622796
8
Zoom out
Zoom in
Vorherige Seite
1/244
Nächste Seite
NEDERLANDS
De gegevens in deze publicatie zijn uitsluitend indicatief bedoeld.
FIAT behoudt zich het recht voor op elk moment de in dit boekje beschreven modellen om technische of commerciële redenen te wijzigen.
Voor de laatste informatie hieromtrent kunt u zich tot de Fiat-dealer wenden.
INSTRUCTIEBOEKJE
Ducato
ABSOLUUT LEZEN!
BRANDSTOF TANKEN
Benzinemotoren: Tank uitsluitend loodvrije benzine met een minimum octaangetal 95 RON.
Dieselmotoren: Tank uitsluitend dieselbrandstof voor motorvoertuigen die voldoet aan Europese
specificaties EN590.
MOTOR STARTEN
Controleer of de handrem is aangetrokken; zet de versnellingspook in vrij; trap het koppelingspedaal
volledig in, maar trap het gaspedaal niet in; vervolgens:
benzinemotoren: draai de start-/contactsleutel in stand AVV en laat hem los zodra de motor aans-
laat.
dieselmotoren: draai de start-/contactsleutel in stand MAR en wacht tot de lampjes m en ¢;
doven; draai de start-/contactsleutel in stand AVV en laat hem los zodra de motor aanslaat.
PARKEREN BOVEN BRANDBARE MATERIALEN
Omdat tijdens de werking de katalysator zeer warm wordt, verdient het aanbeveling niet te parkeren
boven brandbare materialen (gras, droge bladeren, dennennaalden, enz.).
K
2002
NEDERLANDS
De gegevens in deze publicatie zijn uitsluitend indicatief bedoeld.
FIAT behoudt zich het recht voor op elk moment de in dit boekje beschreven modellen om technische of commerciële redenen te wijzigen.
Voor de laatste informatie hieromtrent kunt u zich tot de Fiat-dealer wenden.
INSTRUCTIEBOEKJE
Ducato
ABSOLUUT LEZEN!
BRANDSTOF TANKEN
Benzinemotoren: Tank uitsluitend loodvrije benzine met een minimum octaangetal 95 RON.
Dieselmotoren: Tank uitsluitend dieselbrandstof voor motorvoertuigen die voldoet aan Europese
specificaties EN590.
MOTOR STARTEN
Controleer of de handrem is aangetrokken; zet de versnellingspook in vrij; trap het koppelingspedaal
volledig in, maar trap het gaspedaal niet in; vervolgens:
benzinemotoren: draai de start-/contactsleutel in stand AVV en laat hem los zodra de motor aans-
laat.
dieselmotoren: draai de start-/contactsleutel in stand MAR en wacht tot de lampjes m en ¢;
doven; draai de start-/contactsleutel in stand AVV en laat hem los zodra de motor aanslaat.
PARKEREN BOVEN BRANDBARE MATERIALEN
Omdat tijdens de werking de katalysator zeer warm wordt, verdient het aanbeveling niet te parkeren
boven brandbare materialen (gras, droge bladeren, dennennaalden, enz.).
K
2002
ELEKTRISCHE APPARATUUR
Als u na aanschaf van uw auto accessoires wilt monteren die stroom verbruiken (waardoor de
accu langzaam kan ontladen), dient u contact op te nemen met de Fiat-dealer. Deze kan u de
meest geschikte installaties aanraden die de accu niet uitputten.
CODE-card
Bewaar de CODE-card op een veilige plaats, niet in de auto. Wij raden u aan de elektronische
code van de CODE-card altijd bij u te hebben omdat deze onmisbaar is voor het uitvoeren van
een noodstart.
GEPROGRAMMEERD ONDERHOUD
Bedenk dat een goed onderhoud van de auto de beste manier is om de prestaties en de veiligheid
van de auto gedurende langere tijd te garanderen. Daarbij wordt ook het milieu ontzien en blijven
de exploitatiekosten laag.
IN HET INSTRUCTIEBOEKJE…
…vindt u informatie, tips en belangrijke waarschuwingen voor het juiste gebruik, veilig rijden en
het onderhoud van uw auto. Let vooral op de symbolen " (veiligheid van de inzittenden),
# (bescherming van het milieu) en â (conditie van de auto).
BANDENSPANNING IN KOUDE TOESTAND (bar)
Druknummer 603.45.421 - XI/2001 - 1
e
editie - Printed in the Netherlands by van Setten
2
Eindredactie Satiz - Turijn
MOTOROLIE VERVERSEN
BRANDSTOFTANK (liter)
Motorcarter
Motorcarter en filter
Voor alle motoruitvoeringen
Inhoud brandstoftank ........................................................ 80 liter
Brandstofreserve ................................................................ 8 ÷ 10 liter
De benzinemotoren zijn uitsluitend geschikt voor loodvrije benzine met een octaangetal van ten minste 95 RON.
De dieselmotoren zijn uitsluitend geschikt voor dieselbrandstof voor motorvoertuigen (specificatie EN590).
Uitvoering
11
15
MAXI
(*) 4,75 bar voor gebruik van de auto met achterasbelasting van meer dan 2.000 kg.
Bij warme banden moet de in de tabel aangegeven waarde van de bandenspanning met 0,3 bar verhoogd worden.
Controleer de waarde opnieuw bij koude banden.
Onbelast en volbeladen
Achter
4,0
4,0
5,0
4,5
5,0
4,5 (*)
4,5
5,5
Voor
4,0
4,0
5,0
4,1
5,0
4,5
4,5
5,5
Alle uitvoeringen
Camping Car
Alle uitvoeringen
Camping Car
Alle uitvoeringen
Camping Car
Bandenmaat
195/70 R15 (104/102) R
205/70 R15 (106/104) R
215/70 R15 (109/107) Q
205/70 R15 (106/104) R
215/70 R15 (109/107) Q Camping Car
205/75 R16 (110/108) Q
215/75 R16 (113/111) Q
215/75 R16 (113/111) Q Camping Car
2.0 Benzine 2.8 JTD
Liter
5
kg
4,5
Liter
5,25
kg
4,7
Liter
5,8
6,3
Liter
5,0
5,7
kg
5,2
5,7
kg
4,5
5,1
2.0 JTD
2.3 JTD
Fiat Auto Nederland b.v.
Importeur voor België: Fiat Auto Belgio - Genèvestraat 175 - 1140 Brussel
Importeur voor Nederland: Fiat Auto Nederland b.v.- Hullenbergweg 1-3 - 1101BW Amsterdam Zuidoost
1
WELKOM AAN BOORD
Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Ducato. Met deze
bedrijfsauto bent u verzekerd van een groot laadvermogen, veiligheid en rijplezier. Bovendien is de Ducato een
auto met respect voor het milieu. De doelmatigheid van elk detail, zijn veelzijdigheid, de prestaties van de motor,
de vele accessoires en optionals, de veiligheidssystemen en de recycleerbare onderdelen maken de Ducato tot
een unieke bedrijfsauto.
U zult het merken zodra u met de Ducato begint te rijden. En ook daarna, want u zult ontdekken dat deze auto
door zijn hoge kwaliteitsniveau u alles zal bieden wat u verlangt, zelfs onder de zwaarste bedrijfsomstandigheden.
Voordat u vertrekt, raden we u aan dit boekje aandachtig te lezen. Het is een onmisbare gids waarmee u ieder
aspect van uw Ducato leert kennen. Ook leest u hoe u uw Ducato het beste kunt gebruiken. Bovendien biedt dit
boekje u belangrijke aanwijzingen voor uw veiligheid, het in conditie houden van de auto en milieubewust auto-
rijden.
In de SERVICE- EN GARANTIEHANDLEIDING vindt u naast het schema voor het geprogrammeerd onderhoud:
• het garantiecertificaat en de bijbehorende voorwaarden
• een overzicht van de speciale aanvullende service voor cliënten.
Veel leesplezier, goede reis... en veel plezier in uw werk!
Hoewel in dit instructieboekje alle uitvoeringen en uitrustingsniveaus (ook optionals) van de Fiat Ducato
beschreven worden, dient u zich aan de informatie te houden met betrekking tot de uitrusting,
de motoruitvoering en het model van de auto die u gekocht hebt.
De signalen die u op deze pagina ziet, zijn zeer belangrijk. Zij staan bij onderdelen in dit boekje waar we extra
aandacht voor vragen.
Zoals u ziet, bestaat elk signaal uit een verschillend symbool. Zo wordt direct duidelijk om welk onderwerp het
gaat:
SIGNALEN VOOR EEN CORRECT GEBRUIK VAN UW AUTO
2
Veiligheid van de inzittenden.
Let op: Het niet of gedeeltelijk
opvolgen van deze instructies kan ge-
vaar opleveren voor de inzittenden.
Bescherming van het milieu.
Aanwijzing voor het juiste gedrag,
zodat het gebruik van de auto zo min
mogelijk schade aan het milieu op-
levert.
Conditie van de auto.
Let op: Het niet of gedeeltelijk op-
volgen van deze instructies schaadt
de conditie van de auto en zal in veel
gevallen ook de garantie doen verval-
len.
3
WEGWIJS IN UW AUTO
WEGWIJS IN UW AUTO
Bobine
Hoge spanning.
Accu
Corrosieve vloeistof.
Accu
Ontploffingsgevaar
Ventilateur
Kan automatisch inscha-
kelen, ook bij stilstaande
motor.
SYMBOLEN
Op of in de nabijheid van enkele on-
derdelen van uw Ducato zijn specifiek
gekleurde plaatjes aangebracht met
daarop symbolen die uw aandacht
vragen en die voorzorgsmaatregelen
aangeven die u in acht moet nemen als
u met het betreffende onderdeel te
maken krijgt. Hierna volgen kort
samengevat de symbolen die vermeld
staan op de plaatjes die op uw Ducato
zijn aangebracht met daarnaast het
onderdeel waarop het symbool be-
trekking heeft.
Bovendien zijn de symbolen naar
betekenis in groepen onderverdeeld:
gevaar, verbod, waarschuwing en
verplichting.
GEVAARSYMBOLEN
Expansiereservoir
Draai de dop niet los als
de koelvloeistof nog heet is.
4
WEGWIJS IN UW AUTO
Remcircuit
De vloeistof in het reser-
voir mag het maximum
niveau niet overschrijden.
Gebruik uitsluitend de vloeistof die is
aangegeven in de “Vullingstabel”.
Stuurbekrachtiging
De vloeistof in het reser-
voir mag het maximum
niveau niet overschrijden.
Gebruik uitsluitend de vloeistof die is
aangegeven in de “Vullingstabel”.
Katalysator
Parkeer niet boven
brandbare materialen.
Raadpleeg het hoofdstuk:
“Voorzorgsmaatregelen voor het
behoud van de emissiereductiesyste-
men”.
Accu
Niet dichtbij komen met
open vuur.
Accu
Houd kinderen op af-
stand.
Hitteschilden - riemen
- poelies - ventilateur
Niet aanraken.
Slangen van de
airconditioning
Niet openen.
Gas onder hoge druk.
Riemen en poelies
Bewegende delen; niet
dichtbij komen met
lichaamsdelen of kleding-
stukken.
VERBODSSYMBOLEN
WAARSCHUWINGS-
SYMBOLEN
5
WEGWIJS IN UW AUTO
Accu
Krik
Raadpleeg het instruc-
tieboekje.
Accu
Bescherm de ogen.
Ruitenwissers
Gebruik uitsluitend de
vloeistof die is aangegeven
in de “Vullingstabel”.
Motor
Gebruik uitsluitend de
vloeistof die is aangegeven
in de “Vullingstabel”.
Gebruik uitsluitend de
vloeistof die is aangegeven
in de “Vullingstabel”.
VERPLICHTINGSSYMBOLEN
Auto rijdt op diesel
Tank uitsluitend diesel-
brandstof.
Expansiereservoir
Gebruik uitsluitend de
vloeistof die is aangegeven
in de “Vullingstabel”.
DIESEL
6
WEGWIJS IN UW AUTO
FIAT CODE
Voor een nog betere bescherming
tegen diefstal is de auto uitgerust met
een elektronische startblokkering (Fiat
CODE). Het systeem schakelt auto-
matisch in als de start-/contactsleutel
wordt uitgenomen.
In de handgreep van iedere sleutel zit
een elektronisch component gemon-
teerd dat bij het starten van de motor
een signaal ontvangt via een speciale
antenne die in het start-/contactslot is
ingebouwd. Het signaal wordt om-
gezet in een gecodeerd signaal en
vervolgens aan de regeleenheid van de
Fiat CODE gezonden, die, als de code
wordt herkend, het starten van de
motor mogelijk maakt.
DE SLEUTELS fig. 1
Bij de auto worden geleverd:
– twee sleutels A met een uitklap-
bare metalen baard als de auto niet is
uitgerust met een afstandsbediening;
een sleutel A en een sleutel B als
de auto is uitgerust met een afstands-
bediening voor de centrale portier-
vergrendeling.
Sleutel A is voor het normale ge-
bruik en dient voor:
– het starten;
– de voorportieren;
– de zijschuifdeuren;
– de achterdeuren;
– de dop van de brandstoftank.
Sleutel B, met ingebouwde afstands-
bediening, heeft dezelfde functies als
sleutel A als de auto is uitgerust met
afstandsbediening voor de centrale
portiervergrendeling.
BELANGRIJK Om schade aan de
elektronische schakelingen in de sleu-
tels te voorkomen, mogen de sleutels
niet aan directe zonnestraling worden
blootgesteld.
Samen met de sleutels hebt u een
CODE-card fig. 2 ontvangen waarop
staat aangegeven:
A - de elektronische code voor het
uitvoeren van een noodstart (zie
“Noodstart” in het hoofdstuk “Nood-
gevallen”);
fig. 1
F0D0128b
fig. 2
F0D0001b
7
WEGWIJS IN UW AUTO
B - de mechanische code van de sleu-
tels die bij aanvraag van duplicaat-
sleutels aan de Fiat-dealer moet
worden overhandigd.
De CODE-card moet op een veilige
plaats worden bewaard.
Wij raden u aan de elektronische
code van de CODE-card altijd bij u te
hebben omdat deze onmisbaar is voor
het uitvoeren van een noodstart.
Draai bij het starten van de motor de
contactsleutel in stand MAR:
1) Als de code wordt herkend, gaat
het controlelampje Y fig. 3 op het
instrumentenpaneel kort knipperen;
het beveiligingssysteem heeft de door
de sleutel gezonden code herkend en
de startblokkering wordt opgeheven.
Draai de sleutel in stand AVV om de
motor te starten.
2) Als het controlelampje Y blijft
branden, wordt de code niet herkend.
In dat geval raden wij u aan de sleutel
in stand STOP en vervolgens in MAR
te draaien; als de motor geblokkeerd
blijft, probeer het dan opnieuw met de
andere geleverde sleutels.
Als de motor nog niet aanslaat, voer
dan zelf een noodstart uit (zie het
hoofdstuk “Noodgevallen”) en wendt
u tot de Fiat-dealer.
Tijdens het rijden met de contact-
sleutel in stand MAR:
1) Als het controlelampje Y gaat
branden, betekent dit dat het systeem
zichzelf controleert (bijv. bij een ver-
mindering van de spanning).
2) Als het controlelampje Y knip-
pert, betekent dit dat de auto niet be-
veiligd wordt door de startblokkering.
Wendt u onmiddellijk tot de Fiat-
dealer om alle sleutels in het geheu-
gen te laten opslaan.
BELANGRIJK Bij krachtige stoten
kunnen de elektronische componen-
ten in de sleutel beschadigd worden.
BELANGRIJK Elke sleutel heeft
een eigen code die verschillend is van
alle andere codes, en die moet wor-
den opgeslagen in de regeleenheid van
het systeem.
fig. 3
F0D0000b
Als de auto wordt
verkocht, moeten alle
sleutels en de CODE-card
overhandigd worden aan de
nieuwe eigenaar.
WERKING
Iedere keer als u de contactsleutel in
stand STOP of PARK uitneemt,
schakelt het beveiligingssysteem de
startblokkering in.
8
WEGWIJS IN UW AUTO
DUPLICAATSLEUTELS
Als u extra sleutels wenst, wendt u
dan met alle sleutels die reeds in uw
bezit zijn en de CODE-card tot de
Fiat-dealer. De Fiat-dealer moet
zowel de nieuwe sleutels als de reeds
in uw bezit zijnde sleutels (tot een
maximum van 8 sleutels) in het
geheugen opslaan. De Fiat-dealer zal
u vragen uw eigendomsrecht op de
auto te bewijzen.
Als tijdens het opslaan van een nieuwe
sleutelcode de reeds opgeslagen
sleutelcodes niet opnieuw worden in-
gevoerd, worden ze uit het geheugen
gewist, zodat eventueel verloren sleu-
tels niet meer gebruikt kunnen worden
voor het starten van de motor.
Als de auto wordt verkocht, moeten
alle sleutels en de CODE-card over-
handigd worden aan de nieuwe eige-
naar.
– druktoets C voor het op afstand
ontgrendelen van de portieren en het
gelijktijdig uitschakelen van het dief-
stalalarm (indien aanwezig) en het in-
schakelen van de interieurverlichting
(tijdschakeling);
– druktoets D voor het op afstand
vergrendelen van de portieren en het
gelijktijdig inschakelen van het diefstal-
alarm (indien aanwezig) en het uit-
schakelen van de interieurverlichting;
– lampje B dat aangeeft dat de op-
dracht naar de ontvanger van het dief-
stalalarm is verzonden.
AFSTANDS-
BEDIENING
CENTRALE PORTIER-
VERGRENDELING
De afstandsbediening is in de
contactsleutel ingebouwd en werkt op
radiogolven.
De sleutel fig. 4 is uitgerust met:
metalen baard A die in de hand-
greep van de sleutel kan worden op-
geborgen
druktoets E voor het uitklappen
van de metalen baard
fig. 4
F0D0130b
9
WEGWIJS IN UW AUTO
Wees zeer voorzichtig
bij het indrukken van
druktoets E, zodat bij het
uitklappen van de metalen baard
geen verwondingen of beschadi-
gingen ontstaan. Druk de druk-
toets E alleen in als de sleutel ver
genoeg van het lichaam (speciaal
de ogen) en van voorwerpen die
snel beschadigen (bijvoorbeeld
kledingstukken) is verwijderd.
Laat de sleutel nooit onbeheerd
achter. Hiermee voorkomt u dat
iemand (dit geldt in het bijzonder
voor kinderen) per ongeluk op
druktoets E drukt.
Voor het eventueel aanvragen
van extra afstandsbedieningen en
het vervangen van de batterijen
wordt verwezen naar de
betreffende paragrafen; voor de
ministeriële goedkeuring wordt
verwezen naar de paragraaf
“Radiogolf-afstandsbediening” in
het hoofdstuk “Technische gege-
vens”.
Ministeriële goedkeuring
In overeenstemming met de wet-
geving in ieder land ten aanzien van
radiozendapparatuur:
zijn de toelatingsnummers voor de
verschillende landen opgenomen in de
paragraaf “Radiogolf-afstandsbedie-
ning” in het hoofdstuk “Technische
gegevens”
staat, voor de landen waar een
zendmachtiging verplicht is, het
toelatingsnummer op de sleutel met
afstandsbediening.
EXTRA AFSTANDS-
BEDIENINGEN BESTELLEN
De ontvanger kan in totaal 8 af-
standsbedieningen herkennen.
Als u in loop der tijd een nieuwe
afstandsbediening nodig hebt, kunt u
zich tot de Fiat-dealer wenden.
Neemt u dan alle sleutels die in uw
bezit zijn en de CODE-card mee.
Houd voor het inklappen van de
metalen baard in de handgreep druk-
toets E ingedrukt en draai de baard
in de richting van de pijl tot de baard
vastklikt. Laat hierna druktoets E los.
10
WEGWIJS IN UW AUTO
BATTERIJEN VERVANGEN
Als u druktoets (C of D-fig. 4)
indrukt en lampje B-fig. 4 op de sleu-
tel knippert slechts één keer kort, dan
moet de batterij worden vervangen
door een nieuw exemplaar.
Batterij vervangen:
druk op druktoets A-fig. 5 en klap
de metalen baard B uit;
draai met een kleine schroeven-
draaier de sluiting C op symbool
::
en trek de batterijhouder D naar
buiten;
DIEFSTALALARM
Het diefstalalarm is alleen beschik-
baar voor uitvoeringen met vaste
scheidingswand en regelt de volgende
functies:
– het op afstand ver-/ontgrendelen
van de portieren;
omtrekbeveiliging (openen van por-
tieren, motorkap, zijschuifdeur en ach-
terdeur);
– volumetrische beveiliging (binnen-
dringing in het interieur).
Lege batterijen zijn
schadelijk voor het
milieu. Ze moeten in een
daarvoor bestemde chemobox of
afvalbak worden gedeponeerd.
Ze kunnen ook ingeleverd wor-
den bij de Fiat-dealer. Die zorgt
vervolgens voor de afvoer.
fig. 5
F0D0129b
fig. 6
F0D0204b
vervang de batterij E en let daar-
bij op de juiste polariteit;
– plaats de batterijhouder in de sleu-
tel en draai de sluiting C op symbool
;.
WERKING
Het diefstalalarm van de Ducato
wordt bediend via een ontvanger in
het plafondlampje voor en ingescha-
keld via de radiogolf-afstandsbediening.
De sensoren C-fig. 6 voor de
volumetrische beveiliging zijn in het
plafondlampje geplaatst.
Het systeem werkt alleen als de
contactsleutel is uitgenomen in stand
STOP of PARK.
De regeleenheid van het diefstal-
alarm heeft een sirene met eigen
voeding. De sirene kan buiten werking
worden gesteld.
Diefstalalarm inschakelen: druk
kort op knop D-fig. 4 van de afstands-
bediening. U hoort een “biep”-geluid
en de richtingaanwijzers gaan onge-
veer 3 seconden branden (alleen
bepaalde landen).
Het lampje A-fig. 7, op het dash-
board rechts naast de stuurkolom,
knippert gedurende de tijd dat het sys-
teem is ingeschakeld.
Diefstalalarm uitschakelen: druk
opnieuw op de knop van de afstands-
bediening C-fig. 4. U hoort twee keer
een “biep”-geluid en de richting-
aanwijzers knipperen twee keer
(alleen bepaalde landen).
Uitschakelen van de volume-
trische beveiliging: voordat u het
diefstalalarm inschakelt, is het ook
mogelijk de volumetrische bewaking uit
te schakelen. Ga als volgt te werk: draai
de contactsleutel vanuit stand STOP
in een snelle opeenvolging in stand
MAR en vervolgens opnieuw in stand
STOP. Neem tenslotte de sleutel uit
het contact.
Het lampje A gaat ongeveer 2
seconden branden om de uitschakeling
te bevestigen.
U schakelt de volumetrische bewa-
king weer in (voordat u het diefstal-
alarm inschakelt) door de sleutel weer
in stand MAR te draaien en langer dan
30 seconden te wachten.
Als u bij uitgeschakelde volume-
trische bewaking een elektrische
installatie wilt gebruiken met voeding
via het contactslot (bijv. de elektrische
ruitbediening), dan moet u de con-
tactsleutel in stand MAR draaien, de
installatie bedienen en de contact-
sleutel weer binnen 30 seconden in
stand STOP draaien. Op deze manier
wordt de volumetrische bewaking niet
opnieuw ingeschakeld.
De sirene buiten werking stel-
len: druk gedurende 4 seconden op
knop C van de afstandsbediening
tijdens het inschakelen van het alarm.
Laat vervolgens de knop weer los.
Vijf “bieps” geven aan dat de sirene
buiten werking is en het diefstalalarm
is ingeschakeld.
11
WEGWIJS IN UW AUTO
fig. 7
F0D0209b
12
WEGWIJS IN UW AUTO
ZELFDIAGNOSE
VAN HET SYSTEEM
Als bij het inschakelen van het dief-
stalalarm de “biep” wordt gevolgd (na
1 seconde) door een tweede, zeer
korte “biep”, is het raadzaam te con-
troleren of de portieren, de achter-
deuren en de motorkap gesloten zijn.
Probeer vervolgens nogmaals het dief-
stalalarm in te schakelen. Wendt u tot
de Fiat-dealer als de situatie zich her-
haalt.
PROGRAMMEREN
VAN HET SYSTEEM
Bij aflevering van de nieuwe auto is
het diefstalalarm al geprogrammeerd
door de Fiat-dealer. Voor eventuele
nieuwe programmeerprocedures
raden wij u aan contact op te nemen
met de Fiat-dealer.
WANNEER GAAT HET
ALARM AF
Als het systeem is ingeschakeld, gaat
het alarm in de volgende gevallen af:
1) Als één van de portieren, de
motorkap of de laadruimte wordt
geopend;
2) Als de accu of de voedingskabels
van het diefstalalarm worden los-
gemaakt;
3) Als er iets in het interieur komt
(volumetrische beveiliging);
4) Als de contactsleutel in stand
MAR wordt gedraaid.
Als het alarm in werking treedt,
wordt de akoestische sirene ongeveer
26 seconden geactiveerd (maximaal 3
maal en onderbroken door pauzes van
5 seconden, als de oorzaak van het
alarm blijft bestaan) en knipperen de
richtingaanwijzers ongeveer 5 minuten
(alleen bepaalde landen).
Na een alarmsignalering schakelt het
diefstalalarm over naar zijn normale
bewakingsfunctie.
Als u in loop der tijd een nieuwe af-
standsbediening nodig hebt, kunt u
zich tot de Fiat-dealer wenden.
Neemt u dan alle sleutels die in uw be-
zit zijn en de CODE-card mee.
BELANGRIJK De wijze waarop
het diefstalalarm inschakelt, verschilt
per land. Laat deze procedure uitslui-
tend door de Fiat-dealer uitvoeren,
om te voorkomen dat het elektroni-
sche geheugen wordt beschadigd.
13
WEGWIJS IN UW AUTO
Om het systeem weer in te schake-
len, draait u de sleutel rechtsom (stand
ON).
Laat de sleutel niet in de schakelaar
zitten. Sluit de schakelaar af met de
rubber dop, om te voorkomen dat er
vocht of stof inkomt.
De noodsleutels moeten op de scha-
kelaar worden geplaatst en moeten in
de auto blijven.
WANNEER IS HET
ALARM AFGEGAAN
Als na uitschakeling van het diefstal-
alarm het lampje A-fig. 7 gaat knip-
peren, dan is tijdens uw afwezigheid
het alarm afgegaan.
constant branden: batterij
afstandsbediening leeg
1 keer knipperen: portier
rechts
2 keer knipperen: portier
links
5 keer knipperen: volume-
trische sensoren (beweging in het
interieur van de auto)
6 keer knipperen: motorkap
Druk op de knop van de afstands-
bediening om het alarm te onderbre-
ken; als dit niet lukt, kunt u het alarm
uitschakelen door de sleutelschakelaar
in stand OFF te draaien (zie volgende
paragraaf “Systeem buiten werking
stellen”).
SYSTEEM BUITEN WERKING
STELLEN
Als de batterijen van de afstands-
bediening leeg zijn, of als er een storing
is in het diefstalalarm, kunt u het sys-
teem buiten werking stellen met de
noodsleutel, waarvan twee exempla-
ren zijn geleverd, die op de schakelaar
is geplaatst (de schakelaar is in het
zekeringenkastje rechts van het dash-
board geplaatst).
Verwijder het deksel van het zeke-
ringenkastje, til de rubber dop om-
hoog, steek de sleutel in de schakelaar
en draai deze linksom (stand OFF);
het systeem is nu uitgeschakeld.
7 keer knipperen: laadruimte
8 keer knipperen: start-/-
contactslot opengebroken
9 keer knipperen: voedings-
kabels diefstalalarm onderbroken
10 keer knipperen: ten minste
drie alarmoorzaken.
Het lampje dooft als u de contact-
sleutel in stand MAR draait of 2
minuten na de signalering.
Omdat het diefstalalarm
stroom verbruikt, raden
wij u aan het diefstal-
alarm met de afstandsbediening
uit te schakelen en het systeem
buiten werking te stellen door de
sleutelschakelaar in stand OFF te
draaien te draaien als u de auto
langer dan een maand niet denkt
te gebruiken. Zo voorkomt u dat
de accu ontlaadt.
14
WEGWIJS IN UW AUTO
Druk tijdens het rijden
niet op knop C.
VEILIGHEIDS-
GORDELS
GEBRUIK VAN DE
VEILIGHEIDSGORDELS
Ga goed rechtop zitten, steun tegen
de rugleuning en leg dan de gordel om.
Maak de gordels vast door gesp A-
fig. 8 in sluiting B te drukken, totdat
hij hoorbaar blokkeert. Als de gordel
tijdens het uittrekken blokkeert, laat
dan de veiligheidsgordel een stukje
teruglopen en trek hem vervolgens
weer rustig uit.
Druk op knop C om de gordel los te
maken. Begeleid de gordel tijdens het
teruglopen om te voorkomen dat de
gordelband draait.
Voor de afzonderlijke
zitplaatsen achter
(uitvoeringen Panorama)
De achterbank is voorzien van drie-
punts-veiligheidsgordels met rol-
automaat voor de zijzitplaatsen en de
middelste zitplaats fig. 9.
Via de rolautomaat wordt de lengte
van de gordel automatisch aangepast
aan het postuur van de drager, waar-
bij voldoende bewegingsruimte over-
blijft. Als de auto op een steile helling
staat, kan de rolautomaat blokkeren;
dit is een normaal verschijnsel. De rol-
automaat blokkeert ook als u de gor-
del snel losmaakt, bij hard remmen,
botsingen en bij hoge snelheden in
bochten.
fig. 8
F0D0050b
fig. 9
F0D0186b
15
WEGWIJS IN UW AUTO
Bedenk dat passagiers
op de zitplaatsen achter
(uitvoeringen Panorama,
Combi en Dubbele Cabine) die
geen gordel dragen tijdens een
ernstig ongeval, ook gevaar op-
leveren voor de inzittenden voor.
De veiligheidsgordels
mogen alleen worden
versteld als de auto stil-
staat.
Druk om de hoogte in te stellen op
knop A-fig. 11 en schuif beugel B-fig.
11 omhoog of omlaag.
Voor de zitplaats middenachter
(uitvoeringen Combi)
Maak de gordel vast door gesp A-fig.
10 in sluiting B te drukken, totdat hij
hoorbaar blokkeert.
De zijzitplaatsen hebben een drie-
punts-veiligheidsgordel.
Gordel losmaken: druk op knop C.
Stel de gordel af met klem D. Trek
aan deel E om de gordel te verkor-
ten en aan deel F om te verlengen.
BELANGRIJK De gordel is correct
afgesteld als hij goed aansluit op het
bekken.
HOOGTEVERSTELLING VAN
DE VEILIGHEIDSGORDELS
VOOR
fig. 10
F0D 0002b
fig. 11
F0D 0051b
16
WEGWIJS IN UW AUTO
De hoogte van de gordel moet altijd
worden aangepast aan het postuur van
de drager. Zo wordt de kans op let-
sel bij een ongeval verkleind.
De gordel is goed afgesteld als hij
over de schouder halverwege tussen
nek en uiteinde van de schouder ligt.
De geleidebeugel kan in 4 standen
worden gezet.
GORDELSPANNERS
Voor een nog effectievere bescher-
ming zijn de veiligheidsgordels van de
Ducato voorzien van gordelspanners
(alleen als er een airbag aanwezig is).
Dit systeem wordt bij een heftige
botsing door een sensor in werking
gesteld en trekt de gordel enige
centimeters aan. Op deze wijze wor-
den de inzittenden veel beter op hun
plaats gehouden en wordt de voor-
waartse beweging beperkt.
Het blokkeren van de veiligheids-
gordel geeft aan dat de gordelspanner
in werking is geweest; de gordel wordt
niet meer opgerold, ook niet als hij
wordt begeleid.
BELANGRIJK Voor een maximale
bescherming door de gordelspanners
moet de veiligheidsgordel zo worden
omgelegd dat hij goed aansluit op
borst en bekken.
De gordelspanners van de veilig-
heidsgordels voor treden alleen in
werking als de veiligheidsgordels goed
in de sluitingen vergrendeld zijn.
Er kan een beetje rook ontsnappen.
Deze rook is niet schadelijk en duidt
niet op brand.
De gordelspanner behoeft geen
enkel onderhoud of smering. Elke ver-
andering van de oorspronkelijke staat
zal de doelmatigheid verminderen. Als
de gordelspanner door extreme
natuurlijke omstandigheden (over-
stromingen, zeestormen, enz.) met
water en modder in contact is ge-
weest, dan moet de spanner worden
vervangen.
Controleer na het af-
stellen altijd of de beugel
vergrendeld is in één van
de vaste standen. Laat de knop
los en duw de beugel naar bene-
den, zodat de beugel vergrendelt,
als dit nog niet heeft plaats-
gevonden.
De gordelspanner werkt
slechts één maal. Als de
gordelspanner heeft ge-
werkt, moet u zich tot de Fiat-
dealer wenden om de spanner te
laten vervangen. Het systeem
heeft vanaf de productiedatum
een geldigheid van 10 jaar. Na
deze periode moet de gordel-
spanner worden vervangen.
17
WEGWIJS IN UW AUTO
Werkzaamheden waar-
bij stoten, sterke trillin-
gen of verhitting (maxi-
maal 100°C gedurende ten hoog-
ste 6 uur) optreden, kunnen de
gordelspanners beschadigen of
activeren: bij die omstandig-
heden horen niet trillingen die
voortgebracht worden door een
slecht wegdek of door contacten
met kleine obstakels zoals trot-
toirs. Wendt u altijd tot de Fiat-
dealer.
ALGEMENE OPMERKINGEN
OVER HET GEBRUIK VAN
VEILIGHEIDSGORDELS
De bestuurder is verplicht zich te
houden aan de wettelijke voorschrif-
ten met betrekking tot het verplichte
gebruik van de veiligheidsgordels (en
de inzittenden erop attent te maken).
Leg de veiligheidsgordel altijd om
voordat u vertrekt.
Voor maximale veilig-
heid moet u de rugleu-
ning rechtop zetten,
tegen de leuning aan gaan zitten
en de gordel goed laten aanslui-
ten op borst en bekken.
Draag altijd veiligheidsgordels
zowel voor als achter in de auto.
Rijden zonder veiligheidsgordels
vergroot het risico op ernstig let-
sel of een dodelijke afloop bij een
ongeval.
De gordelband mag
nooit gedraaid zijn. Het
diagonale gordelgedeelte
moet via het midden van de
schouder schuin over de borst lig-
gen. Het horizontale gordel-
gedeelte moet over het bekken
fig. 12 en niet over de buik liggen.
Draag geen voorwerpen (sieraden,
gespen, enz.) die een goed aan-
sluiten van de gordel op het
lichaam verhinderen.
fig. 12
F0D0003b
18
WEGWIJS IN UW AUTO
Het is streng verboden
onderdelen van de veilig-
heidsgordels of gordel-
spanners te demonteren of open
te maken. Werkzaamheden aan
de veiligheidsgordels en gordel-
spanners moeten worden uitge-
voerd door gekwalificeerd perso-
neel. Wendt u altijd tot de Fiat-
dealer.
Als de gordel aan een
zware belasting wordt
blootgesteld (bijvoor-
beeld tijdens een ongeval), dan
moet de gordel samen met de
verankeringen, bevestigingspun-
ten en de eventueel gemonteer-
de gordelspanners worden ver-
vangen. De gordel kan verzwakt
zijn, ook als de schade niet zicht-
baar is.
Iedere gordel dient
slechts ter bescherming
van een enkel persoon. Ge-
bruik de gordel niet voor een kind
dat bij een volwassene op schoot
zit, waarbij de gordel beiden fig. 13
zou moeten beschermen. Plaats
bovendien geen enkel voorwerp
tussen de gordel en het lichaam
van een inzittende.
Ook vrouwen die in verwachting zijn
moeten een gordel dragen: ook voor
hen (zowel voor de aanstaande moe-
der als het kind) is de kans op letsel bij
een ernstig ongeval groter als ze geen
gordel dragen.
Uiteraard moeten zwangere vrou-
wen het onderste deel van de gordel
meer naar beneden omleggen, zodat
de gordel onder de buik langs loopt
fig. 14.
fig. 13
F0D0004b
fig. 14
F0D0005b
19
WEGWIJS IN UW AUTO
HOE U DE VEILIGHEIDS-
GORDELS IN OPTIMALE
STAAT HOUDT
1) Zorg dat de gordel goed uitge-
trokken en niet gedraaid is; controleer
ook of de oprolautomaat zonder
haperingen werkt.
2) Vervang de gordels na een onge-
val, ook al zijn ze ogenschijnlijk niet
beschadigd. Vervang de gordels ook
als de gordelspanners in werking zijn
geweest.
3) U kunt de gordels met de hand
wassen met warm water en een
neutrale zeep. Knijp ze uit en laat ze in
de schaduw drogen. Gebruik geen
bijtende, blekende of kleurende mid-
delen. Vermijd het gebruik van alle
chemische producten die het weefsel
kunnen aantasten.
4) Voorkom dat vocht in de oprol-
automaat komt: de werking van de
oprolautomaten is alleen gegaran-
deerd, als ze niet nat zijn geweest.
5) Vervang de gordels bij tekenen
van slijtage of beschadigingen.
KINDEREN VEILIG
VERVOEREN
Voor optimale bescherming bij een
ongeval moeten alle inzittenden zit-
tend reizen en beschermd worden
door goedgekeurde veiligheidssys-
temen.
Dit geldt met name voor kinderen.
Het hoofd van kleine kinderen is in
verhouding met de rest van het
lichaam groter en zwaarder dan dat
van volwassenen, terwijl spieren en
botstructuur nog niet volledig zijn
ontwikkeld. Daarom moeten kleine
kinderen door andere systemen
beschermd worden dan door de veilig-
heidsgordels. De resultaten van het
onderzoek over de optimale bescher-
ming van kleine kinderen zijn opgeno-
men in de Europese ECE/R44-voor-
schriften die wettelijk verplicht zijn. De
systemen zijn onderverdeeld in vijf
groepen:
Groep 0 gewicht: 0-10 kg
Groep 0+ gewicht: 0-13 kg
Groep 1 gewicht: 9-18 kg
Groep 2 gewicht: 15-25 kg
Groep 3 gewicht: 22-36 kg
Zoals u ziet is er een gedeeltelijke
overlapping tussen de groepen; daar-
om zijn er in de handel systemen ver-
krijgbaar die geschikt zijn voor
verschillende gewichtsgroepen fig. 15.
Alle systemen moeten zijn voorzien
van de typegoedkeuring en van een
goed vastgehecht plaatje met het
controlemerk, dat absoluut niet mag
worden verwijderd.
Kinderen met een gewicht boven 36
kg of met een lengte van meer dan
1,50 m worden, met betrekking tot de
veiligheidssystemen, gelijkgesteld met
volwassenen en moeten dan ook nor-
maal de veiligheidsgordels omleggen.
20
WEGWIJS IN UW AUTO
In het Fiat Lineaccessori-programma
zijn kinderzitjes opgenomen voor elke
gewichtsgroep, die speciaal ontwor-
pen en ontwikkeld zijn voor de Fiat-
modellen.
Wij raden u aan
kinderen altijd op de
zitplaatsen achter
te vervoeren omdat die plaatsen bij
een ongeval de meeste bescher-
ming bieden. Monteer absoluut
geen kinderzitje op de passagiers-
stoel voor als deze is uitgerust met
een airbag. Als bij een ongeval de
airbag in werking treedt (opblaast),
kan dit ernstig letsel en zelfs de
dood tot gevolg hebben. Kinderen
kunnen op de passagiersstoel voor
worden vervoerd bij auto’s die zijn
uitgerust met een uitschakelbare
airbag aan passagierszijde. In dit ge-
val moet u er absoluut zeker van
zijn dat de airbag is uitgeschakeld
(het waarschuwingslampje
F
op
het instrumentenpaneel moet
branden) (zie in de paragraaf
AIR
-
BAGS VOOR EN ZIJ
-
AIRBAGS
het punt
AIRBAG VOOR AAN PASSAGIERSZIJDE
).
fig. 15
F0D0006b
21
WEGWIJS IN UW AUTO
GROEP 0 en 0+
Baby’s tot 13 kg moeten in wiegjes
worden vervoerd die achterstevoren
zijn geplaatst, waardoor het achter-
hoofd wordt gesteund en bij abrupte
snelheidswisselingen de nek niet
wordt belast.
Het wiegje moet op zijn plaats wor-
den gehouden door de veiligheidsgor-
del, zoals in fig. 16 is aangegeven, en
het kind moet op zijn beurt worden
beschermd door de gordels van het
wiegje zelf.
GROEP 1
Kinderen met een gewicht vanaf 9 kg
moeten worden vervoerd in kinder-
zitjes met een kussen , die naar voren
zijn gekeerd fig. 17, waarbij de veilig-
heidsgordel van de auto zowel het
kinderzitje als het kind op zijn plaats
moet houden.
De afbeeldingen dienen
slechts ter illustratie van
de montage. Houdt u bij
de montage van het kinderzitje
strikt aan de instructies. De
fabrikant is verplicht deze
instructies bij te leveren.
De afbeeldingen dienen
slechts ter illustratie van
de montage. Houdt u bij
de montage van het kinderzitje
strikt aan de instructies. De
fabrikant is verplicht deze
instructies bij te leveren.
Er bestaan kinderzitjes
die geschikt zijn voor de
gewichtsgroepen 0 en 1.
Deze kinderzitjes kunnen worden
bevestigd aan de veiligheids-
gordels achter en hebben zelf
gordels om het kind te bescher-
men. Vanwege het gewicht kan
het gevaarlijk zijn als ze verkeerd
worden gemonteerd (bijvoor-
beeld als een kussen tussen het
kinderzitje en de veiligheidsgor-
dels van de auto wordt geplaatst).
Houdt u voor de montage strikt
aan de bijgeleverde instructies.
fig. 16
F0D0007b
fig. 17
F0D0008b
22
WEGWIJS IN UW AUTO
GROEP 2
Vanaf 15 kg kunnen kinderen direct
door de veiligheidsgordels van de auto
worden beschermd.
Kinderen moeten zo in de kinder-
zitjes worden geplaatst, dat het diago-
nale gordelgedeelte schuin over de
borst en niet langs de nek moet liggen.
Het horizontale gordelgedeelte moet
over het bekken en niet over de buik
van het kind liggen fig. 18.
GROEP 3
Bij kinderen met een gewicht tussen
22 en 36 kg is de borstomvang van
dien aard dat de kinderen gewoon
tegen de rugleuning kunnen steunen
en niet meer in een kinderzitje hoeven
te worden vervoerd.
In fig. 19 wordt een voorbeeld
gegeven van de juiste positie van het
kind op de achterbank.
Kinderen die langer zijn dan 1,50 m
kunnen net zoals volwassenen de
veiligheidsgordels omleggen.
GESCHIKTHEID VAN DE
ZITPLAATSEN VOOR HET
GEBRUIK VAN KINDERZITJES
De Ducato voldoet aan de nieuwe
Europese 2000/3/EU-richtlijnen voor
de montage van kinderzitjes op de ver-
schillende plaatsen in de auto. Zie de
volgende tabel:
Legenda van de tabel:
U = geschikt voor “Universele”
kinderzitjes overeenkomstig
de Europese ECE/R44-voor-
schriften voor de aangegeven
“groepen”
UF = geschikt voor “Universele”
kinderzitjes die naar voren zijn
gekeerd
B = goedgekeurd kinderzitje voor
deze leeftijdsgroep (optie:
geïntegreerd kinderzitje)
L = geschikt voor kinderzitjes die
speciaal ontworpen zijn voor
de vermelde groep. Deze kin-
derzitjes zijn opgenomen in het
Fiat Lineaccessori-programma.
De afbeeldingen dienen
slechts ter illustratie van
de montage. Houdt u bij
de montage van het kinderzitje
strikt aan de instructies. De
fabrikant is verplicht deze in-
structies bij te leveren.
fig. 18
F0D0009b
fig. 19
F0D0010b
23
WEGWIJS IN UW AUTO
Groep
Groep
Groep 0, 0+
Groep 1
Groep 2
Groep 3
Groep 0, 0+
Groep 1
Groep 2
Groep 3
0 - 13 kg
9 - 18 kg
15 - 25 kg
22 - 36 kg
0 - 13 kg
9 - 18 kg
15 - 25 kg
22 - 36 kg
U
U
U
U
U
U
U
U
U
U
U
U
U
U
U
U
U
U
U
U
U
U
U
U
U
U
U
U
Gewicht
Gewicht
Passagier voor
Passagier voor
Passagier linksachter
Passagier rechtsachter
Passagier rechtsachter
Passagier
in het midden
Uitv. PANORAMA
Uitvoering COMBI
Passagier linksachter
24
WEGWIJS IN UW AUTO
Hieronder zijn de richtlijnen
voor een veilig vervoer van
kinderen aangegeven, waaraan u
zich dient te houden:
1) Plaats het kinderzitje bij voorkeur
op één van de zitplaatsen achter om-
dat deze plaatsen bij een ongeval de
meeste bescherming bieden.
2) Vervoer kinderen nooit op de
stoel van de passagier voor als deze
is uitgerust met een airbag.
3) Als de airbag aan passagierszijde
buiten werking wordt gesteld, moet
altijd gecontroleerd worden of het
betreffende gele lampje
F
op het in-
strumentenpaneel brandt.
4) Houdt u bij de montage van het
kinderzitje strikt aan de instructies. De
fabrikant is verplicht deze instructies
bij te leveren. Bewaar de instructies
samen met het instructieboekje in de
auto. Monteer geen gebruikte kinder-
zitjes waarvan de gebruiksaanwijzingen
ontbreken.
5) Controleer of de gordels goed zijn
vastgemaakt door aan de gordelband
te trekken.
6) Ieder veiligheidssysteem is be-
doeld voor slechts één kind: vervoer
nooit twee kinderen in één systeem.
7) Controleer altijd of de gordel niet
langs de nek van het kind loopt.
8) Zorg er tijdens de rit voor dat het
kind geen afwijkende houding aan-
neemt of de gordels losmaakt.
9) Vervoer kinderen nooit in uw ar-
men, ook geen pasgeboren kinderen.
Niemand is sterk genoeg om ze bij een
ongeval vast te houden.
10) Na een ongeval moet het zitje
door een nieuw exemplaar worden
vervangen.
25
WEGWIJS IN UW AUTO
START-
/CONTACTSLOT
De sleutel kan in 4 standen worden
gedraaid fig. 20.
STOP: motor uit, sleutel uitneem-
baar, stuurslot geblokkeerd.
MAR: contact aan. Alle elektrische
installaties werken.
AVV: starten van de motor.
PARK: motor uit, parkeerverlichting
aan, sleutel uitneembaar, stuurslot ge-
blokkeerd. Druk om de sleutel in
stand PARK te kunnen draaien, op
knop A.
Als het start-/contact-
slot is geforceerd (bijv. bij
een poging tot diefstal)
moet u, voordat u weer met de
auto gaat rijden, de werking van
het slot laten controleren bij de
Fiat-dealer.
STUURSLOT
Inschakelen: zet de sleutel in stand
STOP of PARK, trek de sleutel uit
het start-/contactslot en draai het
stuur totdat het vergrendelt.
Uitschakelen: draai het stuur iets
heen en weer, terwijl u de sleutel in
stand MAR draait.
fig. 20
F0D0052b
Neem altijd de sleutel
uit het contactslot als de
auto wordt verlaten, om
onvoorzichtig gebruik van de be-
dieningsknoppen te voorkomen.
Vergeet niet de handrem aan te
trekken en schakel de eerste ver-
snelling in als de auto op een hel-
ling omhoog staat; schakel hem
in zijn achteruit als hij op een hel-
ling omlaag staat. Laat kinderen
nooit alleen achter in de auto.
Verwijder de sleutel
nooit uit het contactslot
als de auto nog in bewe-
ging is.
Bij de eerste stuuruitslag blok-
keert het stuur automatisch. Dit
geldt in alle gevallen, ook als de
auto gesleept wordt.
26
WEGWIJS IN UW AUTO
DASHBOARD
De aanwezigheid en de opstelling van de instrumenten en de controlelampjes kunnen per uitvoering verschillen.
1 Luchtroosters aan zijkant - 2 Bedieningshendel richtingaanwijzers en verlichting - 3 Instrumentenpaneel - 4 Bedienings-
hendel ruitenwissers - 5 Luchtroosters in het midden - 6 Schrijftafeltje - 7Inbouwplaats autoradio - 8 Schakelaarpaneel -
9 Luchtroosters in het midden - 10 Dashboardkastjes/airbag passagierszijde - 11 Luchtroosters aan zijkant - 12 Flessenhouder
- 13 Stekkerdoos - 14 Asbak - 15 Luchtverdeling - 16 Luchttemperatuur - 17 Luchtrecirculatie - 18 Aansteker -
19 Bediening ventilatiesysteem - 20 Versnellingshendel - 21 Start-/contactslot - 22 Hendel voor stuurwielverstelling -
23 Claxon - 24 Airbag - 25 Opbergvakken.
fig. 21
F0D0080b
27
WEGWIJS IN UW AUTO
De aanwezigheid en de opstelling van de instrumenten en de controlelampjes kunnen per uitvoering verschillen.
1 Luchtroosters aan zijkant - 2 Dashboardkastjes/airbag passagier - 3 Luchtroosters in het midden - 4 Schakelaarpaneel -
5 Inbouwplaats autoradio - 6 Schrijftafeltje - 7 Bedieningshendel richtingaanwijzers en verlichting - 8 Instrumentenpaneel -
9 Bedieningshendel ruitenwissers - 10 Opbergvakken - 11 Start-/contactslot - 12 - Airbag - 13 Claxon - 14 - Hendel
stuurwielverstelling - 15 Versnellingshendel - 16 Luchtverdeling - 17 Stekkerdoos - 18 Asbak - 19 Luchttemperatuur -
20 Luchtrecirculatie - 21 Aansteker - 22 Bediening ventilatiesysteem - 23 Flessenhouder.
fig. 22
F0D0246b
28
WEGWIJS IN UW AUTO
INSTRUMENTENPANEEL
UITVOERING STUUR LINKS
A - Koelvloeistoftemperatuurmeter
B - Snelheidsmeter
C - Toerenteller
D - Brandstofmeter
E - Kilometerteller instellen en
geprogrammeerd onderhoud
F - Kilometerteller
G - Klokje instellen.
UITVOERING STUUR
RECHTS
A - Koelvloeistoftemperatuurmeter
B - Snelheidsmeter
C - Toerenteller
D - Brandstofmeter
E - Kilometerteller instellen en
geprogrammeerd onderhoud
F - Kilometerteller
G - Klokje instellen.
fig. 23
F0D0147b
fig. 24
F0D0148b
29
WEGWIJS IN UW AUTO
INSTRUMENTEN
KOELVLOEISTOFTEMPERA-
TUURMETER fig. 25
Onder normale omstandigheden
staat de wijzernaald van de koelvloei-
stoftemperatuurmeter ongeveer in het
midden van de schaal.
Als de wijzernaald in de buurt van het
rode vlak komt, betekent dit dat de
motor overbelast wordt en dat er gas
moet worden teruggenomen.
De wijzernaald kan ook in het rode
gebied komen, terwijl u met hoge bui-
tentemperaturen langzaam rijdt. Het
is in dat geval raadzaam te stoppen en
de motor uit te zetten. Start vervol-
gens opnieuw en trap het gaspedaal
iets in.
SNELHEIDSMETER
fig. 26 - bij uitvoeringen met links
stuur
fig. 27 - bij uitvoeringen met rechts
stuur.
TOERENTELLER fig. 28
BELANGRIJK De regeleenheid van
de elektronische inspuiting blokkeert
tijdelijk de toevoer van brandstof als
de motor met te hoge toerentallen
draait, waardoor het motorvermogen
zal afnemen.
Zet de motor uit als het
lampje ondanks de maat-
regelen blijft branden, en
wendt u tot de Fiat-dealer.
fig. 25
F0D0150b
fig. 26
F0D0149b
fig. 27
F0D0153b
fig. 28
F0D0151b
30
WEGWIJS IN UW AUTO
fig. 30 - kilometerteller totaal
F0A0011b
fig. 31 - dagteller
F0A0012b
BRANDSTOFMETER
Het waarschuwingslampje van de
brandstofreserve A-fig. 29 gaat bran-
den als er nog ongeveer 8 tot 10 liter
brandstof in de tank aanwezig is.
Rijd niet met een bijna lege tank:
door een onregelmatige brandstof-
toevoer kan de katalysator beschadi-
gen.
KILOMETERTELLER
Als op knop E - fig. 32 wordt
gedrukt, worden afwisselend de vol-
gende gegevens op het display weer-
gegeven:
fig. 30 - kilometerteller totaal
fig. 31 - dagteller
fig. 29
F0D0152b
fig. 32
F0D0155b
Voor het op nul zetten van de dag-
teller en om te kiezen voor weerga-
ve van het totaal aantal afgelegde
kilometers of de dagstand is er een
speciale knop aanwezig met de vol-
gende functies:
als u bij weergave van totaalstand
op de toets drukt, wordt (zodra u de
toets loslaat) de dagteller weergeven;
– als u bij weergave van de dagteller
op de toets drukt, wordt (zodra u de
toets loslaat) de totaalstand weerge-
geven. Als u de toets even ingedrukt
houdt (langer dan 2 seconden), dan
wordt (zodra u de toets loslaat) de
dagteller op nul gezet.
31
WEGWIJS IN UW AUTO
fig. 35
F0D0217b
OLIENIVEAUMETER fig. 34
Met de meter kan het niveau van de
motorolie grafisch worden weergege-
ven. Het niveau moet tussen het MIN-
en MAX-merkteken staan.
Ga voor het meten als volgt te werk:
1) Draai bij uitgezette motor de
contactsleutel in stand MAR;
2) Gedurende 5 seconden wordt het
opschrift “OIL” weergegeven samen
met zes streepjes en zes vierkantjes
die het maximum niveau van de olie in
de oliepan aangeven.
Fig. 34 - Olie op maximum niveau.
Fig. 35 - Olie op minimum niveau.
3) Als het opschrift “OIL HIGH” fig.
37 wordt weergegeven, betekent dit
dat het olieniveau te hoog is (boven
het maximum niveau). Het is nood-
zakelijk het olieniveau in de oliepan te
verlagen.
DIGITAAL KLOKJE fig. 33
Het klokje kan altijd ingesteld wor-
den (ook bij uitgezette motor en uit-
genomen contactsleutel).
Instellen
Elke keer als u het knopje G-fig. 33
indrukt, verspringt het klokje een een-
heid. Als u de knop ingedrukt houdt,
lopen de cijfers automatisch snel door.
Als u dichtbij de juiste tijd bent, laat
u het knopje los en stelt u de exacte
tijd in door het knopje telkens in te
drukken en los te laten.
fig. 33
F0D0154b
fig. 34
F0D0214b
fig. 37
F0D0215b
32
WEGWIJS IN UW AUTO
4) Als tijdens het meten de motor
wordt gestart, geeft de kilometertel-
ler het totaal aantal afgelegde kilome-
ters of de dagstand aan en het klokje.
Als u op knop E-fig. 32 drukt, kunt
u de meting vervroegd afsluiten; in dat
geval wordt de totale kilometerstand
en de tijd weergegeven.
ONDERHOUDSMETER
De onderhoudsmeter geeft door
middel van het waarschuwingslampje
1-fig.38 en de kilometerteller 2 het
aantal kilometers aan waarna de
motorolie en het oliefilter vervangen
dienen te worden op basis van het
onderhoudsschema.
BELANGRIJK Houdt u altijd aan
de onderhoudsintervallen die staan
aangegeven in het “Onderhouds-
schema” in het hoofdstuk “Onder-
houd van de auto”.
fig. 38
F0D0218b
Iedere keer als u de sleutel in stand
MAR draait, controleert het systeem
ongeveer 5 seconden de werking van
het waarschuwingslampje.
De onderhoudsmeter wordt alleen
weergegeven als de motor is uitgezet
en de contactsleutel in stand MAR
staat.
Als u de sleutel in stand MAR draait,
wordt naast het olieniveau ook het
symbool van de onderhoudsmeter
weergegeven 1 - fig. 38.
Onderhoudsinterval
De meter is ingesteld op een jaar-
lijkse kilometerstand van 20.000 km.
Als de auto onder omstandigheden
wordt gebruikt die verschillen van het-
geen vooraf is ingesteld, kan de
onderhoudsinterval worden aangepast
aan het gebruik van de auto (normaal
of onder zware omstandigheden) en
aan de motor waarmee de auto is uit-
gerust (benzine of diesel).
Op het display worden de volgende
codes weergegeven:
CFG 1 - 30.000 km en 365 dagen
voor een normaal ge-
bruik van de auto met 2.0-
benzinemotoren of 2.8
JTD-motoren, of voor een
zwaar gebruik met 2.3
JTD-motoren
CFG 2 - 20.000 km en 365 dagen
voor een normaal ge-
bruik van de auto met 2.0
JTD-motoren of voor een
zwaar gebruik met 2.0-
benzinemotoren of 2.8
JTD-motoren.
CFG 3 - 15.000 km en 365 dagen
voor een zwaar gebruik
van de auto met 2.0 JTD-
motoren.
33
WEGWIJS IN UW AUTO
Afstand tot volgende
onderhoudsbeurt
Afstand tot volgende
servicebeurt: 20.000 km
Als u de contactsleutel in stand MAR
draait, gaat de onderhoudsmeter
(sleuteltje)
1 - fig. 40 5 seconden knipperen
samen met het aantal kilometers
(20.000 km) 2 - fig. 40 dat nog kan
worden afgelegd tot de volgende
onderhoudsbeurt.
Na deze 5 seconden hervat de kilo-
meterteller zijn normale werking en
geeft het totaal aantal kilometers of de
dagstand aan.
BELANGRIJK Het is raadzaam
eventuele kleine defecten onmiddellijk
door de Fiat-dealer te laten verhel-
pen en daarmee niet te wachten tot
de volgende servicebeurt.
Als u de auto vervolgens weer start,
gaat het sleuteltje 1 - fig. 40 5 secon-
den branden en verschijnt op het dis-
play de tijd en de totale kilometer-
stand.
Hetzelfde gebeurt als de afstand tot
de volgende onderhoudsbeurt 2.000
km is.
Afstand tot volgende
onderhoudsbeurt: 200 km
Als u de contactsleutel in stand MAR
draait, gaat de onderhoudsmeter 1 -
fig. 41 knipperen samen met het aan-
tal kilometers (200 km) 2 -
fig. 41 dat nog kan worden afgelegd
tot de volgende onderhoudsbeurt.
Na deze 5 seconden hervat de kilo-
meterteller zijn normale werking en
geeft de totale kilometerstand of de
dagstand aan.
fig. 40
F0D0220b
Configuratieprocedure
Als u het onderhoudsinterval wilt
veranderen, moet u de contactsleutel
in stand MAR draaien en bij stilstaan-
