1. Open de connector en plaats de draad in de
uitsparing in de connector.
2. Druk de aansluitklemmen samen met een tang. Druk
totdat u een klik hoort.
3. Knip overtollige begrenzingsdraad weg. Knip op 1
tot 2 cm boven de aansluitklemmen af.
4. Druk de verbinder op de metalen pennen, met de
markeringen L (links) en R (rechts), op het
laadstation.
5. Markeer de draden met de bijgeleverde
kabelmarkers. Dat maakt het eenvoudiger om de
draden aan te sluiten, bijvoorbeeld nadat het
laadstation tijdens de winter binnen is opgeslagen.
3.7 De begeleidingsdraad installeren
De begeleidingsdraad wordt door de robotmaaier
gebruikt om de weg naar het laadstation te vinden, maar
dient ook om de robotmaaier naar uithoeken van de tuin
te leiden.
Voor de begrenzings- en begeleidingsdraden wordt
dezelfde draad gebruikt. De begeleidingsdraad kan net
als de begrenzingsdraad met krammen in de grond
worden vastgezet of worden ingegraven.
De robotmaaier werkt op diverse afstanden vanaf de
begeleidingsdraad, om de kans op spoorvorming te
beperken. Het gebied naast de draad dat de
robotmaaier dan gebruikt, wordt de corridor genoemd.
De robotmaaier loopt altijd links van de
begeleidingsdraad, gezien in de richting van het
laadstation. De corridor bevindt zich dus links van de
geleidingsdraad. Zorg daarom bij het installeren voor zo
veel mogelijk vrije ruimte links van de
begeleidingsdraad, gezien in de richting van het
laadstation.
De begeleidingsdraad kan net als de begrenzingsdraad
met krammen in de grond worden vastgezet of worden
ingegraven.
OPGELET: Zorg voor zo veel mogelijk ruimte
links van de begeleidingsdraad (gezien in de
richting van het laadstation). Ook is het niet
toegestaan om de begeleidingsdraad op een
afstand van minder dan 30 cm vanaf de
begrenzingsdraad te leggen.
3.7.1 De begeleidingsdraad leggen en aansluiten
1. Het is belangrijk om na te denken over de lengte van
de begeleidingslus voordat u begint met het leggen
20 - Installatie 367 - 004 - 16.02.2018