3. INSTALLATIE
3.1 Algemene bepalingen
DE GEISER MAG UITSLUITEND WORDEN GEÏNSTALLEERD DOOR EEN
GEKWALIFICEERD EN BEVOEGD TECHNICUS, OVEREENKOMSTIG ALLES
INSTRUCTIES VAN DEZE HANDLEIDING, DE GELDENDE WETTEN, DE
NATIONALE EN LOKALE NORMEN EN DE TECHNISCHE VOORSCHRIFTEN.
3.2 Plaats van installatie
De installatieruimte moet voldoende geventileerd zijn om gevaarlijke situaties te
voorkomen in het geval van een gaslek.
De richtlijn CE 90/396 bepaalt deze veiligheidsnorm voor alle apparaten die met
gas werken, inclusief de apparaten met luchtdichte kamers.
De uitrusting is geschikt voor gebruik in gedeeltelijk beschermde ruimtes volgens
norm EN 297/A6 waar de temperatuur niet onder de -5ºC zakt.
In de installatieruimte mogen geen brandbare, poedervormige substanties,
corrosieve gassen of voorwerpen of materialen worden opgeslagen.
Het apparaat kan aan de wand worden gehangen. Bevestig het apparaat aan de
wand en respecteer de afstanden die op de tekening op het voorblad worden
aangegeven.
Bij de inbouw van het toestel in kasten of bij een zijdelingse inbouw
moet er voldoende plaats vrij blijven om de bekleding af te nemen en
normale onderhoudswerkzaamheden uit te kunnen voeren.
3.3 Hydraulische aansluitingen
Waarschuwingen
Controleer of het toestel geschikt is om met het beschikbare type
brandstof te werken en maak alle leidingen van de installatie
zorgvuldig schoon voordat u de aansluitingen maakt.
Voer de aansluitingen uit volgens de tekening op de omslag en houd rekening
met de symbolen op het toestel.
Kenmerken van het water van de installatie
Als de hardheid van het water hoger ligt dan 25° Fr (1 °F = 10 ppm CaCO3),
moet u het verzachten om kalkaanslag in de geiser te voorkomen.
3.4 Gasaansluiting
Sluit de gastoevoer aan op de overeenkomstige verbinding (zie tekening op
omslag) in overeenstemming met de huidige wetgeving (met een stijve, metalen
pijp of een buigzame slang van roestvrij staal) en plaats een gaskraan tussen de
installatie en de geiser. Controleer of alle gasaansluitingen hermetisch gesloten
zijn.
3.5 Elektrische aansluitingen
Waarschuwingen
Het apparaat moet worden aangesloten op een correct werkende aarding zoals
wordt beschreven in de veiligheidsnormen. Vraag een gekwalificeerd technicus
om de efficiëntie en de compatibiliteit van de aardingsinstallatie te controleren De
fabrikant is niet aansprakelijk voor schade veroorzaakt door gebrekkige aarding
van de installatie.
De geiser wordt geleverd met een Y-kabel met stekker voor aansluiting op het
elektriciteitsnetwerk. Het snoer mag niet worden vervangen door de gebruiker.
Als het snoer is beschadigd, zet u het apparaat uit en neemt u contact op met
een erkende technicus zodat deze het snoer kan vervangen. Gebruik alleen
HAR H05 VV-F snoeren van 3x0.75mm2 met een diameter van maximaal 8 mm.
3.6 Rookgasafvoer
Waarschuwingen
De uitrusting is geforceerde trek. De luchtinlaat en de rookgasafvoer moeten
worden aangesloten op systemen zoals hieronder worden vermeld
Raadpleeg en respecteer de geldende normen alvorens over te gaan tot de
installatie. Respecteer ook de bepalingen inzake de positie van de aansluitingen
op de wand of het plafond en de minimale afstanden tot ramen, muren,
ventilatieopeningen ...
Diafragma's
Om de uitrusting te kunnen gebruiken moet u de meegeleverde diafragma's
monteren. Controleer of het diafragma, als u er één gebruikt, het geschikte is en
correct wordt geïnstalleerd.
Vervanging van het diafragma van het niet gemonteerde apparaat