12
1. STUURWIEL
Hiermee kunt u de voorwielen besturen.
2. VERSNELLINGSPOOK
Hiermee kunt u het toerental van de motor bepalen. De diverse stan-
den staan aangeven op het plaatje waar de volgende symbolen op
staan:
«CHOKE» stand om de motor te starten
«LANGZAAM» stand stemt overeen met het laagste
toerental
«SNEL» stand stemt overeen met het hoogste
toerental
Tijdens het rijden moet u een tussenstand tussen de «LANGZAAM»
en de «SNEL» stand kiezen; tijdens het maaien is het verstandig om
de versnellingspook op de «SNEL» stand te zetten.
3.
HENDEL VAN DE HANDREM
Deze hendel wordt gebruikt om te voorkomen dat de machine gaat
rijden als u hem geparkeerd heeft en moet altijd aangetrokken worden
als u van de machine afstapt.
De rem wordt ingeschakeld als het pedaal (11 - 21) volledig ingetrapt
is waarbij u de hendel in stand «A» moet zetten; als u uw voet van het
pedaal haalt dan moet het pedaal ingetrapt blijven en door de hendel
in die stand blijven staan.
Om de handrem uit te schakelen moet u opnieuw het pedaal intrap-
pen, waarna de hendel in stand «B» gaat staan.
4.
CONTACTSLOT
Het contactslot heeft drie verschillende standen:
«UIT» stand alles uit;
«DRAAIEN» stand alle bedieningselementen worden
in werking gesteld;
NL
4. BEDIENINGSELEMENTEN