801315
225
Zoom out
Zoom in
Vorherige Seite
1/226
Nächste Seite
GPSMAP® GEBRUIKERSHANDLEIDING
12x3, 9x3, 7x3
© 2021 Garmin Ltd. of haar dochtermaatschappijen
Alle rechten voorbehouden. Volgens copyrightwetgeving mag deze handleiding niet in zijn geheel of gedeeltelijk worden gekopieerd zonder schriftelijke toestemming van Garmin.
Garmin behoudt zich het recht voor om haar producten te wijzigen of verbeteren en om wijzigingen aan te brengen in de inhoud van deze handleiding zonder de verplichting te
dragen personen of organisaties over dergelijke wijzigingen of verbeteringen te informeren. Ga naar www.garmin.com voor de nieuwste updates en aanvullende informatie over het
gebruik van dit product.
Garmin®, het Garmin logo, ActiveCaptain®, ANT®, Fusion®, GPSMAP®, inReach® en VIRB® zijn handelsmerken van Garmin Ltd. of haar dochtermaatschappijen, geregistreerd in
de Verenigde Staten en andere landen. ActiveCaptain®, Connect IQ, ECHOMAP, Fantom, Fusion-Link, Garmin ClearVü, Garmin Connect, Garmin Express, Garmin
Nautix, Garmin Navionics Vision+, Garmin Quickdraw, GC, GCV, GMR, GRID, GXM, LiveScope, MotionScope, OneChart, OneHelm, Panoptix, Reactor, Shadow
Drive, SmartMode en SteadyCast zijn handelsmerken van Garmin Ltd. of haar dochtermaatschappijen. Deze handelsmerken mogen niet worden gebruikt zonder uitdrukkelijke
toestemming van Garmin.
Mac® is een handelsmerk van Apple Inc., geregistreerd in de Verenigde Staten en andere landen. Het woordmerk en de logo's van BLUETOOTH® zijn eigendom van Bluetooth
SIG, Inc. en voor het gebruik van deze merknaam door Garmin is een licentie verkregen. CZone is een handelsmerk van Power Products, LLC. Color Thermal Vision
is een handelsmerk van FLIR Systems, Inc. FLIR® en MSX® zijn geregistreerde handelsmerken van FLIR Systems, Inc. HDMI® is een geregistreerd handelsmerk van HDMI
Licensing, LLC.Mercury® is een handelsmerk van Brunswick Corporation. NMEA®, NMEA 2000® en het NMEA 2000 logo zijn geregistreerde handelsmerken van de National Marine
Electronics Association.microSD® en het microSD logo zijn handelsmerken van SD-3C, LLC. Optimus® en SeaStation® zijn geregistreerde handelsmerken van Dometic®. C-Monster®
en Power-Pole® zijn geregistreerde handelsmerken van JL Marine Systems, Inc. SD® en het SDHC-logo zijn handelsmerken van SD-3C, LLC. SiriusXM® en alle gerelateerde
merken en logo's zijn handelsmerken van Sirius XM Radio Inc. Alle rechten voorbehouden. WiFi® is een geregistreerd handelsmerk van Wi-Fi Alliance Corporation. Windows®
is een geregistreerd handelsmerk van Microsoft Corporation in de Verenigde Staten en andere landen.Yamaha®, het Yamaha logo, Command Link Plus® en Helm Master® zijn
handelsmerken van YAMAHA Motor Co., LTD. Andere handelsmerken en auteursrechten zijn eigendom van hun respectieve eigenaars.
Inhoudsopgave
Inleiding........................................... 1
Overzicht van het toestel........................ 1
GPSMAP 7x3 en GPSMAP 9x3
connectorweergave............................. 2
GPSMAP 12x3
connectorweergave............................. 3
Het aanraakscherm gebruiken........... 3
Schermknoppen.................................. 4
Het aanraakscherm vergrendelen en
ontgrendelen........................................ 6
Tips en snelkoppelingen......................... 6
Gebruikershandleidingen openen op de
kaartplotter.............................................. 6
De handleidingen op internet
bekijken.................................................... 6
Garmin Support Center........................... 7
Geheugenkaarten.................................... 7
Geheugenkaarten plaatsen (GPSMAP
7x3/9x3/12x3)..................................... 7
GPS-satellietsignalen ontvangen........... 8
De GPS-bron selecteren...................... 8
De kaartplotter aanpassen................ 8
Startscherm............................................. 8
Een functieknop vastzetten................ 9
De categorie-items opnieuw
rangschikken....................................... 9
Menubalk............................................... 10
De menubalk weergeven en
verbergen........................................... 10
Het type boot instellen.......................... 10
De schermverlichting aanpassen.........10
De kleurmodus aanpassen................... 11
Schermvergrendeling inschakelen....... 11
De kaartplotter automatisch
inschakelen............................................11
Het systeem automatisch
uitschakelen.......................................... 11
Pagina's aanpassen.............................. 11
Het startscherm aanpassen............. 11
Aanbevolen afmetingen
beginafbeelding............................. 12
Een nieuwe combinatiepagina
maken................................................ 12
Een SmartMode lay-out toevoegen.. 13
De lay-out van een SmartMode pagina
of combinatiepagina aanpassen...... 13
Een combinatiepagina verwijderen.. 13
De gegevensoverlays aanpassen..... 14
Lay-out van stations resetten........... 14
Voorinstellingen.................................... 14
Voorinstellingen beheren.................. 14
Een nieuwe voorinstelling opslaan...15
De kaartplotter bedienen................ 15
Spraakbediening................................... 15
De taal van spraakbediening
wijzigen.............................................. 15
Ondersteunde headsets.................... 15
Een draadloze headset koppelen met
een Garmin kaartplotter.................... 15
Een draadloze headset gebruiken met
een Garmin kaartplotter.................... 15
Spraakopdrachten voor de
kaartplotter........................................ 16
GRID afstandsbediening....................... 19
Het GRID toestel met de kaartplotter
koppelen vanaf de kaartplotter........ 19
Het GRID toestel met de kaartplotter
koppelen via het GRID toestel.......... 19
De GRID afstandsbediening
draaien............................................... 19
ActiveCaptain app.......................... 20
ActiveCaptain rollen.............................. 20
Aan de slag met de ActiveCaptain
app......................................................... 21
Smartphone meldingen inschakelen... 21
Meldingen ontvangen....................... 22
Meldingen beheren............................22
Meldingen privé maken..................... 22
Software bijwerken met de
ActiveCaptain app................................. 23
Kaarten bijwerken met
ActiveCaptain........................................ 23
Kaartabonnementen............................. 24
Een kaartabonnement aanschaffen
met ActiveCaptain............................. 24
Een geheugenkaart met een
kaartabonnement activeren..............24
Uw abonnement verlengen............... 24
Inhoudsopgave i
Communicatie met draadloze
toestellen....................................... 24
Wi‑Fi netwerk......................................... 25
Het Wi‑Fi netwerk instellen............... 25
Een draadloos toestel verbinden met
de kaartplotter................................... 25
Het draadloze kanaal wijzigen......... 25
De Wi‑Fi host wijzigen....................... 25
Draadloze afstandsbediening.............. 25
De draadloze afstandsbediening
koppelen met de kaartplotter........... 25
De schermverlichting van de
afstandsbediening in- en
uitschakelen...................................... 26
De afstandsbediening loskoppelen van
alle kaartplotters............................... 26
Draadloze windsensor.......................... 26
Een draadloze sensor verbinden met
de kaartplotter................................... 26
De oriëntatie van de windsensor
wijzigen.............................................. 26
Bootgegevens bekijken op een Garmin
horloge................................................... 27
Bootgegevens bekijken op een Garmin
Nautix™ toestel...................................... 27
Kaarten en 3D-kaartweergaven.......28
Gedetailleerde kaarten.......................... 28
Een abonnement op een waterkaart
activeren............................................ 29
Navigatiekaart en viskaart.................... 29
Kaartsymbolen.................................. 30
In- en uitzoomen met het
aanraakscherm..................................30
Een afstand op de kaart meten........ 30
Een via-punt op de kaart maken....... 30
Informatie over locaties en objecten
op een kaart weergeven.................... 30
Details over navigatiekenmerken
weergeven..........................................31
Navigeren naar een punt op de
kaart................................................... 31
Premiumkaarten....................................32
Fish Eye 3D kaartweergave...............32
Informatie van een getijdenstation
weergeven..........................................33
Bewegende indicaties voor getijden
en stromingen................................ 33
Indicaties voor getijden en
stromingen weergeven..................33
Satellietbeelden op de navigatiekaart
weergeven..........................................34
Luchtfoto's van oriëntatiepunten
weergeven..........................................34
Automatic Identification System......... 34
Symbolen van AIS-doelen................. 35
Voorliggende koers en geprojecteerde
koers van geactiveerde AIS-doelen.. 36
Een doel voor een AIS-schip
activeren............................................ 36
Informatie over een gevonden AIS-
schip bekijken................................ 36
Een doel voor een AIS-schip
deactiveren.................................... 36
AIS-schepen op een kaart of 3D-
kaartweergave weergeven............ 37
Een veilige zone voor
aanvaringsgevaar instellen............... 37
Een lijst met AIS-gevaren
weergeven..........................................37
AIS-navigatiehulpmiddelen............... 38
AIS-noodsignaal................................ 39
Navigeren naar een noodsignaal-
uitzending...................................... 39
Symbolen voor zoeken van AIS-
noodsignaaltoestel........................ 39
AIS-uitzendingen met
testwaarschuwingen
inschakelen.................................... 39
AIS-ontvangst uitschakelen.............. 39
Kaartmenu............................................. 40
Kaartlagen..........................................40
Instellingen kaartlaag.................... 41
Instellingen dieptelaag.................. 41
Instellingen laag Mijn boot............41
Leylijninstellingen.......................... 42
Instellingen laag
Gebruikersgegevens......................42
Instellingen laag Overige
schepen.......................................... 43
Instellingen waterlaag................... 43
Dieptebereikarcering..................... 44
Instellingen weerlaag.................... 44
Instellingen voor de
radaroverlay................................... 45
Kaartinstellingen............................... 45
ii Inhoudsopgave
Instellingen voor Fish Eye 3D........... 45
Ondersteunde kaarten.......................... 46
Garmin Quickdraw Contours
kaarten........................................... 46
Water in kaart brengen met de functie
Garmin Quickdraw contouren.............. 47
Een label toevoegen aan een Garmin
Quickdraw Contours kaart.................... 47
Garmin Quickdraw Community............ 47
Via ActiveCaptain verbinden met de
Garmin Quickdraw community......... 47
Downloaden van Garmin Quickdraw
Community kaarten met
ActiveCaptain.................................47
Uw Garmin Quickdraw Contours
kaarten delen met de Garmin
Quickdraw Community met behulp
van ActiveCaptain..........................48
Via Garmin Connect verbinden met de
Garmin Quickdraw community......... 48
Uw Garmin Quickdraw Contours
kaarten delen met de Garmin
Quickdraw Community met behulp
van Garmin Connect...................... 48
Downloaden van Garmin Quickdraw
Community kaarten met Garmin
Connect.......................................... 49
Garmin Quickdraw Contouren
instellingen............................................ 49
Navigatie met een kaartplotter....... 50
Elementaire navigatievragen................ 51
Kleurcodering van de route.................. 51
Bestemmingen...................................... 52
Bestemming zoeken op naam..........52
Een bestemming selecteren op de
navigatiekaart.................................... 52
Zoeken naar een
watersportdienstbestemming.......... 52
Een directe koers instellen en volgen
met behulp van Ga naar.................... 52
Stoppen met navigeren..................... 53
Waypoints.............................................. 53
Uw huidige positie als waypoint
markeren............................................ 53
Een waypoint op een andere positie
maken................................................ 53
Een waypoint projecteren................. 53
Een lijst met alle waypoints
weergeven..........................................53
Een opgeslagen waypoint
bewerken........................................... 54
Een opgeslagen waypoint
verplaatsen........................................ 54
Naar een opgeslagen waypoint zoeken
en navigeren...................................... 55
Een waypoint of MOB verwijderen... 55
Alle waypoints verwijderen............... 55
Routes.................................................... 55
Een route vanaf uw huidige locatie
maken en navigeren.......................... 56
Een route maken en opslaan............ 56
Een lijst met routes en Auto Guidance
routes weergeven.............................. 56
Een opgeslagen route bewerken...... 56
Een opgeslagen route zoeken en
navigeren........................................... 57
Naar een opgeslagen route zoeken en
parallel aan deze route navigeren.... 57
Een zoekpatroon starten...................58
Een opgeslagen route verwijderen... 58
Alle opgeslagen routes
verwijderen........................................ 58
Auto Guidance....................................... 58
Een Auto Guidance route instellen en
volgen................................................. 58
Een Auto Guidance route maken en
opslaan.............................................. 59
Een opgeslagen Auto Guidance route
wijzigen.............................................. 59
De uitvoering van een Auto Guidance
berekening annuleren........................59
Een getimede aankomst instellen.... 59
Configuraties van Auto Guidance
routes................................................. 60
De afstand ten opzichte van de kust
aanpassen......................................61
Sporen.................................................... 61
Sporen weergeven............................. 61
De kleur van het actieve spoor
instellen.............................................. 62
De actieve track opslaan.................. 62
Een lijst met opgeslagen sporen
weergeven..........................................62
Een opgeslagen spoor bewerken..... 62
Inhoudsopgave iii
Een spoor opslaan als route............. 62
Naar een opgeslagen spoor zoeken en
navigeren........................................... 62
Een opgeslagen spoor verwijderen.. 62
Alle opgeslagen sporen
verwijderen........................................ 63
Het actieve spoor volgen in
tegengestelde richting...................... 63
De actieve track wissen.................... 63
Het spoorloggeheugen beheren tijdens
het opslaan........................................ 63
Het opslaginterval van het spoorlog
configureren...................................... 63
Grenzen.................................................. 63
Een grens maken............................... 64
Een route omzetten in een grens..... 64
Een spoor omzetten in een grens.....64
Een grens bewerken.......................... 64
Een grens koppelen aan een
SmartMode lay-out............................ 64
Een grensalarm instellen.................. 64