de auto knopje E - fig. 32 ongeveer
10 seconden indrukken: op het display
verschijnt de sleutel en het opschrift
“CFG 1”, “CFG 2” of “CFG 3” fig. 39.
Als u kort op knopje E drukt, kunt u
het gewenste onderhoudsinterval in-
stellen; als u vervolgens het knopje on-
geveer 5 seconden ingedrukt houdt,
wordt de nieuwe onderhoudsinterval
opgeslagen en verschijnt op het display
opnieuw de tijd en de kilometerstand.
fig. 39
F0D0219b
34
WEGWIJS IN UW AUTO
CONTROLE- EN
WAARSCHU-
WINGSLAMPJES
De lampjes branden in de volgende
gevallen:
ACCU WORDT NIET
VOLDOENDE
OPGELADEN (rood)
Als er een defect is in het laadcircuit
van de dynamo. Als u de contactsleu-
tel in stand MAR draait, gaat het lamp-
je branden. Het moet doven nadat de
motor is gestart.
Als de motor stationair draait, kan
het voorkomen dat het lampje iets
later dooft.
Wendt u onmiddellijk tot de Fiat-
dealer om te voorkomen dat de accu
volledig ontladen raakt.
w
Als u de auto vervolgens weer start,
gaat het sleuteltje 1 - fig. 41 5 secon-
den branden en verschijnt op het
display de tijd en de totale kilome-
terstand.
Hetzelfde gebeurt als de afstand tot
de volgende onderhoudsbeurt 100 km
en 50 km is.
Bij nul km
Als u de contactsleutel in stand MAR
draait, gaat de onderhoudsmeter
1 - fig. 42 ongeveer 5 seconden knip-
peren samen met het aantal kilo-
meters (0 km) 2 - fig. 42 dat nog kan
worden afgelegd tot de volgende
onderhoudsbeurt.
Na deze 5 seconden hervat de kilo-
meterteller zijn normale werking en
geeft de totale kilometerstand of de
dagstand aan.
Als u de auto vervolgens weer start,
gaan zowel het sleuteltje 1 - fig. 42 als
de kilometerteller 2 ongeveer 5
seconden knipperen en verschijnt op
het display de tijd en de totale kilo-
meterstand.
Deze situatie doet zich iedere keer
voor als u de auto start totdat het
onderhoudsinterval opnieuw wordt
ingesteld door de code “CFG 1”,
“CFG 2” of “CFG 3” in te voeren.
fig. 42
F0D0222b
fig. 41
F0D0221b
35
WEGWIJS IN UW AUTO
TE LAGE
MOTOROLIEDRUK
(rood)
Als de motoroliedruk onder de nor-
male waarde zakt. Als u de contact-
sleutel in stand MAR draait, gaat het
lampje branden. Het moet doven
nadat de motor is gestart.
Als de motor stationair draait, kan
het voorkomen dat het lampje iets
later dooft. Als de motor zwaar belast
is, kan het lampje gaan knipperen als
de motor stationair draait. Het moet
doven zodra u iets gas geeft.
v
Als het lampje gaat
branden tijdens het
rijden, moet de motor
worden uitgezet en dient u zich
tot de Fiat-dealer te wenden.
ASR
(TRACTIEREGELING)
(geel)
Als u de contactsleutel in stand MAR
draait, gaat het lampje branden.
Na enkele seconden moet het lampje
doven.
Het lampje gaat branden samen met
het lampje op de knop voor uitscha-
keling van het ASR-systeem als het
systeem is uitgeschakeld.
Het lampje knippert als het systeem
inschakelt, om de bestuurder te waar-
schuwen dat het systeem zich aanpast
aan de grip op het wegdek.
Als het lampje bij ingeschakeld
systeem gaat branden, betekent dit dat
het ASR-systeem defect is. Wendt u
in dat geval zo snel mogelijk tot de
Fiat-dealer.
AIRBAG
PASSAGIERSZIJDE
UITGESCHAKELD
(geel)
Als de airbag aan passagierszijde met
de sleutelschakelaar is uitgeschakeld.
F
Als u de contactsleutel
in stand MAR draait, gaat
het lampje (met de scha-
kelaar voor uitschakeling van
airbag voor aan passagierszijde in
stand ON) ongeveer 4 seconden
branden en vervolgens 4 secon-
den knipperen. Hierna moet het
lampje doven. Als het lampje niet
gaat branden of blijft branden of
tijdens het rijden gaat branden,
stop dan onmiddellijk en wendt u
tot de Fiat-dealer.
V
36
WEGWIJS IN UW AUTO
STORING IN
MOTORMANA-
GEMENTSYSTEEM
(EOBD) (alleen benzine-
uitvoeringen) (geel)
Als u onder normale omstandighe-
den de contactsleutel in stand MAR
draait, gaat het lampje branden. Na het
starten van de motor moet het lamp-
je doven. Het lampje gaat eerst bran-
den om de juiste werking ervan aan te
geven.
Als het lampje blijft branden of tijdens
het rijden gaat branden:
1. Constant branden - duidt op
een defect in het inspuit-/ontstekings-
syteem. Dit kan tot gevolg hebben dat
schadelijke uitlaatgasemissie toeneemt,
de prestaties verminderen, de auto
slechter gaat rijden en het brandstof-
verbruik toeneemt.
U kunt onder deze omstandigheden
doorrijden zonder te veel van de
motor te eisen of met hoge snelheid
te rijden. Als u te lang doorrijdt met
een brandend waarschuwingslampje
kan dat schade veroorzaken. Wendt u
zo snel mogelijk tot de Fiat-dealer.
Het lampje dooft als de storing ver-
dwijnt. De storing wordt door het sys-
teem in het geheugen opgeslagen.
2. Knipperend lampje - duidt op
de mogelijkheid dat de katalysator be-
schadigd wordt (zie “eobd-systeem”
in dit hoofdstuk).
Als het lampje knippert, moet het
gaspedaal worden losgelaten zodat de
motor met lage toerentallen draait en
het lampje niet meer knippert; u kunt
met matige snelheid doorrijden waar-
bij rij-omstandigheden moeten wor-
den vermeden die kunnen leiden tot
het opnieuw gaan knipperen van het
lampje. Wendt u zo snel mogelijk tot
de Fiat-dealer.
STORING IN HET IN-
SPUITSYSTEEM (diesel-
uitvoeringen) (rood)
Als er een storing is in het inspuit-
systeem.
Als u de contactsleutel in stand MAR
draait, gaat het lampje branden. Na en-
kele seconden moet het lampje doven.
Als het lampje constant blijft branden
of als het lampje tijdens het rijden gaat
branden, dan werkt het inspuitsysteem
niet correct, waardoor de prestaties
kunnen verminderen, de auto slecht
rijdt en veel brandstof verbruikt.
U kunt onder deze omstandigheden
doorrijden zonder te veel van de
motor te eisen of met hoge snelheid
te rijden. Wendt u zo snel mogelijk tot
de Fiat-dealer.
Als u te lang doorrijdt met een bran-
dend waarschuwingslampje kan dat
schade veroorzaken, vooral als de
motor onregelmatig draait of over-
slaat. Rijd slechts korte tijd en met een
laag toerental. Als het lampje af en toe
en kort brandt, duidt dit niet op een
storing.
U U
Als u de contactsleutel
in stand MAR draait en
het lampje U gaat niet
branden of het gaat branden of
knipperen tijdens het rijden, dan
dient u zich snel mogelijk tot de
Fiat-dealer te wenden.
37
WEGWIJS IN UW AUTO
NIVEAU VAN DE
KOELVLOEISTOF
(rood) (indien
aanwezig)
Als het niveau van de koelvloeistof in
de radiateur onder de minimum waar-
de is gedaald.
n
TE HOGE OLIE-
TEMPERATUUR IN
DE AUTOMATI-
SCHE VERSNELLINGSBAK
(rood)
Als u de sleutel in stand MAR draait,
gaat het lampje branden. Na ongeveer
4 seconden moet het lampje doven.
Als het lampje blijft branden of tijdens
het rijden gaat branden, dan is er een
storing in de versnellingsbak (knippe-
rend lampje) of de olietemperatuur is
te hoog (permanent brandend lamp-
je).
Brandend lampje = maximale
olietemperatuur in de automatische
versnellingsbak.
Als het lampje tijdens het rijden gaat
branden, dan heeft de olietemperatuur
in de automatische versnellingsbak de
maximaal vastgestelde waarde bereikt;
in dat geval is het raadzaam de auto stil
te zetten en de selectorhendel bij sta-
tionair draaiende motor in stand N
of Pte zetten (in dit geval zijn de
elektroventilateurs van het motor-
koelsysteem ingeschakeld), totdat het
waarschuwingslampje dooft. U kunt
hierna doorrijden zonder te veel van
de motor te vragen. Als het lampje
weer gaat branden, moet u de auto
opnieuw stilzetten en stationair laten
draaien totdat het lampje dooft.
Als tussen het gaan branden van het
lampje en het opnieuw gaan branden
minder dan 15 minuten zit, is het raad-
zaam de auto stil te zetten, de motor
niet uit te zetten en te wachten tot de
motor/versnellingsbak voldoende is af-
gekoeld (beide elektroventilateurs van
het motorkoelsysteem zijn uitgescha-
keld).
Knipperend lampje = storing in
automatische versnellingsbak.
Als het lampje bij het starten of tij-
dens het rijden gaat branden, dan is er
een storing in de automatische ver-
snellingsbak.
Het automatische controlesysteem
beschikt over een “noodprogramma”
waarbij de derde versnelling wordt in-
geschakeld.
Als u de motor uitzet en vervolgens
weer start, kan het zelfdiagnose-
systeem de storing mogelijk hebben
verholpen, waardoor het lampje dooft.
De storing blijft echter in het geheu-
gen opgeslagen. Wij raden u daarom
aan de automatische versnellingsbak
door de Fiat-dealer te laten contro-
leren.
TE HOGE
KOELVLOEI-
STOFTEMPERATUUR
(rood)
Als de temperatuur van de koel-
vloeistof de maximum waarde over-
schrijdt.
u
t
38
WEGWIJS IN UW AUTO
STORING AIRBAG
(rood)
(indien aanwezig)
Als het systeem niet goed werkt.
û
Als u de contactsleutel
in stand MAR draait, gaat
het lampje branden. Na 4
seconden moet het lampje
doven. Als het waarschuwings-
lampje niet gaat branden, con-
stant blijft branden of tijdens het
rijden gaat branden, stop dan on-
middellijk en wendt u tot de Fiat-
dealer.
HANDREM
AANGETROKKEN/ TE
LAAG REMVLOEI-
STOFNIVEAU (rood)
In drie gevallen:
1 - als de handrem is aangetrokken
2 - als het remvloeistofniveau onder
het minimum is gedaald
3 - tegelijkertijd met lampje
>
om
een storing aan te geven in de elek-
tronische remdrukverdeling EBD.
VEILIGHEIDS-
GORDELS (rood)
Als de veiligheidsgordel
aan bestuurderszijde niet goed is om-
gelegd.
PORTIEREN NIET
GOED GESLOTEN
(rood)
Als één van de portieren van de
cabine niet goed gesloten is.
Het waarschuwingslampje is alleen
op bepaalde uitvoeringen aanwezig.
VERSLETEN
REMBLOKKEN VOOR
(rood)
Het lampje gaat branden als de rem-
blokken voor versleten zijn. Laat ze
vervangen en laat ook de achterrem-
men controleren.
x <
´
d
Als het lampje
x
tijdens
het rijden gaat branden,
controleer dan of de
handrem niet is aangetrokken.
Als het lampje blijft branden ter-
wijl de handrem is losgezet,
wendt u dan onmiddellijk tot de
Fiat-dealer.
39
WEGWIJS IN UW AUTO
WATER IN BRAND-
STOFFILTER (geel)
(dieseluitvoeringen)
Wanneer er water in het brandstof-
filter zit. Als u de sleutel in stand MAR
draait, gaat het lampje branden. Na en-
kele seconden moet het lampje doven.
DEFECT IN ANTI-
BLOKKEERSYSTEEM
(ABS) (geel)
Als het ABS niet voldoende werkt.
Het conventionele remsysteem blijft
werken. Wendt u zo spoedig mogelijk
tot de Fiat-dealer.
Als u de contactsleutel in stand
MAR draait, gaat het lampje branden.
Na ongeveer twee seconden moet
het lampje doven.
c
Uitvoeringen met ABS
zijn uitgerust met een
elektronische remdruk-
verdeling (EBD). Als de lampjes
> en x gelijktijdig gaan bran-
den bij een draaiende motor, dan
is er een storing in het EBD-sys-
teem; in dat geval kunnen bij
hard remmen de achterwielen
vroegtijdig blokkeren waardoor
de auto kan gaan slippen. Rijd
zeer voorzichtig naar de dichtst-
bijzijnde Fiat-dealer om het sys-
teem te laten controleren.
Als bij draaiende motor alleen
het lampje > gaat branden, dan
is er een storing in het ABS. In
dat geval blijft het remsysteem
normaal werken, maar zonder
de mogelijkheden van het ABS.
In deze situatie kan ook de wer-
king van het EBD-systeem ver-
minderd zijn. Rijd zeer voorzich-
tig zonder bruusk te remmen
naar de dichtstbijzijnde Fiat-
dealer om het systeem te laten
controleren.
Water in het brandstof-
systeem kan het inspuit-
systeem ernstig beschadi-
gen. Als het waarschuwings-
lampje gaat branden, dan moet u
zich onmiddellijk tot de Fiat-
dealer wenden.
>
FIAT CODE (geel)
In drie gevallen (met de con-
tactsleutel in stand MAR):
1. Eén maal knipperen - code van de
sleutel herkend. Het is mogelijk de
motor te starten.
2. Constant branden - code van de
sleutel niet herkend. Voer voor het star-
ten van de motor een noodstart uit (zie
hoofdstuk “Noodgevallen”).
3. Knipperend - de auto wordt niet
beveiligd door het systeem. Het is
mogelijk de motor te starten.
Y
40
WEGWIJS IN UW AUTO
ZITPOSITIE
INSTELLEN
Zitplaatsen voor
Verstel de stoelen alleen
als de auto stilstaat.
Verstellen in lengterichting
Trek hendel A-fig. 48 omhoog en
schuif de stoel naar voren of naar ach-
teren.
fig. 48
F0D0045b
SNELHEIDS-
REGELAAR (CRUISE-
CONTROL) (groen)
Het lampje gaat branden als het sys-
teem wordt ingeschakeld (toets ON
ingedrukt).
VOORGLOEI-
BOUGIES (geel)
(dieseluitvoeringen)
Als u de contactsleutel in stand MAR
draait, gaat het lampje op het instru-
mentenpaneel branden. Het lampje
dooft als de voorgloeibougies de voor-
af ingestelde temperatuur hebben be-
reikt.
RICHTING-
AANWIJZERS
(knipperend) (groen)
Als u de hendel van de richting-
aanwijzers bedient.
BUITENVER-
LICHTING (groen)
Als de buitenverlichting en
het dimlicht zijn ingeschakeld.
GROOTLICHT
(blauw)
Als het grootlicht is inge-
schakeld.
m
y
3
1
MISTACHTERLICHT
(geel)
Als het mistachterlicht is
ingeschakeld.
4
Ü
41
WEGWIJS IN UW AUTO
Laat de hendel los en
controleer of de stoel
goed geblokkeerd is door
naar voren en naar achteren te
schuiven.
Als de stoel niet goed geblok-
keerd is, kan deze onverwachts
verschuiven waardoor een ge-
vaarlijke situatie kan ontstaan.
Zitting omlaag zetten: ga op de
stoel zitten, trek hendel B (voorste
gedeelte van de zitting) of hendel D
(achterste gedeelte van de zitting) om-
laag en zorg dat het gewicht van het
lichaam op dat gedeelte van de zitting
rust, dat u omlaag wilt zetten.
Verstellen van de rugleuning
Draai knop C-fig. 48.
Verstellen van de lendensteun
De lendensteun zorgt voor een
betere steun in de rug.
Stel de lendensteun in met draaiknop
G-fig. 50.
Hoogteverstelling
Zitting omhoog zetten: ga op de
stoel zitten en trek hendel B - fig. 48
(voorste gedeelte van de zitting) of
hendel D - fig. 49 (achterste gedeelte
van de zitting) omhoog en zorg dat het
gewicht van het lichaam niet op dat
gedeelte van de zitting rust, dat u om-
hoog wilt zetten.
fig. 49
F0D0046b
fig. 50
F0D0104b
Stoelen met verstelbare
armleuning
De bestuurdersstoel en de passa-
giersstoel kunnen uitgerust zijn met
een opklapbare en in hoogte verstel-
bare armleuning.
Verstel de armleuning met wieltje A-
fig. 51.
fig. 51
F0D0039b
fig. 52
F0D0076b
42
WEGWIJS IN UW AUTO
PANORAMA-UITVOERINGEN
Verstellen van de rugleuning
van de passagiersstoelen
Draai knop A-fig. 52.
Toegang tot de zitplaatsen van
de derde rij
Om vanaf de zijschuifdeur toegang te
krijgen tot de derde rij stoelen moet
hendel B-fig. 52 van de buitenste
stoel van de tweede rij omhoog wor-
den geduwd en de rugleuning naar
voren worden geklapt.
Rugleuning van de middelste
stoel neerklappen (2
e
- 3
e
)
Duw hendel C-fig. 53 omhoog en
klap de rugleuning naar voren.
Op de rugleuning van de middelste
stoelen bevindt zich een tafeltje met be-
kerhouders fig. 54. Door de hendel om-
hoog te trekken kan de rugleuning weer
in de normale stand worden gezet.Let er
bij het naar voren klappen van de rug-
leuning van de stoel op dat de stoel
helemaal naar achteren is geplaatst en dat
de hoofdsteun in de laagste stand staat.
COMBI-UITVOERINGEN
Achterbank neerklappen
(derde rij)
Om de achterbank van de derde rij
neer te klappen, moeten de 4 gespen
van de veiligheidsgordels A - fig. 54a
uit de stoel worden verwijderd, de
twee hendels B omhoog worden ge-
duwd en de gehele bank C - fig. 54b
naar voren worden gekanteld.
fig. 53
F0D0077b
fig. 54
F0D0078b
fig. 54b
F0D0229b
fig. 54a
F0D0230b
Om de bank weer in de normale
stand te zetten, moet de bank naar
achteren worden getrokken en in de
vergrendelmechanismen worden ge-
haakt. Controleer of de twee hendels
B in horizontale stand staan en of de
bank goed vergrendeld is. Plaats de 4
gespen van de veiligheidsgordels weer
in de daarvoor bestemde openingen.
43
WEGWIJS IN UW AUTO
HOOFDSTEUNEN
De hoofdsteunen voor kunnen in
hoogte worden versteld.
Afstellen:
druk op knop A-fig. 55 en ver-
plaats de hoofdsteun omhoog of om-
laag in de gewenste stand;
na het verstellen moet u de knop
weer loslaten en controleren of de
hoofdsteun goed in de zitting geborgd
is door hem omhoog en omlaag te
schuiven.
Let erop dat de hoofd-
steunen zo zijn ingesteld
dat ze het hoofd steunen
en niet de nek. Alleen in deze
positie bieden ze bescherming.
Verstel het stuurwiel al-
leen als de auto stilstaat.
IN HOOGTE VERSTELBAAR
STUURWIEL
Op alle uitvoeringen is het stuur in
verticale richting verstelbaar:
1) Zet hendel A-fig. 56 in stand 1.
2) Zet het stuur in de gewenste
stand.
3) Zet de hendel terug in stand 2 om
het stuur weer te vergrendelen.
fig. 55
F0D0184b
fig. 56
F0D0040b
Druk om de hoofdsteun in de zitting
te plaatsen op knop A-fig. 55 en laat
de hoofdsteun in de zitting op de rug-
leuning zakken.
Verwijderen
Indien nodig kunnen de hoofdsteu-
nen achter worden verwijderd:
1) trek de hoofdsteun omhoog tot
aan de eerste vergrendeling
2) druk op knop A-fig. 55 en ver-
wijder de hoofdsteun.
44
WEGWIJS IN UW AUTO
ACHTERUITKIJKSPIEGEL
De achteruitkijkspiegel is verstelbaar
met hendel A-fig. 57.
1 - normale stand.
2 - anti-verblindingsstand.
De spiegel is uitgerust met een veilig-
heidsvoorziening: de spiegel springt
tijdens een botsing los.
BUITENSPIEGELS
Handbediende verstelling:
Het spiegelglas van de spiegel
A-fig. 58 kan met de hand afgesteld
worden.
Elektrische verstelling
De elektrische verstelling is alleen
mogelijk als de contactsleutel in stand
MAR staat.
U kunt de spiegel verstellen door knop
B-fig. 59 in één van de vier standen te
zetten:
1 spiegel links
2 spiegel rechts
3 groothoekspiegel links
4 groothoekspiegel rechts.
Nadat u de knop in een stand hebt
gezet, kunt u de gekozen spiegel ver-
stellen door de knop in de richting van
de pijlen te bewegen.
fig. 57
F0D0168b
fig. 58
F0D0048b
fig. 59
F0D0041b
Het reflecterende op-
pervlak aan de onderkant
van de spiegel is parabo-
lisch waardoor het blikveld wordt
vergroot. Dit heeft tot gevolg dat
de omvang van de objecten die
men in de spiegel ziet, kleiner
lijken. Hierdoor kan de indruk
ontstaan dat deze objecten ver-
der verwijderd zijn dan in werke-
lijkheid.
Als de breedte van de
spiegels in een nauwe
doorgang problemen op-
levert, dan kunnen de spiegels
van stand 1 in stand 2 worden ge-
klapt.
45
WEGWIJS IN UW AUTO
VERWARMING EN VENTILATIE
C - Verstelbaar luchtrooster aan zij-
kant.
D - Verstelbaar luchtrooster in het
midden.
A - Luchtrooster voor ontwasemen
of ontdooien van de voorruit.
B - Vast luchtrooster voor ontwa-
semen of ontdooien van de zijruiten
voor.
E - Uitstroomopening in het midden
onder het dashboard voor luchttoe-
voer naar de beenruimte van de inzit-
tenden voor.
fig. 60
F0D0185b
46
WEGWIJS IN UW AUTO
VERSTELBARE EN
REGELBARE LUCHTROOS-
TERS fig. 61 en fig. 62
A - Knop voor het regelen van de
luchtopbrengst:
in stand ¥ = luchtrooster open
in stand ç = luchtrooster dicht.
B - Regelschuif voor het richten van
de luchtstroom.
C - Vast luchtrooster voor de zijrui-
ten. De roosters kunnen naar boven
en naar beneden gekanteld worden.
BEDIENINGSKNOPPEN fig. 63
A - Draaiknop voor inschakeling van
de aanjager.
B - Draaiknop voor regeling van de
luchttemperatuur (menging van war-
me/koude lucht).
C - Draaiknop voor de luchtverde-
ling.
D - Schuif om het recirculatiesys-
teem in te schakelen, waarbij er geen
lucht van buiten binnenkomt.
Voor alle uitvoeringen is er slechts
één verwarming.
Als optional kan een extra verwar-
ming onder de bestuurdersstoel wor-
den geplaatst.
Druk voor inschakeling op knop A-fig.
64.
Druk voor uitschakeling opnieuw op
de knop.
fig. 61
F0D0058b
fig. 62
F0D0059b
fig. 64
F0D00167b
fig. 63
F0D0033b
47
WEGWIJS IN UW AUTO
Op enkele uitvoeringen kan boven-
dien naast de airconditioning een
tweede verwarming onder de laatste
rij stoelen worden geplaatst. Deze ver-
warming wordt bediend via knop B-
fig. 65; met knop A bedient u de air-
conditioning.
VERWARMING
Standen voor een snelle verwarming.
1) Draaiknop voor de luchttempe-
ratuur: in het rode vlak.
2) Draaiknop voor de aanjager: scha-
kel de gewenste snelheid in.
3) Draaiknop voor de luchtverdeling:
in stand:
Zbij lage buitentemperatuur of voor
een grote luchttoevoer voor ontwa-
seming
O voor normale verwarming
M voor verwarming van de been-
ruimte, waarbij de luchtstroom op het
gelaat koel blijft (“bilevel”-stand)
N voor verwarming van de been-
ruimte van de inzittenden voor
voor ontwaseming bij een niet ex-
treem lage buiten-temperatuur
ONTWASEMING EN/OF
ONTDOOIING VAN DE
VOORRUIT EN ZIJRUITEN
VOOR
Standen voor een snelle ontwase-
ming.
1) Draaiknop voor de luchttempe-
ratuur: in het rode vlak.
2) Draaiknop voor de aanjager: scha-
kel de maximale snelheid in.
3) Draaiknop voor de luchtverdeling:
in stand -.
Nadat de ruiten ontwasemd zijn, kan
een stand gekozen worden waarbij het
zicht optimaal blijft.
BELANGRIJK Als de auto is uitge-
rust met airconditioning, wordt het
ontwasemen van de ruiten versneld
door naast de bovengenoemde instel-
lingen ook knop in te drukken.
ONTWASEMING EN/OF
ONTDOOIING VAN DE
ACHTERRUITEN
Druk op knop (.
Zodra de achterruiten ontwasemd
zijn, is het raadzaam de verwarming
weer uit te schakelen.
fig. 65
F0D0166b
48
WEGWIJS IN UW AUTO
VENTILATIE
Standen voor ventilatie.
1) Zij- en middenroosters: geheel
open.
2) Draaiknop voor de luchttempe-
ratuur: in het blauwe vlak.
3) Schuif voor de recirculatie: in
stand Ú.
2) Draaiknop voor de aanjager:
schakel de gewenste snelheid in.
5) Draaiknop voor de luchtverdeling:
in stand O.
RECIRCULATIE
Als u de schuif voor de recirculatie
in stand Ò zet, circuleert alleen de
lucht in het interieur.
BELANGRIJK Dit systeem is voor-
al bruikbaar bij geconcentreerde
luchtvervuiling (in de file, in tunnels,
enz.). Het is niet raadzaam dit systeem
langdurig te laten werken, vooral niet
als u met meer personen in de auto
zit, omdat dan de ruiten kunnen be-
slaan.
AIRCONDITIONING
BEDIENINGSKNOPPEN fig. 66
A - Draaiknop voor inschakeling van
de aanjager.
B - Draaiknop voor regeling van de
luchttemperatuur (menging van war-
me/koude lucht).
C - Draaiknop voor de luchtverde-
ling.
D - Schuif om het recirculatiesys-
teem in te schakelen, waarbij er geen
lucht van buiten binnenkomt.
BELANGRIJK De lucht in het
interieur koelt sneller af als bij
zomerse temperaturen de luchtrecir-
culatie wordt ingeschakeld. Ook is dit
systeem bruikbaar bij geconcentreer-
de luchtvervuiling (in de file, in tunnels
enz.). Het is niet raadzaam dit systeem
langdurig te laten werken, vooral niet
als u met meer personen in de auto
zit.
E - Schakelaar voor in-/uitschakeling
van de airconditioning.
De Panorama- en Combi-uitvoering
zijn voorzien van een airconditioning
die bestaat uit een hoofd-airconditio-
ning en een extra airconditioning (als
optional) fig. 67 tegen het rechter zij-
paneel bij de eerste rij stoelen.
fig. 66
F0D0205b
fig. 67
F0D0074b
49
WEGWIJS IN UW AUTO
Voor het inschakelen van de extra air-
conditioning moet draaiknop fig. 68 , op
het kanaal onder het dak, bediend
worden. Deze werkt alleen als de hoofd-
airconditioning is ingeschakeld.
De luchtstroom in het achterste
gedeelte wordt verdeeld via de
uitstroomopeningen die met hendeltje
A-fig. 69, op het kanaal onder het dak,
versteld kunnen worden.
Net zoals bij de Panorama- en Combi-
uitvoeringen is het ook bij de bestel-uit-
voeringen mogelijk om in de laadruim-
te een tweede airconditioning (option-
al) te plaatsen. Gebruik voor het in-
schakelen de bedieningsknoppen op het
kanaal van de airconditioning zelf.
AIRCONDITIONING
(KOELING)
Standen voor een snelle koeling:
1) Draaiknop voor de luchttempe-
ratuur: in het blauwe vlak
2) Airconditioning: druk op schake-
laar
3) Schuif om het recirculatiesysteem
in te schakelen: in stand Ò
4) Draaiknop voor de luchtverdeling:
in stand O.
5) Draaiknop voor de aanjager:
schakel de gewenste snelheid in.
Voor een gematigde koeling: zet de
schuif in stand Ú, verhoog de tem-
peratuur en verlaag de snelheid van de
aanjager.
Schakel de airconditioning niet in
tijdens het verwarmen en ventileren,
maar gebruik daarvoor de basis-func-
ties van het verwarmings- en ventila-
tiesysteem (zie voorgaande hoofd-
stuk).
BELANGRIJK De airconditioning
is zeer bruikbaar om het beslaan van
de ruiten te voorkomen omdat door
de werking van de airconditioning de
lucht wordt gedroogd. Zet hiervoor
de bedieningsknoppen op ontwase-
men zoals hiervoor beschreven en
schakel de airconditioning in door de
schakelaar in te drukken.
fig. 68
F0D0049b
fig. 69
F0D0075b
50
WEGWIJS IN UW AUTO
EXTRA VERWARMING (indien aanwezig)
De DUCATO kan worden uitgerust
met twee verschillende extra verwar-
mingen: één die volledig automatisch
werkt en één die geprogrammeerd
kan worden.
AUTOMATISCHE
UITVOERING
De extra verwarming werkt volledig
onafhankelijk van de werking van de
motor.
Deze verwarming schakelt automa-
tisch in (indien nodig) als de contact-
sleutel in stand MAR wordt gedraaid.
ONDERHOUD VAN HET
SYSTEEM
Schakel in de winter de airconditio-
ning 1 keer per maand gedurende 10
minuten in.
Laat voor het zomerseizoen de wer-
king van de airconditioning door de
Fiat-dealer controleren.
PROGRAMMEERBARE
UITVOERING
De extra verwarming werkt volledig
onafhankelijk van de werking van de
motor en zorgt ervoor dat:
het interieur van de auto wordt op-
gewarmd bij uitgezette motor;
– de ruiten worden ontdooid;
de koelvloeistof van de motor en
dus de motor zelf voor het starten
wordt opgewarmd. Het systeem be-
staat uit;
een kachel voor het verwarmen
van de koelvloeistof, met een geluid-
gedempte uitlaat;
– een doseerpomp verbonden met
de brandstofleidingen van de auto
voor brandstoftoevoer naar de kachel;
een warmtewisselaar verbonden
met de slangen van het koelsysteem
van de motor;
Het systeem gebruikt
koelmiddel R134a. Dit
middel is niet schadelijk
voor het milieu. Gebruik in geen
geval het middel R12, omdat dit
middel de componenten van de
auto kan beschadigen terwijl het
bovendien chloorfluorkoolstoffen
(CFK) bevat.
De extra verwarming
verbruikt, hoewel in
geringe mate, evenals de
motor brandstof. Om mogelijke
vergiftiging en verstikking te
voorkomen, mag de standver-
warming nooit, ook niet voor een
korte periode, worden ingescha-
keld in een afgesloten ruimte
zoals een garage of werkplaats
die niet is uitgerust met een
afzuigsysteem voor uitlaatgassen.
51
WEGWIJS IN UW AUTO
een regeleenheid verbonden met
het verwarmings-/ventilatiesysteem
van het interieur, die de automatische
werking ervan mogelijk maakt;
een elektronische regeleenheid
voor controle en regeling van de in de
verwarming geïntegreerde brander;
een digitale timer A-fig. 70 voor
het handmatig inschakelen van de ver-
warming of om het inschakeltijdstip te
programmeren. De extra verwarming
werkt (bijv. in de winter) volledig
automatisch, verwarmt het interieur,
houdt het op temperatuur en laat
gedurende een vastgestelde tijd de
koelvloeistof van de motor circuleren.
Bij het starten van de motor bent u zo
verzekerd van een optimale tempera-
tuur van de motor en van het interieur.
De extra verwarming kan automatisch
worden geprogrammeerd met behulp
van de digitale timer of handmatig
door op de toets “directe verwar-
ming” van de timer te drukken. Nadat
de verwarming hetzij handmatig hetzij
automatisch is geactiveerd, schakelt de
elektronische regeleenheid de circula-
tiepomp in en wordt de brander ont-
stoken op een vastgestelde en gecon-
troleerde manier.
De opbrengst van de circulatiepomp
wordt ook gecontroleerd door de
elektronische regeleenheid, zodat de
opwarmperiode tot een minimum be-
perkt blijft. Als de vloeistof een tem-
peratuur bereikt van 30°C, schakelt de
regeleenheid de aanjager in van het
verwarmingssysteem in het interieur.
Als de temperatuur 72°C bereikt,
vermindert de elektronische regel-
eenheid het vermogen van de kachel.
Als de temperatuur 76,5 °C bereikt,
wordt de werking onderbroken maar
blijft het systeem ingeschakeld. Daar-
naast geeft de timer aan dat het sys-
teem in werking is en blijven de cir-
culatiepomp en de aanjager van het
verwarmingssysteem in het interieur
ingeschakeld. Als de vloeistoftempe-
ratuur onder 71°C daalt, schakelt de
regeleenheid automatisch de brander
weer in.
fig. 70
F0D0165b
52
WEGWIJS IN UW AUTO
BELANGRIJK De extra verwar-
ming is uitgerust met een thermische
beveiliging die de brander uitschakelt
bij oververhitting door te weinig of
lekkende koelvloeistof. Als dit het
geval is moet na het repareren van het
defect in het koelsysteem en/of het
bijvullen van de koelvloeistof en voor-
dat de verwarming weer wordt inge-
schakeld, de programma-keuzetoets
worden ingedrukt.
De verwarming kan spontaan uitgaan
door gebrek aan brandstof of als
tijdens de werking de vlam dooft. Voer
in dat geval de procedure uit voor het
uitschakelen en probeer de verwar-
ming weer in te schakelen; als de ver-
warming dan nog niet werkt, dient u
contact op te nemen met de Fiat-
dealer.
Inschakelen van de
verwarming
Voordat de verwarming wordt inge-
schakeld moet worden gecontroleerd
of:
de draaiknop voor het regelen van
de luchttemperatuur in het interieur
in de stand “warme lucht” staat;
de draaiknop voor het regelen van
de aanjagersnelheid in het interieur in
stand “2” staat.
Digitale timer fig.69
1) Branderindicatie
2) Displayverlichting
3) Voorkeuzenummer
4) Toets klokje
5) Toets voor vooruitzetten tijd
6) Programma-keuzetoets
7) Toets voor terugzetten tijd
8) Toets voor directe inschakeling
verwarming
9) Controlelampje voor het instel-
len/aflezen van de tijd.
fig. 71
F0D0133b
53
WEGWIJS IN UW AUTO
fig. 72
F0D0132b
fig. 73
F0D0134b
fig. 74
F0D0136b
Directe inschakeling
van de verwarming fig.72
Druk op toets 8 van de timer als u
handmatig het systeem wilt inschake-
len; het display en het controlelampje
1 worden verlicht en blijven verlicht
zolang het systeem in werking is.
Geprogrammeerde
inschakeling van de verwarming
Voordat de inschakeling van het sys-
teem wordt geprogrammeerd, moet
de klok op tijd worden gezet.
Instellen van de juiste tijd
Druk op toets 4: het display en het
controlelampje 9-fig. 73 worden ver-
licht.
Druk binnen 10 seconden op toets
5 of 7 totdat de juiste tijd is geselec-
teerd.
Als toets 5 of 7 ingedrukt wordt
gehouden, verspringen de cijfers van
het klokje sneller voor- of achteruit.
Aflezen van de juiste tijd
fig.73
Druk om de juiste tijd af te lezen op
toets 4: de tijd verschijnt ongeveer 10
seconden op het display en gelijktijdig
wordt het controlelampje 9 verlicht.
Programmeren van de
inschakeltijd fig.74
De inschakeltijd kan 1 minuut tot 24
uur van te voren worden geprogram-
meerd. U kunt drie verschillende
inschakeltijden kiezen, waarvan er
echter slechts één kan worden
geactiveerd. Programmeren van de in-
schakeltijd:
druk op toets 6: op het display
worden het symbool 10 of de juist
ingestelde tijd en het nummer 3 van
de daarvoor ingestelde tijd 10 seconden
verlicht;
54
WEGWIJS IN UW AUTO
BELANGRIJK Als u de andere
vooraf ingestelde tijden wilt oproepen,
druk dan binnen 10 seconden één of
meer keren op toets 6.
druk binnen 10 seconden op toets
5 of 7 totdat de gewenste inschakel-
tijd is geselecteerd.
BELANGRIJK Als de inschakeltijd
van het display verdwijnt, het nummer
3 van de vooraf ingestelde tijd aan-
wezig is en het display verlicht is, be-
tekent dit dat de tijd in het geheugen
is opgeslagen.
Uitschakelen van de
geprogrammeerde inschakeltijd
fig.74
Om de geprogrammeerde inscha-
keltijd te wissen, moet kort op toets
6 worden gedrukt: de verlichting van
het display gaat uit en het nummer 3
van de vooraf ingestelde tijd verdwijnt.
Oproepen van een van de
geprogrammeerde inschakeltij-
den fig.75
Druk een of meerdere keren op
toets 6 totdat op het display het num-
mer 3 van de vooraf ingestelde tijd
verschijnt. Na 10 seconden verdwijnt
de tijd van het display maar blijft in het
geheugen opgeslagen en worden het
nummer 3 en het display verlicht.
BELANGRIJK De geprogram-
meerde inschakeltijd kan worden ver-
anderd of gewist volgens de hiervoor
beschreven instructies.
Uitschakelen
van de verwarming
Het systeem kan, afhankelijk van de
manier waarop het is ingeschakeld
(automatisch of handmatig) op twee
manieren worden uitgezet:
automatisch, aan het eind van de
vastgestelde inschakeltijd (60 minuten
met rood verlicht display);
handmatig, door opnieuw op de
knop “directe verwarming” van de
timer te drukken.In beide gevallen
doven het controlelampje van de ver-
warming, de verlichting van het display,
schakelt de aanjager van het verwar-
mingssysteem in het interieur uit en
wordt de verbranding onderbroken.
De vloeistof-circulatiepomp blijft nog
ongeveer 2 minuten werken om de
grootste warmte van de verwarming
af te voeren; ook in deze fase is het
mogelijk de verwarming weer in te
schakelen.
fig. 75
F0D0135b
55
WEGWIJS IN UW AUTO
De extra verwarming
verbruikt, hoewel in ge-
ringe mate, evenals de
motor brandstof. Om mogelijke
vergiftiging en verstikking te
voorkomen, mag de standver-
warming nooit, ook niet voor een
korte periode, worden ingescha-
keld in een afgesloten ruimte
zoals een garage of werkplaats
die niet is uitgerust met een af-
zuigsysteem voor uitlaatgassen.
– Zet de extra verwarming altijd uit
tijdens het tanken van brandstof en in
de nabijheid van tankstations om
brand- of explosiegevaar te voorko-
men.
– Parkeer de auto niet boven brand-
bare materialen zoals papier, gras of
droge bladeren: brandgevaar!
De temperatuur in de nabijheid
van de verwarming mag niet boven
120°C komen (na spuitwerkzaam-
heden kan de temperatuur van de
carrosserie in een moffeloven boven
deze waarde uitstijgen). Hogere tem-
peraturen kunnen de componenten
van de elektronische regeleenheid
beschadigen.
Tijdens de werking bij een
stilstaande motor verbruikt de ver-
warming elektrische energie van de
accu; daarom is een goede werking
van de dynamo bij draaiende motor
noodzakelijk om de accu weer
voldoende op te laden.
– Houdt u voor de controle van het
niveau van de koelvloeistof aan het-
geen beschreven is in de paragraaf
“Koelvloeistof” in het hoofdstuk
“Onderhoud van de auto”. Het water
in het motorkoelsysteem moet mini-
maal 10% anti-vries bevatten.
– Wendt u voor onderhoud en
reparaties uitsluitend tot de Fiat-
dealer en gebruik uitsluitend originele
onderdelen.
ONDERHOUD
Laat de extra verwarming regelma-
tig (in ieder geval voor het winter-
seizoen) controleren door de Fiat-
dealer om verzekerd te zijn van een
veilige en economische werking en
een lange levensduur van de verwar-
ming.
56
WEGWIJS IN UW AUTO
HENDELS AAN HET
STUUR
HENDEL LINKS
Met de linker hendel bedient u de
meeste onderdelen van de buitenver-
lichting.
De buitenverlichting werkt uitslui-
tend als de contactsleutel in stand
MAR staat. Als u de buitenverlichting
inschakelt, gaat ook de verlichting van
het instrumentenpaneel aan, worden
de bedieningsknoppen van het ver-
warmings-/ventilatiesysteem of de
airconditioning en de ring om de aan-
steker verlicht.
Buitenverlichting fig. 76
Draai voor inschakeling de draaiknop
van stand å in stand 6. Op het ins-
trumentenpaneel gaat het controle-
lampje 3 branden.
Dimlicht fig. 77
Draai voor inschakeling de draaiknop
van stand 6 in stand 2.
BELANGRIJK Als het dimlicht en
de mistlampen voor branden en het
grootlicht wordt ingeschakeld, scha-
kelt automatisch het dimlicht uit.
Grootlicht fig. 78
Druk voor inschakeling de hendel
naar voren in de richting van het dash-
board met de draaiknop in stand 2.
Op het instrumentenpaneel gaat het
controlelampje 1 branden.
Het grootlicht wordt uitgeschakeld
als u de hendel naar het stuur trekt.
BELANGRIJK Als het grootlicht
brandt en de mistlampen voor worden
ingeschakeld, dan schakelt automatisch
het dimlicht uit.
fig. 76
F0D0013b
fig. 77
F0D0014b
fig. 78
F0D0015b
57
WEGWIJS IN UW AUTO
Grootlichtsignaal fig. 79
Trek de hendel naar het stuur (stand
zonder vergrendeling).
Richtingaanwijzers fig. 80
Plaats de hendel:
naar boven - rechter richtingaanwij-
zer ingeschakeld
naar beneden - linker richtingaanwij-
zer ingeschakeld.
Op het instrumentenpaneel gaat het
controlelampje RE branden.
De richtingaanwijzers schakelen
automatisch uit als de auto weer
rechtuit rijdt.
Als u kort richting aan wilt geven
(wisselen van rijbaan), druk de hendel
dan iets naar boven of naar beneden
zonder dat de hendel vergrendelt.
Zodra u de hendel loslaat, gaat deze
automatisch terug.
HENDEL RECHTS
Ruitenwissers/-sproeiers fig. 81
De ruitenwissers/-sproeiers werken
uitsluitend als de contactsleutel in
stand MAR staat.
fig. 79
F0D0016b
fig. 80
F0D0017b
fig. 81
F0D0018b
58
WEGWIJS IN UW AUTO
STANDEN fig. 82
0 - ruitenwissers uitgeschakeld;
1 - ruitenwissers wissen met inter-
val; op enkele uitvoeringen kunnen 4
intervalstanden worden gekozen (van
zeer langzaam tot zeer snel fig. 81);
2 - langzaam continu wissen;
3 - snel continu wissen;
4 - tijdelijke werking: als u de hen-
del loslaat, springt deze direct weer in
stand 0 en schakelen de ruitenwissers
automatisch uit.
INTELLIGENTE WIS-
/WASREGELING fig. 83
Als u de hendel naar het stuur trekt,
kunnen in één beweging de ruiten-
sproeiers/-wissers worden ingescha-
keld; als u de hendel voor de bediening
van de ruitensproeiers langer dan
1 seconde bedient, schakelen de
ruitenwissers automatisch in.
De ruitenwissers maken nog drie sla-
gen nadat u de hendel hebt losgelaten.
Als de bedieninghendel herhaaldelijk
en snel (minder dan een halve secon-
de) wordt bediend, dan is het moge-
lijk om de voorruit meerdere keren te
besproeien zonder de ruitenwissers in
te schakelen.
FUNCTIE
“FOLLOW ME HOME”
Met behulp van deze functie kan het
gebied voor de auto een bepaalde tijd
verlicht blijven door de hendel naar
het stuurwiel te trekken fig. 84 als de
contactsleutel in stand STOP staat of
is uitgenomen.
Deze functie wordt ingeschakeld als
de hendel binnen 2 minuten na het uit-
zetten van de motor, wordt bediend.
Telkens als u de hendel bedient, blijft
de verlichting 30 seconden langer
branden, tot een maximum van 5
minuten; hierna schakelt de verlichting
automatisch uit.
Het is mogelijk de functie te onder-
breken door de hendel langer dan 2
seconden naar het stuur te trekken.
fig. 82
F0D0019b
fig. 83
F0D0020b
fig. 84
F0D0021b
59
WEGWIJS IN UW AUTO
fig. 85
F0D0212b
fig. 86
F0D0213b
INHAALSENSOR
De inhaalsensor die in de achter-
uitkijkspiegel aan bestuurderszijde is
geplaatst, dekt de “dode hoek” van de
spiegel zelf (in de praktijk dat deel van
de weg dat niet via de spiegel zichtbaar
is en dat ook niet direct door de
bestuurder gezien kan worden).
Het systeem zorgt ervoor dat de
bestuurder bij een inhaalmanoeuvre
de auto’s die achterop komen, goed
kan waarnemen; de bestuurder wordt
in dat geval gewaarschuwd door twee
lampjes (een rode en een groene) en
een akoestisch waarschuwingssignaal.
WERKING
Dit systeem bestaat uit een micro-
camera A-fig. 85 die zo in de achter-
uitkijkspiegel is geplaatst dat de delen
die niet via de spiegel zichtbaar zijn,
gedekt worden, en een regeleenheid
die de beelden van de camera kan
analyseren en omzetten in een voor
de bestuurder zichtbaar signaal, lamp-
je B-fig. 86, en een akoestisch signaal
om de bestuurder op het gevaar te
attenderen:
B - rood lampje - auto bezig in te
halen (de inhaalstrook is bezet).
Als de bestuurder in dit geval de
richtingaanwijzers inschakelt, klinkt er
ook een akoestisch signaal.
Het systeem werkt alleen als de snel-
heid van de auto boven 30 km/h ligt. Bij
snelheden tussen 30 en 80 km /h is het
analysegebied afhankelijk van de snel-
heid; als harder wordt gereden dan 80
km/h, is het analysegebied maximaal.
Overdag stelt de camera zich bij het
inhalen scherp op de onderste delen
van de inhalende auto (wielen, spat-
borden); ‘s nachts signaleert het sys-
teem de aanwezigheid van koplampen.
Het onderscheid tussen dag en nacht
wordt gemaakt op basis van het signaal
van in- of uitgeschakelde buitenver-
lichting.
De reikwijdte van de camera varieert
van 15 tot 20 meter en schakelt in als
de snelheid van de auto boven 30 km/h
komt.
60
WEGWIJS IN UW AUTO
ACHTERUITRIJ-
CAMERA
Voor auto’s die zijn uitgerust met het
CONNECT NAV+ is als optional een
achteruitrijcamera beschikbaar.
Met deze camera fig. 87, die op de
achtertraverse van het dak geplaatst
wordt, kunnen de beelden aan de
achterzijde van de auto op het beeld-
scherm van het CONNECT NAV+
worden weergegeven, waardoor het
achteruit inparkeren makkelijker
wordt.
De camera wordt automatisch inge-
schakeld bij het inschakelen van de
achteruit.
Als een andere versnelling wordt in-
geschakeld, schakelt de camera uit.
PARKEERSENSOREN
Dit parkeersysteem fig. 88 atten-
deert de bestuurder op de aanwezig-
heid van obstakels achter de auto. Het
is een handig hulpmiddel voor het
opmerken van afzettingen, muurtjes,
cementblokken, paaltjes, bloembakken
en soortgelijke voorwerpen, en even-
tuele kinderen die achter de auto aan
het spelen zijn.
De bestuurder wordt door een
geluidssignaal gewaarschuwd als zich
personen nabij de auto bevinden.
Het systeem meet door middel van
vier sensoren die in de achterbumper
zijn geplaatst, de afstand tussen de
auto en eventuele obstakels; de
bestuurder wordt gewaarschuwd
door een repeterend geluidssignaal dat
automatisch in werking treedt bij het
inschakelen van de achteruit. Als de af-
stand tot het obstakel kleiner wordt,
neemt de frequentie van het geluids-
signaal toe.
fig. 87
F0D0173b
fig. 88
F0D0223b
61
WEGWIJS IN UW AUTO
CRUISE-CONTROL
ALGEMENE INFORMATIE
De elektronische snelheidsregeling
(CRUISE-CONTROL) maakt het
mogelijk een constante, vooraf inge-
stelde snelheid aan te houden, zonder
het gaspedaal in te trappen. Op deze
manier wordt het rijden, vooral op
lange trajecten, minder vermoeiend
omdat de ingestelde snelheid automa-
tisch gehandhaafd blijft.
BELANGRIJK Het systeem kan
worden ingeschakeld als de snelheid
van de auto boven 40 km/h ligt.
Bedieningsknoppen fig. 89
De cruise-control wordt bediend via
een aantal toetsen op het stuurwiel.
1) ON systeem ingeschakeld
2) OFF systeem uitgeschakeld
3) RES om de opgeslagen snelheid
op te roepen
4) + om de ingestelde snelheid van de
auto op te slaan en aan te houden of
de ingestelde snelheid te verhogen
5) - om de opgeslagen snelheid te
verlagen.
BELANGRIJK Als u toets 2 indrukt
of de contactsleutel in stand STOP
draait, dan wordt de opgeslagen snel-
heid gewist en het systeem uitgescha-
keld.
De cruise-control mag
uitsluitend worden ge-
bruikt als de verkeersom-
standigheden en het traject van
dien aard zijn dat, over een vol-
doende lange afstand, volledig
veilig een constante snelheid kan
worden aangehouden.
Het systeem schakelt in de volgen-
de gevallen automatisch uit:
– door het intrappen van het rem-
pedaal;
door het intrappen van het kop-
pelingspedaal;
door de selectorhendel van de ver-
snellingsbak in stand N te zetten.
Bij uitvoeringen met au-
tomatische versnellings-
bak mag de hendel nooit
in stand N worden gezet als de
auto in beweging is.
fig. 89
F0D0160b
62
WEGWIJS IN UW AUTO
SNELHEID OPSLAAN
Druk op toets 1 en ga op de normale
manier met de gewenste snelheid rij-
den.
Druk ten minste drie seconden op
toets 4 en laat de knop los. De snel-
heid van de auto is opgeslagen en het
gaspedaal kan worden losgelaten.
De auto blijft vervolgens constant
met de ingestelde snelheid rijden, tot-
dat zich één van de volgende omstan-
digheden voordoet:
– intrappen rempedaal;
– intrappen koppelingspedaal;
als u de selectorhendel van de ver-
snellingsbak in de stand N zet.
BELANGRIJK Indien nodig (bij-
voorbeeld bij inhalen) kan de snelheid
simpel verhoogd worden door het
intrappen van het gaspedaal. Als u
daarna het gaspedaal loslaat, wordt de
opgeslagen snelheid weer aangehou-
den.
OPGESLAGEN SNELHEID
OPROEPEN
Als het systeem wordt uitgeschakeld
door bijvoorbeeld het intrappen van
het rem- of koppelingspedaal, kan de
opgeslagen snelheid op de volgende
manier worden opgeroepen:
– geef geleidelijk gas, totdat de snel-
heid ongeveer gelijk is aan de opge-
slagen snelheid;
schakel de versnelling in die inge-
schakeld was op het moment van het
opslaan van de snelheid (4
e
of 5
e
);
– druk op knop 3.
OPGESLAGEN SNELHEID
VERHOGEN
De opgeslagen snelheid kan op twee
manieren worden verhoogd:
1 - Trap het gaspedaal in en sla de
nieuwe snelheid op (houd knop 4 lan-
ger dan 3 seconden ingedrukt).
2 - Druk kort op knop 4: telkens als
de knop wordt ingedrukt, wordt de
snelheid met ongeveer 2,5 km/h ver-
hoogd. Als de knop ingedrukt wordt
gehouden, verandert de snelheid con-
tinu. Als de knop wordt losgelaten,
wordt de bereikte snelheid automa-
tisch opgeslagen.
Opgeslagen snelheid verlagen
De opgeslagen snelheid kan op twee
manieren worden verlaagd:
1 - Schakel het systeem uit (bijvoor-
beeld door het rempedaal in te trap-
pen) en sla vervolgens de nieuwe snel-
heid op (houd knop 4 langer dan 3
seconden ingedrukt).
2 - Houd knop 5 ingedrukt totdat de
nieuwe snelheid is bereikt die auto-
matisch blijft opgeslagen.
63
WEGWIJS IN UW AUTO
Opgeslagen snelheid wissen
De opgeslagen snelheid wordt auto-
matisch gewist:
– als de motor wordt uitgezet;
– als op toets 2 wordt gedrukt.
Schakel het systeem nooit in de stad
of in druk verkeer in.
Bij een storing of een af-
wijkende werking van de
cruise-control moet knop
2 worden ingedrukt. Laat het sys-
teem, na controle van de zeke-
ring, zo snel mogelijk bij een Fiat-
dealer controleren. Wij raden u
aan het systeem uit te schakelen
als het niet gebruikt wordt, om te
voorkomen dat per ongeluk een
snelheid wordt opgeslagen.
Als de cruise-control tij-
dens het rijden is inge-
schakeld, zet dan nooit de
versnellingspook in de vrijstand
of bij uitvoeringen met automa-
tische versnellingsbak, de selec-
torhendel in stand N.
Wij raden u aan de cruise-con-
trol alleen in te schakelen als de
verkeersomstandigheden en de
conditie van de weg dit veilig toe-
staan; d.w.z.: op rechte, droge
wegen en autosnelwegen die in
goede conditie verkeren en met
een rustig verkeersbeeld.
Het systeem kan alleen
worden ingeschakeld
bij een snelheid boven de
30 km/h.
Het systeem mag uitsluitend
worden gebruikt, afhankelijk van
de snelheid, in de 4
e
of 5
e
versnel-
ling. Bij auto’s met automatische
versnellingsbak mag het systeem
alleen worden ingeschakeld als bij
automatische werking de selec-
torhendel in stand D staat, zon-
der vervolgens handmatig de
selectorhendel te verplaatsen, of
in de 3
e
of 4
e
versnelling bij
sequentiële werking.
Op afdalingen kan bij ingescha-
kelde cruise-control de snelheid
iets oplopen ten opzichte van de
opgeslagen snelheid door de
wijziging in de motorbelasting.
64
WEGWIJS IN UW AUTO
INTERIEUR-
VERLICHTING
De lampjes gaan automatisch bran-
den als u één van de voorportieren
opent.
Bij gesloten of geopende portieren
kunt u beide lampjes uitschakelen
door op knop A-fig. 90 te drukken.
Om alleen het rechter lampje in te
schakelen, moet u op knop C drukken.
Om alleen het linker lampje in te scha-
kelen, moet u op knop B drukken.
In de laadruimte bevindt zich boven de
achterdeur een tweede plafondverlich-
ting.
U kunt dit lampje inschakelen door
op de korte zijde van het lampenglas
te drukken fig. 91.
Het gebruik van de
waarschuwingsknipper-
lichten is afhankelijk van
de wetgeving van het land waarin
u zich bevindt. Houdt u aan de
voorschriften.
D - In-/uitschakeling mistachterlicht.
E - In-/uitschakeling ASR-systeem
(Antislip Regulation).
fig. 90
F0D0037b
fig. 91
F0D0038b
BEDIENINGS-
KNOPPEN
CENTRAAL
SCHAKELAARPANEEL fig. 92
A - In-/uitschakelen van de achter-
ruitverwarming (indien aanwezig)
Als u de achterruitverwarming in-
schakelt, schakelt ook de verwarming
van de buitenspiegels in.
Als er geen achterruitverwarming is
gemonteerd, dan wordt met deze be-
dieningsknop alleen de verwarming
van de buitenspiegels ingeschakeld.
B - In-/uitschakeling mistlampen voor
C - In-/uitschakeling waarschuwings-
knipperlichten.
fig. 92
F0D0032b
Onafhankelijk van de stand van de
contactsleutel, gaan door het indruk-
ken van de schakelaar alle richting-
aanwijzers en de controlelampjes r
en y knipperen.
65
WEGWIJS IN UW AUTO
SCHAKELAARPANEEL AAN
LINKERZIJDE
Het schakelaarpaneel fig. 93 wordt
gebruikt op de uitvoeringen Minibus,
Ambulance en 4x4 voor het inschake-
len van specifieke optionals.
BRANDSTOF-
NOODSCHAKELAAR
Deze veiligheidsschakelaar is in de
motorruimte op het schutbord
geplaatst fig. 94 en springt omhoog bij
een ongeval, waardoor de toevoer van
brandstof wordt gestopt en de motor
afslaat.
Draai de contactsleutel in stand
STOP om te voorkomen dat de accu
ontlaadt.
Als u na een ongeval een
brandstofgeur ruikt of
merkt dat het brandstof-
systeem lekt, druk dan de scha-
kelaar niet weer terug, zodat
brand wordt voorkomen.
Als u geen brandstoflekkage waar-
neemt en de auto kan nog verder
rijden, druk dan op knop A-fig. 94,
zoals in de afbeelding is aangegeven,
om de brandstoftoevoer weer te
herstellen.
fig. 93
F0D00164b
fig. 94
F0D105b
INTERIEUR-
UITRUSTING
Dashboardkastjes
Aan de rechterzijde van het dash-
board bevinden zich enkele opberg-
vakken van verschillende omvang fig.
95 waarin documenten of verschillen-
de soorten voorwerpen kunnen wor-
den opgeborgen.
Het dashboardkastje kan, afhankelijk
van de uitvoering, voorzien zijn van
een klep met slot dat ontgrendeld kan
worden met de bij de auto geleverde
sleutel.
fig. 95
F0D0062b
66
WEGWIJS IN UW AUTO
In het midden van het dashboard
bevindt zich bovendien een flessen-
houder fig. 96.
Als de cabine is uitgerust met drie zit-
plaatsen, bevindt zich onder de bijrij-
dersbank een vak voor het opbergen
van documenten en kleine voorwerpen
fig. 97.
In de portierpanelen bevinden zich
