Eigenschappen van de camera aanpassen
U kunt de volgende eigenschappen van de camera aanpassen:
●
Helderheid: De hoeveelheid licht in het beeld. Een hogere instelling voor helderheid zorgt voor een
lichtere afbeelding. Een lagere instelling voor helderheid zorgt voor een donkerdere afbeelding.
●
Contrast: Het verschil tussen lichtere en donkerdere delen van het beeld. Een hogere instelling
voor contrast zorgt voor een scherpere afbeelding. Een lagere instelling voor contrast behoudt het
dynamische bereik van de oorspronkelijke afbeelding, maar zorgt voor een vlakkere afbeelding.
●
Kleurtint: Het aspect van een kleur dat de kleur onderscheidt van andere kleuren (waardoor een
kleur bijvoorbeeld als rood, groen of blauw wordt waargenomen). Kleurtint is niet hetzelfde als
verzadiging. Verzadiging is de intensiteit van de kleurtint.
●
Verzadiging: De kracht van een kleur in het uiteindelijke beeld. Een hogere instelling voor
verzadiging zorgt voor een meer uitgesproken afbeelding. Een lagere instelling voor verzadiging
zorgt voor een subtielere afbeelding.
●
Scherpte: De definitie van randen in een beeld. Een hogere instelling voor scherpte zorgt voor een
sterker gedefinieerde afbeelding. Een lagere instelling voor scherpte zorgt voor een zachtere
afbeelding.
●
Kleurgamma: Het contrast dat van invloed is op de middelste grijswaarden of middentonen van
een afbeelding. Met deze optie kunt u de helderheid van de middelste grijswaarden en
middentonen instellen, zonder de donkere en lichte plekken drastisch aan te passen. Een lagere
instelling voor gamma zorgt ervoor dat grijstinten in de richting van zwart gaan en donkere kleuren
nog donkerder worden.
Het dialoogvenster Eigenschappen kan worden geopend vanuit verschillende programma's die met de
geïntegreerde camera kunnen werken. Meestal kunt u dit dialoogvenster open vanuit een configuratie-,
instellingen- of eigenschappenmenu.
10 Hoofdstuk 1 Multimediahardware gebruiken NLWW