laag is gaat
"OIL" knipperen of wordt een mel-
ding weergegeven in combinatie met
het branden van het verklikkerlampje
Service en een geluidssignaal.
Controleer het olieniveau met de peil-
stok. Als blijkt dat het olieniveau te laag
is, moet olie worden bijgevuld om te
voorkomen dat ernstige motorschade
ontstaat.
Raadpleeg de rubriek "Niveaus contro-
leren".
Storing van de
motorolieniveaumeter
Als de motorolieniveaumeter niet werkt,
wordt het motoroliepeil niet meer ge-
controleerd.
Zolang het systeem niet werkt, moet
u het motoroliepeil controleren met de
peilstok in de motorruimte.
Raadpleeg de rubriek "Niveaus contro-
leren".
Te weinig olie
Als er een storing is van de motorolie-
niveaumeter gaat "OIL--" knipperen of
wordt een melding weergegeven.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of
een gekwaliceerde werkplaats.
Bij uitvoeringen met een motorolieni-
veaumeter worden bij het aanzetten
van het contact zowel het motorolieni-
veau als de onderhoudsindicator weer-
gegeven.
* Volgens uitvoering.
1
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN
30
C4-2_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2014
Onderhoudsintervalindicator
Dit systeem geeft aan hoeveel kilome-
ter u nog verwijderd bent van de eerst-
volgende onderhoudscontrole volgens
het onderhoudsschema van de fabri-
kant.
Deze afstand wordt berekend vanaf
de laatste nulstelling van de onder-
houdsintervalindicator op basis van de
afgelegde afstand en de verstreken tijd
sinds de laatste onderhoudscontrole.
Bij uitvoeringen met een BlueHDi-
dieselmotor kan, afhankelijk van het
land van bestemming, ook de vervuiling
van de motorolie invloed hebben op de
berekende afstand tot de volgende on-
derhoudscontrole.
De afstand tot de eerstvolgende
beurt is meer dan 3000 km
Als het contact wordt aangezet, ver-
schijnt er geen onderhoudsinformatie
in het midden van het display.
De afstand tot de eerstvolgende
beurt is 1000 tot 3000 km
Als het contact wordt aangezet, gaat
gedurende enkele seconden de on-
derhoudssleutel branden. De kilome-
terteller of een signalering midden op
het instrumentenpaneel geeft de reste-
rende kilometers tot de eerstvolgende
onderhoudscontrole aan.
Voorbeeld: de afstand tot de eerstvol-
gende onderhoudscontrole bedraagt
2800 km.
Als het contact wordt aangezet, geeft
het display een paar seconden het vol-
gende aan:
De afstand tot de eerstvolgende
beurt is minder dan 1000 km
Voorbeeld: de afstand tot de eerstvol-
gende onderhoudscontrole bedraagt
900 km.
Als het contact wordt aangezet, geeft
het display een paar seconden het vol-
gende aan:
Enkele seconden na het aanzetten van
het contact verdwijnt de sleutel; de
teller geeft weer de kilometerstand en
de stand van de dagteller aan.
Enkele seconden na het aanzetten
van het contact treedt de kilometertel-
ler weer in werking en blijft de sleutel
branden om aan te geven dat er bin-
nenkort onderhoudswerkzaamheden
uitgevoerd moeten worden.
1
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN
31
C4-2_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2014
De afstand tot de eerstvolgende
beurt is overschreden
Als het contact wordt aangezet, gaat
gedurende enkele seconden de sleutel
knipperen om aan te geven dat de on-
derhoudswerkzaamheden zo spoedig
mogelijk uitgevoerd moeten worden.
Voorbeeld: u hebt de afstand tot de
eerstvolgende onderhoudsbeurt met
300 km overschreden.
Als het contact wordt aangezet, geeft
het display een paar seconden het vol-
gende aan:
Enkele seconden na het aanzetten
van het contact treedt de kilometertel-
ler weer in werking en blijft de sleutel
branden.
De sleutel kan ook gaan bran-
den als het interval in tijd sinds
de laatste onderhoudscontrole,
zoals vermeld in het onder-
houdsschema van de fabrikant,
is overschreden.
Bij uitvoeringen met een
BlueHDi-dieselmotor kan de
sleutel ook eerder gaan bran-
den, in verband met de mate
van vervuiling van de motorolie.
Deze vervuiling is afhankelijk
van het gebruiksomstandighe-
den van de auto.
Onderhoudsintervalindicator
resetten
Resetten is niet mogelijk als de
onderhoudsinformatie wordt op-
gevraagd.
Als u na deze handeling de accu
wilt loskoppelen, vergrendel dan
de auto en wacht minimaal 5 mi-
nuten. Het op 0 zetten van de
onderhoudsintervalindicator zal
anders niet worden opgeslagen.
Opnieuw weergeven van de
onderhoudsinformatie
U kunt op elk moment de onderhouds-
informatie weergeven.
F Druk kort op de knop voor de nul-
stelling van de dagteller ".../000".
De onderhoudsinformatie wordt en-
kele seconden weergegeven.
Na elke onderhoudsbeurt moet de on-
derhoudsintervalindicator weer op nul
gezet worden.
Als u zelf het onderhoud aan uw auto
hebt uitgevoerd, moet u de volgende
procedure volgen:
F zet het contact af,
F druk op de resetknop van de dagtel-
ler ".../000" en houd deze ingedrukt,
F zet het contact aan; de kilometertel-
ler begint terug te tellen,
F laat de knop los als het display "=0"
aangeeft en de sleutel verdwijnt.
Bij uitvoeringen met een BlueHDi-
dieselmotor gaat deze waarschuwing,
zodra het contact is aangezet, verge-
zeld van het permanent branden van
het verklikkerlampje "Service".
1
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN
32
C4-2_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2014
Kilometerteller/dagteller
De kilometerteller en dagteller worden
gedurende 30 seconden weergegeven
bij het afzetten van het contact, bij het
openen van het bestuurdersportier en
bij het vergrendelen en ontgrendelen
van de auto.
Dagteller
Kilometerteller
Tijd instellen op
instrumentenpaneel zonder
radio
Gebruik de toetsen A en B om het
klokje in te stellen op het tweekleurige
instrumentenpaneel zonder radio; voer
de onderstaande handelingen in de
aangegeven volgorde uit:
F druk A en B tegelijkertijd in: de mi-
nuten knipperen,
F druk op A om de minuten vooruit te
verstellen en op B om de minuten
achteruit te verstellen,
F druk A en B tegelijkertijd in: de uren
knipperen,
F druk op A om de uren vooruit te ver-
stellen en op B om de uren achteruit
te verstellen,
F druk A en B tegelijkertijd in: 24 H of
12 H wordt knipperend weergegeven,
F druk A of B om het formaat van de
weergave te wijzigen,
F druk A en B tegelijkertijd in om de
functie voor het instellen van de tijd
te verlaten.
Na ongeveer 30 seconden gaat het
klokje over op de normale weergave.
De kilometerteller geeft de totale kilo-
meterstand van de auto aan.
De dagteller geeft afgelegde afstand
weer sinds de laatste keer dat de be-
stuurder de teller op 0 heeft gezet.
F Druk bij aangezet contact op deze
knop en houd deze ingedrukt tot de
dagteller op 0 staat.
Gebruik de knoppen A en B om de een-
heden in te stellen op het tweekleurige
instrumentenpaneel zonder autoradio;
voer de onderstaande handelingen in
de aangegeven volgorde uit:
F houd A en B tegelijkertijd geduren-
de drie seconden ingedrukt: km/h of
mph knippert,
F druk op A of B om de eenheden te
wijzigen,
F druk A en B tegelijkertijd in om deze
functie te verlaten.
Na ongeveer 30 seconden gaat het
display weer over op de normale weer-
gave.
Eenheden op instrumentenpaneel
zonder radio instellen
Tijd en eenheden op
multifunctioneel display
instellen
De overige instrumentenpanelen zijn
allemaal gekoppeld aan een audio-
installatie met een multifunctioneel dis-
play. Raadpleeg het gedeelte over het
desbetreffende display.
1
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN
33
C4-2_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2014
Met dit systeem kan de verlichting van bepaal-
de displays worden uitgeschakeld voor een
rustiger beeld tijdens nachtelijke ritten.
Op het instrumentenpaneel blijft de rijsnelheid,
de weergave van de gekozen versnelling van
de elektronisch gestuurde versnellingsbak of
automatische versnellingsbak en de informatie
van de snelheidsregelaar/-begrenzer (indien
ingeschakeld) verlicht; dat geldt ook voor de
waarschuwing "minimumbrandstofniveau", in-
dien van toepassing.
De black-panelfunctie wordt uitgeschakeld als
er een waarschuwingsmelding wordt doorge-
geven en bij het wijzigen van functies of instel-
lingen.
Black-panelfunctie (donker scherm)
Inschakelen
F Druk, als de verlichting brandt, op
deze knop om de black-panelfunc-
tie in te schakelen.
F Druk nogmaals op de knop om de
dashboardverlichting weer volledig
in te schakelen.
U kunt de lichtsterkte van de dashboard-
verlichting handmatig aanpassen aan het
licht van de omgeving. De lichtsterkterege-
ling werkt alleen als de verlichting van de
auto is ingeschakeld, in de nachtstand.
Lichtsterkteregeling
Actief
F Druk op de knop A om de lichtsterk-
te te veranderen.
F Laat de knop los als de verlichting
de zwakste stand heeft bereikt en
druk de knop opnieuw in om de ver-
lichting weer feller te maken.
of
F Laat de knop los als de verlichting
de sterkste stand heeft bereikt en
druk de knop opnieuw in om de ver-
lichting weer zwakker te maken.
F Laat de knop los zodra de gewenste
lichtsterkte is bereikt.
Uitgeschakeld
De lichtsterkteregeling werkt niet als de
verlichting van de auto uitgeschakeld is
of in de dagstand staat (dagrijverlich-
ting ingeschakeld).
U kunt de lichtsterkte ook regelen door
het knopje B links op het stuur te ver-
draaien:
F omhoog; de verlichting wordt zwak-
ker,
F omlaag; de verlichting wordt feller.
Het controlelampje en het licht-
sterkteniveau worden tijdens
het instellen in het midden op
het instrumentenpaneel aan-
gegeven; er zijn 16 verschillende licht-
sterkteniveaus beschikbaar.
1
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN
34
C4-2_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2014
U kunt op het instrumentenpaneel de
kleur van de meters (toets A) afzonder-
lijk van de displays (toets B) instellen.
U kunt kiezen uit 5 verschillende kleur-
stellingen tussen wit en blauw.
F Druk de desbetreffende toets een
paar keer achter elkaar in tot de ge-
wenste kleur is bereikt.
Via dit menu kunt u de weergave van
geluiden instellen. Er zijn 4 verschillen-
de settings die zijn ingedeeld naar aard
en omstandigheden (waarschuwingen,
bevestigingen, weigeringen, richting-
aanwijzers, vergeten verlichting, "sleu-
tel in slot" enz.).
Kleuren van
instrumentenpaneel instellen
Geluiden instellen
Bij een instrumentenpaneel met
kleurinstelling in combinatie
met een autoradio of een
navigatiesysteem
F Druk op de toets "MENU" om naar
het algemene menu te gaan.
F Selecteer het menu "Persoonlijke
instellingen - Conguratie" en be-
vestig uw keuze.
F Selecteer "Geluidkeuze" en beves-
tig uw keuze.
F Selecteer de door u gewenste set-
ting en bevestig uw keuze.
F Sla de wijzigingen op met "OK".
Voer deze handelingen omwille
van de veiligheid alleen uit als
de auto helemaal stilstaat.
2 2
MULTIFUNCTIONELE DISPLAYS
35
C4-2_nl_Chap02_ecran-multifonction_ed01-2014
MONOCHROOM DISPLAY A
Weergave op het display
Dit display kan de volgende informatie
weergeven:
- de tijd,
- de datum,
- de buitentemperatuur (er verschijnt
een melding bij kans op gladheid),
- de geluidsbron waarnaar geluisterd
wordt,
- de boordcomputerfuncties (zie het
einde van dit hoofdstuk).
- de waarschuwingsmeldingen,
- de conguratiemenu's van het dis-
play en de uitrusting van de auto.
Druk op het bedieningspaneel van de
audio-installatie op:
F de toets "MENU" voor toegang tot
het algemene menu,
F de toets "5" of "6" om door de
items op het display te scrollen,
F de toets "7" of "8" om de waarde
van een instelling te wijzigen,
F de toets "A" om de permanent
weergegeven toepassing te wijzi-
gen (boordcomputer, audio...),
F de toets "OK" om te bevestigen,
of
F de toets "Terug" om de uitgevoer-
de handeling af te breken.
Toetsen
F Druk op de toets "MENU" om het
algemene menu weer te geven en
op de toets "5" of "6" om door de
items op het display te scrollen:
- "RADIO",
- "MEDIA",
- "BOORDCOMP",
- "DATUM EN TIJD",
- "TALEN",
- "PARAMETERS AUTO".
F Druk op de toets "OK" om het ge-
wenste menu te selecteren.
Algemeen menu
Radio / Media
Als de radio is ingeschakeld kunt u via
het menu "RADIO" of "MEDIA" de func-
ties van de radio (RDS, RadioText) in-
en uitschakelen. Tevens kunt u kiezen
op welke manier de media moeten wor-
den afgespeeld (normaal, willekeurig
afspelen, herhalen).
Raadpleeg, voor meer informatie over
de functies "RADIO" en "MEDIA" het
hoofdstuk "Audio / Datacommunicatie".
2 2
MULTIFUNCTIONELE DISPLAYS
36
C4-2_nl_Chap02_ecran-multifonction_ed01-2014
Als u het menu "BOORDCOMP" se-
lecteert, kunt u de status van de ver-
schillende functies weergegeven
(ingeschakeld, uitgeschakeld, storing).
Boordcomputer
Datum en tijd
Als u het menu "DATUM EN TIJD" se-
lecteert, kunt u de volgende parame-
ters instellen:
- jaar,
- maand,
- dag,
- uren,
- minuten,
- tijdsaanduiding in 12 of 24 uur.
F Selecteer een parameter en druk op
de toets "7" of "8" om de waarde
te wijzigen.
F Druk op de toets "5" of "6" om de
vorige of volgende parameter te se-
lecteren.
F Druk op de toets "OK" om de gewij-
zigde waarde op te slaan en terug
te keren naar het vorige scherm of
druk op de toets "Terug" om de uit-
gevoerde handeling af te breken.
Talen
Als u het menu "TALEN" selecteert,
kunt u vervolgens uit een lijst de taal
van de teksten op het display kiezen.
Om veiligheidsredenen mag
de bestuurder het multifunctio-
nele display uitsluitend bedie-
nen als de auto stilstaat.
Parameters van de auto
Als u het menu "PARAM AUTO" selec-
teert, kunt u de volgende functies in- en
uitschakelen:
- "PARKEERREM" (Elektrisch be-
diende handrem; zie het hoofdstuk
"Rijden"),
- "BOCHTVERL" (Bochtverlichting;
zie het hoofdstuk "Zicht"),
- "AUTOM KOPL" (Automatische ver-
lichting; zie het hoofdstuk "Zicht"),
- "AUTO RW ACHTER" (Ruitenwisser
achter gekoppeld aan het inschake-
len van de achteruit; zie het hoofd-
stuk "Zicht"),
- "FOLLOW ME HOME" (Automatische
"follow me home"-verlichting; zie het
hoofdstuk "Zicht"),
- "ELEKTR A KLEP" (Alleen achter-
klep ontgrendelen; zie het hoofd-
stuk "Toegang tot de auto"),
- "ALLEEN CABINE" (Selectief
ontgrendelen; zie het hoofdstuk
"Toegang tot de auto"),
- "DAGRIJVERLICHTING"
Dagrijverlichting; zie het hoofdstuk
"Zicht").
2 2
MULTIFUNCTIONELE DISPLAYS
37
C4-2_nl_Chap02_ecran-multifonction_ed01-2014
MONOCHROOM DISPLAY C
Weergave op het display
Dit display kan de volgende informatie
weergeven:
- de tijd,
- de datum,
- de buitentemperatuur (de tempera-
tuur knippert bij kans op gladheid),
- de parkeerhulp,
- de parkeerplaatsassistent,
- de geluidsbron waarnaar geluisterd
wordt,
- de informatie van de telefoon of de
handsfree kit,
- informatie van de boordcomputer
(zie het einde van dit hoofdstuk).
- de waarschuwingsmeldingen,
- de conguratiemenu's van het dis-
play en de uitrusting van de auto.
Druk op het bedieningspaneel van de
audio-installatie op:
F de toets "A" om te kiezen tussen
weergave van de audio-informatie
op een volledig scherm of de ge-
combineerde weergave van de au-
diogegevens en de informatie van
de boordcomputer,
F de toets "MENU" voor toegang tot
het hoofdmenu,
F de toets "5" of "6" om door de
items op het display te scrollen,
F de toets "7" of "8" om de waarde
van een instelling te wijzigen,
F de toets "OK" om te bevestigen,
of
F de toets "Terug" om de uitgevoer-
de handeling af te breken.
Toetsen
F Druk op de toets "MENU" om het
algemene menu weer te geven:
- "Multimedia",
- "Telefoon",
- "Boordcomputer",
- "Bluetooth-verbinding".
-
"Persoonlijke instellingen - Conguratie".
F Druk op de toets "7" of "8" om het
gewenste menu te selecteren en
bevestig door op de toets "OK" te
drukken.
Hoofdmenu
Menu "Multimedia"
Als de radio is ingeschakeld, kunt u
via dit menu de functies van de radio
(RDS, Volgsysteem digitale zender,
FM,RadioText (TXT)) in- of uitschake-
len en kunt u kiezen op welke manier
de media moet worden afgespeeld
Normaal,Willekeurig, Willekeurig alle
media, Herhalen).
Raadpleeg voor meer informatie over
de functie "Multimedia" het hoofdstuk
"Audio / Datacommunicatie".
2 2
MULTIFUNCTIONELE DISPLAYS
38
C4-2_nl_Chap02_ecran-multifonction_ed01-2014
Parameters van de auto instellen
Via dit menu kunnen verschillende sys-
temen van de auto in- en uitgeschakeld
worden:
- "Toegang tot de auto" (zie hoofd-
stuk "Toegang tot de auto") :
"Afstandsbed." (Alleen bestuur-
dersportier ontgrendelen),
"Alleen a.klep ontgrendelen"
(Alleen achterklep ontgrendelen).
Menu "Telefoon"
Als de radio is ingeschakeld en dit
menu is geselecteerd, kunt u de adres-
boeken van de telefoon opvragen.
Raadpleeg, voor meer informatie over
de functie "Telefoon" het hoofdstuk
"Audio / Datacommunicatie".
Via dit menu kunt u informatie over het
functioneren van de auto raadplegen.
Logboek waarschuwingsmeldingen
Deze functie herhaalt de status- en
waarschuwingsmeldingen van de func-
ties (aan, uit of defect) door ze ach-
tereenvolgens op het multifunctionele
display te laten verschijnen.
F Druk op de toets "MENU" om het
algemene menu weer te geven.
F Druk op de dubbele pijlen en ver-
volgens op de toets "OK" om het
menu Boordcomputer te selecte-
ren.
F
Selecteer in het menu Boordcomputer
de functie "Logboek waarschuw." en be-
vestig uw keuze.
Menu "Bluetooth-
verbinding"
Menu "Boordcomputer"
Als de audio-installatie is ingeschakeld,
kunt u via dit menu een Bluetooth ap-
paraat aankoppelen (telefoon, medi-
aspeler) en de aansluitmodus ervan
instellen (handsfree, audiobestanden
lezen).
Voor meer informatie over "Bluetooth-
verbinding", zie het hoofdstuk "Audio /
Datacommunicatie".
Menu "Persoonlijke
instellingen -
Configuratie"
Als dit menu is geselecteerd, hebt u
toegang tot de volgende functies:
- "Parameters van auto deniëren",
- "Taalkeuze",
- "Conguratie beeldscherm",
- "Geluidkeuze".
2 2
MULTIFUNCTIONELE DISPLAYS
39
C4-2_nl_Chap02_ecran-multifonction_ed01-2014
F Druk op de toets "7" of "8" om de
gewenste waarde in te stellen (15,
30 of 60 seconden) en druk op de
toets "OK" om te bevestigen.
F Druk op de toets "5" of "6" en ver-
volgens op "OK" om "OK" te se-
lecteren en te bevestigen of op de
toets "Terug" om de uitgevoerde
handeling af te breken.
Voorbeeld: instellen van de tijdsduur
van de follow me home-verlichting
F Druk op de toets " 7" of "8" om het
menu "Parameters van auto deni-
eren" te selecteren en bevestig uw
keuze met "OK".
F Druk op de toets "5" of "6" om het
item "Comfortverlichting" te selecte-
ren, druk dan op "OK" en herhaal dit
om "Follow me home-verlichting" te
selecteren.
- "Hulp bij het rijden" :
"Automatische parkeerrem"
(Elektrisch bediende handrem;
zie hoofdstuk "Rijden"),
"Auto RW achter"
(Achterruitenwisser gekoppeld
aan de achteruit; zie hoofdstuk
"Zicht"),
"Opgeslagen snelheden"
(Opslaan van de snelheden; zie
hoofdstuk "Rijden").
- "Verlichting" (Zie hoofdstuk "Zicht") :
"Bochtverlichting" (Meedraaiende
koplampen / statische bochtver-
lichting),
"Dagrijverlichting"
(Dagrijverlichting).
- "Comfortverlichting" (Zie hoofdstuk
"Zicht") :
"Follow me home-verlichting"
(Follow me home-verlichting),
"Instapverlichting"
(Instapverlichting buitenzijde /
binnenzijde).
2 2
MULTIFUNCTIONELE DISPLAYS
40
C4-2_nl_Chap02_ecran-multifonction_ed01-2014
Taalkeuze
Als dit menu is geselecteerd, kan de
taal van de weergave van het display
worden geselecteerd uit een lijst van
talen.
Voer deze handelingen omwille
van de veiligheid alleen uit als
de auto helemaal stilstaat.
Conguratie display
Via dit menu hebt u toegang tot de vol-
gende parameters:
- "Keuze van eenheden".
- "Datum en tijd instellen",
- "Instellingen display",
- "Lichtsterkte".
Geluidkeuze
Via dit menu kunt u de weergave van
geluiden instellen. Er zijn 4 verschillen-
de settings die zijn ingedeeld naar aard
en omstandigheden (waarschuwingen,
bevestigingen, weigeringen, richting-
aanwijzers, vergeten verlichting, "sleu-
tel in slot" enz.).
Datum en tijd instellen
F Druk op de toets "7" of "8" om het
menu "Conguratie beeldscherm"
te selecteren en druk vervolgens op
de toets "OK".
F Druk op de toets "5" of "6" om de
regel "Datum en tijd instellen" te se-
lecteren en druk vervolgens op de
toets "OK".
F Druk op de toets "7" of "8" om de
in te stellen parameter te selecte-
ren. Bevestig uw keuze door op de
toets "OK" te drukken, stel de para-
meter in en bevestig nogmaals uw
keuze om de wijziging op te slaan.
F Stel de parameters één voor één in
door uw keuze te bevestigen met de
toets "OK".
F Druk op de toets "5" of "6", vervol-
gens op de toets "OK" om het vakje
"OK" te selecteren en bevestig uw
keuze of druk op de toets "Terug"
om de handeling af te breken.
2 2
MULTIFUNCTIONELE DISPLAYS
41
C4-2_nl_Chap02_ecran-multifonction_ed01-2014
KLEURENDISPLAY
Kies op het bedieningspaneel van het
navigatiesysteem een van de volgende
functies:
F druk op de toets "RADIO",
"MUSIC", "NAV", "TRAFFIC",
"PHONE" of "SETUP" om toegang
te krijgen tot het desbetreffende
menu,
F draai aan de knop A om een functie
of een item in een lijst te selecteren,
F druk op de toets B om de selectie te
bevestigen,
of
F druk op de toets "Terug" om de
uitgevoerde handeling af te breken
en terug te keren naar het vorige
scherm.
Wanneer u herhaalde malen op de
toets C "MODE" drukt, kunt u de vol-
gende schermen oproepen:
- "RADIO / MEDIA"*,
- "TELEFOON"*,
- "KAARTWEERGAVE OP
VOLLEDIG SCHERM"*,
- "KAARTWEERGAVE IN
VENSTERFORMAAT"*,
- "BOORDCOMPUTER".
Toetsen Menu "SETUP"
F Druk op de toets "SETUP" om naar
het conguratiemenu te gaan:
- "Geluiden kiezen",
- "Conguratie display",
- "Gesproken berichten instellen".
- "Taalkeuze",
- "Parameters auto",
- "Logboek waarschuwingen".
Verander, omwille van de vei-
ligheid, de scherminstellingen
uitsluitend als de auto helemaal
stilstaat.
Weergave op het display
Afhankelijk van de context, toont het
display de volgende informatie:
- de tijd,
- de datum,
- de hoogte,
- de buitentemperatuur (bij kans op
gladheid knippert de weergegeven
temperatuur),
- de parkeerhulp,
- de parkeerplaatsassistent,
- de audiofuncties,
- de adresboeken en de overige ge-
gevens van de telefoon,
- de informatie van het geïntegreerde
navigatiesysteem,
- de boordcomputer,
- waarschuwingsmeldingen,
- menu's voor het instellen van het
display, het navigatiesysteem en de
uitrusting van de auto
* Raadpleeg voor meer informatie over
deze functies de rubriek "Audio en da-
tacommunicatie".
2 2
MULTIFUNCTIONELE DISPLAYS
42
C4-2_nl_Chap02_ecran-multifonction_ed01-2014
Geluiden instellen
Via dit menu kunt u de weergave van
geluiden instellen. Er zijn 4 verschillen-
de settings die zijn ingedeeld naar aard
en omstandigheden (waarschuwingen,
bevestigingen, weigeringen, richting-
aanwijzers, vergeten verlichting, "sleu-
tel in slot" enz.).
Weergave instellen
Via dit menu kunt u de kleurstelling
voor uw scherm aanpassen, de licht-
sterkte, de datum en tijd instellen en
de afstandseenheid (km of miles), het
verbruik (l/100 km, mpg of km/l) en de
temperatuur (°Celsius of °Fahrenheit)
bepalen.
Instellen van de gesproken
berichten
Via dit menu kunt u het volume van de
navigatie-instructies instellen en een
keuze maken uit een mannen- of vrou-
wenstem.
Datum en tijd instellen
- Druk op SETUP.
- Selecteer "Conguratie display" en
bevestig uw keuze.
- Selecteer "Datum en tijd instellen"
en bevestig uw keuze.
Als u "Aanpassing minuten op GPS"
selecteert, worden de minuten automa-
tisch afgestemd op de via de satelliet
ontvangen tijd.
- Selecteer de in te stellen parame-
ter. Bevestig uw keuze door op OK
te drukken, stel de parameter in en
bevestig nogmaals uw keuze om de
wijziging op te slaan.
- Stel de parameters één voor één in.
- Selecteer op het display "OK" en
bevestig uw keuze om de instellin-
gen op te slaan.
Taal kiezen
In dit menu kunt u kiezen uit een lijst
met beschikbare talen voor de scherm-
weergave.
Parameters auto
Via dit menu kunt u per categorie de
functies voor het rijden en het comfort
in- en uitschakelen:
- "Rijhulp":
"Automatische parkeerrem *"
(Elektrisch bediende handrem;
zie het hoofdstuk "Rijden"),
"Ruitenwisser achter in achteruit-
versnelling" (Ruitenwisser achter
gekoppeld aan het inschakelen
van de achteruitversnelling; zie
het hoofdstuk "Zicht"),
"Opgeslagen snelheden"
(Programmeren van de snelheids-
limieten voor de snelheidsrege-
laar en de snelheidsbegrenzer;
zie het hoofdstuk "Rijden").
Waarschuwingenlogboek
Het logboek geeft een overzicht van
actieve waarschuwingsmedlingen met
de diverse berichten die daaraan zijn
verbonden.
- "Toegang tot het voertuig" (zie het
hoofdstuk "Toegang tot de auto"):
"Selectiviteit bestuurdersportier"
(Alleen bestuurdersportier ont-
grendelen),
"Ontgrendeling kofferbak" (Alleen
achterklep ontgrendelen met
de centrale knop van de af-
standsbediening; zie hoofdtuk
"Opengaande delen").
- "Rijverlichting" (zie het hoofdstuk
"Zicht"):
"Dagrijverlichting *"
(Dagrijverlichting)
"Bochtverlichting." (Statische
bochtverlichting/meedraaiende
koplampen),
- "Comfortverlichting" (zie het hoofd-
stuk "Zicht") :
"Verlichting bij het instappen"
(Instapverlichting exterieur).
"Follow-me-home-verlichting"
(Automatische "follow me home"-
verlichting).
* Afhankelijk van het land.
2 2
MULTIFUNCTIONELE DISPLAYS
43
C4-2_nl_Chap02_ecran-multifonction_ed01-2014
BOORDCOMPUTER
Monochroom display A
Weergave van de informatie
De boordcomputer kan de volgende in-
formatie weergeven:
- actieradius,
- huidig brandstofverbruik,
- de teller van het Stop & Start-
systeem,
- afgelegde afstand,
- gemiddeld brandstofverbruik,
- gemiddelde snelheid.
F Druk herhaaldelijk op de toets op
het uiteinde van de ruitenwisser-
schakelaar om de verschillende
informatie van de boordcomputer
weer te geven.
De boordcomputer geeft actuele in-
formatie over het rijden (actieradius,
brandstofverbruik...).
F Druk langer dan 2 seconden op de
toets om de afgelegde afstand, het
gemiddelde brandstofverbruik en de
gemiddelde snelheid op 0 te zetten.
Op 0 stellen
F Druk nogmaals op de toets om te-
rug te keren naar de oorspronkelijke
weergave.
2 2
MULTIFUNCTIONELE DISPLAYS
44
C4-2_nl_Chap02_ecran-multifonction_ed01-2014
Monochroom display C
Druk op de toets A om de weergave
van de informatie te veranderen:
- de gegevens van de boordcomputer
verschijnen tijdelijk boven de audio-
informatie die permanent op een vol-
ledig scherm wordt weergegeven,
of
- de gegevens van de boordcompu-
ter en die van de audio-installatie
worden tegelijkertijd permanent
weergegeven op verkleinde scher-
men.
Weergave van de informatie
- De actuele informatie
zoals:
de actieradius,
het actuele
brandstofverbruik,
de teller van het
Stop & Start-systeem.
- Het traject "1":
de afgelegde afstand,
het gemiddelde
brandstofverbruik,
de gemiddelde snelheid
voor het eerste traject.
- Het traject "2":
de afgelegde afstand,
het gemiddelde
brandstofverbruik,
de gemiddelde snelheid
voor het tweede traject.
F Druk herhaaldelijk op de toets op
het uiteinde van de ruitenwisser-
schakelaar om de verschillende
standen van de boordcomputer
weer te geven:
F Druk de knop op het uiteinde van de
ruitenwisserschakelaar langer dan
2 seconden in zodra het gewenste
traject wordt aangegeven.
De trajecten "1" en "2" zijn onafhan-
kelijk en hebben dezelfde eigenschap-
pen.
Traject "1" kan bijvoorbeeld gebruikt
worden voor een dagelijks verbruik en
traject "2" voor een maandelijks ver-
bruik.
Traject op nul zetten
2 2
MULTIFUNCTIONELE DISPLAYS
45
C4-2_nl_Chap02_ecran-multifonction_ed01-2014
Kleurendisplay
Weergavetypen
Weergave van informatie
F Druk op de knop aan het uiteinde
van de ruitenwisserschakelaar,
om achtereenvolgens de volgende
informatie weer te geven:
actuele informatie,
traject "1",
traject "2",
- Weergave van de actuele informa-
tie met betrekking tot de context:
de actieradius,
het actuele brandstofverbruik,
de teller van het Stop & Start-
systeem,
of
de resterende afstand.
Traject op 0 zetten
F Selecteer het traject dat u op 0 wilt
zetten. Houd de knop op het uitein-
de van de ruitenwisserschakelaar
even ingedrukt.
De trajecten " 1" en " 2" zijn onafhan-
kelijk en hebben dezelfde eigenschap-
pen.
Traject "1" kan bijvoorbeeld gebruikt
worden voor een dagelijks verbruik en
traject "2" voor een maandelijks ver-
bruik.
F Druk op de knop op het uiteinde van
de ruitenwisserschakelaar om de
informatie van de boordcomputer
tijdelijk in een apart venster weer te
geven.
F Druk op de toets op het
bedieningspaneel van
de eMyWay om de in-
formatie van de boord-
computer permanent
weer te geven.
- Weergave van traject "1" met:
de afgelegde afstand,
het gemiddelde brandstofver-
bruik,
de gemiddelde snelheid,
tijdens het eerste traject.
- Weergave van traject "2" met:
de afgelegde afstand,
het gemiddelde brandstofver-
bruik,
de gemiddelde snelheid,
tijdens het tweede traject.
2 2
MULTIFUNCTIONELE DISPLAYS
46
C4-2_nl_Chap02_ecran-multifonction_ed01-2014
Enkele definities...
Deze waarde kan variëren door
een gewijzigde rijstijl of het rij-
den op een helling, waardoor het
momentele brandstofverbruik
aanzienlijk kan wijzigen.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk
of een gekwaliceerde werkplaats
als tijdens het rijden de streepjes
continu worden weergegeven.
Deze functie wordt alleen weer-
gegeven bij snelheden vanaf
30 km/h.
Actieradius
(km of mijl)
De actieradius geeft aan
hoeveel kilometer u nog
met de resterende hoeveelheid brand-
stof kunt rijden, berekend op basis van
het gemiddelde verbruik over de laatste
afgelegde kilometers.
Als de actieradius minder dan 30 km
bedraagt, verschijnen streepjes op het
display. Na het tanken van minimaal
5 liter brandstof wordt de actieradius
opnieuw berekend en weergegeven als
deze meer dan 100 km bedraagt.
Huidig verbruik
(l/100 km, km/l of mpg)
Dit is het gemiddelde brand-
stofverbruik over de laatste se-
conden.
Gemiddeld verbruik
(l/100 km, km/l of mpg)
Dit is het gemiddelde ver-
bruik sinds de laatste nulstel-
ling van de boordcomputer.
Gemiddelde snelheid
(km/h of mph)
Dit is de gemiddelde snelheid
sinds de laatste nulstelling van
de boordcomputer (contact aan).
Afgelegde afstand
(km of miles)
Deze afstand wordt be-
rekend sinds de laatste
nulstelling van de boord-
computer.
Stop & Start-teller
(minuten/seconden of uren/
minuten)
Als uw auto is uitgerust met
Stop & Start, registreert een teller hoe-
lang de STOP-stand tijdens een traject
is geactiveerd.
De teller wordt, elke keer als u het con-
tact met de sleutel aanzet, weer op nul
gezet.
Dit verbruik zal de eerste
5000 km hoger zijn dan de the-
oretische waarden die door
CITROËN worden aangegeven.
3 3
COMFORT
47
C4-2_nl_Chap03_confort_ed01-2014
VENTILATIE
Luchttoevoer
De lucht in het interieur, die overigens
wordt gelterd, wordt van buitenaf toe-
gevoerd via het luchtrooster onder de
voorruit, of is lucht die in het interieur
wordt gerecirculeerd.
Luchtgeleiding
De lucht kan afhankelijk van de instel-
lingen van de bestuurder via verschil-
lende circuits worden toegevoerd:
- rechtstreekse toevoer naar het inte-
rieur (toevoer van buitenlucht),
- toevoer via het verwarmingscircuit,
- toevoer via het circuit van de aircon-
ditioning.
Bedieningspaneel
Het systeem wordt bediend via het be-
dieningspaneel A van de middencon-
sole.
Luchtverdeling
1. Uitstroomopeningen voor het ontdooi-
en of ontwasemen van de voorruit.
2. Uitstroomopeningen voor het ont-
dooien of ontwasemen van de zij-
ruiten.
3. Afsluitbare en verstelbare zijventila-
tieroosters.
4. Afsluitbare en verstelbare middelste
ventilatieroosters.
5. Uitstroomopeningen beenruimte voor-
passagiers.
6. Uitstroomopeningen beenruimte voor-
passagiers.
7. Uitstroomopeningen beenruimte ach-
terpassagiers.
3 3
COMFORT
48
C4-2_nl_Chap03_confort_ed01-2014
GEBRUIKSADVIEZEN VOOR DE VERWARMING, VENTILATIE
EN AIRCONDITIONING
Neem voor een optimale werking van de verwarming, ventilatie en aircon-
ditioning de volgende gebruiksadviezen in acht:
F Let erop dat voor een gelijkmatige verdeling van de lucht naar het in-
terieur de uitstroomopening onder de voorruit, de verschillende lucht-
kanalen, ventilatieroosters en overige uitstroomopeningen alsmede de
ventilatieopening in de bagageruimte vrij blijven.
F Let erop dat de zonnesensor op het dashboard niet wordt afgedekt.
Deze sensor dient voor de regeling van de automatische airconditio-
ning.
F Zet de airconditioning minstens één tot twee keer per maand vijf tot tien
minuten aan om het systeem in perfecte staat te houden.
F Controleer regelmatig de staat van het interieurlter en laat de lterele-
menten periodiek vervangen.
Wij raden u een gecombineerd interieurlter aan. Dankzij het toege-
voegde speciale actieve middel draagt het bij tot een gezuiverde lucht
voor de inzittenden en een schoon interieur (vermindering van allergi-
sche reacties, stank en vetaanslag).
F Laat om de perfecte werking van de airconditioning te garanderen het
systeem regelmatig controleren zoals voorgeschreven in het garantie-
en onderhoudsboekje.
F Gebruik de airconditioning niet als deze niet koelt en raadpleeg het
CITROËN-netwerk of een gekwaliceerde werkplaats.
Bij een zware belasting van de motor (trekken van een aanhanger op een
steile helling bij een hoge buitentemperatuur) kan de airconditioning tijdelijk
worden uitgeschakeld voor een optimale trekkracht van de motor.
Als de auto lange tijd in de zon
heeft gestaan en de tempera-
tuur in het interieur hoog is op-
gelopen, zet dan de ruiten enige
tijd open.
Zorg ervoor dat de aanjager-
snelheid voldoende hoog is in-
gesteld, zodat de lucht in het
interieur goed ververst wordt.
Het airconditioningssysteem is
chloorvrij en is niet schadelijk
voor de ozonlaag.
Condensvorming in de aircondi-
tioning kan ertoe leiden dat zich
een klein plasje water onder de
auto vormt. Dit is een normaal
verschijnsel.
Stop & Start-systeem
De verwarming en de airconditioning werken uitsluitend bij draaiende mo-
tor. Als u het thermische comfort in de auto op het door u gewenste niveau
wilt houden, kunt u tijdelijk de functie Stop & Start uitschakelen (zie de
desbetreffende rubriek).
3 3
COMFORT
49
C4-2_nl_Chap03_confort_ed01-2014
Tips voor instellingen in het interieur
Automatische airconditioning: gebruik bij voorkeur de volledig automatische stand door op de toets "AUTO" te drukken.
Gewenste werking
Verwarming of handbediende airconditioning
Luchtverdeling
Luchtopbrengst
Recirculatie
interieurlucht / Toevoer
van buitenlucht
Temperatuur
Handbediende
airconditioning
WARM
KOUD
ONTWASEMEN
ONTDOOIEN
3 3
COMFORT
50
C4-2_nl_Chap03_confort_ed01-2014
HANDBEDIENDE AIRCONDITIONING
De airconditioning werkt uitsluitend bij
draaiende motor.
F Draai de knop van blauw
(koel) naar rood (warm)
om de temperatuur naar
behoefte in te stellen.
1. Temperatuurregeling
Met deze knop kunt u de aan-
jagersnelheid instellen.
2. Luchtopbrengstregeling 3. Luchtverdeling
Voorruit en zijruiten.
F Als de knop van de luchtop-
brengstregeling in de stand 0
staat, is de aanjager uitge-
schakeld. Er blijft door de rij-
wind echter nog wel een kleine
luchtstroom gehandhaafd.
Voorruit, zijruiten en been-
ruimte.
Beenruimte.
Middelste ventilatieroosters
en zijventilatieroosters.
De luchtstroom kan worden
gevarieerd door de knop in
een middenstand te zetten.
F Draai de knop in een van de vijf
standen, om de gewenste luchtop-
brengst te verkrijgen.
Met deze knop regelt u de verdeling
van de luchtstroom naar het interieur.
Rijd niet te lang met uitgescha-
kelde aanjager om te voorko-
men dat de ruiten beslaan en de
luchtkwaliteit vermindert.
3 3
COMFORT
51
C4-2_nl_Chap03_confort_ed01-2014
4. Toevoer van buitenlucht/
luchtrecirculatie
De toevoer van buitenlucht voorkomt
het beslaan van de voorruit en zijruiten.
5. Airconditioning aan/uit
De airconditioning kan tijdens
alle seizoenen effectief ge-
bruikt worden, mits de ruiten
zijn gesloten.
Het systeem stelt u in staat:
- de temperatuur in het interieur 's zo-
mers te verlagen,
- in de winter bij temperaturen boven
3°C beslagen ruiten snel te ontwa-
semen.
Aan
F Druk op de toets "A/C": het lampje
van de toets gaat branden.
Uit
F Druk nogmaals op de toets "A/C":
het lampje van de toets gaat uit.
Door het uitschakelen van de aircondi-
tioning kan hinder ontstaan (vocht, be-
slaan van ruiten).
De recirculatiestand dient om de lucht-
toevoer af te sluiten bij stank en stof-
overlast.
F Druk op deze toets om
de lucht in het interieur
te laten recirculeren. Het
lampje brandt om aan te
geven dat de luchtrecircu-
latie is ingeschakeld.
F Druk nogmaals op de toets om de
toevoer van buitenlucht weer in te
schakelen. Het lampje gaat uit.
In deze stand kunt u de lucht in
het interieur snel opwarmen of
afkoelen.
Schakel zo snel mogelijk de toevoer
van buitenlucht weer in om te voorko-
men dat de luchtkwaliteit in het interieur
achteruitgaat en de ruiten beslaan.
De airconditioning werkt niet als
de aanjagerknop 2 in de stand "0"
staat.
Om de toevoer van koele lucht te
versnellen kunt u gedurende en-
kele ogenblikken de recirculatie
van de interieurlucht inschake-
len. Schakel daarna weer over
op de toevoer van buitenlucht.
3 3
COMFORT
52
C4-2_nl_Chap03_confort_ed01-2014
AUTOMATISCHE AIRCONDITIONING MET GESCHEIDEN REGELING
Automatische werking
Wij raden aan om een van de
drie AUTO-standen te gebrui-
ken: het systeem zorgt voor
een aangenaam klimaat in de
auto op basis van de door u in-
gestelde waarde.
In alle drie de standen regelt het sys-
teem zelf de luchttoevoer om zo snel
mogelijk het door u gewenste klimaat te
verkrijgen.
F Druk herhaaldelijk op de toets
"AUTO".
- één lampje brandt; milde instel-
ling,
- twee lampjes branden; gemid-
delde instelling,
- drie lampjes branden; intense in-
stelling.
De airconditioning werkt uitsluitend bij draaiende motor.
Om bij koud weer en een koude
motor te voorkomen dat er kou-
de wind in uw gezicht geblazen
wordt, wordt de aanjagersnel-
heid in dergelijke situaties gelei-
delijk verhoogd tot het gewenste
niveau is bereikt.
Als de temperatuur in de auto bij
het instappen veel lager of ho-
ger is dan de ingestelde waarde,
heeft het geen zin om voor het
gewenste comfort de ingestelde
waarde te wijzigen. Het systeem
compenseert automatisch en zo
snel mogelijk het temperatuur-
verschil.
1. Automatisch programma
"comfort"
Het systeem kan in alle jaargetijden ef-
fectief gebruikt worden, mits de ruiten
zijn gesloten.
3 3
COMFORT
53
C4-2_nl_Chap03_confort_ed01-2014
Om het interieur maximaal te
verkoelen of te verwarmen is het
mogelijk de minimale waarde
14 of de maximale waarde 28 te
overschrijden.
F Draai de knop 2 of 3 naar
links totdat "LO" verschijnt
of naar rechts totdat "HI"
verschijnt.
Zie "Voorruitontwaseming -
Ontdooien".
4. Automatisch programma "zicht"
Handmatig verstellen
Als u dat wenst, kunt u de automatische
bediening van het systeem handma-
tig aanpassen. De controlelampjes in
de toets "AUTO" gaan uit; de overige
functies blijven automatisch geregeld.
F Druk op de toets "AUTO" om het
systeem weer volledig automatisch
te laten functioneren.
2. Regeling bestuurderszijde
De bestuurder en de voorpas-
sagier kunnen de temperatuur
afzonderlijk naar wens instel-
len.
F Draai de knop 2 of 3 naar links of
naar rechts om deze waarde te ver-
lagen of te verhogen.
Voor een optimaal comfort wordt de
waarde 21 aanbevolen. Niettemin is af-
hankelijk van uw wensen een afstelling
tussen 18 en 24 gebruikelijk.
Voor een optimaal comfort is het raad-
zaam dat het verschil in instelling links
en rechts niet meer dan 3 bedraagt.
3. Regeling passagierszijde
De op het display weergegeven waar-
de heeft betrekking op een bepaald
comfortniveau en niet op de werke-
lijke temperatuur in graden Celsius of
Fahrenheit.
Bij auto's met een Stop & Start-
systeem geldt dat zolang de
voorruitontwaseming in werking
is, de STOP-functie niet be-
schikbaar is.
3 3
COMFORT
54
C4-2_nl_Chap03_confort_ed01-2014
9. "REST"-functie: ventilatie bij
afgezette motor
Bij het aanzetten van het contact
- De signaleringen lichten op: de
functie is beschikbaar.
- Druk op de toets REST om deze
functie voor enkele minuten in te
schakelen. Dit wordt aangegeven
door twee streepjes in de controle-
signaleringen en het branden van
vier lampjes voor de aanjagersnel-
heid.
- De functie is uit- en dan weer in te
schakelen zolang de controlesigna-
leringen branden.
- Aan het einde van de beschikbaar-
heid van deze functie, gaan de sig-
naleringen uit.
Nadat de motor is afgezet,
kunt u de ventilatie nog en-
kele minuten laten werken.
Als u bijvoorbeeld uit de auto
stapt, hebben de achterblij-
vers in de auto voldoende verse lucht,
zonder dat de motor hoeft te draaien.
Deze functie is beschikbaar als het
contact aan is en de motor niet draait.
De duur en de beschikbaarheid van
deze functie hangt af van de staat van
de accu.
U kunt de "REST"-functie activeren zo
lang de controlesignaleringen van de
airconditioning aan staan.
7. Regeling luchtopbrengst
F Draai deze knop naar links
om de luchtopbrengst te
verminderen of naar rechts
om deze te verhogen.
De lampjes van de luchtopbrengst, tus-
sen de twee propellers, gaan afhanke-
lijk van de ingestelde waarde geleidelijk
branden.
5. Airconditioning aan/uit
F Druk op deze toets om de
airconditioning uit te scha-
kelen.
Als de airconditioning wordt uitgescha-
keld, wordt het thermische comfort niet
meer geregeld (vocht, beslagen ruiten).
F Druk de toets nogmaals in zodra
dit mogelijk is om de automatische
werking van de airconditioning te
hervatten. Het lampje van de toets
"A/C" gaat branden
F Druk op één of meer toet-
sen om de luchtstroom te
verdelen naar:
6. Regeling luchtverdeling
- de voorruit en de zijruiten (ontwa-
semen of ontdooien),
- de centrale en zijventilatieroos-
ters,
- de beenruimte van de passagiers.
U kunt de drie luchtstromen ook naar
eigen wens combineren.
8. Toevoer van buitenlucht/luchtrecirculatie
F Druk op deze toets om de
lucht in het interieur te laten
recirculeren. Het lampje
van de toets gaat branden.
De luchtrecirculatie dient om de toevoer
van buitenlucht bij stank en stofoverlast
af te sluiten.
F Druk de toets, zodra de luchtrecir-
culatie niet meer nodig is, nogmaals
in om de toevoer van buitenlucht te
hervatten en het beslaan van de rui-
ten te voorkomen. Het lampje van
de toets gaat uit.
Laat de lucht in het interieur niet
te lang recirculeren om te voor-
komen dat de ruiten beslaan en
de luchtkwaliteit vermindert.
3 3
COMFORT
55
C4-2_nl_Chap03_confort_ed01-2014
Uitschakelen van het systeem
Vermijd het te lang rijden met
ingeschakelde luchtrecirculatie
of een uitgeschakeld systeem
om te voorkomen dat de ruiten
beslaan of de luchtkwaliteit ver-
mindert.
Bij het afzetten van de motor
- De displays zijn verlicht zolang de
functie beschikbaar is.
- Druk op de toets REST om de venti-
latie voor enkele minuten in te scha-
kelen. Dit wordt aangegeven door
twee streepjes in de controlesigna-
lering en het branden van vier lamp-
jes voor de kracht van de aanjager.
De functie blijft gehandhaafd, ook
als de auto vergrendeld is.
- De signaleringen gaan aan het ein-
de van de beschikbaarheid van de
functie uit
Als u nog een keer op de toets drukt
vóór het einde van de beschikbaar-
heid schakelt u de ventilatie deni-
tief uit: de signaleringen verdwijnen
en de functie is niet meer beschik-
baar.
F Draai de knop van de
luchtopbrengst naar links
tot alle lampjes uitgaan.
Alle functies van de airconditioning en
het ventilatiesysteem worden dan uit-
geschakeld.
De temperatuur wordt dan niet meer
geregeld, maar er blijft een kleine lucht-
stroom gehandhaafd.
F Wijzig de instellingen (temperatuur,
luchthoeveelheid en luchtverdeling)
of druk op de toets "AUTO" om het
systeem weer met de laatst inge-
stelde waarden in te schakelen.
Deze schakelaar heeft geen
invloed op de werking van de
automatische airconditioning,
alleen op de aanjagersnelheid.
Tijdens de "REST"-functie kunt
u de temperatuur, de luchthoe-
veelheid en de luchtverdeling
niet wijzigen: deze worden au-
tomatisch geregeld, afhankelijk
van de buitentemperatuur.
Deze functie is niet aanwezig in
de STOP-stand van het Stop &
Start-systeem.
3 3
COMFORT
56
C4-2_nl_Chap03_confort_ed01-2014
ONTWASEMEN - ONTDOOIEN
VOORRUIT EN ZIJRUITEN
Deze opdruk op het bedie-
ningspaneel geeft aan in wel-
ke stand de knoppen moeten
staan om de voorruit en de
zijruiten snel te ontwasemen
of te ontdooien.
Met handbediende airconditioning
F Zet de knoppen van de luchttem-
peratuur, de aanjagersnelheid en
de luchtverdeling in de met de des-
betreffende opdruk weergegeven
stand.
F Zet de knop van de luchttoevoer in
de stand "Toevoer van buitenlucht"
(controlelampje op de knop gedoofd).
F Schakel de airconditioning in door
de toets "A/C" in te drukken; het
controlelampje in de toets gaat
branden.
ACHTERRUITVERWARMING
De achterruitverwarming kan
worden ingeschakeld met de
toets op het bedieningspaneel
van de airconditioning.
AAN
De achterruitverwarming werkt uitslui-
tend bij draaiende motor.
F Druk op deze toets om de achterruit
en de buitenspiegels (afhankelijk
van de uitvoering) te ontwasemen.
Het controlelampje van de toets
gaat branden.
UIT
De achterruitverwarming wordt auto-
matisch uitgeschakeld om onnodig
stroomverbruik te voorkomen.
F U kunt de achterruitverwarming ook
eerder uitschakelen door nogmaals
op de toets te drukken. Het contro-
lelampje van de toets gaat uit.
F Schakel, zodra de omstan-
digheden het toelaten, de
achterruit- en buitenspiegel-
verwarming uit, omdat een
geringer stroomverbruik leidt
tot een verlaging van het
brandstofverbruik.
Met automatische airconditioning
en gescheiden regeling
Automatisch programma "Zicht"
F Selecteer dit programma om de
voorruit en de zijruiten snel te ont-
wasemen of te ontdooien.
Het systeem werkt volledig automa-
tisch en regelt de luchttemperatuur, de
aanjagersnelheid, de luchttoevoer en
stelt de luchtverdeling zodanig in dat de
voorruit en de zijruiten zo snel mogelijk
schoon worden.
F Druk nogmaals op de toets "Zicht"
of op "AUTO" om deze functie uit
te schakelen; het controlelampje in
de toets gaat uit en dat van de toets
"AUTO" gaat branden.
Het systeem keert terug naar dezelfde
instellingen als die van vóór het uit-
schakelen.
Bij auto's met een Stop & Start-
systeem geldt dat zolang de
voorruitontwaseming in werking
is, de STOP-functie niet be-
schikbaar is.
Als bij auto's met Stop & Start de
ontwaseming, de airconditioning
en de aanjager zijn ingescha-
keld, is de STOP-stand niet be-
schikbaar.
3 3
COMFORT
57
C4-2_nl_Chap03_confort_ed01-2014
VOORSTOELEN
Handmatig verstellen
In lengterichting Hoogte van de stoel Hoek van de rugleuning
F Til de beugel op en schuif de stoel in
de gewenste stand.
F Laat de beugel los; de stoel wordt
in de desbetreffende stand vergren-
deld.
F Trek de hendel omhoog of duw
deze omlaag tot de gewenste stand
bereikt is.
F Verdraai de knop om de rugleuning
te verstellen.
Verstel omwille van de veiligheid
de stoelen alleen als de auto he-
lemaal stilstaat.
Zorg er bij het verstellen van de stoel naar achteren voor dat het schuiven
van de stoel niet wordt verhinderd door personen of hinderlijke voorwerpen
op de vloer achter de stoel om te voorkomen dat de stoel wordt geblok-
keerd. Onderbreek het schuiven van de stoel meteen als dit het geval is.
3 3
COMFORT
58
C4-2_nl_Chap03_confort_ed01-2014
Elektrisch verstelbare
bestuurdersstoel
Verstelling in lengterichting
De elektrische instellingen kun-
nen tot 1 minuut na het afzetten
van het contact worden uitge-
voerd.
Zet het contact aan om de elek-
trische verstelling weer te active-
ren.
F Duw de achterzijde van de schake-
laar omhoog of omlaag om de ge-
wenste hoogte te verkrijgen.
F Duw de voorzijde van de schakelaar
omhoog of omlaag om de gewenste
hoek te verkrijgen.
Hoogte- en hoekverstelling van de
zitting
F Duw de schakelaar naar voren of
naar achteren om de gewenste
hoek te verkrijgen.
Rugleuningverstelling
F Duw de schakelaar naar voren of
naar achteren om de gewenste
stand te verkrijgen.
Zorg er bij het verstellen van de stoel naar achteren voor dat het schuiven
van de stoel niet wordt verhinderd door personen of hinderlijke voorwerpen
op de vloer achter de stoel om te voorkomen dat de stoel wordt geblok-
keerd. Onderbreek het schuiven van de stoel meteen als dit het geval is.
3 3
COMFORT
59
C4-2_nl_Chap03_confort_ed01-2014
Aanvullende instellingen
Hoogte- en hoek van de hoofdsteun
F Trek de hoofdsteun omhoog om
hem hoger te zetten.
F Druk gelijktijdig op de pal A en op
de hoofdsteun om deze lager te zet-
ten.
F Beweeg om de hoek van de hoofd-
steun te verstellen de onderzijde
van de hoofdsteun naar voren of
naar achteren.
Voor de veiligheid is het frame
van de hoofdsteun gekarteld om
te voorkomen dat de hoofdsteun
zakt in het geval van een aan-
rijding.
De juiste stand van de hoofd-
steun is als de bovenzijde van
de hoofdsteun zich ter hoog-
te van de bovenzijde van het
hoofd bevindt.
Bij draaiende motor is de stoelverwar-
ming voor beide voorstoelen afzonder-
lijk regelbaar.
F Met de draaiknop naast de voor-
stoel kan de stoelverwarming in-
geschakeld worden en kan een
verwarmingsstand worden geselec-
teerd:
0: Uit.
1: Laag.
2: Gemiddeld.
3: Hoog.
Bediening stoelverwarming
Verwijderen van de hoofdsteun
F Druk op de pal A en trek de hoofd-
steun omhoog om hem te verwijde-
ren.
F Steek om de hoofdsteun terug te
zetten de pennen van de hoofd-
steun recht in de openingen van
de rugleuning en druk gelijktijdig de
pal A in tot de hoofdsteun op zijn
plaats blijft.
Ga nooit rijden als de hoofdsteu-
nen zijn verwijderd. De hoofd-
steunen moeten zijn geplaatst
en correct zijn afgesteld.
3 3
COMFORT
60
C4-2_nl_Chap03_confort_ed01-2014
F Draai aan de knop om de lenden-
steun in de gewenste stand te zetten.
Deze functie zorgt voor een massage
ter hoogte van de lendenen en werkt al-
leen bij draaiende motor.
F Druk op de schakelaar om de func-
tie in te schakelen.
Het controlelampje in de schakelaar gaat
branden en de massagefunctie wordt
60 minuten ingeschakeld. Gedurende
deze tijd wordt de massage in 6 cycli
van 10 minuten uitgevoerd (6 minuten
massage, gevolgd door 4 minuten rust).
Na 1 uur wordt de massage automa-
tisch uitgeschakeld. Het controlelampje
in de schakelaar gaat uit.
Uitschakelen
U kunt de massagefunctie op elk ge-
wenst moment uitschakelen door de
schakelaar in te drukken. De beweging
wordt afgemaakt tot de lendensteun
weer in de ruststand staat.
Lendensteun handmatig verstellen
Massagefunctie
Elektrisch verstelbare lendensteun
F Druk de schakelaar naar voren of
naar achteren in om de lendensteun
naar wens in te stellen.
3 3
COMFORT
61
C4-2_nl_Chap03_confort_ed01-2014
Opslaan van zitposities in het
geheugen
Dit systeem slaat de elektrische instel-
lingen van de bestuurdersstoel en de
buitenspiegels op. U kunt twee standen
opslaan en later oproepen met de toet-
sen aan de zijkant van de bestuurders-
stoel.
Opslaan van een zitpositie
Met de toetsen M / 1 / 2
F Zet het contact aan.
F Zet uw stoel en de buitenspiegels in
de gewenste stand.
F Druk op de toets M en vervolgens
binnen 4 seconden op de toets 1 of 2.
Een geluidssignaal geeft aan dat de
zitpositie is opgeslagen.
Oproepen van een opgeslagen
zitpositie
Contact aan of draaiende motor
F Druk op de toets 1 of 2 om de des-
betreffende zitpositie op te roepen.
Een geluidssignaal geeft aan dat de
opgeslagen zitpositie is ingenomen.
U kunt de beweging onderbre-
ken door op de toets M, 1 of
2 te drukken of door een van de
schakelaars van de stoelverstel-
ling te bedienen.
U kunt een zitpositie niet oproe-
pen tijdens het rijden.
Het opvragen van een opgesla-
gen zitpositie is tot 45 seconden
na het afzetten van het contact
mogelijk.
Het opslaan van een andere
stand annuleert de vorige, in het
geheugen opgeslagen stand.
3 3
COMFORT
62
C4-2_nl_Chap03_confort_ed01-2014
ACHTERBANK
U kunt het linkerdeel (2/3) en/of het rech-
terdeel (1/3) van de rugleuning van de
achterbank neerklappen om de bagage-
ruimte te vergroten. De zitting bestaat uit
één deel en kan niet opgeklapt worden.
Hoofdsteunen achter
De hoofdsteunen hebben een gebruiks-
stand (hoog) en een ingeklapte stand
(laag).
De hoofdsteunen kunnen ook worden
verwijderd.
Verwijderen van een hoofdsteun:
F ontgrendel de rugleuning met de
hendel 1,
F kantel de rugleuning 2 enigszins
naar voren,
F trek de hoofdsteun omhoog tot aan
de aanslag,
F druk vervolgens de pal A in.
Ga nooit rijden als de hoofdsteu-
nen zijn verwijderd; de hoofd-
steunen moeten zijn geplaatst
en correct zijn afgesteld.
Let erop dat bij het terugplaatsen
van de rugleuning van de achter-
bank de veiligheidsgordels niet
klem komen te zitten.
Neerklappen van de rugleuning
van de achterbank
F Schuif de desbetreffende voorstoel
indien nodig naar voren.
F Leg de veiligheidsgordel tussen de
buitenste en de middelste hoofd-
steun om te voorkomen dat deze
klem komt te zitten als u de rugleu-
ning weer opklapt.
F Zet de hoofdsteunen in de laagste
stand.
F Trek de hendel 1 naar voren om de
rugleuning 2 te ontgrendelen.
F Klap de rugleuning 2 op de zitting.
Terugplaatsen van de
rugleuning van de achterbank
F Zet de rugleuning 2 rechtop en ver-
grendel deze.
F Controleer of de rode markering bij
de hendel 1 niet meer zichtbaar is.
F Leg de veiligheidsgordel terug aan
de zijkant van de rugleuning.
3 3
COMFORT
63
C4-2_nl_Chap03_confort_ed01-2014
SPIEGELS
Buitenspiegels
De verstelbare buitenspiegels zorgen
voor het benodigde zicht naar achteren
bij een inhaalmanoeuvre of het par-
keren van de auto. De buitenspiegels
kunnen ook worden ingeklapt voor het
parkeren in een smalle straat.
Ontwaseming - ontdooiing
F Zet de knop A naar links of rechts
om de desbetreffende spiegel te se-
lecteren.
F Duw de knop B in de 4 richtingen
om de spiegel af te stellen.
F Zet de knop A weer in het midden.
Verstellen
Als de buitenspiegels zijn inge-
klapt met behulp van de schake-
laar A, worden ze niet automatisch
uitgeklapt als de auto wordt ont-
grendeld. Trek nogmaals de scha-
kelaar A naar achteren om de
buitenspiegels uit te klappen.
Inklappen
F Van buitenaf: vergrendel de auto
met de afstandsbediening of de
sleutel.
F Vanuit het interieur: trek bij aange-
zet contact de schakelaar A vanuit
de middelste stand naar achteren.
Het automatisch in- en uitklap-
pen van de buitenspiegels kan
worden gedeactiveerd door het
CITROËN-netwerk of door een
gekwaliceerde werkplaats.
Uitklappen
F Van buitenaf: ontgrendel de auto
met de afstandsbediening of de
sleutel.
F Vanuit het interieur: trek bij aange-
zet contact de schakelaar A vanuit
de middelste stand naar achteren.
Indien nodig kunnen de buiten-
spiegels handmatig worden in-
geklapt.
Als uw auto voorzien is van
spiegelverwarming, kunt u
deze inschakelen door op
de toets van de achterruit-
verwarming te drukken (zie
paragraaf "Ontwaseming - Ontdooiing
achterruit").
Uit veiligheidsoverwegingen moet
u de spiegels zo afstellen dat de
dode hoek minimaal is.
De waargenomen objecten in de
buitenspiegels lijken verder af
dan ze in werkelijkheid zijn.
Hiermee moet rekening worden
gehouden om de afstand ten op-
zichte van achteropkomend ver-
keer goed in te schatten.
3 3
COMFORT
64
C4-2_nl_Chap03_confort_ed01-2014
Automatisch kantelen buitenspiegels
bij het achteruitrijden
De buitenspiegels kunnen bij het ach-
teruit inparkeren naar de grond worden
gericht.
Programmeren
F Schakel bij draaiende motor de ach-
teruitversnelling in.
F Selecteer en verstel achtereenvol-
gens de linker en rechter buiten-
spiegel.
De ingestelde standen worden direct
opgeslagen.
Inschakelen
F Schakel bij draaiende motor de ach-
teruitversnelling in.
F Beweeg de schakelaar A naar
rechts of links om de desbetreffen-
de buitenspiegel te selecteren.
De geselecteerde buitenspiegel wordt
in de geprogrammeerde stand gericht.
Uitschakelen
F Haal de versnellingsbak uit de ach-
teruitversnelling en wacht tien se-
conden.
of
F Zet de schakelaar A in de middelste
stand.
De buitenspiegel keert terug naar de
oorspronkelijke stand.
De buitenspiegel keert ook terug naar
de oorspronkelijke stand:
- zodra sneller wordt gereden dan
10 km/h,
- als de motor wordt afgezet.
3 3
COMFORT
65
C4-2_nl_Chap03_confort_ed01-2014
Automatisch dimmende binnenspiegel
Dankzij een sensor die de hoeveelheid
licht die vanaf de achterzijde van de
auto op de spiegel valt meet, gaat de
binnenspiegel geleidelijk en automa-
tisch over van de dag- in de nachtstand.
Zodra de achteruitversnelling
wordt ingeschakeld, wordt de
spiegel in de dagstand gezet
voor een maximaal zicht naar
achteren.
STUURWIELVERSTELLING
F Zorg dat de auto stilstaat en trek
aan de hendel om het stuurwiel te
ontgrendelen.
F Verstel het stuurwiel in hoogte en
diepte voor een optimale zithou-
ding.
F Druk de hendel goed vast om het
stuurwiel te vergrendelen.
Voer deze handelingen om vei-
ligheidsredenen uitsluitend uit bij
stilstaande auto.
Binnenspiegel
Verstelbare spiegel voor het zicht recht
achter de auto.
De binnenspiegel is voorzien van een
antiverblindingsstand waardoor de
spiegel donkerder wordt en de bestuur-
der minder hinder ondervindt van bij-
voorbeeld de zon en van de koplampen
van achteropkomend verkeer.
Binnenspiegel met handbediende
dag-/nachtstand
Verstellen
F Stel de spiegel af als deze in de
dagstand staat.
Dag-/nachtstand
F Trek aan het hendeltje om de spie-
gel in de nachtstand te zetten.
F
Duw het hendeltje naar voren om de
spiegel terug te zetten in de dagstand.
4
TOEGANG TOT DE AUTO
66
C4-2_nl_Chap04_ouvertures_ed01-2014
SLEUTEL MET AFSTANDSBEDIENING
U kunt om de auto te ontgrendelen of ver-
grendelen de centrale vergrendeling be-
dienen met de sleutel in het portierslot of
met de afstandsbediening. De sleutel met
afstandsbediening dient tevens voor het
lokaliseren en het starten van de auto en
maakt deel uit van de diefstalbeveiliging.
F Druk één keer op de
ontgrendelknop (open
hangslot) om alleen het be-
stuurdersportier te ontgren-
delen.
Gedeeltelijk ontgrendelen met de
afstandsbediening
F Draai de sleutel in het slot van het
bestuurdersportier linksom om de
auto te ontgrendelen.
Volledig ontgrendelen met de
afstandsbediening
F Druk op de ontgrendelknop
(open hangslot) om de auto
volledig te ontgrendelen.
Ontgrendelen m.b.v. de
afstandsbediening met 2 knoppen
Sleutel uitvouwen
F Druk op deze knop om de sleutel uit
te vouwen.
Ontgrendelen met de sleutel
Programmeren van het
ontgrendelen
Het volledig of selectief ont-
grendelen kan worden in-
gesteld met behulp van het
conguratiemenu van de auto.
Standaard is de volledige ontgrende-
ling geactiveerd.
F Druk nogmaals op de ontgrendel-
knop (open hangslot) om de andere
portieren en de achterklep te ont-
grendelen.
De richtingaanwijzers knipperen
gedurende enkele seconden.
De verlichting in de buitenspie-
gels gaat branden.
Afhankelijk van de uitvoering
worden de buitenspiegels uitge-
klapt, wordt de instapverlichting
ingeschakeld en het alarmsys-
teem uitgeschakeld.
4
TOEGANG TOT DE AUTO
67
C4-2_nl_Chap04_ouvertures_ed01-2014
Ontgrendelen van de auto m.b.v. de
afstandsbediening met 3 knoppen
Sleutel uitvouwen
F Druk op deze knop om de sleutel uit
te vouwen.
F Druk op de ontgrendelknop
(open hangslot) om de auto
volledig te ontgrendelen.
F Druk één keer op de
ontgrendelknop (open
hangslot) om alleen het be-
stuurdersportier te ontgren-
delen.
Gedeeltelijk ontgrendelen met de
afstandsbediening
F Houd de ontgrendelknop
(open hangslot) ingedrukt
tot de ruiten de gewenste
stand hebben bereikt. Het
openen stopt zodra u de
knop loslaat.
Ruiten openen met de
afstandsbediening
Ontgrendelen met de sleutel
F Draai de sleutel in het slot van het
bestuurdersportier linksom om de
auto volledig te ontgrendelen.
Programmeren van het ontgrendelen Alleen de achterklep ontgrendelen
F Druk op de middelste knop
van de afstandsbediening
om alleen de achterklep te
ontgrendelen. De portieren
blijven gesloten.
Het selectief ontgrendelen van
de achterklep kan worden inge-
steld met behulp van het con-
guratiemenu van de auto.
Het systeem is standaard zo ingesteld
dat de achterklep wordt ontgrendeld.
Programmeren van het
ontgrendelen
Volledig ontgrendelen met de
afstandsbediening
Het selectief ontgrendelen van de ach-
terklep wordt bevestigd door het gedu-
rende ongeveer twee seconden snel
knipperen van de richtingaanwijzers.
Als deze functie is uitgeschakeld, zult u
met het indrukken van deze knop ook
de portieren ontgrendelen.
Het volledig of selectief ont-
grendelen van de portieren kan
worden ingesteld met behulp
van het conguratiemenu van
de auto.
Vergeet niet de achterklep weer
te vergrendelen door op de
knop met het gesloten hangslot
te drukken.
F Druk nogmaals op de ontgrendel-
knop (open hangslot) om de andere
portieren en de achterklep te ont-
grendelen.
De richtingaanwijzers knipperen
gedurende enkele seconden.
De verlichting in de buitenspie-
gels gaat branden.
Afhankelijk van de uitvoering
worden de buitenspiegels uitge-
klapt, wordt de instapverlichting
ingeschakeld en het alarmsys-
teem uitgeschakeld.
4
TOEGANG TOT DE AUTO
68
C4-2_nl_Chap04_ouvertures_ed01-2014
Sluiten van de auto
F Druk op het vergrendel-
knopje (gesloten hangslot)
om de auto te vergrendelen.
Normale vergrendeling met de
afstandsbediening
Normale vergrendeling met de
sleutel
F Draai de sleutel in het slot van het
bestuurdersportier rechtsom om de
auto te vergrendelen.
Lokaliseren van de auto
Met deze functie kunt u uw auto op af-
stand lokaliseren, wat vooral praktisch
is bij weinig licht. De auto dient hiervoor
wel vergrendeld te zijn.
Inklappen van de sleutel
F Druk op deze knop om de sleutel in
te klappen.
F Druk op het gesloten hang-
slot op de afstandsbedie-
ning.
Hierna zullen gedurende ongeveer tien
seconden de plafonniers gaan branden
en de richtingaanwijzers gaan knippe-
ren.
De richtingaanwijzers branden gedu-
rende enkele seconden.
Afhankelijk van de uitvoering worden
de buitenspiegels ingeklapt en het
alarmsysteem ingeschakeld.
Als een portier of de achterklep niet
goed is gesloten, werkt de centrale
vergrendeling niet.
Maar het alarmsysteem (indien aan-
wezig) is na ongeveer 45 seconden
wel volledig actief.
Als de auto per ongeluk wordt ont-
grendeld zonder dat een portier of
de achterklep wordt geopend, wordt
de auto na ongeveer 30 seconden
automatisch opnieuw vergrendeld.
Als het alarmsysteem vooraf was
geactiveerd, wordt het niet automa-
tisch gereactiveerd.
Het in- en uitklappen van de
buitenspiegels met de afstands-
bediening kan worden uitgescha-
keld door het CITROËN-netwerk
of door een gekwaliceerde
werkplaats.
Ruiten sluiten m.b.v. de