bovendien opbergvakken en een fles-
senhouder.
Schrijftafeltje
In het midden van het dashboard,
boven de inbouwplaats van de auto-
radio, bevindt zich een uitklapbaar
schrijftafeltje A-fig. 98, dat gebruikt
kan worden door het aan de achter-
zijde omhoog te trekken en de steun
B op het dashboard te laten rusten.
fig. 96
F0D0054b
fig. 97
F0D0079b
fig. 98
F0D0055b
BELANGRIJK Gebruik het schrijf-
tafeltje niet in verticale positie als de
auto in beweging is.
Uitvoeringen met tweezitsbijrijders-
bank kunnen worden voorzien van
een specifiek schrijftafeltje in de cabine.
Dit schrijftafeltje bevindt zich op de
achterzijde van de rugleuning van de
middelste stoel; trek om het tafeltje
neer te klappen met behulp van lus A
- fig. 99 de rugleuning naar voren.
Met de klem B kunnen documenten,
papieren, enz. op hun plaats worden
gehouden.
fig. 99
F0D0225b
67
WEGWIJS IN UW AUTO
Om te voorkomen dat de accu te
snel ontlaadt, is het systeem op de
elektrische installatie van de auto aan-
gesloten via het start-/contactslot; de
koelbox werkt dus alleen als de motor
draait.
Het is raadzaam snel bederfelijk
voedsel te verwijderen als de auto
langer dan 2 uur geparkeerd wordt.
Met de schakelaar in stand:
1 = warmhoudfunctie ingeschakeld,
2 = koelfunctie ingeschakeld.
Als optional is een soortgelijk vak
beschikbaar zonder koel/warmhoud-
systeem.
STEKKERDOOS
De auto is voorzien van een stek-
kerdoos A-fig. 101 op het dashboard
(naast het centrale dashboardkastje)
en een tweede stekkerdoos (alleen
bestel-uitvoeringen) op de rechter stijl
van de achterdeur B.
Beide werken als de contactsleutel in
stand MAR staat.
De stekkerdozen kunnen gebruikt
worden voor de voeding van acces-
soires met een stroomverbruik van
maximaal 15 A (vermogen 180 W).
fig. 101
F0D0036b
fig. 100
F0D0224b
KOEL/WARMHOUDVAK
Bij uitvoeringen met een enkele
passagiersstoel in de cabine, bevindt
zich tussen de bestuurdersstoel en de
passagiersstoel een koel/warmhoud-
vak (als optional leverbaar) fig. 100.
Het vak heeft een inhoud van onge-
veer 18 liter en kan maximaal drie fles-
sen van 1,5 liter bevatten.
Het vak is voorzien van isolerend
materiaal en heeft zowel een koel- als
warmhoudfunctie. Als de koelfunctie
langer dan een uur is ingeschakeld, kan
het verschil in temperatuur tussen het
interieur en de binnenkant van het vak
ongeveer 20 °C bedragen.
De minimum temperatuur die be-
reikt kan worden is in ieder geval niet
lager dan 8 - 10 °C.
68
WEGWIJS IN UW AUTO
ASBAK EN AANSTEKER
U gebruikt deze als volgt:
1 - druk op knop A-fig. 103 om de
aansteker in te schakelen; na ongeveer
15 seconden springt de knop automa-
tisch terug in de beginstand en is de
aansteker klaar voor gebruik.
2 - Trek het deksel B in de richting
van de pijl om de asbak te openen.
Trek om de asbak uit te nemen de
asbak bij punt B fig. 104 omhoog.
Bij de Panorama-uitvoering zijn de
asbakken voor de passagiers in de
bekleding van de zijpanelen geplaatst.
fig. 103
F0D0035b
Sluit geen accessoires op
de stekkerdoos aan met
een stroomsterkte die
hoger is dan de aangegeven max.
stroomsterkte.
BELANGRIJK Als er bij stilstaande
motor en contactsleutel in stand
MAR, langdurig gebruik wordt
gemaakt (bijv. langer dan 1 uur) van
accessoires met een hoog stroomver-
bruik, dan kan de accu leeg raken,
waardoor er startproblemen kunnen
ontstaan.
De juiste werking kan alleen worden
gegarandeerd als de aangesloten
accessoires zijn voorzien van een
goedgekeurde stekker. Alle accessoi-
res uit het Fiat Lineaccessori-
programma zijn hiermee uitgerust.
STEKKER VOOR SPECIFIEKE
UITVOERINGEN
Onder de passagiersstoel bevindt
zich een speciale stekker A-fig.102
waarop, door gespecialiseerde bedrij-
ven, een extra accu kan worden aan-
gesloten voor de voeding van speci-
fieke apparatuur (bijv.: ambulance,
mobiel kantoor, enz.).
fig. 102
F0D0248b
69
WEGWIJS IN UW AUTO
BELANGRIJK Controleer altijd of
de aansteker na het indrukken ook uit-
schakelt.
ZONNEKLEPPEN fig. 105
De zonnekleppen zitten aan beide
zijden naast de achteruitkijkspiegel. Ze
kunnen alleen voor de voorruit
worden gedraaid.
Op de achterkant van de zonneklep,
zowel aan bestuurders- als passa-
gierszijde, is een documentenhouder
geplaatst en aanwijzingen voor het snel
ontwasemen van de voor- en zijruiten.
SCHUIFZIJRUITEN IN HET
MIDDEN EN ACHTER
(Panorama- en Combi-
uitvoering)
De schuifzijruiten in het midden kun-
nen in horizontale richting worden
verschoven.
Voor het openen moet u op de knop
drukken, zoals is aangegeven in fig.
106.
fig. 104
F0D0034b
fig. 105
F0D0056b
fig. 106
F0D0087b
Let op. De aansteker
wordt erg heet. Gebruik
de aansteker voorzichtig
en voorkom dat hij gebruikt
wordt door kinderen: risico op
brand en/of brandwonden
Gebruik de asbak niet
als prullenbak: papiertjes
en dergelijke kunnen
door peuken in brand raken.
70
WEGWIJS IN UW AUTO
TACHOGRAAF
BELANGRIJK Iedere verandering
aan het controle-instrument of aan het
signaaloverbrengingssysteem die in-
vloed heeft op de registratie door het
controle-instrument, vooral als dit be-
doeld is om te frauderen, is strafbaar.
BESCHRIJVING SYSTEEM
Met de tachograaf fig. 107 kunnen
de wettelijke normen worden nage-
leefd die gelden voor de rijtijden van
de bestuurder. Hieronder staan enke-
le kenmerken van het apparaat ver-
meld:
Display voor weergave van datum,
tijd, aantal afgelegde km en de grafi-
sche symbolen van de geplaatste schij-
ven. Ook worden eventuele storingen
in de werking van het apparaat aange-
geven.
Automatische registratie op de
schijf van de snelheid, de afstand, de
verschillende rijtijden, werktijden en
rustpauzes van de bestuurder.
BELANGRIJK
Open de cassette alleen om een
schijf te plaatsen of te verwijderen.
Houd de cassette gesloten om te
voorkomen dat de schijf beschadigd of
dat er vuil op komt.
Gebruik de cassette niet als steun-
vlak.
– Gebruik geen schuurmiddelen of
oplosmiddelen voor het reinigen van
het apparaat. Gebruik voor het reini-
gen van de buitenkant van het appa-
raat een vochtige doek of eventueel
speciale producten voor het verzor-
gen van synthetische materialen.
De tachograaf wordt door geauto-
riseerd personeel geïnstalleerd en ver-
zegeld: kom niet aan het systeem en de
bijbehorende voedings- en registratie-
kabels.
Gebruik alleen originele tacho-
schijven.
Bewaar de geregistreerde schijven
ordelijk en bescherm ze tegen moge-
lijke beschadiging.
De bezitter van de auto waarin de
tachograaf is geïnstalleerd, moet het
systeem regelmatig laten controleren.
Het systeem moet ten minste iedere
twee jaar gekeurd en getest worden
op de juiste werking.
Zorg ervoor dat na iedere controle
het plaatje wordt vernieuwd en dat
het de voorgeschreven gegevens
bevat.
fig. 107
F0D0170b
Open de cassette alleen
als de auto stilstaat. Zie
voor de beschrijving van
de werking van de tachograaf de
documentatie die bij het appa-
raat geleverd wordt.
Bij de documentatie die bij de auto
wordt geleverd, ontvangt u ook de
gebruiksaanwijzing van de tachograaf
inclusief schijven; raadpleeg deze
gebruiksaanwijzing voor gebruik.
71
WEGWIJS IN UW AUTO
PORTIEREN
Controleer voordat u een
portier opent of u dit op
een veilige manier kunt doen.
PORTIEREN VAN DE
BESTUURDERSCABINE
Van buitenaf met de hand openen
Draai de sleutel in stand 2-
fig. 108 en trek de handgreep in de
richting van de pijl.
Van buitenaf met de hand
vergrendelen
Draai de sleutel in stand 1-
fig. 108.
Van binnenuit met de hand
openen
Trek knopje A-fig. 109 omhoog en
trek aan handgreep B.
Van binnenuit met de hand
vergrendelen
Sluit het portier en druk op knopje
A.
SCHUIFDEUR ZIJKANT
Voordat u de auto par-
keert met geopende
schuifdeuren, moet altijd
gecontroleerd worden of
de deuren goed vergrendeld zijn.
Verplaats de auto niet
bij geopende schuifdeu-
ren.
Openen: zoals beschreven bij het
portier van de bestuurderscabine.
In geheel geopende stand wordt de
deur door een vangmechanisme open-
gehouden. Duw om de deur te sluiten
de handgreep A-fig. 110 aan de bui-
tenkant (of de handgreep aan de bin-
nenkant) in de richting van de pijl.
Zorg er in ieder geval voor dat de
deur op de juiste wijze is vastgehaakt
aan het vangmechanisme.
fig. 108
F0D0082b
fig. 109
F0D0083b
fig. 110
F0D0084b
72
WEGWIJS IN UW AUTO
fig. 113
F0D0179b
Het systeem van klem-
veren is ontwikkeld voor
een beter gebruikscom-
fort; bij een plotselinge botsing of
een windstoot kunnen de veren
loshaken en kunnen de deuren
onverwachts dichtvallen.
DUBBELE ACHTERDEUR
Rechter deur van buitenaf met
de hand ontgrendelen (2-fig.
111).
Draai de sleutel in stand 2-
fig. 108 en trek de handgreep in de
richting van de pijl.
Rechter deur van buitenaf met
de hand vergrendelen (2-fig.
111).
Draai de sleutel in stand 1-
fig. 108.
Rechter deur van binnenuit
met de hand ontgrendelen (2-
fig. 111)
Trek knopje A-fig. 112 omhoog en
trek aan handgreep B.
Linker deur met de hand
openen (1-fig.111)
Trek hendel C-fig 113 in de aange-
geven richting (stand 2).
Rechter deur van binnenuit
met de hand vergrendelen
(2-fig. 111).
Sluit het portier en druk op knopje
A-fig. 112.
Linker deur met de hand
vergrendelen (1-fig. 111)
Sluit de deur en duw de hendel C-
fig. 113 in stand 1.
De twee achterdeuren zijn ieder
voorzien van een klemveer die het
openen van de deur tot 90° beperkt.
fig. 111
F0D0178b
fig. 112
F0D0162b
73
WEGWIJS IN UW AUTO
Het is mogelijk de openingshoek van
de twee deuren te vergroten om mak-
kelijker in en uit te laden. Hiervoor
moeten de klemveren A-fig. 114
worden losgehaakt, waardoor de
deuren ongeveer 180° kunnen worden
geopend.
DUBBELE ACHTERDEUR DIE
VOLLEDIG GEOPEND KAN
WORDEN 270°
Open en sluit de dubbele achterdeur
zoals hiervoor staat beschreven.
Volledig openen van de deur:
haak de klemveer A-fig. 114 die
het openen van de deur tot 90°
beperkt, los
open de deur volledig totdat deze
tegen de zijkant van de auto steunt; de
twee magnetische strips B-fig. 115
houden de deur geopend.
Sluiten van de deur:
– trek de deur los van de magneti-
sche strips
haak de klemveer vast en sluit de
deur.
fig. 114
F0D0081b
fig. 115
F0D0245b
Als de deuren 180° ge-
opend zijn, zijn ze niet
meer vergrendeld. Open
de deuren niet 180° als de auto
op een helling staat of bij veel
wind.
Verplaats de auto niet
met geopende achter-
deuren.
Om de magnetische
strips in goede staat te
houden, moeten de con-
tactvlakken van de strips altijd
schoon worden gehouden, zowel
op de deur als op de zijkant van
de auto.
74
WEGWIJS IN UW AUTO
CENTRALE PORTIER-
VERGRENDELING
BELANGRIJK De centrale
portiervergrendeling werkt op alle
portieren/deuren als u één van de
voorportieren (cabineportieren) ver-
/ontgrendelt.
Als u een achterdeur of zijdeur ver-
/ontgrendelt, wordt alleen die
betreffende deur ver-/ontgrendeld.
Van buitenaf
Sluit de portieren, steek de sleutel in
het slot van één van de portieren van
de bestuurderscabine, en draai de
sleutel.
Van binnenuit
Sluit de portieren en druk het knop-
je op één van de portieren van de
bestuurderscabine naar beneden (ver-
grendelen) of trek het knopje omhoog
(ontgrendelen).
BELANGRIJK De centrale portier-
vergrendeling werkt niet als een van de
cabineportieren niet goed gesloten is
of als er een storing in het systeem is.
Na enkele pogingen schakelt het
systeem ongeveer 2 minuten uit. In de-
ze 2 minuten kunt u de portieren met
de hand ver- en ontgrendelen, zonder
dat het elektrische systeem werkt.Na
de 2 minuten is het systeem weer
gereed. Als de oorzaak van de storing
is opgelost, werkt het systeem weer
normaal. Anders schakelt het systeem
na enkele pogingen opnieuw uit.
ELEKTRISCHE
RUITBEDIENING
VOORPORTIEREN
Met handbediening
Bedien de slinger A-fig 116 om de ruit
te openen of te sluiten.
Met elektrische bediening
In de armsteun van het portier aan
de bestuurderszijde fig. 117 zijn twee
fig. 116
F0D01870b
fig. 117
F0D0120b
fig. 118
F0D0121b
drukschakelaars gemonteerd waarmee
u, met de sleutel in stand MAR de zij-
ruiten bedient:
A - openen/sluiten zijruit links
B - openen/sluiten zijruit rechts.
In de armsteun aan de passagierszij-
de zit een drukschakelaar fig. 118 om
aan die zijde de ruit te bedienen.
75
WEGWIJS IN UW AUTO
Onzorgvuldig gebruik
van de elektrische ruit-
bediening kan gevaarlijk
zijn. Controleer voor en tijdens
het bedienen van de ruit altijd of
de passagiers niet verwond kun-
nen worden door de bewegende
ruiten, hetzij direct door contact
met de ruit, hetzij door voor-
werpen die door de ruit worden
meegesleept of geraakt.
Verwijder altijd de sleu-
tel uit het contactslot als
u de auto verlaat, om te
voorkomen dat een onverwacht-
ste inschakeling van de elek-
trische ruitbediening gevaar op-
levert voor de achtergebleven
passagiers.
MOTORKAP
Motorkap openen:
Voer deze handeling al-
leen uit als de auto stil-
staat.
Trek hendel A-fig. 119 links van
de stuurkolom in de richting van de
pijl.
– Open de motorkap aan de voor-
zijde door hendel B-fig. 120 omhoog
te trekken.
Trek de steunstang uit klem C-fig.
121 en steek het uiteinde van de stang
in zitting D op de motorkap.
Let op. Als de steun-
stang verkeerd geplaatst
wordt, kan de motorkap
onverwachts dichtvallen.
Pas op als u sjaals, das-
sen of loszittende
kledingstukken draagt:
deze kunnen door de bewegende
onderdelen worden gegrepen.
Wees voorzichtig als u
werkzaamheden in de
motorruimte moet ver-
richten en de motor nog warm
is, om brandwonden te voor-
komen. Wacht totdat de motor
is afgekoeld.
fig. 119
F0D0053b
fig. 120
F0D0180b
76
WEGWIJS IN UW AUTO
KOPLAMPEN
KOPLAMPEN
AFSTELLEN
Goed afgestelde koplampen zijn be-
langrijk voor het comfort en de veilig-
heid van uzelf en de overige wegge-
bruikers. Bovendien zijn er wettelijke
voorschriften. Voor optimaal zicht en
zichtbaarheid moeten de koplampen
op de juiste wijze zijn afgesteld.
Wendt u voor controle of afstelling
tot de Fiat-dealer .
Als de auto beladen is, helt hij
achterover. Het gevolg is dat de licht-
bundel van de koplampen meer naar
boven schijnt. De stand van de kop-
lampen moet nu worden gecorrigeerd.
U kunt de koplampen afstellen door
draaiknop A-fig. 122 in een stand te
zetten die overeenkomt met de op de
volgende pagina aangegeven beladings-
omstandigheden.
BELANGRIJK Bij de Bestel-, de
Pick-up- en de Chassis/cabine-uitvoe-
ringen mogen de standen in de tabel
met de zin “niet gebruiken”, niet wor-
den gebruikt.
Motorkap sluiten:
1) Houd de motorkap met een hand
omhoog, trek met de andere hand de
stang fig. 121 uit de zitting D en plaats
de stang terug in de klem C
2) Laat de motorkap vanaf een hoog-
te van ongeveer 20 cm dichtvallen: hij
vergrendelt nu automatisch.
Controleer altijd of de
motorkap vergrendeld is,
om te voorkomen dat
deze tijdens het rijden open gaat.
Controleer de afstelling
van de koplampen tel-
kens als het gewicht van
de lading wijzigt.
fig. 121
F0D0181b
fig. 122
F0D00043b
77
WEGWIJS IN UW AUTO
Uitvoering
Bestel (11- 15)
Camping Car (11 - 15)
Bestel en camping car (MAXI)
Panorama en Combi (11)
Panorama en Combi (15)
Panorama 4x4 (11)
met max. 550 kg in de laadruimte.
Minibus - Schoolbus (MAXI) - Ambulance
Pick-up - Chassis/cabine - Chassis (11 en 15)
Pick-up - Chassis/cabine - Chassis (MAXI)
Stand 0
alleen bestuurder
alleen bestuurder
alleen bestuurder
1, 2 of 3 personen op
de zitplaatsen voor
1, 2 of 3 personen op
de zitplaatsen voor
1, 2 of 3 personen op
de zitplaatsen voor
alle beladingsomstan-
digheden
alleen bestuurder
alleen bestuurder
Stand 1
niet gebruiken
niet gebruiken
niet gebruiken
alle zitplaatsen bezet
zitplaatsen voor
+ eerste rij bezet
alle zitplaatsen bezet
+ laatste rij bezet
alle zitplaatsen bezet
zitplaatsen voor
+ laatste rij bezet
niet gebruiken
niet gebruiken
niet gebruiken
Stand 2
niet gebruiken
volbeladen
volbeladen
alle zitplaatsen bezet
+ max. belasting op
achteras
niet gebruiken
niet gebruiken
niet gebruiken
volbeladen
volbeladen
Stand 3
volbeladen
niet gebruiken
niet gebruiken
bestuurder
+ max. belasting op
achteras
alle zitplaatsen bezet
+ max. belasting op
achteras
bestuurder + max.
belasting op achteras
alle zitplaatsen bezet
+ max. belasting op
achteras bestuurder +
max. belasting
op achteras
niet gebruiken
niet gebruiken
niet gebruiken
78
WEGWIJS IN UW AUTO
ABS
De auto is uitgerust met een anti-
blokkeerremsysteem (ABS) (optional).
Het systeem voorkomt dat de wielen
blokkeren, waardoor de beschikbare
grip optimaal wordt benut en de auto
ook tijdens een noodstop bestuurbaar
en stabiel blijft.
Als het ABS in werking is getreden,
merkt de bestuurder dit aan een tril-
ling in het rempedaal, die gepaard gaat
met enig geluid.
Dit betekent niet dat de remmen niet
goed functioneren, maar is het signaal
dat het ABS in werking treedt omdat
de grip op de weg verminderd is. Het
is daarom noodzakelijk uw snelheid
aan te passen aan de weg waarop ge-
reden wordt. Het ABS is een aanvul-
ling op het conventionele remsysteem;
bij een storing schakelt het ABS zich-
zelf automatisch uit, waarna alleen het
conventionele remsysteem werkt.
Als bij een storing niet meer op het
anti-blokkeersysteem kan worden
gerekend, zal de remcapaciteit van de
auto absoluut niet minder zijn. Als u
niet eerder in een auto met ABS hebt
gereden, raden wij u aan het systeem
eerst een paar keer uit te proberen op
een glad wegdek. Verlies hierbij de vei-
ligheid niet uit het oog en houdt u aan
de wetgeving van het land waarin u
zich bevindt. Bovendien raden wij u
aan de volgende aanwijzingen aan-
dachtig te lezen.
Het voordeel van het ABS ten op-
zichte van het traditionele remsysteem
is dat de auto optimaal bestuurbaar
blijft, doordat het blokkeren van de
wielen wordt voorkomen, ook bij een
noodstop en in omstandigheden waar-
bij de grip op het wegdek beperkt is.
Het gebruik van het ABS leidt niet al-
tijd tot een kortere remweg: als bijv.
ijs of verse sneeuw op de weg ligt, kan
de remweg langer zijn.
fig. 123
F0D0085b
MISTLAMPEN VOOR
AFSTELLEN
Wendt u voor controle of afstelling
tot de Fiat-dealer .
79
WEGWIJS IN UW AUTO
Voor het beste gebruik van het anti-
blokkeersysteem, is het raadzaam de
volgende aanwijzingen op te volgen:
Het ABS maakt zoveel
mogelijk gebruik van de
beschikbare grip maar
kan deze niet verhogen. Daarom
moet op gladde weggedeelten al-
tijd voorzichtig worden gereden
en mogen er geen onnodige risi-
co’s worden genomen.
Als het ABS in werking
treedt, betekent dit dat
de grip van de banden op
het wegdek gering is; u dient uw
snelheid te verlagen en aan te
passen aan de beschikbare grip.
Wees voorzichtig bij het remmen in
bochten, ook als de auto is voorzien
van ABS.
Het allerbelangrijkste advies is ech-
ter het volgende:
Als u deze aanwijzingen opvolgt, zult
u onder alle omstandigheden de rem-
men het beste benutten.
BELANGRIJK Op auto’s die met
ABS zijn uitgerust, mogen uitsluitend
door de fabriek voorgeschreven velgen,
banden en remblokken gemonteerd
worden.
Het systeem wordt gecompleteerd
met een elektronische remdrukverde-
ling EBD (Electronic Braking Force),
die via de regeleenheid en de sensoren
van het ABS de prestaties van het rem-
systeem verhoogt.
Bij een storing gaat het
waarschuwingslampje >
op het instrumenten-
paneel branden. Rijd met aange-
paste snelheid naar de Fiat-dealer
om de volledige werking van het
systeem te laten herstellen.
Als het ABS in werking
treedt, merkt u dat aan
een trilling in het rempe-
daal. Verlaag de remdruk niet
maar houd het rempedaal stevig
ingetrapt; op deze manier hebt u,
afhankelijk van de conditie van
het wegdek, de kortste remweg.
De auto is uitgerust met
een elektronische rem-
drukverdeling (EBD). Als
bij een draaiende motor de waar-
schuwingslampjes > en x ge-
lijktijdig gaan branden, dan is er
een storing in het EBD-systeem;
in dat geval kunnen bij hard rem-
men de achterwielen vroegtijdig
blokkeren waardoor de auto kan
gaan slippen. Rijd zeer voorzich-
tig naar de dichtstbijzijnde Fiat-
dealer om het systeem te laten
controleren.
80
WEGWIJS IN UW AUTO
AIRBAGS VOOR EN
ZIJ-AIRBAGS
AIRBAGS VOOR
Beschrijving en werking
De airbag voor (bestuurder en passa-
gier) is een veiligheidsvoorziening die
onmiddellijk in werking treedt bij een
frontale botsing.
De airbag bestaat uit een opblaasbaar
luchtkussen dat in een daarvoor be-
stemde ruimte is geplaatst:
in het midden van het stuurwiel aan
bestuurderszijde fig. 124;
een luchtkussen met een groter
volume op het dashboard aan
passagierszijde fig. 125.
De airbag voor (bestuurder en pas-
sagier) is een veiligheidsvoorziening die
onmiddellijk in werking treedt bij een
middelzware frontale botsing. Het
luchtkussen vult het grootste deel van
de ruimte tussen de inzittende en het
stuur of het dashboard.
Bij een ongeval verwerkt een regel-
eenheid de gegevens van een vertra-
gingssensor en zorgt ervoor, indien
nodig, dat het kussen wordt opgebla-
zen.
Het kussen blaast onmiddellijk op,
waardoor het lichaam van de inzitten-
den voor wordt opgevangen en de
kans op letsel beperkt wordt. Direct
daarna loopt het kussen weer leeg.
Als bij een draaiende
motor alleen het waar-
schuwingslampje >
brandt dan is er een storing in
het ABS. In dat geval werkt het
conventionele remsysteem op de
normale manier, terwijl geen
gebruik wordt gemaakt van het
antiblokkeersysteem. Onder
deze omstandigheden kan ook
de werking van het EBD-systeem
verminderen. Ook in dit geval
raden wij u aan onmiddellijk en
zonder bruusk te remmen naar
de dichtstbijzijnde Fiat-dealer te
rijden, om het systeem te laten
controleren.
Als het waarschuwings-
lampje x voor te laag
remvloeistofniveau gaat
branden, stop dan onmiddellijk
en raadpleeg een Fiat-dealer. Als
er vloeistof lekt uit het hydrauli-
sche systeem, wordt de werking
van zowel het conventionele
remsysteem als het ABS in ge-
vaar gebracht.
fig. 124
F0D0131b
fig. 125
F0D0169b
81
WEGWIJS IN UW AUTO
Bij een ongeval kan een inzittende die
geen veiligheidsgordel heeft omgelegd
in contact komen met een airbag die
nog niet volledig opgeblazen is, waar-
door de inzittende minder beschermd
wordt.
De airbag voor (bestuurder en pas-
sagier) is geen vervanging voor de
veiligheidsgordels, maar een aanvulling.
Draag dus altijd veiligheidsgordels. Bo-
vendien is het dragen van veiligheids-
gordels wettelijk verplicht in Europa
(en in de meeste landen daarbuiten).
Bij lichte frontale botsingen (waarbij
de veiligheidsgordel de inzittende op
zijn plaats houdt), wordt de airbag niet
geactiveerd.
Bij botsingen tegen snel vervormbare
of beweegbare objecten (zoals ver-
keerspalen, sneeuw- of ijs-ophopingen,
geparkeerde auto’s, enz), bij aanrijdin-
gen van achteren (zoals een aanrijding
door een andere auto) en bij zijde-
lingse aanrijdingen door andere auto’s
of tegen veiligheidsbarrières (bijvoor-
beeld tegen de onderkant van de auto
of de vangrail), wordt de airbag niet
geactiveerd omdat geen enkele aan-
vullende bescherming wordt geboden
op de veiligheidsgordels.
Als de airbag in deze gevallen niet ge-
activeerd wordt, betekent dit niet dat
het systeem niet goed functioneert.De
conditie van de airbag wordt constant
gecontroleerd door een elektronische
regeleenheid.
Als tijdens het rijden het lampje
¬
A-fig. 126 gaat branden (melding van
een storing), wendt u dan onmiddel-
lijk en uitsluitend tot de Fiat-dealer
om de storing te laten verhelpen.
AIRBAG VOOR AAN
PASSAGIERSZIJDE
De airbag voor aan passagierszijde
is ontwikkeld om de bescherming te
verbeteren van een inzittende voor
met omgelegde veiligheidsgordel. Als
de airbag volledig opgeblazen is, vult
deze het grootste deel van de ruimte
tussen het dashboard en de passagier.
fig. 126
F0D0190b
Bij auto’s die zijn uitge-
rust met een airbag voor
aan de passagierszijde
mag geen kinderzitje op de voor-
stoel worden gemonteerd.
82
WEGWIJS IN UW AUTO
ZIJ-AIRBAG (SIDE-BAGS)
fig. 129
De op de stoel gemonteerde zij-air-
bag beschermt de borstkas van de
inzittenden voor bij een middelzware
zijdelingse aanrijding. De zij-airbag is in
de rugleuning van de stoelen voor
geplaatst, waardoor deze airbag ten
opzichte van de inzittende altijd de
optimale positie inneemt, ongeacht de
stand van de stoel.
Bij een zijdelingse aanrijding verwerkt
een elektronische regeleenheid de
gegevens van een vertragingssensor en
zorgt ervoor, indien nodig, dat het
kussen opblaast.
Het kussen blaast onmiddellijk op en
vult de ruimte tussen het portier van
de auto en de borstkas van de inzit-
fig. 129
F0D0042b
fig. 127
F0D0163b
Het systeem handmatig
uitschakelen
De airbag aan de passagierszijde kan
worden uitgeschakeld door met de
contactsleutel de sleutelschakelaar A-
fig 127 te bedienen die naast het vak
voor de tachograaf is geplaatst (aan de
linkerzijde). De sleutelschakelaar heeft
twee standen:
1) Airbag voor aan passagierszijde in-
geschakeld (stand ON): lampje B-fig
128 op het instrumentenpaneel is ge-
doofd; het is absoluut verboden kin-
deren op de passagiersstoel voor te
vervoeren.
2) Airbag voor aan passagierszijde
uitgeschakeld (stand OFF): lampje op
het instrumentenpaneel brandt; het is
mogelijk kinderen op de passagiers-
stoel voor te vervoeren, waarbij ze
beschermd moeten worden door pas-
sende universele systemen. Het waar-
schuwingslampje op het instrumen-
tenpaneel blijft continu branden totdat
de airbag aan passagierszijde opnieuw
wordt ingeschakeld.
fig. 128
F0D0227b
83
WEGWIJS IN UW AUTO
tende voor. Direct daarna loopt het
kussen weer leeg.
Bij lichte zijdelingse aanrijdingen
(waarbij de veiligheidsgordel de inzit-
tende op zijn plaats houdt), wordt de
airbag niet geactiveerd. Draag dus al-
tijd veiligheidsgordels. Bij een zijde-
lingse aanrijding worden de inzitten-
den op hun plaats gehouden en bij
zeer zware botsingen wordt voorko-
men dat ze naar voren schieten.
De zij-airbag (bestuurder en passa-
gier) is geen vervanging voor de veilig-
heidsgordels, maar een aanvulling.
Draag dus altijd veiligheidsgordels. Bo-
vendien is het dragen van veiligheids-
gordels wettelijk verplicht in Europa
(en in de meeste landen daarbuiten).
ALGEMENE OPMERKINGEN
De airbags voor en/of aan de zij-
kant (indien aanwezig) kunnen
worden geactiveerd bij zware
botsingen of als de auto aan de
onderzijde wordt geraakt, bij-
voorbeeld bij zware botsingen
tegen treden of stoepranden of
obstakels op het wegdek of als de
auto terecht komt in grote gaten
of verzakkingen in het wegdek.
Als de airbag in werking treedt
ontsnapt er een kleine hoeveel-
heid poederachtige stof en een
beetje rook. Deze poederachtige
stof en rook zijn niet schadelijk en
duiden niet op brand.
Als het lampje tijdens het rijden
gaat branden (melding van een
storing), moet u onmiddellijk en
uitsluitend contact opnemen met
de Fiat-dealer om de storing te
laten verhelpen.
Het airbagsysteem heeft een
geldigheid van 10 jaar. Laat na
het verstrijken van deze termijn
het systeem door de Fiat-dealer
vervangen.
Na een ongeval waarbij de air-
bag in werking is getreden, dient
u contact op te nemen met de
Fiat-dealer om de airbag, de elek-
tronische regeleenheid, de veilig-
heidsgordels en de gordelspan-
ners te laten vervangen en de
werking van de elektrische in-
stallatie te laten controleren.
Alle controlewerkzaamheden,
reparaties en vervanging van de
airbag moeten door de Fiat-
dealer worden uitgevoerd.
Aan het einde van de lange
levensduur van uw auto, moet u
contact opnemen met een Fiat-
dealer om het systeem buiten
werking te laten stellen. Bij ver-
koop van de auto moet de nieu-
we eigenaar op de hoogte gesteld
worden van het gebruik en de
instructies, en moet hij/zij het
instructieboekje ontvangen.
84
WEGWIJS IN UW AUTO
Als u de contactsleutel
in stand MAR draait, gaat
het lampje
F
(met de
schakelaar voor uitschakeling van
airbag voor aan passagierszijde in
stand ON) ongeveer 4 seconden
branden en vervolgens 4 secon-
den knipperen, om aan te geven
dat de airbag en side-airbag (in-
dien aanwezig) aan passagiers-
zijde bij een ongeval worden
geactiveerd. Hierna moet het
lampje doven.
Laat bij diefstal of een
poging tot diefstal, bij be-
schadiging of als de auto
bij een overstroming onder wa-
ter is geweest, de airbag door een
Fiat-dealer controleren.
Plak geen stickers of an-
dere voorwerpen op het
stuur of op de plek van de
airbag aan de passagierszijde.
Reis niet met voorwerpen op
schoot en houd vooral geen pijp,
potlood, enz. in de mond. Bij een
ongeval waarbij de airbag in wer-
king treedt, kan dit ernstig letsel
veroorzaken.
Rijd altijd met beide
handen op de stuurwiel-
rand, zodat bij het in wer-
king treden van de airbag, het
systeem niet wordt gehinderd
door obstakels die ernstig letsel
kunnen veroorzaken. Rijd niet
met voorover gebogen lichaam
maar ga goed rechtop zitten en
steun tegen de rugleuning.
Als u de contactsleutel
in stand MAR draait, gaat
het lampje ¬ branden.
Na ongeveer 4 seconden moet
het lampje doven. Als het lampje
blijft branden of als het gaat bran-
den tijdens het rijden, stop dan
onmiddellijk en neem contact op
met de Fiat-dealer.
Het in werking treden van de
gordelspanners, de airbags voor
en de zij-airbags wordt door de
elektronische regeleenheid
bepaald, afhankelijk van het type
ongeval. Als een van deze onder-
delen niet in werking treedt, dan
duidt dat niet op een storing in
het systeem.
85
WEGWIJS IN UW AUTO
Bij auto’s met zij-airbags
mag de rugleuning van de
voorstoelen niet worden
bedekt met hoezen of kleden.
Als de contactsleutel in
stand MAR staat, kan,
ook bij uitgezette motor,
de airbag inschakelen als de auto
stilstaat en de auto frontaal
wordt aangereden door een
andere auto die met voldoende
snelheid rijdt. Daarom mogen er
ook als de auto stilstaat absoluut
geen kinderen op de passagiers-
stoel worden geplaatst. Als bij
een stilstaande auto en met
uitgenomen contactsleutel de
airbags bij een ongeval niet in
werking treden, betekent dit
echter niet dat het systeem niet
goed werkt.
De juiste werking van de
airbags voor, de zij-air-
bags en de gordelspan-
ners wordt alleen gegarandeerd
als het maximaal toelaatbaar ge-
wicht van de auto niet wordt
overschreden.
Bij auto’s die zijn uitge-
rust met zij-airbags, mag
de rugleuning van de stoel
niet met water worden afgeno-
men of chemisch worden gerei-
nigd in een automatisch was-
apparaat.
De airbag is geen ver-
vanging voor de veilig-
heidsgordels, maar een
aanvulling. De inzittenden wor-
den uitsluitend door de veilig-
heidsgordels beschermd bij fron-
tale botsingen bij lage snelheid,
bij zijdelingse aanrijdingen en als
de auto over de kop slaat. De
gordels moeten dus altijd gedra-
gen worden.
EOBD-systeem
(alleen benzine-uitvoeringen)
Het op de auto gemonteerde EOBD-
systeem (European On Board Diag-
nosis) is conform de EU 98/69-richt-
lijnen (EURO 3).
Dit diagnosesysteem voert continu
controles uit op de componenten die
van invloed zijn op de emissies;
bovendien kan de bestuurder door het
branden van lampje U op het instru-
mentenpaneel een vermindering in de
werking van de componenten consta-
teren.
Het doel is:
de werking van het systeem con-
troleren;
signaleren wanneer door een
storing de emissies boven de wettelijk
vastgestelde drempelwaarde uitkomen;
signaleren wanneer het noodzake-
lijk is defecte componenten te
vervangen.
86
WEGWIJS IN UW AUTO
doorslippen van het binnenste wiel
in bochten, door verandering van de
wielbelasting of door te felle accelera-
tie;
– te hoog vermogen naar de wielen,
ook in samenhang met de condities
van het wegdek;
– acceleratie op gladde wegen en bij
sneeuw en ijzel;
verlies van grip op natte wegge-
deelten (aquaplaning).
De prestaties van het
systeem vergroten in
principe de actieve veilig-
heid, maar mogen de bestuurder
er niet toe verleiden onnodige en
onverantwoorde risico’s te ne-
men. De rijstijl moet altijd zijn
aangepast aan het wegdek, het
zicht en het verkeer. De ver-
antwoordelijkheid voor de ver-
keersveiligheid ligt altijd en over-
al bij de bestuurder van de auto.
Het systeem beschikt verder nog
over een diagnosestekker die aange-
sloten moet worden op speciale diag-
nose-apparatuur. De stekker maakt
het mogelijk de door de regeleenheid
opgeslagen storingscodes en de speci-
fieke parameters voor de diagnose en
werking van de motor te lezen.
ASR-SYSTEEM
(Antislip
Regulation)
Het ASR-systeem controleert de
trekkracht van de auto en grijpt au-
tomatisch in als één of beide aange-
dreven wielen dreigen door te slippen.
Afhankelijk van de oorzaak van het
doorslippen, worden twee verschil-
lende controlesystemen ingeschakeld:
1) Als het doorslippen van beide aan-
gedreven wielen wordt veroorzaakt
door een te hoog motorvermogen,
vermindert het ASR het motorver-
mogen.
2) Als slechts één aangedreven wiel
dreigt door te slippen, zorgt het ASR-
systeem ervoor dat het wiel automa-
tisch wordt afgeremd. Het effect is
hetzelfde als dat van een sperdifferen-
tieel.
Het ASR is vooral nuttig onder de
volgende omstandigheden:
BELANGRIJK Na het verhelpen
van de storing moet de Fiat-dealer
voor een complete controle van het
systeem, tests uitvoeren op een test-
bank en, zonodig, een proefrit maken
die eventueel een langere afstand kan
omvatten.
Als u de contactsleutel
in stand MAR draait en
het lampje U gaat niet
branden of het gaat branden of
knipperen tijdens het rijden,
wendt u dan zo snel mogelijk tot
de Fiat-dealer.
87
WEGWIJS IN UW AUTO
INSCHAKELEN VAN HET
ASR
Het ASR-systeem schakelt automa-
tisch in als de motor wordt gestart.
Tijdens het rijden kan het systeem
worden uit- of ingeschakeld door
schakelaar A-fig. 130 op de midden-
console in te drukken.
Het lampje op de knop gaat branden
als deze functie wordt uitgeschakeld.
Als het systeem tijdens het rijden
wordt uitgeschakeld, schakelt het als
de auto opnieuw wordt gestart auto-
matisch in.
Voor de juiste werking van het ASR-
systeem is het noodzakelijk dat de
banden van alle wielen van hetzelfde
merk en type zijn. De banden moeten
in perfecte conditie en altijd van het
voorgeschreven type, merk en afme-
tingen zijn.
BELANGRIJK Schakel het ASR-
systeem uit als u met sneeuwkettingen
rijdt: onder deze omstandigheden
levert het doorslaan van de aangedre-
ven wielen juist meer trekkracht op.
Storingssignaleringen in het
ASR-systeem
Bij een storing in het ASR-systeem
wordt het systeem automatisch uitge-
schakeld en gaat lampje V op het in-
strumentenpaneel constant branden.
Als er een storing is in het ASR-sys-
teem, gedraagt de auto zich hetzelfde
als uitvoeringen die niet met dit sys-
teem zijn uitgerust: toch moet u
zich zo snel mogelijk tot de Fiat-
dealer wenden.
fig. 130
F0D0206b
AUTORADIO
Als u direct na aankoop
van de auto een autoradio
wilt installeren, moet u
eerst contact opnemen met de
Fiat-dealer; deze zal u instructies
geven om de levensduur van de
accu te verlengen. Als de accu bij
uitgezette motor langdurig
wordt ingeschakeld, beschadigt
de accu en kan de garantie op de
accu vervallen.
fig. 131
F0D0171b
88
WEGWIJS IN UW AUTO
Opmerking De kabels zijn om ram-
melen te voorkomen met plakband
aan de kabelbundel van de verwarming
bevestigd.
De luidsprekers voor moeten in de
zittingen aan het uiteinde van het dash-
board worden gemonteerd fig. 132:
A - zitting voor linker luidspreker
B - zitting voor rechter luidspreker.
Montage: maak de bekleding aan de
onderkant van het dashboard los en
monteer de luidspreker in de zitting.
fig. 132
F0D0061b
BASIS INBOUWVOOR-
BEREIDING
De inbouwvoorbereiding bestaat uit:
voedingskabels voor de autoradio
– kabels voor de luidsprekers in het
dashboard
– een inbouwplaats voor de autoradio
– een antennekabel en antenne
UITGEBREIDE
INBOUWVOORBEREIDING
De inbouwvoorbereiding bestaat uit:
voedingskabels voor de autoradio
– kabels voor de luidsprekers in het
dashboard
– luidsprekers op het dashboard
kabels voor luidsprekers in de por-
tieren
– luidsprekers in de portieren
een inbouwplaats voor de autoradio
– een antennekabel en antenne
Bij de Panorama-uitvoering zijn ach-
ter 4 extra luidsprekers gemonteerd,
twee aan de rechterzijde en twee aan
de linkerzijde, waarvan één in het
zijpaneel en de andere aan de boven-
zijde van de stijl is geplaatst.
Bij de Combi-uitvoering zijn achter
in het zijpaneel 2 extra luidsprekers
gemonteerd (één per zijde).
De autoradio wordt ingebouwd op
de plek die met het aflegvakje is afge-
dekt. Druk om het vakje te verwijde-
ren op de borglippen A-fig. 131.
Achter het vakje zitten de voedings-
kabels, de aansluitkabels voor de luid-
sprekers en de antenne.
89
WEGWIJS IN UW AUTO
Draai voor de montage van de luid-
sprekers in de portieren de schroeven
A-fig. 133 los en verwijder het be-
schermrooster. Plaats na het bevesti-
gen van de luidsprekers het rooster
weer terug.
AUTORADIO (optional)
Het volledige pakket bestaat uit:
inbouwvoorbereiding (zie vorige
paragraaf)
– stereo radio/cassettespeler of CD-
speler met afneembaar front (zie voor
de eigenschappen en werking het bij-
gevoegde supplement “Autoradio”).
ANTENNE
Montage:
1) Verwijder de kunststof dop C-
fig. 134 op het dak van de auto.
2) Schroef de antenne vast.
Zie het hoofdstuk
“Accessoires monteren”
om beschadiging van de
elektrische bedrading van het
systeem te voorkomen.
fig. 133
F0D0060b
fig. 134
F0D0095b
INBOUWVOORBE-
REIDING MOBIELE
TELEFOON
BELANGRIJK De inbouwvoorbe-
reiding mobiele telefoon (optional) is
alleen mogelijk in combinatie met de
optional “uitgebreide inbouwvoorbe-
reiding” of “Autoradio”.
De inbouwvoorbereiding bestaat uit:
antenne met dubbele functie
(autoradio + mobiele telefoon), op het
dak;
antennekabel voor de antenne met
dubbele functie en een kabel met een
10-polige stekker fig. 135;
– luidsprekers op de voorportieren.
fig. 135
F0D0106b
90
WEGWIJS IN UW AUTO
RADIOZENDAPPARATUUR
EN MOBIELE TELEFOON
Mobiele telefoons en andere radio-
zendapparaten (bijvoorbeeld 27 mc)
mogen alleen in de auto worden ge-
bruikt als er een aparte antenne aan
de buitenkant van de auto wordt ge-
monteerd.
BELANGRIJK Door het gebruik
van een mobiele telefoon, een 27 mc-
zender of gelijksoortige apparaten in
de auto (zonder buitenantenne) ont-
staan elektromagnetische velden die,
als ze worden versterkt door de
reflectie in het interieur, niet alleen
schadelijk voor de gezondheid van de
inzittenden kunnen zijn, maar ook
storingen in de elektrische systemen
van de auto kunnen veroorzaken.
Hierdoor wordt de veiligheid in gevaar
gebracht.
Bovendien wordt de zend- en ont-
vangstkwaliteit aanzienlijk beperkt
door de isolerende eigenschappen van
de carrosserie.
Aansluitschema van de elektrische
bedrading:
1 MUTE-functie autoradio.
2 Vrij.
3 Massa INPUT-signaal mobiele
telefoon (–).
4 INPUT-signaal mobiele telefoon
(+).
5 Vrij
6 Vrij
7 Voeding via start-/contactslot
(+15).
8 Vrij.
9 Voeding + (accu).
10 Massa.
Laat de installatie van de mobiele
telefoon en de aansluiting op de
inbouwvoorbereiding in de auto
uitsluitend door de Fiat-dealer uit-
voeren.
De antenne heeft een
maximaal vermogen van
20W.
De handsfree kit moet u
zelf aanschaffen en
geschikt zijn voor uw
mobiele telefoon.
Laat de installatie van de
mobiele telefoon en de
aansluiting op de inbouw-
voorbereiding in de auto uitslui-
tend door de Fiat-dealer uit-
voeren. Zo bent u verzekerd van
het beste resultaat en wordt
voorkomen dat de rijveiligheid in
gevaar wordt gebracht.
91
WEGWIJS IN UW AUTO
INBOUWVOOR-
BEREIDING
IMPERIAAL/
SKIDRAGER
Gebruik de speciale bevestigingspun-
ten in de dakranden om de imperiaal
te bevestigen fig. 136.
Auto’s met een lange wielbasis hebben
acht bevestigingspunten, en auto’s met
korte of standaard wielbasis zes. Er zijn
twee soorten bevestigingspunten voor
de montage van de imperiaal/skidrager:
A - bevestigingspunt voor bestel-uit-
voeringen met normaal of verhoogd dak
B - boutgat afgedekt met een schroef-
plug voor een imperiaal op bestel-uit-
voeringen met extra hoog dak.
TANKEN MET DE
DUCATO
MET BENZINEMOTOR
Door de toepassing van emissie-
reductiesystemen in de Ducato mag u
uitsluitend loodvrije benzine tanken.
Om vergissingen te voorkomen is de
diameter van de vulpijp van de tank
kleiner, zodat het vulpistool voor lood-
houdende benzine er niet in past.
Het octaangetal van de benzine moet
minimaal 95 R.O.N. zijn.
fig. 136
F0D0088b
fig. 137
F0D0193b
Tank met de Ducato
nooit, niet in noodgeval-
len en ook niet een klein
beetje, loodhoudende benzine. U
zou de katalysator onherstelbaar
beschadigen.
Een beschadigde kataly-
sator laat schadelijke stof-
fen in het uitlaatgas ach-
ter, waardoor het milieu wordt
vervuild.
92
WEGWIJS IN UW AUTO
DOP VAN DE
BRANDSTOFTANK
De tankdop C-fig. 139 is voorzien
van een slot met sleutel en een koord-
je B dat aan het klepje A vastzit, om
verlies van de dop te voorkomen.
Druk op het door de pijl aangegeven
punt om het klepje A-fig. 138 te ope-
nen.
Plaats tijdens het tanken de dop in de
uitsparing op het klepje, zoals is afge-
beeld in fig. 139.
fig. 138
F0D0139b
MET DIESELMOTOR
Bij lage buitentemperaturen kan de
vloeibaarheid van de dieselbrandstof
verminderen door de vorming van
paraffine, waardoor het dieselfilter
verstopt kan raken.
Om dit probleem te voorkomen wordt
er, afhankelijk van het seizoen, diesel-
brandstof geleverd die speciaal voor de
zomer of voor de winter is ontwikkeld.
Bij buitentemperaturen die tussen de
0 en 15°C schommelen (bijvoorbeeld in
het voor- en najaar), kan de door het
tankstation geleverde dieselbrandstof
niet toereikend blijken te zijn.
Gebruik in die omstandigheden, en
vooral als de motor regelmatig wordt
afgezet en weer wordt gestart bij lage
buitentemperaturen (bijv. in de
bergen), dieselbrandstof die speciaal
voor de winter is ontwikkeld; in alle
andere gevallen raden wij aan de
dieselbrandstof te mengen met het
vorstbeveiligingsmiddel DIESEL MIX
(of een soortgelijk product) in de ver-
houding die in de gebruiksaanwijzing
van het middel is aangegeven. Vul de
tank eerst met het middel en voeg
daarna de dieselbrandstof toe.
U moet het vorstbeveiligingsmiddel
DIESEL MIX door de dieselbrand-
stof mengen voordat de dieselbrand-
stof door de kou van samenstelling is
veranderd. Achteraf toevoegen heeft
geen enkel effect.
De dieselmotoren zijn
uitsluitend geschikt voor
dieselbrandstof voor mo-
torvoertuigen (Europese specifi-
caties EN590). Het gebruik van
andere producten of mengsels kan
de motor onherstelbaar beschadi-
gen en het vervallen van de ga-
rantie tot gevolg hebben. Mocht
u onverhoopt een ander type
brandstof tanken, dan mag de mo-
tor niet worden gestart en moet
de brandstoftank worden afgetapt.
Ook als de motor slechts kort
heeft gedraaid, moet naast de
brandstoftank, ook alle brandstof
uit de brandstofleidingen worden
afgetapt.
93
WEGWIJS IN UW AUTO
BELANGRIJK Door de hermeti-
sche afsluiting kan de druk in de tank
iets oplopen; daarom is het normaal
als u tijdens het losdraaien van de tank-
dop een gesis hoort.
Draai de dop na het tanken vast tot-
dat u een of meerdere klikken hoort;
draai vervolgens de sleutel en verwij-
der hem uit het slot. Sluit vervolgens
het klepje.
BELANGRIJK Controleer voor uw
eigen veiligheid voordat u de motor
start of het vulpistool goed in de
brandstofpomp is teruggeplaatst.
Vervang de tankdop
zonodig alleen door een
ander exemplaar van het-
zelfde type, anders kan de wer-
king van het benzinedamp-
opvangsysteem in gevaar worden
gebracht.
Kom niet dicht bij de
vulopening met open
vuur of een brandende
sigaret: brandgevaar. Houd uw
hoofd ook niet dichtbij de vul-
opening om te voorkomen dat u
schadelijke dampen inademt.
fig. 139
F0D0140
BESCHERMING
VAN HET MILIEU
De bescherming van het milieu is het
uitgangspunt geweest in alle fasen van
de ontwikkeling en productie van de
Ducato. Het resultaat is zichtbaar in
het gebruik van de materialen en de
toepassing van systemen om de
schadelijke effecten te voorkomen of
drastisch te beperken.
De emissiereductiesystemen voor
benzinemotoren zijn:
drieweg-katalysator (katalysator);
– lambdasonde;
– benzinedamp-opvangsysteem.
De emissiereductiesystemen voor
dieselmotoren zijn:
– oxidatiekatalysator;
uitlaatgasrecirculatiesysteem
(E.G.R.) (enkele uitvoeringen).
De Ducato is klaar voor de start, met
een ruime voorsprong op de strengste
internationale milieu-eisen.
94
CORRECT GEBRUIK VAN DE AUTO
CC
CC
OO
OO
RR
RR
RR
RR
EE
EE
CC
CC
TT
TT
GG
GG
EE
EE
BB
BB
RR
RR
UU
UU
II
II
KK
KK
VV
VV
AA
AA
NN
NN
DD
DD
EE
EE
AA
AA
UU
UU
TT
TT
OO
OO
MOTOR
STARTEN
BENZINEMOTOR STARTEN
BELANGRIJK Het gaspedaal mag
pas worden ingetrapt nadat de motor
is gestart.
1) Zorg ervoor dat de handrem is
aangetrokken.
2) Zet de versnellingspook in de vrij-
stand.
3) Trap het koppelingspedaal geheel
in, zonder het gaspedaal in te trappen.
4) Draai de contactsleutel in stand
AVV en laat de sleutel los zodra de
motor aanslaat.
Als de motor bij de eerste poging
niet aanslaat, moet u de sleutel terug-
draaien in stand STOP voordat u op-
nieuw start.
Als met de contactsleutel in stand
MAR het lampje Y blijft branden,
raden wij u aan de sleutel in stand
STOP te draaien en vervolgens weer
in stand MAR; als het lampje nog
steeds blijft branden, probeer het dan
met de andere geleverde sleutels.
Wendt u, als de motor nog niet
aanslaat, tot de Fiat-dealer.
BELANGRIJK Laat de start-/con-
tactsleutel niet in stand MAR staan als
de motor is uitgezet.
Voor het starten van de motor van
de minibus- en schoolbus-uitvoeringen
moet op de startonderbreker worden
gedrukt, zoals wordt beschreven in
het supplement dat bij dit instructie-
boekje wordt geleverd. De starton-
derbreker bevindt zich op het
schakelaarpaneel links van het stuur-
wiel.
Het is gevaarlijk om de
motor in een afgesloten
ruimte te laten draaien.
De motor verbruikt zuurstof en
produceert koolmonoxide en
andere giftige stoffen.
Raak de hoogspannings-
kabels (bougiekabels)
nooit aan als de motor
draait.
95
CORRECT GEBRUIK VAN DE AUTO
DIESELMOTOR STARTEN
1) Zorg ervoor dat de handrem is
aangetrokken.
2) Zet de versnellingspook in de vrij-
stand.
3) Trap het koppelingspedaal geheel
in, zonder het gaspedaal in te trappen.
4) Draai de contactsleutel in stand
MAR. Op het instrumentenpaneel
gaan de lampjes m en Y branden.
5) Wacht tot het lampje Y gedoofd
is.
6) Wacht tot het lampje m ge-
doofd is. Hoe warmer de motor, hoe
sneller het lampje dooft.
7) Draai de contactsleutel in stand
AVV nadat lampje m gedoofd is.
Als u te lang wacht, zijn de voor-
gloeibougies weer afgekoeld. Laat de
sleutel los zodra de motor is aangesla-
gen.
Inlaatluchtvoorverwarming
(Heat Flange)
Op de 2.8 JTD-uitvoeringen is op het
inlaatspruitstuk luchtvoorverwarming
gemonteerd om het starten bij lage
temperaturen te vergemakkelijken.
Dit systeem schakelt automatisch in
als de contactsleutel in stand MAR
wordt gedraaid.
Deze verwarming is gemonteerd op
alle uitvoeringen 2.8 JTD met EGR; en
kan als optional op alle overige JTD-
uitvoeringen worden geleverd.
De startprocedure wijzigt niet; ook
niet als deze voorverwarming is
gemonteerd.
ALGEMEEN
Als de motor bij de eerste poging
niet aanslaat, moet u de sleutel terug-
draaien in stand STOP voordat u op-
nieuw start.
Als met de contactsleutel in stand
MAR het lampje Y blijft branden,
raden wij u aan de sleutel in stand
STOP te draaien en vervolgens weer
in stand MAR; als het lampje nog
steeds blijft branden, probeer het dan
met de andere geleverde sleutels.
Als het lampje m ge-
durende 60 seconden
gaat branden na het star-
ten of tijdens een langdurige
startpoging, duidt dat op een
storing in het voorgloeisysteem.
Als de motor aanslaat, kunt u de
auto op de gewone manier
gebruiken, maar wendt u zo snel
mogelijk tot de Fiat-dealer.
Als de auto overwegend
wordt gebruikt bij gema-
tigde buitentemperatu-
ren, raden wij het gebruik aan
van SELENIA 20K (benzine-
motoren) of SELENIA TURBO
DIESEL (dieselmotoren). Als de
auto voornamelijk wordt ge-
bruikt bij extreem lage buiten-
temperaturen, raden wij het ge-
bruik aan van SELENIA PER-
FORMER (benzinemotoren) of
SELENIA WR DIESEL (diesel-
motoren).
96
CORRECT GEBRUIK VAN DE AUTO
Wendt u, als de motor nog niet
aanslaat, tot de Fiat-dealer.
BELANGRIJK Bij lage buitentem-
peraturen start een koude motor snel-
ler als het smeersysteem is gevuld met
een dunnere motorolie. Houdt u zich
daarom in de winter strikt aan de aan-
wijzingen in de paragraaf “Specificaties
van de smeermiddelen en vloeistof-
fen”.
BELANGRIJK Laat de start-/con-
tactsleutel niet in stand MAR staan als
de motor is uitgezet.
Voor het starten van de motor van
de minibus- en schoolbus-uitvoeringen
moet op de startonderbreker worden
gedrukt, zoals wordt beschreven in
het supplement dat bij dit instructie-
boekje wordt geleverd. De start-
onderbreker bevindt zich op het scha-
kelaarpaneel links van het stuurwiel.
MOTOR OPWARMEN
NA HET STARTEN
(benzine en diesel)
– Rijd rustig weg, laat de motor niet
met hoge toerentallen draaien en trap
het gaspedaal niet bruusk in.
Verlang de eerste kilometers geen
maximale prestaties. Wij raden u aan
te wachten tot de koelvloeistoftem-
peratuurmeter begint te bewegen.
NOODSTART
Als de regeleenheid van de Fiat CO-
DE de via de contactsleutel gezonden
code niet herkent (controlelampje Y
op het instrumentenpaneel brandt
constant) kan een noodstart worden
uitgevoerd met de code die op de
CODE-card vermeld staat.
Zie het hoofdstuk “Noodgevallen”.
Probeer auto’s nooit te
starten door ze aan te
duwen, te slepen of van