Alle grensalarmen uitschakelen....... 64
Een grens verwijderen....................... 65
Alle opgeslagen waypoints, tracks en
routes en grenzen verwijderen............. 65
Zeilfuncties.................................... 65
Het type boot instellen voor
zeilfuncties............................................ 65
Zeilrace.................................................. 65
Startlijnbegeleiding........................... 65
De startlijn instellen....................... 65
De startlijnbegeleiding
gebruiken....................................... 66
De racetimer starten......................... 66
De racetimer stoppen........................66
De afstand tussen de boeg en de GPS-
antenne instellen............................... 66
Leylijninstellingen..................................67
Polaire tabellen......................................67
Een polaire tabel handmatig
importeren......................................... 68
Polaire gegevens weergeven in
gegevensvelden.................................68
De kielcorrectie instellen...................... 69
Bediening van de stuurautomaat op een
zeilboot.................................................. 69
Vaste windsturing............................. 70
Het type vaste windsturing
wijzigen.......................................... 70
Vaste windsturing inschakelen.....70
Vaste windsturing inschakelen
vanuit een vaste voorliggende
koers............................................... 71
De hoek voor vaste windsturing
aanpassen......................................71
Overstag gaan en gijpen................... 71
Overstag gaan en gijpen vanuit een
vaste voorliggende koers.............. 71
Overstag gaan en gijpen vanuit een
vaste windsturing.......................... 71
Een overstagvertraging instellen.. 71
De gijpbegrenzer inschakelen.......72
Koerslijn en hoekmarkeringen..............72
De koerslijn en hoekmarkeringen
instellen.............................................. 72
Zeilvaartuiggegevens weergeven........ 72
Viszoeker met sonar.......................73
Het uitzenden van sonarsignalen
stopzetten.............................................. 73
Traditioneel sonarweergave................. 73
Gesplitst frequentiescherm voor
echoloodweergave............................ 73
Gesplitst zoomscherm voor
echoloodweergave............................ 74
Garmin ClearVü sonarweergave.......... 74
Garmin SideVü sonarweergave............ 75
SideVü scanning-technologie........... 76
Afstanden meten op het
echoloodscherm............................... 76
Panoptix sonarweergaven.................... 76
LiveVü Down echoloodweergave..... 77
LiveVü Forward
echoloodweergave............................ 78
RealVü 3D Forward
echoloodweergave............................ 79
RealVü 3D Down sonarweergave..... 80
RealVü 3D historische
echoloodwaargave............................ 81
FrontVü echoloodweergave..............81
LiveScope sonarweergave....................82
Perspectief-weergave........................... 82
Het transducertype selecteren............. 83
Een echoloodbron selecteren...............83
Naam van een sonarbron wijzigen... 83
iv Inhoudsopgave
Een waypoint maken in het
sonarscherm......................................... 83
De weergave van sonargegevens
pauzeren................................................ 83
Echoloodgeschiedenis weergeven...... 84
Sonargegevens delen........................... 84
Inzoomen op een Panoptix LiveVü of
LiveScope sonarweergave....................84
Het detailniveau aanpassen................. 85
De kleurintensiteit aanpassen.............. 85
Sonarinstelling.......................................86
Het zoomniveau instellen op het
sonarscherm......................................86
De schuifsnelheid instellen............... 87
Het bereik aanpassen....................... 87
Instellingen voor
ruisonderdrukking............................. 88
Instellingen voor sonarweergave..... 89
Sonaralarmen.................................... 90
Geavanceerde sonarinstellingen...... 90
Instellingen voor installatie van
transducer.......................................... 91
Sonarfrequenties............................... 91
De transducerfrequentie
selecteren...................................... 92
Een frequentievoorinstelling
maken.............................................92
De A-Scope inschakelen................... 92
Panoptix echolood instellen................. 93
Kijkhoek en zoomniveau van RealVü
aanpassen......................................... 93
De RealVü zwaaisnelheid
aanpassen......................................... 93
LiveVü Forward en FrontVü Sonar
instellingen........................................ 93
De zendhoek van de LiveVü en
FrontVü transducer instellen........ 94
Het FrontVü dieptealarm
instellen.......................................... 94
LiveVü en FrontVü weergave-
instellingen..................................... 94
LiveVü en FrontVü lay-
outinstellingen............................... 95
RealVü Weergave-instellingen.......... 95
Panoptix Instellingen voor installatie
van transducer................................... 95
De boegcorrectie instellen............ 96
Het kompas kalibreren.................. 96
Sonarinstellingen voor LiveScope en
Perspectief............................................ 97
Sonar instellen voor LiveScope en
Perspectief.........................................98
Presentatie-instellingen voor
LiveScope en Perspectief................. 98
Lay-outinstellingen voor LiveScope en
Perspectief.........................................98
Installatie-instellingen voor LiveScope
en Perspectief transducer................ 99
Radar............................................. 99
Interpretatie van de radar................... 100
Radaroverlay.................................... 100
Radaroverlay en uitlijning van
kaartgegevens................................. 100
Radiosignalen uitzenden.................... 101
Het uitzenden van radarsignalen
stopzetten........................................ 101
De modus Gepland uitzenden
instellen............................................101
Een radarvrije zone inschakelen en
aanpassen....................................... 101
Het radarbereik aanpassen................ 101
Tips voor het selecteren van een
radarbereik.......................................102
MotionScope Doppler
radartechnologie................................. 102
Een bewakingszone inschakelen....... 102
Een cirkelvormige bewakingszone
inschakelen......................................103
Een gedeeltelijke bewakingszone
inschakelen......................................103
MARPA................................................ 103
Symbolen voor zoeken met
MARPA............................................. 104
MARPA-doelen automatisch
ontvangen........................................ 104
MARPA-doelen automatisch
verwijderen...................................... 104
Een MARPA-tag aan een object
toewijzen..........................................104
Een MARPA-tag van een doelobject
verwijderen...................................... 104
Informatie weergeven over een object
dat met een MARPA-tag is
gelabeld........................................... 104
Inhoudsopgave v
Een lijst met AIS-gevaren
weergeven....................................... 104
AIS-schepen op het radarscherm
weergeven....................................... 105
VRM en EBL..................................... 105
De VRM en de EBL tonen en
aanpassen................................... 105
Het bereik en de peiling tot een
doelobject meten.........................105
Echosporen......................................... 106
Echosporen inschakelen.................106
De lengte van echosporen
aanpassen....................................... 106
De echosporen wissen....................106
Radarinstellingen................................ 106
Radarversterking............................. 107
De versterking op het radarscherm
automatisch aanpassen............. 107
De versterking op het radarscherm
handmatig aanpassen................ 107
De interferentie van nabijgelegen
objecten minimaliseren...............107
De interferentie door
stralingslobben op het radarscherm
tot een minimum beperken.........108
Radarfilterinstellingen..................... 108
Zeeruis op het radarscherm
aanpassen................................... 108
Regenruis op het radarscherm
aanpassen................................... 108
Meerdere scans middelen op het
radarscherm................................ 109
Radaroptiesmenu............................ 109
Radarinstellingenmenu................... 109
Radarstoring op het radarscherm
verminderen................................. 109
Radarweergave-instellingen........... 110
Instellingen voor installatie van de
radar................................................. 110
De boegcorrectie meten en
instellen........................................ 110
Een aangepaste parkeerstand
instellen........................................ 110
Radarinstellingen voor de laag Mijn
boot.................................................. 110
Een andere radarbron selecteren....... 110
Stuurautomaat............................. 111
Configuratie stuurautomaat............... 111
De koersbron van uw voorkeur
selecteren........................................ 111
Het stuurautomaatscherm openen....112
Het stuurautomaatscherm................. 112
De grootte van de
koerswijzigingstappen aanpassen.112
De spaarstand instellen.................. 113
De Shadow Drive™
functie inschakelen......................... 113
Overlaybalk voor de stuurautomaat...113
De stuurautomaat inschakelen.......... 114
De voorliggende koers aanpassen met
het roer............................................. 114
De voorliggende koers wijzigen met de
kaartplotter in de
koerswijzigingsstapmodus.............114
Koerspatronen.....................................115
Het patroon 180 graden bocht
volgen...............................................115
Het cirkelpatroon instellen en
volgen...............................................115
Het zigzagpatroon instellen en
volgen...............................................115
Het Williamson turn-patroon
volgen...............................................115
Een cirkelbaanpatroon volgen........ 115
Het patroonsturingspatroon instellen
en volgen......................................... 116
Een zoekpatroon instellen en
volgen...............................................116
Een koerspatroon annuleren.......... 116
De reactie van de stuurautomaat
aanpassen........................................... 116
De stuurautomaatbediening op een
Garmin horloge inschakelen.............. 116
Acties van de stuurautomaatknoppen
aanpassen....................................... 117
De stuurautomaat bedienen met een
GRID 20 afstandsbediening................117
Reactor™ stuurautomaat-
afstandsbediening.............................. 117
Een Reactor stuurautomaat-
afstandsbediening koppelen met een
kaartplotter...................................... 117
De functies van de knoppen van de
Reactor stuurautomaat-
afstandsbediening wijzigen............ 117
vi Inhoudsopgave
De software voor de
afstandsbediening van de Reactor
stuurautomaat bijwerken................118
Yamaha stuurautomaat...................... 118
Yamaha stuurautomaatscherm..... 119
Instellingen Yamaha
stuurautomaat............................. 119
Overlaybalk voor de Yamaha
stuurautomaat................................. 120
Force® elektrische motor
bedienen...................................... 120
Verbinden met een trollingmotor....... 121
Bedieningselementen voor de
trollingmotor aan schermen
toevoegen............................................ 121
Bedieningsbalk trollingmotor......... 122
Elektrische motorinstellingen.............123
Een snelkoppeling toewijzen aan de
snelkoppelingsknoppen van de
afstandsbediening van de
trollingmotor.................................... 123
Het kompas van de trollingmotor
kalibreren......................................... 123
De boegcorrectie instellen.............. 124
Digital Selective Calling (DSC)...... 124
Netwerkkaartplotter en
marifoonfunctionaliteit....................... 124
DSC inschakelen................................. 124
DSC-lijst............................................... 124
De DSC-lijst weergeven................... 125
Een DSC-contactpersoon
toevoegen........................................ 125
Inkomende noodoproepen................. 125
Naar een schip in nood navigeren..125
Noodoproepen (man-over-boord)
uitvoeren via een marifoon............. 125
Positie bijhouden................................ 125
Een positierapport weergeven........126
Naar een schip navigeren waarvan u
de positie bijhoudt...........................126
Een waypoint maken op de positie van
een schip waarvan u de positie
bijhoudt............................................ 126
Informatie in een positiemelding
bewerken......................................... 126
Een oproep met een positiemelding
verwijderen...................................... 126
Sporen van schepen weergeven op de
kaart................................................. 126
Persoonlijke standaardoproepen....... 127
Een DSC-kanaal selecteren.............127
Een persoonlijke standaardoproep
uitvoeren.......................................... 127
Een individuele routineoproep voor
een AIS-doel.....................................127
Meters en grafieken..................... 127
De meters bekijken............................. 128
Pictogrammen
motorwaarschuwing....................... 128
De gegevens op een meter
aanpassen....................................... 128
Meters aanpassen.......................... 129
De grenzen van de motormeter en de
brandstofmeter aanpassen............ 129
Het aantal motoren selecteren dat
door de meters wordt
weergegeven................................... 129
Instellen welke motoren in de meters
worden weergegeven...................... 129
Statusalarmen voor motormeters
inschakelen......................................130
Afzonderlijke statusalarmen voor
motormeters inschakelen...............130
Yamaha motormeters.........................130
Pictogrammen motortoestand....... 131
Pictogrammen
motorwaarschuwing....................... 132
De meters instellen......................... 132
Het aantal motoren
configureren................................ 132
De tankniveausensoren
configureren................................ 133
De getoonde gegevens wijzigen.133
Instellingen voor Yamaha
motorgegevens............................133
Mercury® motormeters...................... 134
Het brandstofalarm instellen............. 135
De brandstofgegevens synchroniseren
met de actuele brandstofvoorraad 135
De windmeters weergeven................. 135
De windmeter voor zeilen
configureren.................................... 135
Inhoudsopgave vii
De bron van de snelheid
configureren.................................... 136
De bron van de koers voor de
windmeter configureren................. 136
De close hauled-windmeter
aanpassen....................................... 136
Tripmeters weergeven........................ 136
De tripmeters opnieuw instellen.... 136
Grafieken weergeven.......................... 137
Het grafiekbereik en de tijdschaal
instellen............................................137
Grafiekfiltering uitschakelen.......... 137
inReach® berichten...................... 137
Een inReach toestel verbinden met de
kaartplotter.......................................... 138
Berichten ontvangen........................... 138
Een bericht beantwoorden................. 138
Een vooraf ingesteld bericht of
incheckbericht verzenden.................. 138
