S I G N A L E R I N G
Richtingaanwijzers
Linksaf: druk de hendel naar
beneden.
Rechtsaf: duw de hendel naar
boven.
Om van richting te veranderen,
moet de hendel door de weerstand
naar boven of beneden worden
bewogen. De richtingaanwijzer
wordt automatisch uitgeschakeld
bij het terugdraaien van het stuur.
Automatisch branden van de
alarmverlichting
Bij sterk afremmen van de auto
gaan automatisch de waarschu-
wingsknipperlichten branden.
Wanneer opnieuw gas gegeven
wordt, doven de waarschuwings-
knipperlichten automatisch. U kunt
ze ook handmatig uitschakelen
door het bedienen van de alarm-
lichtschakelaar op het dashboard.
Geluidssignaal niet-gedoofde
verlichting.
Dit signaal is te horen wanneer u
het bestuurdersportier opent bij
afgezetcontact,om aan te geven
dat de verlichting nog brandt.
Het signaal stopt bij het sluiten
van een portier, bij het doven van
de verlichting of bij aanzetten van
het contact.
Het signaal is niet actief bij gebruik
van de automatische verlichting of
de «follow-me-home verlichting».
Zolang u met alarmverlichting rijdt kunt
u geen richting aangeven.
Lichtsignaal / Waarschuwings-
signaal
Trek de hendel naar u toe.
Het geven van een lichtsignaal is
ook mogelijk bij afgezet contact.
Claxon
Druk op het onderste deel van
het stuur met vaste centrale
bedieningen.
Alarmverlichting
Hiermee worden tegelijkertijd de
vier richtingaanwijzers bediend.
Gebruik deze voorziening alleen
voor een noodstop of wanneer u
onder ongewone omstandigheden
rijdt.
Deze functie werkt ook bij afgezet
contact.