een helling te laten rijden. Op die
wijze kan er onverbrande benzi-
ne in de katalysator terecht-
komen, waardoor deze onher-
stelbaar zal beschadigen.
Houd er rekening mee
dat de rem- en stuurbe-
krachtiging niet werken
zolang de motor niet is aangesla-
gen, waardoor meer kracht nodig
is voor de bediening van het rem-
pedaal en het stuur.
97
CORRECT GEBRUIK VAN DE AUTO
MOTOR UITZETTEN
Draai de contactsleutel in stand
STOP terwijl de motor stationair
draait.
BELANGRIJK Het is beter om de
motor na een zware rit even “op
adem” te laten komen. Zet de motor
niet onmiddellijk uit, maar laat hem
even stationair draaien. Hierdoor kan
de temperatuur in de motorruimte
dalen.
PARKEREN
Zet de motor uit, trek de handrem
aan, schakel een versnelling in (de 1
e
als de weg omhoog loopt, de achter-
uit als de weg omlaag loopt) en zet de
voorwielen iets uitgestuurd. Als de auto
op een steile helling staat, blokkeer de
wielen dan met stenen of wiggen.
Laat de contactsleutel nooit in stand
MAR staan omdat hierdoor de accu
ontlaadt.
Neem de sleutel altijd uit het con-
tactslot als u de auto verlaat.
HANDREM
De handrem is aan de linkerzijde van
de bestuurdersstoel geplaatst.
Om de handrem in te schakelen,
moet u de hendel geheel omhoog
trekken. Als de contactsleutel in stand
MAR staat, gaat op het instrumen-
tenpaneel het waarschuwingslampje
x branden.
BELANGRIJK Een onbelaste auto
hoort geblokkeerd te zijn als de hand-
rem vier of vijf tanden is aangetrokken;
het aantal tanden dat aangetrokken
moet worden om de auto te blokke-
ren is echter afhankelijk van de bela-
ding van de auto en de helling van de
weg.
Als dit niet het geval is, laat dan de
Fiat-dealer de handrem afstellen.
Handrem uitschakelen:
1) Trek de hendel iets omhoog en
druk op ontgrendelknop A-fig. 1.
2) Houd de knop ingedrukt en laat de
hendel zakken. Het lampje x dooft.
3) Om onverwachtse bewegingen van
de auto te voorkomen, moet bij het
bedienen van de handrem het rem-
pedaal worden ingetrapt.
Laat kinderen nooit
alleen achter in de auto.
Gasgeven voordat u de
motor uitzet heeft geen
enkel nut, verspilt brand-
stof en is, vooral voor motoren
met turbo-compressor, schade-
lijk.
fig. 1
F0D0044b
98
CORRECT GEBRUIK VAN DE AUTO
HANDGESCHAKELDE
VERSNELLINGSBAK
Om de versnellingen in te schakelen,
moet u het koppelingspedaal geheel
intrappen en vervolgens de versnel-
lingspook in één van de in het schema
aangegeven standen fig. 2 plaatsen (dit
schema staat ook op de knop van de
pook).
Om de achteruit in te schakelen,
moet de schuifring A onder de knop
omhoog worden getrokken en gelijk-
tijdig de pook naar links en naar voren
worden verplaatst.
BELANGRIJK De achteruit kan
alleen bij een stilstaande auto worden
ingeschakeld.
Bij een stationair draaiende motor
moet u het koppelingspedaal geheel
intrappen en ten minste twee secon-
den wachten voordat u de achteruit
inschakelt. Hiermee voorkomt u
beschadiging aan de versnellingsbak.
Om op de juiste wijze te
schakelen, moet u het
koppelingspedaal geheel
intrappen. Daarom mag er niets
onder het pedaal liggen dat dit
kan verhinderen: Let erop dat de
vloermatten niet zijn dubbelge-
vouwen en zo de slag van de
pedalen kunnen beperken.
ELEKTRONISCH
GEREGELDE
AUTOMAAT
(alleen 2.8 JTD-
uitvoeringen)
De automatische versnellingsbak van
de Ducato is uitgerust met vier ver-
snellingen vooruit plus een versnelling
achteruit. De versnellingen worden
automatisch aangepast aan de rijstijl
van de bestuurder. Dit systeem brengt
het vermogen continu over en zorgt
voor een snelle elektrohydraulische in-
schakeling van de versnellingen.
MOTOR STARTEN
De motor kan alleen gestart worden
als de selectorhendel in stand P of N
staat.
Uit veiligheidsoverwegingen is het
raadzaam de motor te starten terwijl
het rempedaal is ingetrapt.
BELANGRIJK Druk na het starten
van de motor het gaspedaal niet in
voor en tijdens het verplaatsen van de
selectorhendel. Dit is met name zeer
belangrijk als de motor koud is.
fig. 2
F0D0057b
99
CORRECT GEBRUIK VAN DE AUTO
WEGRIJDEN
Houd na het starten het rempedaal
bij stationair draaiende motor ingetrapt
en plaats de hendel in stand D. Laat het
rempedaal los en trap het gaspedaal
geleidelijk in.
BELANGRIJK De hendel kan
alleen uit stand P worden gezet als de
contactsleutel in stand MAR staat, de
knop op de hendel is ingedrukt en het
rempedaal is ingetrapt.
STOPPEN MET DE AUTO
Om de auto te stoppen, moet het
rempedaal worden ingetrapt, ongeacht
de stand van de selectorhendel.
BELANGRIJK De contactsleutel
kan alleen worden uitgenomen als de
selectorhendel in stand P staat en bin-
nen maximaal 30 seconden na het uit-
zetten van de motor. Als de hendel
niet in stand P staat, wordt de
bestuurder bij het openen van het
portier ongeveer 15 seconden
gewaarschuwd door een zoemer.
In geval van nood (storingen, lege
accu, enz.) kan de contactsleutel uit
het contactslot worden genomen
door een schroevendraaier in de
opening fig. 3 onder het contactslot
te steken en deze omhoog te duwen.
KEUZE VOOR
AUTOMATISCHE/HANDMA-
TIGE SEQUENTIELE WERKING
De belangrijkste eigenschap van deze
versnellingsbak is de keuze voor
automatische of handmatige sequen-
tiële werking. Plaats de selectorhendel
in het rechter gebied A-fig. 4 voor
automatische werking of in het linker
gebied B voor handmatige sequentiële
werking.
Als bij stationair draai-
ende motor en met de se-
lectorhendel in D of R het
rempedaal niet ingetrapt wordt
gehouden, kan de auto, zelfs als
deze op een vlakke ondergrond
staat, in beweging komen.
Verlang de eerste kilo-
meters geen maximale
prestaties maar wacht tot
de motor op bedrijfstemperatuur
is.
fig. 3
F0D0236b
fig. 4
F0D0237b
100
CORRECT GEBRUIK VAN DE AUTO
Gebied A van de hendel: auto-
matische werking.
Op het display fig. 5 verschijnen de
standen van de hendel P - R - N - D.
Gebied B van de hendel: handma-
tige sequentiële werking.
Op het display fig. 6 verschijnen de
versnellingen die kunnen worden in-
geschakeld 1 - 2 - 3 - 4.
AUTOMATISCHE WERKING
Plaats voor de automatische werking
de selectorhendel in het rechter
gebied A-fig. 4 in een van de vier stan-
den:
P = parkeren
R = achteruit
N = vrijstand
D = vooruit.
P - Parkeren
Om te voorkomen dat een verkeer-
de stand wordt ingeschakeld, kan de
selectorhendel alleen uit stand P wor-
den verplaatst als knop C-fig. 4 wordt
ingedrukt.
Als u de auto parkeert, moet de hen-
del altijd in deze stand staan. De aan-
gedreven wielen worden automatisch
geblokkeerd.
Plaats de hendel in stand P bij stil-
staande auto en stationair draaiende
motor voordat u de motor uitzet.
Om veiligheidsredenen kan de con-
tactsleutel alleen uit het slot worden
genomen als de hendel in deze stand
staat.
BELANGRIJK De hendel kan alleen
uit stand P worden gezet als knop C-
fig. 4 met ingetrapt rempedaal wordt
ingedrukt.
Trek de handrem altijd
goed aan voordat u de
auto verlaat.
Plaats de hendel in stand
P als u de auto moet ver-
laten bij stationair draai-
ende motor.
Trap het rempedaal in
voordat u de hendel in
stand P zet: de auto moet
stilstaan.
fig. 6
F0D0239b
fig. 5
F0D0247b
101
CORRECT GEBRUIK VAN DE AUTO
BELANGRIJK De contactsleutel
kan alleen uit het slot worden genomen
als de hendel in stand P staat en binnen
maximaal 30 seconden na het uitzetten
van de motor. Als de hendel niet in
stand P staat, wordt de bestuurder bij
het openen van het portier ongeveer
15 seconden gewaarschuwd door een
akoestisch signaal.
In geval van nood (lege accu) kan de
hendel in stand P worden gezet door
de vergrendelknop fig. 7 onder de kap
van de hendel in te drukken.
R - Achteruit
Plaats de hendel in stand R bij stil-
staande auto, stationair draaiende
motor en ingetrapt rempedaal.
Om te voorkomen dat een verkeer-
de stand wordt ingeschakeld, kan de
selectorhendel alleen in deze stand
worden geplaatst als knop C-fig. 4
wordt ingedrukt.
Als de hendel in stand R staat, scha-
kelen de achteruitrijlichten in en klinkt
er ongeveer 4 seconden een akoe-
stisch waarschuwingssignaal.
BELANGRIJK Als de hendel in
stand R staat, wordt de achteruit niet
ingeschakeld als de snelheid van de
auto hoger is dan de vastgestelde
limiet (circa 12 km/h). Als de snelheid
onder deze waarde zakt, schakelt de
achteruit in en blijft ingeschakeld ook
als de snelheid de limiet weer over-
schrijdt.
N - Vrijstand
Deze stand komt overeen met de
vrijstand van een normale handge-
schakelde versnellingsbak.
Gebruik deze stand als de auto
gesleept moet worden.
Trap het rempedaal in
voordat u de hendel ver-
plaatst: de auto moet stil-
staan.
Als u bij stationair draai-
ende motor de hendel in
stand N plaatst, komt de
auto in beweging als deze niet op
een vlakke ondergrond staat:
houd het rempedaal ingetrapt als
de hendel in stand N staat.
fig. 7
F0D0240b
102
CORRECT GEBRUIK VAN DE AUTO
D - Vooruit
Deze stand kan gebruikt worden tij-
dens het normaal vooruit rijden. De
regeleenheid controleert de automa-
tische inschakeling van de 4 versnel-
lingen op basis van de stand van het
gaspedaal, de snelheid van de auto, het
motortoerental, de lengte- en dwar-
se acceleratie en de eigenschappen van
het wegdek.
De automatische versnellingsbak
beschikt over drie verschillende scha-
kelprogramma’s, van comfortabel en
economisch tot sportief, waarbij de
schakelpunten verschuiven van lagere
naar hogere toerentallen.
Als u het gaspedaal snel intrapt voor
betere prestaties, wordt automatisch
het sportieve programma ingeschakeld.
Laat om de functie uit te schakelen het
gaspedaal langzaam opkomen (ten min-
ste 1/4 van de slag).
Op dezelfde manier wordt tijdens
het remmen een lagere versnelling in-
geschakeld, waardoor er beter op de
motor kan worden afgeremd. Bij een
bocht wordt de nieuwe versnelling al
ingeschakeld tijdens het afremmen
voor de bocht. Na de bocht hoeft
daarom niet te worden teruggescha-
keld om te accelereren.
Inschakeling lagere versnelling
(kickdown)
Voor een snelle acceleratie (bijv.
voor inhalen) zal de versnellingsbak 2
versnellingen terugschakelen als u het
gaspedaal diep en snel intrapt (binnen
1/10 seconde).
Hierbij zal de versnellingsbak op-
schakelen als het maximum toerental
van de motor wordt bereikt.
Inschakeling automatisch
programma WINTER
(alleen met de hendel in “D”)
Als u knop A-fig. 8 indrukt, schakelt
het automatische programma WIN-
TER in en kunt u wegrijden in de 2
e
versnelling. Schakel dit programma in
bij weinig grip op de weg (aanwezig-
heid van sneeuw, ijs, modder, slecht
wegdek, enz.).
Gebruik de functie alleen bij het weg-
rijden en/of op wegen met weinig grip.
Rijd vervolgens verder met uitgescha-
kelde winter-functie.
fig. 8
F0D0241b
Bij stationair draaiende
motor en de selector-
hendel in D kan de auto in
beweging komen, zelfs op een
vlakke ondergrond: houd het
rempedaal ingetrapt totdat u
weer wilt wegrijden.
103
CORRECT GEBRUIK VAN DE AUTO
HANDMATIGE
SEQUENTIËLE WERKING
Plaats voor de handmatige sequen-
tiële werking de selectorhendel in het
linker gebied B-fig. 4 met twee stan-
den:
(+) = opschakelen;
() = terugschakelen.
De hendel kan alleen in het linker ge-
bied geplaatst worden vanuit stand D:
de versnelling die door de automati-
sche versnellingsbak is ingeschakeld op
het moment dat de hendel verplaatst
wordt, blijft ingeschakeld.
Als de handmatige sequentiële wer-
king is ingeschakeld, wordt op het dis-
play het nummer van de ingeschakel-
de versnelling verlicht fig. 6.
Plaats voor opschakelen de hendel in
stand (+) en voor terugschakelen in
stand ().
BELANGRIJK Als het commando
wordt geven om terug te schakelen en
de motor hierdoor met te hoge toe-
rentallen gaat draaien, wordt dit com-
mando genegeerd door de regel-
eenheid. Als bij een handmatig inge-
schakelde versnelling, het motortoe-
rental boven de maximaal toegestane
limiet uitkomt (te hoog toerental),
wordt automatisch naar de volgende
versnelling opgeschakeld (AUTO-
UP).
Als u de hendel weer in stand D
plaatst, wordt de automatische wer-
king weer ingeschakeld waarbij de ver-
snellingen op basis van de rij-omstan-
digheden worden gekozen.
BELANGRIJK De elektronische
regeleenheid is geprogrammeerd voor
het uitvoeren van één schakelcom-
mando per keer. Als u de hendel dus
snel achter elkaar bedient, worden
niet alle commando’s uitgevoerd. Een
hogere of lagere versnelling wordt in-
geschakeld als u de hendel in stand (+)
of () zet nadat het vorige comman-
do is uitgevoerd.
Als er een storing in het handmati-
ge sequentiële systeem is, wordt de
automatische werking ingeschakeld.
Als bij handmatige
sequentiële werking een
hoge versnelling is inge-
schakeld, dan moet voor een
snelle acceleratie (bijv. voor in-
halen) handmatig worden terug-
geschakeld: de kickdown kan niet
worden ingeschakeld!
104
CORRECT GEBRUIK VAN DE AUTO
STORINGSMELDINGEN
Storingen in de automatische ver-
snellingsbak worden weergegeven
door het waarschuwingslampje A-fig.
9 op het instrumentenpaneel.
Als u de sleutel in stand MAR draait,
gaat het lampje branden. Na ongeveer
4 seconden moet het lampje doven.
Als het lampje blijft branden of tijdens
het rijden gaat branden, dan is er of
een storing in de versnellingsbak (knip-
perend lampje) of is de temperatuur
van de versnellingsbakolie te hoog
(lampje brandt constant).
Lampje brandt constant =
maximale olietemperatuur in automa-
tische versnellingsbak.
Als het lampje tijdens het rijden gaat
branden, dan heeft de olietemperatuur
in de automatische versnellingsbak de
maximaal vastgestelde waarde bereikt;
in dat geval is het raadzaam de auto stil
te zetten en de selectorhendel bij
stationair draaiende motor in stand
N” of “P” te zetten (in dit geval zijn
de elektroventilateurs van het motor-
koelsysteem ingeschakeld), totdat het
waarschuwingslampje dooft. U kunt
hierna doorrijden zonder te veel van
de motor te vragen.
Als het lampje weer gaat branden,
moet u de auto opnieuw stilzetten en
de motor stationair laten draaien tot-
dat het lampje dooft.
Als tussen het gaan branden van het
lampje en het opnieuw gaan branden
minder dan 15 minuten zit, is het raad-
zaam de auto stil te zetten, de motor
niet uit te zetten en te wachten tot de
motor/versnellingsbak voldoende is af-
gekoeld (beide elektroventilateurs van
het motorkoelsysteem zijn uitgescha-
keld).
Knipperend lampje = storing in
automatische versnellingsbak.
Als het lampje bij het starten of tij-
dens het rijden gaat knipperen, dan is
er een storing in de automatische ver-
snellingsbak.
Het automatische controlesysteem
beschikt over een “noodprogramma”
waarbij de 3
e
versnelling wordt inge-
schakeld.
Als u de motor uitzet en vervolgens
weer start, kan het zelfdiagnosesys-
teem de storing hebben verholpen,
waarna het lampje dooft. De storing
blijft echter in het geheugen opgesla-
gen. Wij raden u daarom aan de
automatische versnellingsbak door de
Fiat-dealer te laten controleren.
fig. 9
F0D0192b
105
CORRECT GEBRUIK VAN DE AUTO
STARTEN DOOR
AANDUWEN
Het starten door aanduwen of slepen
van de auto is niet mogelijk. In nood-
gevallen (lege accu) kan de auto wor-
den gestart met een hulpaccu. Houdt
u daarbij aan de aanwijzingen die ver-
meld staat in de paragraaf “Starten met
een hulpaccu” in het hoofdstuk
“Noodgevallen”.
HET SLEPEN VAN DE AUTO
BELANGRIJK Houdt u bij het sle-
pen van de auto aan de wettelijke
bepalingen en aan de aanwijzingen in
de paragraaf “Het slepen van de auto”
in het hoofdstuk “Noodgevallen”.
Neem de volgende maatregelen als
de auto gesleept moet worden:
vervoer de auto zo mogelijk op een
bergingsauto;
als dit niet mogelijk is, moet de
auto met de voorwielen (aangedreven
wielen) van de grond gesleept worden;
– als ook dit niet mogelijk is, kan de
auto over een afstand van minder dan
50 km gesleept worden en met een
snelheid van maximaal 50 km/h.
De auto mag uitsluitend worden
gesleept als de selectorhendel in stand
N staat.
Rijd bij een storing in de
versnellingsbak zo voor-
zichtig mogelijk en houd
rekening met de beperkingen in
de prestaties (acceleratie en snel-
heid) van de auto.
Tijdens het rijden met
een storing in de versnel-
lingsbak, kan de blokke-
ring van de achteruit niet geac-
tiveerd zijn: plaats de hendel
absoluut niet in stand R als de
auto in beweging is.
Start de motor niet als de
auto wordt gesleept.
Als de bovenstaande
voorzorgsmaatregelen
niet in acht worden geno-
men, kan ernstige schade aan de
automatische versnellingsbak
worden toegebracht.
106
CORRECT GEBRUIK VAN DE AUTO
KENMERKEN VAN HET
SYSTEEM
De automatische versnellingsbak van
de Ducato is uitgerust met vier ver-
snellingen vooruit plus een versnelling
achteruit,
De automatische versnellingsbak
wordt gecontroleerd door een elek-
tronische regeleenheid die het vol-
gende regelt:
– de koppelomvormer;
het inschakelen van versnellingen;
– de specifieke programma’s.
De versnellingsbak is verbonden met
een hydrodynamische koppelomvor-
mer met lockupmechanisme, waar-
door een koppelvergroting mogelijk is.
Het bijzondere van deze versnellings-
bak is dat hij kan functioneren zonder
freewheel, waardoor:
– afmetingen kleiner en het gewicht
lager zijn;
– het rendement groter is door een
vermindering van de wrijvingsweer-
stand;
de transmissie-organen van de ver-
snellingsbak minder belast worden.
ALGEMENE KENMERKEN
Met de elektronisch geregelde ver-
snellingsbak kunnen de versnellingen
soepel worden aangepast aan de
eigenschappen van de motor.
De elektronische regeleenheid heeft
als taak:
de oliedruk voor het schakelen aan
te passen aan het motorkoppel;
de veiligheidsfuncties uit te voeren;
het schakelprogramma vast te stel-
len;
– het systeem te controleren.
De elektronische regeleenheid ge-
bruikt hiervoor de signalen van:
– motortoerental;
– motortemperatuur;
– motorkoppel;
– snelheid van de auto;
olietemperatuur in de versnellings-
bak;
– stand van de selectorhendel;
– stand van het gaspedaal;
– stand van het rempedaal.
Bovendien staat de regeleenheid in
verbinding met de elektronische
regeleenheid van het inspuitsysteem.
Door de regeleenheid
geanalyseerde
bedrijfsomstandigheden
De regeleenheid analyseert alle be-
drijfsomstandigheden van de auto, en
onderscheidt ze op basis van de ont-
vangen signalen van de verschillende
sensoren.
De geanalyseerde omstandigheden
zijn:
wegrijden (stand/snelheid waarmee
de stand van het gaspedaal wordt ge-
wijzigd);
accelereren (snelheid waarmee het
gaspedaal volledig wordt ingetrapt);
– vollast (aantal signalen dat de
motor vol belast wordt “kickdown” of
tijd dat deze stand wordt aangehouden);
107
CORRECT GEBRUIK VAN DE AUTO
decelereren (snelheid waarmee het
gaspedaal wordt losgelaten en bedie-
ning van het remsysteem);
type programma (stand van de
selectorhendel);
winterprogramma (vermindering
koppel op aangedreven wielen);
bergopwaarts rijden met aanhan-
ger of beladingsomstandigheden (snel-
heid van de auto op basis van het over-
gebrachte koppel)
bergafwaarts rijden (acceleratie van
de auto op basis van de stand van het
gaspedaal);
rijden in de stad of in de file (stand
gaspedaal en snelheid auto);
door bestuurder gewenste ver-
snelling (stand selectorhendel);
koude start (motortemperatuur).
Beheer schakelprogramma’s
Om het rijden met de auto te
optimaliseren, beschikt de regeleen-
heid over de volgende opgeslagen
programma’s:
– automatische werking;
– handmatige werking;
– winterprogramma (inschakelbaar
met knop WINTER);
– opwarmen van de motor;
bescherming tegen te hoge olie-
temperatuur in de versnellingsbak.
Automatisch programma
Dit bestaat uit zestien schakelpro-
gramma’s.
De regeleenheid herkent, op basis
van de snelheid van de auto en het
overgebrachte koppel, de toestand van
het wegdek, en kiest op basis van de
rijstijl automatisch het geschiktste
programma.
Tijdens het rijden vraagt de regel-
eenheid van de versnellingsbak aan de
regeleenheid van de elektronische in-
spuiting een tijdelijke vermindering van
het koppel. De duur van de koppel-
vermindering hangt af van de rij-om-
standigheden.
Handmatige sequentiële
werking
Met deze functie kan de versnellings-
bak handmatig sequentieel bediend
worden door de selectorhendel een-
voudig naar links te plaatsen.
Iedere keer als u tegen de hendel
drukt, wordt er op- of teruggescha-
keld: het is niet mogelijk meerdere
commando’s tegelijk te geven.
Om te voorkomen dat de motor
met te hoge of te lage toerentallen
draait, voert de regeleenheid de scha-
kelcommando’s niet uit die tot dit
soort situaties leiden.
Winterprogramma
U schakelt dit programma in door op
de knop WINTER op het paneel
naast de selectorhendel te drukken;
als de aangedreven wielen slippen,
wordt er een specifieke versnelling in-
geschakeld.
Het wegrijden kan alleen in de 2
e
ver-
snelling. Gebruik in ieder geval
sneeuwkettingen en/of winterbanden
op besneeuwde wegen.
108
CORRECT GEBRUIK VAN DE AUTO
Programma voor het
opwarmen van de motor
Dit programma zorgt ervoor dat de
motor in zo kort mogelijke tijd de nor-
male bedrijfstemperatuur bereikt (af-
hankelijk van de buitentemperatuur)
door de schakelpunten afhankelijk van
de temperatuur van de motor te ver-
hogen.
Het programma schakelt automa-
tisch in na het starten, als de tempe-
ratuur van de motor lager is dan 30 °C
en blijft ingeschakeld tot 34 °C.
Programma voor bescherming
tegen te hoge olietemperatuur
in de versnellingsbak
Dit programma schakelt in als de
temperatuur van de versnellingsbak-
olie 120 °C bereikt en blijft ingescha-
keld tot 117 °C.
Om het koelen van de olie te ver-
snellen, kan er als dit programma is in-
geschakeld niet worden op- of terug-
geschakeld. Het is echter wel mogelijk
het handmatige programma in te scha-
kelen en te gebruiken.
VEILIG RIJDEN
Tijdens het ontwerpen van de
Ducato heeft Fiat veel aandacht be-
steed aan de optimale veiligheid voor
de inzittenden. Desalniettemin blijft
het gedrag van de bestuurder van
doorslaggevende betekenis voor de
veiligheid op de weg.
Hierna vindt u enkele eenvoudige
tips en aanbevelingen om onder
diverse omstandigheden veilig te rij-
den. Hoewel u de meeste natuurlijk
al kent, is het toch de moeite waard
ze aandachtig te lezen.
109
CORRECT GEBRUIK VAN DE AUTO
VOOR U WEGRIJDT
Controleer of de verlichting goed
werkt.
Zet de stoel en de achter-
uitkijkspiegels in de juiste stand.
– Controleer of de slag van de peda-
len niet beperkt wordt (door matten
enz.).
Controleer of eventuele kinderzit-
jes (stoeltjes, wiegjes enz.) goed be-
vestigd zijn op de zitplaatsen achter.
Stuw eventuele bagage zorgvuldig
in de laadruimte om te voorkomen dat
bij bruusk remmen voorwerpen door
het interieur schieten.
Gebruik geen zware maaltijden
voor een reis. Een lichte maaltijd
draagt ertoe bij goede reflexen te
behouden. Vermijd absoluut het
gebruik van alcohol.
Controleer regelmatig:
– bandenspanning;
– niveau van de motorolie;
niveau van de koelvloeistof en de
conditie van het koelsysteem;
– niveau van de remvloeistof;
– niveau van de ruitensproeiervloei-
stof.
TIJDENS DE RIT
– De eerste regel van veilig rijden is
voorzichtigheid.
– Voorzichtigheid houdt ook in, dat
u alert bent op fouten en onvoorzich-
tigheden van anderen.
Houdt u altijd strikt aan de gel-
dende verkeersregels van elk land
waarin u rijdt en houdt u vooral aan
de maximum snelheden.
– Zorg er altijd voor dat naast uzelf
ook alle overige inzittenden de veilig-
heidsgordel dragen en dat kinderen in
passende zitjes worden vervoerd. Die-
ren dienen bij voorkeur in een van het
interieur gescheiden gedeelte te wor-
den vervoerd.
– Lange reizen moeten in optimale
conditie worden gestart.
Rijden onder invloed van
alcohol, verdovende mid-
delen, of bepaalde medi-
cijnen is zeer gevaarlijk voor uzelf
en voor anderen.
Draag altijd veiligheids-
gordels, zowel voorin als
achterin (Panorama-,
Minibus-, Combi- en Dubbele-
cabine-uitvoeringen). Zonder
gordels rijden vergroot het risico
op ernstig letsel of dodelijke
afloop bij een ongeval.
110
CORRECT GEBRUIK VAN DE AUTO
Rijd niet te lang achter elkaar, maar
las pauzes in en gebruik die om een
beetje te bewegen en weer op krach-
ten te komen.
Zorg voor een constante lucht-
verversing in het interieur.
Rijd nooit van een helling af met
een afgezette motor: u kunt dan niet
op de motor afremmen en de rem- en
stuurbekrachtiging werken niet, waar-
door meer kracht nodig is voor de
bediening van het rempedaal en het
stuur.
IN HET DONKER RIJDEN
Enkele belangrijke tips voor het rij-
den in het donker:
Rijd extra voorzichtig: rijden in het
donker vergt veel meer concentratie.
– Beperk de snelheid, vooral op on-
verlichte wegen.
Stop bij de eerste tekenen van sla-
perigheid: doorrijden levert gevaar op
voor uzelf en voor anderen. Ga pas
weer rijden na voldoende rust.
– Bewaar een veilige afstand, groter
dan overdag, van de auto’s die voor u
rijden. Het is moeilijk om de snelheid
van andere auto’s te schatten als alleen
de lichten te zien zijn.
Controleer of de koplampen goed
staan afgesteld: als ze te laag staan,
wordt uw zicht beperkt en raakt u
sneller vermoeid. Als ze te hoog staan,
kunnen ze andere weggebruikers hin-
deren. Houd bij het afstellen van de
koplampen rekening met de beladings-
graad.
Gebruik het grootlicht alleen bui-
ten de stad en als u zeker weet dat u
andere weggebruikers niet hindert.
Rijd niet met voorwer-
pen op de vloer voor de
bestuurdersstoel: tijdens
het remmen kunnen deze tussen
de pedalen komen waardoor het
onmogelijk is te accelereren of te
remmen.
Water, sneeuw en
strooizout op wegen kun-
nen zich afzetten op de
remschijven waardoor de ge-
wenste remvertraging iets later
wordt bereikt.
Let op de dikte van
eventuele extra vloer-
matten: zelfs een gering
defect in het remsysteem kan tot
gevolg hebben, dat het rempe-
daal dieper dan normaal moet
worden ingetrapt.
111
CORRECT GEBRUIK VAN DE AUTO
Doof het grootlicht (indien ingescha-
keld) als u een tegenligger ziet en
passeer met dimlicht.
– Houd alle lampen schoon.
– Let buiten de stad op oversteken-
de dieren: als er zich loslopende dieren
langs de weg bevinden, dient u de snel-
heid te minderen om het risico op een
aanrijding te beperken.
MET REGEN RIJDEN
Regen en natte wegen leveren gevaar
op. Op natte wegen zijn alle manoeu-
vres moeilijker, omdat de wrijving
tussen de banden en het wegdek aan-
zienlijk minder is. Het gevolg is dat de
remweg aanmerkelijk langer is en dat
de grip op het wegdek minder is.
Enkele tips voor het rijden met
regen:
Beperk de snelheid en bewaar een
grotere afstand van de auto’s die voor
u rijden.
Als het erg hard regent, wordt ook
het zicht beperkt. Ontsteek in dat ge-
val, ook overdag, het dimlicht, om de
zichtbaarheid voor anderen te ver-
groten.
Rijd niet met hoge snelheid door
plassen en houd het stuur stevig vast.
Als u met hoge snelheid door een plas
rijdt, kunt u door verminderde grip of
een slecht wegdek de controle over
de auto verliezen (aquaplaning)
Zet de bedieningsknoppen van de
ventilatie op ontwasemen (zie hoofd-
stuk “Wegwijs in uw auto”), zodat u
een goed zicht houdt.
– Controleer regelmatig de conditie
van de ruitenwisserbladen.
IN DE MIST RIJDEN
Vermijd, indien mogelijk, het rijden
in dichte mist.
Tips bij nevel, mist of kans op mist-
banken:
– Beperk uw snelheid.
– Ontsteek, ook overdag, het dim-
licht, het mistachterlicht en de even-
tuele mistlampen voor. Gebruik niet
het grootlicht.
BELANGRIJK Doof bij stukken
met goed zicht het mistachterlicht om
de weggebruikers achter u niet te hin-
deren.
Denk eraan dat mist de wegen ook
nat maakt, waardoor manoeuvres
moeilijker uit te voeren zijn en de
remweg langer is.
– Houd ruim afstand van de auto’s
voor u.
– Voorkom zoveel mogelijk abrupte
snelheidswisselingen.
Vermijd zoveel mogelijk het inha-
len van andere voertuigen.
112
CORRECT GEBRUIK VAN DE AUTO
Als u plotseling moet stoppen (bij
een defect, door sterke vermindering
van het zicht enz.), tracht dan toch bui-
ten de rijstrook te stoppen. Zet
vervolgens de waarschuwingsknipper-
lichten aan en, zo mogelijk, de dim-
lichten. Druk in een rustig ritme op de
claxon als u een andere auto denkt te
zien.
IN DE BERGEN RIJDEN
Controleer de vloeistofniveaus
(motorolie, remvloeistof, motor-
koelvloeistof) en de conditie van de
banden, voordat u in de bergen gaat
rijden.
– Rem zoveel mogelijk op de motor
af en rijd in een lage versnelling als u
bergafwaarts rijdt. Daarmee voorkomt
u dat de remmen oververhit raken.
– Rijd nooit naar beneden met afge-
zette motor of met de versnellings-
pook in de vrijstand, en absoluut nooit
met uitgenomen contactsleutel.
Rijd met een matige snelheid en
vermijd het “afsnijden” van bochten.
Denk eraan dat bergopwaarts in-
halen veel langzamer gaat en dat de
weg daarom langer vrij moet zijn.
MET SNEEUW EN IJS RIJDEN
Enkele tips voor het rijden met
sneeuw en ijs:
– Rijd met zeer matige snelheid.
Monteer sneeuwkettingen als u op
besneeuwde wegen rijdt.
Blijf niet te lang met een draaien-
de motor in diepe sneeuw stilstaan:
door de sneeuw kan de koolmonoxi-
de van het uitlaatgas in het interieur
dringen.
Rem bij voorkeur op de motor af
en vermijd bruusk remmen.
Als uw auto niet voorzien is van
ABS, pas dan op dat de wielen niet
blokkeren. U voorkomt dit door de
druk op het rempedaal zorgvuldig te
doseren.
– Vermijd snel optrekken en plotse-
ling van richting veranderen.
In de winter kan op schijnbaar dro-
ge wegen toch ijs liggen. Let daarom
vooral goed op de delen van de weg
die door de aanwezigheid van bomen
of rotsen weinig zon krijgen, waardoor
ijs kan blijven liggen.
– Houd ruim afstand van de auto’s
voor u.
MET ABS RIJDEN
Het ABS is een voorziening op het
remsysteem dat twee belangrijke
voordelen biedt:
1) Het voorkomt het blokkeren en
daarmee het slippen van de wielen bij
een noodstop en in omstandigheden
waarbij de grip op het wegdek beperkt
is.
2) Het houdt de auto tijdens het
remmen bestuurbaar. Hierdoor kunt
u tijdens het remmen van richting ver-
anderen.
113
CORRECT GEBRUIK VAN DE AUTO
Het beste gebruik van ABS:
Bij een noodstop of bij verminder-
de grip voelt u een lichte trilling in het
rempedaal: dit is het signaal dat het
ABS werkt. Laat het pedaal niet los,
maar blijf het ingetrapt houden zodat
het remsysteem continu werkt.
–Het ABS houdt de auto tijdens het
remmen bestuurbaar. Hierdoor kunt
u tijdens het remmen obstakels ont-
wijken door van richting te verande-
ren.
– Het ABS voorkomt het blokkeren
van de wielen, maar verhoogt de grip
van de banden op het wegdek niet.
Houd daarom ook met auto’s met
ABS een veilige afstand van de auto’s
die voor u rijden en beperk de snel-
heid voor u een bocht inrijdt.
Het ABS dient om de bestuurbaar-
heid van de auto te verbeteren, en niet
om harder te rijden.
Hierna volgen enkele nuttige tips,
waardoor de kosten van de auto zo
laag mogelijk blijven en de uitstoot van
schadelijke uitlaatgassen zoveel moge-
lijk beperkt wordt.
ALGEMENE OPMERKINGEN
Onderhoud van de auto
Doelmatig onderhoud is een beslis-
sende factor voor een lange levens-
duur, de beste prestaties en een zo
zuinig mogelijk gebruik van de auto.
Laat daarom de bougies, de vloeistof-
niveaus, de lucht-/brandstoffilters, de
inspuitventielen, enz, regelmatig con-
troleren en eventueel afstellen, zoals
in het onderhoudsschema is aangege-
ven.
Banden
Controleer regelmatig, ten minste
een keer per maand, de spanning van
de banden. Als de spanning te laag is,
wordt de weerstand groter en neemt
het verbruik toe. Bovendien slijten
hierdoor de banden sneller en ver-
slechtert de wegligging van de auto,
waardoor de veiligheid in gevaar kan
worden gebracht.
Overbodige bagage
Rijd niet met een te zwaar beladen
laadruimte. Het gewicht van de auto
en de wieluitlijning hebben grote in-
vloed op het brandstofverbruik en de
stabiliteit.
Imperiaal/skidrager
Verwijder de imperiaal of skidrager
als u deze niet meer gebruikt. Ze ver-
minderen de aërodynamica van de
auto, waardoor het brandstofverbruik
toeneemt. Gebruik voor het vervoer
van volumineuze voorwerpen bij voor-
keur een aanhanger.
KOSTENBESPARING
114
CORRECT GEBRUIK VAN DE AUTO
Stroomverbruikers
Gebruik de elektrische installaties
alleen als u ze nodig hebt. De achter-
ruitverwarming, de verstralers, de
ruitenwissers en de aanjager van het
ventilatie-/verwarmingssysteem vragen
veel stroom, waardoor het brandstof-
verbruik toeneemt (tot aan 25% in
stadsverkeer).
Airconditioning
De airconditioning gebruikt zeer veel
energie, waardoor de motor zwaar
wordt belast en het brandstofverbruik
sterk toeneemt. Gebruik wanneer de
buitentemperatuur het toelaat bij
voorkeur de functies van het ventila-
tiesysteem.
RIJSTIJL
Het starten
Laat de motor als de auto stilstaat,
niet warmdraaien met stationair toe-
rental en ook niet met een verhoogd
toerental: onder deze omstandigheden
warmt de motor veel langzamer op,
terwijl het verbruik en de schadelijke
uitlaatgasemissie toenemen. Het is
beter om rustig weg te rijden en geen
hoge toerentallen te gebruiken. Op
deze manier warmt de motor sneller
op.
Overbodige handelingen
Trap het gaspedaal niet in als u stil-
staat voor een stoplicht of voordat u
de motor afzet. Deze handeling heeft
evenals het overschakelen met tus-
sengas, geen enkel nut. Het kost
brandstof en verhoogt de uitstoot van
schadelijke uitlaatgassen.
Keuze van de versnellingen
Gebruik als het verkeer en de weg
het toelaten de hoogste versnelling.
Het inschakelen van een lage versnel-
ling voor een snelle acceleratie
verhoogt het brandstofverbruik. Op
dezelfde wijze neemt bij het oneigen-
lijke gebruik van een hoge versnelling,
het verbruik en de schadelijke uitlaat-
gasemissie toe. Bovendien slijt de
motor hierdoor sneller.
Maximum snelheid
Het brandstofverbruik neemt aan-
zienlijk toe bij een hogere snelheid: als
de snelheid wordt verhoogd van 90
naar 120 km/h, neemt het brandstof-
verbruik toe. Rijd daarom zoveel
mogelijk met een gelijkmatige snelheid,
vermijd overbodig remmen en
optrekken. Dit kost brandstof en
verhoogt de uitstoot van schadelijke
uitlaatgassen. Wij raden u daarom aan
om rustig te rijden en een veilige
afstand te bewaren van de auto’s die
voor u rijden, waardoor u tijdig kunt
reageren op gevaarlijke situaties.
Acceleratie
Met vol gas optrekken waarbij de
motor met hoge toerentallen draait,
kost veel brandstof en verhoogt de
uitstoot van schadelijke uitlaatgassen.
Het is beter geleidelijk op te trekken
en het toerental, waarbij de motor het
maximum koppel levert, niet te ver te
overschrijden.
115
CORRECT GEBRUIK VAN DE AUTO
GEBRUIKSOMSTANDIG-
HEDEN
Koude start
Bij korte ritten en regelmatig koud
starten bereikt de motor niet de op-
timale bedrijfstemperatuur. Hierdoor
neemt niet alleen het brandstofver-
bruik toe (van 15 tot aan 30% in stads-
verkeer) maar ook de uitstoot van
schadelijke uitlaatgassen.
Verkeerssituatie en conditie
van het wegdek
Op een drukke weg bijvoorbeeld bij
filerijden, waarbij overwegend lage
versnellingen worden gebruikt, of in de
stad waar zich veel verkeerslichten
bevinden, zal het brandstofverbruik
aanzienlijk hoger zijn.
Bochtige trajecten, bergwegen en een
slecht wegdek verhogen eveneens het
brandstofverbruik.
Stilstaan in het verkeer
Als u langere tijd stilstaat (stoplich-
ten, spoorwegovergangen), is het
raadzaam de motor uit te zetten.
AANWIJZINGEN
VOOR HET LADEN
De door u gebruikte Ducato-uitvoe-
ring is ontworpen en goedgekeurd op
basis van vastgestelde maximum
gewichten (zie de tabellen “Gewich-
ten” in het hoofdstuk “Technische
gegevens”).
– leeggewicht
– nuttig laadvermogen
– maximum totaalgewicht
– maximum voorasbelasting
– maximum achterasbelasting
– aanhangergewicht
De opgegeven maxi-
mum gewichten mogen
NOOIT WORDEN
OVERSCHREDEN. Let in het bij-
zonder op het maximum toege-
staan gewicht op de voor- en ach-
teras bij het laden van campers
en andere bijzondere opbouw-
constructies.
Bij onregelmatigheden
in het wegdek of bij
bruusk remmen, kan de
lading verschuiven en gevaar op-
leveren voor de bestuurder en de
passagiers: zorg er daarom voor
dat de lading goed vastzit voor-
dat u vertrekt. Hiervoor kunnen
de haken op de laadvloer fig. 10
gebruikt worden. Gebruik voor
het vastzetten van de lading
metalen kabels, touwen of rie-
men, die stevig genoeg zijn om
de lading op zijn plaats te houden.
fig. 10
F0D0047b
116
CORRECT GEBRUIK VAN DE AUTO
Naast deze voorzorgsmaatregelen
van algemene aard, kan door het op-
volgen van enkele eenvoudige tips de
veiligheid, het rijcomfort en de
levensduur van de auto verbeterd
worden:
verdeel de lading gelijkmatig over
de laadvloer: indien de lading op één
plaats geconcentreerd is, gebruik dan
de laadvloer tussen de twee assen;
bedenk dat hoe lager de lading ligt,
hoe lager het zwaartepunt van de
auto komt te liggen. Hierdoor rijdt
u veiliger. Plaats daarom altijd de
zwaarste lading onderop;
– bedenk ten slotte dat het dynami-
sche rijgedrag van de auto beïnvloed
wordt door het vervoerde gewicht:
hoe hoger het gewicht des te langer
de remweg van de auto, vooral bij
hoge snelheid.
MILIEUVRIENDELIJK
RIJDEN
Het milieu is één van de uitgangs-
punten geweest bij de ontwikkeling
van de Ducato. Het is niet voor niets
dat de resultaten van zijn uitlaatgas-
reinigingssystemen boven de geldende
normen liggen.
Het milieu heeft recht op maximale
aandacht van iedereen. De automobi-
list kan door enkele simpele aanwij-
zingen op te volgen, voorkomen dat
hij/zij onnodig schade aan het milieu
toebrengt. Vaak wordt door die aan-
wijzingen ook het brandstofverbruik
beperkt.
Over dit onderwerp vindt u hierna
diverse nuttige tips, die een geheel
vormen met de tips met het symbool
#, die u in diverse hoofdstukken van
dit boekje kunt vinden. We vragen uw
aandacht voor al deze tips.
Ook als de auto schuin
staat of op een helling,
kunnen bij het openen
van de achterdeuren of van de
zijdeur losse voorwerpen onver-
wachts naar buiten schuiven.
Als u reservebrandstof
in een jerrycan wilt ver-
voeren, houdt u dan aan
de geldende wetgeving. Gebruik
alleen een goedgekeurde jerry-
can en bevestig deze op de juis-
te wijze aan de bevestigingspun-
ten. Toch zal bij een ongeval de
kans op brand groter zijn.
117
CORRECT GEBRUIK VAN DE AUTO
VOORZORGSMAATREGELEN
VOOR HET BEHOUD VAN
DE EMISSIEREDUCTIE-
SYSTEMEN
De correcte werking van deze sys-
temen is niet alleen belangrijk voor het
milieu, maar ook voor het rendement
van de auto.
Het in goede conditie houden van de
systemen is de belangrijkste voor-
waarde voor milieubewust en econo-
misch rijden.
De eerste eis is, dat u zich te allen tij-
de houdt aan het geprogrammeerd
onderhoudsschema. Gebruik voor de
benzinemotoren uitsluitend loodvrije
benzine.
Als het starten problemen oplevert,
blijf dan niet proberen. Vermijd aan-
duwen, aanslepen of rollend starten:
al deze handelingen kunnen de
katalysators beschadigen.
Maak bij een noodstart uitsluitend
gebruik van een hulpaccu.
Als de motor tijdens het rijden
“slecht loopt”, rijd dan zeer rustig
zodat de motor zo min mogelijk wordt
belast en wendt u zo snel mogelijk tot
de Fiat-dealer. Als het waar-
schuwingslampje van de brandstof-
reserve brandt, tank dan zo snel
mogelijk. Een laag brandstofniveau kan
een onregelmatige brandstoftoevoer
veroorzaken, waardoor de tempera-
tuur van de uitlaatgassen stijgt; hier-
door kan de katalysator ernstig
beschadigen.
Laat de motor nooit, ook niet tijdens
testwerkzaamheden, met losgenomen
bougiekabels draaien.
Laat de motor voor vertrek niet
warmdraaien met stationair toerental,
behalve als de buitentemperaturen
zeer laag zijn. Maar ook in dit laatste
geval moet u de motor niet langer dan
30 seconden laten warmdraaien.
Monteer geen andere hitteschilden
en verwijder de op de katalysator en
uitlaat gemonteerde schilden niet.
Spuit geen reinigings- of
beschermingsmiddelen
op de katalysator, de
lambdasonde en het uitlaatsys-
teem.
Onder normale bedrijfs-
omstandigheden bereikt
de katalysator hoge tem-
peraturen. Parkeer daarom niet
boven brandbare materialen
(gras, droge bladeren, dennen-
naalden, enz.): brandgevaar.
Door het niet opvolgen
van deze raadgevingen
wordt de kans op brand
vergroot.
118
CORRECT GEBRUIK VAN DE AUTO
TREKKEN VAN
AANHANGERS
BELANGRIJK
Voor het trekken van aanhangwagens
of caravans moet de auto uitgerust zijn
met een trekhaak van een goed-
gekeurd type en een adequate elek-
trische installatie. De montage van de
trekhaak moet door gespecialiseerd
personeel worden uitgevoerd. Ook
moet documentatie worden overhan-
digd m.b.t. het rijden met een aanhan-
ger.
Monteer zonodig speciale achter-
uitkijkspiegels, waarmee u voldoet aan
de geldende wetgeving.
Let er op dat het maximum klimver-
mogen van de auto door het gewicht
van een aanhanger of caravan wordt
beperkt. Ook de remweg wordt
langer en u hebt langer de tijd nodig
om in te halen.
Schakel een lage versnelling in tijdens
het afdalen om te voorkomen dat u
constant moet remmen.
Het gewicht van de aanhanger dat op
de trekhaak rust, moet worden afge-
trokken van het laadvermogen van de
auto.Om er zeker van te zijn dat u het
maximum toelaatbaar aanhanger-
gewicht (aangegeven op de typegoed-
keuring) niet overschrijdt, moet u er
rekening mee houden dat het maximum
betrekking heeft op het totale gewicht
van de aanhangwagen of caravan, inclu-
sief accessoires en bagage.
Houdt u aan de snelheidsbeperkingen
die voor auto’s met aanhanger gelden.
U mag in geen geval harder rijden dan
100 km/h.
TREKHAAK MONTEREN
De trekhaak moet door gespeciali-
seerd personeel aan de carrosserie
worden bevestigd waarbij de richt-
lijnen die hierna zijn opgenomen, moe-
ten worden aangehouden. Deze richt-
lijnen worden eventueel aangevuld
door extra informatie van de fabrikant
van de trekhaak.
De te installeren trekhaak moet vol-
doen aan de huidige EU-normen 94/20
en daarop volgende wijzigingen.
Voor iedere uitvoering moet een trek-
haak worden gebruikt die geschikt is
voor het maximale aanhangergewicht
van de auto waarop de trekhaak wordt
bevestigd. Voor de elektrische aanslui-
ting moet een gestandaardiseerde
stekker worden gebruikt die kan
worden bevestigd op de daarvoor
bestemde steun op de trekhaak.
Voor de elektrische aansluiting moet
een 7- of 13-polige 12VDC stekker-
verbinding (CUNA/UNI- en ISO/DIN-
normen) worden gebruikt, waarbij
eventuele aanwijzingen van de fabri-
kant van de auto en/of van fabrikant
van de trekhaak moeten worden
opgevolgd.
Het ABS waarmee de
auto kan zijn uitgerust,
werkt niet op het rem-
systeem van de aanhanger.
Wees daarom extra voorzichtig
op gladde wegen.
Voer in geen geval
modificaties aan het rem-
systeem van de auto uit.
Het remsysteem van de aanhan-
ger moet geheel onafhankelijk
van het hydraulisch remsysteem
van de auto worden bediend.
119
CORRECT GEBRUIK VAN DE AUTO
Gebruik voor de elektrische aanslui-
tingen de aparte module voor de aan-
hangerverlichting.
De eventueel aanwezige elektrisch
geregelde rem (lier, enz) moet recht-
streeks op de accu worden aangeslo-
ten met een kabel met een diameter
van minimaal 2,5 mm
2
.
Naast de op het schema aangegeven
aansluitingen, is slechts een aansluiting
voor een eventuele elektrisch ge-
regelde rem toegestaan en één voor
een 15W-gloeilamp voor de binnen-
verlichting van de caravan.
MONTAGESCHEMA
Bestel-uitvoeringen - fig. 11
De trekhaak moet op de punten aan-
gegeven met Ø bevestigd worden met
in totaal 6 bouten (gebruik dezelfde
gaten als voor de montage van de
veerhanden maar vervang de originele
bouten door andere met de juiste
lengte en sterkte). Het is toegestaan
een andere verlengde trekhaak te
monteren als deze op dezelfde plaats
wordt bevestigd als het eerste type,
maar met de volgende afmetingen:
(1) mm 400
(2) mm 0
fig. 11
F0D0242b
120
CORRECT GEBRUIK VAN DE AUTO
Pick-up- en Cabine/chassis-
uitvoeringen - fig. 12
De trekhaak voor de Pick-up- en
Cabine/chassis-uitvoeringen staat afge-
beeld in fig. 12. De trekhaak Ø moet
op de aangegeven punten bevestigd
worden met in totaal 12 M10 bouten.
Bij de montage van de trekhaak moet
de steunbalk voor de achterlichten in
de oorspronkelijke stand blijven; als
deze traverse wordt weggehaald, moet
hij worden vervangen door een exem-
plaar met dezelfde sterkte.
BELANGRIJK Het is verplicht om
op dezelfde hoogte als de trekkogel
een (goed zichtbaar) plaatje van vol-
doende afmetingen en kwaliteit aan te
brengen met de volgende tekst:
MAX GEWICHT OP DE TREKHAAK
100 kg.
Na de montage van de
trekhaak moeten de
boutgaten worden afge-
dicht om te voorkomen dat uit-
laatgassen in het interieur kunnen
dringen.
44030060
36
80
97
62
175522,5522,5175
Ø16 x 2
Ø16 x 2
fig. 12
F0D0243b
121
CORRECT GEBRUIK VAN DE AUTO
WINTERBANDEN
Deze banden zijn speciaal ontworpen
voor het rijden op sneeuw en ijs en
kunnen worden gemonteerd in plaats
van de standaard geleverde banden.
Gebruik de winterbanden die ver-
meld staat in de tabel “Winterbanden”
in het hoofdstuk “Technische gege-
vens”.
De Fiat-dealer kan u adviseren wel-
ke band het meest geschikt is voor het
doel waarvoor u hem wilt gebruiken.
Houdt u voor bandenmaat, de
bandenspanning en de winterbanden
exact aan de aanwijzingen die staan
aangegeven in de paragraaf “Wielen”
in het hoofdstuk “Technische gege-
vens”.
De specifieke eigenschappen van
winterbanden verminderen aanzienlijk
als de profieldiepte minder is dan 4
mm. Vervang de winterbanden in dat
geval.
Door de specifieke eigenschappen
van winterbanden zijn de prestaties
onder niet-winterse omstandigheden
of wanneer er lange afstanden op de
snelweg worden gereden, minder dan
die van de standaard gemonteerde
banden.
Beperk het gebruik van winterban-
den tot die omstandigheden waarvoor
ze zijn goedgekeurd.
BELANGRIJK Als u winterbanden
gebruikt waarvan de maximum toege-
stane snelheid lager is dan de topsnel-
heid van de auto (met een marge van
5%), dan dient u in het interieur van
de auto een voor de bestuurder
duidelijk zichtbaar waarschuwings-
plaatje te plaatsen met de maximum
toegestane snelheid wanneer met die
winterbanden wordt gereden (over-
eenkomstig de EU-normen).
Monteer op alle vier de wielen
dezelfde banden (zelfde merk en
profieldiepte) voor meer veiligheid
tijdens het rijden en remmen en voor
een betere bestuurbaarheid.
Keer de draairichting van de banden
niet om.
Bij winterbanden met de
indicatie “Q” geldt een
maximum snelheid van
160 km/h. Deze maximum snel-
heden zijn in overeenstemming
met de huidige wetgeving.
122
CORRECT GEBRUIK VAN DE AUTO
SNEEUWKETTINGEN
Het gebruik van sneeuwkettingen is
afhankelijk van de voorschriften van
het land waar wordt gereden.
De sneeuwkettingen mogen alleen
op de voorwielen gemonteerd wor-
den (aangedreven wielen).
Wij raden u het gebruik aan van
sneeuwkettingen uit het Fiat Line-
accessori-programma.
Controleer na enkele meters rijden
of de kettingen nog goed gespannen
zijn.
Beperk de snel-
heid als u sneeuw-
kettingen ge-
bruikt; rijd niet harder dan 50
km/h. Vermijd kuilen, stoepran-
den en andere obstakels en rijd,
om de auto en het wegdek niet te
beschadigen, geen lange stukken
op sneeuwvrije wegen.
De banden waarop
sneeuwkettingen gemon-
teerd kunnen worden en
het type sneeuwketting staan
aangegeven in de volgende tabel;
houdt u strikt aan deze tabel.
Uitvoering
11
15
MAXI
Bandenmaat
195/70 R15
205/70 R15
205/70 R15
215/75 R16
205/75 R16
Type sneeuwketting
Maximale dikte van de
sneeuwkettingen boven
het profiel van de band:
15 mm
Zie voor de velgmaat “Wielen” in het hoofdstuk “Technische gegevens”.
123
CORRECT GEBRUIK VAN DE AUTO
AUTO LANGERE
TIJD STALLEN
Tref de volgende maatregelen als de
auto enkele maanden niet wordt
gebruikt:
Zet de auto in een overdekte,
droge en zo mogelijk goed geventi-
leerde ruimte.
– Schakel een versnelling in.
Maak de accukabels los van de accu
(koppel altijd eerst de minkabel los) en
controleer de acculading. Gedurende
het stallen moet deze controle iedere
vier weken worden herhaald. Laad de
accu op als de spanning lager is dan
12,5 V.
BELANGRIJK Als de auto is uitge-
rust met een diefstalalarm, schakel het
alarm dan uit met de afstandsbediening
en stel het systeem buiten werking
door de sleutelschakelaar in stand OFF
te draaien (zie “Diefstalalarm” in het
hoofdstuk “Wegwijs in uw auto”).
Controleer of de handrem vrij is.
Maak de gespoten delen schoon en
behandel ze met een beschermende
was.
– Reinig en conserveer de glimmen-
de metalen delen met daarvoor
geschikte middelen
Smeer de wisserrubbers van de
ruitenwissers en achterruitwisser in
met talkpoeder en laat ze los van de
ruit staan.
Zet de ruiten een klein stukje open.
– Dek de auto af met een stoffen of
een ademende kunststof hoes.
Gebruik geen dichte plastic hoes,
omdat het in en op de auto aanwezige
vocht dan niet kan verdampen.
Breng de bandenspanning 0,5 bar
boven de normaal voorgeschreven
spanning en controleer deze regel-
matig.
Tap het koelsysteem van de motor
niet af.
SUGGESTIES VOOR
NUTTIGE
ACCESSOIRES
Onafhankelijk van de wettelijk ver-
plichtingen, raden wij u aan het vol-
gende aan boord te hebben fig. 13:
– verbandtrommel met niet alcoho-
lische, desinfecterende deppers,
steriele gaaskompressen, verbandgaas,
pleisters, enz.;
– een brandblusser;
– een schaar met afgeronde punten;
– werkhandschoenen.
De afgebeelde en beschreven voor-
werpen zijn opgenomen in het Fiat
Lineaccessori-programma.
fig. 13
F0D0024b
124
NOODGEVALLEN
NN
NN
OO
OO
OO
OO
