28 I Algemene gebruikershandleiding
2. Plaats de borgplaatjes aan beide zijden van de
naafas. Draai de schakelarm zodanig dat de uitste-
kende delen van de borgplaatjes in de gleuven van
de uitvaleinden vastgrijpen. In dit geval kan de
schakelarm bijna parallel met de vork worden ge-
monteerd.
Borgplaatjes (linkerkant)
Schakelarm
Framevork
Gleuf van
uitvaleinde
Borgplaatje
(rechterkant)
Het vooruitstekende deel moet aan de kant van het
uitvaleinde zitten.
Plaats de borgplaatjes zodanig dat de uitstekende
delen precies in de gleuven van de uitvalein-
den aan de voor- en achterkant van de naafas
vastgrijpen.
3. Span de ketting en bevestig het wiel met de dop-
moeren aan het ame.
Dopmoer
Borgplaatje
Aanhaalkoppel
30 – 45 Nm
4. Breng de remarm met de remarmklem correct op
de vork aan.
Remarm
Klemmoer
Klemschroef
Remarmklem
Framevork
Houd bij de montage van de remarmklem voor het
aantrekken van de klemschroef de klemmoer met een
10-mm-sleutel vast.
Aanhaalkoppel
2 – 3Nm
Controleer na de montage van de remarmklem of de
klemschroef ongeveer tot 2 tot 3mm uit de klemmoer
steekt.
Remarmklem
Klemschroef
(M6 × 16mm)
2 – 3 mm
Remarm
Klemmoer
5. Controleer voor het gebruik van de terugtraprem
of de rem goed werkt en het wiel licht kan worden
gedraaid.
Trek alle schroeven met het voorgeschreven aanhaal-
koppel aan. Anders kunnen de schroeven losscheuren
en kunnen onderdelen losraken (zie
Hoofdstuk 30.3
„Aanhaalkoppels voor schroeerbindingen“).
Plaats de remkabel en bevestig hem of sluit de
remsnelspanner.
Controleer of de remvoeringen de remoppervlakken
raken.
Controleer of de remarm correct is bevestigd.
Voer een remproef uit.