50 51
3
Geavanceerde technieken
Fotofuncties stilstaande beelden fotograferen
d Flitsfotografie
Zet de cameraschakelaar in de stand “q” (fotogra-
feren).
Zet de functieknop in de stand “
B”, “ ”, “m”,
“/”, “P”, “S”, “A” of “M”.
Klap de flitskop op door op de vrijmaakknop te drukken.
• Effectief flitsbereik (met “ISO” op AUTO)
Groothoek: circa 0,3 m tot 5,6 m.
Tele: circa 0,6 m tot 3,0 m.
! Stelt u een sluitertijd korter dan 1/1000 s in, dan is het
mogelijk dat het beeld te donker wordt, ook al gebruikt u de
flitser.
! Als u de flitskop opklapt, is het mogelijk dat het in de moni-
tor getoonde beeld verdwijnt en de monitor kortstondig op
zwart gaat, omdat de flitser wordt opgeladen. Tijdens het
opladen knippert de indicatie-LED oranje.
1 Houd de flitserfunctieknop “d” ingedrukt.
2 Selecteer de gewenste flitserfunctie door de com-
mandoknop te verdraaien.
! Zie blz. 72 voor de wijze waarop u een externe flitser
gebruikt.
Afhankelijk van het ingestelde fotomenu zijn moge-
lijk niet alle flitserfuncties beschikbaar (zie blz. 39).
Bij gebruik van de flitser kunt u kiezen uit de functies
“x”, “b”, “d”, “c” en “n”.
! Gebruikt u de flitser in zeer stoffige ruimten of wanneer het
sneeuwt, dan kunnen in het uiteindelijke beeld witte stip
-
pen zichtbaar worden door het door stofdeeltjes of door
sneeuwvlokken gereflecteerde licht. In dat geval probeert u
de opname te maken met de flitserfunctie Flitser uit.
! Bij geringe batterijlading zal het opladen van de flitser langer
duren.
! Als u een flitsfoto maakt, is het mogelijk dat het in de moni-
tor getoonde beeld kortstondig verdwijnt en de monitor op
zwart gaat, omdat de flitser wordt opgeladen. Is dat het
geval, dan knippert de zoeker-LED oranje.
! De flitser ontsteekt een aantal malen achter elkaar (inlei-
dende flitsen en hoofdflits).
Beschikbare fotofuncties:
B, , m, /, P, S, A, M
Bepaald door het soort opname dat u wilt maken kunt u kiezen uit 5 (vijf) flitserfuncties.
1
2
3
4
Drukt u de ontspanknop half in dan verschijnt,
voordat de flitser ontsteekt, in de monitor het
functiepictogram “
d ”.
Fotofuncties stilstaande beelden fotograferen
e MACRO (close-up) fotografie
Beschikbare fotofuncties:
B, , , P, S, A, M
Door de macrofunctie in te schakelen, kunt u onderwerpen dichtbij fotograferen.
1
2
3
Brandpuntsbereik Effectief flitsbereik
e Macro
Groothoek:
Circa 10 cm tot 3 m
Tele:
Circa 90 cm tot 3 m
Groothoek:
Circa 30 cm tot 3 m
Tele:
Circa 90 cm tot 3 m
¤ Supermacro
Circa 1 cm tot 1 m
(uitsluitend in de stand groothoek)
Flitsen niet mogelijk.
◆ Supermacro ◆
Zet de cameraschakelaar in de stand “q” (fotogra-
feren).
Zet de functieknop in de stand “
B”, “ ”, “ ”,
“P”, “S”, “A” of “M”.
Met elke druk op de macroknop “
e” wisselt de
macrofunctie in de hiernaast afgebeelde volgorde.
! In de volgende situaties wordt de macrofunctie automatisch
uitgeschakeld:
• Als u de functieknop in de stand “
m”, “,”, “/” of “r” zet.
• Als u de camera uitschakelt.
! Is de lichtopbrengst van de flitser te groot, dan past u de
lichtopbrengst aan. (zie blz. 69).
! Verschijnt bij weinig licht het pictogram “|”, dan zet u de
camera op een statief.
! Selecteert u als AF-functie MULTI, dan blijft het scherpstel-
positie in het midden van de monitor.
Zet bij supermacro-opnamen de lens in de groot-
hoekstand. Selecteert u een andere instelling, dan
verschijnt in de monitor het pictogram “ ”. Pas de
zoominstelling aan door de zoomring in de met “ ”
aangegeven stand te draaien.