afstandsbediening met 3 knopjes
F Houd het vergrendelknopje
(dicht hangslot) ingedrukt
tot de ruiten op de ge-
wenste hoogte zijn. De be-
weging van de ruiten stopt,
zodra u het knopje loslaat.
Zorg er altijd voor dat er geen
obstakels zijn die het sluiten van
de ruiten kunnen verhinderen.
Als u de ruiten bij het verlaten
van de auto op een kier wilt la-
ten staan, moet u de interieurbe-
veilging van de alarminstallatie
uitschakelen.
Wanneer u deze knop niet in-
drukt bij het inklappen van de
sleutel, kan het mechanisme
beschadigd raken.
4
TOEGANG TOT DE AUTO
69
C4-2_nl_Chap04_ouvertures_ed01-2014
Storing in de afstandsbediening
met 2 knoppen
Na het losnemen en weer aansluiten
van de accukabels, het vervangen van
de batterij van de afstandsbediening
of een storing in de afstandsbediening
kan de auto niet meer met de afstands-
bediening ontgrendeld, vergrendeld en
gelokaliseerd worden.
F Ontgrendel of vergrendel de auto
eerst met de sleutel in het slot.
F Synchroniseer vervolgens de af-
standsbediening.
Synchroniseren
F Zet het contact af.
F Zet de sleutel in de stand 2 (Contact).
F Druk zo snel mogelijk gedurende
enkele seconden op de vergrendel-
knop (gesloten hangslot) van de af-
standsbediening.
F Zet het contact af en verwijder de
sleutel uit het contactslot.
De afstandsbediening werkt nu weer.
Batterij ref.: CR1620 / 3 V.
Batterij vervangen
Als de batterij van de af-
standsbediening leeg is,
wordt u gewaarschuwd door
dit lampje, een geluidssignaal
en een melding op het display.
F Wip het huis met een muntstuk bij
het oog los.
F Verwijder de lege batterij.
F Schuif de nieuwe batterij in de juiste
richting op zijn plaats.
F Klik het huis vast.
F Synchroniseer de afstandsbedie-
ning.
Raadpleeg zo snel mogelijk het
CITROËN-netwerk als de sto-
ring niet is verholpen.
4
TOEGANG TOT DE AUTO
70
C4-2_nl_Chap04_ouvertures_ed01-2014
Storing in de afstandsbediening
met 3 knoppen
Bij een storing in de afstandsbediening
kan de auto niet meer met de afstands-
bediening ontgrendeld, vergrendeld en
gelokaliseerd worden.
F Ontgrendel of vergrendel de auto
eerst met de sleutel in het slot.
F Synchroniseer vervolgens de af-
standsbediening.
Synchroniseren
F Zet het contact af en neem de sleu-
tel uit het contactslot.
F Druk direct daarna gedurende en-
kele seconden op het vergrendel-
knopje (gesloten hangslot) van de
afstandsbediening.
F
Zet de sleutel in de stand 2 (Contact).
F Zet het contact af en verwijder de
sleutel uit het contactslot.
De afstandsbediening werkt nu weer.
Batterij ref.: CR2032/3 V.
Batterij vervangen
Als de batterij van de afstands-
bediening leeg is, wordt u ge-
waarschuwd door dit lampje,
een geluidssignaal en een
melding op het display.
F Wip het deksel met een kleine
schroevendraaier bij de 2 ogen los.
F Verwijder het deksel.
F Verwijder de lege batterij.
F Plaats een nieuwe batterij in de juis-
te richting in de houder.
F Druk het deksel op de afstandbe-
diening vast.
Raadpleeg zo snel mogelijk het
CITROËN-netwerk als de sto-
ring niet is verholpen.
4
TOEGANG TOT DE AUTO
71
C4-2_nl_Chap04_ouvertures_ed01-2014
Sleutels verloren
Ga met het kentekenbewijs van de auto, uw legitimatiebewijs en indien
mogelijk de sticker met de sleutelcode naar het CITROËN-netwerk.
Het CITROËN-netwerk kan de speciale code van de sleutel en de trans-
ponder opzoeken en voor nieuwe sleutels zorgen.
Gooi de lege batterijen van de
afstandsbediening niet weg: ze
bevatten metalen die schadelijk
zijn voor het milieu.
Lever lege batterijen in bij een
speciaal verzamelpunt.
Afstandsbediening
De radiograsche afstandsbediening is een systeem met een groot bereik.
Het is raadzaam om niet met de knop van de afstandsbediening te spelen,
om te voorkomen dat de portieren per ongeluk ontgrendeld worden.
Druk nooit op de knoppen van uw afstandsbediening buiten het bereik en
het zicht van uw auto. De afstandsbediening kan dan onbruikbaar worden
en moet in dat geval opnieuw worden gesynchroniseerd.
Geen enkele afstandsbediening kan functioneren als de sleutel in het con-
tactslot zit, zelfs als het contact uitstaat, behalve voor het synchroniseren.
Vergrendelen van de auto
Het rijden met vergrendelde portieren kan in geval van nood de toegang tot
het interieur belemmeren.
Laat uit veiligheidsoverwegingen geen kinderen alleen achter in de auto.
Neem in alle gevallen de sleutel mee als u de auto verlaat.
Diefstalbeveiliging
Breng geen wijzigingen aan in de elektronische startblokkering; dit kan tot
storingen leiden.
Bij het aanschaffen van een gebruikte auto
Laat door het CITROËN-netwerk controleren of alle in uw bezit zijnde sleu-
tels met uw auto zijn gelinkt, zodat u er zeker van kunt zijn dat deze sleutels
de enige zijn waarmee uw auto ontgrendeld en gestart kan worden.
4
TOEGANG TOT DE AUTO
72
C4-2_nl_Chap04_ouvertures_ed01-2014
KNOP CENTRALE
VERGRENDELING
Vergrendelen
F Druk op deze knop om de auto te
vergrendelen.
Het rode lampje van de knop gaat bran-
den.
Als de auto van buitenaf is ver-
grendeld, werkt deze knop niet.
F Gebruik in dat geval de af-
standsbediening of de sleutel
om de auto te ontgrendelen
of trek aan de portiergreep
aan de binnenzijde om het
portier te openen.
Als een van de portieren is ge-
opend, werkt de centrale ver-
grendeling van binnenuit niet.
Ontgrendelen
F Druk nogmaals op deze knop om de
auto te ontgrendelen.
Het rode lampje van de knop gaat uit.
AUTOMATISCH VERGRENDELEN
VAN DE PORTIEREN
Werking
De automatische centrale vergrende-
ling werkt niet als een van de portieren
of de achterklep is geopend.
Deze knop biedt de mogelijkheid om
gelijktijdig de portieren en de achter-
klep van binnenuit te vergrendelen of te
ontgrendelen.
Deze functie zorgt ervoor dat de por-
tieren en de achterklep automatisch en
gelijktijdig worden vergrendeld vanaf
een wagensnelheid van 10 km/h.
Vervoer van lange of grote
voorwerpen
Wanneer u wilt rijden met geopende
achterklep, dient u op de schake-
laar van de centrale vergrendeling
te drukken om de portieren te ver-
grendelen. Wanneer u dit niet doet,
hoort u elke keer dat u de 10 km/h
overschrijdt de vergrendeling "te-
rugspringen", met de bijbehorende
bovenstaande waarschuwingen.
Wanneer u nogmaals op de schakelaar
van de centrale vergrendeling drukt,
Bij snelheden boven 10 km/h is dit ont-
grendelen slechts tijdelijk.
U zult de vergrendeling horen "terug-
springen", en op het instrumenten-
paneel gaat dit lampje branden, in
combinatie met een geluidssignaal
en een waarschuwingsmelding.
4
TOEGANG TOT DE AUTO
73
C4-2_nl_Chap04_ouvertures_ed01-2014
Noodbediening
Functie die het mogelijk maakt om de
portieren mechanisch te vergrendelen
of te ontgrendelen bij een lege accu of
in het geval van een storing in de cen-
trale vergrendeling.
Vergrendelen van het
bestuurdersportier
F Steek de sleutel in het portierslot en
draai deze rechtsom.
U kunt deze procedure ook bij het an-
dere voorportier uitvoeren.
Ontgrendelen van het
bestuurdersportier
F Steek de sleutel in het portierslot en
draai deze linksom.
Vergrendelen van het portier aan
passagierszijde en de achterportieren
Ontgrendelen van het portier
aan passagierszijde en de
achterportieren
F Trek aan de portiergreep aan de
binnenzijde.
F Open de portieren.
F Controleer of de kinderbeveiliging van
de achterportieren niet geactiveerd is
(zie de desbetreffende rubriek).
F Verwijder met behulp van de sleutel
het zwarte dopje op de smalle zijde
van het portier.
F Steek de sleutel voorzichtig in de
opening en duw de hendel zonder de
sleutel te verdraaien, naar de binnen-
zijde van het portier.
F Verwijder de sleutel en plaats het
kapje terug.
F Sluit de portieren en controleer van
buitenaf of de auto goed is vergren-
deld.
Inschakelen/Uitschakelen
U kunt de functie desgewenst perma-
nent inschakelen of uitschakelen.
F Druk als het contact is aangezet op
deze knop tot er een geluidssignaal
klinkt en er een melding ter bevesti-
ging verschijnt.
De status van de functie blijft nadat het
contact is afgezet opgeslagen in het
geheugen.
4
TOEGANG TOT DE AUTO
74
C4-2_nl_Chap04_ouvertures_ed01-2014
* Volgens land van bestemming.
ALARM*
Dit systeem beveiligt uw auto tegen in-
braak en diefstal. Het systeem bestaat
uit de volgende typen beveiliging:
- uitwendige beveiliging
Dit systeem houdt de te openen carros-
seriedelen van de auto in de gaten.
Het alarm gaat af als iemand een por-
tier, de achterklep of de motorkap pro-
beert te openen.
- interieurbeveiliging
Dit systeem treedt in werking als er bewegin-
gen in het interieur worden waargenomen.
Het alarm gaat af als er een ruit wordt in-
geslagen, als iets of iemand de auto bin-
nendringt of als iets of iemand in de auto
beweegt.
- wegsleepbeveiliging
Dit systeem treedt in werking als er ver-
anderingen in de wagenhoogte worden
waargenomen.
Het alarm gaat af als de auto wordt opge-
tild, verplaatst of aangestoten.
Automatische beveiligingsfunctie
Dit systeem treedt in werking als ie-
mand probeert het alarm te saboteren.
Het alarm gaat af als iemand probeert
de accu, de bedieningseenheid of de
kabels van de sirene uit te schakelen of
te beschadigen.
Raadpleeg het CITROËN-
netwerk of een gekwaliceerde
werkplaats alvorens u wijzigingen
aan het alarmsysteem aanbrengt.
Vergrendelen van de auto met
volledig ingeschakeld alarm
Inschakelen
F Zet het contact af en verlaat de
auto.
F Druk op de vergrendelknop van de
afstandsbediening.
Het alarmsysteem is geactiveerd: het
verklikkerlampje van de knop zal één
keer per seconde knipperen.
De uitwendige beveiliging wordt
5 seconden nadat de vergrendelknop
van de afstandsbediening is ingedrukt,
geactiveerd. De interieur- en wegsleep-
beveiliging worden 45 seconden nadat
de vergrendelknop van de afstandsbe-
diening is ingedrukt, geactiveerd.
Indien een portier of de achter-
klep niet goed is gesloten, wordt
de auto niet vergrendeld, maar
worden de uitwendige bevei-
liging, de interieurbeveiliging
en de wegsleepbeveiliging na
45 seconden wel ingeschakeld.
Uitschakelen
F Druk op de ontgrendelknop van de
afstandsbediening.
Het alarmsysteem wordt uitgeschakeld;
het verklikkerlampje van de knop gaat
uit.
4
TOEGANG TOT DE AUTO
75
C4-2_nl_Chap04_ouvertures_ed01-2014
Storing
Als bij het aanzetten van het contact
het verklikkerlampje van de knop blijft
branden, duidt dit op een storing in het
systeem.
Laat dit controleren door het CITROËN-
netwerk of een gekwaliceerde werk-
plaats.
Vergrendelen van de auto met
alleen de uitwendige beveiliging
ingeschakeld
Schakel de interieur- en wegsleepbevei-
liging uit om te voorkomen dat het alarm
onnodig wordt ingeschakeld als bijvoor-
beeld:
- een huisdier in de auto wordt achter-
gelaten,
- een ruit op een kier blijft staan,
- de auto wordt gewassen,
- een wiel wordt verwisseld,
- de auto wordt gesleept,
- de auto op een boot wordt vervoerd.
Uitschakelen van de interieur- en
wegsleepbeveiliging
F Zet het contact af.
F Druk binnen 10 seconden op de
knop tot het verklikkerlampje blijft
branden.
F Verlaat de auto.
F Druk onmiddellijk op de vergrendel-
knop van de afstandsbediening.
Alleen de uitwendige beveiliging wordt
ingeschakeld; het verklikkerlampje van
de knop zal één keer per seconde knip-
peren.
De interieur- en wegsleepbeveili-
ging worden uitsluitend uitgescha-
keld als deze procedure elke keer
na het afzetten van het contact
wordt uitgevoerd.
Opnieuw inschakelen van de
interieur- en wegsleepbeveiliging
F Druk op de ontgrendelknop van de
afstandsbediening om de uitwen-
dige beveiliging uit te schakelen.
F Druk op de vergrendelknop van de
afstandsbediening om alle alarmsy-
stemen in te schakelen.
Het verklikkerlampje van de knop zal
opnieuw één keer per seconde knip-
peren.
Afgaan van het alarm
Als het alarm afgaat, treedt de sirene
in werking en knipperen de richtingaan-
wijzers gedurende dertig seconden.
Als het alarm voor de 11
e
keer afgaat,
worden de alarmsystemen uitgescha-
keld.
Als het verklikkerlampje van de knop
snel knippert bij het ontgrendelen van
de auto met de afstandsbediening, is
het alarm tijdens uw afwezigheid afge-
gaan. Het lampje stopt met knipperen
als het contact wordt aangezet.
Storing afstandsbediening
Om de alarmsystemen uit te schakelen:
F ontgrendel de auto met de sleutel in
het slot van het bestuurdersportier,
F open het portier; het alarm gaat af,
F zet het contact aan: het alarm stopt
en het verklikkerlampje van de knop
gaat uit.
Vergrendelen van de auto zonder
het alarm in te schakelen
F Vergrendel de auto of schakel
de supervergrendeling in met de
sleutel in het slot van het bestuur-
dersportier.
4
TOEGANG TOT DE AUTO
76
C4-2_nl_Chap04_ouvertures_ed01-2014
PORTIEREN
Openen
F Ontgrendel de auto met de afstands-
bediening of de sleutel en trek aan de
portiergreep.
Van buitenaf
Als het selectief ontgrendelen
is geactiveerd en één keer op
de ontgrendelknop van de af-
standsbediening wordt gedrukt,
kan alleen het bestuurderspor-
tier worden geopend.
F Trek aan de binnenportiergreep van
een portier; de auto wordt dan vol-
ledig ontgrendeld.
Van binnenuit
Als het selectief ontgrendelen is
geactiveerd:
- wordt bij het openen van het
bestuurdersportier alleen het
bestuurdersportier ontgren-
deld (als de auto nog niet
volledig ontgrendeld was).
- wordt bij het openen van een
van de andere portieren de
auto volledig ontgrendeld.
Sluiten
Als een portier niet goed is gesloten:
- bij draaiende motor gaat
dit lampje branden in com-
binatie met een waarschu-
wingsmelding die enkele
seconden verschijnt,
- tijdens het rijden (snelheid ho-
ger dan 10 km/h) gaat dit lampje
branden in combinatie met een
geluidssignaal en een waarschu-
wingsmelding die gedurende en-
kele seconden verschijnt.
4
TOEGANG TOT DE AUTO
77
C4-2_nl_Chap04_ouvertures_ed01-2014
ACHTERKLEP
Openen
F Ontgrendel de achterklep of de
auto met de afstandsbediening of
de sleutel, druk op de knop en til de
achterklep omhoog.
Sluiten
F Trek de achterklep omlaag aan de
handgreep aan de binnenzijde.
F Druk indien nodig op de bovenzijde
van de achterklep om deze volledig
te sluiten.
Noodbediening
Hiermee kan bij een lege accu of een
eventuele storing in het systeem van de
centrale vergrendeling de achterklep
mechanisch ontgrendeld worden.
Ontgrendelen
F Klap de achterbank naar voren om
bij het slot in de bagageruimte te ko-
men,
F Steek een kleine schroevendraaier
in de opening A van het slot om de
achterklep te ontgrendelen.
F Verplaats de nok naar links.
Als de achterklep niet goed is gesloten:
- bij draaiende motor gaat
het verklikkerlampje enkele
seconden branden in com-
binatie met een waarschu-
wingsmelding,
- tijdens het rijden (snelheid hoger
dan 10 km/h) gaat het verklikker-
lampje enkele seconden branden in
combinatie met een geluidssignaal
en een waarschuwingsmelding.
Vergrendeling na het sluiten
Wanneer de achterklep weer wordt ge-
sloten, wordt deze weer vergrendeld
als het probleem niet is verholpen.
4
TOEGANG TOT DE AUTO
78
C4-2_nl_Chap04_ouvertures_ed01-2014
ELEKTRISCHE RUITBEDIENING
De ruiten zijn voorzien van een bevei-
liging tegen beknellen en de schake-
laars voor het bedienen van de ruiten
achter kunnen worden geblokkeerd.
1. Ruitbediening bestuurderszijde.
2. Ruitbediening passagierszijde.
3. Ruitbediening rechtsachter.
4. Ruitbediening linksachter.
5. Blokkeren van de schakelaars
van de elektrische ruitbediening
achter.
Nadat het afzetten van het contact
kunnen de ruiten nog ongeveer
45 seconden worden bediend,
tenzij binnen deze 45 seconden
een portier wordt geopend en de
auto wordt vergrendeld.
Probeer een ruit, wanneer deze
niet met het bedieningspaneel
van het bestuurdersportier kan
worden bediend, te bedienen met
het bedieningspaneel van het
desbetreffende portier, en omge-
keerd.
Om defect raken van de moto-
ren van de ruitbediening te voor-
komen, treedt wanneer een ruit
tien keer in korte tijd volledig
wordt geopend en gesloten een
beveiliging in werking die alleen
het sluiten van de ruit toestaat.
Als de ruit in dat geval wordt ge-
sloten, zal de ruitbediening na
ongeveer 40 minuten weer be-
schikbaar zijn.
Als de ruit (bijvoorbeeld bij vorst)
niet wil sluiten, voer dan als de
ruit weer opent het volgende uit:
F druk op de schakelaar tot de
ruit volledig is geopend,
F trek vervolgens direct de
schakelaar omhoog tot de
ruit volledig is gesloten,
F houd de schakelaar na het slui-
ten nog ongeveer 1 seconde
vast.
Tijdens deze handelingen is
de beveiliging tegen beknel-
len uitgeschakeld.
U hebt twee mogelijkheden:
- handmatig
F Duw of trek de schakelaar tot het
zware punt. De ruit stopt zodra de
schakelaar wordt losgelaten.
- automatisch
F Duw of trek de schakelaar voorbij
het zware punt. Als u de schake-
laar hebt losgelaten, opent of sluit
de ruit volledig.
F Bedien de schakelaar opnieuw
om het openen of sluiten te stop-
pen.
Beveiliging tegen beknellen
Als de ruit sluit en tegen een obstakel
stuit, stopt de ruit en gaat deze gedeel-
telijk weer open.
Eentraps ruitbediening
4
TOEGANG TOT DE AUTO
79
C4-2_nl_Chap04_ouvertures_ed01-2014
Resetten
Als de accukabels zijn losgenomen
en weer aangesloten of er een storing
heeft plaatsgevonden, moet de ruitbe-
diening worden gereset. Voor iedere
schakelaar vanaf het bedieningspaneel
aan bestuurderszijde:
F trek de schakelaar omhoog tot de
ruit stopt met bewegen,
F laat de schakelaar los en trek hem
opnieuw omhoog totdat de ruit vol-
ledig is gesloten,
F houd de schakelaar na het sluiten
nog ongeveer 1 seconde vast,
F druk op de schakelaar om de ruit
automatisch te openen,
F druk als de ruit volledig is geopend
nogmaals op de schakelaar en houd
deze nog ongeveer 1 seconde vast.
Tijdens deze handelingen is de be-
veiliging tegen beknellen uitgescha-
keld.
F Druk, voor de veiligheid van uw kin-
deren, op de schakelaar 5 om de
elektrische ruitbediening achter uit
te schakelen.
Als het lampje brandt, is de ruitbedie-
ning geblokkeerd.
Als het lampje uit is, is de ruitbediening
niet geblokkeerd.
Blokkeren van de
bedieningknoppen van de
elektrische ruiten achter
Neem bij het verlaten van de
auto, zelfs voor een korte duur,
altijd de sleutel uit het contact.
Als er tijdens het bedienen van
de ruit iets tussen de ruit en de
sponning bekneld raakt, moet
u de ruit meteen weer openen.
Druk daarvoor op de desbetref-
fende schakelaar.
Als u als bestuurder de ruit aan
passagierszijde bedient, zorg er
dan voor dat niets het correcte
sluiten van de ruit verhindert.
Zorg ervoor dat de passagiers
op de juiste manier gebruik ma-
ken van de elektrische ruitbedie-
ning.
Zorg ervoor dat kinderen zich
tijdens het bedienen van de ruit
niet kunnen bezeren.
4
TOEGANG TOT DE AUTO
80
C4-2_nl_Chap04_ouvertures_ed01-2014
PANORAMADAK
U hebt de beschikking over een pano-
ramadak met getint glas, waardoor de
lichtinval en het zicht in het interieur
worden vergroot. Het elektrisch bedien-
baar zonnescherm zorgt voor een beter
thermisch comfort in het interieur.
Elektrisch zonnescherm
Openen
Draai de knop linksom (vier verschil-
lende standen mogelijk).
Sluiten
Draai de knop terug in zijn oorspronke-
lijke stand.
Beveiliging tegen beknellen
Als het zonnescherm bij het sluiten te-
gen een obstakel stuit, stopt het auto-
matisch en gaat het gedeeltelijk weer
open.
Als het na een tweede keer nog niet
lukt, moet het systeem wellicht gereset
worden.
Dit is elektrisch te bedienen met behulp
van een draaiknop.
Als er iets bekneld raakt tijdens
het bedienen van het zonne-
scherm, moet u de beweging
van het scherm keren. Verdraai
hiervoor de draaiknop in de juis-
te richting.
Let er bij het bedienen van het
zonnescherm op dat niets het
correcte sluiten van het scherm
kan verhinderen.
Zorg ervoor dat de inzittenden
het zonnescherm correct gebrui-
ken.
Let goed op in de auto aanwe-
zige kinderen tijdens het openen
en sluiten van het scherm.
Systeem resetten
Na het opnieuw aansluiten van de ac-
cukabels of bij een storing in het zon-
nescherm tijdens het openen of sluiten,
moet u het systeem soms resetten:
F draai de draaiknop in de stand "vol-
ledig gesloten",
F druk de knop direct in: het scherm
zal na ongeveer 10 seconden slui-
ten.
F houd de knop ingedrukt tot het zon-
nescherm helemaal dicht is.
Tijdens deze handelingen werkt de
beveiliging tegen het beknellen niet.
Als de stand van het scherm niet over-
eenkomt met de stand op de draaiknop,
druk dan de knop in tot het scherm wel
de juiste stand heeft bereikt.
5 5
ZICHT
81
C4-2_nl_Chap05_visibilite_ed01-2014
LICHTSCHAKELAAR
Met de lichtschakelaar kunt u de ver-
lichting van de auto selecteren en in-
schakelen.
Hoofdverlichting
De lichtschakelaar heeft verschillende
standen om de zichtbaarheid van de
auto en het zicht van de bestuurder aan
te passen aan de omgeving:
- parkeerlicht: om gezien te worden,
- dimlicht: voor een optimaal zicht
zonder medeweggebruikers te ver-
blinden,
- grootlicht: voor een optimaal zicht
op wegen waar het omgevingslicht
onvoldoende is.
Aanvullende verlichting
Uw auto is voorzien van aanvullende
verlichting voor specieke rijomstan-
digheden:
- mistachterlichten,
- mistlampen vóór met statische
bochtverlichting,
- meedraaiende koplampen voor een
optimaal zicht in bochten,
- dagrijverlichting: voor een betere
zichtbaarheid van uw auto overdag,
- follow me home- / instapverlichting
voor een beter zicht bij het in- en
uitstappen,
- parkeerlichten om de zijkant van de
auto te markeren als u in het donker
parkeert.
Instellingen
U kunt bepaalde functies afzonderlijk
instellen:
- dagrijverlichting,
- automatische verlichting,
- follow me home-verlichting,
- instapverlichting,
- bochtverlichting.
Onder bepaalde weersomstan-
digheden (lage temperatuur,
vochtigheid) kan zich een laagje
condens aan de binnenzijde van
de koplampen en de achterlich-
ten vormen; dit verdwijnt enkele
minuten na het ontsteken van de
koplampen.
5 5
ZICHT
82
C4-2_nl_Chap05_visibilite_ed01-2014
Uitvoering zonder automatische
inschakeling
Uitvoering met automatische
inschakeling
A. Ring voor de selectie van de stand
van de hoofdverlichting: draai aan
de ring om het symbool van de ge-
wenste stand tegenover het merkte-
ken te zetten.
Handbediende functies
De lichtschakelaar bestaat uit de ring A
en de hendel B.
Lichten uit/verlichting overdag.
Automatische verlichting.
B. Trek de hendel naar u toe om over
te schakelen van dim- naar groot-
licht en terug.
Als de verlichting is uitgeschakeld of
wanneer alleen de parkeerlichten zijn
ingeschakeld, kunt u een lichtsignaal
geven door de hendel naar u toe te
trekken.
Parkeerlicht.
Dimlicht of grootlicht.
Verklikkerlampjes
Een verklikkerlampje op het instrumen-
tenpaneel geeft aan dat de geselec-
teerde verlichting is ingeschakeld.
Dagrijverlichting
Dagrijverlichting is verplicht in sommige
landen: deze wordt automatisch inge-
schakeld als de motor wordt gestart zo-
dat de auto overdag beter zichtbaar is
voor de overige weggebruikers.
De dagrijverlichting is beschikbaar:
- in landen waar dit volgens de wet-
geving verplicht is,
het dimlicht brandt in combinatie
met de parkeerlichten en de ken-
tekenplaatverlichting; deze functie
kan niet worden uitgeschakeld.
- in overige landen,
er branden speciale lichtunits; deze
verlichting overdag kan via het con-
guratiemenu van de auto naar
wens in- of uitgeschakeld worden.
De verlichting van de cockpit (instru-
mentenpaneel, multifunctioneel display,
bedieningspaneel airconditioning, ...)
gaat niet branden, behalve wanneer de
automatische stand van de verlichting
wordt ingeschakeld of wanneer de ver-
lichting handmatig wordt ingeschakeld.
5 5
ZICHT
83
C4-2_nl_Chap05_visibilite_ed01-2014
C. Ring voor de selectie van de mist-
verlichting.
De mistverlichting werkt in combinatie
met dimlicht en grootlicht.
De mistachterlichten werken alleen in
combinatie met ingeschakeld dimlicht
of grootlicht.
F Draai de ring C naar voren om de
mistachterlichten in te schakelen.
F Draai de ring C naar achteren om de
mistachterlichten uit te schakelen.
Als de verlichting automatisch wordt in-
geschakeld (uitvoeringen met de stand
AUTO), blijven het dimlicht en de par-
keerlichten branden zolang de mistach-
terlichten branden.
Uitvoering met alleen
mistachterlichten
mistachterlicht
Verdraai ring C:
F één stand naar voren om de mist-
lampen vóór in te schakelen,
F twee standen naar voren om de
mistachterlichten in te schakelen,
F één stand naar achteren om de
mistachterlichten uit te schakelen,
F twee standen naar achteren om de
mistlampen vóór uit te schakelen.
Uitvoering met mistlampen
vóór en mistachterlichten
Mistlampen vóór en mistach-
terlichten
Als de verlichting automatisch wordt
uitgeschakeld (uitvoeringen met auto-
matische verlichting) of als het dimlicht
handmatig wordt uitgeschakeld, blijven
de mistverlichting en de parkeerlichten
branden.
F Draai de ring naar achteren om de
mistverlichting uit te schakelen. De
parkeerlichten worden dan ook uit-
geschakeld.
Bij helder of regenachtig weer,
zowel overdag als 's nachts, zijn
de mistlampen vóór en de mist-
achterlichten verblindend voor
medeweggebruikers en daarom
niet toegestaan.
U moet zelf inschatten wanneer
u de mistlampen moet inschake-
len, omdat mogelijk de lichtsterk-
tesensor van de automatische
verlichting ondanks eventueel
aanwezige mist toch voldoende
licht kan constateren.
Vergeet niet de mistlampen uit te
zetten zodra ze niet meer nodig
zijn.
5 5
ZICHT
84
C4-2_nl_Chap05_visibilite_ed01-2014
Parkeerlichten
De zijkant van de auto wordt gemar-
keerd door het inschakelen van de par-
keerlichten aan de kant van het verkeer.
F Duw de lichtschakelaar binnen
één minuut na het afzetten van het
contact omhoog of omlaag om de
parkeerlichten aan de kant van het
verkeer in te schakelen (voorbeeld:
rechts van de weg parkeren: licht-
schakelaar omlaag duwen; parkeer-
lichten links gaan branden).
Het inschakelen wordt bevestigd door
een geluidssignaal en het branden van
het verklikkerlampje van de desbetref-
fende richtingaanwijzer op het instru-
mentenpaneel.
Zet om de parkeerlichten uit te schake-
len de lichtschakelaar in de middelste
stand.
Uitschakelen van de
verlichting bij afzetten van
het contact
Als u het contact afzet, wor-
den alle lichten automatisch
uitgeschakeld, behalve als de
automatische "follow me home"-
verlichting is geactiveerd.
Handbediende follow me home-
verlichting
Deze functie zorgt ervoor dat na het
afzetten van het contact de dimlichten
nog even blijven branden om het uit-
stappen in het donker te vergemakke-
lijken.
Inschakelen
F Geef bij afgezet contact een "licht-
signaal" met de lichtschakelaar.
F Geef nogmaals een "lichtsignaal"
om de functie uit te schakelen.
Uitschakelen
Na het vergrendelen van de auto wordt
de handbediende follow me home-ver-
lichting na een bepaalde tijd automa-
tisch uitgeschakeld.
Aanzetten van de verlichting
na afzetten van het contact
Om de verlichting weer aan te
zetten, draait u de ring A in de
stand "0"- lichten gedoofd, en
kiest u vervolgens de door u ge-
wenste stand.
Als het bestuurdersportier wordt
geopend, klinkt er een geluids-
signaal om aan te geven dat de
verlichting nog brandt.
De verlichting gaat vanzelf na
enige tijd uit; hoe lang dit duurt is
afhankelijk van de laadtoestand
van de accu (overgang naar
eco-modus).
5 5
ZICHT
85
C4-2_nl_Chap05_visibilite_ed01-2014
Automatische verlichting
Het parkeerlicht en het dimlicht worden
automatisch ingeschakeld als de licht-
sterkte van de omgeving onvoldoende
is of in bepaalde gevallen dat de ruiten-
wissers worden ingeschakeld.
De verlichting wordt uitgeschakeld als
de lichtsterkte van de omgeving weer
voldoende is of nadat het wissen is ge-
stopt.
Inschakelen
F Draai de ring A in de stand "AUTO".
Het inschakelen wordt bevestigd
door een melding op het display.
Uitschakelen
F Draai de ring A in een andere stand
dan de stand "AUTO". Het uitscha-
kelen wordt bevestigd door een
melding op het display.
Koppeling met de automatische
follow me home-verlichting
De koppeling van de automatische fol-
low me home-verlichting aan de auto-
matische verlichting biedt de volgende
extra mogelijkheden:
- instellen van de duur van de fol-
low me home-verlichting (15, 30 of
60 seconden) via het menu van de
instelbare functies van de auto (uit-
gezonderd monochroom display A
waarbij de duur onveranderlijk is:
60 s),
- automatische inschakeling van de
follow me home-verlichting als de
automatische verlichting is inge-
schakeld.
Bij een storing in de licht-
sensor gaat de verlichting
branden, wordt dit pictogram
weergegeven op het instrumentenpaneel
en/of verschijnt een melding op het display,
in combinatie met een geluidssignaal.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of
een gekwaliceerde werkplaats.
Storing
Als de lichtsensor bij mist of
sneeuw voldoende licht waar-
neemt, wordt de verlichting niet
automatisch ingeschakeld.
Dek de met de regensensor ge-
combineerde lichtsensor, die zich
in het midden van de voorruit ach-
ter de binnenspiegel bevindt, niet
af, aangezien de aan de sensor
gekoppelde functies dan niet meer
bediend kunnen worden.
5 5
ZICHT
86
C4-2_nl_Chap05_visibilite_ed01-2014
Uitschakelen
De instapverlichting gaat na een vooraf
ingestelde tijd automatisch uit of gaat
uit bij het aanzetten van het contact of
het vergrendelen van de auto.
Instapverlichting
Inschakelen
F Druk op het ontgrendel-
knopje (open hangslot) van
de afstandsbediening; uw
auto wordt ontgrendeld.
Wanneer u bij duisternis de auto ontgren-
delt met de afstandsbediening wordt de
verlichting aan de buitenzijde ingescha-
keld om het instappen te vergemak-
kelijken. De verlichting gaat branden
afhankelijk van de lichtsterkte die door de
lichtsensor wordt gedetecteerd.
De dimlichten, de parkeerlichten en de
instapverlichting aan de zijkant (onder
de buitenspiegels) gaan branden.
Programmeren
Het in- en uitschakelen en de
duur van het branden van de
instapverlichting kunnen wor-
den ingesteld via het congura-
tiemenu van de auto.
5 5
ZICHT
87
C4-2_nl_Chap05_visibilite_ed01-2014
Verstel de koplampen met halogeen-
lampen afhankelijk van de belading van
uw auto om verblinding van medeweg-
gebruikers te voorkomen.
0. 1 of 2 personen op de voorstoelen.
-. 3 personen.
1. 5 personen.
-. Tussenstand.
2. 5 personen + maximaal toegestane
belading.
-. Tussenstand.
3. Bestuurder + maximaal toegestane
belading.
HALOGEEN KOPLAMPEN
HANDMATIG VERSTELLEN
Stand "0": basisinstelling.
AUTOMATISCHE VERSTELLING
VAN DE XENONKOPLAMPEN
Om verblinding van andere weggebruikers
te voorkomen corrigeert dit systeem auto-
matisch en bij stilstaande auto de hoogte
van de lichtbundel van de xenonlampen,
afhankelijk van de belading van de auto.
In het geval van een storing
verschijnt dit pictogram op
het instrumentenpaneel, in
combinatie met een geluidssignaal en
een melding op het display.
Het systeem zet in dat geval de kop-
lampen in de lage stand.
Raak de xenonlampen niet aan.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk
of een gekwaliceerde werkplaats.
5 5
ZICHT
88
C4-2_nl_Chap05_visibilite_ed01-2014
MEEDRAAIENDE KOPLAMPEN
Programmeren
met meedraaiende koplampen
zonder meedraaiende koplampen
Als het dimlicht of grootlicht is inge-
schakeld, volgen de lichtbundels van
de meedraaiende koplampen de rich-
ting van de weg.
Deze functie is alleen mogelijk in com-
binatie met xenonlampen en zorgt voor
een aanzienlijk beter zicht in bochten.
Storing
In het geval van een storing knip-
pert dit pictogram op het display
in combinatie met een melding
op het multifunctionele display.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of
een gekwaliceerde werkplaats.
Deze functie werkt niet:
- bij stilstand of zeer lage snelheden,
- als de achteruit is ingeschakeld.
U kunt deze functie desge-
wenst uitschakelen via het
conguratiemenu op het multi-
functionele display.
Standaard is deze functie ingeschakeld.
Bij het afzetten van het contact blijven
de instellingen gehandhaafd.
5 5
ZICHT
89
C4-2_nl_Chap05_visibilite_ed01-2014
STATISCHE
BOCHTVERLICHTING
Tijdens het rijden met dim- of grootlicht
wordt de mistlamp vóór ingeschakeld
om de binnenkant van de bocht extra
te verlichten bij snelheden tot 40 km/h
(handig in de stad, op bochtige wegen,
kruispunten, parkeergarages enz.).
met statische bochtverlichting
zonder statische bochtverlichting
Statische bochtverlichting
ingeschakeld
De bochtverlichting wordt in de volgen-
de gevallen ingeschakeld:
- bij het inschakelen van een richting-
aanwijzer,
of
- als het stuurwiel ver genoeg wordt
verdraaid.
Statische bochtverlichting werkt niet
De verlichting werkt in de volgende ge-
vallen niet:
- bij een geringe stuuruitslag,
- bij snelheden boven 40 km/h,
- als de achteruit is ingeschakeld.
Programmeren
U kunt de statische bochtver-
lichting desgewenst uitschake-
len via het conguratiemenu
van de auto.
Standaard is de statische bochtverlich-
ting ingeschakeld.
5 5
ZICHT
90
C4-2_nl_Chap05_visibilite_ed01-2014
RUITENWISSERSCHAKELAAR
Met behulp van de ruitenwisserscha-
kelaar kunt u de ruitenwissers vóór en
achter inschakelen om regen en vuil
van de ruit te wissen.
De ruitenwissers voor en achter zor-
gen voor een optimaal zicht voor de
bestuurder, ongeacht de weersomstan-
digheden.
De ruitenwissers vóór bedient u met de
schakelaar A; de ring B is voor de be-
diening van de achterruitenwisser.
Instellen
Afhankelijk van de uitvoering zijn de
volgende automatische functies van de
ruitenwissers mogelijk:
- automatische werking van de rui-
tenwissers vóór,
- automatisch inschakelen van de rui-
tenwisser achter bij het inschakelen
van de achteruitversnelling.
Uitvoering zonder automatisch wissen
Uitvoering met automatische ruitenwissers
Ruitenwissers vóór
A. Selecteren van de wissnelheid: zet
de schakelaar in de gewenste stand.
Wissen op hoge snelheid (he-
vige neerslag).
Wissen op normale snelheid
(matige regen).
Intervalwissen (wissnelheid af-
hankelijk van de rijsnelheid).
Uit.
Eén keer wissen (de hendel
omlaag duwen of kort naar u
toe trekken en vervolgens los-
laten).
Automatisch wissen
(omlaag duwen en ver-
volgens loslaten).
Eén keer wissen (de
hendel even naar u toe
trekken).
of
5 5
ZICHT
91
C4-2_nl_Chap05_visibilite_ed01-2014
Automatische ruitenwissers vóór
De ruitenwissers worden automatisch
ingeschakeld als de sensor achter de
binnenspiegel regen detecteert. De
snelheid van de ruitenwissers wordt
aangepast aan de hoeveelheid neer-
slag.
Duw de hendel A één keer om-
laag.
Ter bevestiging wissen de rui-
tenwissers één keer, gaat het
controlelampje op het instrumenten-
paneel branden en/of verschijnt er een
bericht dat de functie geactiveerd is.
Inschakelen
Uitschakelen
Storing
In het geval van een storing in de auto-
matische werking van de ruitenwissers
werken deze in de intervalstand.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of
een gekwaliceerde werkplaats.
Dek de regensensor, die zich
gecombineerd met de lichtsen-
sor in het midden van de voorruit
achter de binnenspiegel bevindt,
niet af.
Schakel de automatische wer-
king van de ruitenwissers uit als
de auto wordt gewassen in een
wasstraat.
Wacht's winters met het inscha-
kelen van de automatische
ruitenwissers tot de voorruit ont-
dooid is.
Elke keer als het contact meer
dan 1 minuut is afgezet, moet u
de automatische werking van de
ruitenwissers opnieuw activeren.
Duw de hendel A nog een keer
omlaag.
Ter bevestiging gaat dit con-
trolelampje op het instrumen-
tenpaneel uit en/of er verschijnt een
bericht op het multifunctionele display
dat de functie is uitgeschakeld.
Ruitensproeiers vóór en
koplampsproeiers
Minimumniveau vloeistof
ruitensproeiers/koplampsproeiers
Indien uw auto voorzien is van koplamp-
sproeiers kunt u het minimumniveau van
deze vloeistof meten via een pipet die ge-
plaatst is in de vulopening van het reservoir,
onder de motorkap.
Het controleren en bijvullen van deze vloei-
stof mag alleen worden uitgevoerd bij stil-
staande auto en afgezette motor.
Het niveau van de koplampsproeiervloei-
stof moet regelmatig worden gecontro-
leerd, vooral in de winter.
Raadpleeg de rubriek "Controles - § Niveau
vloeistof ruitensproeiers/koplampsproeiers"
voor het controleren van het niveau.
F Trek de ruitenwisserschakelaar
naar u toe. De ruitensproeiers tre-
den in werking, waarna enige tijd de
ruitenwissers worden ingeschakeld
om de ruit schoon te wissen.
De koplampsproeiers worden alleen
geactiveerd als het dimlicht of het
grootlicht brandt en de auto rijdt.
Om het verbruik van koplamp-
sproeiervloeistof te beperken wer-
ken de koplampsproeiers tijdens
één en hetzelfde traject slechts elke
zevende keer dat de ruitensproei-
ers worden gebruikt of elke 40 km.
5 5
ZICHT
92
C4-2_nl_Chap05_visibilite_ed01-2014
B. Ring voor de selectie van de ruiten-
wisser achter: draai de ring tot het
symbooltje tegenover de markering
staat.
Ruitenwisser achter
Schakel de automatische wer-
king van de ruitenwisser achter
uit bij sneeuwval of strenge vorst
en bij montage van een etsen-
drager op de achterklep. Dit kan
worden uitgevoerd via het con-
guratiemenu van de auto.
Uit.
Interval.
Sproeien en wissen.
Draai de ring tot deze niet ver-
der kan; de ruitensproeier ach-
ter werkt en vervolgens zal de wisser
gedurende enige tijd wissen.
Achteruitversnelling
Als de ruitenwissers vóór zijn geactiveerd
op het moment dat u de achteruitversnel-
ling inschakelt, treedt automatisch ook de
ruitenwisser achter in werking.
Deze functie kan worden geac-
tiveerd of gedeactiveerd via het
conguratiemenu van de auto.
Deze functie is standaard ge-
activeerd.
Programmeren
Speciale stand van de
ruitenwissers voor
Om een goede werking van de
ruitenwissers te behouden advi-
seren wij u:
- voorzichtig met de ruitenwis-
sers om te gaan,
- de ruitenwissers regelmatig
te reinigen met zeepsop,
- de ruitenwissers niet te ge-
bruiken om een stuk karton
tegen de voorruit te houden,
- de ruitenwissers te vervan-
gen zodra ze tekenen van
slijtage vertonen.
Deze stand maakt het mogelijk de rui-
tenwissers los te zetten van de voorruit.
In deze stand kunnen de ruitenwisser-
bladen worden gereinigd of de ruiten-
wissers worden vervangen. In de winter
kan deze stand tevens worden gebruikt
om de ruitenwissers los te zetten van
de voorruit.
F Als de ruitenwisserschakelaar binnen
een minuut nadat het contact is afge-
zet wordt bediend, worden de ruiten-
wissers in de verticale stand gezet.
F Zet het contact aan en bedien de
ruitenwisserschakelaar om de rui-
tenwissers na de werkzaamheden
weer in de ruststand te zetten.
5 5
ZICHT
93
C4-2_nl_Chap05_visibilite_ed01-2014
1. Plafonnier vóór
2. Kaartleeslampjes vóór
3. Plafonnier achter
4. Kaartleeslampjes achter
PLAFONNIERS
- als de auto wordt ontgrendeld,
- als de sleutel uit het contact wordt
verwijderd,
- als er een portier geopend wordt,
- als op de ontgrendelingsknop van de
afstandsbediening wordt gedrukt om
de auto te lokaliseren.
Plafonniers vóór en achter
In deze stand gaat de interi-
eurverlichting geleidelijk bran-
den:
De interieurverlichting gaat geleidelijk uit:
- als de auto wordt vergrendeld,
- als het contact wordt aangezet,
- 30 seconden na het sluiten van het
laatste portier.
Zet de plafonnier achter op "permanent
uit" als u deze wilt uitschakelen.
Permanent uit.
Permanent aan.
Als de interieurverlichting per-
manent is ingeschakeld, blijft
deze gedurende een bepaalde
tijd branden:
- bij afgezet contact: ongeveer
10 minuten,
- in de eco-modus: ongeveer
30 seconden,
- bij draaiende motor: onbe-
perkt.
Als de plafonnier vóór perma-
nent is ingeschakeld, zal de pla-
fonnier achter ook branden tenzij
deze op "permanent uit" staat.
Kaartleeslampjes vóór en
achter
Let op dat u niet tegen de plafon-
niers stoot.
F Druk bij aangezet contact
op de desbetreffende scha-
kelaar.
5 5
ZICHT
94
C4-2_nl_Chap05_visibilite_ed01-2014
SFEERVERLICHTING
De gedempte interieurverlichting ver-
betert het zicht in de auto als deze zich
in een donkere omgeving bevindt.
Inschakelen
Als het buiten donker is, gaat de sfeer-
verlichting in de voorste plafonnier
automatisch branden als de parkeer-
lichten worden ingeschakeld.
Uitschakelen
De sfeerverlichting gaat automatisch
uit als de parkeerlichten worden uitge-
schakeld.
De sfeerverlichting kan handmatig wor-
den uitgeschakeld door deze met be-
hulp van de lichtsterkteregeling steeds
zwakker te maken.
De verlichting van de bagageruimte
gaat automatisch branden zodra de
bagageruimte wordt geopend en dooft
zodra deze wordt gesloten.
VERLICHTING BAGAGERUIMTE
De brandduur van de bagage-
ruimteverlichting hangt af van de
situatie:
- bij afgezet contact: ongeveer
10 minuten,
- in de eco-modus: ongeveer
30 seconden,
- bij draaiende motor: onbe-
perkt.
6
VOORZIENINGEN
95
C4-2_nl_Chap06_amenagement_ed01-2014
INRICHTING INTERIEUR
1. Handgreep
2. Zonneklep
(zie de volgende bladzijde voor
meer informatie)
3. Kaarthouder
4. Dashboardkastje met verlichting
(zie de volgende bladzijde voor
meer informatie)
5. Portiervak
6. Groot open bergvak (zonder
radio)
of
Klein bergvak met klep (met
radio)
7. Klein open bergvak (zonder
radio)
8. USB/Jack-aansluiting
(zie de volgende pagina voor meer
informatie)
9. 12V-aansluiting
(zie de volgende pagina's voor
meer informatie)
10. Middenconsole met opbergruimte
(zie de volgende pagina's voor
meer informatie)
6
VOORZIENINGEN
96
C4-2_nl_Chap06_amenagement_ed01-2014
De zonneklep kan zowel omlaag als
naar opzij worden geklapt en is voor-
zien van een make-upspiegel met ver-
lichting.
F Open als het contact aan is het
afdekkapje. De verlichting van de
make-upspiegel gaat automatisch
branden.
De zonneklep bevat tevens een moge-
lijkheid voor het opbergen van pasjes.
ZONNEKLEP DASHBOARDKASTJE MET
VERLICHTING
In het dashboardkastje kan een es
mineraalwater, de boorddocumentatie
enz. worden opgeborgen.
In het deksel zijn voorgevormde hou-
ders aangebracht voor een pen, een
bril, munten, kaarten, een blikje enz.
F Trek de handgreep omhoog om het
te openen.
De verlichting van het dashboardkastje
treedt in werking zodra het wordt ge-
opend.
In het dashboardkastje bevindt zich de
schakelaar voor het uitschakelen van
de airbag aan passagierszijde A.
Als uw auto is voorzien van aircondi-
tioning, bevat het dashboardkastje een
ventilatieopening B, via welke dezelfde
gekoelde lucht als die voor het interieur
wordt aangevoerd.
6
VOORZIENINGEN
97
C4-2_nl_Chap06_amenagement_ed01-2014
12 V-AANSLUITING
F Verwijder het afdekkapje en sluit
een geschikte adapter aan als u
een 12 V-accessoire wilt aansluiten
(max. 120 W).
USB/AUX-AANSLUITING
De AUX-aansluitmodule, die bestaat uit
een JACK-aansluiting en/of een USB-
poort, bevindt zich op de middenconsole.
Hierop kunt u draagbare apparatuur aan-
sluiten, zoals een iPod
®
of een USB-stick.
De USB-box leest bepaalde formaten
audiobestanden op de draagbare appa-
ratuur en speelt ze af via de luidsprekers
van de audio-installatie in de auto.
U kunt deze bestanden beheren met de
toetsen op het stuur of het bedieningspa-
neel van de autoradio en ze weergeven
op het multifunctionele display.
Raadpleeg voor meer informatie over het
gebruik van deze uitrusting het hoofdstuk
"Audio en datacommunicatie".
Tijdens het gebruik van draag-
bare apparatuur wordt deze au-
tomatisch opgeladen, wanneer
aangesloten op de USB-poort.
ONDERSTE CENTRALE
CONSOLE
1. Bergvakje
2. Bekerhouder
3. Groot open bergvak
6
VOORZIENINGEN
98
C4-2_nl_Chap06_amenagement_ed01-2014
MIDDELSTE CENTRALE CONSOLE
1. Armleuning
(zie de volgende pagina’s voor
meer informatie)
2. Open bergvakken
3. Bekerhouder
4. Bergvakje
BOVENSTE DEEL MIDDENCONSOLE
1. Armleuning
(zie de volgende pagina’s voor
meer informatie)
2. 12 V-aansluiting
(zie de volgende pagina’s voor
meer informatie)
3. Bergvak
4. Bekerhouder / Flessenhouder
5. Bergvakje
6. Groot multifunctioneel bergvak
(zie de volgende pagina’s voor
meer informatie)
6
VOORZIENINGEN
99
C4-2_nl_Chap06_amenagement_ed01-2014
GROOT MULTIFUNCTIONEEL
BERGVAK
Dit bergvak kunt u met een schuifklep
afsluiten.
Het bevat:
- de 12 V-aansluiting voor accessoi-
res en de USB/Jack-aansluiting 1,
- een uitklapbare steun 2 voor een
GSM of een ander apparaat,
- een gedeelte dat via een verstel-
bare uitstroomopening 3 gekoeld
wordt, zodat u drankjes en etens-
waar fris kunt houden als de aircon-
ditioning werkt.
ARMLEUNING VOOR
Voor het comfort en als opbergmoge-
lijkheid voor de bestuurder en voorpas-
sagier.
Het deksel van de armleuning is in
hoogte en lengterichting verstelbaar.
Hoogteverstelling
F Til het deksel op tot de gewenste
stand (laag, tussenstand of hoog).
F Trek de armleuning in de hoogste
stand iets verder omhoog en be-
weeg hem vervolgens naar de laag-
ste stand.
Verstelling in lengterichting
F Schuif de armleuning zo ver mogelijk naar
voren of naar achteren, tot de aanslag.
Opbergvak
In het bergvak kunt u 6 CD’s opbergen.
In sommige gevallen is het bergvak
voorzien van een 230 V / 50 Hz stop-
contact.
F Trek de handgreep omhoog.
F Trek het deksel helemaal open.
De verlichting gaat alleen bran-
den als u de schuifklep helemaal
opent.
U kunt de schuifklep tot de uit-
klapbare steun 2 dichtschuiven
zodat het in het bergvak koel
blijft.
6
VOORZIENINGEN
100
C4-2_nl_Chap06_amenagement_ed01-2014
ARMLEUNING VÓÓR
Voor het comfort en als opbergmoge-
lijkheid voor de bestuurder en voorpas-
sagier.
Het deksel van de armleuning is in
lengterichting verstelbaar.
Verstelling in lengterichting
F Trek de handgreep omhoog. U kunt
nu de armleuning tot de aanslag
naar voren schuiven.
F Schuif de armleuning tot de aanslag
naar achteren en druk op de hand-
greep om de leuning in deze stand
te vergrendelen.
Opbergvak
Het opbergvak van de armleuning biedt
ruimte voor 6 CD's.
F Trek het deksel helemaal open.
6
VOORZIENINGEN
101
C4-2_nl_Chap06_amenagement_ed01-2014
230V/50HZ-STOPCONTACT
In de middenconsole bevindt zich een
230V/50Hz-stopcontact (max. vermo-
gen: 120 W).
Om dit te kunnen gebruiken:
F open het deksel van de armleuning
vóór,
F controleer of het groene controle-
lampje brandt,
F sluit uw elektrische apparaat (tele-
foonlader, laptop, CD/DVD-speler,
essenwarmer enz. ) aan.
Dit stopcontact werkt als de motor
draait, maar ook in de STOP-stand bij
auto's met een Stop&Start-systeem.
F Verwijder het afdekkapje en sluit
een geschikte adapter aan als u
een 12 V-accessoire wilt aansluiten
(max. 120 W).
12 V-AANSLUITING
Sluit hoogstens één apparaat
op het stopcontact aan (dubbel-
stekkers niet toegestaan).
Sluit alleen apparaten aan die
voldoen aan isolatieklasse II (op
het apparaat aangegeven).
Gebruik geen apparaten met
een metalen behuizing (elek-
trisch scheerapparaat, ...).
De stroomtoevoer naar dit stop-
contact wordt bij overbelasting
automatisch onderbroken; dit
gebeurt ook als er andere om-
standigheden zijn die daar aan-
leiding toe geven (bijzondere
weersomstandigheden, zware
belasting van de elektrische in-
stallatie van de auto enz.).
Bij een storing in het systeem gaat het
groene lampje knipperen.
Laat dit controleren door het CITROËN-
netwerk of een gekwaliceerde werk-
plaats.
6
VOORZIENINGEN
102
C4-2_nl_Chap06_amenagement_ed01-2014
MATTEN
De matten zijn uitneembaar en bescher-
men de vloerbedekking van de auto.
Bevestigen
Gebruik, wanneer u een nieuwe mat
bevestigt aan bestuurderszijde, uitslui-
tend de bevestigingen uit het bijgele-
verde zakje.
De overige matten worden gewoon op
de vloerbedekking gelegd.
Verwijderen
Verwijderen van de mat aan de be-
stuurderszijde:
F zet de stoel in de achterste stand,
F maak de bevestigingen los,
F verwijder vervolgens de mat.
Terugplaatsen
Terugplaatsen van de mat aan de be-
stuurderszijde:
F leg de mat goed op zijn plaats,
F druk de bevestigingen vast,
F controleer of de mat goed vastzit.
Om te voorkomen dat de peda-
len blijven hangen:
- gebruik uitsluitend matten
die op de bevestigingen van
de auto passen; het gebruik
van deze bevestigingen is
verplicht.
- gebruik nooit meer dan één
mat per plaats.
Bij gebruik van niet door
CITROËN goedgekeurde mat-
ten kan de bediening van de
pedalen worden gehinderd
en kan de werking van de
snelheidsregelaar/-begrenzer
negatief worden beïnvloed.
De door CITROËN goedgekeur-
de matten zijn voorzien van twee
bevestigingen onder de stoel.
OPBERGLADEN
Deze bevinden zich onder de beide voorstoelen, tenzij
de auto voorzien is van elektrisch bedienbare stoelen;
in dat geval heeft de bestuurderstoel geen opberglade.
Openen
F Til de lade aan de voorzijde op en
schuif deze open.
Berg geen zware voorwerpen op in de
lade.
Verwijderen
Trek de lade niet helemaal tot het einde
uit de geleiders: het terugplaatsen is niet
gemakkelijk.
F Trek de lade tot de aanslag open.
F Til de lade op en verwijder deze.
Terugplaatsen
Als u de lade toch helemaal uitgetrokken heeft:
F gebruik de zaklamp om onder de stoel
te schijnen,
F plaats de lade in de geleiders,
F trek de borglippen omhoog en laat de
lade onder deze borglippen zakken,
F druk de lade aan het einde vast.
6
VOORZIENINGEN
103
C4-2_nl_Chap06_amenagement_ed01-2014
ARMLEUNING ACHTER
Voor het comfort van de achterpassa-
giers.
F Klap de armleuning achter omlaag
voor een optimaal zitcomfort.
Op deze manier kunt u bij het skiluik
komen.
SKILUIK
Het skiluik kan worden gebruikt voor
het vervoeren van lange voorwerpen.
Openen
F Klap de armleuning achter omlaag.
F Trek de handgreep van het skiluik
omlaag.
F Laat het skiluik zakken.
F Steek voorwerpen vanuit de baga-
geruimte door het skiluik.
6
VOORZIENINGEN
104
C4-2_nl_Chap06_amenagement_ed01-2014
INRICHTING VAN BAGAGERUIMTE
1. Hoedenplank
(zie de volgende pagina voor meer
informatie)
2. Haken
(zie de volgende pagina voor meer
informatie)
3. Aansluiting 12 V
(zie de volgende pagina voor meer
informatie)
4. Zaklamp
(zie de volgende pagina's voor
meer informatie)
5. Sjorogen
6. Opbergvak
(zie de volgende pagina's voor
meer informatie)
7. Riemen
8. Opbergnet
6
VOORZIENINGEN
105
C4-2_nl_Chap06_amenagement_ed01-2014
Verwijderen van de hoedenplank:
F maak de twee koorden los,
F til de hoedenplank iets op en verwij-
der hem.
Er zijn meerdere mogelijkheden om de
hoedenplank op te bergen:
- rechtop achter de voorstoelen,
- of plat in de bagageruimte.
Hoedenplank
Hieraan kunt u een boodschappentas
ophangen.
Haken
Bevestig het koord van de vloer
van de bagageruimte aan de ex-
tra haak onder de hoedenplank;
op deze manier hebt u optimaal
toegang tot het boordgereed-
schap en het reservewiel c.q. de
bandenreparatieset...
Toegang tot het bergvak in de bagageruimte
F Verwijder de dop en sluit een geschikte
adapter aan om een 12 V-accessoire
(max. vermogen: 120 W) aan te slui-
ten.
F Zet het contact aan.
12 V-aansluiting
6
VOORZIENINGEN
106
C4-2_nl_Chap06_amenagement_ed01-2014
Deze lamp, die in de zijwand van de
bagageruimte is aangebracht, kan als
verlichting van de bagageruimte en als
zaklamp gebruikt worden.
Raadpleeg het hoofdstuk “Zicht §
Verlichting bagageruimte” voor de wer-
king van deze functie.
Uitneembare lamp
Werking
Deze lamp werkt op oplaadbare batte-
rijen van het type NiMH.
De lamp kan ongeveer 45 minuten bran-
den en wordt tijdens het rijden weer op-
geladen.
Gebruik
F Verwijder de lamp door deze aan de
bovenzijde uit de houder te trekken.
F Druk de schakelaar op de achter-
zijde in om de lamp in of uit te scha-
kelen.
F Klap de steun aan de achterzijde
uit om de lamp neer te zetten en de
lichtbundel te richten, bijvoorbeeld
tijdens het verwisselen van een wiel.
Opbergen
F Breng de lamp aan door eerst de
onderzijde in de houder te steken.
Hierdoor wordt de lamp automa-
tisch uitgeschakeld als dat al niet
het geval was.
F Til de vloerbekleding van de baga-
geruimte op om bij het opbergbak te
komen.
Hierin vindt u verschillende ruimtes
voor het opbergen van een lampenset,
een EHBO-trommel, twee gevarendrie-
hoeken enz.
Het bevat ook het boordgereedschap,
de bandenreparatieset...
Opbergbak
Let bij het aanbrengen van de op-
laadbare batterijen op de plus- en
de minpolen.
Gebruik nooit niet-oplaadbare
batterijen in plaats van de op-
laadbare batterijen.
Als de lamp niet op de juiste wij-
ze is aangebracht, wordt deze
mogelijk niet opgeladen en gaat
niet branden bij het openen van
de achterklep.
6
VOORZIENINGEN
107
C4-2_nl_Chap06_amenagement_ed01-2014
BAGAGEDEK
(SERVICE-UITVOERING)
F Bevestig klem A aan stang B en rol
het bagagedek uit.
Opbergen
Verwijderen
F Maak alle klemmen los.
F Til het bagagedek aan beide zijden
op.
Hiermee kunt u het interieur aan het
oog onttrekken, als aanvulling op de
hoedenplank.
Aanbrengen
F Rol het bagagedek op ter hoogte
van de achterbank.
Plaats geen zware of harde voorwer-
pen op het bagagedek.
Bij plotseling remmen of een aanrijding
kunnen ze namelijk in het zitcomparti-
ment geworpen worden en daardoor
de inzittenden in gevaar brengen.
7 7
VEILIG VERVOEREN VAN KINDEREN
108
C4-2_nl_Chap07_securite-enfants_ed01-2014
ALGEMENE INFORMATIE MET BETREKKING TOT KINDERZITJES
CITROËN beveelt u aan kin-
deren op de achterzitplaatsen
van uw auto te vervoeren:
- met de rug in de rijrichting
tot 3 jaar,
- met het gezicht in de rij-
richting vanaf 3 jaar.
Hoewel CITROËN bij het ontwerp van uw auto veel aandacht heeft besteed aan
veiligheidsvoorzieningen voor uw kinderen, is hun veiligheid natuurlijk ook afhan-
kelijk van uzelf.
* De regelgeving met betrekking tot het
vervoer van kinderen zijn per land
verschillend. Raadpleeg de in uw land
geldende regels.
Volg voor een optimale veiligheid de
volgende adviezen op:
- conform de Europese wetge-
ving dienen kinderen jonger dan
12 jaar of kleiner dan 1,50 m
in gehomologeerde, aan het li-
chaamsgewicht aangepaste kin-
derzitjes op met veiligheidsgordels
of ISOFIX-bevestigingen uitgeruste
plaatsen te worden vervoerd*,
- de veiligste plaats voor het ver-
voeren van een kind is volgens
de statistieken een plaats op de
achterbank van uw auto,
- kinderen tot 9 kg moeten zowel
voor- als achterin met de rug in
de rijrichting worden vervoerd.
7 7
VEILIG VERVOEREN VAN KINDEREN
109
C4-2_nl_Chap07_securite-enfants_ed01-2014
Passagiersstoel in de hoogste stand
en in de middelste stand van de ver-
stelling in lengterichting.
KINDERZITJE OP DE
PASSAGIERSSTOEL VOOR*
"Met de rug in de rijrichting" "Met het gezicht in de rijrichting"
Wanneer een kinderzitje met de rug in
de rijrichting op de passagiersstoel
voor wordt geplaatst, moet de stoel in
de middelste stand van de verstelling in
lengterichting worden geschoven, en in
de hoogste stand en met de rugleuning
rechtop worden gezet.
De frontairbag aan passagierszijde
moet zijn uitgeschakeld. Gebeurt dit
niet, dan kan het kind bij het afgaan
van de airbag levensgevaarlijk ge-
wond raken.
Wanneer een kinderzitje met het gezicht
in de rijrichting op de passagiersstoel
voor wordt geplaatst, moet de stoel in
de middelste stand van de verstelling in
lengterichting worden geschoven, en in
de hoogste stand en met de rugleuning
rechtop worden gezet en mag de fron-
tairbag aan passagierszijde niet wor-
den uitgeschakeld.
* Raadpleeg de wetgeving in uw land
voordat u een kinderzitje op deze
plaats bevestigt.
Controleer of de veiligheidsgor-
del goed strak staat.
Controleer bij kinderzitjes met
een standaard of deze goed op
de vloer steunt. Verstel indien
nodig de passagiersstoel.
7 7
VEILIG VERVOEREN VAN KINDEREN
110
C4-2_nl_Chap07_securite-enfants_ed01-2014
Airbag aan passagierszijde OFF
Plaats nooit een kind in een kin-
derzitje "met de rug in de rijrich-
ting" op de voorpassagiersstoel
als de airbag vóór aan passa-
gierszijde is ingeschakeld. Het
kind kan in dat geval bij een
aanrijding ernstig en zelfs dode-
lijk gewond raken.
UITSCHAKELEN VAN DE AIRBAG
VÓÓR AAN PASSAGIERSZIJDE
Dit voorschrift wordt tevens vermeld
op de waarschuwingssticker aan bei-
de zijden van de zonneklep aan pas-
sagierszijde. Conform de wettelijke
voorschriften vindt u op de volgende
tabellen deze waarschuwing in alle be-
nodigde talen.
Raadpleeg de rubriek "Airbags"
voor meer informatie over het
uitschakelen van de airbag vóór
aan passagierszijde.
7 7
AR
BG
НИКОГА НЕ инсталирайте детско столче на седалка с АКТИВИРАНА предна ВЪЗДУШНА ВЪЗГЛАВНИЦА. Това може да причини СМЪРТ
или СЕРИОЗНО НАРАНЯВАНЕ на детето.
CS
NIKDY neumisťujte dětské zádržné zařízení orientované směrem dozadu na sedadlo chráněné AKTIVOVANÝM čelním AIRBAGEM. Hrozí
nebezpečí SMRTI DÍTĚTE nebo VÁŽNÉHO ZRANĚNÍ.
DA
Brug ALDRIG en bagudvendt barnestol på et sæde, der er beskyttet af en AKTIV AIRBAG. BARNET risikerer at blive ALVORLIGT KVÆSTET eller
DRÆBT.
DE
Montieren Sie auf einem Sitz mit AKTIVIERTEM Front-Airbag NIEMALS einen Kindersitz oder eine Babyschale entgegen der Fahrtrichtung, das
Kind könnte schwere oder sogar tödliche Verletzungen erleiden.
EL
Μη χρησιμοποιείτε ΠΟΤΕ παιδικό κάθισμα με την πλάτη του προς το εμπρός μέρος του αυτοκινήτου, σε μια θέση που προστατεύεται από
ΜΕΤΩΠΙΚΟ αερόσακο που είναι ΕΝΕΡΓΟΣ. Αυτό μπορεί να έχει σαν συνέπεια το ΘΑΝΑΤΟ ή το ΣΟΒΑΡΟ ΤΡΑΥΜΑΤΙΣΜΟ του ΠΑΙΔΙΟΥ
EN
NEVER use a rearward facing child restraint on a seat protected by an ACTIVE AIRBAG in front of it, DEATH or SERIOUS INJURY to the CHILD
can occur
ES
NO INSTALAR NUNCA un sistema de retención para niños de espaldas al sentido de la marcha en un asiento protegido mediante un AIRBAG
frontal ACTIVADO, ya que podría causar lesiones GRAVES o incluso la MUERTE del niño.
ET
Ärge MITTE KUNAGI paigaldage "seljaga sõidusuunas" lapseistet juhi kõrvalistmele, mille ESITURVAPADI on AKTIVEERITUD. Turvapadja avane-
mine võib last TÕSISELT või ELUOHTLIKULT vigastada.
FI
ÄLÄ KOSKAAN aseta lapsen turvaistuinta selkä ajosuuntaan istuimelle, jonka edessä suojana on käyttöön aktivoitu TURVATYYNY. Sen laukeami-
nen voi aiheuttaa LAPSEN KUOLEMAN tai VAKAVAN LOUKKAANTUMISEN.
FR
NE JAMAIS installer de système de retenue pour enfants faisant face vers l’arrière sur un siège protégé par un COUSSIN GONFLABLE frontal
ACTIVÉ.
Cela peut provoquer la MORT de l’ENFANT ou le BLESSER GRAVEMENT
HR
NIKADA ne postavljati dječju sjedalicu leđima u smjeru vožnje na sjedalo zaštićeno UKLJUČENIM prednjim ZRAČNIM JASTUKOM. To bi moglo
uzrokovati SMRT ili TEŠKU OZLJEDU djeteta.
HU
SOHA ne használjon menetiránynak háttal beszerelt gyermekülést AKTIVÁLT (BEKAPCSOLT) FRONTLÉGZSÁKKAL védett ülésen. Ez a gyermek
HALÁLÁT vagy SÚLYOS SÉRÜLÉSÉT okozhatja.
IT
NON installare MAI seggiolini per bambini posizionati in senso contrario a quello di marcia su un sedile protetto da un AIRBAG frontale ATTIVATO.
Ciò potrebbe provocare la MORTE o FERITE GRAVI al bambino.
LT
NIEKADA neįrenkite vaiko prilaikymo priemonės su atgal atgręžtu vaiku ant sėdynės, kuri saugoma VEIKIANČIOS priekinės ORO PAGALVĖS.
Išsiskleidus oro pagalvei vaikas gali būti MIRTINAI arba SUNKIAI TRAUMUOTAS.
VEILIG VERVOEREN VAN KINDEREN
111
C4-2_nl_Chap07_securite-enfants_ed01-2014
7 7
LV
NEKAD NEuzstādiet uz aizmuguri vērstu bērnu sēdeklīti priekšējā pasažiera sēdvietā, kurā ir AKTIVIZĒTS priekšējais DROŠĪBAS GAISA
SPILVENS.
Tas var izraisīt BĒRNA NĀVI vai radīt NOPIETNUS IEVAINOJUMUS.
MT
Qatt m’ghandek thalli tifel/tia marbut f’siggu dahru lejn l-Airbag attiva, ghaliex tista’ tikkawza korriment serju jew anke mewt lit-tifel/tia
NL
Plaats NOOIT een kinderzitje met de rug in de rijrichting op een zitplaats waarvan de AIRBAG is INGESCHAKELD. Bij het afgaan van de airbag
kan het KIND LEVENSGEVAARLIJK GEWOND RAKEN
NO
Installer ALDRI et barnesete med ryggen mot kjøreretningen i et sete som er beskyttet med en frontal AKTIVERT KOLLISJONSPUTE, BARNET
risikerer å bli DREPT eller HARDT SKADET.
PL
NIGDY nie instalować fotelika dziecięcego w pozycji "tyłem do kierunku jazdy" na siedzeniu wyposażonym w CZOŁOWĄ PODUSZKĘ POWIETRZNĄ
w stanie AKTYWNYM. Może to doprowadzić do ŚMIERCI DZIECKA lub spowodować u niego POWAŻNE OBRAŻENIA CIAŁA.
PT
NUNCA instale um sistema de retenção para crianças de costas para a estrada num banco protegido por um AIRBAG frontal ACTIVADO.
Esta instalação poderá provocar FERIMENTOS GRAVES ou a MORTE da CRIANÇA.
RO
Nu instalati NICIODATA un sistem de retinere pentru copii, dispus cu spatele in directia de mers, pe un loc din vehicul protejat cu AIRBAG frontal
ACTIVAT. Aceasta ar putea provoca MOARTEA COPILULUI sau RANIREA lui GRAVA.
RU
ВО ВСЕХ СЛУЧАЯХ ЗАПРЕЩАЕТСЯ использовать обращенное назад детское удерживающее устройство на сиденье, защищенном
ФУНКЦИОНИРУЮЩЕЙ ПОДУШКОЙ БЕЗОПАСНОСТИ, установленной перед этим сиденьем.
Это может привести к ГИБЕЛИ РЕБЕНКА или НАНЕСЕНИЮ ЕМУ СЕРЬЕЗНЫХ ТЕЛЕСНЫХ ПОВРЕЖДЕНИЙ
SK
NIKDY neinštalujte detské zádržné zariadenie orientované smerom dozadu na sedadlo chránené AKTIVOVANÝM čelným AIRBAGOM. Mohlo by
dôjsť k SMRTEĽNÉMU alebo VÁŽNEMU PORANENIU DIEŤAŤA.
SL
NIKOLI ne nameščajte otroškega sedeža s hrbtom v smeri vožnje, če je VARNOSTNA BLAZINA pred sprednjim sopotnikovim sedežem AKTIVIRANA.
Takšna namestitev lahko povzroči SMRT OTROKA ali HUDE POŠKODBE.
SR
NIKADA ne koristite dečje sedište koje se okreće unazad na sedištu zaštićenim AKTIVNIM VAZDUŠNIM JASTUKOM ispred njega, jer mogu nastu-
piti SMRT ili OZBILJNA POVREDA DETETA.
SV
Passagerarkrockkudden fram MÅSTE vara avaktiverad om en bakåtvänd bilbarnstol installeras på denna plats. Annars riskerar barnet att DÖDAS
eller SKADAS ALLVARLIGT.
TR
KESİNLKLE HAVA YASTIĞI AKTİF olan ön koltuğa yüzü arkaya dönük bir çocuk koltuğu yerleştirmeyiniz. Bu ÇOCUĞUN ÖLMESİNE veya ÇOK
AĞIR YARALANMASINA sebep olabilir.
VEILIG VERVOEREN VAN KINDEREN
112
C4-2_nl_Chap07_securite-enfants_ed01-2014
7 7
VEILIG VERVOEREN VAN KINDEREN
113
C4-2_nl_Chap07_securite-enfants_ed01-2014
KINDERZITJE ACHTERIN
"Rug in de rijrichting"
Schuif als u een kinderzitje "met de
rug in de rijrichting" achterin plaatst de
voorstoel naar voren en zet de rugleu-
ning van de voorstoel rechtop, zodat
het kinderzitje de voorstoel niet raakt.
"Gezicht in de rijrichting"
Schuif als u een kinderzitje "met het ge-
zicht in de rijrichting" achterin plaatst
de voorstoel naar voren en zet de rug-
leuning van de voorstoel rechtop, zodat
de benen van het kind de voorstoel niet
raken.
Middelste zitplaats achter
Een kinderzitje met steun mag nooit op
de middelste zitplaats achter worden
bevestigd.
Controleer of de veiligheidsgor-
del goed is aangetrokken.
Controleer bij kinderzitjes met
een steun of deze steun stabiel
op de vloer staat. Verzet indien
nodig de voorstoel van de auto.
7 7
VEILIG VERVOEREN VAN KINDEREN
114
C4-2_nl_Chap07_securite-enfants_ed01-2014
DOOR CITROËN AANBEVOLEN KINDERZITJES
CITROËN levert een reeks kinderzitjes met artikelnummer die met een driepunts-