DD
DD
GG
GG
EE
EE
VV
VV
AA
AA
LL
LL
LL
LL
EE
EE
NN
NN
NOODSTART
DIESELUITVOERINGEN
Bij dieseluitvoeringen is het niet
mogelijk een noodstart uit te voeren;
wendt u direct tot de Fiat-dealer.
BENZINE-UITVOERINGEN
Als de Fiat CODE er niet in slaagt
om de startblokkering op te heffen,
blijven het controlelampje Y en het
waarschuwingslampje
U
branden
en start de motor niet. Voor het
starten van de motor is het nodig
een noodstart uit te voeren.
Wij raden u aan eerst de
instructies goed te lezen voor-
dat u de motor op deze wijze
start. Als er tijdens deze noodstart-
procedure een vergissing wordt
gemaakt, moet de contactsleutel in
stand STOP worden gedraaid en de
gehele procedure vanaf het begin
(punt 1) worden herhaald.
1) Lees de 5-cijferige elektronische
code die op de CODE-card vermeld
staat.
2) Draai de contactsleutel in stand
MAR.
3) Trap het gaspedaal geheel in en
houd het ingetrapt. Het waar-
schuwingslampje
U
gaat ongeveer 8
seconden branden. Zodra het lampje
is gedoofd , moet u het gaspedaal los-
laten en u voorbereiden op het gaan
tellen van het aantal keren dat lamp-
je
U
gaat knipperen.
4) Als het lampje evenveel keer
heeft geknipperd als het eerste cijfer
van de code op uw CODE-card,
moet u het gaspedaal intrappen en
ingetrapt houden totdat het lampje
U
4 seconden heeft gebrand. Zodra
het lampje is gedoofd, moet u het
gaspedaal loslaten.
5) Het lampje
U
gaat weer knip-
peren: als het lampje evenveel keer
heeft geknipperd als het tweede cij-
fer van de code op uw CODE-card,
moet u het gaspedaal intrappen en
ingetrapt houden.
6) Herhaal deze procedure voor de
overige cijfers van de code op uw
CODE-card.
7) Houd bij het laatste cijfer het
gaspedaal ingetrapt. Het lampje
U
gaat 4 seconden branden. Zodra het
lampje is gedoofd, moet u het gaspe-
daal loslaten.
8) Als het lampje
U
ongeveer 4
seconden snel gaat knipperen, is de
procedure op de juiste wijze uitge-
voerd.
9) Start de motor door de contact-
sleutel van stand MAR in stand
AVV te draaien.
Als het lampje
U
blijft branden,
draai dan de contactsleutel in stand
STOP en herhaal de procedure
vanaf punt 1).
BELANGRIJK Bij elke volgende
startpoging van de motor moet deze
noodstartprocedure worden her-
haald. Wij raden u daarom aan om
na het uitvoeren van een noodstart
contact op te nemen met de Fiat-
dealer.
125
NOODGEVALLEN
STARTEN MET EEN
HULPACCU
Als de accu leeg is, kan de motor
worden gestart met een hulpaccu,
die ten minste dezelfde capaciteit
moet hebben als de lege accu (zie
hoofdstuk “Technische gegevens”).
Ga als volgt te werk fig. 1:
1) Verbind de pluspolen 1 en 2 (+
teken nabij de pool) van de beide
accu’s met een startkabel.
2) Sluit een tweede startkabel aan
op de minpool 3 ( teken nabij de
pool) van de hulpaccu en op de
massa-aansluiting 4 (E) op de motor
of op de versnellingsbak van de auto
die gestart moet worden.
BELANGRIJK Verbind de min-
klemmen van de twee accu’s niet
direct met elkaar: eventuele vonken
kunnen het explosieve gas ontsteken
dat uit de accu kan ontsnappen. Als
de hulpaccu is geïnstalleerd aan
boord van een andere auto, mogen
tussen deze auto en de auto met de
lege accu niet per ongeluk metalen
delen met elkaar in verbinding staan.
3) Start de motor.
4) Neem als de motor draait, de
kabels in de omgekeerde volgorde
los.
Als de motor na enkele pogingen
niet aanslaat, blijf dan niet proberen
maar neem contact op met de Fiat-
dealer.
Voer deze handeling
niet uit als u er geen
ervaring mee hebt. On-
juiste handelingen kunnen leiden
tot vonken en ernstige bescha-
diging van de accu. De vloeistof
in de accu is giftig en corrosief.
Vermijd het contact met de
huid of de ogen. Kom ook niet
dicht bij een accu met open
vuur of een brandende sigaret
en veroorzaak geen vonken.
fig. 1
F0D0203b
Het gebruik van een
acculader voor een nood-
start moet beslist worden
afgeraden: Hierdoor kunnen de
elektronische systemen worden
beschadigd, in het bijzonder de
regeleenheden die de ontste-
king en de inspuiting regelen.
126
NOODGEVALLEN
ROLLEND
STARTEN
EEN LEKKE BAND
Algemene aanwijzingen
Voor het verwisselen
van het wiel en voor het
juiste gebruik van de
krik moeten de onderstaande
voorzorgsmaatregelen in acht
worden genomen.
Probeer auto’s nooit te
starten door ze aan te
duwen, te slepen of van
een helling te laten rijden. Op
die wijze kan er onverbrande
benzine in de katalysator
terechtkomen, waardoor deze
onherstelbaar zal beschadigen.
Houd er rekening mee
dat de rem- en stuurbe-
krachtiging niet werken
zolang de motor niet is aange-
slagen, waardoor meer kracht
nodig is voor de bediening van
het rempedaal en het stuur.
Start de motor niet als
de auto is opgekrikt.
Als de auto een aan-
hanger trekt, ontkoppel
dan eerst de aanhanger
en krik dan de auto op.
Als de krik niet juist
geplaatst wordt, kan de
opgekrikte auto van de
krik vallen.
De krik dient uitslui-
tend voor het verwisse-
len van een wiel van de
auto waarbij hij geleverd is of
voor auto’s van hetzelfde
model. Gebruik de krik niet
voor het opkrikken van andere
auto’s. Gebruik de krik in geen
enkel geval voor het uitvoeren
van werkzaamheden onder de
auto.
127
NOODGEVALLEN
1. ZET DE AUTO STIL
Stop de auto op een plaats waar
het verkeer niet in gevaar wordt
gebracht en in alle veiligheid het wiel
kan worden verwisseld. Zet de auto
zo mogelijk op een vlakke en stevige
ondergrond. Kies als het donker is
bij voorkeur een verlichte plaats.
Zet de motor uit en trek de
handrem aan.
Schakel de eerste versnelling of
de achteruit in.
– Attendeer het overige wegver-
keer op de stilstaande auto m.b.v de
waarschuwingsknipperlichten, de
wettelijk verplichte gevarendrie-
hoek, enz.
Tijdens het verwisselen van een
wiel moeten alle inzittenden uit de
auto zijn, en op een veilige afstand
van het verkeer wachten, totdat het
wiel verwisseld is.
Als de auto op een helling of op een
slecht wegdek staat, blokkeer de
wielen dan met stenen of andere
voorwerpen.
2. PAK HET GEREEDSCHAP,
DE KRIK EN HET RESERVE-
WIEL
Het gereedschap is opgeborgen
nabij één van de stoelen in de cabine.
Het is nodig te weten dat:
de krik 4,2 kg moet wegen;
de krik geen afstelwerkzaam-
heden mag vereisen;
de krik bij beschadiging vervangen
moet worden door een krik van het-
zelfde type;
buiten het verlengstuk en de
ratelsleutel die staan afgebeeld in
deze paragraaf, geen enkel ander
gereedschap op de krik gemonteerd
mag worden.Het reservewiel bevindt
zich aan de achterzijde onder de
laadvloer.
Op een sticker op de
krik is het maximum
hefvermogen aangege-
ven; de krik mag nooit voor een
zwaardere last worden gebruikt.
Smeer de schroefdraad
van de wielbouten niet
met vet in voordat u ze
monteert: de bouten kunnen
loslopen.
Controleer regelmatig
de spanning van de
banden, ook van het
reservewiel en houdt u daarbij
aan de waarden die in het
hoofdstuk “Technische gege-
vens” zijn aangegeven.
128
NOODGEVALLEN
– haak de reservewielhouder los
door de sleutel E-fig. 5 in opening
L-fig. 4, aan de linkerzijde van de
steun, te steken en laat het reserve-
wiel zakken. Gebruik de wielsleutel
om het los-/vasthaken van de reser-
vewielhouder te vergemakkelijken.
3. VERWISSEL HET WIEL
1) Draai de wielbouten van het te
verwisselen wiel ongeveer één slag
los.
2) Draai het kartelwiel van de krik
D-fig. 5 zo, dat hij iets omhoog
komt.
3) Zet de krik onder de kriksteun
zo dicht mogelijk bij het te verwisse-
len wiel.
4) Waarschuw eventuele omstan-
ders dat de auto wordt opgekrikt;
zorg ervoor dat ze zich niet in de
nabijheid van de auto bevinden en de
auto vooral niet aanraken totdat de
auto weer geheel op de grond staat.
5) Steek het verlengstuk F-fig. 5
op de krik, bevestig vervolgens ratel-
sleutel B en krik de auto op, totdat
het wiel enkele centimeters los van
de grond is. Als u de ratelsleutel
draait, moet u zorgen voor voldoen-
de werkruimte, zodat u geen schaaf-
wonden aan uw hand oploopt door
contact met de grond.
fig. 2
F0D0094b
fig. 3
F0D0092b
fig. 4
F0D0093b
fig. 5
F0D0091b
Het reservewiel uitnemen:
verwijder de twee kunststof doppen
A-fig. 2;
draai met de ratelsleutel B en het
verlengstuk F-fig. 5 de twee zicht-
baar geworden bouten C-fig. 2 los;
draai de twee bouten C-fig. 3 aan
de binnenkant van de bumper los (uit-
voeringen chassis/cabine en pick-up);
129
NOODGEVALLEN
Ook de bewegende delen van de
krik (schroefdraad en scharnieren)
kunnen letsel veroorzaken: vermijd
contact met deze onderdelen. Reinig
uw handen zorgvuldig als deze met
vet in contact zijn geweest.
6) Draai met sleutel E-fig. 6 de 5
wielbouten helemaal los en verwij-
der het wiel.
7) Monteer het reservewiel, waar-
bij de gaten G-fig. 7 over de pennen
H moeten vallen. Zorg ervoor dat
de boutgaten en alle contactvlakken
van het reservewiel schoon zijn en
geen onzuiverheden bevatten, omdat
hierdoor na verloop van tijd de wiel-
bouten kunnen loslopen.
8) Draai de 5 wielbouten handvast.
9) Draai de ratelsleutel zodat de
auto zakt, en verwijder de krik.
10) Draai de wielbouten kruiselings
vast, in de volgorde die aangegeven is
in het schema in fig. 7.
Ter afsluiting:
plaats het verwisselde wiel op de
reservewielhouder;
haak met behulp van sleutel E de
houder weer vast;
draai de twee bouten weer vast
en monteer de twee kunststof dop-
pen;
berg de krik en het gereedschap
op in de zak en plaats deze onder
één van de stoelen in de cabine.
EEN GLOEILAMP
VERVANGEN
fig. 6
F0D0090b
fig. 7
F0D0089b
Modificaties of repara-
ties aan de elektrische
installatie die niet cor-
rect worden uitgevoerd en
waarbij geen rekening wordt
gehouden met de technische
specificaties van het systeem,
kunnen storingen in de werking
en zelfs brand veroorzaken.
Wij raden u aan defec-
te gloeilampen, indien
mogelijk, door de Fiat-
dealer te laten vervangen. De
juiste werking en afstelling van
de buitenverlichting zijn van
essentieel belang voor de rijvei-
ligheid en bovendien wettelijk
verplicht.
130
NOODGEVALLEN
ALGEMENE AANWIJZINGEN
Als een lampje niet brandt, contro-
leer dan voordat u het lampje ver-
vangt of de bijbehorende zekering
niet is doorgebrand.
Zie voor de plaats van de zekerin-
gen de paragraaf “Een doorgebrande
zekering” in dit hoofdstuk.
Controleer voordat u een defect
lampje vervangt of de contacten niet
zijn geoxideerd.
Vervang een defecte lamp door
eenzelfde type met hetzelfde vermo-
gen. Een lamp met een te laag ver-
mogen geeft te weinig licht; een lamp
met een te hoog vermogen verbruikt
te veel energie. Als u een gloeilamp
in de koplamp hebt vervangen, con-
troleer dan altijd of de afstelling nog
goed is.
TYPEN GLOEILAMPEN fig. 8
Op de auto zijn verschillende typen
gloeilampen gemonteerd:
A. Glasfittinglampen
Deze zijn voorzien van een klemfit-
ting. Verwijder de lampen door ze uit
de houder te trekken.
B. Gloeilampen met bajonet-
fitting
Verwijder de lampen door ze iets in
te drukken, linksom te draaien en uit
de houder te trekken.
C. Buislampen
Verwijder de lampen door ze uit de
veercontacten los te maken.
D. Halogeenlampen
Verwijder de lamp door de borg-
veer los te haken.
Halogeenlampen be-
vatten gas onder druk.
Bij breuk kunnen er glas-
splinters wegschieten.
Halogeenlampen mag
u uitsluitend aanraken
op het metalen gedeel-
te. Als u de bol met uw vingers
aanraakt, zal de lichtopbrengst
van de lamp teruglopen en kan
ook de levensduur beperkt wor-
den. Als u de bol per ongeluk
toch hebt aangeraakt, moet u
hem schoonwrijven met een
doekje met alcohol en daarna
laten drogen.
131
NOODGEVALLEN
fig. 8
F0D0030b
GLOEILAMP
GROOTLICHT
DIMLICHT
PARKEERLICHTEN VOOR
RICHTINGAANWIJZERS VOOR
RICHTINGAANW. OP VOORSPATBORD
RICHTINGAANWIJZERS ACHTER
REMLICHTEN
DERDE REMLICHT
ACHTERUITRIJLICHTEN
MISTACHTERLICHT/ACHTERLICHTEN
PLAFONDVERLICHTING VOOR
PLAFONDVERLICHTING ACHTER
KENTEKENPLAATVERLICHTING
W
60/55
60/55
5
21
5
21
21
21
21
21
10
15
5
TYPE
H4
H4
R5W
P21W
W5W
PY21W
P21W
P21W
P21W
P21/4W
C10W
C15W
CW5
(fig. 8)
D
D
B
B
A
B
B
B
B
B
C
C
B
132
NOODGEVALLEN
GROOTLICHT
EN DIMLICHT
Halogeenlamp vervangen:
1) Draai de vier schroeven A-fig. 9
los en verwijder de grille.
2) Draai de twee bevestigings-
schroeven B-fig. 10 los, maak de
pen D-fig. 11 los uit de zitting C en
verwijder de koplampunit.
3) Haak de borgveren A-fig. 12 los
en verwijder het deksel B;
4) Maak stekker C of E-fig. 13 los.
5) Haak de twee borgveren D of F-
fig. 14 los en verwijder de lamp G of
H-fig. 14.
G - gloeilamp van dimlicht
H - gloeilamp van grootlicht.
fig. 12
F0D0096b
fig. 11
F0D0176b
fig. 10
F0D0175b
DEFECTE BUITEN-
VERLICHTING
Modificaties of repara-
ties aan de elektrische
installatie die niet cor-
rect worden uitgevoerd en
waarbij geen rekening wordt
gehouden met de technische
specificaties van het systeem,
kunnen storingen in de werking
en zelfs brand veroorzaken.
Zie voor het type lamp en het bij-
behorende vermogen de paragraaf
“Een gloeilamp vervangen” in dit
hoofdstuk.
fig. 9
F0D0000b
133
NOODGEVALLEN
3) Draai de lamphouder C-fig. 16
iets en trek hem uit de zitting.
4) Verwijder de gloeilamp E-fig. 17.
5) Plaats de nieuwe lamp en mon-
teer de lamphouder en het deksel B-
fig. 15.
6) Plaats de nieuwe lamp in de juis-
te positie.
7) Haak de borgveren weer vast,
sluit de stekker aan en monteer het
deksel B-fig. 12 met de betreffende
borgveren.
fig. 15
F0D0099b
fig. 16
F0D0100b
fig. 17
F0D0101b
PARKEERLICHTEN VOOR
Gloeilamp vervangen:
1) Verwijder de koplampunit zoals
hiervoor beschreven.
2) Haak de borgveren A-fig. 15 los
en verwijder het deksel B.
fig. 13
F0D0097b
fig. 14
F0D0098b
134
NOODGEVALLEN
MISTLAMPEN VOOR
Laat deze lampen door de Fiat-
dealer vervangen.
ACHTERLICHTUNIT
Gloeilampen vervangen:
1) Verwijder met een schroeven-
draaier de twee schroeven A-fig.
20.
2) Verwijder de achterlichtunit B
en trek de stekker C los.
3) Draai de 2 schroeven D-fig. 21
los en verwijder het lampenhuis:
E - 12V/21W-gloeilamp van mist-
achterlicht
fig. 20
F0D0073b
RICHTINGAANWIJZERS
VOOR
Halogeenlamp vervangen:
1) Verwijder de koplampunit zoals
hiervoor beschreven.
2) Haak de borgveren A-fig. 15 los
en verwijder het deksel B.
3) Trek de lamphouder D-fig. 16
uit de zitting.
4) Verwijder de lamp F-fig. 17
door hem iets in te drukken en links-
om te draaien.
5) Plaats de nieuwe lamp en mon-
teer de lamphouder en het deksel B-
fig. 15.
RICHTINGAANWIJZERS OP
VOORSPATBORD
Gloeilamp vervangen:
1) Duw de lichtunit in de aangege-
ven richting fig. 18.
2) Verwijder de lamphouder A-fig.
19 door hem iets te draaien en ver-
vang de lamp B.
fig. 18
F0D0137b
fig. 19
F0D0138b
135
NOODGEVALLEN
DERDE REMLICHT fig. 23
Gloeilamp (12V-21W) vervangen:
1) Draai de twee moeren A-fig. 24
in de auto naast de plafondverlichting
achter los.
2) Maak de stekker B-fig. 25 los.
3) Druk de twee borgveren C-fig.
26 in en trek de lamphouder uit de
zitting.
F - 12V/21W-gloeilamp van achter-
uitrijlicht
G - 12V/21W-gloeilamp van rich-
tingaanwijzer (oranje)
H - 12V-21/4W-duplogloeilamp
van remlicht en achterlicht
4) Verwijder de gloeilampen door
ze iets in te drukken en linksom te
draaien.
5) Vervang de lamp, monteer het
lampenhuis in de achterlichtunit,
maak de stekker C weer vast en
monteer het geheel door de schroe-
ven, zonder te forceren, goed vast te
draaien.
Voor pick-up en chassis/cabine-uit-
voeringen:
Draai de 4 schroeven H-fig. 22 los
en vervang de lampen:
I - 12V/21W-gloeilamp van achter-
uitrijlicht (rechterkant)
- 12V/21W-gloeilamp van mist-
achterlicht (linkerkant)
L - 12V/5W-gloeilampen (2) van
achterlicht
M - 12V/21W-gloeilamp van rem-
licht
N - 12V/21W-gloeilamp van rich-
tingaanwijzer.
fig. 21
F0D0072b
fig. 22
F0D0109b
fig. 23
F0D0156b
fig. 24
F0D0157b
136
NOODGEVALLEN
DEFECTE INTERIEUR-
VERLICHTING
Zie voor het type lamp en het bij-
behorende vermogen de paragraaf
“Een gloeilamp vervangen” in dit
hoofdstuk.
Modificaties of repara-
ties aan de elektrische
installatie die niet cor-
rect worden uitgevoerd en
waarbij geen rekening wordt
gehouden met de technische
specificaties van het systeem,
kunnen storingen in de werking
en zelfs brand veroorzaken.
4) Verwijder de lamp D door hem
iets in te drukken en linksom te
draaien.
5) Vervang de lamp, monteer de
lamphouder, maak de stekker B
weer vast en monteer het geheel
door de schroeven, zonder te force-
ren, goed vast te draaien.
KENTEKENPLAATVERLICH-
TING
Vervang de lamp D-fig. 28 op de
volgende wijze: steek een schroe-
vendraaier in zitting A-fig. 27 en
druk de lichtunit naar rechts.
Verwijder vervolgens de lamphouder
B-fig. 28 door op lip C te drukken;
het glasfittinglampje D heeft een
klemfitting.
fig. 25
F0D0158b
fig. 26
F0D0159b
fig. 27
F0D0110b
fig. 28
F0D0111b
137
NOODGEVALLEN
2) Til het deksel B-fig. 32 omhoog
en verwijder de defecte lamp.
Sluit vervolgens het deksel B en
plaats het lampenglas A. Dit geldt
ook voor de plafondverlichting in de
passagiersruimte (Panorama- en
Combi-uitvoering).
PLAFONDVERLICHTING
VOOR
Gloeilamp vervangen:
1) Verwijder met een schroeven-
draaier het geklemde lampenglas
A-fig. 29, zoals in het figuur is aan-
gegeven.
2) Til het deksel B-fig. 30 omhoog
en verwijder de defecte lamp C.
Sluit vervolgens het deksel B en
plaats het lampenglas A.
PLAFONDVERLICHTING
ACHTER
Gloeilamp vervangen:
1) Verwijder met een schroeven-
draaier het geklemde lampenglas
A-fig. 31, zoals in het figuur is aan-
gegeven.
fig. 29
F0D0116b
fig. 30
F0D0117b
fig. 31
F0D0118b
fig. 32
F0D0119b
138
NOODGEVALLEN
Controleer, voordat u
een zekering vervangt,
of de contactsleutel uit
het contactslot is genomen en
alle stroomgebruikers uit staan
en/of zijn uitgeschakeld.
Vervang een zekering
nooit door een zekering
met een grotere stroom-
sterkte (ampère): BRAND-
GEVAAR!
Als een hoofdzekering
(MAXI-FUSE) door-
brandt, voer dan geen
enkele reparatie uit maar
wendt u tot de Fiat-dealer.
EEN DOOR-
GEBRANDE
ZEKERING
ALGEMENE INFORMATIE
Het elektrische systeem wordt
door zekeringen beveiligd: de zeke-
ring brandt door bij een storing of bij
oneigenlijk gebruik van het systeem.
Als een elektrisch onderdeel niet
werkt, controleer dan eerst of de
zekering niet is doorgebrand. De
verbindingsstrip fig. 33 mag niet
onderbroken zijn. Is dit wel het
geval, dan moet u de zekering ver-
vangen door een exemplaar met
dezelfde stroomsterkte (ampère)
(zelfde kleur).
B - Zekering in goede staat.
C - Zekering met doorgebrande strip.
De zekeringen kunnen met behulp
van tangetje D in de zekeringenkast
worden uitgenomen.
fig. 33
F0D0029
Als de zekering
opnieuw doorbrandt,
dient u zich tot de Fiat-
dealer te wenden.
De componenten die door de zeke-
ringen worden beveiligd, staan in de
tabellen op de volgende pagina’s aan-
gegeven.
Vervang een defecte
zekering nooit door
ander materiaal. Gebruik
altijd een zekering met dezelf-
de kleur.
139
NOODGEVALLEN
PLAATS VAN
DE ZEKERINGEN
In de auto zijn vier zekeringenkast-
jes geplaatst, twee op de uiteinden
van het dashboard, een in de motor-
ruimte (naast het luchtfilter) en de
laatste op de pluspool van de accu
A-fig. 34.
Om het eerste zekeringenkastje
aan de linkerzijde van het dashboard
(bestuurderszijde; passagierszijde
voor uitvoeringen met rechts stuur)
te bereiken, moeten de twee
schroeven A-fig. 35 worden losge-
draaid.
Fig. 36 - zekeringenkastje aan lin-
kerzijde (bestuurderszijde; passa-
gierszijde voor uitvoeringen met
rechts stuur).
fig. 34
F0D0172b
F33
F32
F12
F13
F24
F55
F44
F52
F46
F51
F25
F35
F42
F50
F27
F26
F37
F39
F53
F62
F36
F43
F49
F31
D
fig. 36
F0D0141b
fig. 35
F0D0144b
140
NOODGEVALLEN
Om het tweede zekeringenkastje
aan de rechterzijde van het dash-
board (passagierszijde; bestuurders-
zijde voor uitvoeringen met rechts
stuur) te bereiken, moeten de twee
schroeven B-fig. 37 worden losge-
draaid.
Fig. 38 - zekeringenkastje aan rech-
terzijde (passagierszijde; bestuur-
derszijde voor uitvoeringen met
rechts stuur).
fig. 37
F0D0145b
F61
F56
F34
F47
F65
F64
F54
F41
F67
F68
F69
F80
F81
F59
F58
F63
F60
F38
F48
F82
F57
F10
F66
F45
fig. 38
F0D0142b
141
NOODGEVALLEN
Om het derde zekeringenkastje
fig. 41 in de motorruimte te berei-
ken, moet de beschermkap A-fig.
39 worden verwijderd en de beves-
tigingsschroef B-fig. 40 van het dek-
sel D worden losgedraaid.
Maak het deksel D los van het blok-
keerhendeltje C en verwijder het
deksel.
fig. 39
F0D0231b
fig. 40
F0D0232b
F24
F14
F10
F15
F19
F16
F09
F30
F23
F18
F21
F17
F11
F22
F20
F03
F08
F04
F07
F06
F05
F02
F01
fig. 41
F0D0233b
142
NOODGEVALLEN
Systeem/Component
Zekeringenkastje op accu
Extra stekker
Dynamo
Dynamo (2.0 - 2.0 JTD met verwarming)
Dynamo (2.8 JTD met verwarming - 2.0 JTD met airconditioning)
Beveiliging zekeringenkastje in motorruimte
Beveiliging zekeringenkastje aan rechterzijde dashboard
Zekeringenkastje (optional) (onder het dashboard aan passagiers-
zijde voor links stuur, aan bestuurderszijde voor rechts stuur)
Webasto-groep
Extra airconditioning
Tachograaf
Telefoon
Alarm
Afstandsbediening
ABI voor elektrische ruitbediening rechts
ABI voor portiervergrendeling
Blinker alarm
Zwaailichten (Ambulance-uitvoering)
Webasto-timer
ABI elektrische ruitbediening links
Voeding koel/warmhoudvak
Aanjager extra verwarming
Achterruitverwarming links
Verwarming buitenspiegels
Achterruitverwarming rechts
Verwarming bestuurdersstoel
Nr. v.d. zekering
F73
F72
F72
F72
F70
F71
F61
F56
F34
F34
F34
F34
F48
F38
F60
F63
F58
F47
F59
F57
F54
F41
F40
F 45
Ampère
70
125
70
100
150
80
20
30
10
10
10
10
20
20
10
30
5
20
15
15
15
10
15
15
Plaats
Fig. 34
Fig. 34
Fig. 34
Fig. 34
Fig. 34
Fig. 34
Fig. 38
Fig. 38
Fig. 38
Fig. 38
Fig. 38
Fig. 38
Fig. 38
Fig. 38
Fig. 38
Fig. 38
Fig. 38
Fig. 38
Fig. 38
Fig. 38
Fig. 38
Fig. 38
Fig. 38
Fig. 38
143
NOODGEVALLEN
Systeem/Component
Stekkerdoos achter
Sirene (Ambulance-uitvoering)
Ventilator (Minibus-uitvoering)
Stekker voor specifieke uitvoeringen
Hoofdzekeringenkastje onder het dashboard aan bestuurderszijde
voor links stuur, aan passagierszijde voor rechts stuur)
Ruitensproeierpomp
Asbak
Aanjager
Richtingaanwijzers
Waarschuwingsknipperlichten
Instrumentenpaneel
Interieurverlichting
Diagnosestekker EOBD
Mistachterlicht
Radio
Stekkerdoos voor
Koplampsproeierpomp
Parkeerlicht rechtsvoor
Achterlicht rechts
Parkeerlicht linksvoor
Achterlicht links
Kentekenplaatverlichting
Waarschuwingslampje buitenverlichting
Verlichting bedieningsorganen
PCA (Ambulance - Minibus)
Radio
ABI
Ruitbediening op portieren
Plaats
Fig. 38
Fig. 38
Fig. 38
Fig. 38
Fig. 36
Fig. 36
Fig. 36
Fig. 36
Fig. 36
Fig. 36
Fig. 36
Fig. 36
Fig. 36
Fig. 36
Fig. 36
Fig. 36
Fig. 36
Fig. 36
Fig. 36
Fig. 36
Fig. 36
Fig. 36
Fig. 36
Fig. 36
Fig. 36
Fig. 36
Fig. 36
Ampère
20
20
20
10
15
15
30
10
10
10
10
10
7,5
15
20
15
5
5
5
5
5
5
5
10
7,5
7,5
7,5
Nr. v.d. zekering
F64
F64
F64
F65
F43
F44
F55
F53
F53
F53
F39
F39
F33
F32
F52
F49
F12
F12
F13
F13
F24
F24
F24
F51
F25
F35
F 35
144
NOODGEVALLEN
Systeem/Component
ABS-regeleenheid
Regeleenheid airbag
Elektrisch bedienbare spiegels
Cruise-control
Telefoon
Tachograaf
Afstandsbediening
Alarm
Remlichten
Instrumentenpaneel
PCC
Start-/contactslot
Aanjager (met Webasto-systeem)
Regeleenheid Webasto
Aanjager (met airconditioning)
Regeleenheid in motorruimte
Weerstand lage snelheid elektroventilateur (2.0 met airconditioning)
Regeleenheid motor (2.0 met airconditioning)
Elektroventilateur van motorkoelsysteem (2.0 met airconditioning)
Regeleenheid motor (2.0 met airconditioning)
Elektroventilateur van motorkoelsysteem (2.0 met airconditioning)
Regeleenheid motor (2.0 met airconditioning)
Beveiliging regeleenheid CFB
Primaire componenten inspuiting
Primaire componenten inspuiting
Secondaire componenten inspuiting
Claxon
Bediening stuurkolomschakelaars
Nr. v.d. zekering
F42
F50
F27
F27
F27
F27
F27
F27
F26
F37
F37
F31
F55
F55
F55
F06
F06
F06
F06
F07
F07
F01
F17
F22
F11
F10
F10
Ampère
7,5
7,5
7,5
7,5
7,5
7,5
7,5
7,5
7,5
10
10
10
30
30
30
40
40
40
40
40
40
60
5
20
10
15
15
Plaats
Fig. 36
Fig. 36
Fig. 36
Fig. 36
Fig. 36
Fig. 36
Fig. 36
Fig. 36
Fig. 36
Fig. 36
Fig. 36
Fig. 36
Fig. 36
Fig. 36
Fig. 36
Fig. 41
Fig. 41
Fig. 41
Fig. 41
Fig. 41
Fig. 41
Fig. 41
Fig. 41
Fig. 41
Fig. 41
Fig. 41
Fig. 41
145
NOODGEVALLEN
Systeem/Component
Mistlampen voor
Motor van de ruitenwissers
Elektroventilateur van motorkoelsysteem 2e snelheid
Regeleenheid ventilateur 2e snelheid
Relais 2e snelheid elektroventilateur (airconditioning)
Elektroventilateur van motorkoelsysteem 1e snelheid
Regeleenheid ventilateur 1e snelheid
Aanjager (airconditioning)
ABS-regeleenheid
Start-/contactslot
Regeleenheid voorgloei-installatie
Dimlicht rechts
Dimlicht links
Elektronische inspuiting
Fiat code
Regeleenheid automatische versnellingsbak
Fiat code
Compressor
Regeleenheid motor
PTC
Regeleenheid motor
Brandstofpomp
Regeleenheid motor
Regeleenheid automatische versnellingsbak
Grootlicht
Ruitensproeierpomp
Nr. v.d. zekering
F09
F08
F07
F07
F07
F06
F06
F05
F04
F03
F02
F14
F15
F16
F16
F24
F18
F19
F18
F20
F11
F21
F17
F23
F30
F08
Ampère
15
30
40/60
40/60
40/60
40
40
30
50
30
50
10
10
7,5
7,5
15
7,5
7,5
7,5
30
10
15
5
10
15
30
Plaats
Fig. 41
Fig. 41
Fig. 41
Fig. 41
Fig. 41
Fig. 41
Fig. 41
Fig. 41
Fig. 41
Fig. 41
Fig. 41
Fig. 41
Fig. 41
Fig. 41
Fig. 41
Fig. 41
Fig. 41
Fig. 41
Fig. 41
Fig. 41
Fig. 41
Fig. 41
Fig. 41
Fig. 41
Fig. 41
Fig. 41
146
NOODGEVALLEN
EEN LEGE ACCU
BELANGRIJK De beschrijving
van de procedure voor het opladen
van de accu dient slechts ter infor-
matie. Wendt u tot een Fiat-dealer
om deze werkzaamheden uit te laten
voeren.
ACCU OPLADEN
We raden u aan de accu langzaam
en met een lage stroomsterkte
(ampère) gedurende ca. 24 uur op te
laden. Als u de accu langer oplaadt,
kan de accu worden beschadigd.
Ga als volgt te werk:
1) Maak de accuklemmen los van
de accupolen.
BELANGRIJK Als de auto is uit-
gerust met een diefstalalarm, schakel
het alarm dan uit met de afstandsbe-
diening (zie “Diefstalalarm” in het
hoofdstuk “Wegwijs in uw auto”).
STARTEN MET EEN
HULPACCU
Zie “Starten met een hulpaccu” in
dit hoofdstuk.
De vloeistof in de accu
is giftig en corrosief.
Vermijd het contact met
de huid of de ogen. Het opladen
van de accu moet worden uitge-
voerd in een goed geventileerde
ruimte, ver verwijderd van open
vuur en vonkvormende appara-
ten: brand- en ontploffingsge-
vaar.
Probeer nooit een
bevroren accu op te
laden: Als de accu bevro-
ren is geweest, moet worden
gecontroleerd of de cellen niet
beschadigd zijn (risico op kort-
sluiting) en of de bak geen
scheuren vertoont, waardoor
de giftige en corrosieve vloei-
stof kan weglekken.
2) Sluit de klemmen van de accula-
der aan op de accupolen.
3) Schakel de acculader in.
4) Aan het einde van het opladen:
schakel eerst de acculader uit en
koppel dan de accu los.
5) Sluit de accuklemmen weer aan
op de accupolen. Let daarbij op de
polariteit.
147
NOODGEVALLEN
OPKRIKKEN
VAN DE AUTO
MET DE BOORDKRIK
Zie de paragraaf “Een lekke band”
in dit hoofdstuk.
Het is nodig te weten dat:
de krik geen afstelwerkzaam-
heden mag vereisen;
de krik bij beschadiging vervangen
moet worden door een krik van het-
zelfde type;
buiten het verlengstuk en de
ratelsleutel die staan afgebeeld in de
paragraaf “Een lekke band”, geen
enkel ander gereedschap op de krik
gemonteerd mag worden.
Als de krik niet juist
geplaatst wordt, kan de
opgekrikte auto van de
krik vallen.
Op een sticker op de
krik is het maximum
hefvermogen aangege-
ven; de krik mag nooit voor een
zwaardere last worden
gebruikt.
Als de auto een aan-
hanger trekt, ontkoppel
dan eerst de aanhanger
en krik dan de auto op.
Start de motor niet als
de auto is opgekrikt.
De krik dient uitslui-
tend voor het verwisse-
len van een wiel van de
auto waarbij de krik geleverd is.
Gebruik de krik niet voor het
opkrikken van andere auto’s. En
beslist nooit voor het uitvoeren
van werkzaamheden onder de
auto.
fig. 41
F0D0200b
148
NOODGEVALLEN
MET DE GARAGEKRIK
De onbeladen auto kan met de
garagekrik vanaf de zijkant worden
opgekrikt door de krik op de in fig.
41 aangegeven punten te plaatsen.
MET EEN HEFBRUG
De auto moet zo opgekrikt worden
dat de uiteinden van de hefarmen
zich op de in fig. 41 aangegeven pun-
ten bevinden.
SLEPEN VAN
DE AUTO
De auto is voorzien van twee sleep-
ogen om een sleepkabel aan te
bevestigen fig. 42.
A - sleepoog voor
B - sleepoog achter (om een ande-
re auto te slepen).
Houdt u bij het slepen
van een auto aan de wet-
telijke voorschriften. Dit
geldt zowel voor het slepen zelf
als voor het gedrag naar andere
weggebruikers.
Draai voor het slepen
de sleutel in stand MAR
en vervolgens in stand
STOP zonder de contactsleutel
uit het slot te verwijderen. Als
de contactsleutel uit het con-
tactslot wordt genomen, scha-
kelt automatisch het stuurslot
in waardoor het onmogelijk
wordt de auto te besturen.
Houd er bij het slepen
rekening mee dat de
rem- en stuurbekrachti-
ging niet werken, waardoor
meer kracht nodig is voor de
bediening van het rempedaal en
het stuur. Gebruik voor het sle-
pen geen elastische kabels en
rijd zo gelijkmatig mogelijk.
Controleer tijdens het slepen of
de sleepkabel geen carrosserie-
delen kan beschadigen.
fig. 42
F0D0177b
149
NOODGEVALLEN
BIJ EEN ONGEVAL
Het is belangrijk altijd rustig te
blijven.
Als u niet direct bij het ongeval
betrokken bent, stopt u dan op een
afstand van ten minste een tiental
meters van het ongeluk.
– Stop bij ongevallen op de snelweg
zo mogelijk in de berm en laat de
vluchtstrook vrij.
Zet de motor uit en schakel de
waarschuwingsknipperlichten in.
Verlicht als het donker is met de
koplampen de plaats van het ongeval.
Wees voorzichtig, voorkom het
risico van een aanrijding.
– Geef het ongeval aan door de
gevarendriehoek goed zichtbaar en
op de wettelijk voorgeschreven
afstand te plaatsen.
Probeer bij geblokkeerde portie-
ren de auto niet te verlaten door de
gelaagde voorruit in te slaan. De zij-
ruiten en de achterruit kunnen mak-
kelijker worden ingeslagen.
AUTO’S MET AUTOMA-
TISCHE VERSNELLINGSBAK
Als de auto gesleept moet worden
en er is geen storing in de automati-
sche versnellingsbak:
zet de hendel in stand N;
rijd niet harder dan 30 km/h;
sleep niet langer dan 20 km.
Als de te slepen afstand langer is
dan 20 km of als de versnellingsbak
defect is, dan moet de auto met de
voorwielen van de grond worden
gesleept.
Waarschuw de hulpinstanties en
geef zo duidelijk mogelijke informa-
tie. Gebruik op de snelweg de daar-
voor bestemde praatpalen.
Bij kettingbotsingen is het risico
om bij volgende botsingen betrokken
te raken, vooral bij weinig zicht,
groot. Verlaat onmiddellijk de auto
en zoek bescherming achter de vang-
rail.
Neem bij de betrokken auto’s de
contactsleutel uit.
Als u brandstof of andere chemi-
sche producten ruikt, rook dan niet
en doof sigaretten.
Gebruik voor het blussen van
branden, zelfs als deze klein zijn, de
brandblusser, een wollen deken,
zand of grond. Gebruik nooit water.
150
NOODGEVALLEN
VERBANDTROMMEL
De verbandtrommel moet ten min-
ste bevatten fig. 43
– steriele gaasdeppers, om de
wond te bedekken en schoon te
maken;
verschillende soorten verband;
– pleisters van verschillende afme-
tingen;
hechtpleister;
een pak hydrofiele watten;
jodium;
een pak zakdoekjes;
een schaar met afgeronde punten;
een pincet;
twee bloedstelpende zwachtels.
Wij raden u aan om naast de ver-
bandtrommel ook een brandblusser
en een deken aan boord te hebben.
Zowel de verbandtrommel als de
brandblusser zijn opgenomen in het
Fiat Lineaccessori-programma.
fig. 43
F0D0028b
ALS ER GEWONDEN ZIJN
– Blijf altijd bij de gewonde. Ook de
personen die niet direct bij het onge-
val betrokken zijn, zijn verplicht hulp
te bieden.
Blijf niet om de gewonde heen
staan.
Stel de gewonde gerust over het
tijdig komen van de hulp. Blijf bij de
gewonde om eventuele paniekaan-
vallen te vermijden.
Maak of snijd de veiligheidsgordel,
die de gewonde op zijn plaats houdt,
los.
Geef niets te drinken aan de
gewonde.
De gewonde mag nooit worden
verplaatst behalve in de gevallen die
bij het volgende punt worden behan-
deld.
Haal de gewonde uitsluitend uit
de auto bij gevaar voor brand, ver-
drinking of naar beneden storten. Als
u een gewonde uit de auto haalt:
trek niet aan de ledematen, buig
nooit het hoofd en houd, voor zover
mogelijk, het lichaam in horizontale
positie.
151
ONDERHOUD VAN DE AUTO
OO
OO
NN
NN
DD
DD
EE
EE
RR
RR
HH
HH
OO
OO
UU
UU
DD
DD
VV
VV
AA
AA
NN
NN
DD
DD
EE
EE
AA
AA
UU
UU
TT
TT
OO
OO
GEPROGRAMMEERD
ONDERHOUD
Doelmatig onderhoud is een beslis-
sende factor voor een lange levens-
duur, de beste prestaties en een zo
zuinig mogelijk gebruik van de auto.
Om dit te realiseren heeft Fiat een
reeks controlebeurten en onder-
houdswerkzaamheden samengesteld
die iedere 30.000 km moeten wor-
den uitgevoerd.
Onthoud echter dat het
“Geprogrammeerd Onderhoud”
niet volledig toereikend is om de
auto in optimale staat te houden:
zowel in de beginperiode voor de
servicebeurt bij 30.000 kilometer als
daarna, tussen twee servicebeurten
in, moet er regelmatig wat aandacht
aan de auto worden geschonken.
Controleer bijvoorbeeld regelmatig
de bandenspanning en de vloeistofni-
veaus en vul deze laatste zonodig bij.
Eventuele reparaties die nodig blij-
ken tijdens het uitvoeren van de
diverse inspecties en controles van
het geprogrammeerd onderhoud
worden uitsluitend na toestemming
van de klant uitgevoerd.
BELANGRIJK Het is raadzaam
eventuele kleine defecten onmiddel-
lijk door de Fiat-dealer te laten ver-
helpen en daarmee niet te wachten
tot de volgende servicebeurt.
Als de auto vaak wordt
gebruikt voor het slepen
van aanhangers, moeten
er kortere intervallen worden
aangehouden voor de werk-
zaamheden van het geprogram-
meerd onderhoud.
BELANGRIJK De servicebeurten
van het geprogrammeerd onderhoud
zijn door de fabrikant voorgeschre-
ven. Het niet uitvoeren van deze ser-
vicebeurten kan het vervallen van de
garantie tot gevolg hebben.
De werkzaamheden van het gepro-
grammeerd onderhoud kunnen door
alle Fiat-dealers tegen vaste tarieftij-
den worden uitgevoerd.
152
ONDERHOUD VAN DE AUTO
ONDERHOUDSSCHEMA
x 1000 km
Banden op conditie en slijtage controleren en bandenspanning eventueel afstellen
Werking verlichting (koplampen, richtingaanwijzers, waarschuwingsknipperlichten,
laadruimte, cabine, waarschuwings-/controlelampjes, enz.) controleren
Stand wisserbladen controleren en wisserbladen op slijtage controleren
Remblokken voor (schijfremmen) en achter (indien aanwezig) op conditie en slijtage controleren
Remvoeringen achter (trommelremmen) (indien aanwezig) op conditie en slijtage controleren
Visueel de conditie controleren van:
buitenzijde carrosserie en bodemplaatbescherming
uitlaat, brandstof- en remleidingen
rubber delen (stofkappen, hoezen, enz.)
rubber slangen van rem- en brandstofsysteem
Conditie en spanning van diverse aandrijfriemen controleren en eventueel afstellen
(behalve uitvoeringen met automatische riemspanners)
Slag of hoogte van koppelingspedaal controleren/afstellen
Handrem controleren/afstellen
Klepspeling controleren en eventueel afstellen
Uitlaatgasemissie/-rook controleren
30 60 90 120 150 180
●●●●●●
●●●●●●
●●●●●●
●●●●●●
●●●
●●●●●●
●●
●●●●●●
●●●●●●
●●●●●●
153
ONDERHOUD VAN DE AUTO
x 1000 km
Brandstoffilter vervangen (dieselmotor)
Luchtfilter vervangen (dieselmotor)
Luchtfilter vervangen (benzinemotor)
Bougies vervangen (benzinemotor)
Vloeistofniveaus bijvullen (motorkoelsysteem,
remsysteem, stuurbekrachtiging, ruitensproeiers, accu, enz.)
Conditie van getande distributieriem controleren (***)
Getande distributieriem en overige
aandrijfriemen vervangen (of iedere 48 maanden) (*)
Inspuiting/ontsteking controleren (m.b.v. diagnosestekker)
Niveau van versnellingsbak-/differentieelolie controleren
Olie versnellingsbak-haakse tussenreductie-achterdifferentieel verversen (uitvoering 4x4)
Motorolie verversen (**)
Motoroliefilter vervangen (**)
Remvloeistof vervangen (of elke 24 maanden)
Pollenfilter vervangen (of iedere 12 maanden)
(*) Bij de 2.3 JTD-uitvoeringen moet de getande distributieriem iedere 240.000 km worden vervangen.
(**) Bij de 2.0 JTD-uitvoeringen moeten het motoroliefilter en de motorolie iedere 20.000 km worden vervangen.
Bij de 2.3 JTD-uitvoeringen moet het motoroliefilter en de motorolie iedere 40.000 km worden vervangen.
(***) Bij de 2.3 JTD-uitvoeringen iedere 120.000 km.
30 60 90 120 150 180
●●●●●●
●●●●●●
●●●
●●●
●●●●●●
●●
●●●●●●
●●●
●●●●●●
●●●●●●
●●●●●●
●●●
●●●●●●
154
ONDERHOUD VAN DE AUTO
AANVULLENDE
WERKZAAMHEDEN
Iedere 1.000 km of voor een
lange reis controleren en eventueel
bijvullen:
niveau van de motorkoelvloeistof
niveau van de remvloeistof
niveau van de olie van de stuur-
bekrachtiging
niveau van het elektrolyt in de accu
niveau van de ruitensproeier-
vloeistof
conditie en spanning van de banden.
Iedere 1.000 km of voor een
lange reis controleren en eventueel
bijvullen:
niveau van de motorolie
Iedere 10.000 km of als het
waarschuwingslampje c brandt
(alleen dieselmotoren):
– condens uit brandstoffilter aftap-
pen.
Gebruik bij voorkeur producten
van de FL Group die speciaal zijn
afgestemd op de Fiat-modellen (zie
“Vullingstabel” in het hoofdstuk
“Technische gegevens”).
BELANGRIJK - Motorolie
Vervang de motorolie vaker dan in
het onderhoudsschema staat aange-
geven als de auto overwegend onder
zware bedrijfsomstandigheden rijdt,
zoals:
trekken van aanhangers of caravans
rijden op stoffige wegen
veel korte ritten (minder dan 7-8
km) en bij buitentemperaturen onder
nul
veel langdurig stationair draaien-
de motor of lange ritten bij lage
snelheden (bijv. bij huis-aan-huis
bezorging ).
BELANGRIJK - Luchtfilter
Als de auto op stoffige wegen rijdt,
moet het luchtfilter vaker worden
vervangen.
Raadpleeg bij twijfel over de ver-
vangingsinterval van motorolie en
luchtfilter in relatie tot het gebruik
van de auto de Fiat-dealer.
BELANGRIJK - Pollenfilter
Als de auto veel over stoffige
wegen rijdt of bij geconcentreerde
luchtvervuiling, moet het pollenfilter
vaker worden vervangen; dit is voor-
al raadzaam als een beperking in de
capaciteit van de ventilatie wordt
geconstateerd.
155
ONDERHOUD VAN DE AUTO
BELANGRIJK - Dieselfilter
Door het gebruik van dieselbrand-
stof van mindere kwaliteit kan het
noodzakelijk zijn het brandstoffilter
vaker te vervangen dan in het gepro-
grammeerd onderhoudsschema is
aangegeven. Een hortende motor
kan een indicatie zijn dat het filter
vervangen moet worden.
BELANGRIJK - Accu
Wij raden u aan de acculading voor
het begin van de winter te controle-
ren, om de mogelijkheid van bevrie-
zing van het elektrolyt te voorko-
men.
Voer deze controle vaker uit als de
auto overwegend voor korte trajec-
ten wordt gebruikt, of als er acces-
soires zijn gemonteerd die perma-
nent, ook bij uitgeschakeld contact,
stroom verbruiken. Dit geldt in het
bijzonder voor achteraf aangebrach-
te accessoires.
Controleer de acculading (elektro-
lyt) vaker dan is voorgeschreven in
het “Geprogrammeerd Onderhouds-
schema” in dit hoofdstuk, als de auto
wordt gebruikt in warme klimaten of
onder zeer zware bedrijfsomstandig-
heden.
Vertrouw het onder-
houd in principe toe aan
de Fiat-dealer. Als u
toch zelf onderhoud of kleine
reparaties verricht, controleer
dan of u over het juiste speciale
gereedschap en de noodzakelij-
ke originele Fiat-onderdelen en
de voorgeschreven bedrijfs-
vloeistoffen beschikt.
NIVEAUS
CONTROLEREN
Rook nooit tijdens
werkzaamheden in de
motorruimte: er kunnen
licht ontvlambare gassen aan-
wezig zijn; brandgevaar.
Pas op als u sjaals, das-
sen of loszittende kle-
dingstukken draagt:
deze kunnen door de bewegen-
de onderdelen worden gegre-
pen.
Let op. Tijdens het bij-
vullen mogen de vloei-
stoffen met verschillen-
de specificaties niet gemengd
worden: als de specificaties van
de vloeistoffen verschillen, kan
de auto ernstig beschadigd wor-
den.
156
ONDERHOUD VAN DE AUTO
1. Motorolie - 2. Accu - 3.
Remvloeistof - 4. Ruitensproeier-
vloeistof - 5. Koelvloeistof - 6. Olie
van de stuurbekrachtiging.
F0D0103b
fig. 2 - Uitvoering 2.0 JTD
1. Motorolie - 2. Accu - 3.
Remvloeistof - 4. Ruitensproeier-
vloeistof - 5. Koelvloeistof -
6. Olie van de stuurbekrachtiging.
F0D0102b
fig. 1 - Uitvoering met benzinemotor
157
ONDERHOUD VAN DE AUTO
1. Motorolie - 2. Accu - 3.
Remvloeistof - 4. Ruitensproeier-
vloeistof - 5. Koelvloeistof - 6. Olie
van de stuurbekrachtiging.
1. Motorolie - 2. Accu - 3.
Remvloeistof - 4. Ruitensproeier-
vloeistof - 5. Koelvloeistof -
6. Olie van de stuurbekrachtiging.
F0D0210b
fig. 3 - Uitvoering 2.3 JTD
F0D0182b
fig. 4 - Uitvoering 2.8 JTD
158
ONDERHOUD VAN DE AUTO
MOTOROLIE
Fig. 5: uitvoering 2.0
Fig. 6: uitvoering 2.0 JTD
Fig. 7: uitvoering 2.3 JTD
Fig. 8: uitvoering 2.8 JTD
Controleer het olieniveau als de
auto op een vlakke ondergrond staat
en de motor nog warm is (ongeveer
10 minuten nadat de motor is uitge-
zet). Het oliepeil moet altijd tussen
het MIN- en MAX-merkteken op
de oliepeilstok staan.
Het verschil tussen het MIN- en
MAX-merkteken komt overeen
met ongeveer 2 liter olie.
Wees voorzichtig als u
werkzaamheden in de
motorruimte moet ver-
richten en de motor nog warm
is, om brandwonden te voorko-
men. Onthoud dat bij een
warme motor de elektroventi-
lateur onverwacht kan inscha-
kelen: kans op verwonding.
Als het olieniveau dicht bij of onder
het MIN-merkteken staat, moet via
de olievulopening motorolie tot aan
het MAX-merkteken worden bijge-
vuld.
Het olieniveau mag nooit het
MAX-merkteken overschrijden.
fig. 5
F0D0063b
fig. 6
F0D0064b
fig. 7
F0D0211b
fig. 8
F0D0183b
159
ONDERHOUD VAN DE AUTO
BELANGRIJK Na het bijvullen of
het verversen van de olie, moet u de
motor enige seconden laten draaien,
vervolgens de motor uitzetten en na
enige minuten het olieniveau contro-
leren.
MOTOROLIEVERBRUIK
De motor van een nieuwe auto
moet nog worden ingereden. Dit
betekent dat het motorolieverbruik
pas na de eerste 5.000 ÷ 6.000 km
stabiliseert.
BELANGRIJK Het motoroliever-
bruik hangt af van de rijstijl en de
gebruiksomstandigheden van de
auto.
Iedere 3.000 km of voor een lange
reis controleren en eventueel bijvul-
len: motoroliepeil.
KOELVLOEISTOF VAN HET
MOTORKOELSYSTEEM
Het niveau van de koelvloeistof
moet gecontroleerd worden bij een
koude motor en moet tussen het
MIN- en MAX-merkteken op het
expansiereservoir staan.
Een te laag niveau bijvullen door
langzaam via de vulopening A-fig. 9
van het expansiereservoir een meng-
sel van 50% gedestilleerd water en
50% PARAFLU
11
van de FL Group
te gieten, totdat het niveau dicht bij
het MAX-merkteken staat.
Een mengsel van PARAFLU
11
en
gedestilleerd water in een mengver-
houding van 50% beveiligt tot een
temperatuur van –35°C.
Vul nooit motorolie bij
met andere specificaties
dan de olie waarmee de
motor is gevuld.
Draai bij een warme
motor de dop van het
expansiereservoir nooit
los: gevaar voor verbranding.
Het koelsysteem staat
onder druk. Vervang de
dop zonodig alleen door
een exemplaar van hetzelfde
type, anders kan de werking van
het systeem in gevaar worden
gebracht.
Afgetapte motorolie en
gebruikte oliefilters be-
vatten stoffen die schade-
lijk zijn voor het milieu. Het is
raadzaam om het verversen van
de motorolie en het vervangen
van het oliefilter door de Fiat-
dealer te laten uitvoeren. De
dealer beschikt over de uitrus-
ting voor het op milieuvriende-
lijke wijze en conform de wette-
lijke bepalingen verwerken van
afgewerkte olie en oliefilters.
fig. 9
F0D0065b
160
ONDERHOUD VAN DE AUTO
RUITENSPROEIER
VLOEISTOF
Ruitensproeiervloeistof bijvullen:
trek de dop A-fig. 10 van het reser-
voir en giet langzaam een mengsel
van water en TUTELA PROFES-
SIONAL SC35 in het reservoir, in
de volgende mengverhouding:
– 30% TUTELA PROFESSION-
AL SC35 en 70% water in de
zomer.
– 50% TUTELA PROFESSION-
AL SC35 en 50% water in de win-
ter.
Bij temperaturen onder –20°C
TUTELA PROFESSIONAL SC35
onverdund gebruiken.
OLIE VAN DE
STUURBEKRACHTIGING
fig.11
De olie van de stuurbekrachtiging
moet bij een koude motor iets onder
het merkteken op het oliereservoir
staan.Bij zeer warme olie kan het
niveau boven het merkteken staan.
Zonodig kan het niveau worden bij-
gevuld met olie door dop A-fig. 11
van het reservoir te verwijderen.
Deze olie moet dezelfde specificaties
hebben als de reeds in het systeem
aanwezige olie.
Rijd nooit met een leeg
ruitensproeierreservoir:
de ruitensproeiers zijn
van fundamenteel belang voor
een optimaal zicht.
Enkele in de handel ver-
krijgbare ruitensproeier-
vloeistoffen zijn licht ont-
vlambaar. In de motorruimte
bevinden zich warme onderde-
len die bij contact de vloeistof
kunnen doen ontbranden.
Voorkom dat de olie
voor de stuurbekrachti-
ging in contact komt
met de warme delen van de
motor: de olie is licht ontvlam-
baar.
Het olieverbruik van de
stuurbekrachtiging is
zeer laag; als na het bij-
vullen de olie binnen korte tijd
weer moet worden bijgevuld,
moet het systeem door een
Fiat-dealer op eventuele lekka-
ge worden gecontroleerd.
fig. 10
F0D0068b
fig. 11
F0D0066b
161
ONDERHOUD VAN DE AUTO
REMVLOEISTOF fig.12
Controleer regelmatig of de rem-
vloeistofniveau nog op het maximale
niveau staat.
Voor het bijvullen mag uitsluitend
remvloeistof worden gebruikt die vol-
doet aan de “DOT 4”-specificaties.
Het verdient aanbeveling TUTELA
TOP 4 remvloeistof te gebruiken;
dezelfde remvloeistof, waarmee het
remsysteem door de fabriek is gevuld.
BELANGRIJK De remvloeistof is
hygroscopisch (trekt water aan).
Daarom verdient het aanbeveling, als
de auto overwegend wordt gebruikt in
gebieden met een hoge luchtvochtig-
heid, de vloeistof vaker te vervangen
dan in het onderhoudsschema staat
aangegeven.
LUCHTFILTER
VERVANGEN
Haak de veren A-fig. 13 los en ver-
wijder het deksel B.
Neem het te vervangen filter-
element C-fig. 14 uit.
Remvloeistof is giftig en
corrosief. Als per onge-
luk remvloeistof wordt
gemorst, moet de lak onmiddel-
lijk worden gewassen met water
en zeep en daarna met veel
water worden afgespoeld. Bij
inslikken dient onmiddellijk een
arts te worden geraadpleegd.
Het symbool π op het
reservoir geeft aan dat er
synthetische remvloeistof
en geen minerale vloeistof moet
worden gebruikt. Het gebruik van
minerale vloeistoffen moet abso-
luut worden vermeden, omdat de
rubbers in het remsysteem door
deze vloeistoffen kunnen worden
beschadigd.
Voorkom contact tus-
sen de zeer corrosieve
remvloeistof en de lak.
Als er per ongeluk vloeistof
wordt gemorst, moet de lak
onmiddellijk worden afgespoeld
met water.
fig. 12
F0D0067b
fig. 13
F0D0069b
fig. 14
F0D0070b
162
ONDERHOUD VAN DE AUTO
POLLENFILTER
Het vervangen van het filter is
opgenomen in het geprogrammeerd
onderhoudsschema.
Laat het filter vervangen door de
Fiat-dealer.
BELANGRIJK Als de auto veel
over stoffige wegen rijdt of bij gecon-
centreerde luchtvervuiling, moet het
pollenfilter vaker worden vervangen;
dit is vooral raadzaam als een beper-
king in de capaciteit van de ventilatie
wordt geconstateerd.
DIESELFILTER
CONDENS
AFTAPPEN
Water in het brandstof-
systeem kan het inspuit-
systeem ernstig bescha-
digen en de motor onregelma-
tig doen laten draaien. Als het
waarschuwingslampje c gaat
branden, dan moet u zich
onmiddellijk tot de Fiat-dealer
wenden om het systeem te
laten aftappen.
fig. 15
F0D0244b
ACCU
De accu is “onderhoudsarm” en
uitgerust met een optische meter A-
fig. 15 voor de controle van het
elektrolytniveau en de acculading.
Onder normale omstandigheden
hoeft het elektrolyt niet bijgevuld te
worden met gedestilleerd water.
Daarom moet de juiste werking
ervan regelmatig gecontroleerd wor-
den m.b.v. de optische meter op het
deksel van de accu. De meter moet
een donkere kleur hebben en een
groen middenstuk.
163
ONDERHOUD VAN DE AUTO
De vloeistof in de accu
is giftig en corrosief.
Voorkom contact met de
huid en de ogen. Het opladen
van de accu moet worden uitge-
voerd in een goed geventileerde
ruimte, ver verwijderd van open
vuur en vonkvormende appara-
ten: brand- en ontploffingsge-
vaar.
Als de meter daarentegen een hel-
dere lichte kleur heeft, of donker
gekleurd is zonder groen midden-
stuk, wendt u dan tot de Fiat-
dealer.
ACCU VERVANGEN
Als de accu vervangen wordt, moet
een originele accu met dezelfde spe-
cificaties worden geïnstalleerd. Als de
accu vervangen wordt door een accu
met andere specificaties, vervallen de
onderhoudsintervallen die in het
“Onderhoudsschema” in dit hoofd-
stuk staan aangegeven; voor het
onderhoud van de nieuwe accu dient
u zich strikt te houden aan de aanwij-
zingen van de fabrikant van de accu.
Accu’s bevatten zeer
schadelijke stoffen voor
het milieu. Het verdient
aanbeveling een defecte accu
door de Fiat-dealer te laten ver-
vangen. De dealer beschikt over
de uitrusting voor het op
milieuvriendelijke wijze en con-
form de wettelijke bepalingen
verwerken van defecte accu’s.
Onoordeelkundige mon-
tage van elektrische
apparatuur kan ernstige
schade toebrengen aan de auto.
Als u na aanschaf van uw auto
accessoires wilt monteren die
constante voeding nodig hebben
(diefstalalarm, autoradio, mo-
biele telefoon, enz.), raden wij u
aan contact op te nemen met de
Fiat-dealer. Deze kan u de meest
geschikte installaties aanraden
en controleren of het noodzake-
lijk is een accu met een grotere
capaciteit te monteren.
Als u de auto langere
tijd stalt in extreem
koude omstandigheden
moet, om bevriezing te voorko-
men, de accu worden verwij-
derd en op een verwarmde
plaats worden bewaard.
Bij werkzaamheden
aan de accu of in de