Een nieuw gesprek starten................. 139
Een snel bericht verzenden................ 139
Een aangepast bericht verzenden......139
Digitaal schakelen........................ 139
Een digitale schakelpagina toevoegen en
bewerken............................................. 140
Garmin Boat Switch™.......................... 140
Het Garmin Boat Switch toestel
configureren.................................... 140
Een schakelaar als
momentschakelaar
configureren................................ 140
Een schakelaar een andere naam
geven............................................ 140
Een schakelaar labelen............... 140
Schakelaars weergeven en
verbergen..................................... 141
De optie voor navigatielichten
configureren................................ 141
Gebruik van de
ruimpompschakelaars.................... 141
Dimbare verlichting gebruiken........142
Apparatuur van derden besturen die
op uw boot is geïnstalleerd........... 142
Power-Pole® ankersysteem...............142
De Power-Pole ankeroverlay
inschakelen......................................142
Het Power-Pole anker instellen...... 142
Power-Pole overlay......................... 143
Het Mercury Helm inschakelen.......... 143
Functies Mercury Troll Control...........144
De Mercury Troll Control overlay
toevoegen........................................ 144
Mercury Troll overlay...................... 144
Mercury cruisecontrol.........................144
De Mercury overlay voor cruisecontrol
inschakelen......................................145
Mercury overlay cruisecontrol........ 145
Gegevens van Mercury motor............ 145
De Mercury motoroverlay
toevoegen........................................ 145
Mercury motoroverlay..................... 146
De instelling Sportuitlaat voor de
Mercury motor inschakelen............ 146
Dometic® Optimus® functies............146
De Optimus overlaybalk activeren. 146
Overzicht van de Optimus
overlaybalk.......................................147
Optimus overlaysymbolen.............. 147
Optimus Noodloop modus............. 148
Informatie over getijden, stromingen
en zon en maan............................ 148
Informatie van getijdenstation........... 148
Informatie van stromingenstation..... 148
Zon- en maanstanden......................... 148
Gegevens van getijdenstation,
stromingenstation of zon- en
maanstanden voor een andere datum
weergeven........................................... 149
Informatie van een ander getijden- of
stromingenstation weergeven........... 149
Almanakgegevens weergeven op de
navigatiekaart......................................149
Waarschuwingsbeheer................. 149
Berichten weergeven.......................... 149
Berichten sorteren en filteren.............149
Berichten opslaan op een
geheugenkaart.................................... 150
Alle berichten wissen.......................... 150
Mediaspeler................................. 150
viii Inhoudsopgave
De mediaspeler openen...................... 150
Mediaspeler-pictogrammen........... 151
Mediatoestel en -bron selecteren...... 151
Het volume en het geluidsniveau
aanpassen........................................... 151
Het volume aanpassen................... 151
Het geluidsniveau aanpassen........ 152
Het mediavolume dempen............. 152
Automatische volumeaanpassing op
basis van snelheid...........................152
Automatische volumeaanpassing
op basis van snelheid
inschakelen.................................. 152
Stereozones en -groepen....................153
De thuiszone selecteren................. 153
Het zonevolume aanpassen........... 153
Een luidsprekerzone uitschakelen. 154
Een groep maken............................ 154
Een groep bewerken.................... 154
Groepssynchronisatie................. 155
Muziek afspelen.................................. 155
Bladeren naar muziek..................... 155
Alfabetisch zoeken inschakelen.155
Een nummer laten herhalen............156
Alle nummers herhalen................... 156
Nummers in willekeurige volgorde
afspelen........................................... 156
Radio.................................................... 156
De tunerregio instellen.................... 156
Een ander radiostation kiezen........ 156
De afstemmodus wijzigen.............. 156
Voorinstellingen.............................. 157
Een station als voorinstelling
instellen........................................ 157
Voorinstelling selecteren............ 157
Voorinstelling verwijderen.......... 157
DAB afspelen....................................... 157
De DAB-tunerregio instellen........... 157
Zoeken naar DAB-stations.............. 157
Een ander DAB-station kiezen........ 157
Een DAB-station in een lijst
selecteren.................................... 158
Een DAB-station selecteren in een
categorie...................................... 158
DAB-voorkeuzezenders...................158
Een DAB-station als voorinstelling
instellen........................................ 158
Een DAB-voorinstelling in een lijst
selecteren.................................... 158
DAB-voorinstellingen wissen...... 158
SiriusXM Satellite Radio..................... 158
Een SiriusXM radio-id zoeken.........158
Een SiriusXM abonnement
activeren.......................................... 159
De kanalengids aanpassen.............159
Een SiriusXM kanaal in de
voorkeuzelijst opslaan.................... 159
Ouderlijk toezicht............................ 159
Ontgrendelen van SiriusXM
Ouderlijk toezicht.........................159
Ouderlijk toezicht instellen op
SiriusXM radiokanalen................ 159
Alle vergrendelde kanalen wissen op
een SiriusXM Radio..................... 160
De standaardinstellingen voor
ouderlijk toezicht herstellen........160
De code voor ouderlijk toezicht
wijzigen op een SiriusXM Radio. 160
De toestelnaam instellen.................... 160
De software van de mediaspeler
bijwerken............................................. 160
Een stereo configureren vanaf de
kaartplotter.................................. 160
SiriusXM Weather.........................161
Vereisten voor SiriusXM uitrusting en
-abonnement....................................... 161
Weersverwachtingen.......................... 161
Weerwaarschuwingen en
weerberichten......................................161
Informatie over neerslag weergeven. 162
Informatie over stormkernen en
bliksem............................................ 162
Informatie over orkanen................. 162
Weersverwachting.............................. 162
Een weersverwachting voor de
scheepvaart of de verwachting voor
buitengaats bekijken....................... 162
Gegevens over de weersverwachting
voor een andere tijdsperiode
weergeven....................................... 162
Weerfronten en drukcentra.............163
Verwachtingen voor steden............ 164
Viskaartgegevens weergeven............ 164
Inhoudsopgave ix
Zeegang weergeven............................164
Oppervlaktewind............................. 165
Hoogte, duur en richting van de
golven...............................................165
Informatie over de verwachte zeegang
voor een andere tijdsperiode
weergeven....................................... 165
Informatie over zeetemperatuur
weergeven........................................... 165
Gegevens over de oppervlaktedruk en
de watertemperatuur...................... 166
Het kleurbereik van de temperatuur
van het zeeoppervlak wijzigen....... 166
Zichtgegevens..................................... 166
Gegevens over het verwachte zicht
voor een andere tijdsperiode
weergeven....................................... 166
Boeirapporten weergeven.................. 166
Gegevens over het plaatselijke weer bij
de boei weergeven.......................... 167
Weeroverlay......................................... 167
Informatie over weerabonnementen
weergeven........................................... 167
Video weergeven.......................... 167
Een videobron selecteren................... 167
Wisselen tussen meerdere
videobronnen................................... 167
Videotoestellen in het netwerk...........168
Videovoorkeuzes gebruiken op
videocamera's in het netwerk.........168
Videovoorkeuzes opslaan op een
videocamera in het netwerk....... 168
Videovoorkeuzes een naam geven
op een videocamera in het
netwerk........................................ 168
Videovoorkeuzes activeren op een
videocamera in het netwerk....... 168
Camera-instellingen........................ 169
Video-instellingen............................169
De camera met een videobron
koppelen.......................................... 169
De bewegingen van videocamera's
aansturen......................................... 170
Videocamera's bedienen met de
knoppen op het scherm.............. 170
Een videocamera met gebaren
bedienen...................................... 170
De videoweergave configureren........ 170
Cameratracking...................................171
De camerahoek en -hoogte
instellen............................................171
Kompasvergrendeling gebruiken... 171
Vaartuigvergrendeling gebruiken... 172
GarminVIRB® actiecamera's..............172
Een VIRB 360 actiecamera
aansluiten........................................ 172
Een VIRB actiecamera aansluiten.. 173
De VIRB actiecamera bedienen via de
kaartplotter...................................... 173
Video van de VIRB actiecamera
afspelen....................................... 173
Een VIRB video verwijderen........ 174
Een VIRB videopresentatie
starten.......................................... 174
Instellingen VIRB actiecamera... 174
Video-instellingen van de VIRB
actiecamera................................. 174
De bedieningsknoppen van de VIRB
actiecamera toevoegen aan andere
schermen......................................... 175
HDMI overwegingen bij video-uitvoer 175
De GC™ 100 camera koppelen met een
Garmin kaartplotter............................. 176
Surround view camerasysteem..... 176
Een camera wijzigen........................... 177
Een camerafeed op volledig scherm
weergeven........................................... 177
De lay-out van het Surround View
camerasysteem wijzigen.................... 177
De visuele bumper weergeven en
verbergen............................................. 177
Visuele bumper instellen................ 178
De afstandsmarkering weergeven..... 178
Bediening van de Surround View
camera................................................. 178
De naam van een camera wijzigen.... 178
De camera instellen op Mirrored Stern
View..................................................... 178
Toestelconfiguratie...................... 178
Systeeminstellingen............................178
Scherm- en geluidsinstellingen...... 179
Audio-instellingen........................ 179
x Inhoudsopgave
Instellingen voor satellietpositie
(GPS)................................................ 179
Stationinstellingen.......................... 180
Informatie over systeem en software
weergeven....................................... 180
Het gebeurtenislog weergeven...180
Informatie over regelgeving en
compliance op e-labels weergeven 180
Voorkeursinstellingen......................... 180
Eenheden instellen.......................... 181
Navigatie-instellingen..................... 181
Configuraties van Auto Guidance
routes........................................... 182
De afstand ten opzichte van de kust
aanpassen................................... 183
Communicatie-instellingen................ 184
Aangesloten toestellen weergeven 184
NMEA0183 instellingen.................. 184
NMEA 0183-uitvoertelegrammen
configureren................................ 184
De communicatie-indeling voor elke
NMEA 0183 poort instellen......... 184
NMEA 2000 instellingen................. 185
Toestellen en sensoren in het
netwerk een naam geven............ 185
Garmin Marine Network..................185
Alarmen instellen................................ 185
Navigatiealarmen............................ 185
Het krabbend-ankeralarm
instellen........................................ 186
Systeemalarmen............................. 187
Sonaralarmen.................................. 187
Weeralarmen instellen.................... 187
Het brandstofalarm instellen..........188
Mijn boot instellingen......................... 188
De kielcorrectie instellen................ 189
De watertemperatuurcorrectie
instellen............................................190
Brandstofinstellingen...................... 190
Een toestel voor watersnelheid
kalibreren......................................... 191
Instellingen voor overige schepen..... 191
Instellingen die worden
gesynchroniseerd op het Garmin Marine
Network............................................... 192
De fabrieksinstellingen van de
kaartplotter herstellen........................ 193
Gebruikersgegevens beheren en
delen............................................ 193
Een bestandstype selecteren voor
waypoints en routes van andere
leveranciers......................................... 193
Gebruikersgegevens van een
geheugenkaart kopiëren..................... 193
Alle gebruikersgegevens naar een
geheugenkaart kopiëren..................... 194
Gebruikersgegevens van een opgegeven
gebied naar een geheugenkaart
kopiëren............................................... 194
Geïntegreerde kaarten bijwerken met
een geheugenopslagkaart en Garmin
Express................................................ 194
Een back-up van gegevens maken op
een computer...................................... 195
De back-upgegevens herstellen naar een
kaartplotter.......................................... 195
Systeeminformatie op een
geheugenkaart opslaan...................... 195
Appendix...................................... 196
ActiveCaptain en Garmin Express..... 196
Garmin Express app............................196
De Garmin Express app installeren op
een computer.................................. 196
Uw toestel registeren via de Garmin
Express app..................................... 197
Uw kaarten bijwerken via de Garmin
Express app..................................... 198
Software-updates............................ 198
De nieuwe software op een
geheugenkaart laden met Garmin
Express.........................................199
De toestelsoftware bijwerken met
een geheugenkaart......................199
Het scherm schoonmaken................. 199
Afbeeldingen op een geheugenkaart
bekijken................................................200
Schermafbeeldingen........................... 200
Schermafbeeldingen vastleggen....200
Schermafbeeldingen naar een
computer kopiëren.......................... 200
Problemen oplossen........................... 200
Mijn toestel ontvangt geen GPS-
signalen........................................... 200
Inhoudsopgave xi
Ik kan mijn toestel niet inschakelen of
mijn toestel gaat steeds uit............ 201
Mijn toestel maakt geen waypoints op
de juiste locatie............................... 201
Contact opnemen met Garmin
Support................................................ 201
Specificaties........................................ 202
GPSMAP 7x3 specificaties............. 202
GPSMAP 9x3 specificaties............. 203
GPSMAP 12x3 specificaties...........204
Specificaties sonarmodellen.......... 205
NMEA 2000 PGN informatie...........206
NMEA 0183 informatie................... 209
J1939 informatie............................. 211
xii Inhoudsopgave
Inleiding
WAARSCHUWING
Lees de gids Belangrijke veiligheids- en productinformatie in de verpakking voor productwaarschuwingen en
andere belangrijke informatie.