veiligheidsgordel kunnen worden vastgemaakt:
Groep 0+: vanaf de geboorte tot 13 kg
L1
"RÖMER Baby-Safe Plus"
Wordt met de rug in de rijrichting geplaatst.
Groep 2 en 3: van 15 tot 36 kg
L4
"KLIPPAN Optima"
Vanaf 22 kg(vanaf ongeveer 6 jaar): gebruik alleen de zitver-
hoging.
L5
"RÖMER KIDFIX"
Kan aan de ISOFIX-verankeringen van de auto worden be-
vestigd.
Het kind wordt beschermd door de veiligheidsgordel.
7 7
VEILIG VERVOEREN VAN KINDEREN
115
C4-2_nl_Chap07_securite-enfants_ed01-2014
TABEL VOOR HET BEVESTIGEN VAN KINDERZITJES MET VEILIGHEIDSGORDEL
Overeenkomstig de Europese wetgeving geeft dit overzicht de mogelijkheden aan voor het bevestigen met de veiligheids-
gordel van een universeel gehomologeerd kinderzitje (a) in uw auto, gerangschikt naar het gewicht van het kind en de plaats
in de auto.
Plaats
Gewicht van het kind/leeftijdsindicatie
Tot 13 kg
(groep 0 (b)
en 0+)
Tot ± 1 jaar
9 tot 18 kg
(groep 1)
Van ± 1 tot ±
3 jaar
15 tot 25 kg
(groep 2)
Van ± 3 tot ±
6 jaar
22 tot 36 kg
(groep 3)
Van ± 6 tot ±
10 jaar
Passagiersstoel vóór (c)
- vast U(R1) U(R1) U(R1) U(R1)
- in hoogte verstelbare stoel U(R2) U(R2) U(R2) U(R2)
Buitenste zitplaatsen achter (d) U U U U
Middelste zitplaats achter (d) X X X X
7 7
VEILIG VERVOEREN VAN KINDEREN
116
C4-2_nl_Chap07_securite-enfants_ed01-2014
(a) Universeel kinderzitje: kinderzitje
dat in alle auto's met de veiligheids-
gordel kan worden bevestigd.
(b) Groep 0: vanaf de geboorte tot
10 kg. Op de passagiersplaats vóór
kan geen reiswieg of kinderbedje
voor in de auto worden bevestigd.
(c) Raadpleeg de wetgeving in uw land
alvorens een kinderzitje op deze
plaats te bevestigen.
(d) Als u een kinderzitje met de rug of
het gezicht in de rijrichting op een
achterzitplaats bevestigt, moet u de
voorstoel naar voren schuiven en
de rugleuning ervan rechtop zetten
zodat er voldoende ruimte is voor
het kinderzitje en de benen van het
kind.
Verwijder de hoofdsteun en berg
hem op alvorens een kinderzitje
met een rugleuning te bevesti-
gen op een zitplaats. Plaats de
hoofdsteun terug zodra het kin-
derzitje is verwijderd.
U: plaats geschikt voor het bevestigen
van een universeel goedgekeurd
kinderzitje met de veiligheidsgordel.
Kinderzitje geplaatst met de rug in
de rijrichting of het gezicht in de rij-
richting.
U(R1): als U, waarbij de rugleuning van
de stoel zo ver mogelijk rechtop
moet staan.
U(R2): als U, waarbij de stoel in de
hoogste stand en zo ver moge-
lijk naar achteren moet staan.
X: niet geschikt voor het plaatsen van
een kinderzitje voor de aangegeven
gewichtsklasse.
7 7
VEILIG VERVOEREN VAN KINDEREN
117
C4-2_nl_Chap07_securite-enfants_ed01-2014
ISOFIX-BEVESTIGINGEN
Elke zitplaats is voorzien van drie be-
vestigingsringen:
- twee bevestigingsringen A, die zich
tussen de rugleuning en de zitting
van de zitplaats bevinden, aange-
geven met een markering,
- één met een markering aangege-
ven bevestigingsring B achter de
zitplaats, TOP TETHER genoemd,
voor de bevestiging van de boven-
ste riem.
De ISOFIX-bevestigingen zorgen voor
een veilige, degelijke en snelle monta-
ge van het kinderzitje in uw auto.
De ISOFIX-kinderzitjes zijn voorzien
van twee sloten die aan de twee beves-
tigingsringen A kunnen worden veran-
kerd.
Sommige kinderzitjes zijn bovendien
voorzien van een bovenste beves-
tigingsriem die kan worden vastge-
maakt aan de bevestigingsring B.
Bij een onjuist geplaatst kinder-
zitje kan het kind bij een ongeval
ernstig letsel oplopen.
Houd u strikt aan de montage-
voorschriften die zijn vermeld in
de gebruiksaanwijzing van het
kinderzitje.
Raadpleeg het overzicht om te zien op
welke zitplaatsen ISOFIX-kinderzitjes
in uw auto kunnen worden geplaatst.
Voor u een ISOFIX-kinderzitje
op de zitplaats links achter kunt
plaatsen, moet u eerst de mid-
delste veiligheidsgordel achter
naar het midden van de auto du-
wen op een zodanige manier dat
de gordel normaal blijft werken.
Uw auto voldoet aan de nieuwste
ISOFIX-normen.
De hieronder aangegeven zitplaatsen
zijn uitgerust met de voorgeschreven
ISOFIX-bevestigingen:
Om het kinderzitje aan de TOP TETHER
te bevestigen:
- verwijder de hoofdsteun van de zit-
plaats waarop u het kinderzitje wilt
plaatsen en berg de hoofdsteun op
(plaats de hoofdsteun terug zodra
het kinderzitje is verwijderd),
- open de velours afdekking om de
TOP TETHER te kunnen bereiken,
- voer de riem van het kinderzitje ach-
ter de rugleuning van de zitplaats
langs, tussen de openingen voor de
pennen van de hoofdsteun door,
- bevestig de aansluiting van de bovenste
riem aan het bevestigingsoog B,
- trek de bovenste riem strak.
7 7
VEILIG VERVOEREN VAN KINDEREN
118
C4-2_nl_Chap07_securite-enfants_ed01-2014
DOOR CITROËN AANBEVOLEN EN VOOR UW AUTO GEHOMOLOGEERDE ISOFIX-KINDERZITJES
"RÖMER Duo Plus ISOFIX"
(gewichtsgroep B1)
Groep 1: van 9 tot 18 kg
Dit wordt uitsluitend met het gezicht in de rijrichting geplaatst.
Wordt bevestigd aan de ogen A en, met behulp van de bovenste riem, aan het
oog B, genaamd TOP TETHER.
Drie standen: rechtop, ruststand en ligstand.
Dit kinderzitje kan ook worden bevestigd op zitplaatsen die niet zijn voorzien van
ISOFIX-bevestigingen. Het is in dat geval verplicht het kinderzitje met de normale
driepunts veiligheidsgordel op de zitplaats van de auto te bevestigen.
Volg bij het plaatsen van de kinderzitjes de gebruiksaanwijzing van de fabrikant van het zitje.
Baby P2C Midi met ISOFIX -basis
(gewichtsgroepen: D, C, A, B, B1)
Groep 1 : van 9 tot 18 kg
Dit kinderzitje wordt met de rug in de rijrichting geplaatst met behulp van een
ISOFIX-basis die aan de ogen A wordt bevestigd.
De basis is voorzien van een in hoogte verstelbare steun die op de vloer van de
auto rust.
Dit kinderzitje kan ook met het gezicht in de rijrichting worden geplaatst.
Dit kinderzitje kan niet met een veiligheidsgordel worden vastgezet.
Wij adviseren u het zitje met de rug in de rijrichting te plaatsen voor kinderen tot
en met 3 jaar oud.
7 7
VEILIG VERVOEREN VAN KINDEREN
119
C4-2_nl_Chap07_securite-enfants_ed01-2014
* Op de passagiersplaats vóór kan geen reiswieg of kinderbedje voor in de auto worden bevestigd.
** De ISOFIX-reiswieg, die wordt bevestigd aan de onderste ISOFIX-bevestigingen van een zitplaats, neemt de gehele
achterbank in beslag.
OVERZICHT VAN ZITPLAATSEN GESCHIKT VOOR ISOFIX-KINDERZITJES
Overeenkomstig de Europese wetgeving geeft het overzicht de mogelijkheden aan voor het bevestigen van een ISOFIX-
kinderzitje op een plaats in de auto voorzien van ISOFIX-bevestigingen.
Bij universele en semi-universele ISOFIX-kinderzitjes wordt de ISOFIX-maat op het kinderzitje naast het ISOFIX-logo aan-
gegeven met een letter (A t/m G).
IUF: zitplaats geschikt voor de bevestiging van een universeel gehomologeerd
ISOFIX- kinderzitje met het gezicht in de rijrichting en een bovenste riem.
IL-SU: zitplaats geschikt voor de bevestiging van een semi-universeel gehomolo-
geerd ISOFIX-kinderzitje:
- rug in de rijrichting voorzien van een bovenste riem of een steun,
- gezicht in de rijrichting voorzien van een steun,
- reiswieg voorzien van een bovenste riem of een steun.
Raadpleeg de paragraaf "Isox-bevestigingen" voor meer informatie over de be-
vestiging van de bovenste riem.
Gewicht van het kind / leeftijdsindicatie
Tot 10 kg
(groep 0)
Tot ca.
6 maanden
Tot 10 kg
(groep 0)
Tot 13 kg
(groep 0+)
Tot ca. 1 jaar
Van 9 tot 18 kg (groep 1)
Van 1 tot ca. 3 jaar
Type ISOFIX-kinderzitje Reiswieg* "rug in de rijrichting"
"rug in de
rijrichting"
"gezicht in de
rijrichting"
ISOFIX-maat F G C D E C D A B B1
ISOFIX-kinderzitjes universeel
en semi-universeel geschikt
voor bevestiging op de
buitenste zitplaatsen achter
IL-SU** IL-SU IL-SU
IUF
IL-SU
Verwijder de hoofdsteun en berg
hem op alvorens een kinderzitje
met een rugleuning te beves-
tigen op een passagiersstoel.
Plaats de hoofdsteun terug zo-
dra het kinderzitje is verwijderd.
7 7
VEILIG VERVOEREN VAN KINDEREN
120
C4-2_nl_Chap07_securite-enfants_ed01-2014
Zorg er voor een optimale beves-
tiging van het kinderzitje "met het
gezicht in de rijrichting" voor dat de
afstand tussen de rugleuning van het
zitje en de rugleuning van de stoel
van de auto zo klein mogelijk is. Laat
indien mogelijk de rugleuning van het
zitje tegen de rugleuning van de stoel
aandrukken.
Verwijder de hoofdsteun alvorens
een kinderzitje met een rugleuning te
plaatsen op een passagiersstoel.
Berg de hoofdsteun zorgvuldig op
om te voorkomen dat de hoofdsteun
door de auto vliegt bij krachtig afrem-
men. Plaats de hoofdsteun terug zo-
dra het kinderzitje is verwijderd.
ADVIEZEN VOOR KINDERZITJES
Plaatsen van een
stoelverhoger
Kinderen voorin
De onjuiste bevestiging van een kin-
derzitje brengt de veiligheid van het
kind in gevaar bij een aanrijding.
Controleer of er geen veiligheidsgor-
del of gesp van de veiligheidsgordel
onder het kinderzitje zit; dat zou de
stabiliteit van het zitje in gevaar kun-
nen brengen.
Zorg ervoor dat de veiligheidsgordels
of het tuigje van het kinderzitje, zelfs
bij korte ritten, worden vastgemaakt
waarbij de speling ten opzichte van
het lichaam van het kind zoveel mo-
gelijk moet worden beperkt.
Zorg er bij het bevestigen van het
kinderzitje met de veiligheidsgordel
voor dat de veiligheidsgordel correct
tegen het kinderzitje is gespannen
en dat de gordel het kinderzitje stevig
op zijn plaats houdt. Schuif de pas-
sagiersstoel, wanneer deze versteld
kan worden, indien nodig naar voren.
De regelgeving met betrekking tot
het vervoer van kinderen op de pas-
sagiersstoel vóór is per land ver-
schillend. Raadpleeg de in uw land
geldende regelgeving.
Schakel de airbag aan passagiers-
zijde uit zodra een kinderzitje met de
rug in de rijrichting op de voorstoel
wordt geplaatst.
Het kind kan anders bij het afgaan
van de airbag levensgevaarlijk ge-
wond raken.
Het bovenste gedeelte van de veilig-
heidsgordel moet over de schouder
van het kind liggen zonder de hals te
raken.
Controleer of de heupgordel goed
over de bovenbenen van het kind ligt.
CITROËN beveelt aan een stoelver-
hoger met rugleuning te gebruiken
voorzien van een gordelgeleider ter
hoogte van de schouder.
Laat uit veiligheidsoverwegingen:
- geen kinderen zonder toezicht
achter in een auto,
- nooit een kind of een dier in een
auto achter wanneer alle ruiten
gesloten zijn en de auto in de zon
staat,
- de sleutels nooit binnen bereik
van de kinderen achter in de auto.
Laat bij de achterzitplaatsen altijd
voldoende ruimte tussen de voor-
stoel en:
- het kinderzitje "met de rug in de
rijrichting",
- de voeten van het kind in het kin-
derzitje "met het gezicht in de rij-
richting".
Schuif daartoe de voorstoel naar vo-
ren en zet de rugleuning ervan, in-
dien nodig, rechter op.
Gebruik de kindersloten om te voor-
komen dat de portieren en de portier-
ruiten achter per ongeluk geopend
worden.
Zorg er voor dat de portierruiten ach-
ter niet verder dan voor 1/3 deel ge-
opend worden.
Plaats zonneschermen om uw jonge
kinderen tegen de zon te bescher-
men.
7 7
VEILIG VERVOEREN VAN KINDEREN
121
C4-2_nl_Chap07_securite-enfants_ed01-2014
MECHANISCH KINDERSLOT
Beide achterportieren zijn voorzien van
een kinderslot om het openen van bin-
nenuit te verhinderen.
De rode knop bevindt zich op de zijkant
van beide achterportieren. De knop
wordt aangegeven door een in de car-
rosserie gegraveerd pictogram.
F Draai de rode knop met de contact-
sleutel tot de aanslag:
- naar links bij het linker achterpor-
tier,
- naar rechts bij het rechter achter-
portier.
Vergrendelen
Ontgrendelen
F Draai de rode knop met de contact-
sleutel tot de aanslag:
- naar rechts bij het linker achter-
portier,
- naar links het rechter achterpor-
tier.
Verwar de rode knop van het
kinderslot niet met de zwarte
knop van de noodvergrendeling.
8 8
VEILIGHEID
122
C4-2_nl_Chap08_securite_ed01-2014
RICHTINGAANWIJZERS
F Links: duw de hendel omlaag, voor-
bij het zware punt.
F Rechts: duw de hendel omhoog,
voorbij het zware punt.
ALARMKNIPPERLICHTEN
F Druk deze knop in: de richtingaan-
wijzers knipperen tegelijkertijd.
De alarmknipperlichten werken ook als
het contact is afgezet.
Automatisch inschakelen van
de alarmknipperlichten
Bij een noodstop worden de alarmknip-
perlichten, afhankelijk van de mate van
remvertraging, automatisch ingescha-
keld.
Zodra er weer gas wordt gegeven gaan
de alarmknipperlichten uit.
F U kunt de alarmknipperlichten ech-
ter ook uitschakelen door de knop in
te drukken.
CLAXON
Gebruik de alarmknipperlichten om het
overige verkeer te waarschuwen in het
geval van le, pech, slepen of een on-
geval.
Drie keer knipperen
F Beweeg de schakelaar kort omhoog
of omlaag, zonder deze door de
weerstand te drukken. De desbe-
treffende richtingaanwijzers zullen
drie keer knipperen.
Wanneer bij een snelheid van
meer dan 60 km/h de rich-
tingaanwijzers na meer dan
20 seconden nog niet zijn uitge-
schakeld, wordt automatisch het
knippergeluid versterkt.
Systeem om uw medeweggebruikers
met een geluidssignaal te waarschu-
wen voor direct gevaar.
Beperk het gebruik van de
claxon tot de gevallen die zijn
toegestaan volgens de regelge-
ving van het land waar u zich
bevindt.
F Druk op het middelste gedeelte van
het stuur met bedieningstoetsen.
8 8
VEILIGHEID
123
C4-2_nl_Chap08_securite_ed01-2014
HULPSYSTEMEN BIJ HET
REMMEN
Uw auto is voorzien van drie systemen
die u helpen om de auto in een noodsi-
tuatie veilig tot stilstand te brengen:
- het antiblokkeersysteem (ABS),
- de elektronische remdrukregelaar
(EBD),
- Brake Assist System (BAS).
Trap het rempedaal bij een
noodstop krachtig en volledig in
en laat het niet los.
Zorg er bij vervanging van de
wielen (banden en velgen) voor
dat er wielen worden gemon-
teerd die aan de voorschriften
van de constructeur voldoen.
Trap het rempedaal bij een
noodstop zeer krachtig in en laat
het pedaal niet los.
Antiblokkeersysteem (ABS) en
elektronische remdrukregelaar
Deze systemen zorgen tijdens het rem-
men voor een betere stabiliteit en be-
stuurbaarheid van uw auto, vooral op
een slecht of glad wegdek.
Inschakelen
Het antiblokkeersysteem treedt auto-
matisch in werking zodra een van de
wielen dreigt te blokkeren.
Als het antiblokkeersysteem ingrijpt,
is dat merkbaar aan het trillen van het
rempedaal; dit is de normale werking.
Storing
Als dit waarschuwingslampje
gaat branden in combinatie
met een geluidssignaal en een
melding op het display, duidt dit
op een storing in het antiblokkeersy-
steem. Door deze storing zou u tijdens
het remmen de controle over uw auto
kunnen verliezen.
Als dit waarschuwingslampje
gaat branden in combinatie
met de controlelampjes STOP
en ABS, een geluidssignaal en
een melding op het display, duidt dit op
een storing in de elektronische rem-
drukregelaar. Door deze storing zou u
tijdens het remmen de controle over uw
auto kunnen verliezen.
Stop op een veilige plaats.
Brake Assist System (BAS)
Dit systeem zorgt ervoor dat in nood-
gevallen de optimale remdruk sneller
wordt bereikt, zodat de remafstand klei-
ner wordt.
Inschakelen
Het systeem wordt ingeschakeld als
het rempedaal sneller wordt ingetrapt
dan een bepaalde grenswaarde.
Het systeem zorgt er dan voor dat de
benodigde bedieningskracht minder
wordt en dat de effectiviteit van het rem-
men wordt vergroot.
Raadpleeg in beide gevallen het
CITROËN-netwerk of een gekwali-
ceerde werkplaats.
8 8
VEILIGHEID
124
C4-2_nl_Chap08_securite_ed01-2014
STABILITEITSCONTROLE-
SYSTEMEN
Antislipregeling (ASR) en
dynamische stabiliteitscontrole
(CDS)
De antislipregeling verbetert de tractie
van de wielen om doorslippen te voor-
komen, door in te grijpen op de rem-
men van de aangedreven wielen en op
het motorkoppel.
De dynamische stabiliteitscontrole grijpt
in via de remmen van één of meer wie-
len en via het motorkoppel om de auto
(binnen de grenzen van de natuurkun-
dige wetmatigheden) weer in de juiste
koers te brengen.
Inschakelen
De systemen worden automatisch inge-
schakeld zodra de motor wordt gestart.
De systemen worden geactiveerd zo-
dra de wielen te weinig grip hebben
of de koers van de auto afwijkt van de
door de bestuurder gewenste richting.
In dat geval gaat dit controle-
lampje op het instrumentenpa-
neel knipperen.
Intelligente Tractiecontrole
("Snow motion")
Uitschakelen
Als het onder bijzonder moeilijke om-
standigheden (diepe sneeuw, mod-
der,...) niet lukt om weg te rijden, kan
het nuttig zijn deze systemen even uit
te schakelen. U kunt de wielen dan la-
ten spinnen om de auto weer in bewe-
ging te krijgen.
F Druk op deze toets die zich vlak bij
het stuurwiel bevindt.
Als het verklikkerlampje van de toets
brandt, zijn deze systemen uitgescha-
keld.
Afhankelijk van de uitvoering is uw auto
uitgerust met een systeem dat zorgt
voor extra tractie op besneeuwde we-
gen: intelligente tractiecontrole.
Deze functie signaleert situaties met
weinig grip, zoals wegrijden en voort-
bewegen van de auto in verse en diepe
sneeuw of over platgereden sneeuw.
In dergelijke omstandigheden regelt de
intelligente tractiecontrole het door-
slippen van de voorwielen om voor een
optimale grip te zorgen. Zo wordt de
aandrijving en de bestuurbaarheid ver-
beterd.
Onder gladde omstandigheden
is het raadzaam te rijden op win-
terbanden.
Het is raadzaam om deze systemen
zodra het mogelijk is weer in te scha-
kelen.
8 8
VEILIGHEID
125
C4-2_nl_Chap08_securite_ed01-2014
De stabiliteitscontrolesystemen
zorgen voor meer veiligheid tij-
dens het rijden. De bestuurder
mag zich echter nooit laten ver-
leiden tot het nemen van meer
risico's of het te hard rijden.
De goede werking van de sys-
temen wordt verzekerd, mits de
voorschriften van de construc-
teur worden nageleefd op het
gebied van:
- de wielen (banden en vel-
gen),
- de remcomponenten,
- de elektronische componen-
ten,
- de montage en reparaties.
Laat de systemen na een aan-
rijding controleren door het
CITROËN-netwerk of een ge-
kwaliceerde werkplaats
Opnieuw inschakelen:
Deze systemen worden automatisch
weer ingeschakeld als het contact op-
nieuw wordt aangezet of vanaf 50 km/h.
F Druk nogmaals op deze toets om
de systemen handmatig weer in te
schakelen.
Als dit verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel en het ver-
klikkerlampje van deze toets
gaan branden in combinatie
met een geluidssignaal en een melding
op het display, duidt dit op een storing
in deze systemen.
Laat dit controleren door het CITROËN-
netwerk of een gekwaliceerde werk-
plaats.
Storing
URGENCE-OPROEP OF
ASSISTANCE-OPROEP
Hiermee kunt u een noodoproep of
hulpoproep doen naar de hulpdien-
sten of de desbetreffende CITROËN-
helpdesk.
Raadpleeg de rubriek "Audio en data-
communicatie" voor meer informatie
over het gebruik van deze voorziening.
8 8
VEILIGHEID
126
C4-2_nl_Chap08_securite_ed01-2014
Controlelampje veiligheidsgordel
losgemaakt/niet vastgemaakt (op
instrumentenpaneel)
Als het contact wordt aangezet,
gaat dit controlelampje bran-
den om aan te geven dat de
bestuurder en/of voorpassagier
zijn gordel nog niet heeft vast-
gemaakt.
1.
Controlelampje veiligheidsgordel be-
stuurder losgemaakt/niet vastgemaakt.
2.
Controlelampje veiligheidsgordel voor-
passagier losgemaakt/niet vastge-
maakt.
Display controlelampjes
veiligheidsgordels
F Knijp de knop A in en schuif deze
omlaag om het bevestigingspunt la-
ger te plaatsen.
F Schuif de knop A omhoog om het
bevestigingspunt hoger te plaatsen.
Hoogteverstelling
VEILIGHEIDSGORDELS
Veiligheidsgordels vóór
De veiligheidsgordels vóór zijn voorzien
van een pyrotechnische gordelspanner
en een spankrachtbegrenzer.
Deze systemen zorgen voor extra
bescherming van de bestuurder en
passagier bij frontale en zijdelingse aan-
rijdingen. Bij een krachtige aanrijding
zorgen de pyrotechnische gordelspan-
ners ervoor dat de veiligheidsgordels
stevig tegen de lichamen van de inzit-
tenden worden getrokken.
De pyrotechnische gordelspanners zijn
actief zodra het contact wordt aangezet.
De spankrachtbegrenzer beperkt de
kracht waarmee de gordel tegen het
lichaam van de inzittenden getrokken
wordt en bevordert daarmee de veilig-
heid.
Omdoen
F Trek aan de gordel en steek de
gesp in de gordelsluiting.
F Controleer of de gordel goed is
vastgemaakt door even aan de riem
te trekken.
Losmaken
F Druk op de rode knop van de gor-
delsluiting.
F Houd de gordel vast terwijl deze
zich oprolt.
Op het display van de veiligheidsgordels
en de airbag aan passagierszijde gaat
het controlelampje 1 of 2 rood branden.
Tevens hoort u een waarschuwingssig-
naal en verschijnt er een bericht op het
display als de veiligheidsgordel niet is
vastgemaakt of weer is losgemaakt.
Als de snelheid hoger is dan 20 km/h,
knippert het controlelampje geduren-
de 2 minuten in combinatie met een
steeds sterker wordend geluidssignaal.
Na deze 2 minuten blijft het controle-
lampje branden zolang de bestuurder
en/of voorpassagier zijn veiligheidsgor-
del niet heeft vastgemaakt.
8 8
VEILIGHEID
127
C4-2_nl_Chap08_securite_ed01-2014
Veiligheidsgordels achter
De zitplaatsen achter zijn voorzien van
een driepuntsveiligheidsgordel met
op de buitenste zitplaatsen een span-
krachtbegrenzer.
Omdoen
F Trek aan de gordel en steek de
gesp in de gordelsluiting.
F Controleer of de gordel goed is
vastgemaakt door even aan de riem
te trekken.
Losmaken
F Druk op de rode knop van de gor-
delsluiting.
F Houd de gordel vast terwijl deze
zich oprolt.
F Breng bij de veiligheidsgordels van
de buitenste zitplaatsen de gesp
naar de bovenzijde van de rugleu-
ning om te voorkomen dat de gesp
tegen de zijbekleding klappert.
Als een achterpassagier zijn
gordel losmaakt, gaat dit waar-
schuwingslampje brandent
Waarschuwingslampje veiligheidsgordel
(op instrumentenpaneel)
3. Waarschuwingslampje veiligheidsgor-
del rechtsachter.
4. Waarschuwingslampje veiligheidsgor-
del middenachter.
5. Waarschuwingslampje veiligheidsgor-
del linksachter.
Display waarschuwingslampjes
veiligheidsgordels
Als het contact wordt aangezet bij
een draaiende motor en een snelheid
van ongeveer 20 km/h, gaat het waar-
schuwingslampje 3, 4 of 5 ongeveer
30 seconden rood branden als de des-
betreffende gordel niet is vastgemaakt.
Als het waarschuwingslampje 3, 4 of
5 bij een snelheid van meer dan 20 km/h
rood gaat branden in combinatie met
een geluidssignaal en een melding op
het display, is de gordel van de desbe-
treffende achterpassagier weer losge-
maakt.
Als de snelheid hoger is dan 20 km/h,
knippert het waarschuwingslampje ge-
durende twee minuten in combinatie
met een steeds sterker wordend ge-
luidssignaal. Na deze twee minuten
blijft het waarschuwingslampje bran-
den zolang de achterpassagiers hun
gordels niet hebben vastgemaakt.
8 8
VEILIGHEID
128
C4-2_nl_Chap08_securite_ed01-2014
Alvorens te gaan rijden dient de be-
stuurder te controleren of alle pas-
sagiers hun veiligheidsgordel goed
hebben omgedaan en vastgemaakt.
Zorg ervoor dat alle inzittenden tij-
dens het rijden hun veiligheidsgordel
dragen, ook al betreft het een korte
rit.
Draai de gespen van de veiligheids-
gordels niet om; de gordels zijn dan
niet voldoende effectief.
De veiligheidsgordels zijn voorzien
van een oprolautomaat die ervoor
zorgt dat de lengte van de gordel au-
tomatisch wordt aangepast aan de
lichaamsbouw van de gebruiker. De
gordel wordt automatisch opgerold
als deze niet wordt gebruikt.
Controleer zowel voor en na het ge-
bruik van de gordel of deze goed is
opgerold.
De heupgordel moet zo laag mogelijk
op het bekken worden geplaatst.
De schoudergordel moet langs het
holle gedeelte van de schouder wor-
den geplaatst.
De oprolautomaten zijn voorzien
van een automatische blokkeerin-
richting die in werking treedt bij een
aanrijding, een noodstop of het over
de kop slaan van de auto. U kunt de
blokkeerinrichting deblokkeren door
stevig aan de riem te trekken en deze
weer los te laten, zodat de riem weer
een stukje wordt opgerold.
Voor een effectieve werking van de
veiligheidsgordel:
- dient deze strak om het lichaam
te worden gedragen,
- moet deze in een vloeiende be-
weging naar voren worden ge-
trokken, zonder dat de gordel
gedraaid raakt,
- mag deze door niet meer dan één
persoon worden gedragen,
- mag deze geen beschadigingen
of rafels vertonen,
- mag er om te voorkomen dat de
gordel niet goed werkt, niets aan
worden gewijzigd.
Vanwege de wettelijke veilig-
heidsvoorschriften moeten werk-
zaamheden en controles aan de
veiligheidsgordels worden uitgevoerd
door het CITROËN-netwerk of een
gekwaliceerde werkplaats, die te-
vens voor de garantie zorgt en de
werkzaamheden volgens de voor-
schriften uitvoert.
Laat de veiligheidsgordels van uw
auto regelmatig controleren door het
CITROËN-netwerk of een gekwali-
ceerde werkplaats, vooral als de gor-
dels beschadigingen vertonen.
Reinig de veiligheidsgordels met
zeepsop of een reinigingsmiddel voor
textiel, verkrijgbaar bij het CITROËN-
netwerk.
Controleer na het neerklappen of
verstellen van een stoel of de ach-
terbank of de gordel zich op de juiste
plaats bevindt en goed is opgerold.
Voorschriften voor kinderen
Maak voor kinderen tot 12 jaar of
kleiner dan 1,50 m gebruik van een
geschikt kinderzitje.
De veiligheidsgordel mag door niet
meer dan één persoon gedragen
worden.
Laat nooit een kind op schoot zitten
tijdens het rijden.
Raadpleeg voor meer informatie de
rubriek "Kinderzitjes".
Bij aanrijdingen
De gordelspanners kunnen, afhan-
kelijk van de aard en de kracht van
de aanrijding, vóór en onafhankelijk
van de airbags afgaan. Het activeren
van de gordelspanners gaat gepaard
met wat onschadelijke rook en een
knal, als gevolg van de activering van
de pyrotechnische lading die in het
systeem is geïntegreerd.
In alle gevallen gaat het verklikker-
lampje van de airbag branden.
Laat het systeem na een aanrijding
controleren en eventueel vervangen
door het CITROËN-netwerk of een
gekwaliceerde werkplaats.
8 8
VEILIGHEID
129
C4-2_nl_Chap08_securite_ed01-2014
AIRBAGS
De airbags zijn speciaal ontworpen om
de veiligheid van de inzittenden (uitge-
zonderd de middelste passagier achter)
bij ernstige aanrijdingen te verbeteren.
De airbags vormen een aanvulling op
de werking van de veiligheidsgordels
met spanbegrenzers (behalve bij de
middelste passagier achter).
De elektronische schoksensoren regis-
treren de frontale en zijdelingse aan-
rijdingen waaraan de registratiezones
voor een aanrijding worden blootge-
steld:
- bij een ernstige aanrijding gaan de
airbags onmiddellijk af om de inzit-
tenden van de auto (uitgezonderd
de middelste passagier achter) te
helpen beschermen. Direct na de
aanrijding ontsnapt het gas snel
uit de airbags, zodat het zicht niet
wordt belemmerd en de inzittenden
de auto eventueel kunnen verlaten,
- bij een minder ernstige aanrijding of
een aanrijding van achteren en in
bepaalde gevallen waarbij de auto
over de kop slaat, treden de airbags
niet in werking. De veiligheidsgor-
dels helpen u in deze situaties vol-
doende te beschermen.
De airbags werken alleen als
het contact aan is.
A. Impactzone vóór.
B. Impactzone opzij.
Registratiezones voor een aanrijding
Het activeren van (een van) de
airbags gaat gepaard met wat
rook en een knal, als gevolg van
de activering van de pyrotechni-
sche lading die in het systeem is
geïntegreerd.
De rook is niet schadelijk, maar
kan voor personen die hier ge-
voelig voor zijn, irriterend zijn.
De knal die bij het afgaan wordt
geproduceerd, kan het gehoor
gedurende een korte periode
enigszins verminderen.
Airbags vóór
De airbags vóór beschermen de be-
stuurder en voorpassagier bij een ern-
stige frontale aanrijding, om de kans op
hoofd- en borstletsel te verkleinen.
De bestuurdersairbag is geïntegreerd
in het stuurwiel en de passagiersairbag
in het dashboard boven het dashboard-
kastje.
Activering
De airbags worden opgeblazen, be-
halve de airbag aan passagierszijde
wanneer deze is uitgeschakeld, bij een
ernstige frontale aanrijding binnen (een
gedeelte van) de impactzone vóór (A),
in de lengterichting van de auto (hori-
zontaal gezien) en vanaf de voorzijde
richting de achterzijde van de auto.
De airbag vóór wordt opgeblazen tus-
sen de bestuurder en het stuur of tussen
de passagier voorin en het dashboard
om te verhinderen dat deze naar voren
wordt geslingerd.
De airbags werken slechts
eenmaal. Als er een tweede
aanrijding plaatsvindt (tijdens
hetzelfde of een volgend on-
geval), worden de airbags niet
meer opgeblazen.
8 8
VEILIGHEID
130
C4-2_nl_Chap08_securite_ed01-2014
Uitschakelen
Alleen de airbag aan passagierszijde
kan worden uitgeschakeld:
F steek de sleutel in de schakelaar
voor het uitschakelen van de airbag
aan passagierszijde,
F draai deze in de stand "OFF",
F verwijder de sleutel zonder de stand
van de schakelaar te veranderen.
Afhankelijk van de uitvoering
van uw auto brandt dit waar-
schuwingslampje op het in-
strumentenpaneel en/of op het
display voor de waarschuwingslampjes
van de veiligheidsgordels en de airbag
aan passagierszijde, bij aangezet con-
tact en zolang de airbag is uitgescha-
keld.
Schakel voor de veiligheid van
uw kind de airbag aan pas-
sagierszijde altijd uit als u een
kinderzitje met de rug in de rij-
richting op de voorstoel plaatst.
Anders kan een kind bij het af-
gaan van de airbag levensge-
vaarlijk gewond raken.
Opnieuw inschakelen
Als u het kinderzitje hebt verwijderd,
zet dan de schakelaar weer op "ON"
om de airbag opnieuw in te schakelen
en zo de veiligheid van uw passagier te
garanderen.
Als het contact is aangezet en
de airbag aan passagierszijde
opnieuw wordt ingeschakeld,
gaat dit waarschuwingslampje
op het display van de waarschuwings-
lampjes van de veiligheidsgordels en
de airbag aan passagierszijde gedu-
rende ongeveer 1 minuut branden.
Storing
Als dit waarschuwingslampje
op het instrumentenpaneel
gaat branden, laat het systeem
dan altijd controleren door het
CITROËN-netwerk of een gekwali-
ceerde werkplaats. De kans bestaat dat
de airbags bij een ernstige aanrijding
niet worden geactiveerd.
8 8
VEILIGHEID
131
C4-2_nl_Chap08_securite_ed01-2014
Zijairbags
De zijairbags beschermen de bestuur-
der en de voorpassagier bij een ernsti-
ge zijdelingse aanrijding om de kans op
letsel te verkleinen.
De zijairbags zijn aangebracht in het
frame van de rugleuning, aan de por-
tierzijde.
Activering
De zijairbags worden aan de desbetref-
fende zijde opgeblazen bij een ernstige
zijdelingse aanrijding binnen (een ge-
deelte van) de impactzone opzij (B),
loodrecht op de lengteas van de auto
en vanaf de buitenzijde richting de bin-
nenzijde van de auto.
De zijairbag wordt opgeblazen tussen
de inzittende voorin en het desbetref-
fende portierpaneel.
A. Impactzone vóór.
B. Impactzone opzij.
Detectiezones voor een aanrijding
Windowairbags
De windowairbags dragen bij aan de
bescherming van de bestuurder en
passagiers (uitgezonderd de middel-
ste passagier achter) bij een ernstige
zijdelingse aanrijding, door de kans op
letsel aan de zijkant van het hoofd te
verkleinen.
De windowairbags zijn aangebracht in
de stijlen en in de hemelbekleding.
Activering
De windowairbag wordt gelijktijdig met
de zijairbag aan de desbetreffende
zijde opgeblazen bij een ernstige zijde-
lingse aanrijding binnen (een gedeelte
van) de impactzone opzij B, waarbij de
krachten loodrecht op de lengterichting
van de auto en vanaf de buitenzijde
richting de binnenzijde van de auto
worden uitgeoefend.
De windowairbag wordt opgeblazen
tussen de inzittenden vóór en achter en
de ruiten.
8 8
VEILIGHEID
132
C4-2_nl_Chap08_securite_ed01-2014
Houd u aan de volgende
veiligheidsvoorschriften voor
een maximale effectiviteit van
de airbags:
Maak er een gewoonte van om
normaal rechtop in de voorstoe-
len te zitten.
Draag altijd een correct afgestel-
de veiligheidsgordel.
Zorg dat er zich niets bevindt
tussen de airbag en de inzitten-
den (kinderen, huisdieren, objec-
ten...). Dit kan de goede werking
van de airbag belemmeren en/of
de inzittende bij het opblazen van
de airbag verwonden.
Laat na een aanrijding of diefstal
van uw auto de airbagsystemen
controleren.
Werkzaamheden aan airbagsys-
temen mogen uitsluitend door het
CITROËN-netwerk of door een
gekwaliceerde werkplaats wor-
den uitgevoerd.
Zelfs als alle bovenstaande voor-
schriften worden nageleefd, blijft
de kans bestaan op letsel of lich-
te brandwonden aan het hoofd,
de borst of de armen als de air-
bag wordt geactiveerd. De airbag
wordt namelijk zeer snel opge-
blazen (binnen enkele millisecon-
den) en loopt vervolgens even
snel leeg, waarbij de warme gas-
sen via de daarvoor bestemde
openingen naar buiten stromen.
Airbags vóór
Houd het stuurwiel niet aan de spaken vast en laat uw handen niet op het stuur-
wielkussen rusten.
De voorpassagier mag zijn voeten niet op het dashboard laten rusten.
Rook niet in de auto. Als de airbag wordt opgeblazen, kunnen brandende sigaret-
ten of een pijp brandwonden of ander letsel veroorzaken.
Verwijder het stuurwiel nooit, maak geen gaten in de stuurwielbekleding en sla
er niet op.
Bevestig geen voorwerpen of stickers op het stuurwiel of op het dashboard. Deze
kunnen bij het afgaan van de airbags letsel veroorzaken.
Zijairbags
Bedek de stoelen uitsluitend met daarvoor goedgekeurde stoelhoezen, die in
combinatie met actieve zijairbags gebruikt kunnen worden. Voor informatie
over de stoelhoezen die geschikt zijn voor uw auto kunt u zich wenden tot het
CITROËN-netwerk.
Raadpleeg de rubriek "Accessoires".
Bevestig nooit iets aan de rugleuning van de stoelen (kleding...): dit zou bij het
afgaan van de airbags kunnen leiden tot verwondingen aan armen of borstkas.
Ga niet onnodig dicht tegen het portierpaneel zitten.
Window-airbags
Bevestig nooit iets op de hemelbekleding; dit zou bij het afgaan van de window-
airbags kunnen leiden tot hoofdletsel.
Demonteer nooit de handgrepen van het dak (indien aanwezig); deze maken
deel uit van de bevestiging van de window-airbags.
9 9
RIJDEN
133
C4-2_nl_Chap09_conduite_ed01-2014
ENKELE RIJADVIEZEN
Houd u altijd aan de verkeersregels en
let onder alle omstandigheden goed op.
Richt uw aandacht op het verkeer en
houd uw handen op het stuurwiel, zo-
dat u snel kunt reageren op onverwach-
te situaties.
Las tijdens een lange rit om de twee uur
een pauze in.
Rijd bij slecht weer defensief, rem eer-
der af en houd meer afstand tot uw
voorligger.
Rijden op een overstroomde
weg
Probeer het rijden over overstroomde
wegen zo veel mogelijk te vermijden,
want het water kan de motor, versnel-
lingsbak en het elektrische systeem
van uw auto ernstig beschadigen.
Belangrijk!
Rijd nooit met aangetrokken
handrem - Kans op oververhit-
ting en beschadiging van het
remsysteem!
Parkeer uw auto niet en zet uw
auto niet met draaiende motor
stil op een plaats waar brand-
baar materiaal (droog gras, af-
gevallen blad, ...) in contact kan
komen met het warme uitlaat-
systeem - Kans op brand!
Laat de auto nooit onbewaakt
met draaiende motor achter. Als
u uw auto met draaiende mo-
tor moet verlaten, trek dan de
handrem aan en zet de versnel-
lingsbak in de neutraalstand of
in de stand N of P, afhankelijk
van het type versnellingsbak.
Bent u genoodzaakt over een over-
stroomd weggedeelte te rijden, doe dan
het volgende:
- kijk of het water niet meer dan 15 cm
diep is, houd daarbij rekening met
golfen die door andere weggebrui-
kers kunnen worden veroorzaakt,
- schakel het Stop & Start-systeem
uit,
- rijd zo langzaam mogelijk zonder
de motor te laten afslaan. Rijd in elk
geval niet sneller dan 10 km/h,
- zet de auto niet stil en zet de motor
niet af.
Als u het overstroomde weggedeelte
achter u hebt gelaten, rem dan, zodra
de verkeerssituatie dat toelaat, meer-
dere keren licht af om de remschijven
en remblokken te drogen.
Als u twijfels hebt over de staat van
uw auto, neem dan contact op met het
CITROËN-netwerk of een gekwali-
ceerde werkplaats.
9 9
RIJDEN
134
C4-2_nl_Chap09_conduite_ed01-2014
Diefstalbeveiliging
Elektronische startblokkering
In de sleutel is een chip aangebracht
die over een specieke code beschikt.
Om de motor te kunnen starten, moet
bij het aanzetten van het contact de
code van de sleutel worden herkend
door de startblokkering.
Deze elektronische startblokkering
blokkeert het motormanagementsys-
teem zodra het contact wordt afgezet
en voorkomt zo het starten van de mo-
tor bij een inbraak.
Bij een storing in het sys-
teem wordt u gewaarschuwd
door dit verklikkerlampje in
combinatie met een geluidssignaal en
een melding op het display.
De auto kan dan niet gestart wor-
den. Raadpleeg zo snel mogelijk het
CITROËN-netwerk.
Het contactslot heeft 3 standen:
- stand 1 (Stop): sleutel in het con-
tactslot steken en uit het contactslot
verwijderen, stuurslot vergrendeld,
- stand 2 (Contact): stuurslot ont-
grendeld, aanzetten van het con-
tact, voorgloeien dieselmotor,
draaien van de motor,
- stand 3 (Starten).
Hang geen zware voorwerpen
aan de sleutel: dit kan namelijk
storingen aan het contactslot
veroorzaken.
Stand Contact
In deze stand werkt de elektrische uit-
rusting van de auto en kan externe ap-
paratuur worden opgeladen.
Als het laadniveau van de accu een
bepaalde minimale grenswaarde heeft
bereikt, schakelt het systeem over op
de eco-mode: de elektrische voeding
wordt automatisch uitgeschakeld zodat
de accu voldoende opgeladen blijft.
Bewaar de sticker die u bij de
aevering van uw auto samen
met de sleutels is overhandigd
zorgvuldig op een plaats buiten
de auto.
STARTEN - AFZETTEN VAN DE
MOTOR
Contactslot
9 9
RIJDEN
135
C4-2_nl_Chap09_conduite_ed01-2014
Starten van de motor
Handrem aangetrokken, versnellings-
bak in de neutraalstand of selectiehen-
del in de stand N of P:
F trap het koppelingspedaal volledig
in (handgeschakelde versnellings-
bak),
of
F trap het rempedaal volledig in (elek-
tronisch gestuurde versnellingsbak
of automatische transmissie),
F steek de sleutel in het contactslot;
het systeem herkent de code,
F ontgrendel het stuurslot door tege-
lijkertijd aan het stuurwiel en aan de
contactsleutel te draaien.
In bepaalde gevallen is veel
kracht nodig bij het draaien aan
het stuurwiel (bijvoorbeeld als
de wielen niet rechtuit staan).
F Auto's met een benzinemotor: acti-
veer de startmotor door de sleutel in
de stand 3 te houden tot de motor
is aangeslagen. Geef hierbij geen
gas. Laat de sleutel los zodra de
motor draait.
F Auto's met een dieselmotor: draai
de sleutel in de stand 2 (aanzetten
van het contact) om de motor te la-
ten voorgloeien.
Wacht tot dit verklikkerlampje
op het instrumentenpaneel
dooft en activeer vervolgens de
startmotor door de sleutel in de
stand 3 te houden tot de mo-
tor is aangeslagen. Geef hierbij
geen gas. Laat de sleutel los
zodra de motor draait.
Onder winterse omstandigheden
blijft het verklikkerlampje langer
branden. Als de motor warm is,
gaat het verklikkerlampje niet
branden.
Als de motor niet direct start, zet
dan het contact af. Wacht even
alvorens opnieuw te starten. Als
de motor ook na een aantal po-
gingen niet aanslaat, probeer
dan niet langer de motor te star-
ten: de startmotor en de motor
zouden beschadigd kunnen ra-
ken. Neem contact op met het
CITROËN-netwerk of een ge-
kwaliceerde werkplaats.
Laat de motor bij gematigde
temperaturen niet stationair
warmdraaien, maar rijd zo snel
mogelijk weg zonder de motor
veel toeren te laten draaien.
Laat de motor nooit draaien in
een onvoldoende geventileerde,
afgesloten ruimte: verbrandings-
motoren stoten gevaarlijke gas-
sen, zoals koolmonoxide, uit.
Kans op vergiftiging met dode-
lijke aoop.
Laat onder extreem koude om-
standigheden (temperaturen
lager dan -23°C) de motor ge-
durende 4 minuten stationair
draaien alvorens weg te rijden.
Deze handelswijze komt de goe-
de werking en de duurzaamheid
van de mechanische onderdelen
van de auto, motor en versnel-
lingsbak ten goede.
9 9
RIJDEN
136
C4-2_nl_Chap09_conduite_ed01-2014
Sleutel vergeten
Als de sleutel nog in het contact-
slot zit en in de stand 1 (Stop)
staat, wordt bij het openen van
het bestuurdersportier een
waarschuwingsmelding weer-
gegeven in combinatie met een
geluidssignaal.
Als de sleutel onbedoeld in de
stand 2 (Contact) van het con-
tactslot blijft staan, zal het con-
tact na een uur automatisch
worden afgezet.
Draai de sleutel in de stand
1 (Stop) en vervolgens opnieuw
in de stand 2 (Contact) om het
contact weer aan te zetten.
Afzetten van de motor
F Breng de auto tot stilstand.
F Draai, terwijl de motor stationair
draait, de sleutel in de stand 1.
F Verwijder de sleutel uit het contact-
slot.
F Draai om het stuurslot te vergren-
delen aan het stuurwiel tot het blok-
keert.
Eco-mode
Na het afzetten van de motor (stand 1-
Stop) kunt u nog gedurende maximaal
dertig minuten gebruikmaken van een
aantal functies, zoals het audio- en te-
lematicasysteem, de ruitenwissers, het
dimlicht en de plafonniers.
Raadpleeg voor meer informatie
de rubriek "Praktische informa-
tie", paragraaf "Eco-mode".
Zet de voorwielen in de recht-
uitstand alvorens de motor af te
zetten.Dit vergemakkelijkt het
ontgrendelen van het stuurslot.
F Controleer of de handrem correct
is aangetrokken, met name als de
auto op een helling staat.
Zet nooit het contact af voordat
de auto volledig tot stilstand is
gekomen. Als de motor wordt
afgezet, worden ook de rembe-
krachtiging en de stuurbekrach-
tiging uitgeschakeld: u zou dan
de controle over de auto kunnen
verliezen.
Als u de auto verlaat, neem dan
de sleutel mee en vergrendel de
auto.
9 9
RIJDEN
137
C4-2_nl_Chap09_conduite_ed01-2014
ELEKTRISCH BEDIENDE
HANDREM
De elektrisch bediende handrem kan
op twee manieren worden bediend:
- Automatisch aantrekken/vrijzet-
ten
De handrem wordt automatisch
aangetrokken bij het afzetten van
de motor en automatisch vrijgezet
bij het wegrijden (standaard geacti-
veerde functies),
- Handmatig aantrekken/vrijzetten
De handrem kan handmatig worden
aangetrokken of vrijgezet door het
bedienen van de hendel A.
Als dit controlelampje brandt
op het instrumentenpaneel, is
de automatische functie uitge-
schakeld.
Programmeren van de werking
Afhankelijk van het land van bestem-
ming kan de functie voor het automa-
tisch aantrekken van de handrem bij
het afzetten van de motor en het auto-
matisch vrijzetten van de handrem bij
het wegrijden worden uitgeschakeld.
Wij raden aan om de handrem
niet te gebruiken bij zeer lage
temperaturen (vorst) en bij het
trekken van een aanhanger
of het slepen van een auto.
Schakel in dergelijke gevallen
de automatische functies van de
handrem uit of zet deze met de
hand vrij.
Handmatig aantrekken
Wanneer de auto stilstaat en u bij draai-
ende of afgezette motor de handrem wilt
aantrekken, trekt u aan de hendel A.
De aangetrokken toestand van de
handrem wordt aangegeven door:
- het branden van het con-
trolelampje handrem en
het controlelampje P op de
hendel A,
- de melding "Handrem aan-
getrokken".
Controleer voordat u de auto
verlaat of het controlelampje van
de handrem op het instrumen-
tenpaneel constant brandt.
Wanneer u het bestuurdersportier
opent bij draaiende motor terwijl de
handrem niet is aangetrokken, klinkt er
een geluidssignaal en verschijnt er een
melding op het display.
Deze functie kan worden inge-
schakeld/uitgeschakeld via het
conguratiemenu van de auto;
raadpleeg het hoofdstuk over
het instellen van de diverse
systemen in de auto
Als de functie is uitgeschakeld, dient u
de handrem dus handmatig te bedie-
nen. Als de handrem nog niet is aange-
trokken en het bestuurdersportier wordt
geopend, klinkt er een geluidssignaal
en verschijnt er een melding op het dis-
play.
Plaats geen voorwerpen (pakjes
sigaretten, telefoon enz.) tussen
de versnellingspook en de hen-
del van de elektrische parkeer-
rem.
9 9
RIJDEN
138
C4-2_nl_Chap09_conduite_ed01-2014
Handmatig vrijzetten
Om bij aangezet contact of draaiende
motor de handrem vrij te zetten, trapt
u het rempedaal of het gaspedaal in,
trekt u aan de hendel A en laat u deze
vervolgens weer los.
De vrijgezette toestand van de hand-
rem wordt aangegeven door:
- het uitgaan van het con-
trolelampje handrem en
het controlelampje P op de
hendel A,
- de melding "Handrem vrij-
gezet".
Als u aan de hendel A trekt
zonder het rempedaal in te
trappen, wordt de handrem
niet vrijgezet en gaat een
lampje branden op het instru-
mentenpaneel.
Extra stevig aantrekken
U kunt, indien nodig, de handrem extra
stevig aantrekken. Dit gebeurt door
de hendel A langer te bedienen, tot de
melding "Handrem maximaal aange-
trokken" op het display verschijnt en er
een geluidsignaal klinkt.
Het extra stevig aantrekken van de
handrem is noodzakelijk in de vol-
gende omstandigheden:
- wanneer een caravan of aanhan-
ger aan de auto is gekoppeld en de
automatische bediening is geacti-
veerd, terwijl u de handrem hand-
matig bedient,
- wanneer de hellingcondities ver-
moedelijk zullen variëren terwijl de
auto stilstaat (bijvoorbeeld wanneer
de auto vervoerd wordt op een boot
of trailer, of bij slepen).
In het geval van een aangekoppelde
aanhanger, wanneer de auto beladen
is of op een steile helling staat, dient u
de handrem extra stevig aan te trekken,
bij het parkeren de voorwielen naar de
stoeprand te sturen en een versnelling
in te schakelen.
Na het extra stevig aantrekken van de
handrem duurt het langer voordat de
handrem weer is vrijgezet.
Automatisch aantrekken,
motor afgezet
- het branden van het con-
trolelampje handrem en
het controlelampje P op de
hendel A,
- de melding "Handrem aan-
getrokken".
Controleer voordat u de auto
verlaat of het controlelampje
handrem op het instrumenten-
paneel constant brandt.
Laat kinderen nooit alleen in de
auto wanneer het contact is aan-
gezet: ze zouden de handrem
kunnen vrijzetten.
In het geval van een aangekop-
pelde aanhanger, wanneer de
auto beladen is of op een steile
helling staat, dient u bij het par-
keren de voorwielen naar de
stoeprand te sturen en een ver-
snelling in te schakelen.
De aangetrokken toestand van de
handrem wordt aangegeven door:
Wanneer de auto stilstaat en u de mo-
tor afzet, wordt de handrem automa-
tisch aangetrokken.
9 9
RIJDEN
139
C4-2_nl_Chap09_conduite_ed01-2014
Automatisch vrijzetten
De elektrisch bediende handrem wordt
automatisch geleidelijk vrijgezet bij
het wegrijden:
F Handgeschakelde versnellings-
bak: houd het koppelingspedaal
geheel ingetrapt en schakel de
1
e
versnelling of de achteruitver-
snelling in. Trap vervolgens het
gaspedaal in terwijl u het koppe-
lingspedaal laat opkomen.
F Elektronisch gestuurde versnel-
lingsbak: zet de selectiehendel in
de stand A, M of R en geef gas.
De vrijgezette toestand van de hand-
rem wordt aangegeven door:
- het doven van het contro-
lelampje handrem en het
controlelampje P op de
hendel A,
- de melding "Handrem vrij-
gezet".
Geef, wanneer de auto stilstaat
met draaiende motor, niet onno-
dig gas, omdat u dan het risico
loopt dat de handrem wordt vrij-
gezet.
Handrem aantrekken,
bij draaiende motor
- het branden van het con-
trolelampje handrem en
het controlelampje P op de
hendel A,
- de melding "Handrem aan-
getrokken".
Controleer voordat u de auto
verlaat of het controlelampje van
de handrem op het instrumen-
tenpaneel constant brandt.
Bijzondere omstandigheden
In bepaalde situaties (starten van de
motor...) bepaalt de handrem zelf zijn
aantrekkracht. Dit is normaal.
Wilt u de auto enkele centimeters ver-
plaatsen zonder de motor te starten,
trap dan met aangezet contact het rem-
pedaal in en zet de handrem vrij door
eerst aan de hendel A te trekken en
deze vervolgens los te laten. De vrijge-
zette toestand van de handrem wordt
aangegeven door het doven van het
controlelampje op de hendel A in com-
binatie met de melding "Handrem vrij-
gezet".
Wanneer u het bestuurdersportier
opent om uit te stappen terwijl de hand-
rem niet is aangetrokken, klinkt er een
geluidssignaal en verschijnt er een mel-
ding op het display.
De aangetrokken toestand van de
handrem wordt aangegeven door:
Wanneer de auto stilstaat met draaien-
de motor, dient u de auto beslist tegen
wegrollen te beveiligen door de hand-
rem handmatig aan te trekken. Trek
daarvoor aan de hendel A.
9 9
RIJDEN
140
C4-2_nl_Chap09_conduite_ed01-2014
Noodremfunctie
Bij een defect aan de dynami-
sche stabiliteitscontrole, aan-
gegeven door het branden van
dit controlelampje, kan de sta-
biliteit bij het remmen niet worden ge-
garandeerd.
In dat geval moet de bestuurder er zelf
voor zorgen dat de auto stabiel blijft
door afwisselend aan de hendel A te
trekken en deze weer los te laten.
Wanneer het rempedaal niet werkt of bij
uitzonderlijke situaties (onwel worden
van de bestuurder, rijles geven (indien
wettelijk toegestaan) enz.), kan de auto
worden gestopt door aan de hendel A
te trekken en deze vast te houden.
De dynamische stabiliteitscontrole
zorgt ervoor dat de auto stabiel blijft
wanneer de noodremfunctie actief is.
In geval van een storing aan het sys-
teem van de noodremfunctie verschijnt
het bericht "Handrem defect".
De noodremfunctie mag uitslui-
tend in uitzonderlijke gevallen
worden gebruikt.
9 9
RIJDEN
141
C4-2_nl_Chap09_conduite_ed01-2014
Storingen
Als het storingslampje van de elektrische parkeerrem gaat branden in combinatie met één of meer controlelampjes uit de
onderstaande tabel, zet de auto dan op een veilige plaats stil (vlakke ondergrond, met ingeschakelde versnelling) en raad-
pleeg zo snel mogelijk het CITROËN-netwerk of een gekwaliceerde werkplaats.
Situaties Gevolgen
Weergave van de melding "Storing parkeerrem" en de vol-
gende controlelampjes:
- De automatische bediening is uitgeschakeld.
- De Hill Start Assist is niet beschikbaar.
- De elektrische parkeerrem kan alleen handmatig worden
bediend.
Weergave van de melding "Storing parkeerrem" en de vol-
gende controlelampjes:
- De elektrische parkeerrem kan alleen worden vrijgezet
door het rempedaal in te trappen en de hendel los te
laten.
- De Hill Start Assist is niet beschikbaar.
- De automatische bediening en het handmatig aantrek-
ken van de parkeerrem blijven mogelijk.
Weergave van de melding "Storing parkeerrem" en de vol-
gende controlelampjes:
- De automatische bediening is uitgeschakeld.
- De Hill Start Assist is niet beschikbaar.
9 9
RIJDEN
142
C4-2_nl_Chap09_conduite_ed01-2014
Situaties Gevolgen
Om de elektrische parkeerrem aan te trekken:
F parkeer de auto en zet het contact uit,
F trek de hendel ten minste 5 seconden uit tot de parkeer-
rem is aangetrokken,
F zet het contact aan en controleer of de controlelampjes
van de elektrische parkeerrem gaan branden.
Het aantrekken van de parkeerrem duurt langer dan normaal.
Om de elektrische parkeerrem vrij te zetten:
F zet het contact aan,
F trek aan de hendel, houd deze ongeveer 3 seconden uit-
getrokken en laat de hendel weer los.
Als het controlelampje van de elektrische parkeerrem knippert of
als de controlelampjes niet gaan branden als het contact wordt
aangezet, werken deze procedures niet. Parkeer de auto op
een vlakke ondergrond en laat het systeem controleren door het
CITROËN-netwerk of een gekwaliceerde werkplaats.
en eventueel
knipperend
Weergave van de melding "Storing parkeerrem" en de vol-
gende controlelampjes:
- Alleen de functies automatisch aantrekken bij het afzet-
ten van de motor en automatisch vrijzetten bij het wegrij-
den zijn beschikbaar.
- Het handmatig aantrekken/vrijzetten van de elektrische
parkeerrem is niet mogelijk en de dynamische noodrem-
functie is niet beschikbaar.
en eventueel
knipperend
Storing accu: - Als het laadstroomcontrolelampje gaat branden, moet u
de auto direct stoppen (rekening houdend met het overi-
ge verkeer) en tegen wegrollen beveiligen (plaats indien
nodig de twee wielblokken onder de wielen).
- Trek de elektrische parkeerrem aan alvorens de motor af
te zetten.
9 9
RIJDEN
143
C4-2_nl_Chap09_conduite_ed01-2014
HANDBEDIENDE PARKEERREM
Aantrekken
F Trek de hefboom van de parkeer-
rem volledig aan om uw auto stil te
zetten.
Vrijzetten
F Trek de hefboom van de parkeer-
rem licht omhoog, druk de ont-
grendelknop in en duw de hefboom
geheel omlaag.
Als tijdens het rijden dit ver-
klikkerlampje en het verklik-
kerlampje STOP branden in
combinatie met een geluids-
signaal en een melding op het multi-
functionele display, geeft dit aan dat de
parkeerrem nog (iets) is aangetrokken.
Draai bij het parkeren van de
auto op een helling de wielen
vast tegen het trottoir, trek de
parkeerrem aan, schakel een
versnelling in en zet het contact
uit.
HANDGESCHAKELDE 6-VERSNELLINGSBAK
Inschakelen van de 5
e
of de
6
e
versnelling
F Beweeg de versnellingshendel zo
ver mogelijk naar rechts om de 5
e
of
de 6
e
versnelling in te schakelen.
Schakel de achteruitversnelling
alleen in als de auto stilstaat en
de motor stationair draait.
Voor uw veiligheid en om het
starten van de motor te verge-
makkelijken:
- zet de versnellingshendel al-
tijd in de neutraalstand,
- trap het koppelingspedaal in.
Inschakelen van de
achteruitversnelling
F Trek de ring onder de pookknop
omhoog en beweeg de versnel-
lingshendel eerst naar links en dan
naar voren.
Als dit advies niet wordt nageleefd, kan
de versnellingsbak onherstelbaar be-
schadigd raken (per ongeluk inschake-
len van de 3
e
of 4
e
versnelling).
Rijd stapvoets als u over een
ondergelopen weg rijdt of een
beek doorkruist.
9 9
RIJDEN
144
C4-2_nl_Chap09_conduite_ed01-2014
ELEKTRONISCH GESTUURDE
VERSNELLINGSBAK
Bij de elektronisch gestuurde 6-ver-
snellingsbak kunt u kiezen tussen au-
tomatische bediening en handmatig
schakelen.
Deze versnellingsbak heeft twee ge-
bruiksmogelijkheden:
- automatische bediening, waarbij
het op- en terugschakelen volledig
automatisch worden geregeld, zon-
der dat de bestuurder iets hoeft te
doen,
- handmatige bediening, waarbij
de bestuurder zelf sequentieel kan
schakelen met de ippers achter
het stuurwiel.
R. Achteruit.
F Trap het rempedaal in, trek de se-
lectiehendel omhoog en duw deze
naar voren.
N. Neutraalstand.
F Trap het rempedaal in en selecteer
deze stand om de motor te kunnen
starten.
A. Automatische bediening.
F Duw de selectiehendel naar achte-
ren om deze stand te selecteren.
M. Sequentiële bediening om handma-
tig te schakelen.
F Duw de selectiehendel naar achte-
ren om deze stand te selecteren en
schakel vervolgens met behulp van
de ippers achter het stuurwiel.
Selectiehendel
+. Opschakelen (rechts van het stuur-
wiel).
F Trek de ipper "+" aan de rechter-
zijde achter het stuurwiel een keer
naar u toe om op te schakelen.
-. Terugschakelen (links van het stuur-
wiel).
F Trek de ipper "-" aan de linkerzijde
achter het stuurwiel een keer naar u
toe om terug te schakelen.
Flippers achter het stuurwiel
Het is niet mogelijk om de neu-
traalstand of de achteruitver-
snelling met behulp van de
ippers te selecteren.
Tijdens de automatische bediening
kunt u op elk gewenst moment tijdelijk
zelf schakelen.
9 9
RIJDEN
145
C4-2_nl_Chap09_conduite_ed01-2014
Weergave op het
instrumentenpaneel
Standen van de selectiehendel
N. Neutral (neutraalstand).
R. Reverse (achteruitversnelling).
1 t/m 6. Versnellingen bij sequentieel
schakelen.
AUTO. Gaat branden als u kiest voor
automatische bediening en
gaat uit als u kiest voor se-
quentiële bediening.
Tijdens het starten van de mo-
tor moet het rempedaal worden
ingetrapt.
F Selecteer de stand N.
F Houd het rempedaal ingetrapt.
F Start de motor.
Starten van de auto
F Selecteer de automatische be-
diening (stand A), de sequentiële
bediening (stand M) of de achteruit-
versnelling (stand R).
F Zet de handrem vrij als deze niet
automatisch wordt bediend.
F Laat het rempedaal geleidelijk los.
F Geef gas.
Automatische bediening
F Selecteer de stand A.
Trap om krachtig te accelereren (bij-
voorbeeld voor een inhaalmanoeuvre)
het gaspedaal met kracht in, tot voorbij
het zware punt.
Bij het inschakelen van de ach-
teruitversnelling klinkt een ge-
luidssignaal.
Wanneer de motor niet aanslaat:
- Als de aanduiding N op het
instrumentenpaneel knip-
pert, zet de selectiehendel
dan in de stand A en vervol-
gens in de stand N.
Op het display van het instrumenten-
paneel verschijnen de aanduidingen
AUTO en 1, 1 of R.
De versnellingsbak werkt automatisch,
zonder dat u zelf hoeft te schakelen. De
versnellingsbak kiest voortdurend de
meest geschikte versnelling, afhanke-
lijk van de volgende parameters:
- optimaal brandstofverbruik,
- rijstijl,
- proel van de weg,
- belading van de auto.
Op het display van het instru-
mentenpaneel verschijnt de
aanduiding N.
- Als het pictogram
"Voet op het rem-
pedaal" brandt, in
combinatie met een
geluidssignaal en
een melding op het
display, trap het rem-
pedaal dan steviger
in.
Selecteer tijdens het rijden nooit
de neutraalstand N.
Op het display van het instru-
mentenpaneel verschijnen de
aanduiding AUTO en de inge-
schakelde versnelling.
9 9
RIJDEN
146
C4-2_nl_Chap09_conduite_ed01-2014
De stand kan op elk gewenst mo-
ment worden veranderd door de
selectiehendel in de stand A of juist
in de stand M te zetten (al naar ge-
lang welke stand is ingeschakeld).
Als op lage snelheid de achteruitver-
snelling wordt ingeschakeld, knippert
het lampje N en wordt automatisch de
neutraalstand ingeschakeld. Zet de
selectiehendel in de stand N en ver-
volgens weer in de stand R om de ach-
teruitversnelling in te schakelen.
Selecteer wanneer u de auto
met draaiende motor stilzet altijd
de neutraalstand N.
Controleer voordat u werkzaam-
heden onder de motorkap uit-
voert altijd of de selectiehendel
in de neutraalstand N staat en
de handrem is aangetrokken.
Trek de handrem stevig aan om
de auto volledig te blokkeren,
behalve wanneer de handrem
automatisch wordt bediend.
Achteruitversnelling
Selecteer de achteruitversnelling (stand R)
uitsluitend als de auto volledig stilstaat en
de voet op het rempedaal wordt gehouden.
F Selecteer de stand R.
Storing
Als de aanduiding AUTO bij het aanzet-
ten van het contact gaat knipperen, in
combinatie met een geluidssignaal en
een melding op het display, duidt dit op
een storing in de versnellingsbak.
Laat dit zo snel mogelijk controleren
door het CITROËN-netwerk of door
een gekwaliceerde werkplaats.
Handbediende stand
F Selecteer de stand M.
De ingeschakelde versnellin-
gen verschijnen achtereen-
volgend op het display van
het instrumentenpaneel.
Het schakelen naar een andere ver-
snelling is alleen mogelijk als het mo-
tortoerental dit toestaat.
Het is niet noodzakelijk om bij het scha-
kelen het gaspedaal los te laten.
Bij het remmen of het verminderen van
de snelheid schakelt de versnellings-
bak automatisch terug, zodat de juiste
versnelling is geselecteerd op het mo-
ment dat u het gaspedaal weer intrapt.
Bij krachtig accelereren wordt de hoog-
ste versnelling niet ingeschakeld als de
bestuurder de ippers achter het stuur
niet bedient.
Tijdelijk zelf schakelen
U kunt tijdelijk zelf schakelen met de
ippers "+" et "-": als het motortoeren-
tal het toestaat, wordt de gevraagde
versnelling ingeschakeld.
Met deze functie kunt u anticiperen op
bepaalde rijsituaties, zoals het inhalen
van een auto of een bocht in de weg.
Als de ippers enige tijd niet meer ge-
bruikt worden, gaat de versnellingsbak
weer over op de automatische stand.
Selecteer de neutraalstand N
nooit tijdens het rijden.
Stilzetten van de auto
Voordat u de motor afzet, kunt u:
- de selectiehendel in de stand N zet-
ten om de neutraalstand te selecte-
ren,
of
- een versnelling ingeschakeld laten.
In dat geval kan de auto niet worden
verplaatst.
Trek in beide gevallen altijd de hand-
rem aan om de auto volledig stil te
zetten (als de handrem niet in de auto-
matische stand staat ingesteld).
9 9
RIJDEN
147
C4-2_nl_Chap09_conduite_ed01-2014
AUTOMATISCHE
VERSNELLINGSBAK
Bij de 6-traps automaat kunt u kiezen
uit automatische bediening, aangevuld
met de programma's Sport en Sneeuw.
U kunt met de selectiehendel ook hand-
matig schakelen.
Deze transmissie heeft vier gebruiks-
mogelijkheden:
- automatisch schakelen: het scha-
kelen wordt elektronisch aange-
stuurd,
- programma Sport: dit schakelpro-
gramma maakt een meer dynami-
sche rijstijl mogelijk,
- programma Sneeuw: dit schakel-
programma vereenvoudigt het rij-
den op een ondergrond met weinig
grip,
- handmatig schakelen: deze stand
maakt het zelf schakelen met de se-
lectiehendel mogelijk.
Schakelpatroon
1. Selectiehendel.
2. Toets "S" (Sport).
3. Toets "T" (Sneeuw).
P. Parkeerstand.
- Stilzetten van de auto, met of zon-
der aangetrokken parkeerrem.
- Starten van de motor.
R. Achteruitversnelling.
- Achteruitrijden, stilstaande auto,
stationair toerental.
N. Neutraalstand.
- Stilzetten van de auto, met aange-
trokken parkeerrem.
- Starten van de motor.
D. Automatische werking.
M+ / -. Zelf schakelen tussen de zes
versnellingen.
F Beweeg de selectiehendel kort naar
voren om op te schakelen.
of
F Beweeg de selectiehendel kort naar
achteren om terug te schakelen.
Selectiehendel
Wanneer u de selectiehendel door het
schakelpatroon beweegt, verschijnt het
desbetreffende pictogram op het instru-
mentenpaneel.
P. Parking (parkeerstand).
R. Reverse (achteruitversnelling).
N. Neutral (neutraalstand).
D. Drive (automatisch schakelen).
S. Programma Sport.
T. Programma Sneeuw.
1 t/m 6. Ingeschakelde versnellingen
bij handmatig schakelen.
-. Ongeldige waarde bij handmatig
schakelen.
Weergave op het instrumentenpaneel
9 9
RIJDEN
148
C4-2_nl_Chap09_conduite_ed01-2014
Wegrijden
F Trap het rempedaal in en selecteer
de stand P of N.
F Start de motor.
Als niet aan de bovenstaande voor-
waarden wordt voldaan, klinkt een ge-
luidssignaal en verschijnt een melding
op het multifunctionele display.
F Trap bij draaiende motor het rempe-
daal in.
F Zet de parkeerrem vrij als deze niet
in de automatische stand staat.
F Selecteer de stand R, D of M,
F Laat het rempedaal geleidelijk los.
De auto begint te rijden.
Als tijdens het rijden per ongeluk
de stand N wordt geselecteerd,
laat het motortoerental dan zak-
ken tot stationair toerental, zet
de selectiehendel in de stand D
en trap het gaspedaal weer in.
Als de motor stationair draait,
het rempedaal is losgelaten en
de stand R, D of M is geselec-
teerd, zet de auto zich zelfs al in
beweging als het gaspedaal niet
is ingetrapt.
Laat bij draaiende motor daarom
geen kinderen alleen in de auto
achter.
Trek de parkeerrem aan en se-
lecteer de stand P indien er
onderhoudswerkzaamheden
moeten worden uitgevoerd bij
draaiende motor.
Er wordt een melding weergegeven
als u de selectiehendel uit de stand P
probeert te halen zonder dat het rem-
pedaal is ingetrapt.
Zet de selectiehendel nooit in de
stand N als de auto rijdt.
