zonder AFSA
met AFSB
Het AFS stelt het dimlicht afhankelijk van
de richting en de snelheid van de wagen
af. Het verbetert het zicht tijdens het rijden
in het donker en helpt verblinding van
tegenliggers voorkomen.
De koplampen bewegen niet wanneer de
wagen stilstaat en het stuurwiel wordt
gedraaid. Om verblinding van tegemoet
komend verkeer te voorkomen draaien
de lampen alleen in de richting van de
passagierszijde.
Het systeem werkt niet bij stilstaande
wagen, wanneer de verlichting overdag
of de achteruitversnelling is ingeschakeld.
Draai de lichtschakelaar in stand C om
het AFS in te schakelen bij ingeschakelde
verlichting overdag. Zie
Verlichtingsbediening (bladzijde 46).
Bij storingen in het systeem verschijnt een
bericht op het informatiedisplay en
knippert de controlelamp van de
koplampen. Zie Infoberichten
(bladzijde 74). De koplampen worden in
een vaste centrale stand of die van het
dimlicht gesteld. Laat het systeem zo snel
mogelijk controleren.
49
Verlichting