48 49
3
Geavanceerde technieken
De functie Continu AF, die u gebruikt wanneer u een bewegend onderwerp wilt fotograferen, vermindert de
voor het scherpstellen benodigde tijd.
Deze functie gebruikt u om afzonderlijke opnamen scherp te stellen.
Fotofuncties stilstaande beelden fotograferen
Continu-AF
Beschikbare fotofuncties:
B, , , m, ,, /, P, S, A, M
Fotofuncties stilstaande beelden fotograferen
Met de hand scherpstellen
Beschikbare fotofuncties:
B, , , m, ,, /, P, S, A, M
Zet de cameraschakelaar in de stand “C-AF”.
Kader het beeld in de monitor zo af dat het het onder
-
werp in het AF-kader helemaal vult. De camera zal zich
nu voortdurend blijven scherpstellen op het onderwerp
in het AF-kader.
Druk de ontspanknop half in. Op het moment dat u
een kort dubbel pieptoontje hoort, stelt de camera
zich scherp op het onderwerp. Het AF-kader in de
monitor wordt kleiner en de camera stelt sluitertijd en
diafragma in. De indicatie-LED (groen) knippert niet
meer maar brandt constant.
Druk de ontspanknop helemaal in. Wanneer u een klik
hoort, slaat de camera het beeld op.
1
2
3
4
Piep-piep
Klik
◆ Kanttekeningen bij continu-AF ◆
Omdat de camera met deze functie zich voortdurend scherpstelt zonder dat u daarvoor de ont
-
spannop hoeft in te drukken, moet u met de volgende punten rekening houden:
• Let vooral op de batterijlading, omdat de camera met deze functie meer energie verbruikt dan bij de andere scherp-
stelmethoden (S-AF en MF).
• Vooral wanneer u de functie voor de automatische camera-uitschakeling heeft uitgeschakeld (OFF), dient u speciale
aandacht aan de batterijlading te besteden.
1
2
◆ Om goed met de hand scherp te stellen ◆
Dichtbij Ver weg
◆ De functie snel-AF ◆
Met deze functie kunt u de camera zeer snel scherpstellen.
Als u op de knop “c0d” drukt, stelt de camera zich met het autofocussysteem scherp op het onderwerp.
! Met de functie snel-AF verschijnt geen scherpstel indicator in de monitor.
1 Zet de keuzeknop voor de scherpstelfunctie in de
stand “MF”.
2 In de monitor verschijnt het functiepictogram “K”.
! Heeft u de camera met de hand scherpgesteld op oneindig,
dan richt u het scherpstelteken “( )” op een object in de
buurt van oneindig. Draait u nu de scherpstelring zo dat het
scherptepunt tot voorbij oneindig komt, dan wordt het beeld
onscherp.
! Met de camera in de stand “r” (video) kunt u niet met de
hand scherpstellen.
Als u wazige opnamen als gevolg van bewegen
van de camera wilt voorkomen, zet u de camera
op een statief.
1 Stel scherp op het onderwerp in het scherpstel-
teken door op de knop “
c0d” te drukken.
2 In de monitor verschijnt nu een scherpstel indica-
tor. Controleer of het “( )” teken geel gekleurd is.
3 Is het “( )” teken niet geel, dan draait u de scherp-
stelring zo dat het “( )” teken geel kleurt.
Scherpsteltekens
Het scherpstelteken verschijnt wanneer het punt waar
-
op de camera zich heeft scherpgesteld vlak bij het
punt ligt waarop is scherpgesteld. Het scherpstelteken
gebruikt u om de opname scherp te stellen.
( ) (Geel)
De opname is scherp.
(
d
)
Te dichtbij scherpgesteld. Draai de scherp-
stelring met de wijzers van de klok mee.
(
c
)
Te veraf scherpgesteld. Draai de scherpstel-
ring tegen de wijzers van de klok in.
'
Scherptecontrole
Als het moeilijk te zien is of het beeld goed scherp is,
kunt u dat met deze knop controleren.
Drukt u op de knop “
'”, dan wordt het centrale deel
van het beeld vergroot weergegeven en kunt u op het
vergrote deel van het beeld scherpstellen. Vervolgens
maakt u de opname of u drukt opnieuw op de knop
“'”, zodat weer het normale beeld verschijnt.
! Scherptecontrole kunt u toepassen bij de functies “ ”
CENTER en “MF”.
! De scherptecontrole is niet beschikbaar bij de functies High-
speed fotografie of wanneer u in het menu “
F” SET-UP de
functie “ ” EVF/LCD MODE instelt op “60 fps”.