Zet de selectiehendel nooit in de
stand P of R als de auto niet vol-
ledig stilstaat.
Programma's Sport en Sneeuw
Deze twee specieke programma's vul-
len de automatische werking aan onder
bijzondere rijomstandigheden.
Programma Sport "S"
F Druk op de toets "S" als de motor is
gestart.
Het schakelprogramma maakt dan au-
tomatisch een dynamische rijstijl moge-
lijk.
Op het instrumentenpaneel
verschijnt de aanduiding S.
Programma Sneeuw "T"
F Druk op de toets "T" als de motor is
gestart.
De transmissie past zich aan voor het
rijden op gladde wegen.
Het schakelprogramma zorgt ervoor
dat u gemakkelijker kunt rijden op een
ondergrond met weinig grip.
Op het instrumentenpaneel
verschijnt de aanduiding T.
Terugkeren naar het
automatische programma
F Om terug te keren naar het auto-
matische programma kunt u het
programma Sport of Sneeuw op elk
gewenst moment uitschakelen door
opnieuw op de desbetreffende toets
te drukken.
Automatisch
schakelprogramma
F Selecteer de stand D om automa-
tisch te laten schakelen tussen de
zes versnellingen.
De transmissie werkt dan in de auto-
adaptieve stand, zonder dat u zelf hoeft
te schakelen. De transmissie kiest
voortdurend de meest geschikte ver-
snelling, afhankelijk van de rijstijl, het
proel van de weg en de belading van
de auto.
Voor een maximale acceleratie zon-
der de stand van de selectiehendel te
wijzigen, moet het gaspedaal volledig
worden ingetrapt (kickdown). De trans-
missie schakelt automatisch terug of
handhaaft de ingeschakelde versnel-
ling totdat de motor het maximum toe-
rental bereikt.
Bij het remmen schakelt de transmis-
sie automatisch terug om sterker op de
motor af te remmen.
Om de veiligheid te verbeteren schakelt
de transmissie niet naar een hogere
versnelling als u het gaspedaal plotse-
ling loslaat.
9 9
RIJDEN
149
C4-2_nl_Chap09_conduite_ed01-2014
Handmatig schakelen
F Selecteer de stand M om sequenti-
eel te schakelen in de zes versnel-
lingen.
F Duw de selectiehendel naar het
symbool + om één versnelling op te
schakelen.
F Trek de selectiehendel naar het
symbool - om één versnelling terug
te schakelen.
Het schakelen naar een andere versnel-
ling kan alleen als de snelheid van de
auto en het toerental van de motor dit
toestaan, anders wordt er tijdelijk over-
gegaan op de automatische bediening.
Op het instrumentenpaneel
verdwijnt de aanduiding D en
verschijnen achtereenvolgens
de ingeschakelde versnellin-
gen.
Als het motortoerental te laag of te
hoog is, knippert de geselecteerde
versnelling enkele seconden en vervol-
gens wordt de werkelijk ingeschakelde
versnelling weergegeven.
Er kan elk moment van de stand D
(rijden in de automatische stand) naar
de stand M (rijden in de handbediende
stand) worden geschakeld.
Als de auto stopt of langzaam rijdt, kiest
de transmissie automatisch de stand
M1.
De programma's Sport en Sneeuw
kunnen niet worden ingeschakeld in de
handbediende stand.
Onjuiste waarde bij handmatige
bediening
Dit symbool verschijnt als een
versnelling niet goed is inge-
schakeld (de selectiehendel
bevindt zich tussen twee stan-
den in).
Parkeren van de auto
Voordat u de motor afzet, kunt u de se-
lectiehendel in de stand P of N bewe-
gen om de neutraalstand te selecteren.
Trek in beide gevallen de parkeerrem
aan om de auto te blokkeren (als de
parkeerrem niet in de automatische
stand staat).
Als de selectiehendel niet in de
stand P staat, klinkt bij het ope-
nen van het bestuurdersportier
of na ongeveer 45 seconden
een geluidssignaal en verschijnt
een melding op het display.
F Zet de selectiehendel in de
stand P; het geluidssignaal
stopt en de melding ver-
dwijnt.
De automatische transmissie
kan beschadigd raken:
- als u het gaspedaal en het
rempedaal gelijktijdig intrapt,
- als u, indien de accu geen
stroom levert, de selectie-
hendel vanuit de stand P
geforceerd naar een andere
stand schakelt.
Als bij aangezet contact dit
verklikkerlampje gaat bran-
den in combinatie met een
geluidssignaal en een melding op het
multifunctionele display, duidt dit op
een storing in de transmissie
In dit geval werkt de transmissie met
een noodprogramma en blijft de 3e ver-
snelling ingeschakeld. U kunt dan een
hevige schok waarnemen bij het selec-
teren van R vanuit de stand P, of R van-
uit de stand N. Dit is niet schadelijk voor
de transmissie.
Rijd niet harder dan 100 km/h (afhan-
kelijk van de geldende snelheidslimiet).
Wend u tot het CITROËN-netwerk of
een gekwaliceerde werkplaats.
Dit verklikkerlampje kan ook gaan bran-
den bij het openen van een portier.
Storing
Zet, om het brandstofverbruik
tijdens langdurig stilstaan met
draaiende motor (le...) te be-
perken, de selectiehendel in de
stand N en trek de parkeerrem
aan, behalve als deze in de au-
tomatische stand staat.
Rijd stapvoets als u over een
overstroomde weg rijdt of een
beek doorwaadt.
9 9
RIJDEN
150
C4-2_nl_Chap09_conduite_ed01-2014
HILL START ASSIST
Dit systeem houdt uw auto bij het weg-
rijden op een helling ongeveer 2 secon-
den op zijn plaats. In die tijd kunt u uw
voet van het rempedaal naar het gas-
pedaal verplaatsen.
Deze functie is alleen actief:
- als de auto volledig stilstaat terwijl u
het rempedaal intrapt,
- als de hellingshoek aan bepaalde
voorwaarden voldoet,
- als het bestuurdersportier is geslo-
ten.
De Hill Start Assist kan niet worden uit-
geschakeld.
Als de auto bergopwaarts stilstaat,
wordt deze even op zijn plaats gehou-
den als u het rempedaal loslaat en:
- bij een handgeschakelde versnel-
lingsbak de eerste versnelling of de
neutraalstand hebt ingeschakeld,
- bij een elektronisch gestuurde ver-
snellingsbak de stand A of M hebt
geselecteerd.
- bij een automatische versnellings-
bak de stand D of M hebt geselec-
teerd.
Werking
Verlaat de auto niet in de korte
periode dat u de Hill Start Assist
gebruikt.
Als u de auto moet verlaten
terwijl de motor draait, bedien
dan de handrem met de hand.
Controleer of de controlelampjes
van de handrem op het instru-
mentenpaneel constant bran-
den.
Als de auto bergafwaarts stilstaat
en de achteruitversnelling ingescha-
keld is, wordt de auto even op zijn
plaats gehouden als u het rempedaal
loslaat.
Storing
Bij een storing in het systeem gaan deze
controlelampjes branden. Raadpleeg
het CITROËN-netwerk of een gekwali-
ceerde werkplaats om het systeem te
laten controleren.
9 9
RIJDEN
151
C4-2_nl_Chap09_conduite_ed01-2014
SCHAKELINDICATOR*
Werking
Afhankelijk van de rijomstandighe-
den en de uitrusting van uw auto kan
het systeem u adviseren één of meer
versnellingen op te schakelen. U kunt
deze aanwijzingen opvolgen zonder de
tussenliggende versnellingen in te hoe-
ven schakelen.
Het is niet verplicht om de aanbevolen
versnellingen ook daadwerkelijk in te
schakelen. De keuze van de optimale
versnelling hangt namelijk altijd af van
de situatie op de weg, de verkeersdruk-
te en de veiligheid. De bestuurder blijft
derhalve altijd zelf verantwoordelijk
voor het al dan niet opvolgen van een
schakeladvies van het systeem.
De functie kan niet worden uitgescha-
keld.
- U trapt het gaspedaal in.
Voorbeeld:
- U rijdt in de derde versnelling.
- Het systeem kan u in dit geval advi-
seren een hogere versnelling in te
schakelen.
De informatie wordt in de vorm van een
pijl op het instrumentenpaneel weerge-
geven.
Het systeem past het schakelad-
vies aan de rijomstandigheden
(helling, belading van de auto,
...) en de rijstijl van de bestuur-
der (veel vermogen nodig, acce-
lereren, remmen, ...) aan.
Het systeem zal u nooit advise-
ren om:
- de eerste versnelling in te
schakelen,
- de achteruitversnelling in te
schakelen.
Dit systeem geeft aan welke versnel-
ling moet worden ingeschakeld om het
brandstofverbruik te reduceren.
Bij een elektronisch gestuurde of auto-
matische versnellingsbak is dit systeem
uitsluitend actief in de handgeschakel-
de stand.
* Volgens motoruitvoering.
Bij auto's met handgeschakelde ver-
snellingsbak kan naast de pijl ook de
geadviseerde versnelling worden weer-
gegeven.
9 9
RIJDEN
152
C4-2_nl_Chap09_conduite_ed01-2014
CONTROLESYSTEEM
BANDENSPANNING
Dit systeem controleert automatisch de
bandenspanning tijdens het rijden.
Zodra de auto rijdt, controleert het sys-
teem permanent de spanning van de
vier banden.
In het ventiel van elke band (met uit-
zondering van het reservewiel) is een
druksensor gemonteerd.
Het systeem waarschuwt de bestuurder
zodra het een daling van de spanning
van een of meer banden detecteert.
Ondanks de aanwezigheid van
dit systeem dient u maandelijks
en voor elke lange reis de ban-
denspanning (ook die van het
reservewiel) handmatig te con-
troleren.
Een te lage bandenspanning
heeft een negatief effect op de
wegligging, verlengt de remweg
en versnelt de bandenslijtage,
met name onder zware omstan-
digheden (zware belading, hoge
snelheid, lange rit).
Een te lage bandenspanning
leidt ook tot een hoger brand-
stofverbruik.
De door de fabrikant voor uw
auto aanbevolen bandenspan-
ning staat vermeld op de ban-
denspanningssticker (zie de
rubriek "Identicatie").
De bandenspanning moet bij
"koude" banden worden gecon-
troleerd (auto die langer dan
1 uur heeft stilgestaan of na een
traject van maximaal 10 km met
gematigde snelheid). Is dit niet
het geval, verhoog dan de op de
sticker vermelde waarden met
0,3 bar.
Het controlesysteem van de banden-
spanning is een hulpsysteem; de be-
stuurder moet waakzaam blijven.
9 9
RIJDEN
153
C4-2_nl_Chap09_conduite_ed01-2014
Als het verklikkerlampje "te
lage bandenspanning" knip-
pert en vervolgens permanent
brandt in combinatie met het
verklikkerlampje "service",
duidt dit op een storing in het
systeem.
Storing
Bij een te lage bandenspan-
ning brandt dit verklikkerlampje
in combinatie met een geluids-
signaal en, afhankelijk van de
uitrusting, in combinatie met de
weergave van een melding.
Waarschuwing te lage bandenspanning
De waarschuwing wordt weer-
gegeven zolang de desbetref-
fende band(en) niet op spanning
is (zijn) gebracht, is (zijn) gere-
pareerd of is (zijn) vervangen.
Het reservewiel (noodreserve-
wiel of wiel met stalen velg) is
niet voorzien van een sensor.
Een lagere bandenspanning is
niet altijd zichtbaar aan een ver-
vorming van de band. Beperk u
daarom niet alleen tot een visu-
ele controle.
Deze waarschuwing wordt ook
weergegeven als een of meer-
dere wielen niet zijn voorzien
van een sensor (bijvoorbeeld
een noodreservewiel of een re-
servewiel met stalen velg).
Als er een afwijking in de bandenspan-
ning van één band wordt geconsta-
teerd, kan deze band worden herkend
aan het pictogram of, afhankelijk van de
uitvoering, de weergegeven melding.
F Verlaag onmiddellijk de snelheid,
maak geen bruuske stuurbewegin-
gen en rem niet plotseling hard af.
F Zet uw auto stil zodra de verkeers-
situatie dit toelaat.
In dat geval wordt de bandenspanning
niet meer gecontroleerd.
F Controleer de spanning van de vier
banden (bij koude banden) als u
over een compressor beschikt, bij-
voorbeeld die van de bandenrepa-
ratieset.
Rijd voorzichtig met lage snelheid
verder als u niet direct de banden-
spanning kunt controleren.
of
F Gebruik in geval van een lekke
band de noodreparatieset of het re-
servewiel (volgens uitrusting).
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een
gekwaliceerde werkplaats om het sys-
teem te laten controleren of monteer na
een lekke band het wiel met de originele
velg, dat is voorzien van een sensor.
Alle reparaties aan een wiel dat met dit
systeem is uitgerust en het vervangen
van een band moeten worden uitge-
voerd door het CITROËN-netwerk of
door een gekwaliceerde werkplaats.
Wanneer bij het verwisselen een wiel is
gemonteerd dat niet door uw auto wordt
gedetecteerd (voorbeeld: montage van
winterbanden), dient het systeem door
het CITROËN-netwerk of door een ge-
kwaliceerde werkplaats opnieuw ge-
initialiseerd te worden.
9 9
RIJDEN
154
C4-2_nl_Chap09_conduite_ed01-2014
STOP & START
Het Stop & Start-systeem zet de motor
tijdelijk af (STOP-stand) als u stopt (bij
rood licht, opstoppingen enz.). De mo-
tor wordt automatisch gestart (START-
stand) als u weer weg wilt rijden. Het
starten gebeurt direct, snel en stil.
Het Stop & Start-systeem zorgt voor
een lager brandstofverbruik, minder
uitstoot van schadelijke stoffen en een
aangename rust in het interieur tijdens
het wachten.
Werking
Overgang naar de STOP-stand van
de motor
Het controlelampje "ECO" op
het instrumentenpaneel gaat
branden en de motor komt au-
tomatisch in een standby-stand:
- bij een handgeschakelde versnel-
lingsbak, bij snelheden beneden
20 km/h of, bij uitvoeringen met de
e-THP 130-motor of een BlueHDi-
dieselmotor, bij stilstaande auto,
wanneer u de versnellingsbak in
zijn vrij zet en de koppeling loslaat,
Als uw auto is uitgerust met
een teller, wordt de duur van
de momenten dat de motor
in de STOP-stand gescha-
keld wordt, opgeteld en weergegeven.
Elke keer als u het contact opnieuw
aanzet, wordt deze teller op 0 gezet.
- bij een elektronisch gestuurde
versnellingsbak, bij snelheden
beneden 8 km/h, wanneer u op het
rempedaal trapt of wanneer u de
selectiehendel in stand N zet.
Is uw auto uitgerust met een
elektronisch gestuurde versnel-
lingsbak en u parkeert uw auto,
dan is - ten behoeve van uw ei-
gen comfort - de STOP-stand de
eerste seconden na het inscha-
kelen van de achteruit niet be-
schikbaar.
Als de STOP-stand geactiveerd
is, blijven alle andere compo-
nenten zoals de remmen en
de stuurbekrachtiging normaal
functioneren.
Bijzonderheden: STOP-stand niet
beschikbaar
De STOP-stand wordt niet geactiveerd
als:
- de auto op een steile helling staat
(beklimming of afdaling),
- het bestuurderportier geopend is,
- de veiligheidsgordel van de be-
stuurder losgemaakt is,
- de auto sinds de laatste start met
de sleutel niet sneller dan 10 km/h
heeft gereden,
- de elektrisch bediende handrem
wordt/is aangetrokken,
- de klimaatregeling in het interieur
dat niet toelaat,
- de ruitontwaseming is ingescha-
keld,
- bepaalde bijzondere omstandig-
heden (laadtoestand accu, motor-
temperatuur, rembekrachtiging,
buitentemperatuur enz.) dat niet
toelaten.
In dat geval knippert het lampje
"ECO" enkele seconden en
gaat vervolgens uit.
Tank nooit als de motor in de
STOP-stand staat; zet in dat ge-
val altijd het contact af en neem
de sleutel uit het contactslot.
Dit is volkomen normaal.
9 9
RIJDEN
155
C4-2_nl_Chap09_conduite_ed01-2014
Uitschakelen
Overgang naar de START-stand van de motor
U kunt deze functie op elk willekeurig
moment uitschakelen door de schake-
laar "ECO OFF" in te drukken.
Het controlelampje in de schakelaar
gaat branden en er wordt een melding
weergegeven.
Bijzonderheden: automatisch
activeren van de START-stand
Als u het systeem met de motor
in de STOP-stand uitschakelt,
dan wordt de motor direct weer
gestart.
Het controlelampje "ECO" gaat
uit en de motor wordt automa-
tisch gestart:
- bij een handgeschakelde ver-
snellingsbak, wanneer u het kop-
pelingspedaal helemaal intrapt,
- bij een elektronisch gestuurde
versnellingsbak:
met de selectiehendel in stand A
of M, wanneer u het rempedaal
loslaat.
of met de selectiehendel in stand
N en het rempedaal losgelaten,
wanneer u de selectiehendel in
stand A of M zet,
of wanneer u de achteruitversnel-
ling inschakelt.
De START-stand wordt ten behoeve
van de veiligheid en het comfort auto-
matisch geactiveerd als:
- het bestuurderportier wordt ge-
opend,
- de veiligheidsgordel van de be-
stuurder los wordt gemaakt,
- de snelheid van de auto hoger is
dan 25 km/h bij een handgescha-
kelde versnellingsbak (3 km/h
bij de e-THP 130-motor en de
BlueHDi-dieselmotoren) en hoger
dan 11 km/h bij een elektronisch ge-
stuurde versnellingsbak,
- de elektrisch bediende handrem
wordt aangetrokken,
- bepaalde bijzondere omstandigheden
(laadtoestand accu, motortempera-
tuur, rembekrachtiging, buitentempe-
ratuur enz.) dit niet toelaten.
In dat geval knippert het lampje
"ECO" enkele seconden en
gaat vervolgens uit.
Als u bij een auto met een hand-
geschakelde versnellingsbak in
de STOP-stand een versnel-
ling inschakelt, maar daarbij het
koppelingspedaal niet helemaal
intrapt, gaat er een lampje bran-
den of verschijnt er een bericht
met het verzoek het koppe-
lingspedaal helemaal in te trap-
pen, omdat anders de motor
niet gestart kan worden.
Opnieuw inschakelen
Druk nogmaals op de schakelaar "ECO
OFF".
Het systeem is dan opnieuw actief; het
controlelampje in de schakelaar gaat uit
en er wordt een melding weergegeven.
Het systeem wordt automatisch
opnieuw ingeschakeld zodra u
het contact weer aanzet.
Dit is volkomen normaal.
9 9
RIJDEN
156
C4-2_nl_Chap09_conduite_ed01-2014
Onderhoud
Bij een storing in het systeem gaat het
controlelampje in de schakelaar "ECO
OFF" eerst knipperen en brandt vervol-
gens permanent.
Laat het systeem controleren door het
CITROËN-netwerk of een gekwali-
ceerde werkplaats.
Storingen
Schakel het Stop & Start-
systeem altijd uit als u hande-
lingen onder de motorkap wilt
verrichten, om letsel door het
automatisch activeren van de
START-stand te voorkomen.
Dit systeem heeft specieke kenmer-
ken en maakt gebruik van een speciale
accu (raadpleeg voor meer informatie
het CITROËN-netwerk of een gekwali-
ceerde werkplaats).
Het gebruik van een andere dan de
door CITROËN voorgeschreven accu's
kan leiden tot storingen in het systeem.
Het Stop & Start-systeem maakt
gebruik van geavanceerde tech-
nologie. Laat eventuele werk-
zaamheden aan dit type accu
uitsluitend uitvoeren door een
ofciële CITROËN-dealer of een
gekwaliceerde werkplaats.
Als er in de STOP-stand een
storing zou optreden, kan het
zijn dat de motor niet meer wil
aanslaan of direct afslaat. Alle
controlelampjes op het instru-
mentenpaneel gaan branden.
Afhankelijk van de uitvoering
kan er ook een waarschuwings-
melding worden weergegeven
waarin u wordt gevraagd de
selectiehendel in de stand N te
zetten en het rempedaal in te
trappen.
Zet in dat geval het contact af en
start de auto met behulp van de
sleutel.
9 9
RIJDEN
157
C4-2_nl_Chap09_conduite_ed01-2014
LANE DEPARTURE WARNING
SYSTEM (LDWS)
Het Lane Departure Warning
System is een hulpmiddel voor
de bestuurder, die desondanks
waakzaam moet blijven.
Houd u aan de verkeersregels
door elke twee uur een pauze in
te lassen.
Activering
F Druk op de knop: het lampje gaat
branden.
Uitschakelen
F Druk opnieuw op de knop: het lamp-
je gaat uit.
De status van het systeem blijft na het
afzetten van het contact in het geheu-
gen opgeslagen.
Detectie
U wordt gewaarschuwd door het trillen
van de zitting van de bestuurdersstoel:
- rechts: als de rechter rijstrookmar-
kering wordt overschreden,
- links: als de linker rijstrookmarke-
ring wordt overschreden.
Als de richtingaanwijzer is ingescha-
keld, en ongeveer 20 seconden nadat
deze is uitgeschakeld, wordt er geen
enkele waarschuwing gegeven.
Het is mogelijk dat een waarschuwing
wordt gegeven bij het overschrijden van
een pijl op de weg of een niet-ofciële
markering (bijv. grafti).
Storing
Er kunnen storingen in de detec-
tie optreden:
- als de sensoren vuil zijn
(modder, sneeuw, ...),
- als de rijstrookmarkeringen
weggesleten zijn,
- als er weinig contrast is tus-
sen het wegdek en de mar-
keringen.
Dit systeem registreert wanneer de be-
stuurder onvrijwillig een rijstrookmar-
kering (doorgetrokken of onderbroken
streep) overschrijdt.
Op basis van de signalen van sensoren
in de voorbumper wordt de bestuurder
gewaarschuwd als de auto de marke-
ring overschrijdt (bij een wagensnel-
heid hoger dan 80 km/h).
Dit systeem werkt optimaal op snelwe-
gen en autowegen.
In het geval van een sto-
ring gaat dit controlelampje
branden vergezeld van een
geluidssignaal en een melding op het
display.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of
een gekwaliceerde werkplaats.
9 9
RIJDEN
158
C4-2_nl_Chap09_conduite_ed01-2014
DODEHOEKBEWAKING
Deze rijhulp waarschuwt de bestuurder
wanneer zich een ander voertuig in de
dode hoek van zijn auto bevindt, dat
een potentieel gevaar betekent.
Inschakelen
F Druk op deze knop: het controle-
lampje gaat branden.
Het systeem dient als hulp voor
de bestuurder maar kan nooit
een vervanging zijn voor de
spiegels. De bestuurder blijft
te allen tijde verantwoordelijk
voor het op tijd waarnemen wat
er zich achter hem bevindt, het
inschatten van de snelheid en
afstand van achteropkomend
verkeer en de beslissing of hij al
dan niet veilig van rijstrook kan
wisselen.
Het systeem dient als een hulp
voor de bestuurder en geeft al-
leen waarschuwingen.
Sensoren in de voor- en achterbumper
controleren de dode hoek van de auto.
In de buitenspiegel aan de zijde waar
zich dat voertuig bevindt, brandt dan
permanent een lampje:
- direct, wanneer u wordt ingehaald,
- na circa een seconde, wanneer u te
traag een andere auto inhaalt.
9 9
RIJDEN
159
C4-2_nl_Chap09_conduite_ed01-2014
Er wordt geen waarschuwingssignaal
afgegeven in de volgende situaties:
- nabij stilstaande objecten (gepar-
keerde auto's, veiligheidsrails, lan-
taarnpalen, borden...),
- bij tegemoetkomende voertuigen,
- bij rijden over bochtige wegen of in
zeer scherpe bochten,
Indien een persoon, een etser of een
voertuig zich in de dode hoek van het
voertuig bevindt, zal er een waarschu-
wingslamp gaan branden in de linker-
of rechterbuitenspiegel (afhankelijk van
de situatie) onder de volgende voor-
waarden:
- alle voertuigen gaan dezelfde kant
op,
- de snelheid van uw auto ligt tussen
12 km/h en 140 km/h,
- het verschil in snelheid ten opzichte
van het andere voertuig bedraagt
minder dan 10 km/h,
- de verkeersstroom is vloeiend,
- de inhaalmanoeuvre duurt langer
dan normaal, doordat het ingehaal-
de voertuig zich blijft ophouden in
de dode hoek,
- u rijdt in een rechte lijn of auwe
bochtt
- uw auto trekt geen aanhanger of ca-
ravan...
- bij het inhalen van of ingehaald wor-
den door een extreem lang voertuig
(vrachtauto, autobus...) die én in
de dode hoek achter wordt gede-
tecteerd én zich in het gezichtsveld
van de bestuurder bevindt,
- bij erg druk verkeer: de voertuigen
die voor en achter worden gedetec-
teerd worden aangezien voor een
vrachtwagen of een stilstaand ob-
ject,
- bij snelle inhaalmanoeuvres.
9 9
RIJDEN
160
C4-2_nl_Chap09_conduite_ed01-2014
Bij slechte weersomstandighe-
den (zware regen, hagel enz.)
kan het systeem tijdelijk minder
nauwkeurig werken.
Vooral het rijden op een nat weg-
dek of van een droog wegdek op
een nat wegdek terechtkomen
kan tot een vals alarm leiden (zo
kan een wolk waterdruppels in
de dode hoek worden aangezien
voor een voertuig).
Let er bij slecht weer en in de
winter altijd op dat de sensoren
niet met modder, sneeuw of ijs
bedekt zijn.
Plak geen stickers of andere
zaken op het gedeelte onder de
buitenspiegels waar de waar-
schuwingslampjes zitten, omdat
de de dodehoekbewaking dan
mogelijk niet goed werkt. Dit
geldt ook voor de detectiezones
op de voor- en achterbumper.
F Om deze functie uit te schakelen
drukt u nog een keer op de knop:
het controlelampje gaat uit.
Bij het afzetten van het contact wordt
de status van het systeem opgeslagen.
Storingen
Bij een storing in het systeem gaat het
controlelampje in de schakelaar enkele
seconden knipperen; vervolgens gaat
het uit.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of
een gekwaliceerde werkplaats.
De dodehoekbewaking wordt
automatisch uitgeschakeld als
u een aanhanger trekt met een
door het CITROËN-netwerk ge-
homologeeerde trekhaak.
9 9
RIJDEN
161
C4-2_nl_Chap09_conduite_ed01-2014
SNELHEDEN OPSLAAN
Het opslaan van snelheden geldt voor
de snelheidsbegrenzer en voor de snel-
heidsregelaar.
U kunt vijf snelheden opslaan in het
geheugen van het systeem. Standaard
zijn er al enkele snelheden opgeslagen.
F Druk op de toets "MEM" voor een
overzicht van de opgeslagen snel-
heden.
Selecteren
Selecteren van een snelheid:
F druk op de toets "+" of "-" en houd
de toets even ingedrukt; het sys-
teem stopt bij de dichtstbijzijnde op-
geslagen snelheid,
F druk nog eens op de toets "+" of "-"
en houd de toets ingedrukt om een
andere snelheid te kiezen.
Op het instrumentenpaneel wordt de
snelheid en de status van het systeem
(in-/uitgeschakeld) weergegeven.
Voer deze handelingen omwille
van de veiligheid alleen uit als
de auto helemaal stilstaat.
F Druk op de toets "MENU" om naar
het algemene menu te gaan:
F Selecteer het menu "Persoonlijke
instellingen - Conguratie" en be-
vestig uw keuze.
F Selecteer het menu "Parameters
auto" en bevestig uw keuze.
F Selecteer "Hulp bij het rijden" en be-
vestig uw keuze.
F Selecteer "Opgeslagen snelheden"
en bevestig uw keuze.
F Wijzig de snelheid.
F Selecteer "OK" en bevestig dit om
de wijzigingen op te slaan.
Via uw Autoradio
Via het navigatiesysteem
eMyWay
F Druk op de rolknop linksonder op
het stuurwiel om naar het algemene
menu te gaan.
F Selecteer het menu "Parameters
auto" en bevestig uw keuze.
F Selecteer "Hulp bij het rijden" en be-
vestig uw keuze.
F Selecteer "Geprogrammeerde snel-
heden" en bevestig uw keuze.
F Wijzig de snelheid.
F Selecteer "OK" en bevestig dit om
de wijzigingen op te slaan.
Bij auto's met dit systeem kunt
u deze handelingen alleen doen
als de auto stilstaat.
Toegang
9 9
RIJDEN
162
C4-2_nl_Chap09_conduite_ed01-2014
De informatie van de snelheidsbegren-
zer wordt weergegeven op het display
van het instrumentenpaneel.
6. Snelheidsbegrenzer AAN/UIT.
7. Snelheidsbegrenzer geselecteerd.
8. Ingestelde snelheid.
9. Een eerder opgeslagen snelheid
kiezen.
Weergave op het displaySNELHEIDSBEGRENZER
Bij het gebruik van de snelheids-
begrenzer moet de bestuurder
te allen tijde de snelheidslimiet
in acht nemen en zijn aandacht
op het verkeer blijven vestigen.
De functies van de snelheidsbegrenzer
worden bediend met de toetsen op het
stuurwiel.
1. Knop voor het selecteren van de
snelheidsbegrenzer.
2. Toets voor het verlagen van de in-
gestelde snelheid.
3. Toets voor het verhogen van de in-
gestelde snelheid.
4. Toets voor het in-/uitschakelen van
de snelheidsbegrenzing.
5. Toets voor weergave van de opge-
slagen snelheden.
Bediening op het stuurwiel
Werking
De snelheidsbegrenzer voorkomt dat
de wagensnelheid de door de bestuur-
der ingestelde maximumsnelheid over-
schrijdt.
Als de ingestelde maximumsnelheid is
bereikt, heeft het dieper intrappen van
het gaspedaal geen effect.
Het inschakelen van de snelheidsbe-
grenzer geschiedt handmatig: de inge-
stelde snelheid dient minimaal 30 km/h
te bedragen.
Het uitschakelen van de snelheidsbe-
grenzer geschiedt eveneens handma-
tig via de toets.
Trap het gaspedaal voorbij de weer-
stand in om de ingestelde snelheid tij-
delijk te overschrijden.
Laat het gaspedaal los om terug te ke-
ren naar de ingestelde maximumsnel-
heid.
De ingestelde maximumsnelheid blijft
na het afzetten van het contact opge-
slagen in het geheugen.
9 9
RIJDEN
163
C4-2_nl_Chap09_conduite_ed01-2014
Programmeren
Overschrijden van de ingestelde snelheid
Uitschakelen van de functie
In het geval van een storing in de
snelheidsbegrenzer wordt de inge-
stelde snelheid gewist en knipperen de
streepjes op het display.
Laat het systeem controleren door het
CITROËN-netwerk of een gekwali-
ceerde werkplaats.
Bij een steile afdaling of bij snel
accelereren kan de snelheidsbe-
grenzer niet voorkomen dat de
ingestelde snelheid wordt over-
schreden.
Om te voorkomen dat de peda-
len blijven hangen:
- controleer of de mat goed op
zijn plaats ligt,
- gebruik nooit meer dan één
mat per plaats.
F Uitschakelen van de snelheidsbegrenzer: druk nog-
maals op de toets 4: het uitschakelen wordt bevestigd
op het display (Pause).
F Stel de snelheid in door op de toets 2 of 3 te drukken
(bijv.: 90 km/h).
U kunt de ingestelde snelheid vervolgens wijzigen met de
toetsen 2 en 3:
- +/- 1 km = kort indrukken,
- +/- in stappen van 5 km = ingedrukt houden.
Als er eerder snelheden zijn opgeslagen, zal de dichtsbijlig-
gende opgeslagen snelheid worden aangehouden; raad-
pleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie.
F Draai de knop 1 in de stand
"LIMIT": de snelheidsbegrenzer
is geselecteerd, maar nog niet in-
geschakeld (Pause).
Er kan een snelheid worden ingesteld
zonder de begrenzer in te schakelen.
F Inschakelen van de snelheidsbegrenzer: druk op de
toets 4.
Als het gaspedaal geleidelijk wordt ingetrapt, wordt de snel-
heid niet verhoogd. Als het gaspedaal met kracht wordt
ingetrapt, tot voorbij het zware punt, wordt de begrenzer
tijdelijk uitgeschakeld en gaat de ingestelde snelheid op
het display knipperen.
Het knipperen van de ingestelde snelheid stopt automa-
tisch als het gas wordt losgelaten.
F Draai de knop 1 in de stand "0": de
selectie van de snelheidsbegrenzer
wordt ongedaan gemaakt. De snel-
heidsbegrenzer wordt niet meer op
het display weergegeven.
Storing
F Weer inschakelen van de snelheidsbegrenzer: druk
nogmaals op de toets 4.
9 9
RIJDEN
164
C4-2_nl_Chap09_conduite_ed01-2014
Bij het gebruik van de snelheids-
regelaar moet de bestuurder te
allen tijde de snelheidslimiet in
acht nemen en zijn aandacht op
het verkeer blijven vestigen.
Houd uw voeten altijd in de buurt
van de pedalen.
SNELHEIDSREGELAAR
Met behulp van de snelheidsregelaar
kan de bestuurder met een constante
ingestelde snelheid rijden zonder gas
te hoeven geven.
De functies van de snelheidsregelaar
worden bediend met de toetsen op het
stuurwiel.
1. Knop voor het selecteren van de
snelheidsregelaar.
2. Toets voor het programmeren van
een snelheid en het verlagen van
de ingestelde snelheid.
3. Toets voor het programmeren van
een snelheid en het verhogen van
de ingestelde snelheid.
4. Toets voor het uitschakelen / her-
vatten van de snelheidsregeling.
5. Toets voor een overzicht van de op-
geslagen snelheden.
Bediening op het stuurwiel
De informatie van de snelheidsregelaar
wordt weergegeven op het display van
het instrumentenpaneel.
6. Snelheidsregeling uitgeschakeld /
hervat.
7. Snelheidsregelaar geselecteerd.
8. Ingestelde snelheid.
9. Opgeslagen snelheid selecteren.
Weergave op het display
Werking
Het inschakelen van de snelheidsre-
gelaar geschiedt handmatig: daarvoor
moet de auto met een snelheid van
minstens 40 km/h en in de volgende
versnelling rijden:
- in de vierde versnelling bij auto's
met een handgeschakelde versnel-
lingsbak,
- in de tweede versnelling bij auto's
met een elektronisch gestuurde
versnellingsbak of automatische
versnellingsbak,
- in de stand A bij auto's met een elek-
tronisch gestuurde versnellingsbak
of in de stand D bij auto's met een
automatische versnellingsbak.
Het uitschakelen van de snelheids-
regelaar geschiedt handmatig met de
schakelaar, door het rem- of koppe-
lingspedaal in te trappen of om veilig-
heidsredenen, door activering van de
stabiliteitscontrolesystemen.
Door het gaspedaal in te trappen, kan
de ingestelde snelheid tijdelijk worden
overschreden.
Om weer terug te keren naar de inge-
stelde snelheid is het voldoende het
gaspedaal los te laten.
Na het afzetten van het contact worden
alle ingestelde snelheden gewist.
9 9
RIJDEN
165
C4-2_nl_Chap09_conduite_ed01-2014
Let tijdens het gebruik van de
snelheidsregelaar op wanneer
u de snelheid met de toetsen in-
stelt; dit kan een plotselinge ver-
andering van de wagensnelheid
veroorzaken.
Gebruik de snelheidsregelaar
niet op gladde wegen of bij zeer
druk verkeer.
Bij een steile afdaling kan de
snelheidsregelaar niet voorko-
men dat de ingestelde snelheid
wordt overschreden.
Op een steile helling of bij het
trekken van een zware aanhan-
ger kan het voorkomen dat de
ingestelde snelheid niet wordt
gehaald.
Om te voorkomen dat de peda-
len blijven hangen:
- controleer of de mat goed op
zijn plaats ligt,
- gebruik nooit meer dan één
mat per plaats.
Programmeren
F Draai de knop 1 in de stand
"CRUISE": de snelheidsregelaar
is geselecteerd, maar nog niet in-
geschakeld (Pause).
F Stel de snelheid in door de wa-
gensnelheid op het gewenste ni-
veau te brengen en vervolgens op
de toets 2 of 3 te drukken (bijv.:
110 km/h); de snelheidsregelaar
is in werking (ON).
Overschrijden van de ingestelde snelheid
Als de ingestelde snelheid wordt overschreden, gaat de in-
gestelde snelheid op het display knipperen.
Het knipperen van de ingestelde snelheid stopt automa-
tisch als de snelheid weer is gedaald tot de ingestelde snel-
heid.
Uitschakelen van de functie
F Draai de knop 1 in de stand "0": de selectie van de
snelheidsregelaar wordt ongedaan gemaakt. De snel-
heidsregelaar wordt niet meer op het display weerge-
geven.
F Snelheidsregelaar uitschakelen: druk op de toets 4: het
uitschakelen wordt bevestigd op het display (Pause).
Storing
In het geval van een storing in de snel-
heidsregelaar wordt de ingestelde snel-
heid gewist en knipperen de streepjes
op het display. Laat dit controleren door
het CITROËN-netwerk of een gekwali-
ceerde werkplaats.
U kunt de ingestelde snelheid vervolgens wijzigen met de
toetsen 2 en 3:
- +/- 1 km = kort indrukken,
- +/- in stappen van 5 km = ingedrukt houden.
Als er snelheden in het geheugen zijn opgeslagen, zal het
systeem stoppen bij de dichtstbijzijnde opgeslagen snel-
heid; raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer in-
formatie.
F Snelheidsregelaar opnieuw inschakelen: druk nog-
maals op de toets 4.
9 9
RIJDEN
166
C4-2_nl_Chap09_conduite_ed01-2014
PARKEERPLAATSASSISTENT
Dit systeem meet de afmetingen van
een parkeerplek tussen twee auto's of
obstakels en geeft informatie over:
- de mogelijkheid te parkeren in een
lege parkeerplaats, aan de hand
van een model van uw auto en de
benodigde afstanden voor het ma-
noeuvreren,
- de moeilijkheidsgraad van het in-
parkeren.
Het systeem meet geen parkeerruimtes
op waarvan de afmetingen aanmerke-
lijk groter of kleiner zijn dan het model
van de auto.
Weergave op het instrumentenpaneel
- brandt constant: de functie is ge-
selecteerd door een druk op de
schakelaar A.
- UIT: de functie is niet ingeschakeld.
Het controlelampje van de
parkeerplaatsassistent kan
twee verschillende toestan-
den aangeven:
Werking
U hebt een beschikbare parkeerplek
ontdekt:
F Druk op de schakelaar A om de
functie te selecteren.
F Schakel de richtingaanwijzer aan
de zijde van de parkeerplaats in; er
verschijnt een bericht ter bevesti-
ging van het meten.
F Rij langs de parkeerplaats met een
snelheid van minder dan 20 km/h,
en bereid u voor op het inparkeren.
F Zodra het systeem klaar is met het
meten, geeft het de moeilijkheids-
graad voor het inparkeren aan met
een melding op het multifunctionele
display, in combinatie met een ge-
luidssignaal.
9 9
RIJDEN
167
C4-2_nl_Chap09_conduite_ed01-2014
De functie kan de volgende meldingen
weergeven:
Inparkeren mogelijk
Inparkeren moeilijk
Inparkeren afgeraden
De functie wordt automatisch uitge-
schakeld:
- bij het inschakelen van de achteruit-
versnelling,
- bij het afzetten van het contact,
- als geen meting nodig is,
- vijf minuten na het selecteren van
de functie,
- als gedurende langer dan een mi-
nuut met meer dan 70 km/h wordt
gereden.
Als de zijdelingse afstand tussen uw
auto en de parkeerplek te groot is, be-
staat de kans dat het systeem geen
meting uitvoert.
Laat het systeem bij een storing
controleren door het CITROËN-
netwerk of een gekwaliceerde
werkplaats.
De functie blijft na elke meting beschik-
baar, zodat u meerdere parkeerplaat-
sen achter elkaar kunt laten opmeten.
Let er bij slecht weer en in de winter op
dat de sensoren niet vervuild, bevroren
of met sneeuw bedekt zijn.
De parkeerplaatsassistent schakelt de
parkeerhulp aan de voorzijde tijdens
het meten uit, zolang de auto vooruit
rijdt.
9 9
RIJDEN
168
C4-2_nl_Chap09_conduite_ed01-2014
PARKEERHULP
Deze functie signaleert met behulp van
sensoren in de bumper obstakels in de
nabijheid van de auto (personen, au-
to's, bomen, slagbomen, enz.) die bin-
nen het detectiebereik vallen.
Bepaalde obstakels (paaltjes, pionnen,
enz.) die aanvankelijk wel worden ge-
detecteerd, worden door dode hoeken
in het detectiebereik mogelijk niet meer
gedetecteerd als ze zich vlak bij de
auto bevinden.
Deze functie is een hulpsys-
teem: de bestuurder dient altijd
alert te blijven.
De functie wordt geactiveerd zodra de
achteruitversnelling wordt ingescha-
keld. Hierbij klinkt een geluidssignaal.
Zodra de achteruitversnelling wordt
uitgeschakeld, is de functie niet meer
actief.
Parkeerhulp achter
Geluidssignalen
De bestuurder wordt via een onderbro-
ken geluidssignaal gewaarschuwd bij
het naderen van obstakels. De frequen-
tie van het geluidssignaal neemt toe
naarmate de auto het obstakel nadert.
Aan de weergave van het geluidssig-
naal via de luidspreker (rechts of links)
is te herkennen aan welke zijde van de
auto het obstakel zich bevindt.
Zodra de afstand tussen de auto en het
obstakel kleiner wordt dan dertig cen-
timeter, klinkt het geluidssignaal onon-
derbroken.
Grasche weergave
De grasche weergave is een aanvul-
ling op het geluidssignaal. Op het mul-
tifunctionele display worden blokjes
weergegeven die het pictogram van
de auto steeds dichter naderen. Als de
auto het obstakel zeer dicht genaderd
is, verschijnt het symbool "Gevaar" op
het display.
9 9
RIJDEN
169
C4-2_nl_Chap09_conduite_ed01-2014
De parkeerhulp vóór is een aanvulling
op de parkeerhulp achter en wordt ge-
activeerd zodra er bij een wagensnel-
heid van maximaal 10 km/h vóór de
auto een obstakel wordt gedetecteerd.
De parkeerhulp vóór wordt uitgescha-
keld zodra de auto langer dan drie se-
conden stilstaat met een ingeschakelde
versnelling vooruit, als er geen obstakel
meer wordt gedetecteerd of wanneer
de wagensnelheid hoger wordt dan
10 km/h.
Parkeerhulp vóór
Uitschakelen/activeren van de
parkeerhulp vóór en achter
De functie kan worden uitgeschakeld
door deze knop in te drukken. Het con-
trolelampje in de knop gaat branden.
Door de knop opnieuw in te drukken
wordt de functie weer geactiveerd. Het
controlelampje dooft.
Storing
De functie wordt automatisch uit-
geschakeld zodra een aanhan-
ger wordt aangekoppeld of een
etsendrager wordt gemonteerd
(auto's voorzien van een door
CITROËN aanbevolen trekhaak
of etsendrager).
Controleer bij slecht weer of in
winterse omstandigheden of de
sensoren soms bedekt zijn met
modder, ijs of sneeuw. Bij het
inschakelen van de achteruitver-
snelling geeft een geluidssignaal
(lange pieptoon) aan dat de sen-
soren vuil kunnen zijn.
De parkeerhulp kan geluids-
signalen geven als reactie op
bepaalde omgevingsgeluiden
(motoren, vrachtwagens, drilbo-
ren, enz.).
Als er een storing optreedt,
gaat bij het inschakelen
van de achteruitversnelling
dit verklikkerlampje op het instrumen-
tenpaneel branden en/of wordt er een
bericht op het display weergegeven,
in combinatie met een geluidssignaal
(korte pieptoon).
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of
een gekwaliceerde werkplaats.
Aan de hand van het geluid dat via de
luidspreker (voor of achter) wordt weer-
gegeven, is te herkennen of het obsta-
kel zich voor of achter de auto bevindt.
10 10
ONDERHOUD
170
C4-2_nl_Chap10_verication_ed01-2014
TOTAL & CITROËN
Partners in prestaties en respect
voor het milieu
Innovatie voor nog betere prestaties
Sinds meer dan 40 jaar ontwikkelen de
Research & Development-teams van
TOTAL voor CITROËN smeermiddelen die
geschikt zijn voor de nieuwste technolo-
gieën die in auto’s van het merk CITROËN
worden toegepast, zowel voor wedstrijd-
doeleinden als gebruik in het dagelijkse
leven.
Zo kunt u rekenen op de beste prestaties
van de motor.
Een optimale bescherming
van uw motor
Het gebruik van TOTAL smeer-
middelen bij het onderhoud van
uw CITROËN zorgt voor een
langere levensduur en betere
prestaties van de motor, waarbij
tevens het milieu wordt geres-
pecteerd.
prefereert
10 10
ONDERHOUD
171
C4-2_nl_Chap10_verication_ed01-2014
BRANDSTOFTANK
Inhoud van de brandstoftank: onge-
veer 60 liter.
Als de minimumbrandstofvoor-
raad is bereikt, gaat dit waar-
schuwingslampje branden in
combinatie met een geluidssig-
naal en een waarschuwingsmel-
ding op het display. Als dit lampje
gaat branden, zit er nog onge-
veer 6 liter brandstof in de tank.
Zolang er niet voldoende brandstof is
getankt, gaat elke keer dat het contact
wordt aangezet dit waarschuwings-
lampje branden, vergezeld van het
geluidssignaal en de waarschuwings-
melding. Dit geluidssignaal en deze
waarschuwingsmelding worden tijdens
het rijden steeds vaker herhaald naar-
mate het niveau dichter bij 0 komt.
Ga zo snel mogelijk tanken om te voor-
komen dat u zonder brandstof komt te
staan.
Als u zonder brandstof komt te staan
(auto met dieselmotor), raadpleeg dan
ook het hoofdstuk "Controles".
Minimumbrandstofvoorraad
Tanken
Als er minder dan 5 liter brandstof ge-
tankt wordt, wordt deze stijging van het
brandstofniveau niet weergegeven op
de brandstofmeter.
Tijdens het openen van de tankdop kan
een geluid van aangezogen lucht hoor-
baar zijn. Dit wordt veroorzaakt door de
onderdruk die ontstaat door de afdich-
ting van het brandstofcircuit. Dit geluid
is normaal.
F Druk de toets A in tot u de tankklep
hoort openen.
Dit is gedurende enkele minuten na
het afzetten van het contact moge-
lijk. Zet het contact nog een keer
aan om deze functie opnieuw te ac-
tiveren (indien nodig).
F Kies bij het tankstation de juiste
brandstofpomp.
Wanneer het vulpistool bij het vullen
van de brandstoftank voor de derde
keer afslaat, moet u niet verder tan-
ken. Anders kunnen storingen in de
werking van uw auto optreden.
Tank nooit als de motor door het
Stop & Start-systeem is afgezet;
zet in dat geval altijd het contact
af met de sleutel.
F Steek het vulpistool in de vulope-
ning en druk hierbij de metalen klep
B in.
F Steek het vulpistool tot de aanslag
naar binnen alvorens dit te bedie-
nen (kans op spatten).
F Houd het vulpistool in deze positie
tijdens het vullen.
F Druk de klep van de tankdop dicht.
10 10
ONDERHOUD
172
C4-2_nl_Chap10_verication_ed01-2014
Brandstof voor benzinemotoren
Auto's met benzinemotoren kunnen
rijden op biobrandstoffen van het type
E10 (deze bevatten 10% ethanol) die
voldoen aan de Europese richtlijnen
EN 228 en EN 15376.
Brandstoffen van het type E85 (deze
bevatten tot 85% ethanol) zijn uitslui-
tend geschikt voor auto's die speciaal
bestemd zijn voor dit type brandstof
(BioFlex-auto's). De kwaliteit van de
ethanol moet voldoen aan de Europese
richtlijn EN 15293.
Brandstof voor dieselmotoren
Auto's met dieselmotoren kunnen rijden
op biobrandstoffen die aan de huidige
en toekomstige Europese richtlijnen
voldoen (diesel die voldoet aan de richt-
lijn EN 590 gemengd met biobrandstof
die voldoet aan de richtlijn EN 14214)
en die aan de pomp getankt kunnen
worden (met een gehalte aan methyl-
estervetzuren van 0 tot 7%).
Het gebruik van biobrandstof B30 is bij
bepaalde dieselmotoren mogelijk. Maar
als deze brandstof, ook al is het slechts
incidenteel, wordt gebruikt, moeten de
bijzondere onderhoudsvoorschriften
strikt worden nageleefd. Raadpleeg het
CITROËN-netwerk of een gekwali-
ceerde werkplaats.
Het gebruik van elk ander type (bio)
brandstof (zuivere of verdunde plant-
aardige of dierlijke olie, stookolie ...) is
nadrukkelijk verboden (kans op schade
aan de motor en het brandstofcircuit).
Uw auto is voorzien van een katalysa-
tor, die de schadelijke bestanddelen in
de uitlaatgassen vermindert.
Bij benzinemotoren mag uitsluitend
loodvrije benzine worden gebruikt.
Door de vernauwde vulpijp kan alleen
loodvrije benzine worden getankt.
Onderbreking brandstoftoevoer
Uw auto is voorzien van een beveiliging
die bij een aanrijding onmiddellijk de
brandstoftoevoer afsluit.
Indien u per vergissing de
verkeerde brandstof voor uw
auto tankt, moet de tank be-
slist worden afgetapt voordat
de motor kan worden gestart.
10 10
ONDERHOUD
173
C4-2_nl_Chap10_verication_ed01-2014
VULPISTOOLRESTRICTIE
(DIESEL)*
Dit mechanisme is aangebracht in au-
to's met een dieselmotor, waardoor het
onmogelijk is om benzine te tanken.
Hiermee wordt schade aan motoren,
ontstaan door het tanken van de ver-
keerde brandstof, voorkomen.
Deze voorziening, die in de tankope-
ning is ingebouwd, is zichtbaar zodra u
de brandstoftankdop verwijdert.
Werking
Wanneer u bij een dieseluitvoering een
benzinetankpistool in de tankopening
plaatst, wordt dit tegengehouden door
een klep, waardoor het vergrendeld
blijft en er dus niet getankt kan worden.
Probeer in dat geval niet toch te tan-
ken maar kies een dieseltankpistool.
Het vullen van de brandstoftank
met behulp van een jerrycan is
wel mogelijk.
Houd de tuit van de jerrycan
recht, druk deze niet tegen de
klep van de vulpistoolrestrictie
en giet voorzichtig om ervoor te
zorgen dat de brandstof netjes in
de vulopening stroomt.
* Volgens land van bestemming.
Reizen naar het buitenland
Omdat de tankpistolen voor het
tanken van Diesel per land kun-
nen verschillen, kan de aanwe-
zigheid van een tankbeveiliging
op de auto er toe leiden dat tan-
ken niet mogelijk is.
Wij adviseren u daarom voordat
u naar het buitenland afreist bij
het CITROËN-netwerk te infor-
meren of uw auto geschikt is
om in het desbetreffende land te
kunnen tanken.
10 10
ONDERHOUD
174
C4-2_nl_Chap10_verication_ed01-2014
BRANDSTOFTANK LEEG
(DIESEL)
1.6 HDi-motor
F Vul de brandstoftank met minimaal
5 liter diesel.
F Open de motorkap.
F Maak indien nodig de sierkap los
om de handopvoerpomp te kunnen
bereiken.
F Bedien de handopvoerpomp totdat
er weerstand wordt gevoeld (de
eerste keer indrukken kan zwaar
zijn).
F Bedien de startmotor tot de mo-
tor aanslaat (als de motor niet ge-
lijk aanslaat, wacht dan ongeveer
15 seconden en start de motor op-
nieuw).
F Als de motor na meerdere pogin-
gen niet aanslaat, bedien dan de
handopvoerpomp en vervolgens de
startmotor opnieuw.
F Plaats de sierkap terug en klem
deze vast.
F Sluit de motorkap.
2.0 HDi-motor
F Vul de brandstoftank met minimaal
5 liter diesel.
F Open de motorkap.
F Verwijder indien nodig de afdekkap
van de motor voor toegang tot de
opvoerpomp.
F Draai de ontluchtingsnippel los.
F Bedien de handopvoerpomp tot
u brandstof door de transparante
slang ziet stromen.
F Draai de ontluchtingsnippel vast.
F Bedien de startmotor tot de motor
aanslaat (als de motor bij de eerste
poging niet aanslaat, wacht dan vijf-
tien seconden alvorens opnieuw te
starten).
F Als de motor na enkele pogingen
niet aanslaat, bedien dan de hand-
opvoerpomp en vervolgens de
startmotor opnieuw.
F Breng de afdekkap van de motor
aan en controleer vervolgens of
deze goed vastzit.
F Sluit de motorkap.
Als de motor niet direct aanslaat,
beëindig dan uw startpoging en
herhaal de procedure.
Bij auto's met HDi-motor is het in het
geval van een lege brandstoftank
noodzakelijk om het brandstofsysteem
te ontluchten: raadpleeg de afbeelding
van de desbetreffende motorruimte.
Als de tank van uw auto is voorzien van
een tankbeveiliging, raadpleeg dan de
rubriek "Tankbeveiliging (Diesel)".
1.6 BlueHDi-motor
F Vul de brandstoftank met minimaal
5 liter diesel.
F Zet het contact aan (zonder de mo-
tor te starten).
F Wacht ongeveer 6 seconden en zet
het contact af.
F Herhaal de handelingen 10 keer.
F Bedien de startmotor om de motor
te starten.
10 10
ONDERHOUD
175
C4-2_nl_Chap10_verication_ed01-2014
MOTORKAP
F Duw de veiligheidshaak B naar
links en til de motorkap op.
Openen
F Open het linker voorportier.
F Trek de hendel A onder in de por-
tiersponning naar u toe.
F Neem de motorkapsteun C uit de
houder op de onderzijde van de mo-
torkap.
F Bevestig de motorkapsteun in de
uitsparing om de motorkap geopend
te houden.
De plaats van de ontgrende-
lingshendel in het interieur zorgt
ervoor dat de motorkap niet ge-
opend kan worden als het linker
voorportier is gesloten.
Sluiten
F Haal de motorkapsteun uit de uit-
sparing.
F Bevestig de motorkapsteun in de
houder op de onderzijde van de mo-
torkap.
F Laat de motorkap voorzichtig zak-
ken en laat deze aan het einde van
de slag in het slot vallen.
F Trek aan de motorkap om te contro-
leren of deze goed is vergrendeld.
Open de motorkap niet als het
hard waait.
Wees bij warme motor voor-
zichtig met het bedienen van de
veiligheidshaak en de motorkap-
steun (kans op brandwonden).
Schakel het Stop&Start-systeem
altijd uit als u handelingen onder
de motorkap wilt uitvoeren, om
letsel door het automatisch ac-
tiveren van de START-stand te
voorkomen.
De koelventilator kan ook nog gaan
draaien nadat de motor is afgezet:
houd daarom voorwerpen en kleding
uit de buurt van de ventilator.
In verband met de aanwezigheid
van elektrische uitrustingen in
de motorruimte wordt geadvi-
seerd om blootstelling aan water
(regen, wassen, ...) te beperken.
10 10
ONDERHOUD
176
C4-2_nl_Chap10_verication_ed01-2014
BENZINEMOTOREN
Dit overzicht is een hulpmiddel bij het controleren van de verschillende vloeistofniveaus en het vervangen van bepaalde
onderdelen.
1. Reservoir stuurbekrachtiging.
2. Reservoir ruiten- en koplampsproei-
ers.
3. Reservoir koelvloeistof.
4. Reservoir remvloeistof.
5. Accu/zekeringen.
6. Zekeringkast.
7. Luchtlter.
8. Oliepeilstok.
9. Motorolie (bij)vullen.
10 10
ONDERHOUD
177
C4-2_nl_Chap10_verication_ed01-2014
* Volgens motoruitvoering.
DIESELMOTOREN
Dit overzicht is een hulpmiddel bij het controleren van de verschillende vloeistofniveaus, het vervangen van bepaalde onder-
delen en het ontluchten van het brandstofcircuit.
1. Reservoir stuurbekrachtiging.
2. Reservoir ruiten- en koplampsproei-
ers.
3. Reservoir koelvloeistof.
4. Reservoir remvloeistof.
5. Accu/zekeringen.
6. Zekeringkast.
7. Luchtlter.
8. Oliepeilstok.
9. Motorolie (bij)vullen.
10. Handopvoerpomp*.
11. Ontluchtnippel*.
10 10
ONDERHOUD
178
C4-2_nl_Chap10_verication_ed01-2014
NIVEAUS CONTROLEREN
Let bij werkzaamheden onder de
motorkap goed op, want bepaal-
de delen van de motor kunnen
zeer heet zijn (kans op brand-
wonden) en de motorventilateur
kan ieder moment aanslaan
(zelfs bij afgezet contact).
Het motorolieniveau kan bij
aangezet contact worden
gecontroleerd via de motor-
olieniveaumeter op het in-
strumentenpaneel (volgens
uitvoering) of met de oliepeil-
stok.
Motorolieniveau
Controle met de oliepeilstok
Raadpleeg de rubriek "Benzinemotor"
of "Dieselmotor" om te zien waar de
oliepeilstok zich bevindt in de motor-
ruimte van uw auto.
F Trek aan het gekleurde uiteinde
om de oliepeilstok volledig uit de
schacht te trekken.
F Veeg de peilstok af met een scho-
ne, niet pluizende doek.
F Steek de oliepeilstok weer volledig
in de schacht en trek hem er weer
uit om het oliepeil te controleren:
het oliepeil is correct als het tussen
de merktekens A en B ligt.
Controleer deze niveaus regelmatig en
respecteer de voorwaarden zoals ver-
meld in het onderhoudsschema van de
fabrikant. Vul indien nodig bij, tenzij an-
ders aangegeven.
Laat in het geval van een sterk gedaald
niveau het desbetreffende circuit con-
troleren door het CITROËN-netwerk of
door een gekwaliceerde werkplaats.
De controle van het motorolieniveau
is alleen betrouwbaar als de auto op
een horizontale ondergrond staat en de
motor ten minste 30 minuten niet heeft
gedraaid.
Het is normaal dat u tussen twee on-
derhoudsbeurten door olie moet bij-
vullen. CITROËN adviseert u om elke
5000 km het olieniveau te controleren
en, indien nodig, olie bij te vullen.
A = MAXI
B = MINI
Als u ziet dat het oliepeil boven het
merkteken A of onder het merkteken B
ligt, start de motor dan niet.
- Als het oliepeil boven het merkte-
ken MAXI ligt (kans op motorscha-
de), neem dan contact op met het
CITROËN-netwerk of met een ge-
kwaliceerde werkplaats.
- Als het oliepeil lager is dan het
merkteken MINI, vul dan altijd mo-
torolie bij.
Eigenschappen van de olie
Controleer voordat u olie bijvult of
ververst of de motorolie die u wilt ge-
bruiken overeenkomt met de door de
fabrikant aanbevolen motorolie voor uw
auto en motoruitvoering.
10 10
ONDERHOUD
179
C4-2_nl_Chap10_verication_ed01-2014
Remvloeistofniveau
Remvloeistof verversen
Raadpleeg het onderhoudsschema van
de fabrikant voor het voorgeschreven
verversingsinterval.
Type remvloeistof
Gebruik de door de fabrikant voorge-
schreven remvloeistof.
Stuurbekrachtigings-
vloeistofniveau
Het stuurbekrachtigingsvloei-
stofniveau dient zich zo dicht
mogelijk bij het merkteken
"MAXI" te bevinden. Draai bij
koude motor de dop open om het ni-
veau te controleren.
Koelvloeistofniveau
Het koelvloeistofniveau dient
zich zo dicht mogelijk bij het
merkteken "MAXI" te bevinden,
maar mag beslist niet hoger
zijn.
Als de motor warm is, wordt de tem-
peratuur van de koelvloeistof geregeld
door de koelventilator.
Wacht bovendien alvorens werkzaam-
heden aan het koelsysteem uit te voe-
ren ten minste 1 uur nadat de motor
gedraaid heeft, omdat het koelsysteem
onder druk staat.
Draai om brandwonden te voorkomen
de dop eerst 2 omwentelingen los om
de druk te laten dalen. Verwijder, als de
druk eenmaal gedaald is, de dop en vul
koelvloeistof bij.
Type koelvloeistof
Gebruik de door de fabrikant voorge-
schreven koelvloeistof.
De koelventilator kan ook nog
gaan draaien nadat de motor
is afgezet: houd daarom voor-
werpen en kleding uit de buurt
van de ventilator.
Het remvloeistofniveau dient
zich zo dicht mogelijk bij het
merkteken "MAXI" te bevinden.
Controleer indien dit niet het
geval is of de remblokken van
uw auto zijn versleten.
Motorolie bijvullen
Raadpleeg de rubriek "Benzinemotor"
of "Dieselmotor" om te zien waar de
olievuldop zich bevindt in de motor-
ruimte van uw auto.
F Draai de dop van de vulopening.
F Giet de olie voorzichtig in de ope-
ning om morsen op motoronder-
delen te voorkomen (dit kan brand
veroorzaken).
F Wacht enkele minuten en controleer
vervolgens nogmaals het oliepeil
met de peilstok.
F Vul indien nodig nog olie bij.
F Draai nadat u het oliepeil nogmaals
hebt gecontroleerd de dop zorgvul-
dig op de vulopening en steek de
peilstok weer in de schacht.
Na het bijvullen zal de olieniveaume-
ter op het dashboard bij het aanzetten
van het contact na 30 minuten de juiste
waarde aangeven.
Olie verversen
Raadpleeg het onderhoudsschema van
de fabrikant voor het verversingsinter-
val voor uw auto.
Maak om een verminderde betrouw-
baarheid van de motor en de emissie-
regeling te voorkomen nooit gebruik
van additieven in de motorolie.
10 10
ONDERHOUD
180
C4-2_nl_Chap10_verication_ed01-2014
Afgewerkte producten
Vermijd langdurig huidcontact
met afgewerkte olie en andere
vloeistoffen.
De meeste van deze vloeistoffen
zijn bijtend en schadelijk voor de
gezondheid.
Gooi afgewerkte olie en andere
vloeistoffen niet in het riool, in
het water of op de grond.
Deponeer afgewerkte olie in de
daarvoor bestemde containers
bij het CITROËN-netwerk of een
gekwaliceerde werkplaats.
Additiefniveau (dieseluitvoering
met roetfilter)
Het minimumniveau wordt als volgt
weergegeven:
Bijvullen
Het reservoir moet snel worden bijge-
vuld door het CITROËN-netwerk of een
gekwaliceerde werkplaats.
- permanent branden van
het lampje van het roetlter
in combinatie met een ge-
luidssignaal en een melding
over het te lage additiefni-
veau.
Niveau vloeistof ruitensproeiers/
koplampsproeiers
Gegevens van de vloeistof
Voor een optimale reiniging en om be-
vriezing te voorkomen, mag nimmer
water worden gebruikt voor het verver-
sen of bijvullen van de vloeistof.
Wij raden u aan 's winters vloeistof op
basis van ethanol of methanol te ge-
bruiken.
Als uw auto voozien is van
koplampsproeiers en u wilt het
niveau controleren of bijvullen,
parkeert u de auto en zet u de
motor af.
F Open de motorkap en plaats de mo-
torkapsteun.
F Verwijder de dop van het ruiten-
sproeiervloeistofreservoir.
F Knijp de pipet af om te voorkomen
dat er lucht inkomt.
F Verwijder de pipet uit het reservoir
en lees via de doorzichtige buiten-
kant het niveau af.
F Vul indien nodig het niveau bij.
F Plaats de dop terug op het reservoir
en sluit de motorkap.
10 10
ONDERHOUD
181
C4-2_nl_Chap10_verication_ed01-2014
CONTROLES Roetfilter (diesel)
Het verstopt raken van het roetlter
wordt als volgt weergegeven:
- permanent branden van
het roetlterlampje in com-
binatie met een geluidssig-
naal en een melding dat het
roetlter verstopt dreigt te
raken.
Deze sticker, die hoort bij het Stop &
Start-systeem, geeft aan dat er een
speciale 12V-loodaccu is gebruikt die
alleen losgekoppeld en/of vervan-
gen mag worden door het CITROËN-
netwerk of door een gekwaliceerde
werkplaats.
De eerste keren dat bij een
nieuwe auto het roetlter ge-
regenereerd wordt, kunt u een
brandlucht ruiken. Dit is vol-
strekt normaal.
Als langdurig met zeer lage
snelheid wordt gereden of de
motor langdurig stationair draait,
kan bij gasgeven soms rook uit
de uitlaat waargenomen wor-
den. Dit heeft geen invloed op
de prestaties en heeft geen ge-
volgen voor het milieu.
Ga om het roetlter te regenereren, zo-
dra de omstandigheden het toelaten,
met een snelheid van minimaal 60 km/h
rijden tot het lampje uitgaat.
Als het lampje blijft branden, raadpleeg
dan het hoofdstuk over het additiefni-
veau.
Raadpleeg, tenzij anders aangegeven,
het onderhoudsschema van de fabrikant
dat betrekking heeft op de motoruitvoe-
ring van uw auto voor het controleren
van bepaalde onderdelen.
Laat de controles eventueel uitvoeren
door het CITROËN-netwerk of een ge-
kwaliceerde werkplaats.
Luchtfilter en interieurfilter
Laat de lters periodiek ver-
vangen volgens de in het
onderhoudsschema van de
fabrikant aangegeven inter-
vallen.
Als de omgeving (veel stof...) en het
gebruik (veel stadsverkeer...) daartoe
aanleiding geven, moeten de lters
twee keer zo vaak worden vervan-
gen.
Een verstopt interieurlter kan de pres-
taties van de airconditioning verstoren
en onaangename geuren veroorzaken.
Oliefilter
Laat bij het olie verversen te-
vens het olielter vervangen.
Raadpleeg het onderhouds-
schema van de fabrikant voor
het vervangingsinterval van
dit onderdeel.
12V-accu
De accu is onderhoudsvrij.
Niettemin is het raadzaam om
regelmatig te controleren of
de accupolen en -klemmen
schoon zijn, vooral bij warm
weer en in de winter.
Raadpleeg voordat u de accukabels
losneemt de rubriek "12V-accu" voor
meer informatie over de te nemen voor-
zorgsmaatregelen.
10 10
ONDERHOUD
182
C4-2_nl_Chap10_verication_ed01-2014
Automatische transmissie
De automatische transmissie
is onderhoudsvrij (olie verver-
sen niet noodzakelijk).
Raadpleeg het onderhouds-
schema van de fabrikant voor
het interval van de niveaucon-
trole.
Elektrische parkeerrem
Dit systeem hoeft niet apart ge-
controleerd te worden. Als er
zich toch een probleem voor-
doet, laat het systeem dan con-
troleren door het CITROËN-netwerk of
een gekwaliceerde werkplaats.
Handrem
Gebruik uitsluitend door
CITROËN aanbevolen produc-
ten of gelijkwaardige kwaliteits-
producten.
Om de werking van belangrijke
organen als het remsysteem
te optimaliseren, selecteert en
biedt CITROËN specieke pro-
ducten aan.
Na het wassen kan er zich een
laagje vocht of onder winterse
omstandigheden ijs vormen op
de remschijven en remblokken:
de remwerking kan daardoor
afnemen. Rem een paar keer
lichtjes om de remmen vocht-
en ijsvrij te maken.
Als de handrem een te grote
slag heeft of als het systeem
minder goed werkt, moet de
handrem, zelfs tussen twee
onderhoudsbeurten door,
worden afgesteld.
Laat het systeem controleren door het
CITROËN-netwerk of een gekwali-
ceerde werkplaats.
Remblokken
De slijtage van de remblokken
is sterk afhankelijk van de rij-
stijl, vooral bij stadsverkeer en
veel korte ritten. Hierdoor kan
het noodzakelijk blijken om de
remblokken vaker, tussen twee onder-
houdscontroles door, te laten controle-
ren.
Als het remsysteem vrij is van lekka-
ges, duidt een te laag remvloeistofni-
veau erop dat de remblokken versleten
zijn.
Staat van remschijven
Raadpleeg het CITROËN-
netwerk of een gekwaliceer-
de werkplaats voor informatie
over het controleren van de
slijtage van de remschijven.
Raadpleeg voor meer informatie de
rubriek "Elektrische parkeerrem - §
Storingen".
Handgeschakelde
versnellingsbak
De versnellingsbak is onder-
houdsvrij (olie verversen niet
noodzakelijk).
Raadpleeg het onderhouds-
schema van de fabrikant voor
de periodieke onderhouds-
controle.
Elektronisch gestuurde
versnellingsbak
De versnellingsbak is onder-
houdsvrij (olie verversen niet
noodzakelijk).
Raadpleeg het onderhouds-
schema van de fabrikant voor
het interval van de niveaucon-
trole.
10 10
ONDERHOUD
183
C4-2_nl_Chap10_verication_ed01-2014
ADDITIEF ADBLUE
®
EN SCR-
SYSTEEM
VOOR BLUEHDI-
DIESELMOTOREN
Om het milieu zo min mogelijk te belas-
ten en om aan de nieuwe Euro 6-norm
te voldoen, heeft CITROËN ervoor ge-
kozen zijn auto's met dieselmotor te
voorzien van een systeem waarbij het
roetlter (FAP) wordt gecombineerd
met een SCR-systeem (Selective
Catalytic Reduction) voor de behande-
ling van de uitlaatgassen zonder dat de
prestaties veranderen of het brandstof-
verbruik toeneemt.
SCR-systeem
Met behulp van het additief AdBlue
®,
dat ureum bevat, zet een katalysator tot
85% van de stikstofoxides (NOx) om in
stikstof en water, stoffen die onschade-
lijk zijn voor de gezondheid en het mi-
lieu.
Het additief AdBlue
®
bevindt zich in een
speciek reservoir onder de bagage-
ruimte, aan de achterzijde van de auto.
Het reservoir heeft een inhoud van
17 liter, goed voor een actieradius van
ongeveer 20.000 km voordat een waar-
schuwingssysteem u meldt dat u met
de resterende hoeveelheid additief nog
maximaal 2400 km kunt rijden.
Om ervoor te zorgen dat het SCR-
systeem goed blijft werken, wordt bij
elke periodieke onderhoudscontrole
aan uw auto in het CITROËN-netwerk
of bij een gekwaliceerde werkplaats
het reservoir van het additief AdBlue
®
bijgevuld.
Als u verwacht tussen twee perio-
dieke onderhoudscontroles meer dan
20.000 km te rijden, raden wij u aan het
reservoir tussentijds te laten bijvullen
door het CITROËN-netwerk of een ge-
kwaliceerde werkplaats.
Als het AdBlue
®
-reservoir leeg
is, zorgt een wettelijk verplicht
systeem ervoor dat de motor
niet opnieuw kan worden ge-
start.
Als het SCR-systeem niet
goed werkt, stoot uw auto te
veel schadelijke stoffen uit,
waardoor hij niet meer aan de
Euro 6-emissienorm voldoet.
Neem bij een storing in het
SCR-systeem zo snel mogelijk
contact op met het CITROËN-
netwerk of een gekwaliceerde
werkplaats: na 1100 km wordt
een systeem geactiveerd dat
het opnieuw starten van de mo-
tor blokkeert.
10 10
ONDERHOUD
184
C4-2_nl_Chap10_verication_ed01-2014
Actieradiusindicatoren
Zodra het contact wordt aangezet
en als de reservevoorraad van het
AdBlue
®
-reservoir is aangesproken of
