50
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
ALFABETISCH
REGISTER
LAMPJES EN
BERICHTEN
TECHNISCHE
GEGEVENS
STARTEN
EN RIJDEN
VEILIGHEID
DASHBOARD
EN BEDIENING
AIRCONDITIONING
INSCHAKELEN
Het systeem kan op verschillende manie-
ren worden ingeschakeld, maar aangera-
den wordt eerst de gewenste tempera-
turen op het display in te stellen en daar-
na de knop AUTO in te drukken.
Met de airconditioning kan de tempera-
tuur voor de bestuurder en de passagier
apart worden ingesteld. Het maximale
temperatuurverschil is 7°C.
De aircocompressor schakelt alleen in als
de buitentemperatuur hoger is dan 4°C.
Tijdens de automatische werking is het al-
tijd mogelijk de ingestelde temperaturen
te veranderen en handmatig een van de
volgende handelingen uit te voeren:
❒
regelen aanjagersnelheid;
❒
instellen luchtverdeling;
❒
in- en uitschakelen luchtrecirculatie en
AQS-functie;
❒
inschakelen aircocompressor.
Bij lage buitentemperaturen
raden wij u aan om de recir-
culatiefunctie niet te gebruiken, om-
dat hierdoor de ruiten sneller kunnen
beslaan.
ATTENTIE
AUTOMATISCHE WERKING
VAN DE AIRCONDITIONING
(functie AUTO)
Als u de knop AUTO indrukt, regelt het
systeem automatisch:
❒
de hoeveelheid naar het interieur toe-
gevoerde lucht;
❒
de luchtverdeling in het interieur;
waarbij alle voorafgaande handmatige in-
stellingen worden opgeheven.
Tijdens de automatische werking van de
airconditioning verschijnt op het display
de mededeling FULL AUTO.