Alle route- en navigatielijnen die op de kaartplotter worden weergegeven, zijn alleen bedoeld als algemene
routebegeleiding of om de juiste vaarwegen te herkennen, en zijn niet bedoeld om precies te worden gevolgd.
Neem altijd de navigatiekenmerken en omstandigheden op het water in acht als u navigeert om te voorkomen
dat u aan de grond loopt of er gevaarlijke situaties optreden, hetgeen kan resulteren in schade aan het vaartuig,
persoonlijk letsel of overlijden.
OPMERKING: Niet alle functies zijn beschikbaar op alle modellen.
Op de Garmin® website support.garmin.com vindt u recente informatie over uw product. Op de
ondersteuningspagina's vindt u de antwoorden op veelgestelde vragen en kunt u software en kaartupdates
downloaden. Tevens vindt u daar de contactgegevens van de Garmin ondersteuning voor als u vragen hebt.
Overzicht van het toestel
Aanraakscherm
Aan-uitknop
Sensor automatische schermverlichting
Er bevinden zich 2 microSD®geheugenkaartsleuven aan de achterkant van het toestel. Maximale kaart
grootte van 32 GB.
Inleiding 1
GPSMAP 7x3 en GPSMAP 9x3 connectorweergave
POWER Voeding en NMEA® 0183 netwerk
ETHERNET Garmin Marine Network
J1939 J1939 motornetwerk
Aardschroef
CVBS IN Composite video in
SONAR 12-pins transducer (niet beschikbaar op alle modellen)
USB Micro-USB voor compatibele Garmin kaartlezer1
NMEA 2000 NMEA 2000® netwerk
2 microSD geheugenkaartsleuven, maximaal 32GB
1 Alleen compatibele Garmin kaartlezers worden aanbevolen. Kaartlezers van derden zijn niet gegarandeerd volledig compatibel.
2 Inleiding
GPSMAP 12x3 connectorweergave
POWER Voeding en NMEA 0183 netwerk
SONAR 12-pins transducer (niet beschikbaar op alle modellen)
HDMI OUT HDMI® video out
CVBS IN Composite video in
USB Micro-USB voor compatibele Garmin kaartlezer2
Aardschroef
ETHERNET Garmin Marine Network
NMEA 2000 NMEA 2000 netwerk
J1939 Motor of J1939 netwerk
2 microSD geheugenkaartsleuven, maximaal 32GB
Het aanraakscherm gebruiken
Tik op het scherm om een item te selecteren.
Sleep of veeg uw vinger over het scherm om te pannen of te scrollen.
Knijp twee vingers samen om uit te zoomen.
Spreid twee vingers uit elkaar om in te zoomen.
2 Alleen compatibele Garmin kaartlezers worden aanbevolen. Kaartlezers van derden zijn niet gegarandeerd volledig compatibel.
Inleiding 3
Knop Functie
Hiermee verwijdert u schermpictogrammen en wordt het scherm op de boot gecentreerd
Hiermee opent u een volledige schermweergave van het item
Hiermee wordt een nieuw via-punt gemaakt
Hiermee maakt u een route met koerswijzigingen naar de bestemming
Hiermee voegt u op de geselecteerde locatie een koerswijziging toe aan de route
Hiermee verwijdert u de laatst toegevoegde koerswijziging van de route
Hiermee maakt u een route zonder koerswijzigingen naar de bestemming
Hiermee maakt u een Auto Guidance route naar de bestemming
Hiermee start u de navigatie
Hiermee beëindigt u de navigatie
Hiermee stopt en begint u radartransmissie
Hiermee opent u het aanpassingsmenu voor radarversterking
Hiermee opent u het aanpassingsmenu voor zeeruis van de radar
Hiermee opent u het aanpassingsmenu voor regenruis van de radar
Hiermee schakelt u de radarechosporen in en uit
Hiermee kunt u een radardoel zoeken en volgen
Hiermee geeft u de VRM/EBL-lijn weer en stelt u deze in
Hiermee opent u het menu voor de pagina of functie
Hiermee opent u het menu Weer voor de pagina of functie
Hiermee opent u het menu Radar voor de pagina of functie
Hiermee opent u het menu Voorinstellingen voor de pagina of functie
Inleiding 5
Het aanraakscherm vergrendelen en ontgrendelen
U kunt het aanraakscherm vergrendelen om te voorkomen dat u per ongeluk op het scherm tikt en functies
activeert.
1Selecteer > Vergrendel aanraakscherm om het scherm te vergrendelen.
2Selecteer om het scherm te ontgrendelen.
Tips en snelkoppelingen
Druk op om de kaartplotter in te schakelen.
Druk in een willekeurig scherm herhaaldelijk op om de helderheid van de schermverlichting aan te passen,
indien beschikbaar. Dit is handig voor wanneer de helderheid zo laag is, dat u het scherm niet meer kunt zien.
Selecteer in een willekeurig scherm om het startscherm te openen.
Selecteer Opties om aanvullende instellingen over dat scherm te openen.
Selecteer Werkbalk om snel een overlay aan de huidige pagina toe te voegen.
Selecteer om het menu te sluiten wanneer u klaar bent.
Druk op om extra opties te openen, zoals het aanpassen van de schermverlichting.
Druk op , en selecteer Vermogen > Schakel systeem uit, of houd ingedrukt tot de balk Schakel systeem
uit gevuld is om de kaartplotter uit te schakelen, indien beschikbaar.
Druk op , en selecteer Vermogen > Station in slaapstand om de kaartplotter in de stand-bymodus te zetten,
indien beschikbaar.
Als u de stand-bymodus wilt verlaten, selecteert u .
Afhankelijk van de functies van uw kaartplotter zijn niet alle functieknoppen zichtbaar op het startscherm.
Veeg naar rechts of links om de extra functieknoppen weer te geven.
Voor sommige menuknoppen selecteert u op de knop om de optie in te schakelen.
Een groen licht geeft aan dat de optie ingeschakeld is .
Selecteer, indien beschikbaar, om het menu te openen.
Gebruikershandleidingen openen op de kaartplotter
1Selecteer Info > Gebruikershandleiding.
2Selecteer een handleiding.
3Selecteer Open.
De handleidingen op internet bekijken
U kunt de nieuwste gebruikershandleiding en vertaalde versies daarvan downloaden van de Garmin website. De
gebruikershandleiding bevat instructies voor het gebruik van de toestelfuncties en informatie over regelgeving.
1Ga naar garmin.com/manuals/GPSMAP7x3-9x3-12x3.
2Selecteer de Gebruikershandleiding.
Er wordt een webhandleiding geopend. U kunt de volledige handleiding downloaden door Download PDFte
selecteren.
6 Inleiding
Garmin Support Center
Ga naar support.garmin.com voor hulp en informatie, zoals producthandleidingen, veelgestelde vragen video's,
software-updates en klantondersteuning.
Geheugenkaarten
U kunt optionele geheugenkaarten bij de kaartplotter gebruiken. Via gegevenskaarten kunt u satellietbeelden
met hoge resolutie en luchtfoto's van havensteden, havens, jachthavens en andere nuttige punten weergeven.
U kunt lege geheugenkaarten plaatsen om Garmin Quickdraw Contours kaarten en sonargegevens vast te
leggen (met een compatibele transducer), overdrachtsgegevens zoals waypoints en routes naar een andere
compatibele kaartplotter of een computer over te brengen en om de ActiveCaptain® app te gebruiken.
Dit toestel ondersteunt een geheugenkaart van maximaal 32 GB, met de indeling FAT32 en snelheidsklasse 4
of hoger. Het gebruik van een geheugenkaart van 8 GB of groter met snelheidsklasse 10 wordt aanbevolen. Een
geheugenkaart van 8 GB wordt meegeleverd met GPSMAP 7x3/9x3/12x3 modellen.
Model Locatie geheugenkaart Type geheugenkaart
GPSMAP 7x3 Achterkant van het toestel microSD
GPSMAP 9x3 Achterkant van het toestel microSD
GPSMAP 12x3 Achterkant van het toestel microSD
Geheugenkaarten plaatsen (GPSMAP 7x3/9x3/12x3)
Dit toestel ondersteunt een geheugenkaart van maximaal 32 GB microSD met de indeling FAT32 en
snelheidsklasse 4 of hoger. Het gebruik van een geheugenkaart van 8 GB of groter met snelheidsklasse 10
wordt aanbevolen. Een geheugenkaart van 8 GB wordt meegeleverd met GPSMAP 7x3/9x3/12x3 modellen.
1Verwijder de beschermkap aan de achterkant van de kaartplotter.
2Plaats de geheugenkaart .
3Druk op de kaart tot deze vastklikt.
4Maak de beschermkap schoon en droog.
LET OP
Om corrosie te voorkomen, moet u ervoor zorgen dat de geheugenkaart en de beschermkap goed droog zijn
voordat u de kap sluit.
5Druk de beschermkap stevig dicht.