een storing in het SCR-systeem is ge-
signaleerd, verschijnt een indicator die
aangeeft hoeveel kilometer u nog on-
geveer kunt rijden voordat het opnieuw
starten van de motor automatisch wordt
geblokkeerd.
Als gelijktijdig een storing wordt gesig-
naleerd en het AdBlue
®
-niveau laag is,
wordt de laagste actieradius weergege-
ven.
Als de motor mogelijk niet opnieuw kan worden gestart door een te laag
AdBlue
®
-niveau
Het wettelijk verplichte startblokkeringssysteem wordt automatisch geacti-
veerd zodra het AdBlue
®
-reservoir leeg is.
Actieradius groter dan 2400 km
Als het contact wordt aangezet, wordt
er geen informatie over de actieradius
weergegeven op het instrumentenpa-
neel.
Actieradius tussen 600 en 2400 km
Zodra het contact wordt aangezet, gaat
het verklikkerlampje UREA branden in
combinatie met een geluidssignaal en
de tijdelijk op het instrumentenpaneel
weergegeven melding "NO START IN"
en een afstand die aangeeft hoeveel ki-
lometer of mijl u nog kunt rijden met de
resterende hoeveelheid additief voordat
het starten van de motor wordt geblok-
keerd - (bijv.: "NO START IN 1500 km"
betekent dat na 1500 km het starten
van de motor wordt geblokkeerd).
Tijdens het rijden wordt deze melding
elke 300 km weergegeven zolang er
geen additief is bijgevuld.
Neem contact op met het CITROËN-
netwerk of een gekwaliceerde werk-
plaats om het additief AdBlue
®
te laten
bijvullen.
U kunt het bijvullen ook zelf uitvoeren.
Raadpleeg de rubriek "Bijvullen".
Actieradius tussen 0 en 600 km
Zodra het contact wordt aangezet, gaat
het verklikkerlampje SERVICE branden
en knippert het verklikkerlampje UREA
in combinatie met een geluidssignaal en
de tijdelijk op het instrumentenpaneel
weergegeven melding "NO START IN"
en een afstand die aangeeft hoeveel ki-
lometer of mijl u nog kunt rijden met de
resterende hoeveelheid additief voordat
het starten van de motor wordt geblok-
keerd - (bijv.: "NO START IN 600 km"
betekent dat na 600 km het starten van
de motor wordt geblokkeerd).
Tijdens het rijden wordt deze melding
elke 30 seconden weergegeven zolang
er geen additief is bijgevuld.
Neem contact op met het CITROËN-
netwerk of een gekwaliceerde werk-
plaats om het additief AdBlue
®
te laten
bijvullen.
U kunt het bijvullen ook zelf uitvoeren.
Raadpleeg de rubriek "Bijvullen".
Als niet op tijd additief wordt bijgevuld,
kan de motor niet meer worden gestart.
10 10
ONDERHOUD
185
C4-2_nl_Chap10_verication_ed01-2014
Storing in verband met een te laag
AdBlue
®
-niveau
Om de motor weer opnieuw te
kunnen starten, raden wij u aan
contact op te nemen met het
CITROËN-netwerk of een ge-
kwaliceerde werkplaats om de
benodigde hoeveelheid additief
te laten bijvullen. Als u zelf ad-
ditief bijvult, moet het reservoir
met minimaal 3,8 liter AdBlue
®
worden gevuld.
Raadpleeg de rubriek "Bijvullen".
Als het contact wordt aangezet, gaat
het verklikkerlampje SERVICE branden
en knippert het verklikkerlampje UREA
in combinatie met een geluidssignaal
en de tijdelijk op het instrumentenpa-
neel weergegeven melding "NO START
IN" en de afstand 0 km of mijl - ("NO
START IN 0 km" betekent dat het star-
ten van de motor is geblokkeerd).
Het AdBlue
®
-reservoir is leeg: het wet-
telijk verplichte startblokkeringssys-
teem voorkomt dat de motor opnieuw
wordt gestart.
Als een storing in het SCR-systeem wordt gedetecteerd
Er wordt automatisch een startblokkeringssysteem geactiveerd als meer
dan 1100 km is gereden nadat een storing in het SCR-systeem is beves-
tigd. Laat het systeem zo snel mogelijk controleren door het CITROËN-
netwerk of door een gekwaliceerde werkplaats.
Als een storing wordt
gedetecteerd
De verklikkerlampjes UREA, SERVICE
en zelfdiagnose motor gaan branden in
combinatie met een geluidssignaal om
een storing in de emissieregeling te sig-
naleren.
De waarschuwing wordt tijdens het
rijden gegeven als de storing voor de
eerste keer wordt gedetecteerd en ver-
volgens steeds bij het aanzetten van
het contact zolang de storing niet is
verholpen.
In het geval van een tijdelijke
storing verdwijnt de waarschu-
wing tijdens de volgende rit na
controle van de zelfdiagnose
van het SCR-systeem.
Tijdens de geautoriseerde rijfase
(tussen 1100 km en 0 km)
Als een storing in het SCR-systeem
is bevestigd (nadat 50 km is gereden
terwijl de melding van de storing per-
manent wordt weergegeven), gaan de
verklikkerlampjes SERVICE en zelfdi-
agnose motor branden en knippert het
verklikkerlampje UREA in combinatie
met een geluidssignaal en de tijdelijk
op het instrumentenpaneel weergege-
ven melding "NO START IN" en een
afstand die aangeeft hoeveel kilometer
of mijl u nog met de resterende hoe-
veelheid additief kunt rijden voordat
het starten van de motor wordt geblok-
keerd - (bijv.: "NO START IN 600 km"
betekent dat na 600 km het starten van
de motor wordt geblokkeerd).
10 10
ONDERHOUD
186
C4-2_nl_Chap10_verication_ed01-2014
Starten geblokkeerd
U hebt de limiet van de geauto-
riseerde rijfase overschreden:
het startblokkerringssysteem
voorkomt dat de motor opnieuw
wordt gestart.
Elke keer dat het contact wordt aan-
gezet, gaan de verklikkerlampjes
SERVICE en zelfdiagnose motor bran-
den en knippert het verklikkerlampje
UREA in combinatie met een geluids-
signaal en de tijdelijk op het instrumen-
tenpaneel weergegeven melding "NO
START IN" en de afstand 0 km of mijl -
("NO START IN 0 km" betekent dat het
starten van de motor is geblokkeerd).
Om de motor weer te kunnen starten, is
het noodzakelijk dat u contact opneemt
met het CITROËN-netwerk of een ge-
kwaliceerde werkplaats.
Bevriezing van het additief
AdBlue
®
Het additief AdBlue
®
bevriest bij
temperaturen lager dan onge-
veer -11°C.
Het SCR-systeem is voorzien van
een voorverwarmingssysteem
voor het AdBlue
®
-reservoir waar-
door u ook in zeer koude omstan-
digheden kunt blijven rijden.
Tijdens het rijden wordt deze melding
elke 30 seconden weergegeven zolang
de storing in het SCR-systeem niet is
verholpen.
De waarschuwing wordt opnieuw weer-
gegeven zodra het contact wordt aan-
gezet.
Neem zo snel mogelijk contact op met
het CITROËN-netwerk of een gekwali-
ceerde werkplaats.
Als u dit niet doet, kan de motor niet
meer worden gestart.
10 10
ONDERHOUD
187
C4-2_nl_Chap10_verication_ed01-2014
Bijvullen van het additief
AdBlue
®
Het AdBlue
®
-reservoir moet bij elke pe-
riodieke onderhoudscontrole worden
gevuld door het CITROËN-netwerk of
een gekwaliceerde werkplaats.
Vanwege de inhoud van het reservoir
kan het echter noodzakelijk zijn om het
reservoir tussentijds bij te vullen, zeker
als u hier door een waarschuwing (ver-
klikkerlampjes en melding) op wordt
geattendeerd.
Dit kunt u laten uitvoeren door het
CITROËN-netwerk of door een gekwa-
liceerde werkplaats.
Als u zelf het reservoir wilt bijvullen,
lees dan eerst aandachtig de volgende
waarschuwingen.
Gebruiksvoorschriften
Het additief AdBlue
®
is een oplossing
op ureumbasis. Deze vloeistof is onont-
vlambaar, kleurloos en geurloos (indien
koel bewaard).
Als het additief in contact komt met
de huid, moet u de huid wassen met
kraanwater en met zeep. Als additief
in de ogen komt, spoel de ogen dan
onmiddellijk en grondig gedurende ten
minste 15 minuten met kraanwater of
met een oogspoelmiddel. Raadpleeg
een arts bij een branderig gevoel of blij-
vende irritatie.
Als additief AdBlue wordt ingeslikt,
spoel de mond dan met schoon water
en drink vervolgens een ruime hoeveel-
heid water.
Onder bepaalde omstandigheden (bij-
voorbeeld bij een hoge omgevings-
temperatuur) kan het risico van het
vrijkomen van ammoniakdampen niet
worden uitgesloten: adem deze niet in.
Deze ammoniakdampen werken irrite-
rend op de slijmvliezen (ogen, neus en
keel).
Bewaar AdBlue
®
buiten het be-
reik van kinderen, in de originele
acon.
Als het AdBlue
®
niet in de origi-
nele acon wordt bewaard, ver-
liest het zijn zuiverheid.
Gebruik uitsluitend additief AdBlue
®
dat
aan de norm ISO 22241 voldoet.
Verdun het additief nooit met
water.
Giet nooit additief in de brand-
stoftank.
De verpakking in acons met een an-
tidruppelsysteem vergemakkelijkt het
bijvullen. De acons met een inhoud
van 1,89 liter (1/2 gallon) zijn verkrijg-
baar bij het CITROËN-netwerk of een
gekwaliceerde werkplaats.
Vul nooit AdBlue
®
bij vanuit een
vulsysteem dat is bedoeld voor
vrachtwagens.
10 10
ONDERHOUD
188
C4-2_nl_Chap10_verication_ed01-2014
Voorschriften voor opslag
AdBlue
®
bevriest bij temperaturen la-
ger dan ongeveer -11°C en verliest zijn
kwaliteit bij temperaturen vanaf 25°C.
Het is raadzaam de acons koel en bui-
ten direct zonlicht te bewaren.
Onder deze omstandigheden is het ad-
ditief ten minste één jaar houdbaar.
Additief dat bevroren is geweest, kan
weer worden gebruikt nadat het bij ka-
mertemperatuur volledig is ontdooid.
Bewaar de acons AdBlue
®
niet
in uw auto.
Procedure voor bijvullen
Controleer voor het bijvullen of de auto
op een vlakke en horizontale onder-
grond staat.
Controleer 's winters of de omgevings-
temperatuur van de auto hoger is dan
-11°C. Als het kouder is, bevriest het
AdBlue
®
waardoor u het niet in het re-
servoir kunt gieten. Laat uw auto enke-
le uren op een warmere plaats staan en
vul vervolgens het reservoir bij.
F Zet het contact af en verwijder de
sleutel.
F Til de vloerplaat van de bagage-
ruimte op om toegang te krijgen tot
het AdBlue
®
-reservoir.
Zet de vloerplaat vast door het
koord aan de haak van de steun
van de hoedenplank te bevestigen.
F Maak de zwarte plastic dop los met
behulp van de borglip.
F Steek uw vingers in de opening en
draai de blauwe dop een zesde om-
wenteling linksom.
F Trek de dop om hem te verwijderen
voorzichtig omhoog, zonder hem
los te laten.
10 10
ONDERHOUD
189
C4-2_nl_Chap10_verication_ed01-2014
F Pak een acon AdBlue
®
. Controleer
de houdbaarheidsdatum en lees
vervolgens aandachtig de gebruiks-
aanwijzing op het etiket voordat
u de inhoud van de acon in het
AdBlue
®
-reservoir van uw auto giet.
Belangrijk: als het AdBlue
®
-
reservoir van uw auto helemaal
leeg is - dit wordt aangege-
ven door de waarschuwings-
meldingen en u kunt in dat
geval de motor niet meer opnieuw
starten - moet u het reservoir vul-
len met minimaal 3,8 liter additief
(twee acons van 1,89 liter).
F Veeg nadat u de acon leeg hebt
gegoten met behulp van een voch-
tige doek eventuele vloeistofsporen
van de rand van de vulopening van
het reservoir.
Spoel gemorst additief onmid-
dellijk weg met koud water of
veeg het weg met een vochtige
doek.
Als het additief is gekristalli-
seerd, verwijder het dan met
een spons en warm water.
F Breng de blauwe dop aan op de vul-
opening van het reservoir en draai
de dop een zesde omwenteling
rechtsom tot hij stuit.
F Breng de zwarte plastic dop aan
door hem op de opening vast te klik-
ken.
F Maak het koord los van de haak
van de steun van de hoedenplank
en laat de vloerplaat van de baga-
geruimte zakken.
Voer de lege AdBlue
®
-acons
niet als huisvuil af, maar depo-
neer ze in de daartoe bestemde
containers of breng de acons
naar uw verkooppunt.
Belangrijk: als u additief hebt
bijgevuld nadat het reservoir
leeg is geraakt, dient u onge-
veer 5 minuten te wachten voor-
dat u het contact weer aanzet,
zonder het bestuurdersportier
te openen, de auto te ontgren-
delen en de sleutel in het con-
tactslot te steken.
Zet vervolgens het contact aan
en start na 10 seconden wach-
ten de motor.
11 11
PRAKTISCHE INFORMATIE
190
C4-2_nl_Chap11_info-pratique_ed01-2014
BANDENREPARATIESET
Toegang tot de set
De sticker met snelheidslimiet
I moet op het stuurwiel worden
geplakt om u te herinneren aan
het feit dat de band tijdelijk is ge-
repareerd.
Rijd na het repareren met be-
hulp van de bandenreparatieset
niet sneller dan 80 km/h.
Deze set bevindt zich in de opbergbak
onder de vloerplaat van de bagage-
ruimte.
A. Schakelaar stand "Reparatie" of
"Op spanning brengen".
B. Aan/uit schakelaar "I/O".
C. Knop voor leeg laten lopen.
D. Manometer (bar en psi).
E. Opbergvak met:
-
kabel + adapter voor 12V-aansluiting,
- diverse opblaasnippels voor ac-
cessoires als ballonnen, etsban-
den, ...
Beschrijving van de set
F. Flacon met afdichtmiddel.
G. Witte slang met dop voor de reparatie.
H. Zwarte slang voor het op spanning
brengen.
I. Sticker met snelheidslimiet.
De volledige set voor de reparatie van
een band bestaat uit een compres-
sor en een acon met afdichtmiddel.
Hiermee kunt u de band tijdelijk repa-
reren, zodat u de dichtstbijzijnde ga-
rage kunt bereiken.
Met deze reparatieset kunnen de
meeste lekke banden worden gerepa-
reerd, als het lek zich in het loopvlak of
de hiel van de band bevindt.
De elektrische installatie van de
auto biedt de mogelijkheid een
compressor aan te sluiten en te
gebruiken voor de duur die nodig is
om een gerepareerde lekke band
op spanning te brengen of om een
klein opblaasartikel op te blazen.
11 11
PRAKTISCHE INFORMATIE
191
C4-2_nl_Chap11_info-pratique_ed01-2014
Reparatiemethode
F Zet het contact af.
Verwijder het voorwerp dat de
lekkage heeft veroorzaakt niet
uit de band.
1. Afdichting van het lek
F Rol de witte slang G volledig uit.
F Draai de dop van de witte slang los.
F Sluit de witte slang aan op het ven-
tiel van de lekke band.
F Sluit de stekker van de compres-
sor aan op de 12V-aansluiting in de
auto.
F Start de motor en laat deze draaien.
Schakel de compressor niet in
voordat de witte slang is aan-
gesloten op het ventiel van de
band: het afdichtmiddel wordt
anders buiten de band gespo-
ten.
Let op: dit product is schadelijk
(ethyleenglycol, colofonium...)
bij inname en irriterend voor de
ogen.
Houd het middel buiten het be-
reik van kinderen.
F Zet de schakelaar A in de
stand "Reparatie".
F Controleer of de schakelaar B
in de stand "O" staat.
11 11
PRAKTISCHE INFORMATIE
192
C4-2_nl_Chap11_info-pratique_ed01-2014
Controlesysteem bandenspanning
Als uw auto is uitgerust met een
controlesysteem voor de banden-
spanning, zal het verklikkerlampje
voor te lage bandenspanning na
het repareren van een wiel blijven
branden tot u het systeem laat re-
setten door het CITROËN-netwerk
of een gekwaliceerde werkplaats.
Als na vijf tot zeven minuten de
gewenste bandenspanning niet
is bereikt, is de band niet te re-
pareren met de bandenrepara-
tieset; neem contact op met het
CITROËN-netwerk of een ge-
kwaliceerde werkplaats om u
verder te helpen.
F Activeer de compressor door de
schakelaar B in de stand "I" te zet-
ten, tot de bandenspanning 2,0 bar
bedraagt.
Het afdichtmiddel wordt onder druk
in de band gespoten; neem gedu-
rende deze handeling de slang niet
los van de aansluiting (kans op
spatten).
F Verwijder de set en draai de dop
van de witte slang vast.
Zorg ervoor dat restanten van de
vloeistof niet op of in de auto terecht
kunnen komen. Houd de set binnen
handbereik.
F Maak direct een rit van ongeveer
vijf kilometer met matige snelheid
(tussen 20 en 60 km/h), zodat het
afdichtmiddel het lek kan dichten.
F Zet de auto stil en controleer de re-
paratie en de bandenspanning met
de set.
11 11
PRAKTISCHE INFORMATIE
193
C4-2_nl_Chap11_info-pratique_ed01-2014
F Sluit de stekker van de compressor
weer aan op de 12V-aansluiting in
de auto.
F Start de motor opnieuw en laat de
motor draaien.
Ga zo snel mogelijk naar een
servicepunt van het CITROËN-
netwerk of een gekwaliceerde
werkplaats.
Vergeet niet de technicus te ver-
tellen dat u de set hebt gebruikt.
Na nadere inspectie kan de
technicus u vertellen of de band
gerepareerd kan worden of moet
worden vervangen.
F Zet de schakelaar A in de
stand "Bandenspanning".
F Rol de zwarte slang H vol-
ledig uit.
F Sluit de zwarte slang aan op het
ventiel van de gerepareerde band.
2. Op spanning brengen
F Breng de band met behulp van de
compressor op de voorgeschre-
ven spanning (spanning verhogen:
schakelaar B in stand "I"; spanning
verlagen: schakelaar B in stand
"O" en knop C indrukken), zoals
vermeld op de bandenspannings-
sticker in de portieropening aan be-
stuurderszijde.
Als de bandenspanning sterk daalt,
is het lek niet goed gedicht; neem
contact op met het CITROËN-
netwerk of een gekwaliceerde
werkplaats om u verder te helpen.
F Verwijder de set en berg deze op.
F Rijd niet harder dan 80 km/h en niet
verder dan 200 km.
11 11
PRAKTISCHE INFORMATIE
194
C4-2_nl_Chap11_info-pratique_ed01-2014
Uitnemen van de flacon
F Berg de zwarte slang op.
F Neem het gebogen aansluitstuk van
de witte slang los.
F Houd de compressor rechtop.
F Draai de acon aan de onderzijde
los.
F Sluit de stekker van de compressor
aan op de 12V-aansluiting van de
auto.
F Start de auto en laat de motor draaien.
F Breng de band op spanning met be-
hulp van de compressor (op spanning
brengen: schakelaar B in stand "I";
leeg laten lopen: schakelaar B in
stand "O" en druk op de knop C), zo-
als staat aangegeven op de banden-
spanningssticker van de auto of het
opblaasbare voorwerp.
F Verwijder de set en berg deze op.
Let op dat er geen afdichtmiddel
uit de acon stroomt.
De uiterste gebruiksdatum staat
op de patroon vermeld.
De patroon met afdichtmiddel kan
slechts één keer gebruikt worden
en moet daarna worden vervan-
gen, ook als hij niet leeg is.
Werp de patroon na gebruik niet
weg, maar lever deze in bij het
CITROËN-netwerk of een ofcieel
inzamelpunt.
Vergeet niet om bij het CITROËN-
netwerk of een gekwaliceerde
werkplaats een nieuwe patroon
met afdichtmiddel te kopen.
Controle / aanpassen
bandenspanning
U kunt de compressor, zonder inspui-
ting van het afdichtmiddel, ook gebrui-
ken om:
- uw bandenspanning te controleren
of uw banden op spanning te bren-
gen,
- andere opblaasbare voorwerpen op
te pompen (ballen, etsbanden...).
F Draai de schakelaar A in de
stand "Op spanning bren-
gen".
F Rol de zwarte slang H vol-
ledig uit.
F Sluit de zwarte slang aan op het
ventiel van de band of van de ac-
cessoire.
Breng indien nodig eerst een van de
meegeleverde verloopstukken aan.
11 11
PRAKTISCHE INFORMATIE
195
C4-2_nl_Chap11_info-pratique_ed01-2014
WIEL VERWISSELEN
In het geval van een lekke band kunt u
het wiel met het bij de auto geleverde
gereedschap verwisselen volgens de
onderstaande procedure.
Toegang tot het gereedschap
Het gereedschap bevindt zich onder de
vloer van de bagageruimte:
F open de achterklep,
F til de vloerplaat op,
F bevestig het koord van de vloer-
plaat met de haak aan de steun van
de hoedenplank,
F bij een volwaardige reservewiel:
maak de houder met het gereed-
schap in het midden van het wiel
los,
of
F bij een noodreservewiel: trek het
wiel aan de achterzijde naar u toe
om bij het boordgereedschap te ko-
men.
Beschikbaar gereedschap
Dit gereedschap is speciek voor uw
auto. Gebruik het niet voor andere
doeleinden.
1. Wielsleutel.
Hiermee kan de wieldop worden
verwijderd en kunnen de wielbou-
ten worden losgedraaid.
2. Krik met geïntegreerde slinger.
Hiermee kan de auto worden op-
gekrikt.
3. Gereedschap voor het verwijderen
van sierdoppen.
Hiermee kunnen bij lichtmetalen
velgen de sierdoppen van de wiel-
bouten worden verwijderd.
4. Dop voor het verwijderen van slot-
bouten (in het dashboardkastje).
Hiermee kunnen met behulp van
de wielsleutel de speciale slotbou-
ten worden verwijderd.
Wiel met wieldop
Demonteren: verwijder eerst
de wieldop door deze met be-
hulp van de wielsleutel 1 bij de
ventielopening los te wippen en
vervolgens los te trekken.
Monteren: plaats de wieldop
met de inkeping over het ventiel
en druk de wieldop vervolgens
rondom met de hand vast.
11 11
PRAKTISCHE INFORMATIE
196
C4-2_nl_Chap11_info-pratique_ed01-2014
Toegang tot het reservewiel
Het reservewiel bevindt zich onder de
vloer van de bagageruimte.
Afhankelijk van de uitvoering is er een
volwaardig, een plaatstalen of een alu-
minium reservewiel aanwezig, in som-
mige landen een "thuiskomer".
Zie de paragraaf "Toegang tot het ge-
reedschap" op de vorige bladzijde voor
meer informatie over hoe u het reserve-
wiel kunt bereiken.
Als uw auto is voorzien van een
elektrisch bediende handrem,
kan uitsluitend een noodreser-
vewiel in de ruimte onder de
vloer van de bagageruimte wor-
den opgeborgen.
Uitvoeringen met een BlueHDi-
dieselmotor
Als uw auto is voorzien van een elek-
trisch bediende handrem, is de krik op-
geborgen in een tas die op de bodem
van de bagageruimte ligt.
Als uw auto is voorzien van een hand-
bediende handrem, is de krik opgebor-
gen onder het reservewiel en onder de
opbergbak:
F verwijder het reservewiel,
F verwijder de opbergbak van poly-
styreen,
F duw de krik naar voren en til hem
vervolgens aan het achterste ge-
deelte op.
11 11
PRAKTISCHE INFORMATIE
197
C4-2_nl_Chap11_info-pratique_ed01-2014
Terugplaatsen van het volwaardige
reservewiel
Detectie te lage
bandenspanning
Het reservewiel is niet voorzien van
een bandenspanningssensor. Laat
het repareren van de lekke band uit-
voeren door het CITROËN-netwerk
of een gekwaliceerde werkplaats.
Verwijderen van het volwaardige
reservewiel
F Leg het reservewiel in de reserve-
wielbak.
F Draai de gele centrale bout een
aantal omwentelingen los en plaats
de bout in het hart van het reserve-
wiel.
F Draai de centrale bout vast tot deze
klikt en het reservewiel goed vastzit.
F Draai de gele centrale bout los.
F Til het reservewiel aan de achter-
zijde op en trek het naar u toe.
F Verwijder het wiel uit de bagage-
ruimte.
F Plaats de houder met het gereed-
schap in het hart van het reserve-
wiel en klik de houder vast.
11 11
PRAKTISCHE INFORMATIE
198
C4-2_nl_Chap11_info-pratique_ed01-2014
Zorg ervoor dat de krik stevig
staat. Op een gladde of zachte
ondergrond kan de krik weg-
schuiven of wegzakken - Kans
op letsel!
Demonteren van het wiel
Stilzetten van de auto
Parkeer de auto op een plaats
waar u het verkeer niet hindert en
zorg ervoor dat hij op een horizon-
tale, stabiele en stroeve onder-
grond staat.
Trek de handrem aan (tenzij deze
geprogrammeerd is in de automa-
tische stand), zet het contact af en
schakel de eerste versnelling* in
om de wielen te blokkeren.
Controleer of de controlelampjes
van het remsysteem op het instru-
mentenpaneel constant branden.
Controleer of de inzittenden de
auto hebben verlaten en zich op
een veilige plaats bevinden.
Plaats indien nodig een wielblok
achter het wiel kruislings tegen-
over het te verwisselen wiel.
Ga nooit onder een auto liggen
die alleen op de krik steunt; ge-
bruik een bok.
* stand R van de elektronisch gestuur-
de versnellingsbak; stand P van de
automatische versnellingsbak
Procedure
F Draai de krik 2 uit tot de kop het ge-
bruikte steunpunt A of B raakt; het
contactvlak van het steunpunt A of
B moet goed in het middelste deel
van de kop van de krik vallen.
F Krik de auto op tot er voldoende
ruimte tussen het wiel en de grond
is om het (niet lekke) reservewiel te
monteren.
F Verwijder de chromen sierdop van
de wielbouten met het gereedschap
3 (volgens uitvoering).
F Bevestig de dop 4 op de wielsleutel
1 en draai de slotbout een omwen-
teling los.
F Draai de overige wielbouten een
omwenteling los met alleen de wiel-
sleutel 1.
F Plaats het voetstuk van de krik 2 op
de grond, recht onder een van de
twee steunpunten aan de voorzij-
de A of achterzijde B. Gebruik het
steunpunt dat zich het dichtste bij
het te verwisselen wiel bevindt.
11 11
PRAKTISCHE INFORMATIE
199
C4-2_nl_Chap11_info-pratique_ed01-2014
Bevestiging van het
plaatstalen reservewiel of het
noodreservewiel
Indien uw auto is voorzien van
lichtmetalen velgen is het nor-
maal dat bij het monteren van
het reservewiel de ringen van
de bouten de plaatstalen velg
of het noodreservewiel niet ra-
ken. Als de bouten volledig zijn
aangedraaid, zorgt het conische
draagvlak van de bouten voor de
bevestiging van het reservewiel.
Procedure
F Verwijder de wielbouten en leg ze
op een schone plaats weg.
F Verwijder het wiel.
F Plaats het wiel op de naaf.
F Draai de wielbouten met de hand
vast.
F Draai de slotbout met de wielsleutel
1 en de dop 4 handvast.
F Draai de overige wielbouten hand-
vast met alleen de wielsleutel 1.
Monteren van het wiel
Plaats de krik uitsluitend onder
een steunpunt A of B onder de
auto, en controleer of de kop
van de krik goed tegen het mid-
den van het contactvlak van het
steunpunt drukt. Anders kan de
auto beschadigd raken en/of de
krik wegzakken - Kans op letsel!
11 11
PRAKTISCHE INFORMATIE
200
C4-2_nl_Chap11_info-pratique_ed01-2014
Na het verwisselen van het
wiel
Verwijder de naafdop van het
wiel om het op de juiste manier
in de bagageruimte op te ber-
gen.
Rijd met een noodreservewiel
niet sneller dan 80 km/h.
Laat zo snel mogelijk het aan-
haalmoment van de wielbouten
en de bandenspanning van het
reservewiel controleren door het
CITROËN-netwerk of een ge-
kwaliceerde werkplaats.
Laat de lekke band zo spoedig
mogelijk repareren en verwissel
hem met het reservewiel.
F Draai de slotbout vast met de wiel-
sleutel 1 en de dop 4.
F Draai de overige wielbouten geheel
vast met alleen de wielsleutel 1.
F Bevestig de verchroomde doppen
op de overige wielbouten (volgens
uitvoering).
F Berg het gereedschap op in de hou-
der.
F Laat de krik zakken.
F Vouw de krik 2 op en verwijder hem.
11 11
PRAKTISCHE INFORMATIE
201
C4-2_nl_Chap11_info-pratique_ed01-2014
SNEEUWKETTINGEN
Onder winterse omstandigheden ver-
beteren sneeuwkettingen de tractie en
het remgedrag van de auto.
Montagetips
F Als u onderweg sneeuwkettingen
moet monteren, zet de auto dan
langs de kant van de weg stil op een
vlakke ondergrond.
F Trek de handrem aan en plaats
eventueel wielblokken voor of ach-
ter de wielen om te voorkomen dat
de auto wegglijdt.
F Monteer de sneeuwkettingen, volg
daarbij de aanwijzingen van de fa-
brikant.
F Rijd langzaam weg en rijd een klein
stukje met een snelheid van maxi-
maal 50 km/h.
F Zet de auto stil en controleer of de
kettingen correct gespannen zijn.
Uitsluitend de voorwielen mogen
van sneeuwkettingen worden
voorzien. Een noodreservewiel
mag niet worden voorzien van
een sneeuwketting.
Houd u altijd aan de ter plekke
geldende regelgeving over het
gebruik van sneeuwkettingen en
de maximaal toegestane snel-
heid.
Rijd niet met sneeuwkettingen
op een sneeuwvrij gemaakte
weg om schade aan de banden
en het wegdek te voorkomen.
Als uw auto is voorzien van licht-
metalen velgen, controleer dan
of de ketting en de bevestigin-
gen de velg niet raken.
Gebruik uitsluitend kettingen die ge-
schikt zijn voor het type velg van uw
auto:
Maat van
de af fabriek
gemonteerde
banden
Maximale
afmeting van de
schakels
195/65 R15
9 mm205/55 R16
225/45 R17
225/40 R18
gebruik van sneeuwkettingen
niet mogelijk
Neem voor meer informatie over
sneeuwkettingen contact op met het
CITROËN-netwerk of een gekwali-
ceerde werkplaats.
Het is bijzonder raadzaam voor
vertrek het monteren van de
sneeuwkettingen te oefenen;
doe dit op een vlakke en droge
ondergrond.
11 11
PRAKTISCHE INFORMATIE
202
C4-2_nl_Chap11_info-pratique_ed01-2014
EEN LAMP VERVANGEN
De koplampunits zijn voorzien van
glas van polycarbonaat met een
speciale vernislaag:
F reinig de koplampen nooit
met een droge of schurende
doek en gebruik geen oplos-
middelen,
F gebruik een spons met zeepwa-
ter of een pH-neutraal product,
F wanneer u met een hogedruk-
reiniger hardnekkig vuil pro-
beert te verwijderen, houd de
straal dan nooit langdurig op
de koplampen, de achterlichten
en de randen ervan gericht, om
beschadiging van de vernislaag
en de afdichtrubbers te voorko-
men.
Bij het vervangen van lampen
moet de verlichting minstens
enkele minuten uitgeschakeld
zijn (risico van ernstige verbran-
ding).
F Raak de lamp niet met de
vingers aan, maar gebruik
een niet-pluizende doek.
In verband met het behoud van
de kwaliteit van de koplampen
mogen uitsluitend anti-UV-lam-
pen worden gebruikt.
Vervang een kapotte lamp altijd
door een nieuwe lamp met de-
zelfde specicaties.
Elektrocutiegevaar
Het vervangen van een xenonlamp
(D1S-35W) moet worden uitge-
voerd door het CITROËN-netwerk
of een gekwaliceerde werkplaats.
Verlichting vóór
1. Richtingaanwijzers (H21 wit).
2. Dimlicht (H7-55W).
3. Grootlicht (H1-55W).
4. Dagrijverlichting / parkeerlicht
(P21/5W XL).
5. Mistlampen (H11-55W).
1. Dimlicht/grootlicht
(meedraaiende koplampen)
(D1S-35W).
2. Richtingaanwijzers
(PY21W amber).
3. Dagrijverlichting/parkeerlicht
(P21/5W XL).
4. Mistlamp (H11-55W).
Uitvoering met halogeenlampenUitvoering met meedraaiende
xenon koplampen
Let erbij het monteren van lam-
pen met nokjes (H1, H7 enz.) op
dat deze nokjes goed in de uit-
sparingen komen, zodat het licht
in de juiste richting schijnt.
11 11
PRAKTISCHE INFORMATIE
203
C4-2_nl_Chap11_info-pratique_ed01-2014
De amberkleurige lampen, zoals
die van de richtingaanwijzers,
moeten worden vervangen door
lampen met dezelfde kleur en
specicaties.
Sluit bij het monteren uiterst
zorgvuldig de beschermkap om
ervoor te zorgen dat de lampunit
goed wordt afgedicht.
Lamp van richtingaanwijzer
vervangen
Uitvoering met halogeen lampen
Wanneer het controlelampje van
de richtingaanwijzer (rechts of
links) met een hogere frequentie
dan normaal knippert, duidt dit op
een defecte lamp aan de desbe-
treffende zijde.
Toegang tot de lampen
F Maak de drie bevestigingspunten
van de luchtgeleider los en verwij-
der de geleider.
F Maak de beide bevestigingen van
de motorkapkabel los.
F Duw de kabel naar beneden.
Vergeet niet om na het vervangen van
de lamp alle onderdelen weer te mon-
teren (motorkapkabel en luchtgeleider).
Afhankelijk van de motoruitvoering be-
staat de kans dat u aan de linkerkant
een paar voorbereidende handelingen
moet doen om bij de lampen te komen.
F Draai de tting een kwart slag en
verwijder deze.
F Trek de lamp uit de tting en ver-
vang de lamp.
Verricht voor het monteren van de lam-
pen de genoemde handelingen in de
omgekeerde volgorde.
Uitvoering met xenon lampen
F Trek aan de borglip om de be-
schermkap te verwijderen.
F Neem de stekker van de lamp los.
F Houd de veren opzij om de lamp uit
te nemen.
F Verwijder de lamp en vervang deze.
Verricht voor het monteren van de lam-
pen de genoemde handelingen in om-
gekeerde volgorde.
11 11
PRAKTISCHE INFORMATIE
204
C4-2_nl_Chap11_info-pratique_ed01-2014
Lampen dimlicht vervangen
(alleen auto's met halogeenlampen)
Lampen dagrijverlichting/
parkeerlicht vervangen
F Trek aan de borglip om de be-
schermkap te verwijderen.
F Neem de stekker van de lamp los.
F Draai de tting een kwart omwente-
ling en verwijder het geheel.
F Trek de lamp uit de tting en ver-
vang de lamp.
Voer het monteren uit in de omgekeer-
de volgorde.
F Trek aan de borglip om de be-
schermkap te verwijderen.
F Neem de stekker van de lamp los.
F Druk de veren uit elkaar om de lamp
te kunnen verwijderen.
F Trek de lamp uit de lamphouder en
vervang de lamp.
Voer het monteren uit in de omgekeer-
de volgorde.
Lampen grootlicht vervangen
(alleen op uitvoering met halogeen
lampen)
F Trek via de lip de beschermkap los.
F Trek de stekker van de lamp los.
F Knijp de houderveren in zodat de
lamp naar buiten komt.
F Verwijder de lamp en vervang deze.
Voer het monteren uit in de omgekeer-
de volgorde.
11 11
PRAKTISCHE INFORMATIE
205
C4-2_nl_Chap11_info-pratique_ed01-2014
F Steek een platte schroevendraaier
in het gaatje van de bumperstrip.
F Wip de strip voorzichtig los; de par-
keersensor blijft in de strip zitten.
F Verwijder de beide schroeven van
de mistlamp en neem deze uit de
behuizing.
F Neem de stekker van de tting los.
F Draai de tting een kwart omwente-
ling en verwijder het geheel.
F Trek de lamp uit de tting en ver-
vang de lamp.
Voer het monteren uit in de omgekeer-
de volgorde.
Voor het vervangen van deze lampen
kunt u ook het CITROËN-netwerk of
een gekwaliceerde werkplaats raad-
plegen.
Lampen van mistlampen vervangenLamp van de zijverlichting vervangen
Raadpleeg voor het vervangen van dit
type lamp met LED’s het CITROËN-
netwerk of een gekwaliceerde werk-
plaats.
Geïntegreerde zijknipperlichten
F Steek ter hoogte van het midden
van het zijknipperlicht een schroe-
vendraaier tussen het zijknipperlicht
en de voet van de buitenspiegel.
F Wip het zijknipperlicht met de schroe-
vendraaier los.
F Neem de stekker van het zijknipper-
licht los.
Voer het monteren uit in de omgekeer-
de volgorde.
Een nieuw zijknipperlicht is verkrijgbaar
bij het CITROËN-netwerk of een ge-
kwaliceerde werkplaats.
11 11
PRAKTISCHE INFORMATIE
206
C4-2_nl_Chap11_info-pratique_ed01-2014
Achterlichten
1. Remlicht/parkeerlicht
(P21/5W).
2. Richtingaanwijzers
(PY21W, amberkleurig).
3. Achteruitrijlichten (P21W).
4. Mistachterlichten (P21W).
Amberkleurige lampen zoals
de richtingaanwijzers, moeten
vervangen worden door lampen
met dezelfde specicaties en
kleur.
De achterlichten op de achter-
klep hebben geen lichtfunctie en
zijn uitsluitend om esthetische
redenen aangebracht.
Lampen achterlichten vervangen
Deze vier lampen kunnen van buitenaf
worden vervangen:
F open de achterklep,
F verwijder het luikje in de bekleding
aan de desbetreffende zijkant,
F neem de stekker van de lamp los,
F plaats een doek onder in de be-
huizing om te voorkomen dat u de
moer kwijtraakt bij het losdraaien,
F draai de zeskante moer met een
dop of pijpsleutel 10 los en verwij-
der de moer met de hand,
F draai de beide schroeven van de t-
ting los,
F verwijder de tting met de lamp
voorzichtig door deze in een rechte
beweging naar u toe te trekken,
F houd de vier borglippen van elkaar
en trek de tting los,
F draai de lamp een kwart slag en
vervang de lamp.
Voer het monteren uit in de omgekeer-
de volgorde.
Druk de lichtunit goed in de steungoot
in de lengteas van de auto.
Draai de moer goed genoeg vast om
te zorgen voor een goede afdichting.
Draai de moer echter niet al te vast,
omdat de achterlichtunit dan zou kun-
nen barsten.
11 11
PRAKTISCHE INFORMATIE
207
C4-2_nl_Chap11_info-pratique_ed01-2014
Open de achterklep tot halverwege om
het vervangen te vergemakkelijken.
F Steek een kleine schroevendraaier
in een van de buitenste openingen
van het lampglas.
F Duw de schroevendraaier naar bui-
ten.
F Verwijder het lampglas.
F Vervang de defecte lamp.
Druk het glaasje vast in de houder.
Vervangen van de
kentekenplaatverlichting (W5W)
Raadpleeg het CITROËN-netwerk of
een gekwaliceerde werkplaats om dit
type LED-verlichting te vervangen.
Lamp derde remlicht vervangen
(LED's)
11 11
PRAKTISCHE INFORMATIE
208
C4-2_nl_Chap11_info-pratique_ed01-2014
ZEKERING VERVANGEN
Toegang tot het gereedschap
De tang voor het verwijderen van zeke-
ringen zit geklemd aan de binnenzijde
van het deksel van de zekeringkast in
het dashboard:
F trek het deksel eerst rechtsboven
en dan linksboven los,
F verwijder het deksel en draai het
om,
F verwijder de steun en trek de tang
die aan de keerzijde ervan geklemd
zit los.
Vervangen van een zekering
Voordat u een zekering vervangt, dient u:
F de oorzaak van de storing op te
sporen en te (laten) verhelpen,
F alle stroomverbruikers uit te scha-
kelen,
F de auto te parkeren en het contact
uit te zetten,
F aan de hand van de zekeringtabel-
len op de volgende bladzijden de
defecte zekering op te sporen.
Goed Defect
Voordat u ingrepen aan de zekeringen
verricht, dient u de volgende adviezen
op te volgen:
F Gebruik de speciale tang om de ze-
kering uit de zekeringkast te verwij-
deren en controleer de staat van het
smeltdraadje.
F Vervang een defecte zekering al-
tijd door een zekering met dezelfde
stroomsterkte (dezelfde kleur); een
afwijkende sterkte kan een storing
veroorzaken (brandgevaar).
Mocht na het vervangen van de zeke-
ring de storing opnieuw optreden, laat
dan de elektrische uitrusting controle-
ren door het CITROËN-netwerk of een
gekwaliceerde werkplaats.
Montage van elektrische
accessoires
Bij het ontwerp van het elektrische
circuit van uw auto is reeds reke-
ning gehouden met de montage
van zowel de standaarduitrusting
als eventuele opties.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk
of een gekwaliceerde werkplaats
voordat u andere elektrische voor-
zieningen of accessoires in de
auto monteert of laat monteren.
CITROËN is niet aansprakelijk
voor kosten die voortvloeien uit
storingen veroorzaakt door het
monteren van extra accessoires
die niet door CITROËN aanbe-
volen en geleverd worden, en
niet volgens haar voorschriften
zijn gemonteerd. Dit geldt met
name als het totale stroomver-
bruik van alle extra accessoires
meer dan 10 milliampère be-
draagt.
Het vervangen van een zeke-
ring door een andere dan in de
volgende tabellen genoemd,
kan tot ernstige storingen lei-
den. Raadpleeg het CITROËN-
netwerk of een gekwaliceerde
werkplaats.
Tang
11 11
PRAKTISCHE INFORMATIE
209
C4-2_nl_Chap11_info-pratique_ed01-2014
Zekeringen dashboard
De zekeringkasten bevinden zich
aan de onderzijde van het dashboard
(links).
Toegang tot de zekeringen
F Zie de paragraaf "Toegang tot het
gereedschap".
Overzicht zekeringen
Zekeringkast 1
Zekeringnummer
Stroomsterkte
Functies
F8 3 A Sirene alarminstallatie, computer alarminstallatie.
F13 10 A 12V-aansluiting.
F14 10 A 12V-aansluiting bagageruimte.
F16 3 A
Verlichting groot bergvak, kaartleeslampjes achter,
verlichting dashboardkastje.
F17 3 A Verlichting zonneklep, kaartleeslampjes vóór.
F28 15 A Audio-installatie, radio (inbouw achteraf).
F30 20 A Ruitenwisser achter.
F32 10 A HiFi-versterker.
11 11
PRAKTISCHE INFORMATIE
210
C4-2_nl_Chap11_info-pratique_ed01-2014
Zekeringnummer
Stroomsterkte
Functies
F36 15 A 12V-aansluiting achter.
F37 - Niet gebruikt.
F38 - Niet gebruikt.
F39 - Niet gebruikt.
F40 25 A 230V/50Hz-stopcontact.
Zekeringkast 2
11 11
PRAKTISCHE INFORMATIE
211
C4-2_nl_Chap11_info-pratique_ed01-2014
Zekering Ampère Functies
F19 30 A Lage/hoge snelheid ruitenwissers vóór.
F20 15 A Ruitensproeierpomp voor en achter.
F21 20 A Koplampsproeierpomp.
F22 15 A Claxon.
F23 15 A Grootlicht rechts.
F24 15 A Grootlicht links.
F27 5 A Dimlicht links.
F28 5 A Dimlicht rechts.
Zekeringkast in de motorruimte
De zekeringkast bevindt zich onder de
motorkap, naast de accu (links).
Toegang tot de zekeringen
F Maak het deksel los.
F Vervang de zekering (zie de desbe-
treffende paragraaf).
F Sluit na het vervangen van de zeke-
ring zorgvuldig het deksel voor een
goede afdichting van de zekering-
kast.
Overzicht zekeringen
11 11
PRAKTISCHE INFORMATIE
212
C4-2_nl_Chap11_info-pratique_ed01-2014
Als de accu van uw auto ontladen is,
kan de motor worden gestart met een
hulpaccu (externe accu of een accu
van een andere auto) en startkabels.
Starten van de motor met een
hulpaccu en startkabels
12V-ACCU
De accu bevindt zich onder de motor-
kap.
Voor toegang tot de (+) klem:
F ontgrendel de motorkap met de ont-
grendelingshendel in het interieur
en maak aan de buitenzijde de vei-
ligheidshaak los,
F open de motorkap en plaats de mo-
torkapsteun onder de motorkap om
hem geopend te houden,
F beweeg het plastic beschermkapje
omhoog voor toegang tot de (+)
klem.
Toegang tot de accu
Deze sticker hoort bij het Stop &
Start-systeem en geeft aan dat
er een speciale 12V-loodaccu is
gebruikt die alleen losgekoppeld
en/of vervangen mag worden
door het CITROËN-netwerk of
een gekwaliceerde werkplaats.
Procedure voor het gebruik van een
hulpaccu voor het starten van de motor
met behulp van startkabels en voor het
laden van een lege accu.
Na het monteren van de accu
duurt het even voordat het
Stop & Start-systeem weer zal
werken, hoe lang dit duurt is
afhankelijk van klimatologische
omstandigheden en de laadtoe-
stand van de accu (kan tot onge-
veer 8 uur duren).
Controleer eerst of de nominale
spanning van de hulpaccu 12 V
bedraagt en of de capaciteit van
de hulpaccu minimaal gelijk is
aan die van de ontladen accu.
Start de motor niet door een ac-
culader aan te sluiten.
Koppel de pluspool (+) van de
accu niet los terwijl de motor
draait.
11 11
PRAKTISCHE INFORMATIE
213
C4-2_nl_Chap11_info-pratique_ed01-2014
Weer aansluiten van de pluspool (+)
F Plaats de geopende accupoolklem
E op de pluspool (+) van de accu.
F Druk verticaal op de accupoolklem
E om hem goed tegen de accu aan
te drukken.
F Zet de accupoolklem vast door de
pasnok opzij te bewegen en vervol-
gens de hendel D omlaag te duwen.
F Stel de startmotor in werking van
de auto met de lege accu en laat de
motor draaien.
Als de motor niet direct start, zet
dan het contact af en wacht even al-
vorens een nieuwe poging te doen.
F Wacht tot de motor stationair draait
en neem dan de kabels in omge-
keerde volgorde los.
F Breng, indien uw auto hiermee is
uitgerust, het kunststof kapje aan
op de pluspool (+).
Vóór het loskoppelen van de
accukabels
Wacht 2 minuten na het afzetten van
het contact.
Sluit de ruiten en de voorportieren voor-
dat u de accukabels loskoppelt.
Loskoppelen van de pluspool (+)
F Trek de hendel D zo ver mogelijk
omhoog om de accupoolklem E te
ontgrendelen.
Forceer de hendel niet bij het
omlaagduwen, aangezien de ac-
cupoolklem niet kan worden ver-
grendeld als deze niet correct is
geplaatst; herhaal de procedure.
F Verwijder, indien uw auto hiermee is
uitgerust, het kunststof kapje van de
pluspool (+).
F Sluit de rode kabel aan op de plus-
pool (+) van de ontladen accu A en
vervolgens op de pluspool (+) van
de hulpaccu B.
F Sluit de groene of zwarte kabel aan
op de minpool (-) van de hulpaccu
B (of op het massapunt van de auto
met de hulpaccu).
F Sluit het andere uiteinde van de
groene of zwarte kabel aan op het
massapunt C van de auto met de
lege accu (of op de motorsteun).
F Start de motor van de auto met de
hulpaccu en laat deze gedurende
enkele minuten draaien.
11 11
PRAKTISCHE INFORMATIE
214
C4-2_nl_Chap11_info-pratique_ed01-2014
Laden met behulp van een
acculader
Het is raadzaam de accu los te
koppelen als uw auto langer dan
een maand buiten gebruik is.
Accu's bevatten schadelijke stof-
fen, zoals zwavelzuur en lood.
Accu's moeten volgens de wet-
telijke voorschriften worden af-
gevoerd en mogen in geen geval
bij het huisvuil terechtkomen.
Lever lege batterijen en accu's
in bij een speciaal afvalstoffen-
depot.
F Maak de accupoolklemmen los.
F Volg de aanwijzingen van de fabri-
kant van de acculader.
F Sluit de accukabels weer aan, te
beginnen met de (-) kabel.
F Controleer of de accupolen en de
klemmen schoon zijn. Indien ze be-
dekt zijn met een (witte of groene)
oxidatielaag, neem dan de accuka-
bels los en reinig de polen en klem-
men.
Bescherm uw ogen en gezicht voordat
u handelingen aan de accu uitvoert.
Voer ingrepen aan de accu uitsluitend
uit in een goed geventileerde ruimte,
ver van open vuur of vonken veroor-
zakende bronnen, om elk risico van
brand- of explosiegevaar uit te sluiten.
Probeer niet een bevroren accu op te
laden: de accu moet eerst worden ont-
dooid om explosiegevaar uit te sluiten.
Als de accu bevroren is geweest, laat
deze dan eerst controleren, voordat u
hem laat opladen door het CITROËN-
netwerk of een gekwaliceerde werk-
plaats. Zij controleren of de inwendige
componenten zijn beschadigd en of
de behuizing scheuren vertoont,
waardoor giftige en corrosie-veroor-
zakende accuzuren zouden kunnen
weglekken.
Keer de polariteiten niet om en gebruik
uitluitend een 12-volt accu.
Maak de accupoolklemmen niet los bij
draaiende motor.
Laad de accu niet op zonder de accu-
poolklemmen los te nemen.
Was uw handen als de werkzaamhe-
den beëindigd zijn.
Resetten na het weer aansluiten
Zet, nadat de accu weer is aangeslo-
ten, het contact aan en wacht minimaal
één minuut alvorens de motor te star-
ten: de elektronische systemen van de
auto worden in die tijd gereset.
U moet zelf de volgende systemen en
gegevens resetten (raadpleeg hiervoor
de desbetreffende hoofdstukken):
- de sequentiële ruitbediening,
- de datum en de tijd,
- de instellingen van de autoradio of
van het ingebouwde navigatiesys-
teem.
Controleer of er na het aanzetten van
het contact geen foutmeldingen worden
weergegeven of waarschuwingslamp-
jes blijven branden.
Mochten er zich na deze handelingen
kleine storingen blijven voordoen, raad-
pleeg dan het CITROËN-netwerk of
een gekwaliceerde werkplaats.
Een aantal functies is niet be-
schikbaar als de laadtoestand
van de accu onvoldoende is.
Het aanduwen om de motor te
starten is bij een auto met een
elektronisch gestuurde versnel-
lingsbak of een automatische
versnellingsbak niet toegestaan.
Bij auto's met het Stop & Start-
systeem hoeven de accukabels
tijdens het opladen niet losgeno-
men te worden.
11 11
PRAKTISCHE INFORMATIE
215
C4-2_nl_Chap11_info-pratique_ed01-2014
SPAARFASE
De spaarfase stuurt de elektrische
functies van de auto aan om het ontla-
den van de accu te voorkomen.
Tijdens het rijden kunnen in verband
met de laadtoestand van de accu en-
kele functies (airconditioning, achter-
ruitverwarming, ...) tijdelijk worden
uitgeschakeld.
Deze functies worden automatisch in-
geschakeld zodra de laadtoestand van
de accu dit toelaat.
ECO-MODUS
De eco-modus bepaalt de maximale
gebruiksduur van een aantal functies
om te voorkomen dat de accu ontladen
raakt.
Nadat de motor is afgezet, kunt u een
aantal elektrische functies zoals radio,
ruitenwissers, dimlichten, plafonniers,
enz. nog in totaal maximaal 30 minuten
gebruiken.
Inschakelen van de eco-modus
Na deze tijdsduur geeft een melding
op het display aan dat de eco-modus is
ingeschakeld. De actieve functies wor-
den in de ruststand gezet.
Als u op het moment dat de eco-
modus wordt ingeschakeld aan
het telefoneren bent via het na-
vigatiesysteem, wordt de verbin-
ding na 10 minuten verbroken.
Als de accu ontladen is, kan de
motor niet gestart worden (zie
de desbetreffende paragraaf).
Uitschakelen van de eco-modus
Deze functies worden automatisch
weer ingeschakeld als de motor gestart
wordt.
F Start om de functies direct weer te
kunnen gebruiken de motor en laat
deze gedurende enige tijd draaien.
De beschikbare tijd bedraagt het dub-
bele van de tijd dat de motor heeft ge-
draaid. Deze tijd zal echter altijd tussen
de 5 en 30 minuten bedragen.
Deze tijdsduur kan sterk worden
beperkt als de accuspanning
laag is.
WISSERBLADEN VERVANGEN
Voordat u een wisserblad
demonteert
F Bedien de ruitenwisserschakelaar
binnen één minuut na het afzetten
van het contact om de ruitenwissers
naar het midden van de voorruit te
verplaatsen.
Demonteren
F Til de desbetreffende ruitenwisser-
arm op.
F Maak het wisserblad los en verwij-
der het.
Monteren
F Breng het nieuwe wisserblad aan
en klik het vast.
F Zet de ruitenwisserarm voorzichtig
terug.
Na het monteren van een
wisserblad vóór
F Zet het contact aan.
F Bedien nogmaals de ruitenwissers-
chakelaar om de ruitenwissers in de
ruststand te zetten.
11 11
PRAKTISCHE INFORMATIE
216
C4-2_nl_Chap11_info-pratique_ed01-2014
SNEEUWSCHERM*
* Volgens land van bestemming.
Plaatsen
F Breng het afneembare sneeuw-
scherm aan op het onderste ge-
deelte van de voorbumper.
F Zet het scherm vast door de beves-
tigingsclips op de omtrek één voor
één aan te drukken.
Verwijderen
F Wip met een schroevendraaier de
vier bevestigingsclips één voor één
los.
Vergeet niet het sneeuwscherm te
verwijderen:
- als de buitentemperatuur hoger is
dan 10°C,
- als de auto moet worden gesleept,
- bij snelheden hoger dan 120 km/h.
Het afneembare sneeuwscherm wordt
op het onderste gedeelte van de voor-
bumper geplaatst om een opeenhoping
van sneeuw bij de koelventilator van de
radiateur te voorkomen.
ALLESDRAGERS MONTEREN
Uit veiligheidsoverwegingen en om te
voorkomen dat het dak beschadigd
raakt, moet u voor uw auto goedge-
keurde allesdragers gebruiken.
Bevestig bij de montage van de al-
lesdragers deze uitsluitend op de vier
verankeringspunten op het dakframe.
Deze punten zijn niet zichtbaar als de
portieren zijn gesloten.
De bevestigingen van de allesdragers
zijn voorzien van een tapeind dat in
de opening van het verankeringspunt
moet worden gestoken.
Houd u aan de montagevoorschriften
en de gebruiksvoorwaarden die zijn
vermeld in de handleiding die met de
allesdragers is meegeleverd.
Maximale daklast op de al-
lesdragers, bij een maximale
laadhoogte van 40 cm (m.u.v.
etsendrager):
- met allesdragers met voeten
van 90 mm : 50 kg,
- met allesdragers met voeten
van 150 mm : 80 kg.
Raadpleeg voor meer informatie
het CITROËN-netwerk of een
gekwaliceerde werkplaats.
Pas bij een belading hoger dan
40 cm de rijsnelheid aan aan de
rijomstandigheden om schade
aan de allesdragers en de be-
vestigingsplaatsen op het dak te
voorkomen.
Raadpleeg de wetgeving van
uw land met betrekking tot het
vervoeren van voorwerpen die
langer zijn dan de auto.
11 11
PRAKTISCHE INFORMATIE
217
C4-2_nl_Chap11_info-pratique_ed01-2014
SLEPEN VAN DE AUTO
U kunt de auto laten slepen door een
andere auto of een andere auto sle-
pen met behulp van het verwijderbare
sleepoog.
Het sleepoog bevindt zich onder de
vloerplaat van de bagageruimte:
F open de achterklep,
F til de vloerplaat op,
F bevestig het koord van de vloer-
plaat met de haak aan de steun van
de hoedenplank,
F neem het sleepoog uit de houder.
Toegang tot het gereedschap
Algemene aanwijzingen
Volg de huidige wetgeving in uw land op.
Controleer of het gewicht van de trekkende auto hoger is dan van de auto
die wordt gesleept.
Er moet iemand achter het stuur van de gesleepte auto blijven zitten. Deze
persoon moet beschikken over een geldig rijbewijs.
Gebruik bij het slepen met 4 wielen op de grond altijd een goedgekeurde
sleepstang; touwen en riemen zijn verboden.
De bestuurder van de slepende auto moet voorzichtig wegrijden.
Bij het slepen van de auto met stilstaande motor zijn de rem- en stuurbe-
krachtiging uitgeschakeld.
Laat uw auto in de volgende gevallen slepen door een professioneel ber-
gingsbedrijf :
- als de auto is gestrand op de autosnelweg,
- bij auto's met vierwielaandrijving,
- als het niet mogelijk is de versnellingsbak in de neutraalstand te zetten,
het stuurslot te ontgrendelen of de handrem los te zetten,
- bij takelen met slechts twee wielen op de grond,
- bij het ontbreken van een goedgekeurde sleepstang...
11 11
PRAKTISCHE INFORMATIE
218
C4-2_nl_Chap11_info-pratique_ed01-2014
F Maak het klepje in de voorbumper
los door op de onderkant ervan te
drukken.
F Draai het sleepoog vast tot de aan-
slag.
F Bevestig de sleepstang.
Slepen van uw auto
F Zet de versnellingshendel in
de neutraalstand (stand N bij
de EGS-versnellingsbak of au-
tomatische versnellingsbak).
Het niet opvolgen van dit
voorschrift kan er toe leiden
dat bepaalde componenten
(remsysteem, transmissie...)
beschadigd raken en dat de
rembekrachtiger na het star-
ten mogelijk niet meer werkt.
F Maak het klepje in de achterbumper
los door op de onderkant ervan te
drukken.
F Draai het sleepoog vast tot de aan-
slag.
F Bevestig de sleepstang.
F Schakel de alarmknipperlichten van
de twee auto's in.
F Rijd voorzichtig weg en houd zowel
de snelheid als het af te leggen tra-
ject beperkt.
Slepen van een andere auto
F Ontgrendel de stuurinrichting door
de sleutel in het contact één stand te
verdraaien en zet de handrem vrij.
F Schakel de alarmknipperlichten van
beide auto's in.
F Rijd voorzichtig weg en houd zowel
de snelheid als het af te leggen tra-
ject beperkt.
11 11
PRAKTISCHE INFORMATIE
219
C4-2_nl_Chap11_info-pratique_ed01-2014
TREKKEN VAN EEN
AANHANGER
Wij raden u aan gebruik te
maken van een speciaal door
CITROËN geteste en goed-
gekeurde trekhaak inclusief
bedrading en deze door het
CITROËN-netwerk of een ge-
kwaliceerde werkplaats te laten
monteren.
Als de trekhaak wordt gemon-
teerd door een bedrijf dat niet tot
het CITROËN-netwerk behoort,
moet de montage altijd volgens
de voorschriften van de fabrikant
worden uitgevoerd.
Uw auto is hoofdzakelijk bedoeld voor
het vervoer van personen en bagage,
maar is tevens geschikt voor het trek-
ken van een aanhanger.
Het rijden met een aanhanger heeft
veel invloed op het rijgedrag van de
auto en vergt daarom extra aandacht
van de bestuurder.
Adviezen
Gewichtsverdeling
F Verdeel het gewicht in de caravan/
aanhanger gelijkmatig, plaats zwa-
re voorwerpen zo dicht mogelijk bij
de as en houd u aan de toegestane
kogeldruk.
Door een geringere luchtdichtheid ne-
men de prestaties van de motor af als
men op grotere hoogte boven de zee-
spiegel komt. Trek boven de 1000 m
10% van het maximale aanhangerge-
wicht af en herhaal dit voor elke vol-
gende 1000 m.
Zijwind
F Houd er rekening mee dat de zij-
windgevoeligheid van de auto gro-
ter is.
Koeling
Het trekken van een aanhanger op een
helling veroorzaakt een hogere koel-
vloeistoftemperatuur.
De koelventilator wordt elektrisch be-
diend en is niet afhankelijk van het mo-
tortoerental.
F Pas uw snelheid aan om het toeren-
tal te beperken.
Het maximale aanhangergewicht is af-
hankelijk van het hellingspercentage en
de buitentemperatuur.
Let in elk geval goed op de aanwijzing
van de koelvloeistoftemperatuurmeter.
F Als het waarschuwings-
lampje van de koelvloei-
stoftemperatuur gaat
branden in combinatie met
het waarschuwingslampje
STOP, stop dan zo snel
mogelijk en zet de motor af.
Remmen
Het trekken van een aanhanger ver-
lengt de remweg.
Bij een lange afdaling is het, om te
voorkomen dat de remmen oververhit
raken, raadzaam om op de motor af te
remmen.
Banden
F Controleer de bandenspanning van
de auto en de aanhanger en breng
deze indien nodig op de juiste waar-
de.
Verlichting
F Controleer de verlichting van de
aanhanger.
Raadpleeg de rubriek "Technische
gegevens" voor de gewichten en aan-
hangergewichten die voor uw auto van
toepassing zijn.
De parkeerhulp wordt automa-
tisch uitgeschakeld als bij het
aankoppelen van een aanhan-
ger een originele CITROËN-
trekhaak wordt gebruikt.
11 11
PRAKTISCHE INFORMATIE
220
C4-2_nl_Chap11_info-pratique_ed01-2014
AUDIOVOORBEREIDING
Uw auto is af fabriek voorzien van:
- een antenne met twee functies, ge-
monteerd op het achterste deel van
het dak,
- een coaxiale antennekabel,
- een basisontstoring,
- bedrading voor de luidsprekers in
de voorportieren en de tweeters in
het dashboard,
- bedrading voor de luidsprekers in
de achterportieren,
- twee stekkers (8-polig).
Raadpleeg voor de juiste draad-
bundel het CITROËN-netwerk of
een gekwaliceerde werkplaat-
salvorens u een autoradio of
luidsprekers inbouwt.
Gebruik nooit een andere draad
om de (+) van uw autoradio aan
te sluiten (kans op ontladen van
de accu).
Inbouwen van een autoradio
De autoradio kan op de plaats van het
opbergvak boven het bedieningspaneel
van de verwarming/airconditioning wor-
den ingebouwd.
F Maak met een schroevendraaier
het opbergvak aan beide kanten los
en verwijder het vervolgens.
De coaxiale antennekabel en de
twee 8-polige stekkers zijn nu bereik-
baar.
Raadpleeg vervolgens de gebruiksaan-
wijzing van uw autoradio.
Inbouwen van luidsprekers
Er is een mogelijkheid voor het inbou-
wen van:
- luidsprekers met een diameter van 165 mm
in de voorportieren,
- luidsprekers met een diameter van 130 mm
in de achterportieren,
- tweeters met een diameter van 22,5 mm in
het bovenste gedeelte van het dashboard.
Stekkeraansluitingen
8-polige stekker (A)
A1 : -
A2 : -
A3 : -
A4 : -
A5 : -
A6 : (+) Na contact (in dit geval werkt de
autoradio uitsluitend bij aange-
zet contact)
A7 : (+) Constant
A8 : Massa
8-polige stekker (B)
B1 : (+) Luidspreker rechtsachter
B2 : (-) Luidspreker rechtsachter
B3 : (+)
Luidspreker rechtsvoor en tweeter
B4 : (-) Luidspreker rechtsvoor en tweeter
B5 : (+) Luidspreker linksvoor en tweeter
B6 : (-) Luidspreker linksvoor en tweeter
B7 : (+) Luidspreker linksachter
B8 : (-) Luidspreker linksachter
11 11
PRAKTISCHE INFORMATIE
221
C4-2_nl_Chap11_info-pratique_ed01-2014
ACCESSOIRES
Een ruime keuze aan accessoires en
originele onderdelen wordt u aangebo-
den door het CITROËN-netwerk.
Deze accessoires en onderdelen
zijn volledig aangepast aan uw auto,
zijn voorzien van een artikelnummer
en beschikken over de garantie van
CITROËN.
Ombouwsets
Het is mogelijk om sets te bestellen
genaamd "Entreprise" voor het ombou-
wen van een bedrijfsauto naar een per-
sonenauto en omgekeerd.
"Comfort":
windgeleiders, rolgordijnen zijruiten,
rolgordijn achter, koelbox, kleerhanger
aan hoofdsteun, leeslamp, caravan-
spiegels, snelheidsregelaar, parfumeur
en parfumpatronen, parkeerhulp enz.
"Transportmiddelen":
bekleding bagageruimte, bagagebak,
bagagenet, stutten, allesdragers, et-
senrek, skidragers, dakkoffer, trekhaak,
trekhaakbedrading enz.
"Styling":
pookknop, aluminium voetensteun,
lichtmetalen velgen, wieldoppen, ver-
chroomde spiegelkappen, verchroomde
portierlijsten, dorpellijsten, chroomstrip
aan onderzijde van de achterklep enz.
* Om te voorkomen dat pedalen blij-
ven hangen:
- let erop dat vloermatten op de juiste
plaats liggen en goed zijn vastge-
maakt,
- leg nooit meerdere matten op elkaar.
"Veiligheid":
alarminstallatie met interieurbeveiliging
en anti-takelmodule, car tracking sys-
tem, kinderzitjes en zitverhogingen,
alcoholtester, verbanddoos, brandblus-
apparaat, gevarendriehoek, veiligheids-
vest, hondenrek, veiligheidsgordel voor
huisdieren, wielbouten met slot, sneeuw-
kettingen, sneeuwsokken, mistlampen-
set enz.
"Bescherming":
vloermatten*, stoelhoezen, dorpel-
lijsten, spatlappen, stootstrips op por-
tieren, transparante stootstrips op de
bumpers, beschermhoezen voor het
vervoeren van huisdieren, bescherm-
hoes voor de auto enz.
Bij montage van een trekhaak en
bedrading door een ander dan een
dealer van het CITROËN-netwerk,
moeten de voorschriften van de fabri-
kant worden opgevolgd en moet de
bedrading aangesloten worden op de
daarvoor bestemde aansluitingen op
de auto.
11 11
PRAKTISCHE INFORMATIE
222
C4-2_nl_Chap11_info-pratique_ed01-2014
Installeren van
radiocommunicatiezenders
Voordat u radiozenders met bui-
tenantenne als uitrusting ach-
teraf monteert, kunt u bij het
CITROËN-netwerk de techni-
sche gegevens (frequentieband,
maximaal uitgangsvermogen,
positie antenne, specieke in-
stallatievoorschriften) van de
voor montage geschikte zen-
ders opvragen, conform de
Richtlijn Elektromagnetische
Compatibiliteit (2004/104/EG).
Afhankelijk van de lokale wetge-
ving kan de aanwezigheid van
bepaalde veiligheidsuitrusting
verplicht zijn: veiligheidsvesten,
gevarendriehoeken, alcohol-
tests, een set reservelampen,
reservezekeringen, een brand-
blusser, een verbandtrommel,
spatlappen aan de achterzijde
van de auto.
Het monteren van elektrische appa-
ratuur of accessoires die niet onder
een artikelnummer in het assortiment
van CITROËN voorkomen, kan lei-
den tot storingen in het elektronisch
systeem van uw auto en een ver-
hoogd stroomverbruik veroorzaken.
Houd hier rekening mee en neem
contact op met een vertegenwoordi-
ger van het merk CITROËN om u te
laten informeren over het assortiment
uitrustingen en accessoires voorzien
van een artikelnummer.
"Multimedia":
audio-installaties, stuurkolombediening au-
dio, luidsprekers, HiFi-module, Bluetooth
handsfree set, los navigatiesysteem met
houder, update-CD voor kaartgegevens na-
vigatiesysteem, rijhulpsysteem, los video-
scherm met steun, 230V/50Hz-stopcontact
en adapter, lader voor mobiele telefoon
(geschikt voor iPhone
®
), houder voor tele-
foon/smartphone, Wi on Board enz.
In het CITROËN-netwerk zijn ook
milieuvriendelijke reinigings- en on-
derhoudsproducten voor zowel het in-
terieur als de carrosserie verkrijgbaar.
Deze producten maken deel uit van
het assortiment dat onder de naam
"TECHNATURE" gevoerd wordt; het
bevat onder meer vloeistoffen (ruiten-
sproeiervloeistof...), lakstiften en spuit-
bussen in de exacte carrosseriekleur
en vulpatronen voor de bandenrepara-
tiesets.
12
TECHNISCHE GEGEVENS
223
C4-2_nl_Chap12_caracteristique_ed01-2014
* Het maximumvermogen komt overeen met de op de testbank gehomologeerde waarde, onder de voorwaarden die zijn
vastgelegd in de Europese regelgeving (Richtlijn 1999/99/CE).
BENZINEMOTOREN EN VERSNELLINGSBAKKEN
.../1: uitvoering met banden met lage rolweerstand.
.../2: uitvoering met banden met zeer lage rolweerstand.
Benzinemotoren VTi 95 THP 110 VTi 120
Versnellingsbakken
Handgeschakeld
(5 versnellingen)
Handgeschakeld
(5 versnellingen)
Handgeschakeld
(5 versnellingen)
Automatisch
(4 versnellingen)
Type variant uitvoering:
NC...
8FR0
HNZ6
HNZ6/1
HNZ6/2
5FS0
5FS9
5FS9/D
Cilinderinhoud (cm
3
) 1397 1199 1598
Boring x slag (mm) 77 x 72,5 75 x 90,5 77 x 85,8
Max.vermogen*: ECE-norm (kW) 70 81 88
Toerental bij max. vermogen (t/min) 6000 5500 6000
Max. koppel: ECE-norm (Nm) 135 205 160
Toerental bij max. koppel (t/min) 4000 1 500 4250
Brandstof Loodvrij Loodvrij Loodvrij
Katalysator Ja Ja Ja
Inhoud motorcarter (in liter) 4,25 - 4,25
12
TECHNISCHE GEGEVENS
224
C4-2_nl_Chap12_caracteristique_ed01-2014
* Het maximumvermogen komt overeen met de op de testbank gehomologeerde waarde, onder de voorwaarden die zijn
vastgelegd in de Europese regelgeving (Richtlijn 1999/99/CE).
.../S: uitvoering met Stop & Start-systeem.
.../1: uitvoering met banden met lage rolweerstand.
Benzinemotoren e-THP 130 THP 155
Versnellingsbakken
Handgeschakeld
(6 versnellingen)
Elektronisch gestuurd
(6 versnellingen)
Type variant uitvoering:
NC...
HNYM/S
HNYM/1S
5FV8/P
Cilinderinhoud (cm
3
) 1199 1598
Boring x slag (mm) 70 x 90,5 77 x 85,8
Max.vermogen*: ECE-norm (kW) 96 115
Toerental bij max. vermogen (t/min) 5500 6000
Max. koppel: ECE-norm (Nm) 230 240
Toerental bij max. koppel (t/min) 1750 1400
Brandstof Loodvrij Loodvrij
Katalysator Ja Ja
Inhoud motorcarter (in liter) - 4,25
12
TECHNISCHE GEGEVENS
225
C4-2_nl_Chap12_caracteristique_ed01-2014
* Het gewicht rijklaar komt overeen met het ledig gewicht plus het gewicht van de bestuurder (75 kg).
** Het totale gewicht van de aanhanger kan, binnen het maximaal toegestane treingewicht, worden verhoogd indien de be-
lading van de auto wordt verminderd. Houd er in dat geval rekening mee dat het trekken van een aanhanger met een licht
beladen auto een negatieve invloed heeft op het weggedrag.
GEWICHTEN EN AANHANGERGEWICHTEN (BENZINE) (IN KG)
Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het
opgegeven aanhangergewicht dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd.
Bij het trekken van een aanhanger geldt een lagere snelheidslimiet (in Nederland wettelijk 90 km/h).
Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buiten-
temperatuur meer dan 37°C bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.
Benzinemotoren VTi 95 THP 110 VTi 120
Versnellingsbakken
Handgeschakeld Handgeschakeld Handgeschakeld
Automatisch
Type variant uitvoering:
NC...
8FR0
HNZ6
HNZ6/1 -/2
5FS0
5FS9
5FS9/D
- Ledig gewicht 1200 1200 1205 1270
- Gewicht rijklaar* 1275 1275 1280 1345
- Maximum technisch toegestane massa totaal 1720 1770 1765 1755
- Maximaal toegestaan treingewicht
