GEBRUIK VAN
STARTKABELS
LET OP
Verbind alleen accu's met dezelfde
nominale spanning met elkaar.
Gebruik altijd hulpstartkabels met
geïsoleerde klemmen en een
voldoende dikke kern.
Koppel de ontladen accu niet los van
de elektrische installatie van de auto.
Hulpstartkabels aansluiten
Wagen met de lege accuA
Wagen met de hulpaccuB
Positieve hulpstartkabelC
Negatieve hulpstartkabelD
1. Plaats de auto's zodanig dat ze elkaar
niet raken.
2. Zet het contact van beide wagens af
en schakel alle stroomverbruikers uit.
3.
Verbind de plus (+) pool van auto B
met de plus (+) pool van auto A (kabel
C).
4.
Verbind de min (-) pool van auto B
met de massa-aansluiting van auto A
(kabel D). Zie Aansluitpunten van
de accu (bladzijde 135).
LET OP
Sluit de kabel niet aan op de
minpool (–) van de ontladen
accu.
Zorg ervoor dat de kabels niet met
draaiende onderdelen in aanraking
kunnen komen.
Motor starten
1.
Start de motor van auto B en laat
deze met een matig hoog toerental
draaien.
2.
Start de motor van auto A.
3. Laat beide motoren minimaal drie
minuten draaien alvorens de kabels
los te koppelen.
LET OP
Schakel niet de koplampen tijdens
het loskoppelen van de
hulpstartkabels in. Door de
spanningspiek kunnen de gloeilampen
doorbranden.
Koppel de kabels in omgekeerde
volgorde los.
134
Accu van de auto