33
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENING
fig. 21
F0T0153m
ZITPLAATSEN
VOORSTOELEN fig. 21
Verstellen in lengterichting
Trek de hendel A omhoog en schuif de
stoel naar voren of naar achteren: als u rijdt,
moeten de armen licht gebogen zijn en de
handen op de stuurwielrand steunen.
Alle afstellingen mogen uit-
sluitend bij een stilstaande
auto worden uitgevoerd.
ATTENTIE
Laat de hendel los en con-
troleer of de stoel goed ge-
blokkeerd is door deze naar voren en
naar achteren te schuiven. Als de
stoel niet goed geblokkeerd is, kan de-
ze onverwachts verschuiven, waar-
door u de controle over de auto kunt
verliezen.
ATTENTIE
Hoogteverstelling
(bestuurdersstoel) (indien
aanwezig)
Trek de hendel C uit en verplaats hiermee
het achterste deel van de zitting omhoog
of omlaag voor een betere en comforta-
belere zitpositie.
BELANGRIJK De verstelling is alleen mo-
gelijk als u op de stoel zit.
Rugleuning verstellen
Draai aan de knop B.
Lendensteun bestuurdersstoel
verstellen (indien aanwezig)
Draai de knop D om het steunvlak van de
rugleuning aan te passen.
Stoelverwarming
(indien aanwezig)
Druk met de sleutel in stand MAR op de
knop A-fig. 22 om de functie in of uit te
schakelen.
Bij inschakeling gaat het lampje op de knop
branden.
fig. 22