max. helling 12%
2920 2970 3065 3055
- Aanhanger geremd (binnen max. toegestaan
treingewicht)
max. helling 12%
1200 1200 1300 1300
- Aanhanger geremd** (met verminderde belading
auto, binnen max. toegestaan treingewicht)
1450 1450 1550 1550
- Aanhanger ongeremd 635 635 640 670
- Aanbevolen kogeldruk 75 75 75 75
12
TECHNISCHE GEGEVENS
226
C4-2_nl_Chap12_caracteristique_ed01-2014
* Het gewicht rijklaar komt overeen met het ledig gewicht plus het gewicht van de bestuurder (75 kg).
** Het totale gewicht van de aanhanger kan, binnen het maximaal toegestane treingewicht, worden verhoogd indien de be-
lading van de auto wordt verminderd. Houd er in dat geval rekening mee dat het trekken van een aanhanger met een licht
beladen auto een negatieve invloed heeft op het weggedrag.
Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het
opgegeven aanhangergewicht dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd.
Bij het trekken van een aanhanger geldt een lagere snelheidslimiet (in Nederland wettelijk 90 km/h).
Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buiten-
temperatuur meer dan 37°C bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.
Benzinemotoren e-THP 130 THP 155
Versnellingsbakken Handgeschakeld Elektronisch gestuurd
Type variant uitvoering:
NC...
HNYM/S
HNYM/1S
5FV8/P
- Ledig gewicht 1205 1275
- Gewicht rijklaar* 1280 1350
- Maximum technisch toegestane massa
totaal
1790 1805
- Maximaal toegestaan treingewicht
max. helling 12%
3090 3205
- Aanhanger geremd (binnen max.
toegestaan treingewicht)
max. helling 12%
1300 1400
- Aanhanger geremd** (met verminderde belading
auto, binnen max. toegestaan treingewicht)
1550 1650
- Aanhanger ongeremd 640 675
- Aanbevolen kogeldruk 75 75
12
TECHNISCHE GEGEVENS
227
C4-2_nl_Chap12_caracteristique_ed01-2014
* Het maximumvermogen komt overeen met de op de testbank gehomologeerde waarde, onder de voorwaarden die zijn
vastgelegd in de Europese regelgeving (Richtlijn 1999/99/CE).
DIESELMOTOREN EN VERSNELLINGSBAKKEN
.../S: uitvoering met Stop & Start-systeem.
.../1: uitvoering met banden met lage rolweerstand (bijvoorbeeld: MICHELIN Energy Saver).
.../2: uitvoering met banden met zeer lage rolweerstand.
Dieselmotoren HDi 90 HDi 90 FAP BlueHDi 100 e-HDi 115
Versnellingsbakken
Handgeschakeld
(5 versnellingen)
Handgeschakeld
(5 versnellingen)
Handgeschakeld
(5 versnellingen)
Handgeschakeld
(6 versnellingen)
Elektronisch
gestuurd
(6 versnellingen)
Type variant uitvoering:
NC...
9HJC
9HJC/1
9HP0
BHY6
BHY6/1
BHY6/2S
9HD8/S
9HD8 /1S
9HD8/2S
9HD8/1PS
9HD8/2PS
Cilinderinhoud (cm
3
) 1560 1560 1560 1560
Boring x slag (mm) 75 x 88,3 75 x 88,3 75 x 88,3 75 x 88,3
Max.vermogen*: ECE-norm (kW) 68 68 73 84
Toerental bij max.vermogen (t/min) 4000 4000 3750 3600
Max.koppel: ECE-norm (Nm) 230 230 254 270
Toerental bij max.koppel (t/min) 1750 1750 1750 1750
Brandstof Diesel Diesel Diesel Diesel
Katalysator Ja Ja Ja Ja
Roetlter (FAP) Nee Ja Ja Ja
Inhoud motorcarter (in liter) 3,75 3,75 - 3,75
12
TECHNISCHE GEGEVENS
228
C4-2_nl_Chap12_caracteristique_ed01-2014
* Het maximumvermogen komt overeen met de op de testbank gehomologeerde waarde, onder de voorwaarden die zijn
vastgelegd in de Europese regelgeving (Richtlijn 1999/99/CE).
.../S: uitvoering met Stop & Start-systeem.
.../1: uitvoering met banden met lage rolweerstand (bijvoorbeeld: MICHELIN Energy Saver).
.../2: uitvoering met banden met zeer lage rolweerstand.
Dieselmotoren BlueHDi 115 BlueHDi 120 HDi 150 FAP
Versnellingsbakken
Handgeschakeld
(6 versnellingen)
Handgeschakeld
(6 versnellingen)
Handgeschakeld
(6 versnellingen)
Type variant uitvoering:
NC...
BHXM/S
BHXM/1S
BHXM/2S
BHZM/S
BHZM/1S
BHZM/2S
RHE8
RHE8/1
Cilinderinhoud (cm
3
) 1560 1560 1997
Boring x slag (mm) 75 x 88,3 75 x 88,3 85 x 88
Max.vermogen*: ECE-norm (kW) 85 88 110
Toerental bij max.vermogen (t/min) 3500 3500 3750
Max.koppel: ECE-norm (Nm) 300 300 340
Toerental bij max.koppel (t/min) 1750 1750 2000
Brandstof Diesel Diesel Diesel
Katalysator Ja Ja Ja
Roetlter (FAP) Ja Ja Ja
Inhoud motorcarter (in liter) - - -
12
TECHNISCHE GEGEVENS
229
C4-2_nl_Chap12_caracteristique_ed01-2014
* Het gewicht rijklaar komt overeen met het ledig gewicht plus het gewicht van de bestuurder (75 kg).
** Het totale gewicht van de aanhanger kan, binnen het maximaal toegestane treingewicht, worden verhoogd indien de be-
lading van de auto wordt verminderd. Houd er in dat geval rekening mee dat het trekken van een aanhanger met een licht
beladen auto een negatieve invloed heeft op het weggedrag.
GEWICHTEN EN AANHANGERGEWICHTEN (DIESEL) (IN KG)
Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het
opgegeven aanhangergewicht dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd.
Bij het trekken van een aanhanger geldt een lagere snelheidslimiet (in Nederland wettelijk 90 km/h).
Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buiten-
temperatuur meer dan 37°C bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.
Dieselmotoren HDi 90 HDi 90 FAP BlueHDi 100 e-HDi 115
Versnellingsbakken
Handgeschakeld Handgeschakeld
Handgeschakeld Handgeschakeld
Type variant uitvoering:
NC...
9HJC
9HJC/1
9HP0
BHY6
BHY6/1
BHY6/2S
9HD8/S
9HD8/1S
9HD8/2S
- Ledig gewicht 1248 1205 1200 1205 1280 1280
- Gewicht rijklaar* 1323 1280 1275 1280 1355 1355
- Maximaal technisch toegestane
massa totaal
1745 1790 1830 1840 1820 1820
- Maximaal toegestaan
treingewicht
max. helling 12%
2545 2890 3130 3140 3120 2220
- Aanhanger geremd (binnen max.
toegestaan treingewicht)
max. helling 12%
800 1100 1300 1300 1300 400
- Aanhanger geremd** (met verminderde belading
auto, binnen max. toegestaan treingewicht)
1050 1350 1550 1550 1550 600
- Aanhanger ongeremd 640 640 635 640 670 400
- Aanbevolen kogeldruk 75 75 75 75 75 75
12
TECHNISCHE GEGEVENS
230
C4-2_nl_Chap12_caracteristique_ed01-2014
* Het gewicht rijklaar komt overeen met het ledig gewicht plus het gewicht van de bestuurder (75 kg).
** Het totale gewicht van de aanhanger kan, binnen het maximaal toegestane treingewicht, worden verhoogd indien de be-
lading van de auto wordt verminderd. Houd er in dat geval rekening mee dat het trekken van een aanhanger met een licht
beladen auto een negatieve invloed heeft op het weggedrag.
Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het
opgegeven aanhangergewicht dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd.
Bij het trekken van een aanhanger geldt een lagere snelheidslimiet (in Nederland wettelijk 90 km/h).
Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buiten-
temperatuur meer dan 37°C bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.
Dieselmotoren e-HDi 115 BlueHDi 115 BlueHDi 120 HDi 150 FAP
Versnellingsbakken Elektronisch gestuurd
Handgeschakeld Handgeschakeld Handgeschakeld
Type variant uitvoering:
NC...
9HD8/1PS 9HD8/2PS
BHXM/S
BHXM/1S -/2S
BHZM/S
BHZM/1S -/2S
RHE8
RHE8/1
- Ledig gewicht 1205 1205 1280 1280 1320
- Gewicht rijklaar* 1280 1280 1355 1355 1395
- Maximaal technisch toegestane
massa totaal
1825 1825 1860 1860 1885
- Maximaal toegestaan
treingewicht
max. helling 12%
3125 2225 3160 3160 3385
- Aanhanger geremd (binnen max.
toegestaan treingewicht)
max. helling 12%
1300 400 1300 1300 1500
- Aanhanger geremd** (met verminderde belading
auto, binnen max. toegestaan treingewicht)
1550 600 1550 1550 1750
- Aanhanger ongeremd 635 400 675 675 695
- Aanbevolen kogeldruk 75 75 75 75 75
12
TECHNISCHE GEGEVENS
231
C4-2_nl_Chap12_caracteristique_ed01-2014
GEWICHTEN EN AANHANGERGEWICHTEN (IN KG)
C4 Service (2 zitplaatsen)
De hier vermelde waarden voor het maximaal toelaatbare treingewicht en het aanhangergewicht gelden voor een hoogte tot
maximaal 1000 meter; het hier vermelde maximale aanhangergewicht dient voor elke extra 1000 meter hoogte met 10% te
worden verminderd.
Bij het trekken van een aanhanger geldt een lagere snelheidslimiet (in Nederland wettelijk 90 km/h).
Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen; verminder het
aanhangergewicht als de buitentemperatuur hoger is dan 37°C.
Dieselmotoren HDi 90 FAP e-HDi 115 BlueHDi 100 BlueHDi 120
Versnellingsbakken
Handgeschakeld Handgeschakeld Handgeschakeld Handgeschakeld
Type variant uitvoering:
NR...
9HP0
9HP0/1
9HD8/1S
9HD7/1S
BHY6/1 BHZM/1S
- Ledig gewicht 1313 1283 1326 1389
- Maximum technisch toegestane massa
totaal
1745 1810 1775 1840
- Nuttig laadvermogen (inclusief bestuurder) 432 527 449 451
- Maximaal toegestaan treingewicht
max. helling 12%
2845 3110 3075 3090
- Aanhanger geremd (binnen max.
toegestaan treingewicht)
max. helling 12%
1100 1300 1300 1250
- Aanhanger niet geremd 635 670 650 685
- Aanbevolen kogeldruk 75 75 75 75
12
TECHNISCHE GEGEVENS
232
C4-2_nl_Chap12_caracteristique_ed01-2014
AFMETINGEN (IN MM)
12
TECHNISCHE GEGEVENS
233
C4-2_nl_Chap12_caracteristique_ed01-2014
IDENTIFICATIE
De auto is voorzien van verschillende
zichtbare merktekens voor de identi-
catie en registratie van de auto.
A. Serienummer onder de motorkap.
Dit nummer is ingeslagen in de carros-
serie, bij de schokdempersteun.
B. Serienummer op het dashboard.
Dit nummer staat op een sticker en is
zichtbaar door de voorruit.
D. Sticker bandenspanning/
kleurcode lak.
Deze sticker is op de voorstijl aan be-
stuurderszijde geplakt.
Controleer de bandenspanning
minimaal één keer per maand,
bij koude banden.
Een te lage bandenspanning
veroorzaakt een hoger brand-
stofverbruik.
C. Constructeursplaatje.
Dit nummer staat op een eenmalige
sticker op de middenstijl, aan bestuur-
derszijde.
Het bevat de volgende informatie:
- bandenspanning, auto onbeladen
en beladen,
- bandenmaat (inclusief de belas-
tingsindex en het snelheidssymbool
van de band),
- bandenspanning van het reserve-
wiel,
- kleurcode van de lak.
12
TECHNISCHE GEGEVENS
234
C4-2_nl_Chap12_caracteristique_ed01-2014
235
C4-2_nl_Chap13a_BTA_ed01-2014
URGENCE-OPROEP OF ASSISTANCE-OPROEP
236
C4-2_nl_Chap13a_BTA_ed01-2014
URGENCE-OPROEP OF ASSISTANCE-OPROEP
Citroën Urgence-oproep met lokalisatiefunctie
Druk in geval van nood langer dan 2 seconden op deze
toets. Het knipperen van het groene LED-lampje en een
geluidssignaal bevestigen dat de oproep naar de helpdesk
van "Urgence" is verstuurd*.
Door deze toets meteen opnieuw in te drukken, wordt de oproep
geannuleerd. Het groene LED-lampje dooft.
De oproep wordt ook geannuleerd door, op ieder willekeurig moment, de
toets langer dan 8 seconden in te drukken.
Citroën Assistance-oproep met lokalisatiefunctie
Bij het aanzetten van het contact, gaat
het groene lampje 3 seconden branden.
Dit duidt op een goede werking van het
systeem.
Het oranje lampje knippert: er is een
storing in het systeem.
Het oranje lampje blijft branden: de
noodbatterij moet vervangen worden.
Raadpleeg in beide gevallen het
CITROËN-netwerk.
Door deze toets meteen opnieuw in te drukken, wordt de aanvraag
geannuleerd.
Dit wordt bevestigd door een gesproken bericht.
Druk langer dan 2 seconden op deze toets voor het
aanvragen van hulp bij het stranden van de auto.
Een gesproken bericht bevestigt dat de oproep is
verstuurd.*
Werking van het systeem
Het groene LED-lampje blijft branden (zonder te knipperen) wanneer de
verbinding tot stand is gebracht. Aan het einde van het gesprek gaat het
lampje uit.
Deze oproep wordt beheerd door de helpdesk van Urgence die de
informatie over de lokalisatie van de auto ontvangt en een waarschuwing
kan zenden naar de gekwaliceerde hulpdiensten. In landen waar de
alarmcentrale niet operationeel is of wanneer de lokalisatie uitdrukkelijk is
geweigerd, wordt de oproep meteen doorgestuurd naar de hulpdiensten
(112), zonder lokalisatie.
Wanneer de elektronische eenheid airbags een botsing heeft
waargenomen, wordt onafhankelijk van het eventueel afgaan van
de airbags, automatisch een noodoproep gedaan.
* Deze diensten zijn afhankelijk van bepaalde voorwaarden en beschikbaarheid.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk.
Wanneer u uw auto buiten het CITROËN-netwerk hebt gekocht, raden
wij u aan de aanwezigheid van deze diensten bij het netwerk te laten
controleren en eventueel congureren. In een meertalig land kunt u het
systeem laten congureren in de ofciële landstaal van uw voorkeur.
Om technische redenenen, zoals het verbeteren van de
telematicadiensten aan de klant, behoudt de constructeur zich het recht
voor om op elk willekeurig moment het telematicasysteem in de auto te
wijzigen.
Indien u gebruik maakt van de dienst CITROËN eTouch, beschikt u ook
over aanvullende diensten via uw persoonlijke pagina MyCITROEN op de
CITROËN-internetsite voor uw land. Surf hiervoor naar www.citroen.com.
237
C4-2_nl_Chap13b_RT6_ed01-2014
Dit systeem is zodanig gecodeerd dat het uitsluitend in
uw auto functioneert.
eMyWay
01 Basisfunctie - Bedieningspaneel
Om veiligheidsredenen mag de bestuurder handelingen
die zijn volledige aandacht vragen uitsluitend uitvoeren
bij stilstaande auto.
Wanneer de eco-mode is geactiveerd schakelt
het systeem zichzelf na het afzetten van de motor
automatisch uit om te voorkomen dat de accu ontladen
raakt.
INHOUD
02 Bediening op stuurwiel
03 Werking
04 Navigatie
05 Verkeersinformatie
06 Telefoneren
07 Radio
08 Multimediaspelers
09 Audio-instellingen
10 Configuratie
11 Menustructuur display
Veelgestelde vragen
blz.
blz.
blz.
blz.
blz.
blz.
blz.
blz.
blz.
blz.
blz.
blz.
238
240
241
243
256
259
269
274
280
281
282
286
GPS-navigatie
Multimedia-autoradio
Bluetooth
®
-telefoon
01
238
C4-2_nl_Chap13b_RT6_ed01-2014
BASISFUNCTIES
Toegang tot het menu
" Navigatie " en
weergave van de laatste
bestemmingen.
Draaiknop:
Kort indrukken (motor afgezet): aan/uit.
Kort indrukken (draaiende motor): uit-/
inschakelen van geluidsbron.
Draaien: instellen geluidsvolume (het
geluidsvolume van elke geluidsbron
wordt afzonderlijk ingesteld, ook dat van
de verkeersinformatie en de navigatie-
aanwijzingen).
Lang indrukken: resetten
van het systeem.
Kort indrukken: selecteren
van een opgeslagen
radiozender.
Lang indrukken: in het
geheugen opslaan van de
huidige radiozender.
Toets MODE: Selecteren
van het type permanente
weergave.
Lang indrukken: Black panel-
functie (DARK).
Toegang tot het
menu "Telefoon" en
weergave van de
laatste gesprekken
of inkomend gesprek
accepteren.
Toegang tot het menu
" Conguratie ".
Lang indrukken:
toegang tot het GPS-
bereik en de demo-
modus.
Toegang tot het menu
" Verkeersinformatie
TMC " en weergave
van de actuele
verkeersinformatie.
01
239
C4-2_nl_Chap13b_RT6_ed01-2014
Selecteren:
- vorige/volgende radiozender (automatisch).
- vorige/volgende nummer van een CD of mediaspeler.
- linker of rechter gedeelte van het scherm als er een menu wordt
weergegeven.
Links/rechts voor de functie " De kaart verplaatsen ".
Huidige bewerking
afbreken, terug naar
vorige map.
Lang indrukken: terug
naar vorige weergave.
Toegang tot het menu " RADIO " en
weergave van de zenderlijst.
Lang indrukken: weergave van het
paneel met audio-regelknoppen voor de
geluidsbron tuner.
Lang indrukken: toegang tot de " Audio-instellingen ": klankkleur, lage-/hoge-
tonenregeling, loudness, verdeling, balans links-rechts, balans voor-achter, automatische
volumecorrectie.
Toegang tot het Menu " MUSIC " en weergave
van de tracks of de afspeellijsten van de CD/
MP3/Apple
®
-apparatuur.
Lang indrukken: weergave van het paneel
met audio-regelknoppen voor de geluidsbron
"MEDIA" (CD/USB/iPod/Streaming/AUX).
Draaiknop voor het selecteren en bevestigen "OK" :
Selecteren van een item op het display en
bevestigen van uw keuze door het knopje kort in te
drukken.
Als er geen menu of lijst wordt weergegeven: druk
het knopje kort in om een contextmenu op te vragen,
afhankelijk van de weergave op het scherm.
Draaien bij weergave van de kaart: in/-uitzoomen op
de kaart.
Selecteren:
- vorige/volgende item in een lijst of een menu.
- vorige/volgende mediabestand.
- vorige/volgende radiofrequentie (stap voor stap).
- vorige/volgende MP3-bestand.
Omhoog/omlaag voor de functie " De kaart verplaatsen ".
BASISFUNCTIES
02
240
C4-2_nl_Chap13b_RT6_ed01-2014
STUURKOLOMSCHAKELAARS
- Geluidsbron wijzigen.
Ingedrukt houden:
geluidsweergave onderbreken.
- Volume verhogen.
- Volume verlagen.
- Radio: weegave van zenders.
Media: weergave van tracklist.
- Draaien.
Radio: automatische selectie van
vorige/volgende zender.
Media: volgende/vorige track.
- Drukken en draaien: naar
6 opgeslagen voorkeurzenders.
- Toets TEL:
Toegang tot het telefoonmenu:
Gesprekkenlijst /Contacten /
Handsfree functie / Opnieuw
bellen / Ophangen.
Binnenkomend gesprek
aannemen.
Ingedrukt houden: binnenkomend
gesprek weigeren of huidige
gesprek beëindigen.
- Verplaatsen binnen de menu's.
In-/uitzoomen op de kaart
Indrukken: bevestigen.
- Huidige bewerking afbreken.
03
241
C4-2_nl_Chap13b_RT6_ed01-2014
Raadpleeg de rubriek "Menustructuur display" voor een gedetailleerd
overzicht van de menu's.
Gebruik voor het schoonmaken van het display een zacht,
niet-schurend doekje (bijvoorbeeld een brillendoekje) zonder
schoonmaakmiddel.
"BOORDCOMPUTER"
(Permanente weergave)
"RADIO"
SETUP : INSTELLINGEN
datum en tijd, conguratie weergave, geluid,
parameters auto.
Geluidsbron veranderen:
RADIO : RADIO als geluidsbron.
MUSIC : MUSIC als geluidsbron.
Druk een paar keer achter elkaar op de toets MODE om naar de volgende menu's te gaan:
ALGEMENE WERKING
"KAART OP VOLLEDIG
SCHERM"
"KAART OP VERKLEIND
SCHERM"
(tijdens navigatie)
03
242
C4-2_nl_Chap13b_RT6_ed01-2014
Door de draaiknop in te
drukken krijgt u toegang tot de
snelkeuzemenu's.
ALGEMENE WERKING
Weergave afhankelijk van de context
RADIO:
Veranderen van frequentieband
MULTIMEDIASPELERS, CD
OF USB (afhankelijk van
media):
Afspeelwijze:
Normaal
Willekeurig
Willekeurig op elk medium
Herhalen
TELEFOON (tijdens
communicatie):
Privémodus
KAARTWEERGAVE OP VOLLEDIG
OF VERKLEIND SCHERM:
Navigatie stoppen / hervatten
Een bestemming kiezen
Adres invoeren
Index
GPS-coördinaten
Alternatieve route
De kaart verplaatsen
Info plaats
Als bestemm. Kiezen
Als etappe kiezen
Deze plaats opslaan(contacten)
Kaartmodus verlaten
Navigatiecriteria
In de wacht zetten
DTMF-tonen
Ophangen
FM
Verkeersinformatie (TA)
DAB
Nieuws
AM
Ontspanning
Speciaal of Belangrijk
Serviceberichten
1
1
1
1
1
1
1
2
2
2
2
2
1
2
2
2
1
1
1
1
1
1
2
2
2
2
2
2
2
1
04
243
C4-2_nl_Chap13b_RT6_ed01-2014
Overzicht van de laatste bestemmingen.
" Navigatie "
Selecteer " Opties " in het navigatiemenu en vervolgens
" Laatste bestemmingen wissen " en bevestig uw keuze
om de laatste bestemmingen te wissen. Selecteer " Ja " en
bevestig uw keuze.
Het is niet mogelijk om één enkele bestemming te wissen.
Wissel tussen het menu en de lijst (links/rechts).
" Bestemming kiezen "
" Etappes en route "
" Opties "
" Kaartbeheer "
" Navigatie stoppen /
hervatten "
NAVIGATIE - ROUTEBEGELEIDING
Naar het menu "Navigatie"
Druk op NAV.
of
Om optimaal te proteren
van alle functies van uw
navigatiesysteem is het
raadzaam regelmatig de
kaartgegevens te updaten.
Raadpleeg het CITROËN-
netwerk of bestel uw update
van de kaartgegevens op
http://citroen.navigation.com
Druk kort op het uiteinde van
de lichtschakelaar om de
laatste gesproken instructie te
herhalen.
04
244
C4-2_nl_Chap13b_RT6_ed01-2014
Druk op NAV voor het menu
"Navigatie".
Een nieuwe bestemming kiezen
NAVIGATIE - ROUTEBEGELEIDING
Een bestemming kiezen
Selecteer " Een bestemming kiezen "
en bevestig uw keuze, selecteer dan
" Adres invoeren " en bevestig uw
keuze.
Selecteer " Land " en bevestig uw
keuze.
Selecteer " Plaats " of " Postcode " en
bevestig uw keuze.
Selecteer één voor één de letters van
de plaats of de cijfers van de postcode
en bevestig elk karakter steeds met het
draaiknopje.
Selecteer een plaats uit de lijst en
bevestig uw keuze.
U kunt ook een lijst met plaatsen in
het opgegeven land opvragen door
een paar letters op te geven en dit te
bevestigen met " Lijst ".
Vul de gegevens zoals " Weg "
en "Nummer/Kruising" op dezelfde
manier in.
Selecteer " Opslaan " om de adreskaart op te slaan.
Als er gedurende 60 seconden geen adresgegevens worden
ingevoerd, wordt de laatst gebruikte startpagina weer
weergegeven. Voer de stappen 1 en 2 weer uit en druk nogmaals
om verder te gaan met het invoeren van gegevens.
Bevestig met "OK" om het navigeren te
starten.
Selecteer een navigatiecriterium:
" Snelste route ", " Kortste route "
of beste route " Afstand/Tijd ", en
selecteer indien gewenst, aanvullende
criteria zoals: " Met tolwegen ", " Met
veerpont ", of " Verkeersinformatie "
en bevestig uw keuze met "OK".
04
245
C4-2_nl_Chap13b_RT6_ed01-2014
Naar één van de laatste bestemmingen
Druk op NAV voor het menu
"Navigatie".
Selecteer de gewenste bestemming en
bevestig uw keuze om het navigeren te
starten.
Naar een contact uit het adresboek
Selecteer en bevestig " Bestemming
kiezen ", selecteer vervolgens
" Adresboek " en bevestig uw keuze.
Selecteer de gewenste bestemming en
bevestig uw keuze met "OK" om het
navigeren te starten.
Druk op NAV voor het menu
"Navigatie".
Navigeren naar een contact is alleen mogelijk als voor dit contact
een adres is opgegeven in het radio-/navigatiesysteem.
De laatste bestemmingen wissen
Druk op NAV voor het menu
"Navigatie".
Selecteer "Opties" en bevestig uw
keuze. Selecteer vervolgens "De laatste
bestemmingen wissen" en bevestig.
NAVIGATIE - ROUTEBEGELEIDING
04
246
C4-2_nl_Chap13b_RT6_ed01-2014
Selecteer en bevestig " Bestemming
kiezen ", selecteer " GPS-coördinaten "
en bevestig uw keuze.
Voer de GPS-coördinaten in en bevestig
uw invoer met "OK" om het navigeren
te starten.
Druk op NAV voor het menu
"Navigatie".
NAVIGATIE - ROUTEBEGELEIDING
GPS-coördinaten als bestemming invoeren
Naar een punt op de kaart
Druk, als de kaart op het scherm wordt
weergegeven, op OK om naar het
contextmenu te gaan. Selecteer dan
" Kaart verplaatsen " en bevestig uw
keuze.
Druk op OK voor het contextmenu van
de functie " Kaart verplaatsen ".
Selecteer " Als bestemming kiezen " of
" Als tussenstop kiezen " en bevestig
uw keuze.
Verplaats de cursor op het scherm
met de navigatietoets om een
bestemmingspunt te kiezen.
04
247
C4-2_nl_Chap13b_RT6_ed01-2014
Naar Points of Interest (POI)
NAVIGATIE - ROUTEBEGELEIDING
Points of interest (POI) zijn openbare gebouwen en diensten in de
omgeving (hotels, bedrijven, vliegvelden...).
Selecteer "Een bestemming kiezen" en
bevestig dit, selecteer vervolgens "Een
adres invoeren" en bevestig dit.
Selecteer en bevestig " POI " en
selecteer en bevestig dan " Rondom
huidige plaats " om een POI in de buurt
te zoeken.
Selecteer en bevestig " POI " om
een POI in een etappe op te nemen,
selecteer vervolgens " Op de route " en
bevestig uw keuze.
Om een POI als bestemming op te
geven moet u eerst het land en de
plaats opgeven (zie "Naar nieuwe
bestemming"), vervolgens " POI "
selecteren en bevestigen en dan
" Dichtbij " selecteren en bevestigen.
Zoek een POI in één van de rubrieken
op de volgende pagina's.
Selecteer " Zoeken op Naam " om POI's op naam in plaats van op
afstand te zoeken.
Selecteer de gewenste POI en bevestig
uw keuze met "OK" om het navigeren
te starten.
Druk op NAV voor het menu
"Navigatie".
04
248
C4-2_nl_Chap13b_RT6_ed01-2014
NAVIGATIE - ROUTEBEGELEIDING
Dit pictogram verschijnt als er zich meerdere Points
of Interest in hetzelfde gebied bevinden. Door op dit
pictogram in te zoomen kunt u de verschillende Points
of Interest bekijken.
Tankstation
Garage
CITROËN
Parkeergarage
Parkeerterrein
Parkeerplaats
Hotel
Restaurant
Cafetaria
Bed & Breakfast
Treinstation
Busstation
Haven
Industrieterrein
Supermarkt
Geldautomaat
Sportcomplex, sporthal, sportveld
Zwembad
Wintersportcentrum
Luchthaven
Attractiepark
Ziekenhuis, Apotheek, Dierenarts
Politiebureau
Gemeentehuis
Postkantoor
Museum, Theater, Monument
Tourist info
Risicozones/Gevarenzones*
Lijst met belangrijkste POI's
* Afhankelijk van
beschikbaarheid in het land.
School
Bij de jaarlijke update van de kaartgegevens krijgt u ook de beschikking over nieuwe POI's.
Daarnaast kunt u elke maand de risicozones/gevarenzones bijwerken.
De exacte procedure vindt u op:
http://citroen.navigation.com.
Bioscoop
04
249
C4-2_nl_Chap13b_RT6_ed01-2014
NAVIGATIE - ROUTEBEGELEIDING
U kunt nu kiezen uit:
- "Zichtbare meldingen"
- "Meldingen met geluidssignalen"
- "Alleen meldingen weergeven bij het
navigeren"
- "Alleen meldingen geven bij een te hoge
snelheid".
U kunt de tijd tussen het moment van de
waarschuwing voor een Risicogebied en het
passeren van de risicozone instellen.
Selecteer "OK" om de instellingen te bevestigen.
Selecteer " Opties " en bevestig uw keuze;
selecteer vervolgens " Risicogebieden
instellen " en bevestig uw keuze.
Druk op NAV voor het menu "Navigatie".
Deze functies zijn alleen beschikbaar als de risicozones zijn
gedownload en in het systeem zijn geïnstalleerd.
De gedetailleerde procedure voor het updaten van de risicozones is
beschikbaar op de website http://citroen.navigation.com.
Instellen waarschuwingsmeldingen risicozones / gevarenzones
04
250
C4-2_nl_Chap13b_RT6_ed01-2014
NAVIGATIE - ROUTEBEGELEIDING
Een etappe toevoegen
Druk op NAV voor het menu
"Navigatie".
Selecteer " Etappes en routes "
en bevestig uw keuze.
Selecteer " Dichtbij " om in de buurt van
de etappe te komen of " Strikt " om de
etappe heel precies te rijden.
Bevestig met "OK" om het navigeren
te starten en globaal de richting aan te
geven.
Selecteer " Etappe toevoegen "
en bevestig uw keuze.
Het adres van de etappe geeft u als
bestemming op via " Adres invoeren ",
een kaart uit het " Adresboek ", of uit
" Laatste bestemmingen ".
Etappes beheren
Herhaal de handelingen 1 en 2,
selecteer " Etappes Ordenen/Wissen "
en bevestig uw keuzes om etappes te
beheren.
Selecteer en bevestig uw keuze om de
wijzigingen op te slaan.
Selecteer de etappe die u wilt
verplaatsen.
Selecteer " Verwijderen " om een etappe te verwijderen.
04
251
C4-2_nl_Chap13b_RT6_ed01-2014
NAVIGATIE - ROUTEBEGELEIDING
Navigatieopties
Criteria voor de berekening
Selecteer " Opties " en bevestig uw
keuze.
Selecteer "OK" en bevestig uw keuze
om de instellingen op te slaan.
Selecteer " Rekencriteria deniëren "
en bevestig uw keuze.
Met deze functie kunt u de verschillende
criteria voor het berekenen van de route
instellen:
- de soort route (" Snelste route ",
" Kortste route ", " Afstand/Tijd "),
- aanvullende criteria zoals (" Met
tolwegen " of " Met veerpont "),
- al of niet rekening houden met de
verkeersinformatie
(" Verkeersinformatie ").
Druk op NAV voor het menu
"Navigatie".
Als u opgeeft dat het systeem rekening moet houden met de
verkeersinformatie, wordt er automatisch een nieuwe route
berekend als de verkeerssituatie daar aanleiding toe geeft.
04
252
C4-2_nl_Chap13b_RT6_ed01-2014
NAVIGATIE - ROUTEBEGELEIDING
Druk op NAV voor het menu
"Navigatie".
Kaarten beheren
Points of interest op de kaart kiezen
Selecteer " Kaartbeheer " en bevestig
uw keuze.
Selecteer één of meer categorieën die u
op het scherm wilt zien.
Selecteer " Gegevens van de kaart "
en bevestig uw keuze.
Selecteer " Standaard " om alleen " Tankstations, garages "
en " Risicogebieden " (indien gedownload) weer te geven op
de kaart.
Selecteer "OK" en bevestig uw keuze,
selecteer nogmaals "OK" en bevestig dit
opnieuw om de instellingen op te slaan.
04
253
C4-2_nl_Chap13b_RT6_ed01-2014
NAVIGATIE - ROUTEBEGELEIDING
Selecteer " Kaartbeheer " en bevestig
uw keuze.
Selecteer:
- " Op auto georiënteerd " om de
kaart op de auto te richten,
- " Op noorden georiënteerd " om
de kaart altijd naar het noorden te
richten,
- "Perspectief " om de kaart in
perspectief te zien.
Selecteer " Oriëntering van de kaart "
en bevestig uw keuze.
In het menu " SETUP " kunt u de kleur van de kaart veranderen
door weergave bij "Dag" of "Nacht" te kiezen.
Oriëntering van de kaart
Druk op NAV voor het menu
"Navigatie".
De straatnamen worden op de kaart weergegeven bij een schaal
van 100 m of kleiner.
04
254
C4-2_nl_Chap13b_RT6_ed01-2014
NAVIGATIE - ROUTEBEGELEIDING
Druk op NAV voor het menu
"Navigatie".
Gesproken navigatieberichten instellen
Selecteer " Opties " en bevestig uw
keuze.
Volumeregeling / uitschakelen
Selecteer " Instellen gesproken
berichten " en bevestig uw keuze.
Selecteer de volumeweergave en
bevestig uw keuze.
Selecteer "Uitschakelen" om de gesproken instructies uit te
schakelen.
Selecteer "OK" en bevestig uw keuze.
Stel het gewenste volume in en bevestig
uw keuze.
Het instellen van het volume is mogelijk door de volumeknop te
bedienen tijdens de weergave van een route-aanwijzing.
Het volume van de instructies kunt u ook instellen via het menu
" SETUP " / " Spraaksynthese ".
04
255
C4-2_nl_Chap13b_RT6_ed01-2014
NAVIGATIE - ROUTEBEGELEIDING
Mannenstem / Vrouwenstem
Druk op SETUP voor het
conguratiemenu.
Selecteer " Mannenstem kiezen " of
" Vrouwenstem kiezen " en bevestig
uw keuze met " Ja ". Het systeem wordt
vervolgens opnieuw opgestart.
Selecteer " Spraaksynthese "
en bevestig uw keuze.
05
256
C4-2_nl_Chap13b_RT6_ed01-2014
VERKEERSINFORMATIE
Naar het menu "Verkeersinformatie"
De verkeersmeldingen zijn
op afstand van de auto
gerangschikt.
Wissel tussen het menu en de lijst (links/rechts).
" Verkeersinformatie TMC "
" Geograsch lter "
" TMC-zender kiezen "
(automatisch, handmatig)
" Verkeersinformatie aan / uit "
of
Druk op " TRAFFIC ".
05
257
C4-2_nl_Chap13b_RT6_ed01-2014
VERKEERSINFORMATIE
Instellen van de filters en de weergave van TMC-berichten
TMC-berichten (Trafc Message Channel) die door het GPS-navigatiesysteem worden ontvangen, geven real time informatie over het
verkeer.
Druk op TRAFFIC voor weergave van
het menu " Verkeersinformatie TMC ".
Selecteer de functie " Geograsch
lter " en bevestig uw keuze.
Het systeem biedt de keuze:
- " Bewaar alle berichten : ",
of
- " Bewaar de berichten : "
" Rondom de auto ", (bevestig
de opgegeven kilometers om
dit te wijzigen en de afstand te
kiezen),
" Op de route ".
Bevestig met "OK" om de wijzigingen op
te slaan.
Wij adviseren:
- een lter op de route en
- een lter rondom de auto van:
- 20 km in de stad,
- 50 km op de snelweg.
05
258
C4-2_nl_Chap13b_RT6_ed01-2014
VERKEERSINFORMATIE
Belangrijkste pictogrammen TMC
Rood-gele driehoek: verkeersberichten, bijvoorbeeld:
Zwart-blauwe driehoek: algemene informatie, bijvoorbeeld:
Weerberichten
Verkeerssituatie gewijzigd
Explosiegevaar
Verkeersinformatie
Wegversmalling
Wegafsluiting
Wind
Gladheid
Manifestatie
Mist
Ongeval
Gevaar
Parkeerplaats
Oponthoud
Verboden in te rijden
Sneeuw/ijs
Werkzaamheden
File
Verkeersberichten beluisteren
De functie TA (Trafc Announcement) geeft voorrang aan het luisteren
naar verkeersberichten. Om te worden geactiveerd moet deze functie
een radiozender die deze berichten uitzendt, goed kunnen ontvangen.
Zodra een verkeersbericht wordt uitgezonden, wordt de geluidsbron
die op dat moment wordt weergegeven (Radio, CD, USB, ...)
automatisch onderbroken en wordt het verkeersbericht weergegeven.
Zodra het verkeersbericht is afgelopen, wordt de weergave van de
oorspronkelijke geluidsbron hervat.
Druk op RADIO om het menu weer te
geven.
Selecteer "Serviceberichten" en
bevestig uw keuze.
Schakel " Verkeersbericht " in of uit en
bevestig uw keuze.
Het geluidsvolume van de verkeersberichten kunt u alleen instellen
tijdens de weergave van een dergelijk bericht.
U kunt de functie op elk moment in- of uitschakelen door
op de toets te drukken.
Druk tijdens een verkeersbericht op de toets wanneer u
het bericht wilt onderbreken.
06
259
C4-2_nl_Chap13b_RT6_ed01-2014
TELEFONEREN
Naar het menu "TELEFOON"
"Telefoon"
" Nummer kiezen "
" Contacten "
" Beheer contacten "
" Telefoonfuncties "
" Bluetooth-functies "
" Verbreken "
Wissel tussen het menu en de lijst (links/rechts).
of
Overzicht van de laatste
binnengekomen en uitgaande
gesprekken als er verbinding
is met de telefoon.
Druk op deze toets.
Selecteer een nummer in de lijst en bevestig uw keuze met
"OK" om een gesprek te starten.
Als u verbinding met een andere telefoon maakt, wordt
de lijst met de laatste gesprekken gewist.
Geen verbinding met een
telefoon.
Verbinding met een
telefoon.
Binnenkomend gesprek.
Uitgaand gesprek.
Bezig met
synchroniseren van
adresboek.
Communicatie met
telefoon bezig.
In de bovenbalk wordt steeds
aangegeven
06
260
C4-2_nl_Chap13b_RT6_ed01-2014
Bluetooth-telefoon koppelen
Eerste koppeling
Het koppelen van de Bluetooth-telefoon aan de handsfree-set mag
om veiligheidsredenen en vanwege het feit dat deze handeling de
volledige aandacht van de bestuurder vraagt, uitsluitend worden
uitgevoerd als de auto stilstaat.
Selecteer in het menu Bluetooth van uw telefoon
de naam "Citroën" in de lijst met gedetecteerde
apparatuur.
Druk op deze toets.
Selecteer " Bluetooth-functies " en
bevestig uw keuze.
Selecteer " Randapparatuur zoeken "
en bevestig uw keuze.
Er verschijnt een overzicht van de
apparatuur die waargenomen is. Wacht
tot de knop " Verbinden " verschijnt.
TELEFONEREN
U kunt controleren of uw telefoon compatibel is op www.citroen.nl
(Services).
Activeer de Bluetooth-functie van uw telefoon en
stel deze zo in dat de telefoon "gezien" wordt.
Snelle procedure via de telefoon
Voer een code van minimaal 4 cijfers in op de
telefoon en bevestig.
Voer dezelfde code in het systeem in,
selecteer "OK" en bevestig.
Procedure via het systeem
06
261
C4-2_nl_Chap13b_RT6_ed01-2014
Selecteer " Verbinden " en bevestig.
Het systeem stelt voor:
- het proel " Handsfree functie "
(alleen telefoon),
- het proel " Audio " (streaming:
lezen van muziekbestanden van de
telefoon),
- of beide proelen " Alle ".
Selecteer met "OK" en bevestig uw
keuze.
Accepteer een automatische verbinding met de telefoon als u wilt
dat de telefoon automatisch aangesloten wordt bij het starten van
de auto.
Het systeem kan maar één proel kiezen als de telefoon
geen extra functies heeft. U kunt allebei de proelen als
standaardinstelling kiezen.
TELEFONEREN
Kies het proel " Handsfree functie " als u geen muziek wilt
beluisteren.
De beschikbaarheid van diensten hangt af van het GSM-netwerk, de simkaart en de compatibiliteit van de gebruikte Bluetooth-apparatuur.
Controleer in de gebruiksaanwijzing van uw telefoon en informeer bij uw provider welke diensten voor u toegankelijk zijn.
Het is afhankelijk van het type telefoon of het systeem u vraagt
om toestemming voor de overdracht van uw telefoonboek.
Bij terugkomst in de auto wordt de verbinding met de laatst
aangesloten telefoon binnen ongeveer 30 seconden na het
aanzetten van het contact, automatisch weer tot stand gebracht
(Bluetooth actief en apparatuur "zichtbaar").
Om het proel van de automatische verbinding te veranderen,
moet u de koppeling met de desbetreffende telefoon ongedaan
maken en de telefoon daarna met het nieuwe proel opnieuw
koppelen.
Voer een code van minimaal 4 cijfers in op de
telefoon en bevestig.
Voer dezelfde code in het systeem in,
selecteer "OK" en bevestig.
Selecteer het gewenste apparaat in de
lijst en bevestig uw keuze.
06
262
C4-2_nl_Chap13b_RT6_ed01-2014
TELEFONEREN
Configuratie van het adresboek / synchroniseren met de telefoon
Druk op PHONE en selecteer
" Contacten beheren " en bevestig uw
keuze.
Selecteer " Nieuw contact " om een
nieuw contact op te slaan.
Selecteer " Alle contacten wissen "
om de opgeslagen contacten uit het
geheugen te verwijderen.
Selecteer " Alles importeren " om alle
contacten van de telefoon te importeren
en op te slaan.
Als een contact eenmaal geïmporteerd
is, blijft het zichtbaar, ook als u een
andere telefoon aansluit.
Selecteer " Synchronisatie-opties ":
- Geen synchronisatie: alleen de in het
geheugen van het systeem opgeslagen
contacten (altijd aanwezig).
- Contacten van telefoon weergeven:
alleen de contacten die in het
geheugen van de telefoon zijn
opgeslagen.
- Contacten van simkaart weergeven:
alleen de contacten die op de simkaart
van de telefoon zijn opgeslagen.
- Alle contacten weergeven: de
contacten die in het geheugen van
de telefoon én op de simkaart zijn
opgeslagen.
Selecteer " Status van
contactengeheugen " als u wilt weten
hoeveel contacten er in het geheugen
zijn opgeslagen en hoeveel ruimte er nog
over is.
Selecteer "Sorteren op achternaam/
voornaam" of "Sorteren op voornaam/
achternaam" om de contacten in de
gewenste volgorde weer te geven.
06
263
C4-2_nl_Chap13b_RT6_ed01-2014
Aanmaken, importeren of wissen van een contact
Druk op PHONE, selecteer dan
" Contacten " en bevestig uw keuze.
Selecteer " Zoeken ", draai vervolgens
aan de knop om in getallenvolgorde of in
alfabetische volgorde een groep contacten
te selecteren op basis van de eerder
opgeslagen gegevens en bevestig uw
keuze.
Ga naar de lijst van contacten, selecteer
het gekozen contact en bevestig uw keuze.
Selecteer " Importeren " om een contact
naar het telefoonsysteem te kopiëren.
Selecteer " Wissen " om een opgeslagen
contact uit het systeem te verwijderen.
Selecteer OK of druk op de Return-toets
om dit menu te verlaten.
Zodra het contact is geïmporteerd, wordt het Bluetooth-symbool
vervangen door het telefoon-symbool wat betekent dat het contact in
het systeem is opgeslagen.
TELEFONEREN
Contacten in het adresboek van de telefoon of op de simkaart
kunnen niet verwijderd of gewijzigd worden via de Bluetooth
verbinding.
Selecteer " Openen " om een contact
van de telefoon weer te geven of een
opgeslagen contact te wijzigen.
In dit menu " Contacten " worden contacten één voor één
geïmporteerd of verwijderd.
06
264
C4-2_nl_Chap13b_RT6_ed01-2014
TELEFONEREN
Druk 2 keer op PHONE.
Selecteer " Bellen " en bevestig uw
keuze.
Selecteer " Contacten " en bevestig uw
keuze.
Toets het nummer in op het virtuele
toetsenbord door de cijfers te selecteren
en daarna te bevestigen.
Bevestig met "OK" om het ingevoerde
telefoonnummer te bellen.
Druk op TEL of 2 keer op PHONE.
Een nieuw nummer bellen
Een contact bellen
Selecteer het gewenste contact en
bevestig uw invoer.
Als u het contact via de toets PHONE
hebt opgevraagd, selecteert u " Bellen "
en bevestigt u uw keuze.
Selecteer het nummer en bevestig uw
keuze om het bellen te starten.
Bellen
Gebruik de telefoon liever niet onder het rijden. Stop op een veilige
plaats om te bellen als u gelegenheid hebt en gebruik bij voorkeur
de toetsen op het stuur.
06
265
C4-2_nl_Chap13b_RT6_ed01-2014
TELEFONEREN
Laatste nummers bellen
Druk op TEL, selecteer " Lijst
gesprekken " en bevestig uw keuze,
Selecteer het gewenste nummer en
bevestig uw keuze.
Druk 2 keer op PHONE, selecteer en bevestig
" Telefoonfuncties " en dan " De gesprekkenlijst wissen "
als u de lijst met de laatste gesprekken wilt wissen.
Een gesprek beëindigen
Druk op PHONE en selecteer "OK" om
een gesprek te beëindigen.
U kunt ook de toets TEL even ingedrukt
houden.
U kunt ook 2 keer kort achter elkaar op
de toets TEL op het stuur drukken.
U kunt ook de toets MODE indrukken tot
het telefoonscherm verschijnt.
Druk op PHONE voor een overzicht van
de laatste gesprekken.
of
Druk vervolgens op "OK" voor het
contextmenu, selecteer " Verbreken "
en bevestig uw keuze om het gesprek te
beëindigen.
Het blijft altijd mogelijk om rechtstreeks vanaf de telefoon te
bellen. Parkeer in dat geval uit veiligheidsoverwegingen de auto.
06
266
C4-2_nl_Chap13b_RT6_ed01-2014
TELEFONEREN
Een inkomend gesprek
Als u gebeld wordt, klinkt een beltoon en verschijnt een pop-
upvenster op het scherm.
Standaard is het systeem ingesteld op
" Ja " om het gesprek aan te nemen.
Druk op "OK" om het gesprek aan te
nemen.
Selecteer " Nee " en bevestig uw keuze
om het telefoontje te weigeren.
Druk de toets TEL even in om een
gesprek aan te nemen.
Houd de toets TEL langer ingedrukt om
een gesprek te weigeren.
06
267
C4-2_nl_Chap13b_RT6_ed01-2014
TELEFONEREN
Opties tijdens een gesprek*
Druk tijdens het gesprek een paar keer
op de toets MODE om het telefoonmenu
te selecteren en druk vervolgens op
"OK" om naar het contextmenu te gaan.
Selecteer " Privé-modus " en bevestig
uw keuze om het gesprek rechtstreeks
via de telefoon te voeren.
Of selecteer " Hands-freefunctie " en
bevestig uw keuze om het gesprek via
de luidsprekers van de audio-installatie
weer te geven.
Selecteer en bevestig " In de wacht
zetten " om het gesprek in de wacht te
zetten.
Of selecteer " Gesprek hervatten " en
bevestig uw keuze om een gesprek dat
in de wacht is gezet, voort te zetten.
Selecteer " DTMF-tonen " om het
numerieke toetsenbord te kunnen
gebruiken voor het kiezen van eventuele
opties die u in een gesprek worden
aangegeven.
Selecteer " Verbreken " om het gesprek
te beëindigen.
* Afhankelijk van het type telefoon en het abonnement.
U kunt ook een conference-call met
3 deelnemers houden. Start daarvoor
eerst 2 afzonderlijke gesprekken* en
selecteer dan "Conference" in het
contextmenu dat verschijnt als u deze
toets indrukt.
Of druk deze toets even in.
06
268
C4-2_nl_Chap13b_RT6_ed01-2014
Druk twee keer op PHONE.
Selecteer " Lijst met gekoppelde
randapparatuur " en bevestig uw
keuze.
U kunt nu:
- verbinding maken met de
geselecteerde telefoon via
" Verbinden " of de verbinding
" Verbreken ",
- de koppeling met de geselecteerde
telefoon verbreken.
U kunt ook alle koppelingen tegelijk
verbreken.
TELEFONEREN
Beheer van gekoppelde telefoons
Beltonen instellen
Druk 2 keer op PHONE.
Selecteer " Telefoonfuncties " en
bevestig uw keuze.
Selecteer " Opties beltonen " en
bevestig uw keuze.
U kunt het volume en het type beltoon
instellen.
Selecteer " Bluetooth-functies ".
Selecteer "OK" en bevestig uw keuze
om de wijzigingen op te slaan.
07
269
C4-2_nl_Chap13b_RT6_ed01-2014
RADIO
Naar het menu "Radio"
"FM / DAB / AM"
"Wijzigen van frequentieband"
("FM / DAB / AM")
"Opties" ("TA, RDS, "Volgen
DAB/FM")
" Audio-instellingen "
(zie hoofdstuk)
" Radiolijst updaten "
Lijst met zenders in
alfabetische volgorde.
Druk op 5of 6of gebruik het draaiknopje om de vorige
of volgende zender van de lijst te kiezen.
Dit overzicht verschijnt ook als u de toets LIST op het
stuurwiel indrukt.
Wissel tussen het menu en de lijst (links/rechts).
of
Houd LIST even ingedrukt om
het overzicht van zenders te
verversen.
Druk op RADIO.
07
270
C4-2_nl_Chap13b_RT6_ed01-2014
RADIO
Alfabetisch
Druk op RADIO of LIST, kies de
gewenste zender en bevestig uw keuze.
Automatisch zoeken
Druk op 7of8 om automatisch naar
lagere of hogere frequenties te zoeken.
Of draai het knopje van de bediening op
het stuur.
Handmatig zoeken
Druk op 5of 6om stapsgewijs naar
een andere frequentie te zoeken.
Selecteren van een zender
Er kunnen storingen in de ontvangst optreden door obstakels in de omgeving (bergen, gebouwen, tunnels, parkeergarages, enz.), ook als de
RDS-functie is ingeschakeld. Dit is een normaal verschijnsel en heeft niets te maken met een storing in de autoradio.
De kwaliteit van de ontvangst wordt aangegeven door
het aantal actieve golven in dit symbool.
Druk op RADIO of druk op "OK" om het
contextmenu weer te geven.
Veranderen van frequentieband
Selecteer "Veranderen van
frequentieband".
Selecteer " FM / DAB / AM " en bevestig
uw keuze.
07
271
C4-2_nl_Chap13b_RT6_ed01-2014
Druk op een van de toetsen van het
numerieke toetsenbord om de onder
dat nummer opgeslagen zender op te
vragen.
Of druk en draai aan het knopje op het
stuur.
Een zender opslaan
Houd, nadat u een zender hebt
geselecteerd, een van de toetsen van
het numerieke toetsenbord gedurende
2 seconden ingedrukt om deze zender
op te slaan in het geheugen.
Er klinkt een piepje ter bevestiging.
Druk op RADIO.
RDS inschakelen / uitschakelen
Als de RDS-functie is ingeschakeld, zoekt de radio steeds naar
de sterkste frequentie van een zender, zodat u ernaar kunt blijven
luisteren zonder dat u zelf de frequentie hoeft te wijzigen. Sommige
RDS-zenders zijn echter niet in het hele land te ontvangen, omdat
de frequenties van de zender niet het hele land dekken. Dit
verklaart dat de zender tijdens het rijden kan wegvallen.
Selecteer " Opties " en bevestig uw
keuze.
Schakel "RDS-volgsysteem" in of uit en
bevestig uw keuze.
RADIO
07
272
C4-2_nl_Chap13b_RT6_ed01-2014
Weergave van de opties:
grijs indien actief maar niet
beschikbaar,
wit indien actief en beschikbaar.
Weergave van de naam en het
nummer van de beluisterde
"multiplex" (ook wel "bundel"
genoemd).
Opgeslagen radiozender, toetsen
1 t/m 6
Kort indrukken: selecteren van de
opgeslagen radiozender.
Lang indrukken: opslaan van een
radiozender.
Weergave van de "Radiotekst" van
de beluisterde radiozender.
Weergave van de "DAB"- of
"DAB (FM)"-band.
Weergave van de naam
van de radiozender
waarop is afgestemd.
Geeft de kwaliteit van het
signaal op de beluisterde band
weer.
Als de beluisterde "DAB"-zender
niet in "FM" beschikbaar is,
wordt de optie "DAB FM" grijs
weergegeven.
Eventueel uitgezonden
programmatype van de
radiozender.
Met de optie "Videomodus" kan het
beeld worden vergroot.
RADIO
07
273
C4-2_nl_Chap13b_RT6_ed01-2014
RADIO
Druk op " RADIO ".
DAB (Digital Audio Broadcasting)
Digitale radio
Digitale radio zorgt voor een betere geluidskwaliteit en biedt de
mogelijkheid grasche informatie weer te geven met actualiteiten
van de geselecteerde radiozender, wanneer u "Videomodus" hebt
geselecteerd onder "Voorkeursinstellingen radio" (Opties).
Via "multiplex/bundel" hebt u de keuze uit een aantal radiozenders
die in alfabetische volgorde zijn gerangschikt.
Selecteer "Golfbereik wijzigen" en bevestig.
Selecteer "DAB" en bevestig.
Digitale radio - Volgsysteem digitale
zender DAB/FM
Het "DAB" dekt niet het hele land.
Het "Volgsysteem digitale zender / FM" biedt de mogelijkheid om
bij slechte ontvangst van het digitale signaal automatisch over te
schakelen op de analoge radio "FM" (indien beschikbaar) zodat u
naar uw favoriete zender kunt blijven luisteren.
Wijzigen van een zender binnen dezelfde "multiplex/
bundel".
Handmatig zoeken naar "multiplex/bundel".
Druk op " RADIO ".
Selecteer " Opties " en bevestig.
Selecteer " FM/DAB " en bevestig.
Na het inschakelen van het "Volgsysteem digitale zender / FM" kan
het enkele seconden duren voordat het systeem overschakelt op de
analoge radio "FM" en kan het volume veranderen.
De weergave van de band "DAB" verandert in "DAB (FM)".
Zodra het digitale signaal weer stabiel genoeg is, schakelt de radio
automatisch weer over op digitale ontvangst "DAB".
Als de beluisterde "DAB"-zender niet beschikbaar is in "FM" (optie
" DAB/FM " grijs weergegeven), of als het "Volgsysteem digitale
zender / FM" niet is ingeschakeld, zal het geluid wegvallen als de
ontvangst van het digitale signaal slecht wordt.
08
274
C4-2_nl_Chap13b_RT6_ed01-2014
MULTIMEDIASPELERS
Naar het menu "MUZIEK-MEDIA"
" MEDIA "
"Wisselen van Media"
" USB-medium uitwerpen " (als
USB is aangesloten)
" Afspeelmodus " (" Normaal ",
" Willekeurig ", " Willekeurig op
elk medium ", " Herhalen ")
" Audio-instellingen " (zie het
desbetreffende hoofdstuk)
" AUX-ingang inschakelen/
uitschakelen "
Overzicht van de actuele
media.
Deze lijst verschijnt ook als u op toets LIST van
de bediening op het stuur drukt.
Wisselen van de lijst in het menu (links/rechts).
of
Druk op MUSIC.
08
275
C4-2_nl_Chap13b_RT6_ed01-2014
MULTIMEDIASPELERS
CD, MP3-CD, USB-speler
De autoradio speelt bestanden met de extensie "wma, .aac, .ac,
.ogg, .mp3" met een bitrate van 32 kbps tot 320 kbps af.
Ook bestanden met een VBR (Variable Bit Rate) kunnen worden
afgespeeld.
Geluidsbestanden met een andere extensie (.mp4, .m3u, ...) kunnen
niet worden afgespeeld.
WMA-bestanden moeten van het type WMA9 Standaard zijn.
De bemonsteringsfrequenties (sampling rates) zijn hoger dan 32 kHz.
Gebruik voor bestandsnamen maximaal 20 karakters en vermijd
speciale tekens (bijv.: " ", ?, ù) om problemen met het afspelen of de
weergave te voorkomen.
Selecteer bij het branden van een CD-R of CD-RW de standaard
ISO 9660 niveau 1, 2 of bij voorkeur Joliet om deze te kunnen
afspelen.
Als de CD in een ander formaat (udf,...) is gebrand, kan het zijn dat
deze niet goed wordt afgespeeld.
Het is raadzaam voor één CD niet meer dan één standaard voor het
branden te gebruiken. Stel de laagst mogelijke snelheid in (maximaal
4 x) voor een optimale geluidskwaliteit.
Voor het branden van een multisessie-CD is het raadzaam de
standaard Joliet te gebruiken.
Informatie en adviezen
Het systeem is geschikt voor externe geluidsdragers
(USB of iPod via USB-kabel - niet meegeleverd).
Indien een USB-stick die verscheidene partities bevat
wordt aangesloten op het systeem, wordt alleen de
eerste partitie herkend.
U kunt deze apparatuur bedienen via de audio-
installatie van de auto.
Het aantal tracks is beperkt tot een maximum van
2000, 999 tracks per map.
Als het stroomverbruik op de USB-poort boven
de 500 mA uitkomt, wordt het systeem in de
beschermmodus geschakeld en uitgezet.
Andere randapparatuur, die bij het aansluiten niet door
het systeem wordt herkend, moet met een kabel (niet
meegeleverd) op de Jack-plug worden aangesloten.
Gebruik uitsluitend USB-sticks met het bestandssysteem FAT32 (File
Allocation Table).
Als tegelijkertijd een Apple
®
-speler en een USB-stick zijn aangesloten,
werkt het systeem niet.
Gebruik voor een goede werking bij voorkeur originele Apple
®
USB-
kabels.
08
276
C4-2_nl_Chap13b_RT6_ed01-2014
MULTIMEDIASPELERS
Audiobronnen
Plaats de CD in de speler, steek de USB-stick in de
USB-poort of sluit de USB-apparatuur via een kabel
(niet meegeleverd) op de USB-poort aan.
Het systeem maakt gebruik van afspeellijsten (in
het tijdelijke geheugen). Het maken van deze lijsten
kan enkele seconden of soms enkele minuten
duren nadat het apparaat voor de eerste keer is
aangesloten.
Het verwijderen van alle andere dan
muziekbestanden en het verminderen van het
aantal afspeellijsten zal het aanmaken van deze
afspeellijsten versnellen.
De afspeellijsten worden iedere keer na het
opnieuw aanzetten van het contact of het aansluiten
van een USB-stick vernieuwd. De autoradio slaat
de lijsten echter wel op en als ze niet zijn gewijzigd,
is de laadtijd korter.
Het afspelen volgt na een korte tijd, afhankelijk van
de capaciteit van de USB-stick.
Geluidsbron kiezen
Via de toets SOURCE op het stuur kunt u van de ene naar de
andere geluidsbron overschakelen.
"CD/CD MP3"
"USB, IPod"
"AUX""STREAMING"
"RADIO"
Druk op MUSIC voor het menu " MEDIA ".
Selecteer " Volgende medium " en
bevestig uw keuze.
Herhaal deze handelingen tot u de gewenste geluidsbron
tegenkomt (de radio kan geselecteerd worden met SOURCE of
RADIO).
08
/
/
/ /
/ /
/
/
+ /
277
C4-2_nl_Chap13b_RT6_ed01-2014
Een track selecteren
MULTIMEDIASPELERS
Vorige track.
Volgende track.
Vorige afspeellijst.
Volgende afspeellijst.
Snel vooruit.
Snel achteruit.
Pauze: SRC even ingedrukt houden.
MUSIC: Overzicht van tracks en
afspeellijsten op USB of CD
Omhoog en omlaag in de lijst.
Bevestigen, verder in de menustructuur.
Terug in de menustructuur.
Even
ingedrukt
houden
Even
ingedrukt
houden
08
278
C4-2_nl_Chap13b_RT6_ed01-2014
Streaming audio
Streaming audio biedt de mogelijkheid om muziekbestanden op de
telefoon via de audio-installatie in de auto af te spelen.
Maak een verbinding met de telefoon: zie het hoofdstuk
"TELEFONEREN".
Kies het proel " Audio " of " Alle ".
Als de weergave niet automatisch begint, kan het zijn dat u de
audioweergave moet starten via de telefoon.
Het bedienen is mogelijk via de randapparatuur of met de toetsen van
de autoradio.
Als de streaming audio eenmaal is gestart, wordt uw telefoon als een
geluidsbron beschouwd.
Wij adviseren de functie " Herhalen " voor Bluetooth-apparatuur in te
schakelen.
MULTIMEDIASPELERS
APPLE
®
-speler aansluiten
Sluit een Apple
®
-speler met behulp van een geschikte kabel (niet
meegeleverd) aan op de USB-aansluiting.
Het afspelen begint automatisch.
De bediening gebeurt via de audio-installatie in de auto.
De beschikbare indeling is die van het aangesloten apparaat
(artiesten / albums / genres / playlists / audiobooks / podcasts).
De standaardindeling is de indeling per artiest. Om dit te veranderen
moet u terug naar het eerste niveau in de structuur om vervolgens
een andere indeling te selecteren (bijvoorbeeld playlists). Bevestig uw
keuze voordat u in de structuur weer afzakt naar de gewenste track.
De modus "Shufe tracks" bij de iPod
®
correspondeert met de modus
"Random" bij de autoradio.
De modus "Shufe album" bij de iPod
®
correspondeert met de modus
"Random all" bij de autoradio.
De modus "Shufe tracks" wordt standaard weergegeven bij
aansluiten van het apparaat.
De softwareversie van de autoradio kan incompatibel zijn met de
generatie van uw Apple
®
-speler.
08
279
C4-2_nl_Chap13b_RT6_ed01-2014
MULTIMEDIASPELERS
AUX-ingang gebruiken
Audiokabel (JACK/USB) niet meegeleverd
Sluit het externe apparaat (MP3-/WMA-speler) met een geschikte
audiokabel aan op de AUX-ingang (JACK of USB).
Druk op MUSIC voor weergave van het
menu " MUSIC ".
Selecteer "AUX-ingang inschakelen/
uitschakelen" en bevestig uw keuze.
Stel eerst het volume van het externe
apparaat in (luid). Regel daarna het
volume van de audio-installatie in de
auto.
De bediening gebeurt via het externe apparaat.
09
280
C4-2_nl_Chap13b_RT6_ed01-2014
AUDIO-INSTELLINGEN
Deze zijn op te vragen met de toets
MUSIC op het bedieningspaneel of door
de toets RADIO (afhankelijk van de
geluidsbron) even ingedrukt te houden.
- " Klankkleur " (6 verschillende opties)
- " Bassen "
- " Hoge tonen "
- " Loudness " (In-/uitschakelen)
- "Verdeling" (" Bestuurder ", " Alle passagiers ")
- " Balans " (Links/Rechts)
- " Fader " (Voor/Achter)
- " Autom. volume " afhankelijk van de rijsnelheid
(In-/uitschakelen)
De verdeling van het geluid (of de ruimtelijke verdeling dankzij het
Arkamys
©
-systeem) in de auto is belangrijk voor de kwaliteit van de
weergave en kan worden afgestemd op het aantal inzittenden.
Geïntegreerd audiosysteem: Sound Staging van Arkamys
©
.
Dankzij het Sound Staging-systeem krijgen de bestuurder en de
passagiers het gevoel bij een live-uitvoering aanwezig te zijn: het geluid lijkt
van voren te komen en omgeeft de inzittenden volledig.
Deze nieuwe ervaring wordt mogelijk gemaakt door de software van de
autoradio die de digitale signalen van de mediaspelers (radio, CD, MP3, ...)
bewerkt zonder dat de instellingen van de luidsprekers veranderd hoeven
te worden. Bij de bewerking van de signalen wordt rekening gehouden met
de vorm van het interieur, zodat de muziek optimaal wordt weergegeven.
De Arkamys
©
-software in uw autoradio bewerkt het digitale signaal van
alle mediaspelers (autoradio, CD, MP3, enz.) waardoor een natuurlijke
geluidsweergave wordt verkregen, waarbij het geluid van voren, ter
hoogte van de voorruit, lijkt te komen waardoor zowel stemmen als
muziekinstrumenten optimaal tot hun recht komen.
De (Klankkleur, Bassen, Hoge tonen en Loudness) zijn voor elke
geluidsbron apart in te stellen.
De instellingen van de verdeling van het geluid en de balans zijn voor
alle geluidsbronnen gelijk.
10
281
C4-2_nl_Chap13b_RT6_ed01-2014
CONFIGURATIE
Druk op SETUP voor het menu
" Conguratie ".
Selecteer " Kies de kleur " en bevestig
uw keuze om de weergave van de
kleuren en de kaart op het scherm in te
stellen:
- stand "Dag",
- stand "Nacht",
- automatische dag/nacht-stand,
op basis van het branden van de
verlichting.
Selecteer " Lichtsterkte instellen " en
bevestig uw keuze om de lichtsterkte in
te stellen.
Druk op "OK" om de wijzigingen op te
slaan.
De instellingen voor dag en nacht zijn
onafhankelijk van elkaar.
Selecteer " Conguratie weergave "
en bevestig uw keuze.
Weergave instellen
11
282
C4-2_nl_Chap13b_RT6_ed01-2014
MENUSTRUCTUREN DISPLAY(S)
MENU "Navigatie"
Adres invoeren
Bestemming kiezen
Index
GPS-coördinaten
Etappes en route
Een etappe toevoegen
Adres invoeren
Index
Laatste bestemmingen
Etappes Ordenen / Wissen
Alternatieve route
Gekozen bestemming
Opties
Deniëren rekencriteria
Laatste bestemmingen wissen
Kaartbeheer
Oriëntering van de kaart
BASISFUNCTIE
Keuze A1
Keuze A11
Keuze A
Keuze B...
Gegevens van de kaart
De kaart verplaatsen
Cartograe en update
Beschrijving van bestand met risicogebieden
Navigatie stoppen/hervatten
1
2
3
1
3
3
2
2
2
2
1
3
1
1
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
1
1
Risicozones instellen
2
Snelste route
2
Kortste route
Afstand / Tijd
Met tolwegen
2
2
2
Met veerpont
2
Verkeersinformatie
2
Instellen gesproken berichten
Snelste route
Kortste route
3
3
2
Afstand / Tijd
Met tolwegen
3
3
Met veerboot
Verkeersinformatie
3
3
3
3
3
Op noorden georiënteerd
Op auto georiënteerd
Perspectief
11
283
C4-2_nl_Chap13b_RT6_ed01-2014
MENUSTRUCTUREN DISPLAY(S)
TMC-zender kiezen
TMC automatisch volgen
TMC handmatig volgen
Lijst van TMC-zenders
Verkeersinformatie aan/uit
MENU
"VERKEERSINFORMATIE"
Geografisch filter
Bewaar alle berichten
Bewaar de berichten
Rondom de auto
Op de route
1
2
2
2
1
2
2
3
3
1
Nummer kiezen
Contacten
Bellen
Openen
Importeren
MENU "TELEFOON"
1
2
2
2
1
2
2
2
2
1
2
3
3
3
2
2
2
1
1
1
3
3
3
2
3
2
2
3
Lijst met gekoppelde randapparatuur
Verbinden
Verbreken
Wissen
Alles wis.
Staat van de contacten
Telefoonfuncties
Opties beltonen
De gesprekkenlijst wissen
Bluetooth-functies
Randapparatuur zoeken
Naam van radiotelefoon wijzigen
Verbreken
Alle contacten weergeven
Zoeken
Beheer contacten
Nieuwe contact
Alle contacten wissen
Alles importeren
Synchronisatie-opties
Contacten van telefoon weergeven
Geen synchronisatie
Contacten van SIM-kaart weergeven
2
2
Wissen
Annuleren
2
Sorteren op voornaam/achternaam
3
Annuleren
11
284
C4-2_nl_Chap13b_RT6_ed01-2014
MENUSTRUCTUREN DISPLAY(S)
1
1
1
1
2
2
2
2
3
3
2
2
2
1
MENU "MUSIC"
Veranderen van medium
Afspeelmodus
Audio-instellingen
AUX-ingang inschakelen/
uitschakelen
Alle passagiers
Balans L-R
Balans V-A
Autom. volume
Zenderlijst updaten
Lage tonen
Hoge tonen
Volume
Verdeling
Bestuurder
1
2
2
1
1
3
3
3
3
3
3
2
Omgeving
MENU "RADIO"
Veranderen van frequentieband
Opties
DAB
AM
Audio-instellingen
Geen
Klassiek
Jazz
Rock
Techno
Spraak
2
2
2
2
2
2
2
2
USB/iPod
Willekeurig op hele medium
AUX
Herhalen
CD
Normaal
BT Streaming
Willekeurig
2
FM
3
Ingeschakeld / Uitgeschakeld
3
Ingeschakeld / Uitgeschakeld
2
2
Volgen RDS
FM/DAB
11
285
C4-2_nl_Chap13b_RT6_ed01-2014
MENUSTRUCTUREN DISPLAY(S)
* De parameters zijn afhankelijk van de uitvoering van de auto.
2
3
3
1
4
2
2
1
4
4
2
2
Nachtstand
Dag/Nacht auto
Lichtsterkte instellen
Datum en tijd instellen
MENU "SETUP"
Instellingen weergave
Kies de kleur
Harmonie
Cartograe
Dagstand
Gesproken berichten
instellen
Volume van de instructies
Mannenstem kiezen/Vrouwenstem kiezen
2
Eenheden kiezen
1
Parameters auto*
2
Logboek waarschuwingen
1
Boordcomputer
2
Status van functies
2
Français
1
Taalkeuze
2
English
2
Italiano
2
Portuguese
2
Español
2
Deutsch
2
Nederlands
2
2
Türkçe
Cestina
2
2
Polski
Hrvatski
2
2
Русский
Magyar
286
C4-2_nl_Chap13b_RT6_ed01-2014
VEELGESTELDE VRAGEN
In de volgende tabel vindt u de antwoorden op de meest gestelde vragen over uw radio.
VRAAG ANTWOORD OPLOSSING
De route wordt niet
berekend.
De criteria kunnen tegenstrijdig zijn met de huidige plaatsbepaling (bijv.
geen tolwegen terwijl de auto zich op een autosnelweg met tol bevindt).
Controleer de criteria in het Menu "Navigatie"\"Opt
ies"\"Rekencriteria deniëren".
Ik kan mijn postcode niet
invoeren.
Dit systeem werkt met postcodes van maximaal 7 karakters.
De POI's worden niet
aangegeven.
De POI's zijn niet geselecteerd. Selecteer de POI's in de lijst met POI's.
Het geluidssignaal van
de "Risicogebieden"
functioneert niet.
Het geluidssignaal is niet geactiveerd. Activeer het geluidssignaal in het menu
"Navigatie"\"Opties"\"Risicogebieden instellen".
Het systeem stelt bij
belemmeringen geen
alternatieve routes voor.
Er wordt geen rekening gehouden met de actuele verkeersinformatie. Selecteer de functie "Verkeersinformatie" in het
overzicht met criteria.
Ontvangst van een
melding van een
"Risicogebied" dat niet op
mijn route ligt.
Het systeem meldt alle "Risicogebieden" die zich buiten de route in
een bepaalde zone rondom de auto bevinden. Hierdoor worden ook
"Risicogebieden" gesignaleerd die zich op nabij gelegen routes of op
parallelbanen bevinden.
Zoom in op de kaart om de exacte positie van het
"Risicogebied" te kunnen bepalen. Selecteer "Op
de route" om de waarschuwingen buiten de route
uit te schakelen of om de tijdsduur tussen het
moment van de melding en het passeren van het
risicogebied te verkorten.
287
C4-2_nl_Chap13b_RT6_ed01-2014
VEELGESTELDE VRAGEN
VRAAG ANTWOORD OPLOSSING
Sommige les op de
route worden niet direct
gemeld.
Bij het opstarten heeft het systeem enkele minuten nodig om de
verkeersinformatie te ontvangen.
Wacht tot de verkeersinformatie goed wordt
ontvangen (weergave van de icoontjes van de
verkeersinformatie op de kaart).
Het lter is te krap ingesteld. Verander de instellingen via "Geograsch lter".
In bepaalde landen is alleen voor de hoofdwegen (autosnelwegen...)
verkeersinformatie beschikbaar.
Dit is een normaal verschijnsel. Het systeem is
afhankelijk van de beschikbare verkeersinformatie.
De hoogte wordt niet
weergegeven.
Bij het opstarten kan de initialisatie van het GPS tot 3 minuten duren
voordat er meer dan 4 satellieten correct worden ontvangen.
Wacht tot het systeem volledig is opgestart.
Controleer of het GPS van ten minste 4 satellieten
een signaal ontvangt (druk lang op de toets
SETUP, selecteer vervolgens "GPS-bereik").
De kwaliteit van de GPS-ontvangst kan worden beïnvloed door de
omgeving (tunnel...) en het weer.
Dit is een normaal verschijnsel. De werking van
het systeem is afhankelijk van de ontvangst van
het GPS-signaal.
Het lukt me niet om mijn
Bluetooth-telefoon te
koppelen.
Het is mogelijk dat de Bluetooth-functie van de telefoon is uitgeschakeld
of dat uw telefoon niet zichtbaar is voor het systeem.
- Controleer of de Bluetooth-functie van uw
telefoon is ingeschakeld.
- Controleer bij de instellingen van uw telefoon
of deze op "Vind mij" staat.
De Bluetooth-telefoon is niet compatibel met het systeem. U kunt controleren of uw telefoon compatibel is op
www.citroen.nl (Services).
Het signaal van de
aangesloten Bluetooth-
telefoon is niet hoorbaar.
Het geluid is afhankelijk van zowel het systeem als de telefoon. Verhoog het volume van de radio eventueel tot het
maximum en verhoog het geluidsniveau van de
telefoon indien nodig.
Het geluid wordt verstoord door omgevingsgeluiden. Beperk het omgevingsgeluid (ramen sluiten,
aanjager lager zetten, snelheid verminderen enz.).
288
C4-2_nl_Chap13b_RT6_ed01-2014
VEELGESTELDE VRAGEN
VRAAG ANTWOORD OPLOSSING
Sommige contacten
komen dubbel voor in
de lijst.
