38
NL
Voorbeeld: met 2 ventielboxen V3
(art. 1255)
Masterkanaal:
Ventielen aansluiten:
De GARDENA uitbreidingsmodules art. 1277 met 2 kanalen zijn
optioneel verkrijgbaar. Er kunnen maximaal 4 uitbreidingsmodules
aangesloten worden en daarmee 12 kanalen via de basiseenheid
bestuurd worden.
1. Lip
4
uit de besproeiingscomputer (of reeds aangesloten
uitbreidingsmodule) breken.
2. Verbindingsstuk
8
in de besproeiingscomputer (of reeds aan-
gesloten uitbreidingsmodule) steken en de uitbreidingsmodule
erop schuiven.
3. Uitbreidingsmodule met de klem
9
vastzetten.
4. Uitbreidingsmodulekabel
5
met de besturingsstekker
6
verbinden (bij de aansluiting van nog een uitbreidingsmodule,
de uitbreidingsmodule ook met de uitbreidingsmodulestekker
7
verbinden).
De uitbreidingsmodules worden bij het aansluiten door de
besproeiingscomputer automatisch herkend.
5. Deksel van de besproeiingscomputer en de uitbreidingsmodule
erop drukken.
Het masterkanaal is een kanaal dat tegelijkertijd met andere kana-
len in werking gezet wordt. Belangrijk bijv. als een besproeiings-
installatie via een pomp gevoed wordt en de pomp altijd actief
moet worden als één van de besproeiingsventielen geactiveerd
wordt. Het masterkanaal sluit 20 seconden vóór afloop van het
programma om de installatie drukloos te maken.
De pomp kan bijv. via het aan het masterkanaal aangesloten
GARDENA pomprelais art. 1273 gestuurd worden.
Ventielen coderen:
1
Ventielen coderen (1
-
6), zodat de kanalen (1
-
4) van de bes-
proeiingscomputer en de kanalen (5 en 6) van de uitbreidings-
module eenduidig aan de ventielen toegewezen kunnen worden.
Ventielen aan de ventielbox aansluiten:
2
Een kabel van het ventiel V1 met de kabelklem 1 van de venti-
elbox verbinden.
3
De andere kabel van het ventiel V1 met een kabelklem C van
de ventielbox verbinden (alle 4 kabelklemmen C zijn met elkaar
verbonden en gelijkwaardig).
4
Een kabel van het ventiel V2 met de kabelklem 2 van de
ventielbox verbinden.
5
De andere kabel van het ventiel V2 met een kabelklem C van
de ventielbox verbinden.
Verdere ventielen kunnen analoog aan
V1
en
V2
worden aan-
gesloten.
Besproeiingscomputer aan de ventielbox aansluiten:
6
Kabelklem C aan de besproeiingscomputer met een kabelklem
C van de ventielbox verbinden. Beide kabelklemmen C zijn met
elkaar verbonden en gelijkwaardig.
7
Kabelklem van het kanaal 1 met de kabelklem 1 van de ventiel-
box verbinden.
8
Kabelklem van het kanaal 2 met de kabelklem 2 van de ventiel-
box verbinden.
Verdere kanalen kunnen op dezelfde wijze als de kanal
1
en
2
worden aangesloten.
Uitbreidingsmodule
aansluiten:
7
5
4
6
8
9