Inleiding 7
GPS-satellietsignalen ontvangen
Het toestel dient mogelijk vrij zicht op de satellieten te hebben om satellietsignalen te kunnen ontvangen. De tijd
en datum worden automatisch ingesteld op basis van uw GPS-positie.
1Het toestel inschakelen.
2Wacht terwijl het toestel satellieten zoekt.
Het kan 30 tot 60 seconden duren voordat u satellietsignalen ontvangt.
Als u de signaalsterkte van de GPS-satelliet wilt weergeven, selecteert u Instellingen > Systeem >
Satellietpositionering.
Als het toestel het satellietsignaal verliest, verschijnt een knipperend vraagteken boven de indicator van de
bootpositie ( ) op de kaart.
Ga voor meer informatie over GPS naar garmin.com/aboutGPS. Voor hulp bij het ontvangen van GPS-signalen,
zie Mijn toestel ontvangt geen GPS-signalen, pagina200.
De GPS-bron selecteren
U kunt uw voorkeursbron voor GPS-gegevens selecteren, als u meerdere GPS-bronnen hebt.
1Selecteer Instellingen > Systeem > Satellietpositionering > Bron.
2Selecteer de bron voor GPS-gegevens.
De kaartplotter aanpassen
Startscherm
Het startscherm is een overlay die toegang biedt tot alle functies van de kaartplotter. De functies zijn afhankelijk
van de accessoires die u op de kaartplotter hebt aangesloten. Mogelijk beschikt u niet over alle opties en
functies die in deze handleiding worden besproken.
Vanuit elk scherm kunt u terugkeren naar het startscherm door te selecteren.
Knop menu Instellingen
Functieknoppen
Knop Huidige tijd, Huidige diepte of Stuurautomaatbediening
Categorietabbladen
Hiermee sluit u het startscherm en gaat u terug naar de vorige geopende pagina
8 De kaartplotter aanpassen
De tabbladen voor categorieën bieden snelle toegang tot de belangrijkste functies van uw kaartplotter. Het
tabblad Echolood, bijvoorbeeld, toont de weergaven en schermen die zijn gerelateerd aan de sonarfunctie. U
kunt items die u vaak gebruikt opslaan in de categorie Vastgezet.
TIP: Als u de beschikbare tabbladen voor categorieën wilt weergeven, moet u mogelijk op een tabblad klikken en
dit naar links of rechts slepen.
De SmartMode items zijn gericht op een specifieke activiteit, bijvoorbeeld varen of afmeren. Als in het
startscherm een SmartMode knop wordt geselecteerd, kan op elk scherm in het station unieke informatie
worden weergegeven. Als bijvoorbeeld Onder motor wordt geselecteerd in het startscherm, kan op een van de
schermen de navigatiekaart worden weergegeven en op een ander scherm het radarbeeld.
Als er meerdere schermen zijn geïnstalleerd op het Garmin Marine Network, kunt u ze groeperen in een station.
Een station zorgt ervoor dat schermen samenwerken, en niet als aparte schermen functioneren. U kunt de
schermlay-out op ieder scherm aanpassen en alle schermen verschillend maken. Als u in een scherm de lay-out
verandert, gelden de wijzigingen alleen voor dat scherm. Als u de naam en het symbool van de lay-out verandert,
verschijnen deze veranderingen op alle schermen van het station voor een consistente weergave.
Een functieknop vastzetten
U kunt items zoals een kaart, comboscherm of meter toevoegen aan de categorie Vastgezet.
OPMERKING: Als uw kaartplotter is aangepast door de fabrikant van de boot, bevat de categorie Vastgezet
aangepaste items voor uw boot. U kunt de categorie Vastgezet niet bewerken.
1Selecteer een categorie, zoals Kaarten.
2Houd een functieknop ingedrukt, zoals Navigatiekaart.
3Selecteer Toev aan Vastgez. > OK.
De functie wordt toegevoegd aan de categorie Vastgezet.
Als u de Vastgezet items wilt zien, selecteert u een Vastgezet item en veegt u naar links of rechts.
Als u een functie uit de Vastgezet categorie wilt verwijderen, houdt u de functie ingedrukt om deze te
verwijderen en selecteert u Pin wissen > Ja.
De categorie-items opnieuw rangschikken
U kunt het scherm aanpassen door de items in de categorieën te herschikken.
1Selecteer een categorie om aan te passen, zoals Kaarten
2Houd de knop ingedrukt die u wilt verplaatsen, zoals Navigatiekaart, totdat het menu wordt weergegeven.
3Selecteer Rangschikken.
Er verschijnen pijlen op de functieknoppen.
4Selecteer opnieuw de knop om te verplaatsen.
5Selecteer de nieuwe locatie voor de knop.
6Herhaal dit tot u klaar bent met het aanpassen van het scherm.
7Selecteer Terug of Sluit als u klaar bent.
De kaartplotter aanpassen 9
Menubalk
De menubalk onder aan het scherm geeft toegang tot een groot aantal functies van de kaartplotter, het
optiemenu en het startscherm.
Schakelt de stuurautomaat in en uit
Maakt een waypoint op uw locatie
Opent het menu Informatie
Geeft een bepaalde actieve functie weer, zoals radar
Hiermee opent u het startscherm
TIP: Gebruik de pijlen om door de Vastgezet functies te bladeren.
Hiermee opent u Waarschuwingsbeheer
TIP: Het pictogram verandert van kleur om de ernst aan te geven.
Maakt een SOS
Hiermee kunt u een overlay toevoegen aan de huidige pagina
Hiermee opent u het optiemenu
De menubalk weergeven en verbergen
U kunt de menubalk automatisch verbergen om meer ruimte op het scherm te krijgen.
1Selecteer Instellingen > Voorkeuren > Weergave menubalk > Automatisch.
Na enkele momenten op een hoofdpagina, zoals een kaartpagina, wordt de menubalk verborgen.
2Veeg vanaf de onderkant van het scherm omhoog om de menubalk opnieuw zichtbaar te maken.
Het type boot instellen
U kunt uw type boot selecteren om de kaartplotterinstellingen te configureren en functies te gebruiken die zijn
afgestemd op uw type boot.
1Selecteer Instellingen > Mijn boot > Type boot.
2Selecteer een optie.
De schermverlichting aanpassen
1Selecteer Instellingen > Systeem > Geluiden en scherm > Schermverlichting.
2Pas de schermverlichting aan.
TIP: Druk in een willekeurig scherm herhaaldelijk op om de helderheid van de schermverlichting aan te
passen. Dit is handig voor wanneer de helderheid zo laag is, dat u het scherm niet meer kunt zien.
10 De kaartplotter aanpassen
De kleurmodus aanpassen
1Selecteer Instellingen > Systeem > Geluiden en scherm > Kleurmodus.
TIP: Selecteer > Kleurmodus vanuit een willekeurig scherm om de kleurinstellingen te openen.
2Selecteer een optie.
Schermvergrendeling inschakelen
Voor bescherming tegen diefstal en onbevoegd gebruik van uw toestel kunt u de functie Schermvergrendeling
inschakelen. Hiervoor is een pincode vereist. Als deze functie is ingeschakeld, moet u de pincode invoeren
om het scherm te ontgrendelen telkens wanneer u het toestel inschakelt. U kunt herstelvragen en -antwoorden
instellen als aanwijzingen voor het geval u de pincode vergeet.
LET OP
Als u de functie Schermvergrendeling inschakelt, kan Garmin Support uw pincode niet terughalen of toegang
krijgen tot uw toestel. Het is uw verantwoordelijkheid om de pincode te verstrekken aan iedereen die
toestemming heeft om het vaartuig te gebruiken.
1Selecteer Instellingen > Systeem > Geluiden en scherm > Schermvergrendeling > Stel in.
2Voer een gemakkelijk te onthouden numerieke pincode van 6 cijfers in.
3Voer de pincode opnieuw in ter controle.
4Kies en beantwoord drie vragen over het herstellen van de pincode wanneer daarom wordt gevraagd.
U kunt zo nodig de pincode en herstelvragen Schakel uit of Herstel.
De kaartplotter automatisch inschakelen
U kunt instellen dat de kaartplotter automatisch aangaat als de spanning wordt ingeschakeld. Anders moet u de
kaartplotter inschakelen door te drukken op .
Selecteer Instellingen > Systeem > Automatisch inschakelen.
OPMERKING: Als Automatisch inschakelen is ingesteld op Aan en de kaartplotter met wordt
uitgeschakeld en de stroom binnen minder dan twee minuten uitgeschakeld en opnieuw ingeschakeld wordt.
moet u mogelijk op drukken om het toestel opnieuw te starten.
Het systeem automatisch uitschakelen
U kunt de kaartplotter en het volledige systeem automatisch laten uitschakelen als het gedurende de
geselecteerde periode in de slaapstand heeft gestaan. Anders dient u ingedrukt te houden om het systeem
handmatig uit te schakelen.
1Selecteer Instellingen > Systeem > Automatisch uitschakelen.
2Selecteer een optie.
Pagina's aanpassen
Het startscherm aanpassen
U kunt de afbeelding aanpassen die wordt weergegeven wanneer de kaartplotter wordt ingeschakeld. Voor de
beste pasvorm moet de afbeelding 50 MB of minder zijn en voldoen aan de aanbevolen afmetingen (Aanbevolen
afmetingen beginafbeelding, pagina12).
1Plaats een geheugenkaart met de afbeelding die u wilt gebruiken.
2Selecteer Instellingen > Systeem > Geluiden en scherm > Beginafbeelding > Selecteer afbeelding.
3Selecteer de kaartsleuf voor de geheugenkaart.
4Selecteer de afbeelding.
5Selecteer Stel in als beginafbeelding.
De nieuwe afbeelding wordt weergegeven als de kaartplotter wordt ingeschakeld.
De kaartplotter aanpassen 11
Aanbevolen afmetingen beginafbeelding
Gebruik voor de beste pasvorm van de beginafbeeldingen een afbeelding met de volgende afmetingen, in pixels.
Schermresolutie Breedte afbeelding Hoogte afbeelding
WVGA 680 200
WSVGA 880 270
WXGA 1080 350
HD 1240 450
WUXGA 1700 650
Een nieuwe combinatiepagina maken
U kunt naar wens een aangepaste combinatiepagina maken.
1Selecteer Combo > Voeg combo toe.
2Selecteer een venster.
3Selecteer een functie voor het venster.
4Herhaal deze stappen voor elk venster op de pagina.
5Houd een venster vast om het te rangschikken.
6Houd een gegevensveld vast om nieuwe gegevens te selecteren.
7Selecteer Lay-out en selecteer een lay-out.
8Selecteer Naam, voer een naam voor de pagina in en selecteer OK.
9Selecteer eerst Overlays en vervolgens de gegevens die u wilt weergeven.
10 Selecteer OK als u klaar bent met het aanpassen van de pagina.
12 De kaartplotter aanpassen
Een SmartMode lay-out toevoegen
U kunt naar wens SmartMode lay-outs toevoegen. Iedere aanpassing aan een SmartMode layout in een station
verschijnt op alle schermen in het station.
1Selecteer SmartMode™ > Voeg layout toe.
2Selecteer een optie:
Als u de naam van de lay-out wilt wijzigen, selecteert u Naam en symbool > Naam, voert u een nieuwe
naam in en selecteert u OK.
Als u het SmartMode symbool wilt wijzigen, selecteert u Naam en symbool > Symbool en kiest u
vervolgens een nieuw symbool.
Als u het aantal getoonde functies en de lay-out van het scherm wilt wijzigen, selecteert u Lay-out en
vervolgens een optie.
Als u de functie van een gedeelte van het scherm wilt wijzigen, selecteert u het venster dat u wilt wijzigen
en selecteert u een functie.
Sleep de pijlen naar een nieuwe locatie om te wijzigen hoe de schermen worden gesplitst.
Als u de gegevens wilt veranderen die op de pagina en in de extra gegevensbalken worden weergegeven,
selecteert u Overlays en selecteert u een optie.
Als u een voorinstelling aan een gedeelte van het SmartMode scherm wilt toewijzen, selecteer dan
Voorinstellingen > Voeg toe en vervolgens een voorinstelling.