Bij het synchroniseren worden de contacten op de simkaart en/of die
in het geheugen van de telefoon overgenomen. Als beide geheugens
worden gesynchroniseerd kan het voorkomen dat sommige contacten
dubbel worden overgenomen.
Kies "Contacten van simkaart weergeven" of
"Contacten van telefoon weergeven".
De contacten worden niet
in alfabetische volgorde
weergegeven.
Sommige telefoons hebben speciale weergave-opties. Afhankelijk van
de instellingen kunnen contacten in een bepaalde volgorde worden
overgenomen.
Verander de instellingen voor de weergave van
contacten in de telefoon.
Het systeem ontvangt
geen SMS-berichten.
De Bluetooth-functie stuurt geen SMS-berichten door naar het systeem.
De CD wordt steeds
uitgeworpen of kan niet
worden afgespeeld door
de CD-speler.
De CD is ondersteboven in de speler geplaatst, kan niet worden gelezen,
bevat geen audiobestanden of bevat audiobestanden die niet door de
autoradio gelezen kunnen worden.
- Controleer of de CD op de juiste wijze in de
speler is geplaatst.
- Controleer de staat van de CD: de CD kan
niet worden gelezen als deze te veel is
beschadigd.
- Controleer de inhoud van de CD als deze zelf
is gebrand: raadpleeg de informatie en tips in
de rubriek "MULTIMEDIASPELERS".
- De CD-speler van de autoradio kan geen
DVD's afspelen.
- De kwaliteit van sommige zelfgebrande CD's
is onvoldoende om deze door de autoradio te
laten afspelen.
De gebrande CD is niet compatibel met de CD-speler (udf, ...).
De CD is voorzien van een beveiligingssysteem dat niet door de audio-
installatie wordt herkend.
Na het laden van een CD
of het aansluiten van een
USB-stick moet u enige
tijd wachten.
Bij het plaatsen van een nieuwe gegevensdrager leest het systeem een
aantal gegevens uit (index, titel, artiest, enz.). Dit kan enkele seconden
tot enkele minuten duren.
Dit is een normaal verschijnsel.
De CD-speler levert een
slechte geluidskwaliteit.
De gebruikte CD is gekrast of van slechte kwaliteit. Gebruik alleen CD's van goede kwaliteit en berg
ze zorgvuldig op.
De audio-instellingen (bassen, hoge tonen, klankkleur) zijn niet op de
CD-speler afgestemd.
Zet het niveau van de bassen of de hoge tonen op
0 en kies geen klankkleur.
289
C4-2_nl_Chap13b_RT6_ed01-2014
VEELGESTELDE VRAGEN
VRAAG ANTWOORD OPLOSSING
Soms wordt de informatie
tijdens de weergave van
een mediaspeler niet
correct weergegeven.
Het audiosysteem kan sommige karakters niet lezen. Gebruik standaard karakters voor de benaming
van nummers en afspeellijsten.
Bij streaming audio start
het lezen van bestanden
niet.
De aangesloten randapparatuur biedt geen mogelijkheid om het lezen
automatisch te starten.
Start het afspelen via de aangesloten
randapparatuur.
De namen van de
nummers en de speelduur
verschijnen niet op het
scherm bij streaming audio.
De Bluetooth-verbinding biedt deze mogelijkheid niet.
De ontvangstkwaliteit
van de beluisterde
radiozender neemt
geleidelijk af of de
voorkeuzezenders
kunnen niet worden
ontvangen (geen
geluid, 87,5 Mhz wordt
weergegeven...).
De auto bevindt zich te ver van de zender van het beluisterde radiostation
of er bevindt zich geen zender in het gebied waarin de auto zich bevindt.
Activeer de functie "RDS" via het snelmenu om
het systeem te laten controleren of er een sterkere
zender in het gebied aanwezig is.
De omgeving waarin u rijdt (bergen, hoge gebouwen, bruggen, tunnels enz.)
kan leiden tot een slechte ontvangst, ook als de RDS-functie is ingeschakeld.
Dit is een normaal verschijnsel en heeft niets te
maken met een storing in de radio.
De antenne is niet aanwezig of beschadigd (bijvoorbeeld in een wasstraat
of een parkeergarage).
Laat de antenne controleren door het CITROËN-
netwerk.
Ik kan sommige
opgeslagen zenders uit
de lijst niet ontvangen.
De zender wordt niet meer ontvangen of de naam van de zender in de
lijst is veranderd.
Sommige zenders sturen in plaats van een naam andere informatie mee
(titel van het actuele nummer enz.).
Het systeem beschouwt deze informatie als de naam van de zender.
De naam van de zender
verandert.
290
C4-2_nl_Chap13b_RT6_ed01-2014
VEELGESTELDE VRAGEN
VRAAG ANTWOORD OPLOSSING
Na het instellen van de
bassen en hoge tonen is
de geluidssfeer niet meer
geselecteerd.
De geluidssfeer is gekoppeld aan een specieke instelling van de bassen
en hoge tonen.
Wijzig de instelling van de bassen en de hoge
tonen of selecteer een geluidssfeer om de
gewenste geluidskwaliteit te verkrijgen.
Na het selecteren van
een geluidssfeer zijn de
instellingen van de bassen en
hoge tonen verloren gegaan.
Na het veranderen van
de balans is de gekozen
geluidsverdeling "Bestuurder"
of "Alle inzittenden" niet meer
geselecteerd.
De geluidsverdeling "Bestuurder" is gekoppeld aan een specieke
instelling van de balans.
Na het veranderen van de
geluidsverdeling "Bestuurder"
of "Alle inzittenden" zijn de
instellingen van de balans
verloren gegaan.
Er is een verschil in
geluidskwaliteit tussen
de verschillende
geluidsbronnen (radio,
CD...).
Voor een optimaal luistergenot kunt u de audio-instellingen (Volume,
Bassen, Hoge tonen, Klankkleur, Loudness) voor elke geluidsbron
afzonderlijk instellen. Hierdoor kunnen bij het selecteren van een andere
geluidsbron (radio, CD...) verschillen in de geluidskwaliteit hoorbaar zijn.
Controleer of de audio-instellingen (Volume,
Bassen, Hoge tonen, Klankkleur, Loudness) zijn
afgestemd op de verschillende geluidsbronnen.
Het is raadzaam de AUDIO-functies (Bassen,
Hoge tonen, Fader, Balans) in de middelste stand
te zetten, de klankkleur "Lineair" te selecteren
en de functie Loudness AAN te zetten als de
CD-speler is geselecteerd en UIT te zetten als de
radio is geselecteerd.
291
C4-2_nl_Chap13b_RT6_ed01-2014
VEELGESTELDE VRAGEN
VRAAG ANTWOORD OPLOSSING
Na het afzetten van
de motor wordt het
systeem na enkele
minuten automatisch
uitgeschakeld.
Als de motor is afgezet, blijft het systeem nog werken zolang de
laadtoestand van de accu dat toestaat.
Het uitschakelen is normaal: de eco-mode wordt automatisch geactiveerd
om te voorkomen dat de accu van de auto zo ver ontladen raakt dat de
motor niet meer kan worden gestart (zie de rubriek "Eco-mode").
Start de motor om de accu op te laden.
Het afspelen van de
muziek op mijn USB-
stick begint pas na lang
wachten (ongeveer 2 tot
3 minuten).
Door bepaalde bestanden die standaard op een USB-stick kunnen staan
kan het erg lang duren tot de muziek op de USB-stick wordt afgespeeld
(tot 10 keer de fabrieksopgave).
Wis de bestanden die standaard op de USB-stick
staan en beperk het aantal submappen in de
mappenstructuur van de USB-stick.
Als ik met mijn iPhone
verbinding maak met de
telefoonfunctie en ik hem
gelijktijdig op de USB-
poort aansluit, kan ik de
muziekbestanden niet
afspelen.
Als de iPhone automatisch verbinding maakt met de telefoonfunctie,
forceert deze de streamingfunctie. De streamingfunctie krijgt voorrang
boven de USB-functie die daardoor niet gebruikt kan worden. Bij
apparatuur van Apple
®
wordt in dat geval een gedeelte van de track niet
afgespeeld.
Koppel de USB-aansluiting los en sluit deze weer
aan (de USB-functie krijgt dan voorrang boven de
streamingfunctie).
292
C4-2_nl_Chap13b_RT6_ed01-2014
293
C4-2_nl_Chap13c_RD5_ed01-2014
Het systeem is zodanig gecodeerd dat het alleen in uw
auto werkt.
AUDIO-INSTALLATIE/BLUETOOTH
Om veiligheidsredenen mag de bestuurder handelingen
die zijn volledige aandacht vragen uitsluitend uitvoeren
bij stilstaande auto.
Enkele minuten na het afzetten van de motor kan de
autoradio zichzelf uitschakelen om te voorkomen dat de
accu ontladen raakt.
INHOUD
01 Basisfuncties
02 Bediening op het stuurwiel
03 Hoofdmenu
04 Audio
05 Telefoon
06 Audio-instellingen
07 Menustructuur display
Veelgestelde vragen
blz.
blz.
blz.
blz.
blz.
blz.
blz.
blz.
294
295
296
297
309
317
319
322
01
294
C4-2_nl_Chap13c_RD5_ed01-2014
Automatisch zoeken naar zenders in
aopende/oplopende volgorde.
Selecteren van het vorige/volgende
nummer van de CD, USB, Streaming
audio.
Navigeren in een lijst.
Weergave van de lijst met
ontvangen radiozenders,
nummers of CD/MP3-
speellijsten.
Lang indrukken: ordenen van
MP3-/WMA-bestanden /
bijwerken van de lijst met
ontvangen radiozenders.
Annuleren van de
bewerking.
Omhoog in de
menustructuur (menu of
afspeellijst).
Aan/uit.
Kiezen van de golfbanden
FM / DAB / AM*.
Selecteren van een
opgeslagen voorkeuzezender.
Lang indrukken: opslaan
van een zender als
voorkeuzezender.
Selecteren van de
weergave op het display:
Volledig scherm: Audio (of
telefoon als er een gesprek
gaande is)/
Verkleind scherm: Audio
(of telefoon als er een
gesprek gaande is) - Tijd
of Boordcomputer.
Lang indrukken: scherm uit
(DARK).
Instellen van de audio-
opties:
klankkleur, hoge tonen,
bassen, loudness,
geluidsverdeling, balans
links/rechts, voor/achter,
snelheidsafhankelijke
volumeregeling.
Toegang tot het
hoofdmenu.
Functie TA
verkeersinformatie)
aan/uit.
Lang indrukken:
toegang tot de soort
informatie.
Selecteren van de
geluidsbron:
Radio, CD, AUX, USB,
Streaming.
Aannemen van een
inkomende oproep.
Bevestigen of weergave
van het snelmenu.
Stapsgewijs zoeken naar een
radiozender met een lagere/hogere
frequentie.
Selecteren van de vorige/volgende
MP3-afspeellijst.
Selecteren van de vorige/volgende
map/muziekstijl/artiest/playlist van het
USB-apparaat.
Navigeren in een lijst.
Volumeregeling.
BASISFUNCTIES
* Afhankelijk van het model.
02
295
C4-2_nl_Chap13c_RD5_ed01-2014
STUURKOLOMSCHAKELAARS
- Kort indrukken:
Multimediabron veranderen.
Een binnenkomend gesprek aannemen.
Huidig gesprek: toegang tot het menu telefoon (Ophangen, privémodus,
handsfree).
- Even ingedrukt houden:
Een binnenkomend gesprek weigeren
Een gesprek beëindigen.
Als er geen gesprek is: toegang tot het menu telefoon (Nummer kiezen,
Contacten, Logboek gesprekken, Voicemail).
- Draaien.
Radio : automatisch zoeken naar vorige/volgende zender.
Media : vorige/volgende nummer.
- Indrukken : bevestigen.
- Kort indrukken:
Radio : overzicht van zenders.
Média : overzicht van nummers.
- Even ingedrukt houden : lijst met opgeslagen zenders vernieuwen.
- Volume versterken.
- Volume verminderen.
- Kort indrukken: Multimediabron veranderen.
- Even ingedrukt houden: geluid onderbreken / herstellen.
- Draaien:
Radio: automatisch zoeken naar vorige/volgende zender.
Media: vorige/volgende nummer.
- Indrukken: bevestigen.
- Kort indrukken:
Radio: overzicht van zenders.
Media: overzicht van nummers.
- Even ingedrukt houden: lijst met opgeslagen zenders vernieuwen.
- Volume versterken.
- Volume verminderen.
Autoradio
Autoradio / Bluetooth telefoon
03
296
C4-2_nl_Chap13c_RD5_ed01-2014
" Multimedia ": Parameters media,
Radio-instellingen.
" Boordcomputer ": Logboek
waarschuwIngsmeldingen.
Raadpleeg voor een compleet
overzicht van de beschikbare
menu's de rubriek "Menustructuur
display".
" Bluetooth-verbinding ":
Verbindingen beheren, Extern
apparaat zoeken.
" Telefoon ": Bellen, Beheer
adresboek, Beheer telefoon,
Ophangen
ALGEMEEN MENU
" Persoonlijke instellingen - Conguratie ":
Parameters van auto deniëren, Taalkeuze,
Conguratie display, Keuze van eenheden,
Datum en tijd instellen
Display C
Display A
04
297
C4-2_nl_Chap13c_RD5_ed01-2014
AUDIO
Druk een paar keer achter elkaar op
SOURCE of SRC om de radiofunctie te
selecteren.
Druk op BAND om het golfbereik te
selecteren.
Druk op LIST voor een overzicht van
de opgeslagen zenders in alfabetische
volgorde.
Druk een keer om naar de volgende of
vorige letter te gaan (bijv.: A, B, D, F, G,
J, K, ...).
Radio
Selecteer de gewenste zender en
bevestig uw keuze door op OK te
drukken.
Selecteren van een zender
Houd LIST even ingedrukt om een
nieuwe lijst met voorkeuzezenders te
maken; de radio-ontvangst wordt dan
tijdelijk onderbroken.
De omgeving waarin u rijdt (bergen, hoge gebouwen, bruggen,
tunnels enz.) kan leiden tot een slechte ontvangst, ook als de
RDS-functie is ingeschakeld. Dit is een normaal verschijnsel en
heeft niets te maken met een storing in de radio.
04
298
C4-2_nl_Chap13c_RD5_ed01-2014
Als de RDS-functie is ingeschakeld, zoekt de radio steeds naar de
sterkste frequentie van een zender, zodat u ernaar kunt blijven luisteren.
Sommige RDS-zenders zijn echter niet in het hele land te ontvangen,
omdat de frequenties van de zender niet het hele land dekken. Dit
verklaart dat de zender tijdens het rijden kan wegvallen.
AUDIO
RDS
Verkeersinformatie beluisteren TA
De functie TA (Trafc Announcement) geeft voorrang aan het luisteren
naar verkeersberichten. Om te worden geactiveerd moet deze functie een
radiozender die deze berichten uitzendt, goed kunnen ontvangen. Zodra een
verkeersbericht wordt uitgezonden, wordt de geluidsbron die op dat moment
wordt weergegeven (Radio, CD, USB, ...) automatisch onderbroken en wordt
het verkeersbericht weergegeven. Zodra het verkeersbericht is afgelopen,
wordt de weergave van de oorspronkelijke geluidsbron hervat.
Druk op TA INFO om de weergave
van verkeersinformatie in- of uit te
schakelen.
Druk als de radiogegevens op het
scherm worden weergegeven op OK
om naar het contextmenu te gaan.
Selecteer "RDS" en bevestig uw keuze.
Op het scherm verschijnt "RDS".
Houd de toets TA INFO even ingedrukt
voor een overzicht van categorieën.
Berichten beluisteren
De functie INFO geeft voorrang aan de verkeersinformatie.
Om te kunnen functioneren moet er op een zender die dit soort
informatie meestuurt, afgestemd zijn en moet het signaal sterk
genoeg zijn. Zodra er een bericht verschijnt, wordt de weergave
van de geluidsbron (Radio, CD, USB ...) automatisch onderbroken
om het bericht weer te geven. Na aoop van het bericht wordt de
geluidsweergave weer hervat.
Selecteer één of meerdere categorieën
of maak een selectie ongedaan om
de ontvangst van de desbetreffende
berichten in of uit te schakelen.
04
299
C4-2_nl_Chap13c_RD5_ed01-2014
AUDIO
Tekstberichten worden door een radiozender tijdens het luisteren naar de muziek meegestuurd.
Druk als de radiogegevens op het
scherm worden weergegeven op OK om
naar het contextmenu te gaan.
Selecteer " RadioText (TXT) " en
bevestig uw keuze met OK.
Tekstberichten weergeven
Display C Display A
Selecteer " MEDIA " en bevestig uw
keuze.
Selecteer dan " INFO TEXT " en druk
op 7of 8om "ON" of "OFF" te kiezen
en bevestig dit om de instellingen op te
slaan.
04
C4-2_nl_Chap13c_RD5_ed01-2014
AUDIO
300
Weergave van de opties:
doorgestreept indien actief maar niet
beschikbaar.
Opgeslagen radiozender, toetsen
1 t/m 6
Kort indrukken: selecteren van de
opgeslagen radiozender.
Lang indrukken: opslaan van een
radiozender.
Weergave van de naam van de
beluisterde "multiplex" (ook wel
"bundel" genoemd).
Geeft de kwaliteit van het signaal op
de beluisterde band weer.
Als de beluisterde "DAB"-zender
niet beschikbaar is in "FM", wordt
de optie "DAB FM" doorgestreept
weergegeven.
Weergave Radiotekst (TXT) van de
beluisterde radiozender.
Weergave van de naam van de
zender waarop is afgestemd.
04
301
C4-2_nl_Chap13c_RD5_ed01-2014
AUDIO
Wijzigen van het golfbereik (FM1, FM2, DAB,...)
DAB (Digital Audio Broadcasting)
Digitale radio
Dankzij de digitale radio kunt u genieten van een optimale
geluidskwaliteit en van extra categorieën informatie (TA INFO).
Via "multiplex/bundel" kunt u kiezen uit radiozenders die op
alfabetische volgorde zijn gerangschikt.
Wijzigen van een zender binnen dezelfde "multiplex/
bundel".
Zoeken naar de volgende "multiplex/bundel".
Digitale radio - Volgsysteem digitale
zender DAB/FM
Het "DAB" dekt niet het hele land.
Het "Volgsysteem digitale zender / FM" biedt de mogelijkheid om
bij slechte ontvangst van het digitale signaal automatisch over te
schakelen op de analoge radio"FM" (indien beschikbaar) zodat u
naar uw favoriete zender kunt blijven luisteren.
Lang indrukken : selecteren van de gewenste categorie
berichten uit Transport, Actualiteiten, Entertainment en
Speciale Flash-berichten (afhankelijk van de zender).
Druk op "OK" zodra de radio op het display wordt weergegeven om
het contextuele menu weer te geven.
(RDS-volgsysteem (RDS), Volgsysteem digitale zender / FM,
Zenderinfo (TXT), Zenderinformatie,...)
Druk op de toets "Menu".
Selecteer " Multimedia " en bevestig.
Selecteer " Volgsysteem digitale zender / FM " en
bevestig.
Na het inschakelen van het "Volgsysteem digitale zender / FM" kan
het enkele seconden duren voordat het systeem overschakelt op de
analoge radio "FM" en kan het volume veranderen.
Zodra het digitale signaal weer stabiel genoeg is, schakelt de radio
automatisch weer over op digitale ontvangst "DAB".
Als de beluisterde "DAB"-zender niet beschikbaar is via de
analoge radio "FM" (optie " DAB/FM " doorgestreept), of als het
"Volgsysteem digitale zender / FM" niet is ingeschakeld, zal het
geluid wegvallen als de ontvangst van het digitale signaal slecht
wordt.
04
302
C4-2_nl_Chap13c_RD5_ed01-2014
AUDIO
Audio-CD
Gebruik alleen ronde CD's met een diameter van 12 cm.
Bepaalde beveiligingssystemen op de originele CD of zelfgebrande
CD's kunnen storingen veroorzaken, ongeacht de kwaliteit van de
CD-speler.
Plaats zonder op de toets EJECT te drukken een CD in de CD-
speler; deze zal de CD automatisch afspelen.
Als er in de CD-speler al een CD is
geplaatst die u wilt beluisteren, druk dan
herhaalde malen op de toets SOURCE
of SRC en selecteer "CD".
Druk op een van de toetsen om een
nummer van de CD te selecteren.
Een CD afspelen
Druk op de toets LIST om de lijst met
nummers van de CD weer te geven.
Houd een van de toetsen ingedrukt om
versneld vooruit of terug te spoelen.
04
303
C4-2_nl_Chap13c_RD5_ed01-2014
AUDIO
CD, USB
Informatie en tips
Op deze schijf kunt u ook 255 MP3-bestanden zetten, verdeeld over
8 niveaus. Wij raden echter aan om ze over hooguit 2 niveau's te
verdelen om de duur van het lezen van de CD beperkt te houden.
Bij het lezen van de CD wordt de menustructuur genegeerd.
Selecteer voor het branden van een CD-R of CD-RW de standaard
ISO 9660 niveau 1, 2 of bij voorkeur Joliet om deze te kunnen
afspelen.
Als de CD in een ander formaat is gebrand, kan het zijn dat deze niet
goed wordt afgespeeld.
Het is raadzaam voor één CD niet meer dan één standaard voor het
branden te gebruiken. Stel de laagst mogelijke snelheid (maximaal 4x)
in voor een optimale geluidskwaliteit.
Voor het branden van een multisessie-CD is het raadzaam de
standaard Joliet te gebruiken.
Sluit geen externe harde schijf of USB-apparaten die niet bestemd zijn
voor audioweergave aan op de USB-poort; hierdoor zou namelijk de
audio-installatie beschadigd kunnen raken.
De autoradio speelt uitsluitend bestanden met de extensie ".mp3" of
"wma" met een vaste of variabele compressie van 32 Kbps tot
320 Kbps.
Gebruik voor bestandsnamen maximaal 20 karakters en gebruik
geen speciale tekens (bijv.: ", ?, ù) om problemen met het afspelen
of de weergave te voorkomen.
Playlists moeten van het type .m3u of .pls zijn.
Het maximum aantal bestanden bedraagt 5.000 verdeeld over
500 afspeellijsten op maximaal 8 verschillende niveaus.
04
304
C4-2_nl_Chap13c_RD5_ed01-2014
CD, USB
AUDIO
Een playlist afspelen
Plaats een MP3-CD in de speler of sluit een USB-
apparaat rechtstreeks of met een kabeltje aan op
de USB-aansluiting.
Het systeem leest alle afspeellijsten en slaat ze op in het tijdelijke
geheugen; dit kan enkele seconden tot enkele minuten duren.
Elke keer als het contact wordt aangezet en als er een nieuwe
verbinding via de USB-stick wordt gemaakt, worden de
afspeellijsten bijgewerkt.
Het afspelen begint vanzelf na enige tijd; hoe lang dit duurt is
afhankelijk van de capaciteit van de USB-stick.
Gebruik uitsluitend USB-sticks met bestandssysteem FAT32 (File
Allocation Table).
De eerste keer dat er verbinding wordt gemaakt, wordt
voorgesteld om een indeling per bestand te maken.
Als er later opnieuw verbinding wordt gemaakt, blijft de
bestaande indeling behouden.
Als er al een CD in het apparaat zit of
een USB-stick is aangesloten die u wilt
beluisteren, druk dan een paar keer op
SOURCE of SRC en kies dan "CD" of
"USB".
Druk op een van de toetsen om
het vorige of volgende nummer te
selecteren.
Druk op een van de toetsen om de
vorige of volgende afspeellijst te kiezen.
Houd een van de toetsen ingedrukt om
snel vooruit of terug te spelen.
Druk op LIST om de menustructuur van
de bestanden weer te geven.
04
305
C4-2_nl_Chap13c_RD5_ed01-2014
Selecteer een regel uit de lijst.
Selecteer een nummer of een bestand.
Naar het volgende/vorige muziekstuk.
Omhoog in de menustructuur.
AUDIO
USB-stick - Afspeellijsten indelen
Druk na het kiezen van de indeling (" Per map "/
" Per artiest "/" Per genre "/" Per playlist " op
OK.
Druk vervolgens nogmaals op OK om de
wijzigingen op te slaan.
- Per map : alle mappen met audio-
bestanden worden in een algemeen
overzicht en alfabetisch geordend
weergegeven, zonder dat daarbij rekening
is gehouden met de mappenstructuur.
- Per artiest : alle artiestennamen worden
weergegeven in ID3 Tag en in alfabetische
volgorde.
- Per genre : alle genres worden
weergegeven in ID3 Tag.
- Per playlist : zoals weergegeven in de
playlist.
Druk even op LIST of op MENU,
selecteer " Multimedia ", dan
" Parameters media " en ten slotte
" Indeling afspeellijst kiezen " om de
indelingen weer te geven.
04
C4-2_nl_Chap13c_RD5_ed01-2014
306
AUDIO
APPLE
®
-Spelers of Mass Storage Device
Het bedienen van de randapparatuur gebeurt via de audio-installatie
in de auto.
U kunt audio-bestanden op een Mass Storage Device*
via de luidsprekers van de audio-installatie in de auto
beluisteren door het apparaat met een geschikte kabel
(niet meegeleverd) op de USB-poort aan te sluiten.
Als de speler bij het aansluiten op de USB-poort niet wordt herkend,
sluit deze dan aan op de JACK-aansluiting.
Zorg voor een regelmatige update van de software van de Apple
®
-
speler om zeker te zijn van een goede verbinding.
De afspeellijsten zijn dezelfde als die op de Apple
®
-speler.
De Apple
®
-speler moet er een van de vijfde generatie of een
recentere versie zijn.
* Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van uw speler.
04
307
C4-2_nl_Chap13c_RD5_ed01-2014
AUDIO
Aux-ingang (AUX)
JACK-aansluiting
Sluit eenzelfde extern apparaat niet tegelijkertijd aan via de USB-
aansluiting en de Jack-aansluiting.
De Jack AUX-aansluiting is bedoeld om een extern (Non Mass
Storage) apparaat of een Apple
®
-speler aan te sluiten als die niet via
de USB-poort herkend wordt.
Sluit het externe apparaat met behulp van een adapterkabel (niet
meegeleverd) op de Jack-aansluiting aan.
Druk een paar keer op SOURCE of SRC
en selecteer "AUX".
Stel eerst het geluidsvolume op het externe
apparaat in.
Stel dan het geluidsvolume van de
autoradio van de auto in.
De weergave van de informatie en de bediening
gebeurt via het externe apparaat.
04
308
C4-2_nl_Chap13c_RD5_ed01-2014
AUDIO
Streaming - Audio via Bluetooth
Afhankelijk van de technische specicaties van de telefoon
De telefoon koppelen: zie het hoofdstuk TELEFOON.
Met streaming-audio kunt u muziekbestanden op uw telefoon via
de luidsprekers van de audio-installatie in de auto beluisteren.
De telefoon moet de desbetreffende Bluetooth-proelen
(A2DP/AVRCP) ondersteunen.
Kies "streaming-audio" als geluidsbron door op de toets
SOURCE of SRC te drukken. Via de toetsen van de
radio kunt u op de gebruikelijke wijze de muziekstukken
aansturen. De informatie over de muziekstukken kan op
het display worden weergegeven.
In sommige gevallen moet het afspelen van audiobestanden via het
toetsenbord van de telefoon gestart worden.
De kwaliteit van de weergave is afhankelijk van de kwaliteit van het
signaal van de telefoon.
Afspeelmethode
Er zijn verschillende afspeelmethodes:
- Normaal: de tracks worden in de normale volgorde volgens
de afspeellijst afgespeeld.
- Shufe: de tracks van een album of een map worden in een
willekeurige volgorde afgespeeld.
- Shufe uitgebreid: alle tracks van alle mediaspelers worden
in een willekeurige volgorde afgespeeld.
- Herhaling: alleen de tracks van dit album of deze map
worden afgespeeld.
Druk op OK om naar het contextmenu
te gaan.
of
Druk op MENU.
Selecteer " Multimedia " en bevestig
uw keuze.
Selecteer " Parameters media " en
bevestig uw keuze.
Selecteer " Afspeelmodus " en
bevestig uw keuze.
Kies de gewenste afspeelmethode
en bevestig uw keuze met OK om de
instellingen op te slaan.
05
309
C4-2_nl_Chap13c_RD5_ed01-2014
TELEFONEREN
Een telefoon koppelen
Eerste koppeling
De beschikbare functies zijn afhankelijk van het netwerk, de SIM-kaart en de compatibiliteit van de gebruikte Blutooth apparaten.
Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van uw telefoon of neem contact op met uw provider voor meer informatie over de beschikbare functies.
Activeer de functie Bluetooth van uw telefoon
en controleer of uw telefoon "voor elk apparaat
zichtbaar" is (zie de gebruiksaanwijzing van uw
telefoon).
Druk op MENU.
Er wordt een venster weergegeven met de tekst "Bezig met
zoeken…".
Selecteer in de lijst de te koppelen
telefoon en bevestig uw keuze. U
kunt slechts één telefoon per keer
koppelen.
Selecteer " Extern apparaat zoeken ".
Het koppelen van de Bluetooth-telefoon aan het Bluetooth-systeem van uw autoradio mag om veiligheidsredenen en vanwege het feit dat deze
handeling de volledige aandacht van de bestuurder vraagt, uitsluitend worden uitgevoerd bij stilstaande auto en met aangezet contact.
Ga voor meer informatie (compatibiliteit, extra hulp, enz.) naar www.citroen.nl.
Selecteer " Bluetooth-verbinding " en
bevestig uw keuze.
05
Saisir code authentification
0
1
OK Del
23456789
_
310
C4-2_nl_Chap13c_RD5_ed01-2014
TELEFONEREN
Op het scherm wordt een toetsenbord
weergegeven: voer een code van
minimaal 4 cijfers in en bevestig uw
invoer met OK.
Op het scherm van de telefoon wordt een bericht
weergegeven: voer dezelfde code in en bevestig
uw invoer.
Op het scherm verschijnt een bericht ter bevestiging van de
koppeling.
U kunt ook via de telefoon de koppeling tot stand brengen door naar
gedetecteerde Bluetooth apparatuur te zoeken.
Accepteer de koppeling op de telefoon.
Mocht de koppeling niet gelukt zijn dan kunt u het, een onbeperkt
aantal keren, nogmaals proberen.
Het adresboek en de gesprekkenlijst zijn na de synchronisatie
beschikbaar (mits de telefoon compatibel is).
De automatische verbinding moet in de telefoon ingesteld worden om
elke keer bij het aanzetten van het contact automatisch verbinding te
kunnen maken met de telefoon.
Soms verschijnt de referentie van de telefoon of het Bluetooth-adres
in plaats van de naam van de telefoon.
De telefoon koppelen en vervolgens muziekbestanden afspelen: zie
het hoofdstuk AUDIO.
Streaming - Audio via Bluetooth
05
311
C4-2_nl_Chap13c_RD5_ed01-2014
TELEFONEREN
De verbinding met de telefoon is automatisch ook geschikt voor Bleutooth en
Streaming audio.
De mogelijkheid van het systeem om één proel te koppelen hangt af van de
telefoon. Het is mogelijk dat standaard beide proelen worden gekoppeld.
Druk op MENU.
Selecteer " Bluetooth-verbinding " en
bevestig uw keuze.
Geeft aan dat er een geschikte verbinding voor Streaming audio is.
Verbindingen beheren
Selecteer " Verbindingen beheren "
en bevestig uw keuze. Er verschijnt
nu een overzichtje van de gekoppelde
telefoons.
Selecteer een telefoon en bevestig
uw keuze.
Geeft aan dat er een geschikte verbinding voor een handsfree
telefoon is.
Vervolgens selecteert en bevestigt u:
- " Aansluiten telefoon "/" Telefoon
afsluiten ": voor het maken of
verbreken van de verbinding met een
telefoon of de handsfree set.
- " Aansluiten mediaspeler "/
" Mediaspeler afsluiten ": voor
het maken of verbreken van een
verbinding voor Streaming audio.
- " Aansluiten telefoon en
mediaspeler "/" Telefoon +
mediaspeler afsluiten ": voor
het maken of verbreken van de
verbinding met de telefoon én
Streaming audio.
- "Verbinding verwijderen": de
koppeling met de telefoon verbreken.
Geeft aan dat een apparaat is verbonden.
05
312
C4-2_nl_Chap13c_RD5_ed01-2014
TELEFONEREN
Naar het menu "TELEFOON":
- Houd SOURCE of SRC even
ingedrukt.
- Of druk op OK om naar het
contextmenu te gaan. Selecteer
" Bellen " en bevestig uw keuze.
- Of druk op MENU, selecteer en
bevestig " Telefoon ", selecteer
dan " Bellen " en bevestig uw
keuze.
Selecteer " Nummer kiezen " en
bevestig uw keuze om een nummer
op te kunnen geven.
Om het menu "TELEFOON" weer te
geven:
- Houd SRC/TEL lang ingedrukt.
- Of druk op de rolknop om het
snelmenu weer te geven. Selecteer
" Bellen " en bevestig uw keuze.
- Of druk op MENU, selecteer
" Telefoon " en bevestig uw keuze.
Selecteer " Bellen " en bevestig uw
keuze.
Selecteer OK en bevestig uw keuze
om het bellen te starten.
Selecteer " Gesprekkenlijst " en
bevestig uw keuze.
Bellen - nummer kiezen
Selecteer de cijfers één voor één
met behulp van de toetsen 7en
8en bevestig uw invoer.
Bellen - laatst gekozen nummers*
Selecteer het gewenste nummer en
bevestig dit om het bellen te starten.
In de gesprekkenlijst zijn de nummers van alle binnenkomende en
uitgaande gesprekken opgeslagen sinds de laatste keer dat de auto
met de desbetreffende telefoon werd verbonden.
* Afhankelijk van de specicaties van de telefoon.
Als u een fout maakt, kunt u de nummers één voor één
wissen.
U kunt ook rechtstreeks met de telefoon bellen. Zet in dat geval uit
veiligheidsoverwegingen de auto stil.
05
313
C4-2_nl_Chap13c_RD5_ed01-2014
TELEFONEREN
Om het menu "TELEFOON" weer te geven:
- Houd SRC/TEL lang ingedrukt.
- Of druk op de rolknop om het
snelmenu weer te geven. Selecteer
" Bellen " en bevestig uw keuze.
- Of druk op MENU, selecteer
" Telefoon " en bevestig uw keuze.
Selecteer " Bellen " en bevestig uw
keuze.
Selecteer " Adresboek " en
bevestig uw keuze.
Als u gebeld wordt, klinkt een beltoon en verschijnt een pop-upvenster
op het display van het instrumentenpaneel.
GSM
(afhankelijk van de beschikbare
gegevens in het geheugen van de
telefoon).
Standaard is het systeem ingesteld op
"JA" om het gesprek aan te nemen.
Druk op OK om het gesprek aan te
nemen.
Selecteer "NEE" en bevestig uw keuze
om het gesprek te weigeren.
of
Druk op een van deze toetsen om het
gesprek aan te nemen.
Bellen - Vanuit het adresboek
Selecteer een adres en bevestig uw keuze.
Een gesprek aannemen
Selecteer het nummer en bevestig
uw keuze.
U kunt een gesprek ook weigeren door
ESC, TEL, SOURCE of SRC even
ingedrukt te houden.
Werk
Thuis
05
314
C4-2_nl_Chap13c_RD5_ed01-2014
TELEFONEREN
Druk tijdens het gesprek op OK om
naar het contextmenu te gaan.
Ophangen
In het contextmenu:
- vink " Micro OFF " aan om de
microfoon uit te schakelen.
- vink " Micro OFF " uit om de
microfoon weer in te schakelen.
Gesprekken beheren
U kunt ook een van deze toetsen even
ingedrukt houden om het gesprek te
beëindigen.
Selecteer in het contextmenu " Gespr.
beëindigen " om het gesprek te
beëindigen.
Privé-gesprek
(de gesprekspartner kan niet meeluisteren)
05
315
C4-2_nl_Chap13c_RD5_ed01-2014
In het contextmenu:
- vink " Doorschakelfunctie " aan
om het gesprek via de telefoon
voort te zetten.
- vink " Doorschakelfunctie " uit om
het gesprek via de auto voort te
zetten.
In sommige gevallen moet u deze doorschakelfunctie via de telefoon
kiezen.
Als het contact is afgezet, wordt de Bluetooth-verbinding
automatisch weer tot stand gebracht als u in de auto stapt
(afhankelijk van de specicaties van de telefoon).
Doorschakelfunctie
(om de auto te kunnen verlaten zonder het gesprek te onderbreken)
TELEFONEREN
Selecteer in het contextmenu " DTMF-
tonen " en bevestig uw keuze om
het digitale toetsenbord te kunnen
gebruiken om door het menu van de
interactieve spraakserver te surfen.
Selecteer in het contextmenu
" Wisselgesprek " en bevestig uw
keuze om een in de wacht gezet
gesprek weer voort te zetten.
Spraakserver
Wisselgesprek
05
316
C4-2_nl_Chap13c_RD5_ed01-2014
TELEFONEREN
Contactenlijst
Het systeem heeft, afhankelijk van de compatibiliteit van de telefoon
en gedurende de Bluetooth-verbinding, toegang tot de contactenlijst
van de telefoon.
Vanaf bepaalde typen gekoppelde Bluetooth-telefoons kunt u contacten
vanuit de telefoon opslaan in het geheugen van de autoradio.
De op deze manier geïmporteerde contacten worden opgeslagen in een
contactenlijst die, ongeacht welke telefoon is gekoppeld, vrij toegankelijk is.
Het menu van de contactenlijst is niet beschikbaar als de contactenlijst
leeg is.
Druk op MENU als u gegevens van
contacten wilt veranderen, selecteer
dan " Telefoon " en bevestig uw keuze.
Selecteer " Beheer contacten " en
bevestig uw keuze.
U kunt kiezen uit:
- " Item raadplegen ",
- " Item verwijderen ",
- " Alle items verwijderen ".
Selecteer " Contacten " voor een
overzicht van alle contacten.
Houd SOURCE of SRC even ingedrukt
om de contactenlijst op te vragen.
of druk op OK,
selecteer " Bellen " en bevestig uw
keuze.
06
317
C4-2_nl_Chap13c_RD5_ed01-2014
AUDIO-INSTELLINGEN
Druk op ¯ om het menu met de
audio-instellingen op te vragen.
Druk op 7of 8om de instellingen
te wijzigen.
Display A
Druk op5of 6om naar de vorige/
volgende instelling in de lijst te gaan.
De audio-instellingen Klankkleur, Hoge tonen en Bass zijn andere
instellingen, die u voor elke geluidsbron apart kunt verrichten.
06
318
C4-2_nl_Chap13c_RD5_ed01-2014
Druk op ¯ om het menu met de
audio-instellingen op te vragen.
De volgende instellingen zijn mogelijk:
- Klankkleur,
- Bass,
- Hoge tonen,
- Loudness,
- Verdeling: Persoonlijk of Bestuurder,
- Balans,
- Fader,
- Autom. volumeregeling
Display C
De verdeling (of de ruimtelijke verdeling dankzij het Arkamys
©
-
systeem) van het geluid is een audio-instelling die zorgt voor een
optimale geluidsweergave afgestemd op het aantal inzittenden in
de auto.
AUDIO-INSTELLINGEN
Selecteer en bevestig " Overige
instellingen… " voor nog meer
instellingen.
De audio-instellingen Klankkleur, Hoge tonen en Bass zijn andere
instellingen, die u voor elke geluidsbron apart kunt verrichten.
Geïntegreerd audiosysteem: Sound Staging van Arkamys
©
.
Dankzij het Sound Staging-systeem krijgen de bestuurder en de
passagiers het gevoel bij een live-uitvoering aanwezig te zijn: het
geluid lijkt van voren te komen en omgeeft de inzittenden volledig.
Deze nieuwe ervaring wordt mogelijk gemaakt door de software
van de autoradio die de digitale signalen van de mediaspelers
(radio, CD, MP3, ...) bewerkt zonder dat de instellingen van de
luidsprekers veranderd hoeven te worden. Bij de bewerking van de
signalen wordt rekening gehouden met de vorm van het interieur,
zodat de muziek optimaal wordt weergegeven.
De Arkamys
©
-software in uw autoradio bewerkt het digitale signaal
van alle mediaspelers (autoradio, CD, MP3, enz.) waardoor een
natuurlijke geluidsweergave wordt verkregen, waarbij het geluid
van voren, ter hoogte van de voorruit, lijkt te komen waardoor zowel
stemmen als muziekinstrumenten optimaal tot hun recht komen.
07
319
C4-2_nl_Chap13c_RD5_ed01-2014
DISPLAY A
Volgen RDS
Français
Portuguès
Cestina
Afspeelmodus
Diagnose
Infotext
Italiano
English
Portuguès-brasil
Hrvatski
Radiotekst
Nederlands
Español
Deutsch
Magyar
BASISFUNCTIE
Keuze A1
Keuze A11
Keuze A
Keuze B...
1
2
3
1
RADIO
TALEN
MEDIA
BOORDCOMP
DATUM EN TIJD
PARAMETERS AUTO*
MENUSTRUCTUREN DISPLAY(S)
* Volgens uitvoering auto.
2
2
2
2
2
2
1
1
1
1
1
1
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
Normaal
Shufe
Shufe uitgebreid
3
3
3
07
320
C4-2_nl_Chap13c_RD5_ed01-2014
MENUSTRUCTUREN DISPLAY(S)
DISPLAY C
Parameters media Bellen Diagnose auto
Beheer aansluitingen
Extern apparaat zoeken
Beheer index
Beheer telefoon
Gespr. beëindigen
Radio-instellingen
MULTIMEDIA TELEFOON BOORDCOMPUTER
BLUETOOTH-VERBINDING
2 2 2
2
2
2
2
2
2
1 1 1
1
Afspeelmodus kiezen Nummer kiezen
Een bestand raadplegen
Telefoonstatus
Logboek
Alle bestanden verwijderen
Telefoonboek
Een bestand verwijderen
Voicemail
Indeling afspeellijst kiezen
3 3
3
3
3
3
3
3
3
3
4
4
4
4
4
4
4
4
Normaal
Per map
Shufe uitgebreid
Per genre
Shufe
Per artiest
Herhaling
Per playlist
07
321
C4-2_nl_Chap13c_RD5_ed01-2014
MENUSTRUCTUREN DISPLAY(S)
* Volgens uitvoering auto.
Taalkeuze
Parameters van de auto deniëren*
Conguratie display
Geluidkeuze
PERSOONLIJKE
INSTELLING -
CONFIGURATIE
2
2
2
2
1
Keuze van eenheden
Instellingen display
Datum en tijd instellen
Lichtsterkte
3
3
3
3
322
C4-2_nl_Chap13c_RD5_ed01-2014
VEELGESTELDE VRAGEN
VRAAG ANTWOORD OPLOSSING
Er is een verschil in
geluidskwaliteit tussen
de verschillende
geluidsbronnen (radio,
CD...).
Voor een optimaal luistergenot kunt u de audio-instellingen (volume,
bassen, hoge tonen, klankkleur, loudness) voor elke geluidsbron
afzonderlijk instellen. Hierdoor kunnen bij het selecteren van een andere
geluidsbron (radio, CD...) verschillen in de geluidskwaliteit hoorbaar zijn.
Controleer of de audio-instellingen (volume,
bassen, hoge tonen, klankkleur, loudness) zijn
afgestemd op de verschillende geluidsbronnen.
Het is raadzaam de AUDIO-functies (bassen,
hoge tonen, balans V-A, balans L-R) in de
middelste stand te zetten, de klankkleur "Geen"
te selecteren en de functie Loudness in de stand
"Actief" te zetten als de CD-speler is geselecteerd
en in de stand "Inactief" te zetten als de radio is
geselecteerd.
Bij het veranderen van
de bassen en hoge
tonen wordt de gekozen
klankkleur uitgeschakeld.
Bij het veranderen van
de klankkleur worden de
bassen en de hoge tonen
op 0 gezet.
De klankkleur is gekoppeld aan de bassen en hoge tonen. Het is niet
mogelijk dit afzonderlijk van elkaar in te stellen.
Stel de bassen en hoge tonen of de klankkleur
naar eigen wens in.
Bij het veranderen
van de balans wordt
de geluidsverdeling
uitgeschakeld.
De geluidsverdeling is gekoppeld aan de balans. Het is niet mogelijk dit
afzonderlijk van elkaar in te stellen.
Stel de balans in of kies een geluidsverdeling naar
eigen wens.
In de volgende tabellen vindt u een antwoord op veelgestelde vragen.
323
C4-2_nl_Chap13c_RD5_ed01-2014
VEELGESTELDE VRAGEN
VRAAG ANTWOORD OPLOSSING
De ontvangstkwaliteit
van de beluisterde
radiozender neemt
geleidelijk af of de
voorkeuzezenders
kunnen niet worden
ontvangen (geen
geluid, 87,5 Mhz wordt
weergegeven...).
De auto bevindt zich te ver van de zender van het beluisterde radiostation
of er bevindt zich geen zender in het gebied waarin de auto zich bevindt.
Activeer de functie RDS om het systeem te laten
controleren of er een sterkere zender in het
gebied aanwezig is.
De omgeving (bergen, gebouwen, tunnels, parkeergarages, enz.)
veroorzaakt storingen in de ontvangst, ook als de RDS-functie is
ingeschakeld.
Dit is een normaal verschijnsel en heeft niets te
maken met een storing in de autoradio.
De antenne is niet aanwezig of beschadigd (bijvoorbeeld in een wasstraat
of parkeergarage).
Laat de antenne controleren door het
CITROËN-netwerk.
Het geluid van de radio
valt 1 tot 2 seconden
weg.
Het RDS zoekt tijdens deze korte onderbreking van het geluid naar een
andere frequentie voor een betere ontvangst van de radiozender.
Schakel de RDS-functie uit als dit verschijnsel zich
te vaak en steeds op hetzelfde traject voordoet.
De functie TA
(verkeersinformatie) is
ingeschakeld, maar ik krijg
geen verkeersinformatie
te horen.
De geselecteerde radiozender maakt geen deel uit van het regionale
netwerk van zenders die verkeersinformatie uitzenden.
Stem af op een zender die wel verkeersinformatie
uitzendt.
De voorkeuzezenders
kunnen niet worden
ontvangen (geen
geluid, 87,5 Mhz wordt
weergegeven...).
Het verkeerde golfbereik is geselecteerd. Druk op de toets BAND om het golfbereik
te vinden waarin de voorkeuzezenders zijn
opgeslagen.
324
C4-2_nl_Chap13c_RD5_ed01-2014
VEELGESTELDE VRAGEN
VRAAG ANTWOORD OPLOSSING
De CD wordt steeds
uitgeworpen of kan niet
worden afgespeeld door
de CD-speler.
De CD is ondersteboven in de speler geplaatst, kan niet worden gelezen,
bevat geen audiobestanden of bevat audiobestanden die niet door de
autoradio gelezen kunnen worden.
De CD is voorzien van een beveiligingssysteem dat niet door de
autoradio wordt herkend.
- Controleer of de CD met de juiste zijde boven
in de speler is geplaatst.
- Controleer de staat van de CD: de CD kan niet
worden gelezen als deze te veel is beschadigd.
- Controleer de inhoud van de CD als deze zelf
is gebrand: raadpleeg de tips in het hoofdstuk
Audio.
- De CD-speler van de autoradio kan geen
DVD's afspelen.
- De kwaliteit van sommige zelfgebrande CD's
is onvoldoende om deze door de autoradio te
laten afspelen.
De CD-speler levert een
slechte geluidskwaliteit.
De gebruikte CD is gekrast of van slechte kwaliteit. Gebruik alleen CD's van goede kwaliteit en berg
ze zorgvuldig op.
De audio-instellingen (bassen, hoge tonen, klankkleur) zijn niet op de
CD-speler afgestemd.
Zet het niveau van de bassen of de hoge tonen op
0, zonder een klankkleurte selecteren.
Het lukt niet om mijn
Bluetooth-telefoon te
koppelen.
Mogelijk is de Bluetooth-functie van de telefoon uitgeschakeld of is het
toestel niet zichtbaar voor andere apparatuur.
- Controleer of de Bluetooth-functie van uw
telefoon is ingeschakeld.
- Controleer in de instellingen van de telefoon
of deze zichtbaar is voor alle apparaten.
De Bluetooth-telefoon is niet compatibel met het systeem. U kunt controleren of uw telefoon compatibel is op
www.citroen.nl (Services)
De Bluetooth-verbinding
wordt onderbroken.
De batterijspanning van de randapparatuur is misschien te laag. Laad de batterij van de randapparatuur op.
325
C4-2_nl_Chap13c_RD5_ed01-2014
VEELGESTELDE VRAGEN
VRAAG ANTWOORD OPLOSSING
Op het display wordt
de melding "Storing
USB-randapparatuur"
of "Randapparatuur niet
herkend" weergegeven.
De USB-stick wordt niet herkend.
De stick is misschien defect.
Formateer de stick opnieuw (FAT 32).
Een telefoon wordt
automatisch aangesloten
als een verbinding met
een andere telefoon
wordt verbroken.
Automatisch verbinding maken heeft voorrang op handmatig verbinding
maken.
Verander de instellingen van de telefoon om het
automatisch verbinding maken uit te schakelen.
De Apple
®
-speler wordt
bij het aansluiten op de
USB-aansluiting niet
herkend.
De Apple
®
-speler is niet compatibel met een USB-aansluiting. Sluit de Apple
®
-speler met een geschikte kabel
(niet meegeleverd) via de AUX-ingang aan.
De harde schijf of andere
randapparatuur wordt
bij het aansluiten op de
USB-aansluiting niet
herkend.
Sommige schijven en randapparatuur hebben meer stroom nodig dan de
voeding die de radio levert.
Sluit de randapparatuur op het 230 V- stopcontact,
de 12 V-aansluiting of een externe voedingsbron
aan.
Let op: controleer of de randapparatuur zelf geen
signaal van meer dan 5 V afgeeft (kans op schade).
Tijdens streaming audio
wordt het geluid tijdelijk
onderbroken.
Sommige telefoons geven voorrang aan de handsfree-signaalverbinding. Schakel de "handsfree"-verbinding uit voor een
betere weergave van de streaming-audio.
Bij het lezen tijdens
"Shufe uitgebreid"
worden sommige
nummers overgeslagen.
De "Shufe uitgebreid" kan maximaal 999 nummers lezen.
326
C4-2_nl_Chap13c_RD5_ed01-2014
VEELGESTELDE VRAGEN
VRAAG ANTWOORD OPLOSSING
Na het afzetten van
de motor wordt de
radio na enkele
minuten automatisch
uitgeschakeld.
Als de motor is afgezet, blijft de radio nog werken zolang de laadtoestand
van de accu dat toestaat.
Het automatisch uitschakelen duidt erop dat de eco-modus van de
autoradio is geactiveerd om te voorkomen dat de accu van de auto
ontladen raakt.
Start de motor om de accu op te laden.
De melding "het
audiosysteem is
oververhit" verschijnt op
het display.
Om het audiosysteem te beschermen tegen een te hoge
omgevingstemperatuur, activeert de autoradio automatisch een
thermische beveiliging die het geluidsvolume verlaagt of de CD-speler
uitschakelt.
Schakel het audiosysteem enkele minuten uit om
het systeem te laten afkoelen.
327
TREFWOORDENREGISTER
C4-2_nl_Chap14_index-alpha_ed01-2014
Aanhanger ................................. 219
Aanhangergewichten ......... 223, 227
Aansluiting 12V...... 97, 98, 101, 105
ABS met elektronische
remdrukregelaar ..................... 123
Accessoires ............................... 221
Accu............................ 181, 212-214
Accu laden ................................. 214
Achterbank .................................. 62
Achterruitverwarming................... 56
Achteruitrijlicht ........................... 206
AdBlue
®
..................................... 183
AdBlue
®
-niveau .......................... 183
AdBlue
®
-reservoir .............. 183, 187
Additief AdBlue ............ 23, 183, 186
Afmetingen ................................ 232
Afstandsbediening ........... 66, 68, 71
Afstandsbediening, batterij ..... 69-71
Afstandsbediening, batterij
vervangen ........................... 69, 70
Afstandsbediening
synchroniseren ................... 69, 70
Afzetten van de motor ............... 134
Airbags ................................ 22, 129
Airbags vóór ...................... 129, 132
Airconditioning ............................. 10
Airconditioning,
automatische ................ 48, 49, 52
Airconditioning
(handbediend) ..................... 48-50
Alarmknipperlichten ................... 122
Alarmsysteem .............................. 74
Algemeen menu ........................ 296
Allesdragers............................... 216
Allesdragers monteren .............. 216
Antiblokkeersysteem (ABS) ....... 123
Antislipregeling .......................... 124
Armleuning achter ..................... 103
Armleuning vóór .................. 99, 100
Audio-aansluitingen ..... 97, 305, 307
Automatische ruitenwissers ... 90, 91
Automatisch inschakelen
alarmknipperlichten ................ 122
Automatisch inschakelen
verlichting ........................... 82, 85
Autoradio ....................... 35, 37, 293
Autoradio (vooruitrusting) .......... 220
AUX-aansluiting ................. 279, 307
Aux-aansluitingen ........................ 97
Aux-ingang .................. 97, 279, 307
Black panel .................................. 33
Blue HDi ............................ 174, 183
Bluetooth (handsfree set) ....260, 309
Bluetooth (telefoon) ................... 260
Bochtverlichting .............. 87-89, 202
Boordcomputer ....................... 43-46
Brake Assist System (BAS) ....... 123
Brandstof ............................. 10, 172
Brandstofaddititiefniveau ........... 180
Brandstofniveau......................... 171
Brandstofniveaumeter ............... 171
Brandstofsysteem ontluchten .... 174
Brandstoftank .................... 171, 173
Brandstof tanken ................ 171-173
Brandstoftank (inhoud) .............. 171
Brandstoftankklep .............. 171, 173
Brandstoftank leeg (diesel) ........ 174
Brandstofverbruik ........................ 10
Buitenspiegels ............... 63, 64, 158
A
Bagageafdekking ....................... 107
Bagageruimte .............................. 77
Bagageruimte, indeling ...... 104, 107
Bagageruimte
ontgrendelen................. 66, 67, 77
Bagageruimte openen ................. 77
Bagageruimteverlichting ...... 94, 106
Banden ........................................ 10
Banden, noodreparatie .............. 190
Bandenreparatieset ................... 190
Bandenspanning.................. 10, 233
Bandenspanning, detectie ......... 152
Bandenspanningscontrole
(met set) ................................. 190
Bandenspanning te laag
(detectie)................................. 152
Bandreparatieset ....................... 190
Bekerhouder ................................ 98
Beladen ............................... 10, 216
Benzinemotor ............ 172, 176, 223
Bestuurdersplaats (instellingen) ... 61
Binnenspiegel .............................. 65
B
C CD ............................................. 302
CD MP3 ............................. 303, 304
CD-/MP3 -speler ................ 303, 304
Centrale vergrendeling .......... 68, 72
Citroën Hulpoproep
gelokaliseerd .......................... 236
Citroën Noodoproep
gelocaliseerd .......................... 236
Claxon ....................................... 122
Conguratie van
de auto.................... 35, 37, 41, 42
Contact ...................................... 136
Controlelampjes......... 16, 25, 26, 28
Controles ........... 176, 177, 181, 182
328
TREFWOORDENREGISTER
C4-2_nl_Chap14_index-alpha_ed01-2014
D DAB (Digital Audio Broadcasting) -
Digitale radio... 272, 273, 300, 301
Dagrijverlichting ........... 82, 202, 204
Dagteller ...................................... 32
Dagteller resetten ........................ 32
Dashboardkastje.......................... 96
Dashboardverlichting ................... 33
Dashboardverlichting
(dimmer) ........................ 12-14, 33
Datum instellen ................ 35, 37, 42
Dieselmotor ................ 26, 172, 174,
177, 227
Dimlicht ........................ 81, 202, 204
Display
instrumentenpaneel ..... 12-14, 151
Dodehoekdetectie...................... 158
Dynamische noodrem................ 137
Eco-modus ................................ 215
Eco-rijden (adviezen)................... 10
Electronic Brake Force
Distribution (EBD) ................... 123
Electronic Stability
Program (ESC) ....................... 124
Elektrisch verstelbare stoelen...... 58
Elektronisch gestuurde
versnellingsbak ................ 10, 144,
154, 182, 214
eMyWay ............................... 41, 237
Follow-me-home-verlichting .... 84, 85
Functie snelweg
(richtingaanwijzers)................. 122
Haken ........................................ 105
Halogeenlampen ....................... 202
Handgrepen ................................. 95
Handrem ............................ 143, 182
Handrem, elektrisch
bediend ............................. 18, 137
Handsfree set .................... 260, 309
Hill Start Assist........................... 150
Hoedenplank ..................... 105, 107
Hoofdsteunen achter ................... 62
Hoofdsteunen verstellen .............. 59
Hoofdsteunen vóór ...................... 59
Hulpoproep ................ 125, 235, 236
E
Geheugen instellingen
bestuurder ................................ 61
Gereedschap ............................. 195
Gewichten.......................... 223, 227
Gewichten, overzicht ......... 223, 227
Gordelverstelling................ 126, 127
GPS ........................................... 246
Grootlicht ..................... 81, 202, 204
G
H
F I Identicatiegegevens ................. 233
Identicatie (stickers) ................. 233
Instapverlichting........................... 86
Instellen van de
uitrustingen ............. 35, 37, 41, 42
Instrumentenpanelen ........ 12-14, 34
Intelligente tractiecontrole.......... 124
Interieurlter............................... 181
Interieurlter (vervangen) .......... 181
Interieurindeling ..................... 95, 96
Interieur ontgrendelen ................. 72
Interieurverlichting ................. 93, 94
ISOFIX ........................................ 118
ISOFIX bevestigingen.................117
ISOFIX kinderzitjes .............. 117-119
JACK-aansluiting ......... 97, 279, 307
K Kaartenhouder ............................. 95
Kaartleeslampjes ......................... 93
Kentekenplaatverlichting ........... 207
Kilometerteller.............................. 32
Kinderbeveiliging ................. 78, 121
Kinderen ..................... 115, 118, 119
Kinderen (veiligheid) .................. 121
Kinderen
(veiligheidsvoorzieningen)
... 108, 109,
113, 115, 117-119, 129
Kinderzitjes ....................... 108, 109,
113-115, 120
Kinderzitjes (conventioneel) .......114
Klembeveiliging ........................... 78
Kleurcode lak ............................. 233
Kleurendisplay ............................. 41
J
329
TREFWOORDENREGISTER
C4-2_nl_Chap14_index-alpha_ed01-2014
Make-upspiegel ........................... 96
Massagefunctie ........................... 60
Matten........................................ 102
Mat verwijderen ......................... 102
Menustructuren
display ..................... 282, 319-321
Middenconsole ............................ 98
Milieu ..................................... 10, 71
Milieubewust rijden ...................... 10
Mistachterlicht...................... 83, 206
Mistlampen vóór .... 83, 89, 202, 205
Monochroom display ..... 35, 37, 319
Olielter ..................................... 181
Olielter (vervangen) ................. 181
Olieniveau............................ 29, 178
Oliepeilstok .......................... 29, 178
Olieverbruik ............................... 178
Onderhoudscontroles .................. 10
Onderhoudsintervalindicator........ 30
Onderhoudsintervalindicator
resetten..................................... 31
Ontdooien .................................... 56
Opberglade ................................ 102
Opbergnet.................................. 104
K Kleurendisplay met
kaartweergave DT ............. 42, 45,
241, 282
Klokje ........................................... 32
Klokje (instellen) ........ 32, 35, 37, 42
Koelvloeistofniveau.................... 179
Kofferdeksel sluiten ............... 68, 77
Koffer vergrendelen ..................... 77
Koplampsproeiers........................ 91
Koplampverstelling ...................... 87
Krik ............................................ 195
L Lampen vervangen ............ 202, 206
Lane Departure Warning
System (LDWS) ...................... 157
Lange voorwerpen vervoeren .... 103
Lekke band ................................ 190
Lichtschakelaar...................... 81, 84
Lokaliseren van de auto .............. 68
Luchtlter ................................... 181
Luchtlter (vervangen) ............... 181
Luidsprekers monteren .............. 220
M
Monteren luidsprekers ............... 220
Motoren ............................. 223, 227
Motorenoverzicht ............... 223, 227
Motorkap.................................... 175
Motorkap, openen...................... 175
Motorkapsteun ........................... 175
Motorolie .................................... 178
Motorolieniveau, controle ............ 29
Motorolieniveaumeter .......... 29, 178
Motorruimte ....................... 176, 177
MP3 (CD) ........................... 303, 304
Multifunctioneel display
(met autoradio) ..... 35, 37, 41, 296
Multimediaspelers...................... 274
N
O
Opbergvak ........................... 98, 106
Opbergvakken ... 95, 96, 98-100, 104
Opbergvakken portieren .............. 95
Opschakelindicator .................... 151
Navigatiesysteem ............... 41, 243,
244, 251
Niveaus controleren............ 178-180
Niveaus en controles .......... 176-180
Noodbediening achterklep ........... 77
Noodbediening portieren ............. 73
Noodprocedure starten .............. 212
Panoramadak .............................. 80
Parkeerhulp achter .................... 168
Parkeerhulp vóór ....................... 169
Parkeerlichten............... 81, 84, 202,
204, 206
Parkeerplaatsassistent .............. 166
Passagiersairbag uitschakelen ... 129
Persoonlijke instellingen .............. 34
Plafonniers............................. 86, 93
Portieren ...................................... 76
Portieren ontgrendelen .......... 66, 67
Portieren openen ......................... 76
Portieren sluiten..................... 68, 76
Radio ......................... 269, 270, 297
Regelmatig onderhoud ................ 10
Regeneratie roetlter ................. 181
Rembekrachtigingsysteem ........ 123
Remblokken............................... 182
Remlichten................................. 206
Remmen .................................... 182
Remschijven .............................. 182
Remvloeistofniveau ................... 179
Reservewiel ............................... 195
Richtingaanwijzers...... 84, 122, 202,
203, 205, 206
Riem .......................................... 104
Rijadviezen ................................ 133
Rijstrookcontrolesystemen ........ 124
Risicozones (update) ................. 248
P
R
330
TREFWOORDENREGISTER
C4-2_nl_Chap14_index-alpha_ed01-2014
Roetlter ............................ 180, 181
Ruitbediening............................... 78
Ruitbediening resetten................. 78
Ruitensproeier achter .................. 92
Ruitensproeiers vóór ................... 91
Ruitenwisser achter ..................... 92
Ruitenwisserbladen
vervangen ......................... 92, 215
Ruitenwissers .................. 27, 90, 91
Ruitenwisserschakelaar.......... 90-92
Schakelen automatische
versnellingsbak ....................... 147
Schakelen elektronisch
bediende versnellingsbak ...... 143
SCR (Selective Catalytic
Reduction) .............................. 183
SCR-systeem ...................... 24, 183
Selectiehendel
elektronisch gestuurde
versnellingsbak ............... 144, 182
Serienummer auto ..................... 233
Sfeerverlichting ............................ 94
Sjorogen .................................... 104
Skiluik ........................................ 103
Slepen van een auto.................. 217
Sleutel met
afstandsbediening
... 66, 68, 71, 134
Sneeuwkettingen ....................... 201
Sneeuwscherm .......................... 216
Snelheidsbegrenzer........... 161, 162
Snelheidsregelaar.............. 161, 164
Snelmenu's ................................ 242
Spaarfase .................................. 215
Spraaksynthese ......................... 254
R
S
Startblokkering,
elektronische .................... 71, 134
Starten ....................................... 212
Starten van de auto ... 134, 144, 147
Starten van de motor ................. 134
Stilzetten van
de auto.................... 134, 144, 147
Stoelen verstellen .................. 57, 58
Stoelverwarming .......................... 59
Stoelverwarming, schakelaars..... 59
Stop & Start ............ 46, 53, 56, 154,
171, 175, 181, 212
Streaming audio
Bluetooth ................ 278, 308, 310
Stuurbekrachtigingsvloeistofniveau
... 179
Stuurkolomschakelaars ..... 240, 295
Stuurslot .................................... 134
Stuurverstelling ............................ 65
Stuurwiel (verstellen) ................... 65
Synchroniseren
afstandsbediening .............. 69, 70
Updaten risicozones .................. 248
UREA ................................. 183, 184
Urgence-oproep......... 125, 235, 236
USB-aansluiting ........... 97, 279, 305
USB-box ...................................... 97
T
V
U
Tankbeveiliging .......................... 173
Technische gegevens ........ 223, 227
Telefoon ............................. 260, 264
Teller ....................................... 12-14
Tijd instellen ............... 32, 35, 37, 42
TMC (verkeersinformatie) .......... 257
Toerenteller ............................. 12-15
Trekhaak .................................... 219
Veiligheidsgordels........114, 126-128
Veiligheidsvoorzieningen
voor kinderen .......... 108, 109, 113,
115, 118, 119, 129
Ventilatie ........................... 10, 47-50
Ventilatieroosters ......................... 47
Vergrendeling van binnenuit ........ 72
Verkeersinformatie
(TA) ......................... 258, 271, 298
Verkeersinformatie (TMC) ... 257, 258
Verklikkerlampjes............. 25, 26, 28
Verklikkerlampje SCR-systeem ... 24
Verklikkerlampje service .............. 19
Verklikkerlampje voorgloeien
(diesel) ...................................... 26
Versnellingsbak,
automatische .... 10, 147, 182, 214
Versnellingsbak,
handgeschakeld
... 10, 143, 154, 182
Versnellingshendel ...................... 10
Verversen .................................. 178
Verwarming...................... 10, 49, 50
Voorgloeien (dieselmotor)............ 26
Voorstoelen...................... 57, 58, 61
331
TREFWOORDENREGISTER
C4-2_nl_Chap14_index-alpha_ed01-2014
Waarschuwingslampjes ... 16, 18, 26
Waarschuwingssignaal
sleutel in contact ..................... 136
Wiel demonteren ....................... 198
Wiel monteren ........................... 198
Wiel verwisselen ........................ 195
Window-airbags ................. 131, 132
X
W
Zaklamp ..................................... 106
Zekeringen................................. 208
Zekeringentabel ......................... 208
Zekeringen vervangen ............... 208
Zekeringkast dashboard ............ 208
Zekeringkast motorruimte .......... 208
Zij-airbags .......................... 131, 132
Zijknipperlicht............................. 205
Zijspots ................................ 86, 205
Zonneklep .................................... 96
Zonnescherm (panoramadak) ..... 80
Zonnescherm panoramadak
openen...................................... 80
Zuinig rijden ................................. 10
Z
Xenonlampen ............................ 202
C4-2_nl_Chap14_index-alpha_ed01-2014
C4-2_nl_Chap14_index-alpha_ed01-2014
C4-2_nl_Chap14_index-alpha_ed01-2014
C4-2_nl_Chap14_index-alpha_ed01-2014
C4-2_nl_Chap14_index-alpha_ed01-2014
06-14
C4-2_nl_Chap15_couv-n_ed01-2014
Reproductie of vertaling van dit document, zelfs
gedeeltelijk, is verboden zonder schriftelijke toestemming
van Automobiles CITROËN.
Automobiles CITROËN verklaart dat, door toepassing
van de voorschriften in de Europese regelgeving
(Richtlijn 2000/53) met betrekking tot autowrakken,
wordt voldaan aan de in deze richtlijn gestelde doelen
en dat recycleerbare materialen worden gebruikt voor de
fabricage van producten die door haar worden verkocht.
Op verschillende plaatsen in uw auto zijn stickers
aangebracht. Ze bevatten veiligheidswaarschuwingen en
informatie over de identicatie van uw auto. Verwijder ze
niet: ze horen namelijk bij de auto.
Belangrijke informatie:
Neem voor alle werkzaamheden aan uw auto contact op
met een gekwaliceerde werkplaats die beschikt over de
juiste technische informatie, vakkennis en apparatuur. Het
CITROËN-netwerk is in staat u dit te bieden.
Gedrukt in de EU
Néerlandais
- Het monteren van elektrische uitrustingen of accessoires
die niet onder een artikelnummer in het assortiment van
Automobiles CITROËN voorkomen, kan storingen in het
elektronische systeem van uw auto veroorzaken. Ga naar
het CITROËN-netwerk voor meer informatie over het
aanbod aan accessoires met een artikelnummer.
- Wijzigingen of aanpassingen die niet door Automobiles
CITROËN zijn voorzien of toegestaan, of die niet
volgens de technische voorschriften van de fabrikant zijn
uitgevoerd, leiden tot het vervallen van de contractuele
garantie.
CRÉATIVE TECHNOLOGIE
2014 – DOCUMENTATION DE BORD
4Dconcept
Diadeis
Entagos
C4-2_nl_Chap15_couv-n_ed01-2014
14.C4.0070
Néerlandais
320

