WERKING
Het systeem is een afschrikmiddel voor
personen die ongeoorloofd de portieren
en de motorkap proberen te openen. Het
beveiligt ook de audio-installatie.
Alarm activeren
Wanneer het alarm is ingeschakeld, kan
het op een van de volgende manieren
worden geactiveerd:
•
Wanneer iemand een portier, het
bagagecompartiment of de motorkap
zonder de juiste sleutel of
afstandsbediening opent.
•
Wanneer iemand de audio-installatie
verwijdert.
•
Wanneer het contactslot zonder
geldige sleutel in stand I, II of III wordt
gezet.
Wanneer het alarm is geactiveerd, klinkt
de alarmclaxon 30 seconden en
knipperen de
waarschuwingsknipperlichten vijf minuten.
Iedere verdere poging om een van
bovenstaande handelingen uit te voeren
activeert het alarm opnieuw.
ALARM INSCHAKELEN
Alarminstallatie inschakelen, auto
vergrendelen. Zie Sloten (bladzijde 35).
Automatische vertraging van
het inschakelen
De vertraging van 12 seconden treedt in
werking zodra de motorkap, de
bagageruimte en alle portieren gesloten
zijn.
ALARM UITSCHAKELEN
Uitvoeringenzonder sleutelloze
toegang
Schakel de alarminstallatie en het
alarmsignaal uit door de deuren met de
sleutel te ontgrendelen, zet het contact
met een correct gecodeerde sleutel aan
of ontgrendel de deuren met de
afstandsbediening.
Uitvoeringen met sleutelloze
toegang
N.B.:
Voor sleutelloze toegang moet zich
binnen het detectiegebied van dat portier
een geldige passieve sleutel bevinden.
Zie Sleutelloze toegang (bladzijde 37).
Schakel de alarminstallatie en het
alarmsignaal uit door de portieren te
ontgrendelen en zet het contact aan, of
ontgrendel de portieren of het
kofferdeksel/de achterklep met de
afstandsbediening.
42
Alarm