De lay-out van een SmartMode pagina of combinatiepagina aanpassen
U kunt de lay-out van en de weergave van gegevens op de combinatiepagina's en in de SmartMode lay-outs
aanpassen. Als u in een scherm dat u hebt geopend de lay-out van een pagina wijzigt, geldt die wijziging alleen
voor dat scherm, behalve als de naam en het symbool SmartMode wordt gewijzigd. Als u de SmartMode naam
of het symbool voor de lay-out wijzigt, wordt de nieuwe naam of het nieuwe symbool weergegeven op alle
schermen in het station.
1Open de pagina die u wilt aanpassen.
2Selecteer Opties.
3Selecteer Wijzig lay-out of Wijzig combo.
4Selecteer een optie:
Als u de naam wilt wijzigen, selecteert u Naam of Naam en symbool > Naam, voert u een nieuwe naam in
en selecteert u OK.
Als u het SmartMode symbool wilt wijzigen, selecteert u Naam en symbool > Symbool en kiest u
vervolgens een nieuw symbool.
Als u het aantal getoonde functies en de lay-out van het scherm wilt wijzigen, selecteert u Lay-out en
vervolgens een optie.
Als u de functie van een gedeelte van het scherm wilt wijzigen, selecteert u het te wijzigen venster en kiest
u vervolgens een functie in de rechts weergegeven lijst.
Sleep de pijlen naar een nieuwe locatie om te wijzigen hoe de schermen worden gesplitst.
Als u de gegevens wilt veranderen die op de pagina en in de extra gegevensbalken worden weergegeven,
selecteert u Overlays en selecteert u een optie.
TIP: Terwijl u een scherm met gegevenssoverlay bekijkt, houdt u een overlayvak ingedrukt om de
gegevens snel te wijzigen.
Als u een gedeelte van het SmartMode scherm aan een voorinstelling wilt toewijzen, selecteert u
Voorinstellingen > Voeg toe en selecteert u een voorinstelling in de lijst aan de rechterkant.
Een combinatiepagina verwijderen
1Selecteer Combo.
2Houd een combinatiepagina ingedrukt om te verwijderen.
3Selecteer Verwijder combo > Ja.
De kaartplotter aanpassen 13
De gegevensoverlays aanpassen
Hiermee kunt u de gegevens aanpassen in de gegevensoverlays die op het scherm worden weergegeven.
1Selecteer een optie op basis van het type scherm dat u bekijkt:
In een volledige schermweergave selecteert u Opties > Wijzig overlays.
In een combinatiescherm selecteert u Opties > Wijzig combo > Overlays.
In een SmartMode scherm selecteert u Opties > Wijzig lay-out > Overlays.
TIP: Als u snel gegevens in een overlayvak wilt wijzigen, houdt u het overlayvak ingedrukt.
2Selecteer een item waarvan u de gegevens en de gegevensbalk wilt aanpassen:
Als u de gegevensoverlays wilt weergeven, selecteert u Gegevens, vervolgens de
locatie, en daarna Terug.
Als u de getoonde gegevens in een overlayvak wilt wijzigen, selecteert u het overlayvak
en de nieuwe gegevens die u wilt weergeven. Selecteer vervolgens Terug.
Als u tijdens het navigeren getoonde informatie wilt aanpassen, selecteert u Navigatie
en selecteert u een optie.
Als u andere gegevensbalken wilt inschakelen, selecteert u Bovenstang of Onderste
balk en selecteert u de benodigde opties.
3Selecteer OK.
Lay-out van stations resetten
U kunt de lay-out van dit station herstellen naar de fabrieksinstellingen.
Selecteer Instellingen > Systeem > Stationsgegevens > Reset lay-outs.
Voorinstellingen
Een voorinstelling is een verzameling instellingen waarmee u het scherm of de weergave kunt optimaliseren.
U kunt specifieke voorinstellingen gebruiken om groepen instellingen te optimaliseren voor uw activiteiten.
Zo kunnen bepaalde instellingen ideaal zijn voor het vissen en andere voor het varen. Voorinstellingen zijn
beschikbaar op bepaalde schermen, zoals kaarten, echoloodweergaven en radarweergaven.
Selecteer Opties > en selecteer de voorinstelling om een voorinstelling te kiezen voor een compatibel
scherm.
Als u een voorinstelling gebruikt en de instellingen of weergave wijzigt, kunt u deze opslaan in de voorinstelling
of een nieuwe voorinstelling maken op basis van de nieuwe aanpassingen.
Voorinstellingen beheren
U kunt de meegeleverde voorinstellingen aanpassen en de voorinstellingen die u hebt gemaakt, bewerken.
1Selecteer Opties > > Beheer in een compatibel scherm.
2Selecteer een voorkeuze.
3Selecteer een optie:
Als u de naam van de voorinstelling wilt wijzigen, selecteert u Wijzig naam, voert u een naam in en
selecteert u OK.
Selecteer Wijzigen en werk de voorinstelling bij om de voorinstellingen te bewerken.
Selecteer Wis om de voorinstelling te verwijderen.
Selecteer Herstel alles om alle voorinstellingen terug te zetten naar de fabrieksinstellingen.
14 De kaartplotter aanpassen
Een nieuwe voorinstelling opslaan
Nadat u de instellingen en de weergave van een scherm hebt aangepast, kunt u deze wijzigingen opslaan als
een nieuwe voorinstelling.
1Wijzig de instellingen en weergave in een compatibel scherm.
2Selecteer Opties > > Sla op > Nieuw.
3Voer een naam in en selecteer OK.
4Selecteer een item en selecteer Voeg toe om het item op te nemen in of uit te sluiten uit de voorinstelling.
De kaartplotter bedienen
U kunt de kaartplotter bedienen via het touchscreen, met de GRID bediening op afstand en met een GRID
toestel voor spraakbesturing.
Spraakbediening
Nadat u de Garmin USB-module voor spraakbediening (010-13194-00) hebt geïnstalleerd, kunt u met uw stem
de kaartplotter bedienen met een compatibele headset.
De taal van spraakbediening wijzigen
1Selecteer vanaf het startscherm Instellingen > Systeem > Geluiden en scherm > Geluiden en scherm.
2Selecteer Geluiden en scherm > Taal voor spraak.
3Selecteer de taal voor spraakbediening.
OPMERKING: De taal van de spraakbediening kan anders zijn dan de taal van de tekst.
Ondersteunde headsets
De USB-module voor spraakbediening ondersteunt headsets en luidsprekers met de volgende specificaties:
Bluetooth® handsfree profiel versie 1.6 of hoger
mSBC audiocodec (16 kHZ)
OPMERKING: Fabrikanten van headsets noemen deze headsets vaak 'HD Voice' of 'Wideband Speech'.
Een lijst met ondersteunde headsets is beschikbaar op support.garmin.com/marine.
Een draadloze headset koppelen met een Garmin kaartplotter
1Selecteer op de kaartplotter Instellingen > Communicatie > Draadloze toestellen > Headsets.
2Selecteer Zoek toestellen.
3Schakel de koppelingsmodus op uw headset in volgens de instructies van de fabrikant.
De naam van uw headset wordt op de kaartplotter weergegeven nadat deze is gedetecteerd.
4Selecteer de naam van uw headset.
5Selecteer Verbinden.
OPMERKING: Er kan slechts één headset tegelijk gekoppeld zijn.
Uw headset wordt op de kaartplotter weergegeven als Gekoppeld en Verbonden.
Een draadloze headset gebruiken met een Garmin kaartplotter
Voordat u een draadloze headset voor spraakbediening gebruikt, controleert u of het volume op uw headset
voldoende is om gesproken reacties te horen.
1Zeg OK, Garmin.
2Spreek een opdracht (Spraakopdrachten voor de kaartplotter, pagina16).
De kaartplotter voltooit de actie of geeft een gesproken reactie.
De kaartplotter bedienen 15
Spraakopdrachten voor de kaartplotter
Het spraakbedieningssysteem is ontworpen om natuurlijke spraak te detecteren. Dit is een lijst met
veelgebruikte spraakopdrachten, maar het toestel heeft deze exacte zinnen niet nodig (behalve OK, Garmin).
U kunt varianten van deze spraakopdrachten uitproberen op een manier die voor u natuurlijk klinkt.
Woord voor spraakactivering Functie
OK, Garmin Activeert de kaartplotter voor spraakopdrachten
Toestel- en schermfuncties
Spraakopdracht Functie
Navigatiekaart openen Hiermee opent u het scherm met de navigatiekaart
Viskaart openen Hiermee opent u het scherm met de viskaart
Radar openen Hiermee opent u het radarscherm
Sonar openen Hiermee opent u het sonarscherm
Inzoomen Zoomt in
Uitzoomen Zoomt uit
Verhoog helderheid Hiermee verhoogt u de helderheid van het scherm
Verlaag helderheid Hiermee verlaagt u de helderheid van het scherm
Helderheid automatisch aanpassen Hiermee schakelt u automatische aanpassing van de helderheid van het
scherm in
scherm uitzetten Hiermee zet u het scherm in de slaapstand
scherm aanzetten Hiermee activeert u het scherm
Schakel pieper uit Hiermee schakelt u de pieper van de kaartplotter uit
Schakel pieper in Hiermee schakelt u de pieper van de kaartplotter in
Scherm vergrendelen Hiermee vergrendelt u het kaartplotterscherm
Scherm ontgrendelen Hiermee ontgrendelt u het kaartplotterscherm
Naar het hoofdmenu Hiermee opent u het startscherm
Maak een screenshot Hiermee maakt u een schermafbeelding
Bootfuncties
Spraakopdracht Functie
Resterende brandstof aangeven Reageert met het huidige brandstofpeil
Motortemperatuur aangeven Reageert met de huidige motortemperatuur
Batterijspanning aangeven Reageert met het huidige voltage van de systeemeenheid
16 De kaartplotter bedienen
Navigatiefuncties
Spraakopdracht Functie
Markeer waypoint Markeert uw huidige locatie als waypoint
Wis spoor Wist alle actieve trackinformatie
Afstand naar waypoint aangeven Reageert met de afstand tot het volgende ingestelde waypoint
Mediafuncties
Spraakopdracht Functie
Mediaspeler openen Hiermee opent u de mediaspeler
Track afspelen Hiermee speelt u de momenteel geselecteerde media af
Track op pauze zetten Hiermee onderbreekt u het momenteel geselecteerde medium
Track hervatten Hiermee hervat u het afspelen van het momenteel geselecteerde medium
Laatste track Hiermee gaat u terug naar het vorige nummer
Volgende track Hiermee gaat u verder naar het volgende nummer
Demp het geluid Hiermee dempt u het mediavolume
Versterk het geluid Hiermee heft u de demping van het mediavolume op
Volume omlaag Hiermee verlaagt u het mediavolume
Volume omhoog Hiermee verhoogt u het mediavolume
Functies voor weer en omstandigheden
Spraakopdracht Functie
Wat is de actuele watertemperatuur Reageert met de huidige watertemperatuur
Wat is de actuele luchttemperatuur Reageert met de huidige luchttemperatuur
Wat is de windsnelheid Reageert met de huidige windsnelheid
Wat is de windrichting Reageert met de huidige windrichting
Wanneer is zonsopgang Reageert met de tijd van de zonsopgang voor de huidige locatie
Wanneer is zonsondergang Reageert met de tijd van zonsondergang voor de huidige locatie
Getijden aangeven Reageert met de huidige getijde-informatie
Hoe laat is het Reageert met de huidige tijd
Wat is de waterdiepte Reageert met de waterdiepte op de huidige locatie
De kaartplotter bedienen 17
Radarfuncties
Spraakopdracht Functie
Radartransmissie inschakelen Wanneer een radar in stand-by staat, wordt de radartransmissie
gestart
Radartransmissie uitschakelen Stopt de radartransmissie en zet de radar in stand-by
Echosporen inschakelen Hiermee worden de echosporen ingeschakeld
Echosporen uitschakelen Hiermee worden de echosporen uitgeschakeld
Echosporen wissen Hiermee worden de echosporen gewist
Radarversterking verhogen Verhoogt de radarversterking
Radarversterking verlagen Verlaagt de radarversterking
Radarbereik vergroten Vergroot het radarbereik
Radarbereik verkleinen Verkleint het radarbereik
Radarversterking op automatisch
hoog zetten Stelt de automatische radarversterking in op de hoogste instelling
Radarversterking op auto laag zetten Stelt de automatische radarversterking in op de laagste instelling
Radarversterking op auto vogel zetten Stelt de automatische radarversterking in op de instelling die het beste
is voor het lokaliseren van vogels
Radarversterking op handmatig zetten Stelt de radarversterking in op de laatste handmatige instelling
Regenruis inschakelen Hiermee schakelt u het filter voor regenruis in
Regenruis uitschakelen Hiermee schakelt u het filter voor regenruis uit
Regenruis vergroten Hiermee verhoogt u het niveau van de instelling voor regenruis
Regenruis verkleinen Verlaagt het niveau van de instelling voor regenruis
Zeeruis inschakelen Schakelt het filter voor zeeruis in
Zeeruis uitschakelen Schakelt het filter voor zeeruis uit
Zeeruis vergroten Verhoogt het niveau van de instelling voor zeeruis
Zeeruis verkleinen Verlaagt het niveau van de instelling voor zeeruis
MotionScope aanzetten Hiermee schakelt u de MotionScope functie in
MotionScope uitzetten Hiermee schakelt u de MotionScope functie uit
18 De kaartplotter bedienen
Sonarfuncties
Spraakopdracht Functie
Traditionele sonar openen Hiermee opent u het traditionele sonarscherm
ClearVü sonar openen Hiermee opent u het Garmin ClearVü sonarscherm
SideVü sonar openen Hiermee opent u het Garmin SideVü sonarscherm
LiveScope sonar openen Hiermee opent u het LiveScope scherm
Sonarversterking verhogen Verhoogt het versterkingsniveau van de sonarversterking
Sonarversterking verlagen Verlaagt het versterkingsniveau van de sonarversterking
Automatische Sonarversterking Hiermee past het versterkingsniveau van de sonarversterking zich automa
tisch aan
Sonarbereik vergroten Vergroot het sonarbereik
Sonarbereik verkleinen Verkleint het sonarbereik
Automatische sonarbereik Hiermee past het sonarbereik zich automatisch aan
GRID afstandsbediening
Het GRID toestel met de kaartplotter koppelen vanaf de kaartplotter
OPMERKING: Deze stappen zijn van toepassing op zowel het GRID toestel als het GRID 20 toestel.