Brauchen Sie Hilfe? Stellen Sie Ihre Frage.

Forenregeln

Missbrauch melden von Frage und/oder Antwort

Libble nimmt den Missbrauch seiner Dienste sehr ernst. Wir setzen uns dafür ein, derartige Missbrauchsfälle gemäß den Gesetzen Ihres Heimatlandes zu behandeln. Wenn Sie eine Meldung übermitteln, überprüfen wir Ihre Informationen und ergreifen entsprechende Maßnahmen. Wir melden uns nur dann wieder bei Ihnen, wenn wir weitere Einzelheiten wissen müssen oder weitere Informationen für Sie haben.

Art des Missbrauchs:

Zum Beispiel antisemitische Inhalte, rassistische Inhalte oder Material, das zu einer Gewalttat führen könnte.

Beispielsweise eine Kreditkartennummer, persönliche Identifikationsnummer oder unveröffentlichte Privatadresse. Beachten Sie, dass E-Mail-Adressen und der vollständige Name nicht als private Informationen angesehen werden.

Forenregeln

Um zu sinnvolle Fragen zu kommen halten Sie sich bitte an folgende Spielregeln:

Neu registrieren

Registrieren auf E - Mails für Citroen C4 N - 2014 wenn:


Sie erhalten eine E-Mail, um sich für eine oder beide Optionen anzumelden.


Andere Handbücher von Citroen C4 N - 2014

Citroen C4 N - 2014 Bedienungsanleitung - Deutsch - 340 seiten

Citroen C4 N - 2014 Bedienungsanleitung - Englisch - 328 seiten

Citroen C4 N - 2014 Bedienungsanleitung - Französisch - 340 seiten


Das Handbuch wird per E-Mail gesendet. Überprüfen Sie ihre E-Mail.

Wenn Sie innerhalb von 15 Minuten keine E-Mail mit dem Handbuch erhalten haben, kann es sein, dass Sie eine falsche E-Mail-Adresse eingegeben haben oder dass Ihr ISP eine maximale Größe eingestellt hat, um E-Mails zu erhalten, die kleiner als die Größe des Handbuchs sind.

Ihre Frage wurde zu diesem Forum hinzugefügt

Möchten Sie eine E-Mail erhalten, wenn neue Antworten und Fragen veröffentlicht werden? Geben Sie bitte Ihre Email-Adresse ein.



Info