30
NL
Zand en andere schurende stoffen in de doorvoervloeistof
leiden tot snellere slijtage en capaciteitsvermindering van de
pomp.
De pomp moet zo geplaatst worden dat de inloopopeningen
op de zuigvoet niet door vervuiling helemaal of gedeeltelijk
geblokkeerd worden.
In de vijver moet de pomp bijv. op een tegel gezet worden.
Bij overbelasting wordt de pomp door de ingebouwde ther-
mische motorbeveiliging uitgeschakeld. Na voldoende te zijn
afgekoeld, slaat de motor vanzelf weer aan (zie 6. Opheffen
van storingen).
De ontluchtingsinrichting verwijdert eventueel in de pomp aan-
wezige luchtbellen. Daarbij ontsnapt lucht door de ontluchtings-
gaten
4
en er ontstaan luchtbellen onder water. Dit is geen
defect aan de pomp, maar dient voor de automatische ontluch-
ting.
Als de pomp de eerste keer wordt ondergedompeld, kan het
een paar seconden duren tot er lucht ontsnapt.
Thermische
motorbeveiliging
Automatische
ontluchtingsinrichting
3. Ingebruikname
13 mm (1/2” )
Slangdiameter 15 mm (5/8” ) 25 mm (1” ) 38 mm (1 1/2”)
19 mm (3/4” )
Slangverbinding van de
universele aansluiting
7
Slangaansluiting Bovenste nippel Geen nippel Beide bovenste nippels
er bij
a
afhalen. weghalen. bij
b
weghalen.
Voor de slangdiameter van 13 mm tot 19 mm zijn de volgende
aansluitsets nodig:
13 mm (1/2” ): GARDENA pompaansluitset, art.-nr. 1750
15 mm (5/8” ): GARDENA kraanstuk, art.-nr. (2)902, en
slangstuk, art.-nr. (2)916
19 mm (3/4” ): GARDENA pompaansluitset, art.-nr. 1752
Een optimale benutting van de capaciteit wordt bereikt bij gebruik
van een 38 mm (1 1/2” )-slang.
7
a
b
4