6. Mechanische inbouw
Wijzigingen aan het voertuig, die door het inbouwen van het
parkeersysteem nodig zijn, moeten altijd zo worden uitgevoerd,
dat hierdoor geen beperking van de verkeersveiligheid of van de
constructieve stabiliteit van de auto ontstaat. Bij veel auto´s ver-
valt al bij het uitzagen van een plaatgedeelte de goedkeuring.
Er mogen geen onderdelen worden gemonteerd in het activi-
teitsgebied van de airbags, omdat dit bij een ongeval kan leiden
tot kwetsuren van de inzittenden.
Neem contact op met uw autodealer als u twijfelt over de keuze
van de montageplaats.
Zorg ervoor, dat tijdens het boren geen elektrische kabels, rem-
leidingen, brandstoftanks of dergelijke worden beschadigd.
Neem bij gebruik van gereedschap voor het inbouwen van uw
parkeerhulp altijd de veiligheidsinstructies van de fabrikant van
het betrokken gereedschap in acht.
Houd bij de montage van uw parkeersysteem rekening met het
gevaar dat bij een ongeluk verwondingen kunnen ontstaan door
losgerukte apparatuur. Bevestig daarom elk onderdeel stevig
op een plaats waar het geen gevaar vormt voor inzittenden.
De camera mag de achterlichten, het kenteken of andere ele-
menten van het voertuig niet bedekken of buiten de autocarros-
serie uitsteken.
☞
Deze handleiding geldt niet voor alle voertuigtypes. Op basis
van het grote aantal automerken en -modellen moeten echter de
volgende montagestappen als algemene richtlijn dienen. Voor
voertuigspecifieke vragen richt u zich tot de fabrikant van het
voertuig. Ga na of het gebruik van de camera door de verkeers-
wetgeving in uw land is toegestaan.
62