161
VEILIGHEID
LAMPJES
EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
VAN DE AUTO
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN BEDIENINGS-
KNOPPEN
STARTEN
EN RIJDEN
MOTOR OPWARMEN NA HET STARTEN
(benzine en diesel)
Ga als volgt te werk:
❒ rijd rustig weg, laat de motor niet met hoge toeren-
tallen draaien en trap het gaspedaal niet bruusk in;
❒ verlang de eerste kilometers geen maximale presta-
ties. Wij raden u aan te wachten tot de koelvloei-
stoftemperatuurmeter begint te bewegen.
NOODSTART
Als het lampje
Y
op het instrumentenpaneel con-
stant blijft branden, kan een noodstart worden uitge-
voerd met de code die op de CODE-card staat ver-
meld (zie het hoofdstuk “Noodgevallen”).
MOTOR UITZETTEN
Draai bij stationair draaiende motor de contactsleutel
in stand STOP.
BELANGRIJK Het is beter om de motor na een zware
rit even “op adem” te laten komen. Zet de motor niet
onmiddellijk uit, maar laat hem even stationair draaien.
Hierdoor kan de temperatuur in de motorruimte
dalen.
Vermijd aanduwen, aanslepen of rollend starten: al deze handelingen kunnen de katalysator
onherstelbaar beschadigen.
Gasgeven voordat u de motor uitzet heeft geen enkel nut, verspilt brandstof en is, vooral voor
motoren met turbocompressor, schadelijk.
Houd er rekening mee dat de rem- en de stuurbekrachtiging niet werken zolang de
motor niet is aangeslagen, waardoor meer kracht nodig is voor de bediening van
het rempedaal en het stuur.
ATTENTIE