6.14. Controleer of de glazen deur goed is gesloten.
6.15. Controleer of de korf juist is geplaatst, dat deze contact maakt met de weerstandsbuis en dat de centrale
opening van de korf aansluit op deze buis.
Figuur 28
6.16. Zorg vooral dat de kachel schoon is omdat door te veel vuil de kachel mogelijk niet aangaat.
DE ONTSTEKINGSWEERSTAND WERKT NIET:
6.17. Controleer of de weerstand opwarmt. Haal hiervoor de korf eruit en kijk of deze (rood) heet is (niet aanraken).
DE AFZUIGUNIT VAN DE ROOKGASUITLAAT WERKT NIET OF GEBREKKIG:
6.18. Controleer of de motor niet stroef is door roest door hem met de hand te draaien. Doe dit altijd met de stekker
uit het stopcontact.
6.19. Controleer de stroomvoeding van de motor door de kachel aan te steken.
6.20. Controleer ook de stekkerdoos van de aansluitingen van de afzuigunit en de C.P.U.
DE LUCHTVERWARMINGSVENTILATOR DRAAIT NIET:
6.21. Zorg ervoor dat de turbine niet geblokkeerd is. Haal hiervoor de stekker uit het stopcontact, open het rechter
zijpaneel en laat de turbine met de hand draaien. Kijk daarbij of deze geheel vrij draait.
DE KACHEL GAAT UIT:
6.22. De kachel heeft mogelijk geen pellets meer.
6.23. Een vergeten programma heeft mogelijk de kachel uitgezet.
6.24. Slechte kwaliteit pellets, vocht, te veel zaagsel kunnen ook redenen zijn waarom de kachel ongewild uitgaat.
6.25. Als de kachel uit staat en er pellets in de brandstofkorf achterblijven die half verbrand zijn, kan dit duiden op
onvoldoende reiniging. Lees de paragraaf over reiniging en onderhoud.
6.26. Vuil binnenin de kachel of te lang gebruik zonder reiniging.
6.27. Als de kachel uit staat en de korf heeft geen pellets, loopt u de reductiemotor, de luchtverwarmingsventilator
en de afzuigunit na.
ALARM OP WEB/TOETSENBORD:
Lees de paragraaf over Alarmen van de gebruikershandleiding.