Voordat u het GRID 20 toestel kunt koppelen aan de kaartplotter om de gegevensverbinding te maken, moet u
het toestel van stroom voozien met behulp van batterijen, de meegeleverde voedingskabel of een NMEA 2000
netwerkverbinding.
Voordat u het GRID toestel kunt koppelen met de kaartplotter, moet u dit op het Garmin Marine Network
aansluiten.
1Selecteer Instellingen > Systeem > Stationsgegevens > GRID™ koppelen > Voeg toe.
2Selecteer een actie:
Druk op het GRID externe invoertoestel op SELECT.
Druk op het GRID 20 externe invoertoestel op en tot de afstandsbediening drie keer piept.
Het GRID toestel met de kaartplotter koppelen via het GRID toestel
OPMERKING: Dit is niet van toepassing op het GRID 20 toestel.
1Druk op het GRID externe invoertoestel tegelijkertijd op + en HOME.
Op alle kaartplotters in het Garmin Marine Network wordt nu een selectiepagina geopend.
2Draai het wieltje op het GRID externe invoertoestel om Selecteer te markeren bij de kaartplotter die u wenst
aan te sturen met het GRID externe invoertoestel.
3Druk op SELECT.
De GRID afstandsbediening draaien
In bepaalde installatie-situaties kunt u de oriëntatie van het GRID toestel draaien.
OPMERKING: Dit is niet van toepassing op het GRID 20 toestel.
1Selecteer Instellingen > Communicatie > Marine Network.
2Selecteer het GRID toestel.
De kaartplotter bedienen 19
ActiveCaptain app
WAARSCHUWING
Met deze functie kunnen gebruikers informatie verzenden. Garmin doet geen uitspraken over de
nauwkeurigheid, volledigheid of actualiteit van door gebruikers ingediende informatie. Elk gebruik van of
vertrouwen op door gebruikers ingediende informatie is op eigen risico.
De ActiveCaptain app biedt een verbinding met uw GPSMAP kaartplotter, kaarten en de ActiveCaptain
community voor connected varen.
Met de ActiveCaptain app kunt u op uw mobiele toestel kaarten downloaden, aanschaffen en bijwerken. Met
de app kunt u snel en eenvoudig gebruikersgegevens, zoals waypoints en routes, overzetten, verbinding maken
met de Garmin Quickdraw Contours gemeenschap, de toestelsoftware bijwerken en uw reis plannen. U kunt de
GPSMAP kaartplotter ook bedienen vanuit de app met de Garmin Helm functie.
U kunt verbinding maken met de ActiveCaptain community voor actuele feedback over jachthavens en
overige nuttige punten. De app kan smartphone meldingen, zoals oproepen en tekstberichten, naar het
kaartplotterscherm sturen als ze zijn gekoppeld.
ActiveCaptain rollen
In hoeverre u met het GPSMAP toestel kunt communiceren via de ActiveCaptain app is afhankelijk van uw rol.
Functie Eigenaar Gast
Registreer toestel, geïntegreerde kaarten en aanvullende kaarten op het account Ja Nee
Software bijwerken Ja Ja
Automatisch Garmin Quickdraw contouren overzetten die u hebt gedownload of gemaakt Ja Nee
Smart notifications pushen Ja Ja
Automatisch gebruikersgegevens overzetten, zoals waypoints en routes Ja Nee
Start met navigeren naar een specifiek waypoint of langs een specifieke route en stuur dit
waypoint of deze route naar het GPSMAP toestel Ja Ja
20 ActiveCaptain app
Aan de slag met de ActiveCaptain app
U kunt een mobiel toestel verbinden met het GPSMAP toestel met behulp van de ActiveCaptain app. Dankzij
de app kunt u op snelle en eenvoudige wijze communiceren met uw GPSMAP toestel en taken uitvoeren,
zoals registreren, gegevens delen en de toestelsoftware bijwerken. Als deze optie is geconfigureerd, kunt u ook
meldingen op uw mobiele toestel ontvangen.
1Selecteer op het GPSMAP toestel Schip > ActiveCaptain.
2Selecteer op de ActiveCaptain pagina Wi-Fi netwerk > Wi-Fi > Aan.
3Voer een naam en een wachtwoord in voor dit netwerk.
4Plaats een geheugenkaart in de kaartsleuf van het GPSMAP toestel (Geheugenkaarten, pagina7)) .
5Selecteer Stel ActiveCaptain kaart in.
LET OP
U wordt mogelijk gevraagd de geheugenkaart te formatteren. Tijdens het formatteren wordt alle opgeslagen
informatie van de kaart verwijderd. Alle opgeslagen gebruikersgegevens, zoals waypoints, worden dan dus
ook verwijderd. Het wordt aangeraden, maar het is niet nodig de kaart te formatteren. Voordat u de kaart
formatteert, dient u de gegevens op de geheugenkaart op te slaan in het interne geheugen van het toestel
(Gebruikersgegevens van een geheugenkaart kopiëren, pagina193). Nadat u de kaart hebt geformatteerd voor
de ActiveCaptain app, kunt u de gebruikersgegevens weer terugzetten op de kaart (Alle gebruikersgegevens naar
een geheugenkaart kopiëren, pagina194).
De kaart dient altijd te zijn geplaatst als u de ActiveCaptain functie gebruikt.
6U kunt de ActiveCaptain app via de App Store op uw mobiele toestel installeren en openen.
7Breng het mobiele toestel binnen 32m (105ft.) van het GPSMAP toestel.
8Ga naar de instellingen van uw mobiele toestel, open de pagina met Wi‑Fi® verbindingen en breng een
verbinding met het GPSMAP toestel tot stand aan de hand van de naam die en het wachtwoord dat u hebt
ingevoerd in stap 3.
Smartphone meldingen inschakelen
WAARSCHUWING
Lees of beantwoord geen berichten tijdens het besturen van het vaartuig. Als u geen aandacht geeft aan de
omstandigheden op het water, kan dit resulteren in schade aan vaartuigen, lichamelijk letsel of overlijden.
Voordat uw GPSMAP toestel meldingen kan ontvangen, moet u het koppelen met uw mobiele toestel en de
ActiveCaptain app.
1Selecteer op het GPSMAP toestel achtereenvolgens ActiveCaptain > Smartphone meldingen > Meldingen
inschakelen.
2Schakel de Bluetooth technologie in de instellingen van het mobiele toestel in.
3Plaats de toestellen binnen 10m (33ft.) van elkaar.
4Selecteer in de ActiveCaptain app op het mobiele toestel de optie Smartphone meldingen > Koppel met
kaartplotter.
5Volg de instructies op het scherm om de app te koppelen met het GPSMAP toestel.
6Voer de code in op uw mobiele toestel wanneer daarom wordt gevraagd.
7Pas indien nodig in de instellingen van uw mobiele toestel aan welke meldingen u ontvangt.
ActiveCaptain app 21
Meldingen ontvangen
WAARSCHUWING
Lees of beantwoord geen berichten tijdens het besturen van het vaartuig. Als u geen aandacht geeft aan de
omstandigheden op het water, kan dit resulteren in schade aan vaartuigen, lichamelijk letsel of overlijden.
Voordat uw GPSMAP toestel meldingen kan ontvangen, moet u het verbinden met uw mobiele toestel en de
functie Smartphone meldingen inschakelen (Smartphone meldingen inschakelen, pagina21).
Wanneer de functie Smartphone meldingen is ingeschakeld en uw mobiele toestel een melding ontvangt,
verschijnt er kort een pop-upmelding op het GPSMAP scherm.
OPMERKING: De beschikbare acties zijn afhankelijk van het type melding en het besturingssysteem van uw
telefoon.
Als u een telefoongesprek op uw telefoon wilt beantwoorden, selecteert u Antwoord.
TIP: Houd uw telefoon in de buurt. Het telefoongesprek wordt beantwoord op uw mobiele telefoon en niet op
de kaartplotter.
Als u het telefoongesprek niet wilt aannemen, selecteert u Weiger.
Om het volledige bericht te beluisteren, selecteert u Bekijk.
Als u de pop-upmelding wilt uitschakelen, selecteert u OK of wacht u tot de melding automatisch wordt
gesloten.
Als u de melding van de kaartplotter en uw mobiele toestel wilt verwijderen, selecteert u Onbewolkt.
Meldingen beheren
WAARSCHUWING
Lees of beantwoord geen berichten tijdens het besturen van het vaartuig. Als u geen aandacht geeft aan de
omstandigheden op het water, kan dit resulteren in schade aan vaartuigen, lichamelijk letsel of overlijden.
Voordat u de meldingen kunt beheren, moet u de functie Smartphone meldingen inschakelen (Smartphone
meldingen inschakelen, pagina21).
Wanneer de functie Smartphone meldingen is ingeschakeld en uw mobiele toestel een melding ontvangt,
verschijnt er kort een pop-upmelding op het GPSMAP scherm. U kunt de meldingen openen en beheren vanaf
het scherm ActiveCaptain.
1Selecteer ActiveCaptain > Smartphone meldingen > Berichten.
Er wordt een lijst met meldingen weergegeven.
2Selecteer een melding.
3Selecteer een optie:
OPMERKING: De beschikbare opties zijn afhankelijk van uw mobiele toestel en het type melding.
Als u de melding van de kaartplotter en uw mobiele toestel wilt negeren en verwijderen, selecteert u
Onbewolkt of Wis.
OPMERKING: Dit verwijdert het bericht niet uit het mobiele toestel. De melding wordt slechts genegeerd
en verwijderd.
Om het telefoonnummer terug te bellen, selecteert u Bel terug of Kies.
Meldingen privé maken
U kunt de pop-upmeldingen en de berichtenlijst op specifieke kaartplotters uitschakelen voor privacy. De
kapitein kan bijvoorbeeld pop-upmeldingen en berichten uitschakelen op de kaartplotter die wordt gebruikt
voor vissen, maar meldingen toestaan op de kaartplotter die wordt gebruikt bij het roer.
1Op de kaartplotter waar meldingen privé moeten zijn selecteert u ActiveCaptain > Smartphone meldingen.
2Selecteer een optie:
Als u pop-upmeldingen wilt uitschakelen op deze kaartplotter selecteert u Pop-ups.