buurt van de accu, moet
u uw ogen altijd beschermen
met een speciale bril.
Als de accu werkt met
een zeer laag vloeistofni-
veau, ontstaat onherstel-
bare schade aan de accu.
Bovendien kan explosiegevaar
optreden.
164
ONDERHOUD VAN DE AUTO
ACCULADING
CONTROLEREN
De acculading kan kwalitatief
gecontroleerd worden door de
kleur van de optische meter te con-
troleren.
Zie de volgende tabel of de sticker
B-fig. 15 op de accu.
PRAKTISCHE TIPS OM DE
LEVENSDUUR VAN DE
ACCU TE VERLENGEN
Wanneer u de auto parkeert, con-
troleer dan of de portieren, zijdeu-
ren en achterdeuren/achterklep
goed gesloten zijn. De interieurver-
lichting moet gedoofd zijn.
Voorkom zoveel mogelijk het
gebruik van stroomverbruikers als
de motor uitstaat (autoradio, waar-
schuwingsknipperlichten, enz.).
BELANGRIJK Een accu die gedu-
rende langere tijd minder dan 50%
geladen is, raakt door sulfatering
beschadigd. Hierdoor loopt de capaci-
teit en het startvermogen terug. Ook
is de accu dan gevoeliger voor bevrie-
zing (bij temperaturen onder -10°C).
Als u de auto langere tijd niet
gebruikt, zie “Auto langere tijd stallen”
in het hoofdstuk “Correct gebruik van
de auto”.
Maak voordat werkzaamheden aan
de elektrische installatie van de auto
worden uitgevoerd eerst de minpool
van de accu los.
De klemmen moeten altijd goed
zijn gescheiden.
Als u na aanschaf van uw auto
accessoires wilt monteren die con-
stante voeding nodig hebben
(diefstalalarm, handsfree kit, naviga-
tiesysteem met anti-diefstalsatelliet-
bewaking, enz.), dient u contact op te
nemen met de Fiat-dealer. Deze
kan u de meest geschikte installaties
aanraden en controleren of de elek-
trische installatie van de auto geschikt
is voor het extra stroomverbruik of
dat het noodzakelijk is een accu met
een grotere capaciteit te monteren.
Deze stroomverbruikers blijven con-
tinu stroom verbruiken ook bij een
uitgenomen contactsleutel (gepar-
keerde auto, motor uitgezet), waar-
door de accu geleidelijk kan ontla-
den.
Helderwitte
kleur
Donkere kleur
zonder groen middenstuk
Donkere kleur
met groen middenstuk
Elektrolyt bijvullen
Acculading onvoldoende
Niveau elektrolyt
en acculading onvoldoende
Wendt u tot de
Fiat-dealer
Accu opladen
(wendt u tot de Fiat-dealer)
Geen enkele handeling
165
ONDERHOUD VAN DE AUTO
Als grote stroomverbruikers, zoals
verwarming van het babyflesje, stof-
zuiger, mobiele telefoon, koelbox,
enz. bij uitgezette motor van
voedingsspanning worden voorzien,
dan zal de accu sneller ontladen.
BELANGRIJK Als aan boord van
de auto extra systemen moeten wor-
den geïnstalleerd, moet goed op de
juiste aansluitingen worden gelet.
Niet correcte elektrische verbindin-
gen kunnen gevaarlijk zijn, vooral
voor de elementaire elektronische
systemen.
ELEKTRONISCHE
REGELEENHEDEN
Bij een normaal gebruik van de auto
zijn speciale voorzorgsmaatregelen
niet nodig.
Het is echter nodig de volgende
aanwijzingen nauwkeurig op te vol-
gen bij werkzaamheden aan de elek-
trische installatie of bij een nood-
start:
Koppel de accu nooit los van de
elektrische installatie bij een draaien-
de motor.
– Koppel de accuklemmen los alvo-
rens de accu met een acculader op
te laden.
Gebruik nooit een acculader voor
het starten van de motor, maar
gebruik een hulpaccu.
Let op een goede aansluiting tus-
sen de accu en de elektrische instal-
latie, zowel wat betreft de juiste aan-
sluitwijze als de juiste verbinding tus-
sen de polen en de kabeluiteinden.
Neem de stekkers van de regel-
eenheden nooit los en sluit ze nooit
aan als de contactsleutel in stand
MAR staat.
Controleer de polariteit niet
door middel van vonken.
Neem de stekkers van de regel-
eenheden los voor het uitvoeren van
laswerkzaamheden aan de carrosse-
rie. Verwijder de regeleenheden als
de temperatuur boven de 80°C stijgt
(bijzondere werkzaamheden aan de
carrosserie, enz.).
BELANGRIJK Een niet correcte
installatie van een radio en/of
diefstalalarm kan tot storingen in de
elektronische regeleenheden leiden.
Accu van
60 Ah
88 Ah
100 Ah
Maximum
stroomverbruik
bij stilstaande
motor
36 mA
52,8mA
60 mA
Modificaties of repara-
ties aan de elektrische
installatie die niet cor-
rect worden uitgevoerd en
waarbij geen rekening wordt
gehouden met de technische
specificaties van het systeem,
kunnen storingen in de werking
en zelfs brand veroorzaken.
Het totale energieverbruik van
deze accessoires (standaard en ach-
teraf gemonteerd accessoires) moet
minder zijn dan 0,6 mA x Ah (van de
accu), zoals in de volgende tabel
staat vermeld:
166
ONDERHOUD VAN DE AUTO
WIELEN
EN BANDEN
BANDENSPANNING
De spanning van de banden, inclu-
sief het reservewiel, moet regel-
matig, om de twee weken en voor
een lange rit, worden gecontroleerd.
De bandenspanning moet bij koude
banden worden gecontroleerd.
Tijdens het rijden neemt de ban-
denspanning toe (een natuurlijk ver-
schijnsel). Houd er daarom rekening
mee, dat bij een controle of oppom-
pen van warme banden de spanning
0,3 bar hoger moet zijn dan de voor-
geschreven waarde.
Zie voor de juiste waarde van de
bandenspanning de paragraaf
“Wielen” in het hoofdstuk
“Technische gegevens”.
Een onjuiste bandenspanning ver-
oorzaakt een onregelmatige slijtage
van de banden fig.16:
A - Juiste spanning: gelijkmatige slij-
tage van het loopvlak.
B - Te lage spanning: te grote slijta-
ge aan de zijkanten van het loopvlak.
C - Te hoge spanning: te grote slij-
tage in het midden van het loopvlak.
Banden moeten worden vervangen
als de profieldiepte van het loopvlak
minder is dan 1,6 mm. Houdt u ech-
ter altijd aan de bepalingen van het
land waarin u rijdt.
BELANGRIJK Voorkom bruusk
remmen, met spinnende wielen
optrekken, enz.
Vermijd ook harde contacten tus-
sen banden en stoepranden, kuilen,
en andere obstakels. Het langdurig
rijden op een slecht wegdek kan de
banden beschadigen.
Controleer de banden regelmatig
op scheuren in de wangen en bulten
of slijtplekken op het loopvlak. Als
dit het geval is, wendt u dan tot de
Fiat-dealer.
Bedenk dat ook de
wegligging afhankelijk is
van een juiste banden-
spanning.
Door een te lage ban-
denspanning wordt de
band te heet, waardoor
er onherstelbare inwendige
schade aan de band kan ont-
staan.
fig. 16
F0D0027b
167
ONDERHOUD VAN DE AUTO
Rijd nooit met een te zwaar bela-
den auto. Hierdoor kunnen de ban-
den en de velgen ernstig beschadigd
worden.
Stop zo snel mogelijk bij een lekke
band en verwissel het wiel om
beschadiging van de band, de velg, de
wielophanging en de stuurinrichting
te voorkomen.
Banden verouderen, ook als zij wei-
nig of nooit gebruikt zijn. Scheurtjes
in het loopvlak en op de wangen
geven aan dat de band verouderd is.
Banden die langer dan zes jaar onder
een auto gemonteerd zijn, moeten
dan ook door een specialist worden
gecontroleerd. Dit geldt in het bij-
zonder voor het reservewiel.
Monteer nooit gebruikte banden of
banden, waarvan de herkomst onbe-
kend is.
De Ducato is voorzien van tubeless
banden zonder binnenband. In dit
type band mag nooit een binnenband
worden gemonteerd.
Bij de montage van een nieuwe
band moet ook het ventiel ver-
nieuwd worden.
Om een gelijke slijtage van de ban-
den op de vooras en de achteras te
verkrijgen, is het raadzaam de ban-
den om de 10.000 - 15.000 km van as
te verwisselen. Hierbij moeten de
banden aan dezelfde zijde van de
auto gemonteerd blijven, zodat een
omkering van de draairichting wordt
voorkomen.
RUBBER SLANGEN
Houd voor de rubber slangen van
het rem- en brandstofsysteem zeer
nauwkeurig de voorschriften van het
geprogrammeerd onderhoudssche-
ma aan. Ozon, hoge temperaturen
en het gedurende langere tijd ont-
breken van vloeistof in een systeem
zorgen ervoor dat de slangen uit-
drogen en scheuren, waardoor het
betreffende systeem gaat lekken.
Daarom is zorgvuldige controle
noodzakelijk.
Verwissel de banden
niet kruiselings, waarbij
de banden van de rech-
terzijde aan de linkerzijde en
omgekeerd worden gemon-
teerd.
168
ONDERHOUD VAN DE AUTO
RUITENWISSERS
WISSERBLADEN
Maak de wisserbladen regelmatig
schoon met een schoonmaakmiddel;
wij raden TUTELA PROFES-
SIONAL SC35 aan.
Vervang de wisserbladen als het
rubber vervormd of versleten is. Het
verdient aanbeveling ten minste een
maal per jaar de wisserbladen te ver-
vangen.
Met enkele simpele voorzorgsmaat-
regelen is het mogelijk beschadigin-
gen van het rubber te voorkomen.
Wanneer de temperatuur onder
0°C is gedaald, moet gecontroleerd
worden of er geen ijs tussen wisser-
blad en ruit zit: Maak de wissers
zonodig vrij met een anti-vriesmid-
del.
Wisserbladen vervangen.
1) Til de wisserarm A-fig. 17 van
de voorruit en plaats het wisserblad
onder een hoek van 90° ten opzich-
te van de arm.
2) Druk op de lip B van de veer-
klem in het wisserblad en druk het
wisserblad naar beneden uit de arm
A.
3) Monteer het nieuwe blad, waar-
bij de lip in de zitting op de wisser-
arm moet vallen. Controleer of het
wisserblad geborgd is.
Rijden met versleten
ruitenwisserbladen is
gevaarlijk, omdat ze het
zicht onder extreme atmosferi-
sche omstandigheden aanzien-
lijk beperken.
fig. 17
F0D0123b
Verwijder eventueel opgehoopte
sneeuw van de ruit om de wisserbla-
den te beschermen en oververhitting
van de ruitenwissermotor te voor-
komen.
Schakel de ruitenwissers niet in
op een droge ruit.
169
ONDERHOUD VAN DE AUTO
RUITENSPROEIERS
Ruitensproeiers
Als de ruitensproeiers niet werken,
controleer dan eerst het niveau
in het ruitensproeiertankje: zie
“Niveaus controleren” in dit hoofd-
stuk. Controleer vervolgens of de
sproeiermonden fig. 18 niet ver-
stopt zijn. Deze kunnen zonodig met
een speld worden doorgeprikt. De
stralen van de ruitensproeiers kun-
nen worden afgesteld. Stel de sproei-
ermonden zodanig af dat de stralen
de ruit raken op het hoogste punt in
de slag van de ruitenwissers.
Koplampsproeiers
Als de koplampsproeiers niet wer-
ken, controleer dan eerst het niveau
in het ruitensproeiertankje. Con-
troleer vervolgens of de sproeier-
monden fig. 19 niet verstopt zijn.
Deze kunnen zonodig met een speld
worden doorgeprikt.
CARROSSERIE
BESCHERMING TEGEN
ATMOSFERISCHE
INVLOEDEN
De belangrijkste oorzaken van
roest zijn:
luchtverontreiniging;
zoutgehalte in de lucht en lucht-
vochtigheid (gebieden aan zee, warm
en vochtig klimaat);
omgevings/seizoensinvloeden.
Ook de invloed van schurende
elementen, zoals stoffige omgeving,
opwaaiend zand, modder en steen-
slag op de lak en de onderzijde moet
niet worden onderschat. Fiat heeft
voor de Ducato de beste technologi-
sche oplossingen toegepast om de
carrosserie efficiënt tegen roest te
beschermen.
De belangrijkste zijn:
De toepassing van aangepaste
spuittechnieken en lakproducten die
de auto de benodigde weerstand
fig. 19
F0D0122b
fig. 18
F0D0125b
170
ONDERHOUD VAN DE AUTO
tegen roest en schurende elementen
verlenen.
Het gebruik van verzinkte plaat-
delen met een hoge corrosiebesten-
digheid.
Het aanbrengen van een gespoten
beschermende waslaag op de onderzij-
de, in de wielkuipen, in de motorruim-
te en verschillende holle ruimtes, met
een hoog beschermend vermogen.
– Het aanbrengen van een bescher-
mende kunststof laag op kwetsbare
delen: onderzijde van de portieren,
binnenzijde van de spatborden,
naden, randen, enz.
– Toepassing van “open” holle ruim-
tes om condensvorming te voorko-
men en binnendringend water af te
voeren, waardoor roest van binnen-
uit wordt voorkomen.
CARROSSERIEGARANTIE
Bij de Ducato is de carrosserie
tegen doorroesten van alle originele
componenten van de carrosserie en
van alle dragende delen gegaran-
deerd. Voor de specifieke voorwaar-
den van deze garantie wordt verwe-
zen naar het boekje “SERVICE - EN
GARANTIEHANDLEIDING”.
TIPS VOOR HET BEHOUD
VAN DE CARROSSERIE
Lak
De lak heeft behalve een estheti-
sche functie ook een beschermende
functie.
Daarom moeten beschadigingen
van de laklaag, zoals krassen, onmid-
dellijk worden bijgewerkt om roest-
vorming te voorkomen.Het bijwer-
ken dient met de originele lak te
worden uitgevoerd (zie het hoofd-
stuk “Technische gegevens”).
Het normale onderhoud van de
auto beperkt zich tot wassen, waar-
bij de frequentie afhankelijk is van
het gebruik van de auto en van de
omgeving.
Het is beter de auto vaker te was-
sen bij:
sterke luchtverontreiniging;
het rijden over wegen met strooi-
zout;
het parkeren onder bomen waar
harsdruppels vanaf kunnen vallen.
De juiste wasmethode:
1) Spoel de auto eerst met een
waterstraal onder lage druk af.
2) Was de auto met een zachte
spons met een oplossing van neutra-
le zeep; spoel daarbij de spons regel-
matig uit.
3) Spoel de auto af met schoon
water en droog de auto met warme
lucht of een schone, zachte zeem.
De minder zichtbare delen zoals de
randen van de portieren, schuifdeu-
ren, achterdeuren/achterklep, motor-
kap en de koplampranden moeten
niet vergeten worden, omdat daar
water kan blijven staan. Het verdient
aanbeveling de auto na het wassen
niet onmiddellijk binnen te zetten,
maar de auto nog even buiten te
laten staan, zodat waterresten buiten
kunnen verdampen.
171
ONDERHOUD VAN DE AUTO
Was de auto nooit in de zon of als
de motorkap nog warm is: omdat
dan de glans van de lak kan afnemen.
De kunststof carrosseriedelen kun-
nen op dezelfde wijze worden
gewassen als de gespoten carrosse-
riedelen.
Parkeer de auto niet onder bomen,
aangezien harsdruppels bij langere
inwerking de lak kunnen beschadi-
gen, waardoor de kans op roest-
vorming wordt vergroot.
BELANGRIJK Vogeluitwerpselen
dienen zo snel en zo goed mogelijk
van de lak verwijderd te worden,
omdat door de agressieve bestand-
delen de lak kan beschadigen.
Voor het behoud van de auto ver-
dient het aanbeveling de auto regel-
matig in de was te zetten. Als de lak-
laag door de aanhechting van smog
dof is geworden, kan de lak met een
speciale polish worden behandeld,
die niet alleen een beschermende
laag aanbrengt maar de lak ook
polijst.
Ruiten
Gebruik voor het schoonmaken
van de ruiten een daarvoor geschikt
schoonmaakmiddel. Gebruik een
schone, zachte doek om krassen en
beschadigingen te voorkomen.
BELANGRIJK Let er bij het
schoonmaken van de binnenzijde van
de ruiten van de achterdeuren
(indien aanwezig) op dat de elektri-
sche weerstandsdraden van de
achterruitverwarming niet worden
beschadigd. Veeg voorzichtig in de
richting van de draden.
Motorruimte
Het verdient aanbeveling de motor-
ruimte na het winterseizoen zorgvul-
dig te laten uitspuiten. Laat dit ver-
zorgen door een gespecialiseerd
bedrijf.
BELANGRIJK Voor het uitspui-
ten van de motorruimte moet de
motor koud zijn en de contactsleutel
in stand STOP staan. Controleer na
het reinigen of de verschillende
beschermingen (rubber kappen, dek-
sels enz.) nog op hun plaats zitten en
niet beschadigd zijn.
Schoonmaakmiddelen
verontreinigen het
water. Daarom moet de
auto bij voorkeur worden
gewassen op een plaats waar
het afvalwater direct wordt
opgevangen en gezuiverd.
Schoonmaakmiddelen
verontreinigen het
water. Daarom moet de
motorruimte bij voorkeur wor-
den uitgespoten op een plaats
waar het afvalwater direct
wordt opgevangen en gezui-
verd.
172
ONDERHOUD VAN DE AUTO
INTERIEUR
Controleer af en toe of er onder
de vloerbedekking geen water is blij-
ven staan (dooiwater van sneeuw-
resten aan schoenen, lekkende para-
plu’s, enz.), waardoor roestvorming
op de bodem veroorzaakt zou kun-
nen worden.
STOELEN EN STOFFEN
BEKLEDING REINIGEN
– Verwijder stof met een zachte
borstel of een stofzuiger.
– Reinig de zittingen met een voch-
tige spons en een oplossing van neu-
trale zeep.
Voor het oplossen van eventuele
vetvlekken, raden wij het gebruik van
speciale reinigingsproducten aan.
KUNSTSTOF
INTERIEURDELEN
Gebruik speciale reinigingsmidde-
len om het visuele effect van de com-
ponenten niet te wijzigen.
BELANGRIJK Gebruik nooit
alcohol of benzine om het glas van
het instrumentenpaneel schoon te
maken.
Bewaar nooit spuitbus-
sen in de auto. Ontplof-
fingsgevaar. Spuitbussen
mogen niet worden blootge-
steld aan temperaturen boven
50°C. In de zomer kan de tem-
peratuur in het interieur ver
boven deze waarde oplopen.
Gebruik nooit ontvlam-
bare producten zoals
petroleum of wasbenzi-
ne voor het reinigen van de
interieurdelen van de auto.
De elektrostatische lading die
tijdens het reinigen door het
wrijven ontstaat, kan brand ver-
oorzaken.
173
TECHNISCHE GEGEVENS
TT
TT
EE
EE
CC
CC
HH
HH
NN
NN
II
II
SS
SS
CC
CC
HH
HH
EE
EE
GG
GG
EE
EE
GG
GG
EE
EE
VV
VV
EE
EE
NN
NN
SS
SS
IDENTIFICATIE-
GEGEVENS
CHASSISNUMMER fig. 1
Het chassisnummer is ingeslagen in
de wielkuip nabij de passagiersstoel.
Het is bereikbaar nadat het kunststof
klepje in de bekleding van de wiel-
kuip is opgetild. Het chassisnummer
bevat de volgende gegevens:
type van de auto ZFA 244.000
oplopend productienummer.
MOTORCODE
De motorcode is in het cilinderblok
ingeslagen en bestaat uit het motor-
type en een oplopend productie-
nummer. Zie voor de typecodes van
de motor en de code van de carros-
serie-uitvoering de volgende pagina’s.
TYPEPLAATJE MET
IDENTIFICATIEGEGEVENS
Het typeplaatje fig. 2 bevat de vol-
gende identificatiegegevens:
A - Naam van de fabrikant
B - Nummer typegoedkeuring
C - Identificatiecode van het auto-
type
D - Chassisnummer
fig. 1
F0D0126b
fig. 2
F0D0026b
174
TECHNISCHE GEGEVENS
E - Max. toelaatbaar totaalgewicht
van de auto
F - Max. toelaatbaar totaalgewicht
van de auto met aanhanger
G - Max. toelaatbare voorasbelas-
ting
H - Max. toelaatbare achterasbelas-
ting
I - Motortype
L - Code van de carrosserie-uit-
voering
M - Correctiewaarde voor de uit-
laatrookgasmeting (alleen bij diesel-
motoren).
Het typeplaatje is op de front-
traverse in de motorruimte aange-
bracht A-fig. 3.
PLAATJE MET INFORMATIE
OVER DE CARROSSERIELAK
Het plaatje A-fig. 4 is aan de
linkerkant in de motorruimte aange-
bracht.
Het bevat de volgende informatie
fig. 5:
A - Fabrikant van de lak
B - Kleurbenaming
C - Kleurcode
D - Kleurcode voor bijwerken en
overspuiten.
fig. 3
F0D0188b
fig. 4
F0D0189b
fig. 5
F0D0025b
175
TECHNISCHE GEGEVENS
MOTORCODES
CARROSSERIE-UITVOERINGEN
Uitvoering 11
Bestel korte wielb.
Bestel korte wielb.
Bestel medium wielb.
Bestel hoog zijpaneel medium wielb.
Bestel hoog zijpaneel medium wielb.
Ambulance ziekenvervoer korte wielb.
Panorama korte wielb.
Combi 6 zitplaatsen korte wielb.
Bestel korte wielb.
Bestel korte wielb.
Bestel medium wielb.
Bestel hoog zijpaneel medium wielb.
Bestel hoog zijpaneel medium wielb.
Chassis/cabine korte wielb.
Chassis/cabine korte wielb. Camping Car
Pick-up korte wielb.
Platformchassis/cabine korte wielb.
Platformchassis/cabine korte wielb. Camping Car
Chassis korte wielb.
Chassis korte wielb. Camping Car
Chassis/cabine medium wielb.
Motor
2.0
2.0
2.0
2.0
2.0
2.0
2.0
2.0
2.0 JTD
2.0 JTD
2.0 JTD
2.0 JTD
2.0 JTD
2.0 JTD
2.0 JTD
2.0 JTD
2.0 JTD
2.0 JTD
2.0 JTD
2.0 JTD
2.0 JTD
Typecode
van motor
RFL
RFL
RFL
RFL
RFL
RFL
RFL
RFL
RHV
RHV
RHV
RHV
RHV
RHV
RHV
RHV
RHV
RHV
RHV
RHV
RHV
Carrosserie-
uitvoering
244ATMFA AX
244ATMFA BX
244ATMFB AX
244ATMNB AX
244ATMNB BX
244ATMTA AX
244ATMPA 00
244ATMQA 01
244AQMFA AX
244AQMFA BX
244AQMFB AX
244AQMNB AX
244AQMNB BX
244AQMAA AX
244AQMAA AXC
244AQMDA AX
244AQMCA AX
244AQMCA AXC
244AQMBA AX
244AQMBA AXC
244AQMAB AX
176
TECHNISCHE GEGEVENS
Uitvoering 11
Chassis/cabine medium wielb. Camping Car
Pick-up medium wielb.
Platformchassis/cabine medium wielb.
Platformchassis/cabine medium wielb. Camping Car
Panorama korte wielb.
Combi 6 zitplaatsen korte wielb.
Bestel korte wielb. zonder EGR
Bestel korte wielb. zonder EGR
Bestel korte wielb.
Bestel korte wielb.
Bestel medium wielb. zonder EGR
Bestel hoog zijpaneel medium wielb. zonder EGR
Bestel hoog zijpaneel medium wielb. zonder EGR
Ambulance ziekenvervoer korte wielb.
Panorama korte wielb.
Combi 6 zitplaatsen korte wielb.
Combi korte wielb.
Bestel korte wielb. zonder EGR
Bestel korte wielb. zonder EGR
Bestel medium wielb. zonder EGR
Bestel hoog zijpaneel medium wielb. zonder EGR
Bestel hoog zijpaneel medium wielb. zonder EGR
Bestel korte wielb.
Bestel korte wielb.
Motor
2.0 JTD
2.0 JTD
2.0 JTD
2.0 JTD
2.0 JTD
2.0 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
Typecode
van de motor
RHV
RHV
RHV
RHV
RHV
RHV
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
Carrosserie-
uitvoering
244AQMAB AXC
244AQMDB AX
244AQMCB AX
244AQMCB AXC
244AQMPA 02
244AQMQA 03
244ASMFA AY
244ASMFA BY
244ASMFA AX
244ASMFA BX
244ASMFB AY
244ASMNB AY
244ASMNB BY
244ASMTA AX
244ASMPA 04
244ASMQA 05
244ASMFA ZX
244APMFA AY
244APMFA BY
244APMFB AY
244APMNB AY
244APMNB BY
244APMFA AX
244APMFA BX
177
TECHNISCHE GEGEVENS
Uitvoering 11
Bestel medium wielb.
Bestel hoog zijpaneel medium wielb.
Bestel hoog zijpaneel medium wielb.
Ambulance ziekenvervoer korte wielb.
Panorama korte wielb.
Panorama korte wielb. aut.
Combi 6 zitplaatsen korte wielb.
Combi korte wielb.
Motor
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
Typecode
van de motor
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
Carrosserie-
uitvoering
244APMFB AX
244APMNB AX
244APMNB BX
244APMTA AX
244APMPA 06
244APAPA 07
244APMQA 08
244APMFA ZX
178
TECHNISCHE GEGEVENS
Uitvoering 15
Bestel korte wielb.
Bestel korte wielb.
Bestel medium wielb.
Bestel hoog zijpaneel medium wielb.
Bestel hoog zijpaneel medium wielb.
Bestel hoog zijpaneel lange wielb.
Bestel hoog zijpaneel lange wielb.
Chassis/cabine lange wielb.
Chassis/cabine lange wielb. Camping Car
Pick-up lange wielb.
Platformchassis/cabine lange wielb.
Platformchassis/cabine lange wielb. Camping Car
Ambulance ziekenvervoer medium wielb.
Ambulance ongevallendienst medium wielb.
Panorama medium wielb.
Combi 6 zitplaatsen medium wielb.
Combi 6 zitplaatsen medium wielb.
Bestel hoog zijpaneel medium wielb. Bipower
Bestel hoog zijpaneel medium wielb. Bipower (superhoog)
Bestel hoog zijpaneel medium wielb. benzine/LPG
Bestel hoog zijpaneel medium wielb. benzine/LPG (superhoog)
Bestel hoog zijpaneel lange wielb. Bipower
Bestel hoog zijpaneel lange wielb. Bipower (superhoog)
Bestel hoog zijpaneel lange wielb. benzine/LPG
Motor
2.0
2.0
2.0
2.0
2.0
2.0
2.0
2.0
2.0
2.0
2.0
2.0
2.0
2.0
2.0
2.0
2.0
2.0
2.0
2.0
2.0
2.0
2.0
2.0
Typecode
van de motor
RFL
RFL
RFL
RFL
RFL
RFL
RFL
RFL
RFL
RFL
RFL
RFL
RFL
RFL
RFL
RFL
RFL
RFL
RFL
RFL
RFL
RFL
RFL
RFL
Carrosserie-
uitvoering
244BTMFA AX
244BTMFA BX
244BTMFB AX
244BTMNB AX
244BTMNB BX
244BTMNC AX
244BTMNC BX
244BTMAC AX
244BTMAC AXC
244BTMDC AX
244BTMCC AX
244BTMCC AXC
244BTMTB AX
244BTMSB AX
244BTMPB 09
244BTMQB 10
244BTMQB 10B
244BTMNB AM
244BTMNB BM
244BTM NB AG
244BTMNB BG
244BTMNC AM
244BTMNC BM
244BTMNC AG
179
TECHNISCHE GEGEVENS
Uitvoering 15
Bestel hoog zijpaneel lange wielb. benzine/LPG (superhoog)
Combi 6 zitplaatsen medium wielb. LPG
Combi 6 zitplaatsen medium wielb. LPG (hoog zijpaneel)
Bestel korte wielb.
Bestel korte wielb.
Bestel medium wielb.
Bestel hoog zijpaneel medium wielb.
Bestel hoog zijpaneel medium wielb.
Chassis/cabine korte wielb.
Chassis/cabine korte wielb. Camping Car
Pick-up korte wielb.
Platformchassis/cabine korte wielb.
Platformchassis/cabine korte wielb. Camping Car
Chassis korte wielb.
Chassis korte wielb. Camping Car
Chassis/cabine medium wielb.
Chassis/cabine medium wielb. Camping Car
Pick-up medium wielb.
Platformchassis/cabine medium wielb.
Platformchassis/cabine medium wielb. Camping Car
Chassis medium wielb.
Chassis medium wielb. Camping Car
Chassis/cabine lange wielb.
Chassis/cabine lange wielb. Camping Car
Motor
2.0
2.0
2.0
2.0 JTD
2.0 JTD
2.0 JTD
2.0 JTD
2.0 JTD
2.0 JTD
2.0 JTD
2.0 JTD
2.0 JTD
2.0 JTD
2.0 JTD
2.0 JTD
2.0 JTD
2.0 JTD
2.0 JTD
2.0 JTD
2.0 JTD
2.0 JTD
2.0 JTD
2.0 JTD
2.0 JTD
Typecode
van motor
RFL
RFL
RFL
RHV
RHV
RHV
RHV
RHV
RHV
RHV
RHV
RHV
RHV
RHV
RHV
RHV
RHV
RHV
RHV
RHV
RHV
RHV
RHV
RHV
Carrosserie-
uitvoering
244BTMNC BG
244BTMQB 11
244BTMQB 11B
244BQMFA AX
244BQMFA BX
244BQMFB AX
244BQMNB AX
244BQMNB BX
244BQMAA AX
244BQMAA AXC
244BQMDA AX
244BQMCA AX
244BQMCA AXC
244BQMBA AX
244BQMBA AXC
244BQMAB AX
244BQMAB AXC
244BQMDB AX
244BQMCB AX
244BQMCB AXC
244BQMBB AX
244BQMBBAXC
244BQMAC AX
244BQMAC AXC
180
TECHNISCHE GEGEVENS
Uitvoering 15
Pick-up lange wielb.
Platformchassis/cabine lange wielb.
Platformchassis/cabine lange wielb. Camping Car
Chassis lange wielb.
Chassis lange wielb. Camping Car
Combi 6 zitplaatsen medium wielb.
Bestel korte wielb. zonder EGR
Bestel korte wielb. zonder EGR
Bestel medium wielb. zonder EGR
Bestel hoog zijpaneel medium wielb. zonder EGR
Bestel hoog zijpaneel medium wielb. zonder EGR
Bestel hoog zijpaneel medium wielb.
Bestel hoog zijpaneel lange wielb. zonder EGR
Bestel hoog zijpaneel lange wielb. zonder EGR
Chassis/cabine korte wielb. zonder EGR
Chassis/cabine korte wielb. Camping Car zonder EGR
Pick-up korte wielb. zonder EGR
Platformchassis/cabine korte wielb. zonder EGR
Platformchassis/cabine korte wielb. Camping Car zonder EGR
Chassis korte wielb. zonder EGR
Chassis korte wielb. Camping Car zonder EGR
Chassis/cabine medium wielb. zonder EGR
Chassis/cabine medium wielb. Camping Car zonder EGR
Pick-up medium wielb. zonder EGR
Motor
2.0 JTD
2.0 JTD
2.0 JTD
2.0 JTD
2.0 JTD
2.0 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
Typecode
van de motor
RHV
RHV
RHV
RHV
RHV
RHV
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
Carrosserie-
uitvoering
244BQMDC AX
244BQMCC AX
244BQMCC AXC
244BQMBC AX
244BQMBC AXC
244BQMQB 12
244BSMFA AY
244BSMFA BY
244BSMFB AY
244BSMNB AY
244BSMNB BY
244BSMNB AX
244BSMNC AY
244BSMNC BY
244BSMAA AY
244BSMAA AYC
244BSMDA AY
244BSMCA AY
244BSMCA AYC
244BSMBA AY
244BSMBA AYC
244BSMAB AY
244BSMAB AYC
244BSMDB AY
181
TECHNISCHE GEGEVENS
Uitvoering 15
Platformchassis/cabine medium wielb. zonder EGR
Platformchassis/cabine medium wielb. Camping Car zonder EGR
Chassis medium wielb. zonder EGR
Chassis medium wielb. Camping Car zonder EGR
Chassis/cabine lange wielb. zonder EGR
Chassis/cabine lange wielb. Camping Car zonder EGR
Pick-up lange wielb. zonder EGR
Platformchassis/cabine lange wielb. zonder EGR
Platformchassis/cabine lange wielb. Camping Car zonder EGR
Chassis lange wielb. zonder EGR
Chassis lange wielb. Camping Car zonder EGR
Chassis/cabine wielb. 4050 zonder EGR
Chassis/cabine wielb. 4050 Camping Car zonder EGR
Pick-up wielb.4050 zonder EGR
Chassis wielb.4050 zonder EGR
Chassis wielb.4050 Camping Car zonder EGR
Chassis/dubbele cabine medium wielb.zonder EGR
Chassis/dubbele cabine medium wielb. Camping Car zonder EGR
Pick-up/dubbele cabine medium wielb.zonder EGR
Chassis/dubbele cabine lange wielb.zonder EGR
Chassis/dubbele cabine lange wielb. Camping Car zonder EGR
Pick-up/dubbele cabine lange wielb.zonder EGR
Ambulance ziekenvervoer medium wielb.
Ambulance ongevallendienst medium wielb.
Motor
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
Typecode
van de motor
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
Carrosserie-
uitvoering
244BSMCB AY
244BSMCB AYC
244BSMBB AY
244BSMBB AYC
244BSMAC AY
244BSMAC AYC
244BSMDC AY
244BSMCC AY
244BSMCC AYC
244BSMBC AY
244BSMBC AYC
244BSMAG AY
244BSMAGAYC
244BSMDG AY
244BSMBG AY
244BSMBG AYC
244BSMHB AY
244BSMHB AYC
244BSMGB AY
244BSMHC AY
244BSMHC AYC
244BSMGC AY
244BSMTB AX
244BSMSB AX
182
TECHNISCHE GEGEVENS
Uitvoering 15
Panorama medium wielb.
Combi 6 zitplaatsen medium wielb.
Combi 6 zitplaatsen medium wielb.
Combi medium wielb.
Combi hoog zijpaneel medium wielb.
Chassis/cabine korte wielb. zonder EGR
Chassis korte wielb. zonder EGR
Chassis/cabine medium wielb. zonder EGR
Chassis medium wielb. zonder EGR
Chassis/cabine lange wielb. zonder EGR
Chassis lange wielb. zonder EGR
Chassis/cabine wielb. 4050 zonder EGR
Chassis wielb. 4050 zonder EGR
Bestel korte wielb. zonder EGR
Bestel korte wielb. zonder EGR
Bestel medium wielb. zonder EGR
Bestel hoog zijpaneel medium wielb. zonder EGR
Bestel hoog zijpaneel medium wielb. zonder EGR
Bestel hoog zijpaneel lange wielb. zonder EGR
Bestel hoog zijpaneel lange wielb. zonder EGR
Chassis/cabine korte wielb. zonder EGR
Chassis/cabine korte wielb. Camping Car zonder EGR
Pick-up korte wielb. zonder EGR
Chassis/cabine medium wielb. zonder EGR
Motor
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
Typecode
van de motor
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
Carrosserie-
uitvoering
244BSMPB 13
244BSMQB 14
244BSMQB 14A
244BSMFB ZX
244BSMNB ZX
244BSMAABYC
244BSMBA BYC
244BSMAB BYC
244BSMBB BYC
244BSMAC BYC
244BSMBC BYC
244BSMAG BYC
244BSMBG BYC
244BPMFA AY
244BPMFA BY
244BPMFB AY
244BPMNB AY
244BPMNB BY
244BPMNC AY
244BPMNC BY
244BPMAA AY
244BPMAA AYC
244BPMDA AY
244BPMAB AY
183
TECHNISCHE GEGEVENS
Uitvoering 15
Chassis/cabine medium wielb. Camping Car zonder EGR
Pick-up medium wielb. zonder EGR
Platformchassis/cabine medium wielb. zonder EGR
Platformchassis/cabine medium wielb. Camping Car zonder EGR
Chassis korte wielb. zonder EGR
Chassis korte wielb. Camping Car zonder EGR
Chassis medium wielb. zonder EGR
Chassis medium wielb. Camping Car zonder EGR
Chassis/cabine lange wielb. zonder EGR
Chassis/cabine lange wielb. Camping Car zonder EGR
Pick-up lange wielb. zonder EGR
Platformchassis/cabine lange wielb. zonder EGR
Platformchassis/cabine lange wielb. Camping Car zonder EGR
Chassis lange wielb. zonder EGR
Chassis lange wielb. Camping Car zonder EGR
Chassis/cabine wielb. 4050 zonder EGR
Chassis/cabine wielb. 4050 Camping Car zonder EGR
Pick-up wielb. 4050 zonder EGR
Chassis wielb. 4050 zonder EGR
Chassis wielb. 4050 Camping Car zonder EGR
Chassis/dubbele cabine medium wielb. zonder EGR
Chassis/dubbele cabine medium wielb. Camping Car zonder EGR
Pick-up/dubbele cabine medium wielb. zonder EGR
Chassis/dubbele cabine lange wielb. zonder EGR
Motor
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
Typecode
van de motor
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
Carrosserie-
uitvoering
244BPMAB AYC
244BPMDB AY
244BPMCB AY
244BPMCB AYC
244BPMBA AY
244BPMBA AYC
244BPMBB AY
244BPMBB AYC
244BPMAC AY
244BPMAC AYC
244BPMDC AY
244BPMCC AY
244BPMCC AYC
244BPMBC AY
244BPMBC AYC
244BPMAG AY
244BPMAG AYC
244BPMDG AY
244BPMBG AY
244BPMBG AYC
244BPMHB AY
244BPMHB AYC
244BPMGB AY
244BPMHC AY
184
TECHNISCHE GEGEVENS
Uitvoering 15
Chassis/dubbele cabine lange wielb. Camping Car zonder EGR
Pick-up/dubbele cabine lange wielb. zonder EGR
Chassis/cabine korte wielb. Camping Car special zonder EGR
Chassis korte wielb. Camping Car special zonder EGR
Chassis/cabine medium wielb. Camping Car special zonder EGR
Chassis medium wielb. Camping Car special zonder EGR
Chassis/cabine lange wielb. Camping Car special zonder EGR
Chassis lange wielb. Camping Car special zonder EGR
Chassis/cabine wielb. 4050 Camping Car special zonder EGR
Chassis wielb. 4050 Camping Car special zonder EGR
Bestel korte wielb.
Bestel korte wielb.
Bestel medium wielb.
Bestel hoog zijpaneel medium wielb.
Bestel hoog zijpaneel medium wielb.
Bestel hoog zijpaneel medium wielb. aut.
Bestel hoog zijpaneel medium wielb. aut.
Bestel hoog zijpaneel lange wielb.
Bestel hoog zijpaneel lange wielb.
Bestel hoog zijpaneel lange wielb. aut.
Bestel hoog zijpaneel lange wielb. aut.
Chassis/cabine korte wielb.
Chassis/cabine korte wielb. Camping Car
Pick-up korte wielb.
Motor
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
Typecode
van motor
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43S
Carrosserie-
uitvoering
244BPMHC AYC
244BPMGC AY
244BPMAA BYC
244BPMBA BYC
244BPMAB BYC
244BPMBB BYC
244BPMAC BYC
244BPMBC BYC
244BPMAG BYC
244BPM BG BYC
244BPMFA AX
244BPMFA BX
244BPMFB AX
244BPMNB AX
244BPMNB BX
244BPANB AX
244BPANB BX
244BPMNC AX
244BPMNC BX
244BPANC AX
244BPANC BX
244BPMAA AX
244BPMAA AXC
244BPMDA AX
185
TECHNISCHE GEGEVENS
Uitvoering 15
Chassis/cabine korte wielb. aut.
Chassis/cabine korte wielb. Camping Car aut.
Pick-up korte wielb. aut.
Chassis/cabine medium wielb.
Chassis/cabine medium wielb. Camping Car
Pick-up medium wielb.
Platformchassis/cabine medium wielb.
Platformchassis/cabine medium wielb. Camping Car
Chassis/cabine medium wielb. aut.
Chassis/cabine medium wielb. Camping Car aut.
Pick-up medium wielb. aut.
Platformchassis/cabine medium wielb. aut.
Platformchassis/cabine medium wielb. Camping Car aut.
Chassis korte wielb.
Chassis korte wielb. Camping Car
Chassis korte wielb. aut.
Chassis korte wielb. Camping Car aut.
Chassis medium wielb.
Chassis medium wielb. Camping Car
Chassis medium wielb. aut.
Chassis medium wielb. Camping Car aut.
Chassis/cabine lange wielb.
Chassis/cabine lange wielb. Camping Car
Pick-up lange wielb.
Motor
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
Typecode
van de motor
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
Carrosserie-
uitvoering
244BPAAA AX
244BPAAA AXC
244BPADA AX
244BPMAB AX
244BPMAB AXC
244BPMDB AX
244BPMCB AX
244BPMCB AXC
244BPAAB AX
244BPAAB AXC
244BPADB AX
244BPACB AX
244BPACB AXC
244BPMBA AX
244BPMBA AXC
244BPABA AX
244BPABA AXC
244BPMBB AX
244BPMBB AXC
244BPABB AX
244BPABB AXC
244BPMAC AX
244BPMAC AXC
244BPMDC AX
186
TECHNISCHE GEGEVENS
Uitvoering 15
Platformchassis/cabine lange wielb.
Platformchassis/cabine lange wielb. Camping Car
Chassis/cabine lange wielb. aut.
Chassis/cabine lange wielb. Camping Car aut.
Pick-up lange wielb. aut.
Platformchassis/cabine lange wielb. aut.
Platformchassis/cabine lange wielb. Camping Car aut.
Chassis lange wielb.
Chassis lange wielb. Camping Car
Chassis lange wielb. aut.
Chassis lange wielb. Camping Car aut.
Chassis/cabine wielb. 4050
Chassis/cabine wielb. 4050 Camping Car
Pick-up wielb. 4050
Chassis/cabine wielb. 4050 aut.
Chassis/cabine wielb. 4050 Camping Car aut.
Pick-up wielb. 4050 aut.
Chassis wielb. 4050
Chassis wielb. 4050 Camping Car
Chassis wielb. 4050 aut.
Chassis wielb. 4050 Camping Car aut.
Ambulance ongevallendienst medium wielb.
Chassis/dubbele cabine medium wielb.
Chassis/dubbele cabine medium wielb. Camping Car
Motor
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
Typecode
van motor
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
Carrosserie-
uitvoering
244BPMCC AX
244BPMCC AXC
244BPAAC AX
244BPAAC AXC
244BPADC AX
244BPACC AX
244BPACC AXC
244BPMBC AX
244BPMBC AXC
244BPABC AX
244BPABC AXC
244BPMAG AX
244BPMAG AXC
244BPMDG AX
244BPAAG AX
244BPAAG AXC
244BPADG AX
244BPMBG AX
244BPMBG AXC
244BPABG AX
244BPABG AXC
244BPMSB AX
244BPMHB AX
244BPMHB AXC
187
TECHNISCHE GEGEVENS
Uitvoering 15
Pick-up/dubbele cabine medium wielb.
Chassis/dubbele cabine lange wielb.
Chassis/dubbele cabine lange wielb. Camping Car
Pick-up/dubbele cabine lange wielb.
Ambulance ziekenvervoer medium wielb.
Panorama medium wielb.
Panorama medium wielb. aut.
Combi 6 zitplaatsen medium wielb.
Combi 6 zitplaatsen medium wielb.
Combi 6 zitplaatsen medium wielb. aut.
Combi medium wielb.
Combi medium wielb. hoog zijpaneel
Combi medium wielb. aut.
Chassis/cabine korte wielb. Camping Car special
Chassis korte wielb. Camping Car special
Chassis/cabine medium wielb. Camping Car special
Chassis medium wielb. Camping Car special
Chassis/cabine lange wielb. Camping Car special
Chassis lange wielb. Camping Car special
Chassis/cabine wielb. 4050 Camping Car special
Chassis wielb. 4050 Camping Car special
Motor
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
Typecode
van de motor
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
Carrosserie-
uitvoering
244BPMGB AX
244BPMHC AX
244BPMHC AXC
244BPMGC AX
244BPM TB AX
244BPMPB 15
244BPAPB 16
244BPMQB 17
244BPMQB 17B
244BPAQB 18
244BPMFB ZX
244BPMNB ZX
244BPAFB ZX
244BPMAA BXC
244BPMBA BXC
244BPMAB BXC
244BPMBB BXC
244BPMAC BXC
244BPMBC BXC
244BPMAG BXC
244BPM BG BXC
188
TECHNISCHE GEGEVENS
Uitvoering MAXI
Bestel korte wielb.
Bestel korte wielb.
Bestel medium wielb.
Bestel hoog zijpaneel medium wielb.
Bestel hoog zijpaneel medium wielb.
Bestel hoog zijpaneel lange wielb.
Bestel hoog zijpaneel lange wielb.
Chassis/cabine lange wielb.
Chassis/cabine lange wielb. Camping Car
Pick-up lange wielb.
Platformchassis/cabine lange wielb.
Platformchassis/cabine lange wielb. Camping Car
Chassis/dubbele cabine lange wielb.
Chassis/dubbele cabine lange wielb. Camping Car
Pick-up/dubbele cabine lange wielb.
Minibus lange wielb.
Bestel hoog zijpaneel medium wielb. Bipower
Bestel hoog zijpaneel medium wielb. Bipower (superhoog)
Bestel hoog zijpaneel medium wielb. benzine/LPG
Bestel hoog zijpaneel medium wielb. benzine/LPG (superhoog)
Bestel hoog zijpaneel lange wielb. Bipower
Bestel hoog zijpaneel lange wielb. Bipower (superhoog)
Bestel hoog zijpaneel lange wielb. benzine/LPG
Bestel hoog zijpaneel lange wielb. benzine/LPG (superhoog)
Motor
2.0
2.0
2.0
2.0
2.0
2.0
2.0
2.0
2.0
2.0
2.0
2.0
2.0
2.0
2.0
2.0
2.0
2.0
2.0
2.0
2.0
2.0
2.0
2.0
Typecode
van de motor
RFL
RFL
RFL
RFL
RFL
RFL
RFL
RFL
RFL
RFL
RFL
RFL
RFL
RFL
RFL
RFL
RFL
RFL
RFL
RFL
RFL
RFL
RFL
RFL
Carrosserie-
uitvoering
244CTMFA AX
244CTMFA BX
244CTMFB AX
244CTMNB AX
244CTMNB BX
244CTMNC AX
244CTMNC BX
244CTMAC AX
244CTMAC AXC
244CTMDC AX
244CTMCC AX
244CTMCC AXC
244CTMHC AX
244CTMHC AXC
244CTMGC AX
244CTMMC AX
244CTMNB AM
244CTMNB BM
244CTMNB AG
244CTMNB BG
244CTMNC AM
244CTMNC BM
244CTMNC AG
244CTMNC BG
189
TECHNISCHE GEGEVENS
Uitvoering MAXI
Bestel korte wielb. zonder EGR
Bestel korte wielb. zonder EGR
Bestel medium wielb. zonder EGR
Bestel hoog zijpaneel medium wielb. zonder EGR
Bestel hoog zijpaneel medium wielb. zonder EGR
Bestel hoog zijpaneel lange wielb. zonder EGR
Bestel hoog zijpaneel lange wielb. zonder EGR
Chassis/cabine korte wielb. zonder EGR
Chassis/cabine korte wielb. Camping Car zonder EGR
Pick-up korte wielb. zonder EGR
Platformchassis/cabine medium wielb. zonder EGR
Platformchassis/cabine medium wielb. Camping Car zonder EGR
Chassis korte wielb. zonder EGR
Chassis korte wielb. Camping Car zonder EGR
Chassis/cabine medium wielb. zonder EGR
Chassis/cabine medium wielb. Camping Car zonder EGR
Pick-up medium wielb. zonder EGR
Platformchassis/cabine medium wielb. zonder EGR
Platformchassis/cabine medium wielb. Camping Car zonder EGR
Chassis medium wielb. zonder EGR
Chassis medium wielb. Camping Car zonder EGR
Chassis/cabine lange wielb. zonder EGR
Chassis/cabine lange wielb. Camping Car zonder EGR
Pick-up lange wielb. zonder EGR
Motor
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
Typecode
van motor
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
Carrosserie-
uitvoering
244CSMFA AY
244CSMFA BY
244CSMFB AY
244CSMNB AY
244CSMNB BY
244CSMNC AY
244CSMNC BY
244CSMAA AY
244CSMAA AYC
244CSMDA AY
244CSMCA AY
244CSMCA AYC
244CSMBA AY
244CSMBA AYC
244CSMAB AY
244CSMAB AYC
244CSMDB AY
244CSMCB AY
244CSMCB AYC
244CSMBB AY
244CSMBB AYC
244CSMAC AY
244CSMAC AYC
244CSMDC AY
190
TECHNISCHE GEGEVENS
Uitvoering MAXI
Platformchassis/cabine lange wielb. zonder EGR
Platformchassis/cabine lange wielb. Camping Car zonder EGR
Chassis lange wielb. zonder EGR
Chassis lange wielb. Camping Car zonder EGR
Chassis/cabine wielb. 4050 zonder EGR
Chassis/cabine wielb. 4050 Camping Car zonder EGR
Pick-up wielb. 4050 zonder EGR
Chassis wielb. 4050 zonder EGR
Chassis wielb. 4050 Camping Car zonder EGR
Chassis/dubbele cabine medium wielb. zonder EGR
Chassis/dubbele cabine medium wielb. Camping Car zonder EGR
Pick-up/dubbele cabine medium wielb. zonder EGR
Chassis/dubbele cabine lange wielb. zonder EGR
Chassis/dubbele cabine lange wielb. Camping Car zonder EGR
Pick-up/dubbele cabine lange wielb. zonder EGR
Minibus lange wielb. zonder EGR
Schoolbus lange wielb. zonder EGR
Schoolbus lange wielb. zonder EGR
Bestel korte wielb. zonder EGR
Bestel korte wielb. zonder EGR
Bestel medium wielb. zonder EGR
Bestel hoog zijpaneel medium wielb. zonder EGR
Bestel hoog zijpaneel medium wielb. zonder EGR
Bestel hoog zijpaneel lange wielb. zonder EGR
Motor
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.3 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
Typecode
van motor
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
F1AE0481C
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43S
Carrosserie-
uitvoering
244CSMCC AY
244CSMCC AYC
244CSMBCV AY
244CSMBC AYC
244CSMAG AY
244CSMAG AYC
244CSMDG AY
244CSMBG AY
244CSMBG AYC
244CSMHB AY
244CSMHB AYC
244CSMGB AY
244CSMHC AY
244CSMHC AYC
244CSMGC AY
244CSMMC AY
244CSMEC AY
244CSMLC AY
244CPMFA AY
244CPMFA BY
244CPMFB AY
244CPMNB AY
244CPMNB BY
244CPMNC AY
191
TECHNISCHE GEGEVENS
Uitvoering MAXI
Bestel hoog zijpaneel lange wielb. zonder EGR
Chassis/cabine korte wielb. zonder EGR
Chassis/cabine korte wielb. Camping Car zonder EGR
Pick-up korte wielb. zonder EGR
Chassis/cabine medium wielb. zonder EGR
Chassis/cabine medium wielb. Camping Car zonder EGR
Pick-up medium wielb. zonder EGR
Platformchassis/cabine medium wielb. zonder EGR
Platformchassis/cabine medium wielb. Camping Car zonder EGR
Chassis korte wielb. zonder EGR
Chassis korte wielb. Camping Car zonder EGR
Chassis medium wielb. zonder EGR
Chassis medium wielb. Camping Car zonder EGR
Chassis/cabine lange wielb. zonder EGR
Chassis/cabine lange wielb. Camping Car zonder EGR
Pick-up lange wielb. zonder EGR
Platformchassis/cabine lange wielb. zonder EGR
Platformchassis/cabine lange wielb. Camping Car zonder EGR
Chassis lange wielb. zonder EGR
Chassis lange wielb. Camping Car zonder EGR
Chassis/cabine wielb. 4050 zonder EGR
Chassis/cabine wielb. 4050 Camping Car zonder EGR
Pick-up wielb. 4050 zonder EGR
Chassis wielb. 4050 zonder EGR
Motor
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
Typecode
van motor
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
Carrosserie-
uitvoering
244CPMNC BY
244CPMAA AY
244CPMAA AYC
244CPMDA AY
244CPMAB AY
244CPMAB AYC
244CPMDB AY
244CPMCB AY
244CPMCB AYC
244CPMBA AY
244CPMBA AYC
244CPMBB AY
244CPMBB AYC
244CPMAC AY
244CPMAC AYC
244CPMDC AY
244CPMCC AY
244CPMCC AYC
244CPMBC AY
244CPMBC AYC
244CPMAG AY
244CPMAG AYC
244CPMDG AY
244CPMBG AY
192
TECHNISCHE GEGEVENS
Uitvoering MAXI
Chassis wielb.4050 Camping Car zonder EGR
Chassis/dubbele cabine medium wielb.zonder EGR
Chassis/dubbele cabine medium wielb. Camping Car zonder EGR
Pick-up/dubbele cabine medium wielb.zonder EGR
Chassis/dubbele cabine lange wielb.zonder EGR
Chassis/dubbele cabine lange wielb. Camping Car zonder EGR
Pick-up/dubbele cabine lange wielb.zonder EGR
Minibus lange wielb. zonder EGR
Schoolbus lange wielb. zonder EGR
Schoolbus lange wielb. zonder EGR
Bestel korte wielb.
Bestel korte wielb.
Bestel medium wielb.
Bestel hoog zijpaneel medium wielb.
Bestel hoog zijpaneel medium wielb.
Bestel hoog zijpaneel medium wielb. aut.
Bestel hoog zijpaneel medium wielb. aut.
Bestel hoog zijpaneel lange wielb.
Bestel hoog zijpaneel lange wielb.
Bestel hoog zijpaneel lange wielb. aut.
Bestel hoog zijpaneel lange wielb. aut.
Chassis/cabine korte wielb.
Chassis/cabine korte wielb. Camping Car
Pick-up korte wielb.
Motor
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
Typecode
van de motor
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
Carrosserie-
uitvoering
244CPMBG AYC
244CPMHB AY
244CPMHB AYC
244CPMGB AY
244CPMHC AY
244CPMHC AYC
244CPMGC AY
244CPMMC AY
244CPMEC AY
244CPMLC AY
244CPMFA AX
244CPMFA BX
244CPMFB AX
244CPMNB AX
244CPMNB BX
244CPANB AX
244CPANB BX
244CPMNC AX
244CPMNC BX
244CPANC AX
244CPANC BX
244CPMAA AX
244CPMAA AXC
244CPMDA AX
193
TECHNISCHE GEGEVENS
Uitvoering MAXI
Chassis/cabine korte wielb. aut.
Chassis/cabine korte wielb. Camping Car aut.
Pick-up korte wielb. aut.
Chassis/cabine medium wielb.
Chassis/cabine medium wielb. Camping Car
Pick-up medium wielb.
Platformchassis/cabine medium wielb.
Platformchassis/cabine medium wielb. Camping Car
Chassis/cabine medium wielb. aut.
Chassis/cabine medium wielb. Camping Car aut.
Pick-up medium wielb. aut.
Platformchassis/cabine medium wielb. aut.
Platformchassis/cabine medium wielb. Camping Car aut.
Chassis korte wielb.
Chassis korte wielb. Camping Car
Chassis korte wielb. aut.
Chassis korte wielb. Camping Car aut.
Chassis medium wielb.
Chassis medium wielb. Camping Car
Chassis medium wielb. aut.
Chassis medium wielb. Camping Car aut.
Chassis/cabine lange wielb.
Chassis/cabine lange wielb. Camping Car
Pick-up lange wielb.
Motor
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
Typecode
van de motor
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
Carrosserie-
uitvoering
244CPAAA AX
244CPAAA AXC
244CPADA AX
244CPMAB AX
244CPMAB AXC
244CPMDB AX
244CPMCB AX
244CPMCB AXC
244CPAAB AX
244CPAAB AXC
244CPADB AX
244CPACB AX
244CPACB AXC
244CPMBA AX
244CPMBA AXC
244CPABA AX
244CPABA AXC
244CPMBB AX
244CPMBB AXC
244CPABB AX
244CPABB AXC
244CPMAC AX
244CPMAC AXC
244CPMDC AX
194
TECHNISCHE GEGEVENS
Uitvoering MAXI
Platformchassis/cabine lange wielb.
Platformchassis/cabine lange wielb. Camping Car
Chassis/cabine lange wielb. aut.
Chassis/cabine lange wielb. Camping Car aut.
Pick-up lange wielb. aut.
Platformchassis/cabine lange wielb. aut.
Platformchassis/cabine lange wielb. Camping Car aut.
Chassis lange wielb.
Chassis lange wielb. Camping Car
Chassis lange wielb. aut.
Chassis lange wielb. Camping Car aut.
Chassis/cabine wielb. 4050
Chassis/cabine wielb. 4050 Camping Car
Pick-up wielb. 4050
Chassis/cabine wielb. 4050 aut.
Chassis/cabine wielb. 4050 Camping Car aut.
Pick-up wielb. 4050 aut.
Chassis wielb. 4050
Chassis wielb. 4050 Camping Car
Chassis wielb. 4050 aut.
Chassis wielb. 4050 Camping Car aut.
Chassis/dubbele cabine medium wielb.
Chassis/dubbele cabine medium wielb. Camping Car
Pick-up/dubbele cabine medium wielb.
Motor
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
Typecode
van de motor
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
Carrosserie-
uitvoering
244CPMCC AX
244CPMCC AXC
244CPAAC AX
244CPAAC AXC
244CPADC AX
244CPACC AX
244CPACC AXC
244CPMBC AX
244CPMBC AXC
244CPABC AX
244CPABC AXC
244CPMAG AX
244CPMAG AXC
244CPMDG AX
244CPAAG AX
244CPAAG AXC
244CPADG AX
244CPMBG AX
244CPMBG AXC
244CPABG AX
244CPABG AXC
244CPMHB AX
244CPMHB AXC
244CPMGB AX
195
TECHNISCHE GEGEVENS
Uitvoering MAXI
Chassis/dubbele cabine lange wielb.
Chassis/dubbele cabine lange wielb. Camping Car
Pick-up/dubbele cabine lange wielb.
Minibus lange wielb.
Motor
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
2.8 JTD
Typecode
van de motor
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
8140.43 S
Carrosserie-
uitvoering
244CPMHC AX
244CPMHC AXC
244CPMGC AX
244CPMMC AX
196
TECHNISCHE GEGEVENS
MOTOR
ALGEMEEN
Typecode
Cyclus
Aantal en opstelling cilinders
Boring en slag mm
Cilinderinhoud cm
3
Compressieverhouding
kW
Max. vermogen (EU) pk
bijbehorend toerental min
-1
Nm
Max. koppel (EU) kgm
bijbehorend toerental min
-1
Bougies
Brandstof
2.0
RFW
Otto
4 in lijn
86x86
1998
9,2
81
110
5700
168
17,1
3700
RC9YCC
RFC52LS
Loodvrije benzine
95 RON
2.0 JTD
RHV
Diesel
4 in lijn
85x88
1997
17,6 ± 1,7
62
84
4000
192
19,6
1900
Diesel voor
motorvoertuigen
(specificatie EN 590)
197
TECHNISCHE GEGEVENS
ALGEMEEN
Typecode
Cyclus
Aantal en opstelling cilinders
Boring en slag mm
Cilinderinhoud cm
3
Compressieverhouding
kW
Max. vermogen (EU) pk
bijbehorend toerental min
-1
Nm
Max. koppel (EU) kgm
bijbehorend toerental min
-1
Bougies
Brandstof
2.3 JTD
F1AE0481C
Diesel
4 in lijn
88 x 94
2286
19
81
110
3600
270
27,6
1800
Diesel voor
motorvoertuigen
(specificatie EN 590)
2.8 JTD
8140.43 S
Diesel
4 in lijn
94,4 x 100
2800
18
93,5
127
3600
300
30,6
1800
Diesel voor
motorvoertuigen
(specificatie EN 590)
198
TECHNISCHE GEGEVENS
INSPUITING/ONTSTEKING
Benzine-uitvoeringen
Elektronische sequentiële, gefaseer-
de multipoint inspuiting met
geïntegreerde ontsteking; één elek-
tronische regeleenheid regelt zowel
de inspuitduur van de inspuiting
(benzinedosering) als de ontstekings-
vervroeging.
INSPUITING/ONTSTEKING
JTD-uitvoeringen
Elektronisch geregelde directe
inspuiting UNIJET (Common Rail).
Turbocompressor met overdrukklep
(waste-gate) en intercooler (2.3 JTD
en 2.8 JTD).
BOUGIES
Schone en goede bougies met de juis-
te warmtegraad zijn van doorslag-
gevend belang voor een goede werking
van de motor en een lage uitstoot van
schadelijke stoffen van de motor.
De informatie die de bougie levert
aan een deskundige is een belangrijke
bron voor het opsporen van de sto-
ring, ook als deze niet door de ont-
steking wordt veroorzaakt. Het is
daarom belangrijk dat bij storingen in
de motorwerking de bougies wor-
den gecontroleerd door de Fiat-
dealer.
Modificaties of repara-
ties aan het brandstof-
systeem die niet correct
worden uitgevoerd en waarbij
geen rekening wordt gehouden
met de technische specificaties
van het systeem, kunnen storin-
gen in de werking en zelfs brand
veroorzaken.
De bougies moeten bij
de kilometerstanden
worden vervangen die in
het
ONDERHOUDSSCHEMA
zijn
aangegeven. Gebruik uit-
sluitend bougies van het voorge-
schreven type: Bougies met een
afwijkende warmtegraad of
waarvan de voorgeschreven
levensduur niet is gegaran-
deerd, kunnen motorstoringen
veroorzaken.
199
TECHNISCHE GEGEVENS
REMMEN
VOETREM
Voor: schijfremmen met zwevende
remtangen, twee remcilinders per
wiel en waarschuwingslampje versle-
ten remvoeringen.
Achter: zelfcentrerende remschoe-
nen en micrometrisch mechanisme
voor het afstellen van de speling.
Enkele uitvoeringen hebben ook
schijfremmen achter met Drum in hat
(trommel in de schijf voor het blok-
keren van de geparkeerde auto bij
aangetrokken handrem).
Diagonaal gescheiden hydraulisch
remsysteem.
ABS met 4 sensoren en EBD.
Automatisch zelfstellend mechanis-
