8
Bij het inbouwen van het gastoestel moeten de geldende voorschriften in acht genomen
worden, vooral de norm EN 1949.
De afstand en de positie van de gasuitlaatopening t.o.v. deuren, ramen,
ventilatieopeningen, zoals vereist in norm EN 1949, moeten in acht genomen worden.
De minimale afstand t.o.v. de meubels die zich boven het toestel bevinden bedraagt 400
mm
Bij de leiding voor het uitlaatgas moet erop worden gelet dat deze nergens neerwaarts
geplaatst wordt.
3. Het toestel aan de gasvoorziening aansluiten
De gasleidingen van het toestel mogen uitsluitend met gasdichte aansluitstukken en
volgens de voorschriften van de norm EN 1949 aangesloten worden.
De aansluitpijpen naar het toestel moeten van verzinkt ijzer of van koper zijn. Deze
pijpleidingen moeten voorzien zijn van een gasdichte aansluiting. Nadat het toestel
aangesloten is moeten de gasleidingen op dichtheid worden gecontroleerd door middel van
een zeepsopje op de aansluitplek; als een aansluiting ondicht is, vormen zich luchtbellen.
ATTENTIE: BIJ HET INSTALLEREN EN AANSLUITEN VAN HET TOESTEL
MAG DE GASAANSLUITPIJP AAN HET TOESTEL NIET GEDRAAID,
GETROKKEN OF ANDERSZINS VERSPANNEN WORDEN.
4. Gasflessen
Er moet gebruik worden gemaakt van de gasflessen die normaal in de handel verkrijgbaar
zijn in het land waarin het toestel wordt verkocht. Het te gebruiken gassoort staat duidelijk
op de verpakking en op het onuitwisbare typeplaatje op de achterkant van het toestel
aangegeven.
WANNEER EEN DRUK OF GAS WORDT GEBRUIKT DAT NIET
OVEREENKOMSTIG DE VOORSCHRIFTEN IS, KAN DIT ERTOE LEIDEN
DAT HET TOESTEL ONREGELMATIG FUNCTIONEERT; DAAROM STELT
DE FABRIKANT ZICH OP GEEN ENKELE WIJZE AANSPRAKELIJK
WANNEER HET TOESTEL NIET VOLGENS DE VOORSCHRIFTEN WORDT
GEBRUIKT.
In ieder geval moeten de volgende aanwijzingen in acht genomen worden:
- De gasflessen moeten, compleet met ventiel en drukregelaar, rechtop in de speciaal
hiervoor voorziene kast opgesteld worden; de toegang tot de flessen moet vrij zijn.
- De gasflessen moeten gemakkelijk en zonder hindernissen vervangen kunnen worden.
NA GEBRUIK MOET DE GASFLES DICHTGEDRAAID WORDEN
ATTENTIE Bij het vervangen van de gasfles moeten de volgende veiligheidsmaatregelen
worden getroffen:
a) Kranen van het toestel sluiten ( draaiknop in de 0 – stand ).
b) Het afsluitventiel in het voertuig sluiten dat aan het toestel is toegewezen.
c) Controleer of er zich in de buurt geen vlam of gloeiende voorwerpen bevinden;
d) Ventiel van de te vervangen gasfles sluiten;