17
NL
GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN
– de messen uitgeschakeld zijn;
– de gebruiker op de stoel van de machine zit ofwel de handrem ingeschakeld is.
b) De motor stopt wanneer:
– de gebruiker de stoel verlaat terwijl de messen ingeschakeld zijn;
– de gebruiker de stoel verlaat terwijl de koppeling niet in de “vrije” stand staat;
– de gebruiker de stoel verlaat terwijl de koppeling wel in de “vrije” stand staat, maar
de handrem niet is ingeschakeld;
– de zak wordt opgetild of als de steenbeschermkap wordt verwijderd terwijl de mes-
sen ingeschakeld zijn;
– de handrem wordt ingeschakeldzonder de messen te hebben uitgeschakeld.
5.3 UIT TE VOEREN WERKZAAMHEDEN VOOR DE INGEBRUIKNAME
Alvorens te beginnen met werken dienen er enkele controles en handelingen uitge-
voerd te worden om er zeker van te zijn dat het werk op de meest nuttige en veilige
manier zal verlopen.
5.3.1 De stoel afstellen
Om de positie van de stoel af te stellen schoreft u
de vier stelschroeven (1) wat los en laat u de stoel
langs de steungaten schuiven.
Wanneer de stoel op de juiste hoogte staat, zet u
de vier stelschroeven (1) stevig aan.
5.3.2 Bandenspanning
Een juiste bandenspanning is noodzakelijk om
het maaidek geheel evenredig boven het gras-
oppervlak te krijgen, zodat u een mooi maai-
beeld krijgt.
Schroef de beschermdopjes los en sluit de klep-
pen aan op een persluchttoevoer voorzien van
een drukmeter.
De bandenspanning moet als volgt zijn:
VOORBANDEN 1.5 bar (13 x 5.00-6)
1.0 bar (15 x 5.00-6)
ACHTERBANDEN 1.2 bar