me voor de speling van de remvoe-
ringen; behalve uitvoeringen met
schijfremmen achter (uitvoeringen
met Drum in hat).
Uitvoeringen zonder ABS hebben
een lastafhankelijke remdrukregelaar
in het hydraulische circuit van de ach-
terremmen.
De handrem werkt mechanisch
d.m.v. een handremhefboom op de
remschoenen van de achterwielen.
Bij uitvoeringen met schijfremmen
achter werkt de handrem op de
remschoenen van de Drum in hat.
TRANSMISSIE
KOPPELING
Hydraulisch bediende koppeling
met koppelingspedaal zonder vrije
slag.
HANDGESCHAKELDE
VERSNELLINGSBAK
EN DIFFERENTIEEL
Vijf gesynchroniseerde versnellin-
gen vooruit en één versnelling ach-
teruit.
Rechte eindoverbrenging en diffe-
rentieel ingebouwd in het versnel-
lingsbakhuis.
Aandrijving van de voorwielen
m.b.v. aandrijfassen die via homoki-
netische koppelingen verbonden zijn
met het differentieel en de wielen.
Water, sneeuw en
strooizout op wegen
kunnen zich afzetten op
de remschijven waardoor de
gewenste remvertraging iets
later wordt bereikt.
HANDREM
200
TECHNISCHE GEGEVENS
ELEKTRONISCH
GEREGELDE
AUTOMAAT
(alleen 2.8 JTD-
uitvoeringen)
De automatische versnellingsbak
van de Ducato is uitgerust met vier
versnellingen vooruit plus een
versnelling achteruit. De schakelmo-
menten worden automatisch aange-
past aan de rijstijl van de bestuurder.
Dit systeem brengt het vermogen
continu over en zorgt voor een snel-
le elektrohydraulische schakeling van
de versnellingen.
WIELOPHANGING
VOOR
Onafhankelijke wielophanging, type
McPherson.
Telescopische schokdempers met
behulp van ophangrubbers aan de
carrosserie bevestigd en met rubbe-
ren stofhoezen.
Gedesaxeerd ten opzichte van de
schokdemper geplaatste schroefve-
ren met coaxiale aanslagrubbers.
Triangelwieldraagarm met behulp
van een dubbelconische bus aan de
carrosserie bevestigd en voorzien
van fuseekogel.
ACHTER
Starre achteras.
Stalen enkelbladsveer in lengterich-
ting (als optional kan een dubbel-
bladsveer worden geleverd).
Verticaal geplaatste telescopische
schokdempers die in de wielkuip aan
de bovenzijde van de carrosserie zijn
bevestigd en onder op de asflens.
Aanslagrubbers bevestigd aan de
chassisbalk. Aansluiting voor de rem-
drukregelaar.
201
TECHNISCHE GEGEVENS
WIELEN
VELGEN EN BANDEN
Geperst stalen velgen met ventila-
tie-openingen.
Tubeless radiaalbanden.
Op de typegoedkeuring zijn boven-
dien alle goedgekeurde banden aan-
gegeven.
BELANGRIJK Als de gegevens in
het instructieboekje van die van de
typegoedkeuring verschillen, dient u
zich altijd aan de gegevens van de
typegoedkeuring te houden.
Voor de rijveiligheid is het noodza-
kelijk dat u zich aan de voorgeschre-
ven afmetingen houdt en dat alle
wielen zijn voorzien van banden van
hetzelfde merk en hetzelfde type.
BELANGRIJK In tubeless banden
mogen geen binnenbanden gebruikt
worden.
RESERVEWIEL
Geperst stalen velg. Tubeless band
gelijk aan de standaard onder de
auto gemonteerde banden.
SNEEUWKETTINGEN
Gebruik uitsluitend sneeuwkettin-
gen met een geringe dikte, zie hoofd-
stuk “Sneeuwkettingen”.
WIELUITLIJNING
Toespoor gemeten tussen de vel-
granden van de voorwielen: -2 ± 1
mm. De waarden zijn van toepassing
op een auto in rijklare staat.
Houd bij draaiende
motor het stuurwiel niet
langer dan 15 seconden
tegen de aanslag bij maximum
stuuruitslag: er ontstaat over-
matig geluid en er bestaat de
mogelijkheid dat de stuurinrich-
ting beschadigd wordt.
STUURINRICHTING
Samendrukbare, energie-absorbe-
rende stuurkolom en stuurwiel. In
hoogte verstelbaar stuurwiel.
“For life” gesmeerd tandheugel-
stuurhuis.
Hydraulische stuurbekrachtiging:
Minimum draaicirkel:
korte wielbasis ................. 11 m
medium wielbasis .............. 12,1 m
lange wielbasis .................. 13,7 m
Aantal stuuromwentelingen van
aanslag tot aanslag................... 3,52
202
TECHNISCHE GEGEVENS
VERKLARING VAN DE
CODERING OP DE BANDEN
Hieronder wordt de codering van
de banden, die op de banden zijn aan-
gebracht, aangegeven en de betekenis
van de codering.
195 = Nominale breedte (S,
afstand in mm tussen de flanken).
70 = Hoogte/breedte-verhou-
ding (percentage).
R = Radiaalband.
15 = Diameter van de velg in
inch (Ø).
97 = Draagvermogen.
S = Snelheidscodering.
6 = breedte van de velg in
inch (1)
J = velgbedprofiel (deel aan
de zijkanten waarop de
band steunt) (2)
15 = montagediameter in inch
(komt overeen met die
van de band die gemon-
teerd moet worden) (3 =
Ø)
H2 = vorm en diepte van de
velgbolling (diepte in het
verticale vlak tussen het
hart van de tubeless band
en het velghart.
Snelheidscodering
Q = max. 160 km/h.
R =max. 170 km/h.
S = max. 180 km/h.
T = max. 190 km/h.
U = max. 200 km/h.
H = max. 210 km/h.
V = max. 240 km/h.
Maximale snelheid bij winter-
banden
Q M+S = max. 160 km/h
T M+S = max. 190 km/h
H M+S = max. 240 km/h
VERKLARING VAN DE
CODERING
OP DE VELGEN
Hieronder wordt de codering van
de velgen, die op de velgen zijn aan-
gebracht, aangegeven en de beteke-
nis van de codering.
Bijvoorbeeld: 195/70 R 15 97 S
Bijvoorbeeld: 6J x 15 H2
fig. 6
F0D0031b
203
TECHNISCHE GEGEVENS
BANDENSPANNING IN KOUDE TOESTAND (bar)
Uitvoering
11
Alle uitvoeringen
Camping Car
15
Alle uitvoeringen
Camping Car
MAXI
Alle uitvoeringen
Camping Car
(*) 4,75 bar voor gebruik van de auto met achterasbelasting van meer dan 2.000 kg.
Bij warme banden moet de in de tabel aangegeven waarde van de bandenspanning met 0,3 bar verhoogd worden.
Controleer de waarde opnieuw bij koude banden.
Bandenmaat
195/70 R15C 104/102 R
205/70 R15C 106/104 R
215/70 R15C 109/107 Q Camping
205/70 R15C 106/104 R
215/70 R15C 109/107 Q Camping
205/75 R16C 110/108 Q
215/75 R16C 113/111 Q
215/75 R16C 113/111 Q Camping
Velgmaat
6J x 15” - H2
6J x 15” - H2
6J x 15” - H2
6J x 15” - H2
6J x 16” - H2
6J x 16” - H2
Bandenspanning (bar)
Onbelast en volbeladen
Voor
4,0
4,0
5,0
4,1
5,0
4,5
4,5
5,5
Achter
4,0
4,0
5,0
4,5
5,0
4,5 (*)
4,5
5,5
204
TECHNISCHE GEGEVENS
Winterbanden
Uitvoering
11
Alle uitvoeringen
Camping Car
15
Alle uitvoeringen
Camping Car
MAXI
Alle uitvoeringen
Camping Car
(*) 4,75 bar voor gebruik van de auto met achterasbelasting van meer dan 2.000 kg.
Bij warme banden moet de in de tabel aangegeven waarde van de bandenspanning met 0,3 bar verhoogd worden.
Controleer de waarde opnieuw bij koude banden.
Bandenmaat
195/70 R15C 104/102 R M+S
205/70 R15C 106/104 R M+S
205/70 R15C 106/104 R M+S
205/70 R15C 106/104 R M+S
205/70 R15C 106/104 R M+S
205/75 R16C 110/108 Q M+S
205/75 R16C 110/108 Q M+S
Velgmaat
6J x 15” - H2
6J x 15” - H2
6J x 15” - H2
6J x 15” - H2
6J x 16” - H2
6J x 15” - H2
Bandenspanning (bar)
Onbelast en volbeladen
Voor
4,0
4,0
4,1
4,1
4,1
4,5
5,5
Achter
4,0
4,0
4,5
4,5
4,5
4,5 (*)
5,5
205
TECHNISCHE GEGEVENS
PRESTATIES
Maximum snelheid na de inrijperiode van de auto in km/h.
Uitvoeringen/motoren 1
e
2
e
3
e
4
e
5
e
*5
e
** AR
11 - 2.0
34 64 97 130 144 135 40
11 - 2.0 JTD 24 50 75 102 136 128 28
11 - 2.3 JTD 23 45 67 99 149 145 28
11 - 2.8 JTD 23 45 67 99 152 148 28
15 - 2.0 34 65 99 131 144 135 40
15 - 2.0 JTD 24 51 76 104 136 128 29
15 - 2.3 JTD 24 45 60 101 149 145 28
15 - 2.8 JTD 24 45 69 101 152 148 28
MAXI - 2.0 32 60 93 125 136 128 38
MAXI - 2.3 JTD 24 46 69 102 147 143 28
MAXI - 2.8 JTD 24 46 69 102 152 148 28
* Alle bestel-uitvoeringen-Afhankelijk van de uitvoering.
** Alle Pick-up-uitvoeringen.
206
TECHNISCHE GEGEVENS
AFMETINGEN
BESTEL-UITVOERING fig. 7
De hoogte heeft betrekking op een
onbelaste auto.
fig. 7
F0D0201b
207
TECHNISCHE GEGEVENS
Uitvoering
A
B
C
D
E
F
G
Afhankelijk van de uitvoering kunnen de afmetingen variëren binnen de hierboven aangegeven grenzen.
11 MAXI15
Korte
wielbasis
1720
1720
2154 ÷ 2470
4749
2850
2024
1441 ÷ 1760
Medium
wielbasis
1720
1720
2150 ÷ 2725
5099
3200
2024
1441 ÷ 1760
Korte
wielbasis
1720
1720
2150 ÷ 2470
4749
2850
2024
1441 ÷ 1760
Medium
wielbasis
1720
1720
2150 ÷ 2725
5099
3200
2024
1441 ÷ 2016
Lange
wielbasis
1720
1720
2470 ÷ 2850
5599
3700
2024
1441 ÷ 1760
Medium
wielbasis
1720
1720
2160 ÷ 2735
5099
3200
2024
1441 ÷ 2016
Korte
wielbasis
1720
1720
2160 ÷ 2480
4749
3200
2024
1441 ÷ 1760
Lange
wielbasis
1720
1720
2480 ÷ 2860
5599
3700
2024
1441 ÷ 1760
208
TECHNISCHE GEGEVENS
PICK-UP-UITVOERING fig. 8
De hoogte heeft betrekking op een
onbelaste auto.
fig. 8
F0D0202b
209
TECHNISCHE GEGEVENS
Uitvoering
A
B
C
D
E
F (*)
G
Afhankelijk van de uitvoering kunnen de afmetingen variëren binnen de hierboven aangegeven grenzen.
(*) Als optional kan een laadbak worden geleverd met een breedte van 2.180 mm.
Korte
wielbasis
1720
1720
2100
4831
2850
2024
2585
Korte
wielbasis
1720
1720
2100
4831
2850
2024
2585
Medium
wielbasis
1720
1720
2100
5181
3200
2024
2080 ÷ 2935
Lange
wielbasis
1720
1720
2100
5681
3700
2024
2585 ÷ 3435
Medium
wielbasis
1720
1720
2125
5181
3200
2024
2080 ÷ 2935
Lange
wielbasis
1720
1720
2125
5681
3700
2024
2585 ÷ 3435
11 MAXI15
210
TECHNISCHE GEGEVENS
GEWICHTEN BESTEL
Gewichten (kg)
Uitvoering 11 (*)
Rijklaar gewicht (met volle reservoirs,
reservewiel, gereedschap
en accessoires):
Nuttig laadvermogen inclusief
de bestuurder (1):
Max. toelaatbaar gewicht
(2)
– vooras:
achteras:
– totaalgewicht:
Gewicht van de aanhanger:
geremd
ongeremd
Max. gewicht op de
trekhaak (geremde aanhanger):
(1) Als er speciale accessoires zijn gemonteerd (trekhaak, enz.), dan stijgt het rijklaar gewicht, waardoor het totale laadvermogen met hetzelfde
gewicht daalt.
(2) Maximum waarden die niet mogen worden overschreden. Het is de verantwoordelijkheid van de gebruiker dat de auto zodanig wordt beladen
dat deze limieten niet worden overschreden.
* De aangegeven waarden zijn van toepassing op de Bestel-uitvoeringen met/zonder ruiten, met medium en korte wielbasis, zowel met hoog als met
laag zijpaneel.
2.0
1695 ÷ 1780
1120 ÷ 1165
1600
1600
2865 ÷ 2900
2000
750
100
2.0 JTD
1755 ÷ 1840
1060 ÷ 1145
1600
1600
2900
2000
750
100
2.3 JTD
1825 ÷ 1910
990 ÷ 1075
1600
1600
2900
2000
750
100
2.8 JTD
1850 ÷ 1935
965 ÷ 1050
1600
1600
2900
2000
750
100
211
TECHNISCHE GEGEVENS
Gewichten (kg)
Uitvoering 15 (*)
Rijklaar gewicht (met volle reservoirs,
reservewiel, gereedschap
en accessoires):
Nuttig laadvermogen inclusief
de bestuurder (1):
Max. toelaatbaar gewicht
(2)
– vooras:
achteras:
– totaalgewicht:
Gewicht van de aanhanger:
geremd
ongeremd
Max. gewicht op de
trekhaak (geremde aanhanger):
(1) Als er speciale accessoires zijn gemonteerd (trekhaak, enz.), dan stijgt het rijklaar gewicht, waardoor het totale laadvermogen met hetzelfde
gewicht daalt.
(2) Maximum waarden die niet mogen worden overschreden. Het is de verantwoordelijkheid van de gebruiker dat de auto zodanig wordt beladen
dat deze limieten niet worden overschreden.
* De aangegeven waarden zijn van toepassing op de Bestel-uitvoeringen met/zonder ruiten, met medium en korte wielbasis, zowel met hoog als met
laag zijpaneel.
2.0
1695 ÷ 1865
1435 ÷ 1510
1750
1850
3245 ÷ 3300
2000
750
100
2.0 JTD
1755 ÷ 1840
1435 ÷ 1505
1750
1850
3300
2000
750
100
2.3 JTD
1825 ÷ 1995
1305 ÷ 1475
1750
1850
3300
2000
750
100
2.8 JTD
1850 ÷ 2020
1280 ÷ 1450
1750
1850
3300
2000
750
100
212
TECHNISCHE GEGEVENS
Gewichten (kg)
Uitvoering MAXI (*)
Rijklaar gewicht (met volle reservoirs,
reservewiel, gereedschap
en accessoires):
Nuttig laadvermogen inclusief
de bestuurder (1):
Max. toelaatbaar gewicht
(2)
– vooras:
achteras (3):
– totaalgewicht:
Gewicht van de aanhanger:
geremd
ongeremd
Max. gewicht op de
trekhaak (geremde aanhanger):
(1) Als er speciale accessoires zijn gemonteerd (trekhaak, enz.), dan stijgt het rijklaar gewicht, waardoor het totale laadvermogen met hetzelfde
gewicht daalt.
(2) Maximum waarden die niet mogen worden overschreden. Het is de verantwoordelijkheid van de gebruiker dat de auto zodanig wordt beladen
dat deze limieten niet worden overschreden.
(3) Zie “Bandenspanning in koude toestand”.* De aangegeven waarden zijn van toepassing op de Bestel-uitvoeringen met/zonder ruiten, met medi-
um en korte wielbasis, zowel met hoog als met laag zijpaneel.
2.0
1765 ÷ 1915
1585 ÷ 1735
1850
2120
3500
2000
750
100
2.3 JTD
1895 ÷ 2045
1455 ÷ 1605
1850
2120
3500
2000
750
100
2.8 JTD
1935 ÷ 2070
1430 ÷ 1550
1850
2120
3500
2000
750
100
213
TECHNISCHE GEGEVENS
GEWICHTEN PANORAMA
Gewichten (kg)
Uitvoering korte wielbasis
Rijklaar gewicht (met volle
reservoirs, reservewiel,
gereedschap en accessoires):
Nuttig laadvermogen inclusief
de bestuurder (1):
Max. toelaatbaar gewicht
(2)
– vooras:
achteras:
– totaalgewicht:
Gewicht van de aanhanger:
geremd
ongeremd
Max. gewicht op de
trekhaak (geremde aanhanger):
(1) Als er speciale accessoires zijn gemonteerd (trekhaak, enz.), dan stijgt het rijklaar gewicht, waardoor het totale laadvermogen met hetzelfde
gewicht daalt.
(2) Maximum waarden die niet mogen worden overschreden. Het is de verantwoordelijkheid van de gebruiker dat de auto zodanig wordt beladen
dat deze limieten niet worden overschreden.
2.0
1925
8P + 435 kg
1600
1600
2900
2000
750
100
2.0 JTD
1985
8P + 465 kg
1600
1600
2900
2000
750
100
2.3 JTD
2055
8P + 465 kg
1600
1600
2900
2000
750
100
2.8 JTD
2080
8P + 330 kg
1600
1600
2900
2000
750
100
214
TECHNISCHE GEGEVENS
Gewichten (kg)
Uitvoering medium wielbasis
GRAN VOLUME
Rijklaar gewicht (met volle reservoirs,
reservewiel, gereedschap
en accessoires):
Nuttig laadvermogen inclusief
de bestuurder (1):
Max. toelaatbaar gewicht
(2)
– vooras:
achteras:
– totaalgewicht:
Gewicht van de aanhanger:
geremd
ongeremd
Max. gewicht op de
trekhaak (geremde aanhanger):
(1) Als er speciale accessoires zijn gemonteerd (trekhaak, enz.), dan stijgt het rijklaar gewicht, waardoor het totale laadvermogen met hetzelfde
gewicht daalt.
(2) Maximum waarden die niet mogen worden overschreden. Het is de verantwoordelijkheid van de gebruiker dat de auto zodanig wordt beladen
dat deze limieten niet worden overschreden.
2.3 JTD
2195
8P + 570 kg
1750
1850
3300
2000
750
100
2.0
2065
8P + 695 kg
1750
1850
3300
2000
750
100
2.8 JTD
2220
8P + 540 kg
1750
1850
3300
2000
750
100
215
TECHNISCHE GEGEVENS
GEWICHTEN COMBI
Gewichten (kg)
Uitvoering korte wielbasis
Rijklaar gewicht (met volle reservoirs,
reservewiel, gereedschap
en accessoires):
Nuttig laadvermogen inclusief
de bestuurder (1):
Max. toelaatbaar gewicht
(2)
– vooras:
achteras:
– totaalgewicht:
Gewicht van de aanhanger:
geremd
ongeremd
Max. gewicht op de
trekhaak (geremde aanhanger):
(1) Als er speciale accessoires zijn gemonteerd (trekhaak, enz.), dan stijgt het rijklaar gewicht, waardoor het totale laadvermogen met hetzelfde
gewicht daalt.
(2) Maximum waarden die niet mogen worden overschreden. Het is de verantwoordelijkheid van de gebruiker dat de auto zodanig wordt beladen
dat deze limieten niet worden overschreden.
2.8 JTD
1960
5P + 995 kg
1600
1600
2900
2000
750
100
2.0
1805
5P + 1150 kg
1600
1600
2900
2000
750
100
2.0 JTD
1865
5P + 650 ÷ 600 kg
1600
1600
2900
2000
750
100
2.3 JTD
1935
5P + 1090 ÷ 1050 kg
1600
1600
2900
2000
750
100
216
TECHNISCHE GEGEVENS
Gewichten (kg)
Uitvoering medium wielbasis
Rijklaar gewicht (met volle reservoirs,
reservewiel, gereedschap
en accessoires):
Nuttig laadvermogen inclusief
de bestuurder (1):
Max. toelaatbaar gewicht
(2)
– vooras:
achteras:
– totaalgewicht:
Gewicht van de aanhanger:
geremd
ongeremd
Max. gewicht op de
trekhaak (geremde aanhanger):
(1) Als er speciale accessoires zijn gemonteerd (trekhaak, enz.), dan stijgt het rijklaar gewicht, waardoor het totale laadvermogen met hetzelfde
gewicht daalt.
(2) Maximum waarden die niet mogen worden overschreden. Het is de verantwoordelijkheid van de gebruiker dat de auto zodanig wordt beladen
dat deze limieten niet worden overschreden.
2.0
1845
5P + 1110 kg
1750
1850
3300
2000
750
100
2.0 JTD
1905
5P + 1050 kg
1750
1850
3300
2000
750
100
2.3 JTD
1975
5P + 1025 ÷ 885 kg
1750
1850
3300
2000
750
100
2.8 JTD
2000
5P + 955 kg
1750
1850
3300
2000
750
100
217
TECHNISCHE GEGEVENS
Gewichten (kg)
GRAN VOLUME
Rijklaar gewicht (met volle reservoirs,
reservewiel, gereedschap
en accessoires):
Nuttig laadvermogen inclusief
de bestuurder (1):
Max. toelaatbaar gewicht
(2)
– vooras:
achteras:
– totaalgewicht:
Gewicht van de aanhanger:
geremd
ongeremd
Max. gewicht op de
trekhaak (geremde aanhanger):
(1) Als er speciale accessoires zijn gemonteerd (trekhaak, enz.), dan stijgt het rijklaar gewicht, waardoor het totale laadvermogen met hetzelfde
gewicht daalt.
(2) Maximum waarden die niet mogen worden overschreden. Het is de verantwoordelijkheid van de gebruiker dat de auto zodanig wordt beladen
dat deze limieten niet worden overschreden.
2.3 JTD
2075
5P + 1025 ÷ 885 kg
1750
1850
3300
2000
750
100
2.0
1915
5P + 1010 kg
1750
1850
3300
2000
750
100
2.8 JTD
2100
5P + 855 kg
1750
1850
3300
2000
750
100
218
TECHNISCHE GEGEVENS
GEWICHTEN PICK-UP
Gewichten (kg)
Uitvoering 11
Rijklaar gewicht (met volle reservoirs,
reservewiel, gereedschap
en accessoires):
Nuttig laadvermogen inclusief
de bestuurder (1):
Max. toelaatbaar gewicht
(2)
– vooras:
achteras:
– totaalgewicht:
Gewicht van de aanhanger:
geremd
ongeremd
Max. gewicht op de
trekhaak (geremde aanhanger):
(1) Als er speciale accessoires zijn gemonteerd (trekhaak, enz.), dan stijgt het rijklaar gewicht, waardoor het totale laadvermogen met hetzelfde
gewicht daalt.
(2) Maximum waarden die niet mogen worden overschreden. Het is de verantwoordelijkheid van de gebruiker dat de auto zodanig wordt beladen
dat deze limieten niet worden overschreden.
2.0 JTD
1780 ÷ 1815
1085 ÷ 1105
1600
1600
2885 ÷ 2900
2000
750
100
219
TECHNISCHE GEGEVENS
Gewichten (kg)
Uitvoering 15
Rijklaar gewicht (met volle reservoirs,
reservewiel, gereedschap
en accessoires):
Nuttig laadvermogen inclusief
de bestuurder (1):
Max. toelaatbaar gewicht
(2)
– vooras:
achteras:
– totaalgewicht:
Gewicht van de aanhanger:
geremd
ongeremd
Max. gewicht op de
trekhaak (geremde aanhanger):
(1) Als er speciale accessoires zijn gemonteerd (trekhaak, enz.), dan stijgt het rijklaar gewicht, waardoor het totale laadvermogen met hetzelfde
gewicht daalt.
(2) Maximum waarden die niet mogen worden overschreden. Het is de verantwoordelijkheid van de gebruiker dat de auto zodanig wordt beladen
dat deze limieten niet worden overschreden.
2.0
1795
1505
1750
1850
3300
2000
750
100
2.0 JTD
1780 ÷ 1855
1375 ÷ 1445
1750
1850
3250 ÷ 3300
1600
750
100
2.3 JTD
1850 ÷ 1925
1375 ÷ 1415
1750
1850
3230 ÷ 3300
2000
750
100
2.8 JTD
1875 ÷ 1950
1350 ÷ 1390
1750
1850
3260 ÷ 3300
2000
750
110
220
TECHNISCHE GEGEVENS
Gewichten (kg)
Uitvoering MAXI
Rijklaar gewicht (met volle reservoirs,
reservewiel, gereedschap
en accessoires):
Nuttig laadvermogen inclusief
de bestuurder (1):
Max. toelaatbaar gewicht (2)
– vooras:
achteras (3):
– totaalgewicht:
Gewicht van de aanhanger:
geremd
ongeremd
Max. gewicht op de
trekhaak (geremde aanhanger):
(1) Als er speciale accessoires zijn gemonteerd (trekhaak, enz.), dan stijgt het rijklaar gewicht, waardoor het totale laadvermogen met hetzelfde
gewicht daalt.
(2) Maximum waarden die niet mogen worden overschreden. Het is de verantwoordelijkheid van de gebruiker dat de auto zodanig wordt beladen
dat deze limieten niet worden overschreden.
(3) Zie “Bandenspanning in koude toestand”.
2.0
1845
1655
1850
2120
3500
2000
750
100
2.3 JTD
1900 ÷ 1975
1525 ÷ 1600
1850
2120
3500
2000
750
100
2.8 JTD
1925 ÷ 2000
1500 ÷ 1575
1850
2120
3500
2000
750
100
221
TECHNISCHE GEGEVENS
GEWICHTEN PICK-UP/DUBBELE CABINE
Gewichten (kg)
Rijklaar gewicht (met volle reservoirs,
reservewiel, gereedschap en accessoires):
Nuttig laadvermogen incl. de bestuurder (1):
Max. toelaatbaar gewicht (2)
– vooras:
achteras:
– totaalgewicht:
Gewicht van de aanhanger:
geremd
ongeremd
Max. gewicht op de
trekhaak (geremde aanhanger):
(1) Als er speciale accessoires zijn gemonteerd (trekhaak, enz.), dan stijgt het rijklaar gewicht, waardoor het totale laadvermogen met hetzelfde
gewicht daalt.
(2) Maximum waarden die niet mogen worden overschreden. Het is de verantwoordelijkheid van de gebruiker dat de auto zodanig wordt beladen
dat deze limieten niet worden overschreden.
(3) Zie “Bandenspanning in koude toestand”.
15
2.3 JTD
1990 ÷ 2030
970 ÷ 1010
1750
1850
3300
2000
750
100
15
2.8 JTD
2015 ÷ 2055
945 ÷ 985
1750
1850
3300
2000
750
100
MAXI
2.0
1950
1250
1850
2120 (3)
3500
2000
750
100
MAXI
2.3 JTD
2040 ÷ 2080
1120 ÷ 1160
1850
2120 (3)
3500
2000
750
100
MAXI
2.8 JTD
2065 ÷ 2105
1095 ÷ 1135
1850
2120 (3)
3500
2000
750
100
222
TECHNISCHE GEGEVENS
VULLINGSTABEL
Brandstoftank:
incl. een reserve van:
Motorkoelsysteem:
Motorcarter:
Handgeschakelde versnellingsbak en differentieel:
Hydraulische stuurbekrachtiging:
Hydraul. remcircuit voor en achter:
Uitvoeringen 11-15
Uitvoeringen MAXI
Hydraul. remcircuit
met ABS:
Uitvoeringen 11-15
Uitvoeringen MAXI
Reservoir ruitensproeiers
voor en achter:
() Voor temperaturen onder –20°C raden wij het gebruik aan van SELENIA PERFORMER SAE 5W-30.
Voorgeschreven brandstof
Aanbevolen producten
Loodvrije superbenzine met
octaangetal van ten minste 95 R.O.N.
Mengsel van gedestil. water en 50%
PARAFLU
11
SELENIA 20K ()
TUTELA CAR ZC 75 SYNTH
TUTELA GI/A
TUTELA TOP 4
TUTELA TOP 4
Mengsel van water en TUTELA
PROFESSIONAL SC 35
2000 BZ
Liter
8,0
8 ÷ 10
9
5
2,45
1,3
0,59
0,62
0,62
0,66
4,2
kg
4,5
2,2
223
TECHNISCHE GEGEVENS
Brandstoftank:
incl. een reserve van:
Motorkoelsysteem:
Motorcarter:
Carter en oliefilter:
Handgeschakelde
versnellingsbak
en differentieel:
Hydraulische
stuurbekrachtiging:
Hydraul. remcircuit
voor en achter:
Uitvoeringen 11-15
Uitvoeringen MAXI
Hydraul. remcircuit met
ABS:
Uitvoeringen 11-15
Uitvoeringen MAXI
Reservoir ruitensproeiers
voor en achter:
() Voor temperaturen onder –15°C raden wij het gebruik aan van SELENIA WR DIESEL SAE 5W-40.
2000 JTD 2300 JTD
Liter
80
8 ÷ 10
9
5,25
2,1
1,3
0,59
0,62
0,59
0,62
4,2
Liter
80
8 ÷10
10
5,8
6,3
2
1,3
0,59
0,62
0,59
0,62
4,2
kg
4,7
1,9
kg
5,2
5,7
1,8
Liter
80
8 ÷10
10
5,0
5,7
2
1,3
0,59
0,62
0,59
0,62
4,2
kg
4,5
5,1
1,8
Voorgeschreven brandstof
Aanbevolen producten
Diesel voor motorvoertuigen
(Specificatie EN590)
Mengsel van gedestil. water en 50%
PARAFLU
11
SELENIA TURBO DIESEL ()
TUTELA CAR ZC 75 SYNTH
TUTELA GI/A
TUTELA
TOP 4
TUTELA
TOP 4
Mengsel van water en TUTELA
PROFESSIONAL SC 35
2800 JTD
224
TECHNISCHE GEGEVENS
VLOEISTOFFEN EN SMEERMIDDELEN
AANBEVOLEN PRODUCTEN EN HUN SPECIFICATIES
Gebruik
Smering voor
benzinemotoren (*)
Smering
voor dieselmotoren (**)
(*) Voor temperaturen onder -20°C raden wij het gebruik aan van motorolie SELENIA PERFORMER SAE 5W-30
(**) Voor temperaturen onder -15°C raden wij het gebruik aan van motorolie SELENIA WR DIESEL SAE 5W-40
Toepassing
F0D0146b
Specificaties van de smeermiddelen en vloeistoffen
voor een correct functioneren van de auto
Multigrade motorolie
SAE 10W-40 op synthetische basis; voldoet ruimschoots aan
de specificaties ACEA A3-96,
CCMC G5 en API SJ
Multigrade motorolie
SAE 5W-30 op synthetische basis; voldoet ruimschoots aan de
specificaties ACEA A1 en API SJ
Multigrade motorolie
SAE 10W-40 op synthetische basis; voldoet ruimschoots aan
de specificaties ACEA B3 en API CD
Multigrade motorolie
SAE 5W-40 op synthetische basis; voldoet ruimschoots aan de
specificaties ACEA B3 en API CF
Aanbevolen vloeistof-
fen en smeermiddelen
SELENIA 20K
SELENIA
PERFORMER
SELENIA
TURBO DIESEL
SELENIA
WR DIESEL
225
TECHNISCHE GEGEVENS
Gebruik
Olie en vetten
voor kracht-
overbrengingen
Vloeistof voor
remsysteem
Anti-vries voor
radiateur
Toevoeging
voor dieselbrandstof
Vloeistof voor
ruitensproeiers/
achterruitsproeier
Specificaties van de smeermiddelen en vloeistoffen voor
een correct functioneren van de auto
SAE 75W-80 EP olie. Voldoet ruimschoots aan de specificaties
API GL 5 en MIL-L - 2105D LEV.
Olie type ATF DEXRON II D LEV, SAE 10W
Synthetische remvloeistof, NHTSA nr. 116 DOT 4, ISO 4925,
SAE J-1703, CUNA NC 956 - 01
Beschermingsmiddel met anti-vries op basis van glycol-mono-
ethyleen, corrosiewerend CUNA NC 956 - 16
Toevoeging voor dieselbrandstof met beschermende werking voor
dieselmotoren (te gebruiken bij buitentemperaturen onder 0°C)
Mengsel van alcohol, water en oppervlakte-actieve stoffen
CUNA NC 956 - 11
Aanbevolen vloeistof-
fen en smeermiddelen
TUTELA CAR
ZC 75 SYNTH
TUTELA GI/A
TUTELA
TOP 4
PARAFLU
11
DIESEL MIX
TUTELA
PROFESSIONAL
SC 35
Toepassing
Mechanische versnellings-
bakken en differentieels
Hydraul.
stuurbekrachtiging
Hydr. remsysteem/
koppelingbediening
Motorkoelsysteem
Mengverhouding:
50% tot –35°C
Vermengen met dieselolie
(25 cm per 10 liter)
Onverdund gebruiken
226
TECHNISCHE GEGEVENS
BRANDSTOFVERBRUIK
INVLOED VAN RIJOMSTANDIGHEDEN EN GEBRUIK OP HET BRANDSTOFVERBRUIK
(voorbeelden en gegevens hebben betrekking op de uitvoeringen voor goederenvervoer).
BELANGRIJK Hoewel de normen
voor het vaststellen van het brandstof-
verbruik bedoeld zijn om een zo realis-
tisch mogelijk beeld te geven, blijft het
erg moeilijk om te bepalen welke
invloed de volgende factoren op het
brandstofverbruik hebben:
Rijstijl en gebruiksomstandig-
heden, hoge snelheid, veelvuldig
accelereren, frequent gebruik ver-
snellingsbak, huis-aan-huis bezorging,
enz..
Verkeersdrukte en wegcondi-
tie, fileverkeer, bochtige trajecten,
sterke hellingen, slechte en onver-
harde wegen, enz.
Temperaturen en weersom-
standigheden
lage temperaturen, ijle lucht, wind,
regen, enz.
De staat waarin de auto ver-
keert
slecht onderhoud (bandenspanning,
filters, bougies, enz), carrosserie in
slechte staat, enz.
Lading
vervoer van zware voorwerpen, niet
goed verdeelde lading, volumineuze
goederen op de imperiaal, enz.
Inschakeling van stroomver-
bruikers
airconditioning, verwarming en elek-
trische apparaten in het algemeen,
enz.
Bijzondere voorwerpen en
omstandigheden
imperiaal, aanhangers, rijden met
geopende ruiten, type banden, enz.
Uitrustingsniveau en speciale
uitvoeringen
caravan, kampeerauto, mega-box,
dekzeilen, enz.
Enkele van deze omstandigheden
worden in het figuur op de volgende
pagina afgebeeld.
Voor meer informatie wordt ver-
wezen naar de paragraaf
“Economisch en milieubewust rij-
den” in het hoofdstuk “Correct
gebruik van de auto”.
227
TECHNISCHE GEGEVENS
Topsnelheid (volledig
ingetrapt gaspedaal)
Stadsverkeer
Bergachtige trajecten
+80÷100%
+35÷45%
+10÷15%
Ingeschakelde
airconditioning
+5%
+10÷15%
Imperiaal of halfgeo-
pende ruiten
+5%
Camperopbouw of
andere carrosserie-
ombouwingen
SOS
F0D0199bF0D0198bF0D0195b
F0D0194bF0D0196bF0D0197b
228
ALFABETISCH REGISTER
AA
AA
LL
LL
FF
FF
AA
AA
BB
BB
EE
EE
TT
TT
II
II
SS
SS
CC
CC
HH
HH
RR
RR
EE
EE
GG
GG
II
II
SS
SS
TT
TT
EE
EE
RR
RR
Algemeen motor ......................... 196
Als er gewonden zijn (bij een
ongeval) ....................................... 149
Antidoorslipregeling ASR .......... 86
Asbak ............................................. 68
ASR ................................................. 86
ASR inschakelen ........................... 64
Auto langere tijd stallen ............ 123
Auto wassen ................................. 170
Automatische
versnellingsbak .................. 98 - 200
Autoradio ..................................... 87
- antenne ....................................... 89
- basis inbouwvoorbereiding .... 88
- uitgebreide inbouwvoor-
bereiding ..................................... 88
Band verwisselen ...................... 126
Banden .................................. 166 - 201
Bandenspanning.................... 166 - 203
Batterij vervangen ....................... 163
Bediening airconditioning .......... 48
Bediening cruise-control ........... 61
Bediening dimlicht ....................... 56
Bediening grootlicht ................... 56
Bediening klimaatregeling .......... 46
Bediening parkeerlichten ........... 56
Bediening richtingaanwijzers .... 57
Bedieningshendel ruitensproeiers. 57
Bedieningshendel ruitenwissers.. 57
Belangrijke aanwijzingen dieselfilter -
bougies - accu ............................ 155
Belangrijke aanwijzingen
motorolie - filters ..................... 154
Bescherming van de carrosserie 169
Bescherming van het milieu ...... 93
Bestel (gewichten) ...................... 210
Bij een ongeval ............................. 149
Boordaccu opladen ..................... 146
Bougies .......................................... 198
Brandstof (soort) ................ 196 - 222
Brandstofmeter ........................... 30
Brandstofnoodschakelaar .......... 65
Brandstoftank ............................... 92
Aanbevolen producten en hun
specificaties ................................ 224
Aansteker....................................... 68
Aanvullende werkzaamheden ... 154
Aanwijzingen voor het laden .... 115
ABS ................................................. 78
Accu ............................................... 162
- opladen ....................................... 146
- starten met een
hulpaccu ............................. 125 - 146
- vervangen ................................... 163
- vloeistofniveau ........................... 162
Achterdeur 270° openen .......... 73
Achterdeuren ............................... 72
Achteruitkijkspiegel .................... 44
Achteruitrijcamera ...................... 60
Afmetingen bestel ....................... 206
Afmetingen pick-up ..................... 208
Afstandsbediening ........................ 8
Airbag ............................................ 80
Airconditioning (koeling) ........... 49
229
ALFABETISCH REGISTER
- brandstofmeter ......................... 30
- tanken .......................................... 222
Brandstofverbruik ....................... 226
Buitenspiegel ................................ 44
Buitenverlichting .......................... 56
Cabineportieren ........................ 71
Carrosserie .................................. 169
- garantie ....................................... 170
- motorruimte .............................. 171
- onderhoud................................... 169
- ruiten ........................................... 171
- tips voor het behoud ............... 170
- uitvoeringen ............................... 175
Centraal schakelaarpaneel ........ 65
Centrale portiervergrendeling .. 74
Code carrosserie-uitvoering .... 175
Combi (gewichten) ..................... 215
Condens aftappen ....................... 162
Cruise-control
(snelheidsregelaar) ................... 61
Dashboard ................................. 26
Dashboardkastje/opbergvak ..... 65
Defecte buitenverlichting .......... 132
Defecte interieurverlichting ..... 137
Diefstalalarm ................................ 10
- alarm buiten werking stellen .. 12
- programmeren .......................... 12
- wanneer gaat het alarm af ...... 12
- wanneer is het alarm afgegaan 13
- werking ....................................... 11
- zelfdiagnose ................................ 12
Dieselfilter .................................... 162
Differentieel ................................. 199
Digitaal klokje .............................. 31
Dimlicht ......................................... 56
Doorgebrande zekering ............ 138
EGR............................................... 93
Elektrische ruitbediening ........... 74
Elektronische regeleenheden ... 165
Emissiereductiesystemen .......... 117
EOBD-systeem ............................. 85
Extra accessoires ........................ 123
Fiat Code .................................... 6
Flessenhouder .............................. 66
Follow me home ......................... 58
Garantievoorwaarden ............ 170
Gebruiksomstandigheden ......... 115
Geprogrammeerd onderhoud . 151
Gereedschap ................................ 127
Gewichten bestel ........................ 210
Gewichten combi ........................ 215
Gewichten Panorama ................. 213
Gewichten pick-up ...................... 218
Gewichten pick-up/dubbele
cabine .......................................... 221
Gloeilamp van mistachterlicht
vervangen ................................... 134
Gloeilamp vervangen................... 129
Gloeilampen van achteruitrij-
lichten vervangen ...................... 135
Gloeilampen van buitenverlichting
vervangen ................................... 132
Gloeilampen van derde remlicht
vervangen ................................... 135
Gloeilampen van dimlicht
vervangen ................................... 132
Gloeilampen van grootlicht
vervangen ................................... 132
230
ALFABETISCH REGISTER
Gloeilampen van interieurverlichting
vervangen ................................... 137
Gloeilampen van kentekenplaat-
verlichting vervangen ................ 136
Gloeilampen van mistlampen voor
vervangen ................................... 134
Gloeilampen van plafondverlichting
achter vervangen ...................... 137
Gloeilampen van plafondverlichting
voor vervangen ......................... 137
Gloeilampen van remlichten
vervangen ................................... 135
Gloeilampen van richtingaanwijzers
achter vervangen ...................... 135
Gloeilampen van richtingaanwijzers
op voorspatbord vervangen ... 134
Gloeilampen van richtingaanwijzers
voor vervangen ......................... 134
Gordelspanners ........................... 16
Grootlicht ..................................... 56
Grootlichtsignaal ......................... 57
Handgeschakelde
versnellingsbak .................. 98 - 199
Handrem................................ 97 - 199
Heat flange .................................... 95
Hendel links aan het stuurwiel.. 56
Hendel rechts aan het stuurwiel 57
Hendels aan het stuur ................ 56
Hoeveelheid motorolie ............. 222
Hoofdsteunen .............................. 43
Hulpverwarming .......................... 50
Identificatiegegevens ................. 173
Imperiaal......................................... 91
Inbouwvoorbereiding mobiele
telefoon ....................................... 89
Inhaalsensor .................................. 59
Inhoud van de brandstoftank .... 222
Inhoud verbandtrommel ........... 150
Inlaatluchtvoorverwarming
(Heat flange) .............................. 95
Inschakeling achteruitverwarming 64
Inschakeling mistachterlicht ...... 64
Inschakeling mistlampen voor ... 64
Inschakeling waarschuwings-
knipperlichten ............................ 64
Inspuiting ....................................... 198
Instrumenten ................................ 29
Instrumentenpaneel .................... 28
Intelligente wis-/wasregeling ..... 58
Interieur van de auto
schoonmaken ............................ 172
Interieuruitrusting ....................... 65
Invloed van rijstijl op
brandstofverbruik ..................... 226
Kilometerteller ......................... 30
Kinderen veilig vervoeren ......... 19
Kinderzitjes .................................. 19
Klimaatregeling ............................ 48
Koel/warmhoudvak .................... 67
Koelvloeistof ................................ 29
Koelvloeistoftemperatuurmeter 29
Koplampen ................................... 76
Koplampen afstellen ................... 76
Koplampsproeiers ....................... 169
Koppeling ....................................... 199
Kostenbesparing .......................... 113
- algemene opmerkingen ........... 113
- gebruiksomstandigheden ........ 115
- rijstijl ............................................ 114
Kunststof delen reinigen ........... 172
231
ALFABETISCH REGISTER
Lak ................................................. 170
Lege accu ...................................... 146
Lekke band ................................... 126
Luchtfilter ..................................... 161
Luchtfilter vervangen .................. 161
Luchtroosters .............................. 46
Milieuvriendelijk rijden .......... 116
Mistlampen voor afstellen ......... 78
Mobiele telefoon ......................... 89
Montageschema trekhaak ......... 119
Motor ............................................. 196
- algemeen ..................................... 196
- inspuiting/ontsteking ................ 198
- motor opwarmen na het
starten ......................................... 96
- motor uitzetten ........................ 97
- starten met benzinemotor ..... 94
- starten met dieselmotor ......... 95
- type .............................................. 175
Motor opwarmen na het starten 96
Motor starten ............................... 94
- benzinemotor starten .............. 94
- dieselmotor starten ................. 95
- motor opwarmen na het
starten ......................................... 96
- motor uitzetten ........................ 97
- noodstart ........................... 96 - 124
- rollend starten ........................... 126
- start-/contactslot ....................... 25
- starten met een
hulpaccu ............................. 125 - 146
Motorcode ................................... 173
Motorkap openen ....................... 75
Motorkoelvloeistof ..................... 159
Motorolie ...................................... 158
Motorolieverbruik ...................... 159
Motorruimte reinigen ................ 171
Niveau van de koelvloeistof .. 159
Niveau van de motorolie .......... 158
Niveau van de olie van de
stuurbekrachtiging .................... 160
Niveau van de remvloeistof ...... 161
Niveau van de
ruitensproeiervloeistof ............ 160
Niveaus controleren .................. 155
Noodgevallen ............................... 124
Noodstart ............................ 96 - 124
Nuttige accessoires...................... 123
Olieniveaumeter ....................... 31
Onderhoud van de
airconditioning ........................... 50
Onderhoud van de auto ............ 151
Onderhoud van de banden ....... 166
Onderhoudsmeter ...................... 32
Onderhoudsschema ................... 152
Ontsteking .................................... 198
Ontwasemen ................................ 47
Opbergvakken............................... 65
Opkrikken van de auto .............. 147
Opkrikken van de auto met
garagekrik ................................... 148
Opkrikken van de auto
met hefbrug ................................ 148
Panorama (gewichten) ............ 213
Parkeersensoren ......................... 60
Parkeren ........................................ 97
Pick-up (gewichten) .................... 218
Pick-up/dubbele cabine
(gewichten) ................................ 221
232
ALFABETISCH REGISTER
Plaatje met informatie over de
carrosserielak ............................ 174
Plaats van de zekeringen ........... 139
Plafondlampje ................................ 64
Pollenfilter vervangen ................. 162
Pollenfilter...................................... 162
Portieren ....................................... 71
- 270° openen .............................. 73
- achterdeuren ............................. 72
- bestuurderscabine .................... 71
- centraal vergrendelen .............. 74
- openen met afstandsbediening 8
- ruitbediening .............................. 74
- schuifdeur zijkant ...................... 71
Portieren openen ........................ 71
Praktische tips om de levensduur
van de accu te verlengen ........ 164
Prestaties ...................................... 205
Radiozendapparatuur en mobiele
telefoon ....................................... 90
Remmen ......................................... 199
Reservewiel .................................. 201
Reservewiel monteren
(lekke band) ............................... 126
Richtingaanwijzers ....................... 57
Rij-omstandigheden en gebruik
van de auto (invloed op het
verbruik) ..................................... 226
Rijstijl ............................................. 114
Rollend starten ............................ 126
Rubber slangen ............................ 167
Ruiten ............................................ 171
Ruitensproeiers ........................... 169
Ruitenwissers ............................... 168
Schakelaarpaneel aan linkerzijde 66
Schrijftafeltje ................................. 66
Schuifdeur zijkant ........................ 71
Schuifzijruiten in het midden
(openen) ..................................... 69
Skidrager ........................................ 91
Sleepogen ...................................... 148
Slepen van de auto ...................... 148
Sleutels .......................................... 6
Sneeuwkettingen ................ 122 - 201
Snelheid (maximum) ................... 205
Snelheidregelaar (cruise-control) 61
Snelheidsmeter ............................ 29
Spanning winterbanden .............. 204
Specificaties motorolie .............. 224
Specificaties van de vloeistoffen en
smeermiddelen .......................... 224
Sproeiermonden ......................... 169
Start-/contactslot ........................ 25
Startblokkering Fiat Code ......... 6
Starten met benzinemotor ....... 94
Starten met dieselmotor ........... 95
Starten met een hulpaccu . 125 - 146
Stekker voor speciale
uitvoeringen ............................... 68
Stekkerdoos ................................. 67
Stoelen ........................................... 40
Stoelen Combi ............................. 42
Stoelen instellen ........................... 40
Stoelen Panorama ....................... 42
Stoelen reinigen ........................... 172
Stuurinrichting............................... 201
Stuurslot ........................................ 25
Stuurwiel ....................................... 43
Stuurwielverstelling .................... 43
Suggesties voor nuttige
accessoires ................................. 123
Symbolen........................................ 3
233
ALFABETISCH REGISTER
Systemen voor bescherming
van het milieu ............................. 93
Tachograaf .................................. 70
Tafeltje ........................................... 66
Tankdop ........................................ 92
Tanken met
benzinemotor ................... 91 - 222
Tanken met de Ducato .............. 91
Tanken met dieselmotor .. 92 - 223
Technische gegevens .................. 173
Technische gegevens motor ..... 196
Tips voor de carrosserie ........... 170
Toerenteller .................................. 30
Transmissie.................................... 199
Trekhaak monteren .................... 118
Trekken van aanhangers ............ 118
Trip computer ............................. 30
Type band ..................................... 203
Type motor .................................. 175
Type motorolie ........................... 224
Typecode van de motor ............ 175
Typen gloeilampen ...................... 130
Typeplaatje met
identificatiegegevens.................. 173
Uitschakeling
passagiersairbag ......................... 82
Veilig rijden ............................... 108
- in de bergen rijden ................... 112
- in de mist rijden ........................ 111
- in het donker rijden ................. 110
- met ABS rijden .......................... 112
- met regen rijden ....................... 111
- met sneeuw en ijs rijden ......... 112
- tijdens de rit ............................... 109
- voor u wegrijdt ......................... 109
Veiligheidsgordels ....................... 14
Velgen ............................................. 201
Ventilatie ....................................... 48
Verbandtrommel (E.H.B.O.)...... 150
Verklaring van de codering
op de banden ............................. 202
Verklaring van de codering
op de velgen ............................... 202
Verwarming .................................. 45
Verwarming en ventilatie............ 45
Vloeistoffen (vullingstabel) ........ 222
Vloeistoffen en smeermiddelen 224
Vloeistofniveau van de accu
controleren ................................ 162
Voetrem ........................................ 199
Voorbereiding voor
imperiaal/skidrager ................... 91
Voorbereiding voor skidrager . 91
Vullingstabel................................... 222
Waarschuwings-/
controlelampjes ........................ 34
Werking automatische
versnellingsbak .......................... 99
Wiel verwisselen ......................... 128
Wielen ........................................... 201
Wielen en banden ....................... 166
- bandenspanning ................ 203 - 204
- onderhoud................................... 106
- reservewiel ................................. 201
- sneeuwkettingen .............. 122 - 201
- type band .................................... 203
- velgmaat ...................................... 203
- verklaring van de codering ..... 202
- verwisselen ................................. 126
- wieluitlijning ............................... 201
- winterbanden .................... 121 - 201
234
ALFABETISCH REGISTER
Wielophanging .............................. 200
Wieluitlijning ................................ 201
Winterbanden ..................... 121 - 204
Wisserbladen ............................... 168
Zekeringen vervangen ............. 138
Zekeringenkastjes ....................... 139
Zekeringentabel .......................... 142
Zijruiten achter openen ............ 69
Zitpositie instellen ...................... 40
Zonnekleppen .............................. 69
Fiat Auto Nederland b.v.
Importeur voor België: Fiat Auto
Belgio - Genèvestraat 175 - 1140
Brussel
Importeur voor Nederland: Fiat Au-
to Nederland b.v.- Hullenbergweg 1-
3 - 1101BW Amsterdam Zuidoost
OLIE VERVERSEN?
DE EXPERTS
ADVISEREN
SELENIA.
Uw auto is ontwikkeld met de produc-
ten van FL Group.
Fiat adviseert u dan ook om bij de
eerstvolgende olieverversing Selenia
motorolie te gebruiken.
35.000 Motorexperts in Europa
adviseren Selenia voor een maxi-
male bescherming van de motor in
uw auto.
VRAAG UW DEALER
NAAR SELENIA.
Selenia 20K is afgestemd op de nieuwe generatie
motoren en dank zij de uitstekende chemische
stabiliteit kunnen de verversingsintervallen worden
verlengd tot 20.000 km, waarbij een langdurige
reiniging is gegarandeerd.
SELENIA 20K REFERENTIEPRODUCT
(*) ASTM D445
SELENIA. DE KRACHT ACHTER MODERNE MOTOREN
De motor van uw nieuwe auto is ontwikkeld met Selenia
20K; een synthetische motorolie die voldoet aan de
meest geavanceerde internationale specificaties.
Selenia 20K verbetert de eigenschappen van de motor
en garandeert optimale prestaties en maximale bescher-
ming.
SELENIA 20K
Top Quality fuel economy motorolie volgens API SJ-speci-
ficaties voor normale, turbo- of multiklepsbenzinemotoren.
Brandstofbesparing tot 2% en maximale stabiliteit bij
hoge temperaturen.
SELENIA PERFORMER
Olie voor benzinemotoren die specifiek is ontwikkeld
voor een optimale motorwerking onder zeer extreme
klimatologische omstandigheden (starten tot zelfs –35°C).
SELENIA TURBO DIESEL
Olie voor (multikleps-)dieselmotoren met of zonder
turbocompressor. Voordelen:
uitstekende vloeibaarheid bij lage temperaturen
maximale stabiliteit bij hoge temperaturen
optimale reiniging van de motor.
SELENIA WR DIESEL
Olie voor normale diesel-, turbodiesel- of multikleps-
dieselmotoren die specifiek is ontwikkeld voor een opti-
male motorwerking onder zeer extreme klimatologische
omstandigheden (starten tot zelfs –35°C).
ANALYSE VAN GEBRUIKTE MOTOROLIE:
VISCOSITEITSTOENAME BIJ 40°C (*)
SELENIA: DE PERFECTE KEUZE VOOR UW AUTO
16
14
12
10
8
6
4
2
0
25000 5000 7500 10000 12500 15000 17500 20000
%
km
Verontreinig het milieu niet met afgewerkte olie.
237
ALFABETISCH REGISTER
NN
NN
OO
OO
TT
TT
II
II
TT
TT
II
II
EE
EE
SS
SS
238
ALFABETISCH REGISTER
239
ALFABETISCH REGISTER
BANDENSPANNING IN KOUDE TOESTAND (bar)
Druknummer 603.45.421 - XI/2001 - 1
e
editie - 5
e
druk- Printed in the Netherlands by van Setten
2
Eindredactie Satiz - Turijn
MOTOROLIE VERVERSEN
BRANDSTOFTANK (liter)
Motorcarter
Motorcarter en filter
Voor alle motoruitvoeringen
Inhoud brandstoftank ........................................................ 80 liter
Brandstofreserve ................................................................ 8 ÷ 10 liter
De benzinemotoren zijn uitsluitend geschikt voor loodvrije benzine met een octaangetal van ten minste 95 RON.
De dieselmotoren zijn uitsluitend geschikt voor dieselbrandstof voor motorvoertuigen (specificatie EN590).
Uitvoering
11
15
MAXI
(*) 4,75 bar voor gebruik van de auto met achterasbelasting van meer dan 2.000 kg.
Bij warme banden moet de in de tabel aangegeven waarde van de bandenspanning met 0,3 bar verhoogd worden.
Controleer de waarde opnieuw bij koude banden.
Onbelast en volbeladen
Achter
4,0
4,0
5,0
4,5
5,0
4,5 (*)
4,5
5,5
Voor
4,0
4,0
5,0
4,1
5,0
4,5
4,5
5,5
Alle uitvoeringen
Camping Car
Alle uitvoeringen
Camping Car
Alle uitvoeringen
Camping Car
Bandenmaat
195/70 R15 (104/102) R
205/70 R15 (106/104) R
215/70 R15 (109/107) Q
205/70 R15 (106/104) R
215/70 R15 (109/107) Q Camping Car
205/75 R16 (110/108) Q
215/75 R16 (113/111) Q
215/75 R16 (113/111) Q Camping Car
2.0 Benzine 2.8 JTD
Liter
5
kg
4,5
Liter
5,25
kg
4,7
Liter
5,8
6,3
Liter
5,0
5,7
kg
5,2
5,7
kg
4,5
5,1
2.0 JTD
2.3 JTD
NEDERLANDS
De gegevens in deze publicatie zijn uitsluitend indicatief bedoeld.
FIAT behoudt zich het recht voor op elk moment de in dit boekje beschreven modellen om technische of commerciële redenen te wijzigen.
Voor de laatste informatie hieromtrent kunt u zich tot de Fiat-dealer wenden.
2005
8

