ONDERHOUD
Zorg ervoor dat de machine niet onder stroom
staat wanneer u onderhoud pleegt aan de draai-
bank.
Smeerschema (zie ook fig.18.)
Onderhoud aan de machine gebeurt om roest en slijtage
te voorkomen. Het onderhoud bestaat voornamelijk uit
schoonmaken en oliën. Het volstaat beslist niet alleen de
oliespuit te hanteren. Zeer regelmatig - vaak meerdere ke-
ren tijdens het draaien - en heel zorgvuldig moeten spa-
nen en afval van de machineonderdelen verwijderd wor-
den. Anders bestaat de mogelijkheid dat dit tussen bewe-
gende, glijdende en draaiende delen terecht komt. Om
deze reden zijn bijvoorbeeld op de langsslede spanen-
schuivers aangebracht. Zie fig.18.
Kritieke plaatsen zijn de bovenste bedglijvlakken (3), het
draadgedeelte op transporteur/aanzetas (18), de spin-
dels (6, 16), alle glijvlakken en spietjes van de sleden (7,
16), de voetplaat losse kop (19).
Ferm 29
ze speling wordt ook veroorzaakt door slijtage als gevolg
van intensief gebruik. Als nastelling geen effect meer
heeft, is het onderdeel versleten en moet u het vervangen.
Als alle voorbereidingen zijn getroffen kan de machine op
het lichtnet worden aangesloten door de stekker in de
wandcontactdoos te plaatsen. Controleer vooraf of de
netschakelaar UIT staat en de draairichting op rechts. Kijk
nogmaals naar het peilglas of het oliepeil niet veranderd is
en vul zonodig bij tot het peilglas half vol is. Zorg dat er
geen papier of poetslap voor de ventilatie-openingen van
de motor ligt. Controleer de drieklauw en zorg dat de bek-
ken niet uit de klauw kunnen vliegen.
Leg de klauwsleutel op een vaste plek!
Open de beschermkast en controleer de positie en span-
ning van de riemen. Voor het proefdraaien moet de laag-
ste draaisnelheid worden gekozen. Eventueel de voorste
riem verleggen, zie fig. 5 en 15.
Druk de schakelaar in en laat de machine gedurende 20
minuten draaien.
Controleer regelmatig of de hoofdlagers in de vaste kop
en de motor niet warm worden door de machine te stop-
pen en aan weerszijden van de vaste kop en op het motor-
lichaam een hand te leggen. Stop direct bij afwijkende ge-
luiden en abnormale warmteontwikkeling (meer dan
handwarm) en neem eerst contact op met uw leverancier.
Schakel hierna over op een hogere snelheden en laat de
machine daarop ook nog enkele minuten draaien. Doe dit
nogmaals met omgekeerde draairichting.
Indien zich geen problemen hebben voorgedaan, is de
machine gereed voor gebruik.
INBEDRIJFSTELLING
WERKWIJZE
Het verspanen gebeurt door een beitel- of boorpunt onder
controle in het werkstuk te drukken waardoor kleine stuk-
jes materiaal - spanen - worden weggesneden. Hiervoor
dient het werkstuk een draaiende beweging te maken tus-
sen twee vaste draaipunten - de vaste en de losse kop (zie
fig.1) - die op een zeer precieze, denkbeeldige lijn liggen:
de centerlijn (4). Door de beitel die is vastgezet op het sup-
port (5) in een rechte lijn handmatig of automatisch met de
transporteur (6) in een bepaald tempo langs het draaien-
de werkstuk te voeren, kan dit over de hele lengte parallel
aan de centerlijn worden afgedraaid.
Om van het werkstuk materiaal te kunnen verwijderen is
kracht nodig. Deze kracht wordt van de motor overge-
bracht naar een holle as in de vaste kop: de hoofdas of
hoofdspil (2). In verband met het maximale motorvermo-
gen moet de hoeveelheid af te nemen materiaal - de
spaandikte en spaanbreedte - worden aangepast. Wan-
neer het toerental teveel zakt, moet of de aanzetdiepte of
de aanzetsnelheid verlaagd worden. Anders bestaat kans
op motorschade, kortere standtijd van de beitel of beitel-
breuk. Hierop is ook van invloed de diameter van het werk-
stuk. Bij een diameter van 100 mm is meer kracht nodig om
een spaan van 1 mm te snijden dan bij een diameter van
10 mm.
Wanneer de losse kop (8) door dwarsverstelling naast de
centerlijn wordt geplaatst, kan een uitwendig conisch vlak
worden gedraaid.
Een extra bewerkingsmogelijkheid over de lengteas is het
snijden van een schroefdraad. Een speciale beitel snijdt
een spiraalvormige verdieping in de omtrek van het werk-
stuk. Een deel van de omtrek blijft staan en dit hoogtever-
schil vormt de uiteindelijke schroefdraad.
Naast het over de lengteas draaien kunnen ook de uitein-
den van een werkstuk worden bewerkt, b.v. om deze vlak
en recht te maken. Korte werkstukken kunnen aan één zij-
de in een vast draaipunt, de 3-klauwplaat, worden beves-
tigd en aan de andere zijde haaks op de centerlijn worden
bewerkt. De bekken van de klauwplaat zorgen voor hand-
having van de denkbeeldige centerlijn. Door de beitelver-
plaatsing onder een hoek door verstelling van de draai-
plaat te laten geschieden, kunnen uit- en inwendige coni-
sche vlakken worden gedraaid. In gevlakte oppervlakken
kunnen met deze inspanning ook boringen worden ge-
maakt. Daarvoor moet een apart aan te schaffen boorkop
met morseconusstift in de schuifbus (7) van de losse kop
worden geplaatst. De gaten kunnen vervolgens worden
uitgedraaid tot de gewenste diepte, diameter en vorm.
Belangrijk:
De precisie van de werkstukken is
eerst en vooral afhankelijk van deskundigheid
en ervaring. Bij het draaien kunnen veel factoren het eind-
resultaat beïnvloeden, zoals de soort en toestand van de
beitels, de aard van het te bewerken materiaal, de draai-
en aanzetsnelheden, de bevestiging van het werkstuk, de
opstelling en de staat waarin de machine verkeert. Met de
24 Ferm