Brauchen Sie Hilfe? Stellen Sie Ihre Frage.

Forenregeln

Missbrauch melden von Frage und/oder Antwort

Libble nimmt den Missbrauch seiner Dienste sehr ernst. Wir setzen uns dafür ein, derartige Missbrauchsfälle gemäß den Gesetzen Ihres Heimatlandes zu behandeln. Wenn Sie eine Meldung übermitteln, überprüfen wir Ihre Informationen und ergreifen entsprechende Maßnahmen. Wir melden uns nur dann wieder bei Ihnen, wenn wir weitere Einzelheiten wissen müssen oder weitere Informationen für Sie haben.

Art des Missbrauchs:

Zum Beispiel antisemitische Inhalte, rassistische Inhalte oder Material, das zu einer Gewalttat führen könnte.

Beispielsweise eine Kreditkartennummer, persönliche Identifikationsnummer oder unveröffentlichte Privatadresse. Beachten Sie, dass E-Mail-Adressen und der vollständige Name nicht als private Informationen angesehen werden.

Forenregeln

Um zu sinnvolle Fragen zu kommen halten Sie sich bitte an folgende Spielregeln:

Neu registrieren

Registrieren auf E - Mails für Fiat Ducato 2013 wenn:


Sie erhalten eine E-Mail, um sich für eine oder beide Optionen anzumelden.


Das Handbuch wird per E-Mail gesendet. Überprüfen Sie ihre E-Mail.

Wenn Sie innerhalb von 15 Minuten keine E-Mail mit dem Handbuch erhalten haben, kann es sein, dass Sie eine falsche E-Mail-Adresse eingegeben haben oder dass Ihr ISP eine maximale Größe eingestellt hat, um E-Mails zu erhalten, die kleiner als die Größe des Handbuchs sind.

Ihre Frage wurde zu diesem Forum hinzugefügt

Möchten Sie eine E-Mail erhalten, wenn neue Antworten und Fragen veröffentlicht werden? Geben Sie bitte Ihre Email-Adresse ein.



Info