Als u pop-upmeldingen en de toegang tot de berichtenlijst op deze kaartplotter wilt uitschakelen,
selecteert u Zicht.
22 ActiveCaptain app
Sofware bijwerken met de ActiveCaptain app
Als uw toestel over Wi‑Fi technologie beschikt, kunt u de nieuwste software-updates voor uw toestel
downloaden en installeren via de ActiveCaptain app.
LET OP
Bij software-updates dient de app mogelijk grote bestanden te downloaden. Gebruikelijke datalimieten of
-kosten van uw internetprovider kunnen van toepassing zijn. Neem contact op met uw internetprovider voor
meer informatie over datalimieten of -kosten.
De installatie kan enkele minuten duren.
1Verbind het mobiele toestel met het GPSMAP toestel (Aan de slag met de ActiveCaptain app, pagina21).
2Selecteer Software-updates > Download als er een software-update beschikbaar is en u toegang hebt tot
internet op uw mobiele toestel.
De ActiveCaptain app downloadt de update naar het mobiele toestel. Als u de app opnieuw verbindt met
het GPSMAP toestel, wordt de update naar het toestel overgezet. Nadat het overzetten voltooid is, wordt u
gevraagd de update te installeren.
3Selecteer een optie om de update te installeren als het GPSMAP toestel u daarom vraagt.
Selecteer OK om de software onmiddellijk bij te werken.
Selecteer Annuleer om de update uit te stellen. Selecteer ActiveCaptain > Software-updates > Installeer
nu als u de update wilt installeren.
Kaarten bijwerken met ActiveCaptain
OPMERKING: Voordat u uw kaarten kunt bijwerken, moet u deze registreren (Aan de slag met de ActiveCaptain
app, pagina21).
U kunt de nieuwste kaartupdates voor uw toestel downloaden en overzetten via de ActiveCaptain app. Als u de
downloadtijd wilt verkorten en opslagruimte wilt besparen, kunt u alleen de gebieden van de kaart downloaden
die u nodig hebt.
Nadat u een kaart of gebied voor het eerst hebt gedownload, worden de updates automatisch uitgevoerd
telkens wanneer u ActiveCaptain opent.
Als u een volledige kaart downloadt, kunt u de Garmin Express app gebruiken om de kaart naar een
geheugenkaart te downloaden (Uw kaarten bijwerken via de Garmin Express app, pagina198). De Garmin
Express app downloadt grote kaarten sneller dan de ActiveCaptain app.
LET OP
Voor kaartupdates dient de app mogelijk grote bestanden te downloaden. Gebruikelijke datalimieten of -kosten
van uw internetprovider kunnen van toepassing zijn. Neem contact op met uw internetprovider voor meer
informatie over datalimieten of -kosten.
1Wanneer u internettoegang hebt op uw mobiele toestel, selecteert u Kaart > > Kaarten downloaden.
2Selecteer het gebied dat u wilt downloaden.
3Selecteer Download.
4Selecteer indien nodig de kaart die u wilt bijwerken.
De ActiveCaptain app downloadt de update naar het mobiele toestel. Als u de app opnieuw verbindt met
het GPSMAP toestel, wordt de update naar dat toestel overgezet. Als de overdracht is voltooid, zijn de
bijgewerkte kaarten klaar voor gebruik.
ActiveCaptain app 23
Kaartabonnementen
Met een kaartabonnement hebt u toegang tot de nieuwste kaartupdates en aanvullende inhoud via de
ActiveCaptain mobiele app of de Garmin Express desktop-app. U kunt elke dag bijgewerkte kaarten en inhoud
downloaden.
U kunt kaartabonnementen op verschillende manieren aanschaffen.
Digitale aankoop in de ActiveCaptain mobiele app
Digitale aankoop op garmin.com
Aankoop van een geheugenkaart met een kaart bij een verkooppunt of via garmin.com of navionics.com
Aankoop van een geheugenkaart met een kaartupgrade bij een verkooppunt (voor het upgraden van
ingebouwde kaarten)
Een kaartabonnement aanschaffen met ActiveCaptain
1Verbind uw mobiele toestel met internet en open de ActiveCaptain app.
2Selecteer Kaart > > Mijn kaarten > Een kaartabonnement toevoegen.
3Selecteer een kaart.
4Selecteer Nu abonneren.
OPMERKING: Het kan enkele uren duren voordat het nieuwe abonnement wordt weergegeven.
Een geheugenkaart met een kaartabonnement activeren
Als u de ActiveCaptain app wilt gebruiken om uw abonnement te activeren, moet u toegang tot internet hebben.
1Plaats de aangeschafte geheugenkaart met het kaartabonnement in een geheugenkaartsleuf op de
kaartplotter.
2Sluit uw mobiele toestel aan op de kaartplotter (Aan de slag met de ActiveCaptain app, pagina21).
3Koppel uw mobiele toestel los van de kaartplotter en maak verbinding met internet.
ActiveCaptain activeert het abonnement.
4Zodra het nieuwe abonnement in de ActiveCaptain lijst wordt weergegeven, zet u internet op uw toestel uit
en sluit u het toestel aan op de kaartplotter om het activeringsproces te voltooien.
OPMERKING: Het kan enkele uren duren voordat het nieuwe abonnement wordt weergegeven. De wachttijd
kan variëren afhankelijk van de locatie en de internetsnelheid.
Uw abonnement verlengen
Uw kaartabonnement verloopt na één jaar. Nadat het abonnement is verlopen, kunt u de gedownloade kaarten
blijven gebruiken, maar kunt u de nieuwste kaartupdates of aanvullende inhoud niet downloaden.
1Verbind uw mobiele toestel met internet en open de ActiveCaptain app.
2Selecteer Kaart > > Mijn kaarten.
3Selecteer de kaart die u wilt verlengen.
4Selecteer Nu vernieuwen.
OPMERKING: Het kan enkele uren duren voordat het verlengde abonnement wordt weergegeven.
Communicatie met draadloze toestellen
Met de kaartplotters kunt u een draadloos netwerk opzetten, waar draadloze toestellen een verbinding mee
kunnen maken.
Verbinding met draadloze toestellen biedt u de mogelijkheid om Garmin apps, zoals ActiveCaptain, te gebruiken.
24 Communicatie met draadloze toestellen
WiFi netwerk
Het WiFi netwerk instellen
Dit toestel kan een Wi‑Fi netwerk hosten waarmee u draadloze toestellen, zoals een andere kaartplotter of
uw telefoon, kunt verbinden. Als u de instellingen voor het draadloze netwerk voor het eerst opent, wordt u
gevraagd om het netwerk in te stellen.
1Selecteer Instellingen > Communicatie > Wi-Fi netwerk > Wi-Fi > Aan > OK.
2Voer zo nodig een naam in voor dit draadloze netwerk.
3Voer een wachtwoord in.
U hebt dit wachtwoord nodig om toegang te krijgen tot het draadloze netwerk vanaf een draadloos toestel,
zoals uw telefoon. Het wachtwoord is hoofdlettergevoelig.
Een draadloos toestel verbinden met de kaartplotter
Voordat u een draadloos toestel kunt verbinden met het draadloze netwerk van de kaartplotter, moet u het
draadloze netwerk van de kaartplotter configureren (Het Wi‑Fi netwerk instellen, pagina25).
U kunt meerdere draadloze toestellen verbinden met de kaartplotter om gegevens te delen.
1Schakel op het draadloze toestel de Wi‑Fi technologie in en scan naar draadloze netwerken.
2Selecteer de naam van het draadloze netwerk van uw kaartplotter (Het Wi‑Fi netwerk instellen, pagina25).
3Voer het wachtwoord van de kaartplotter in.
Het draadloze kanaal wijzigen
U kunt het draadloze kanaal wijzigen als u een toestel niet kunt vinden, verbindingsproblemen hebt, of hinder
hebt van interferentie.
1Selecteer Instellingen > Communicatie > Wi-Fi netwerk > Geavanceerd > Kanaal.
2Voer een nieuw kanaal in.
U hoeft het draadloze kanaal van met dit netwerk verbonden toestellen niet te wijzigen.
De WiFi host wijzigen
Als er meerdere kaartplotters met Wi‑Fi -technologie op het Garmin maritieme netwerk zijn, kunt u wijzigen
welke kaartplotter de Wi‑Fi host is. Dit kan van pas komen als u problemen hebt met Wi‑Fi communicatie. De
optie om de Wi‑Fi host te wijzigen biedt u de mogelijkheid om een kaartplotter te selecteren die zich dichter bij
uw mobiele toestel bevindt.
1Selecteer Instellingen > Communicatie > Wi-Fi netwerk > Geavanceerd > Wi-Fi host.
2Volg de instructies op het scherm.
Draadloze afstandsbediening
Deze stappen zijn niet van toepassing op de GRID externe invoertoestellen Het GRID toestel met de kaartplotter
koppelen vanaf de kaartplotter, pagina19.
De draadloze afstandsbediening koppelen met de kaartplotter
Om de draadloze afstandsbediening met een kaartplotter te kunnen gebruiken moet u de afstandsbediening en
de kaartplotter eerst koppelen.
U kunt een afstandsbediening koppelen met meerdere plotters en vervolgens schakelen tussen de kaartplotters
door op de koppelingsknop te drukken.
1Selecteer Instellingen > Communicatie > Draadloze toestellen > Draadloze afstandsbedieningen >
GPSMAP® afstandsbediening.
2Selecteer Nieuwe verbinding.
3Volg de instructies op het scherm.
Communicatie met draadloze toestellen 25
De schermverlichting van de afstandsbediening in- en uitschakelen
Door de schermverlichting van de afstandsbediening uit te schakelen gaat de batterij langer mee.
1Selecteer op de kaartplotter Instellingen > Communicatie > Draadloze toestellen > Draadloze
afstandsbedieningen > GPSMAP® afstandsbediening > Schermverlichting.
2Volg de instructies op het scherm.
De afstandsbediening loskoppelen van alle kaartplotters
1Selecteer op de kaartplotter Instellingen > Communicatie > Draadloze toestellen > Draadloze
afstandsbedieningen > GPSMAP® afstandsbediening > Ontkoppel alle.
2Volg de instructies op het scherm.
Draadloze windsensor
Een draadloze sensor verbinden met de kaartplotter
U kunt gegevens van een compatibele draadloze sensor op de kaartplotter weergeven.
1Selecteer Instellingen > Communicatie > Draadloze toestellen.
2Selecteer de windsensor.
3Selecteer Schakel in.
De kaartplotter begint naar de draadloze sensor te zoeken en maakt er verbinding mee.
Voeg de gegevens toe aan een gegevensveld of een meter om gegevens van de sensor weer te geven.
De oriëntatie van de windsensor wijzigen
U dient deze instelling aan te passen als de sensor niet naar de voorzijde van de boot is gericht, exact parallel
aan de middenlijn.
OPMERKING: De voorzijde van de sensor wordt aangegeven door de opening waar de kabel is verbonden met
de paal.
1Bepaal de hoek, gemeten in graden met de klok mee rond de mast, waarop de sensor is weggericht van het
midden van de voorzijde van de boot:
Als de sensor naar stuurboord is gericht, moet de hoek tussen 1 en 180 graden zijn.
Als de sensor naar bakboord is gericht, moet de hoek tussen -1 en -180 graden zijn.
2Selecteer Instellingen > Communicatie > Draadloze toestellen.
3Selecteer de windsensor.
4Selecteer Windhoekcorrectie.
5Voer de hoek in die u in stap 1 hebt bepaald.
6Selecteer OK.
26 Communicatie met draadloze toestellen
Bootgegevens bekijken op een Garmin horloge
U kunt verbinding maken tussen een compatibel Garmin horloge en een compatibele kaartplotter om gegevens
van de kaartplotter weer te geven.
1Breng het Garmin horloge binnen bereik (3 m) van de kaartplotter.
2Selecteer vanuit het horlogeklokweergavescherm START > Bootgegevens > START.
OPMERKING: Als u al verbinding hebt gemaakt met een kaartplotter en u wilt verbinding maken met een
andere kaartplotter, opent u het scherm Bootgegevens, houdt u UP ingedrukt en selecteert u Koppel nieuwe.
3Selecteer op de kaartplotter Instellingen > Communicatie > Draadloze toestellen > Connect IQ™ apps >
Bootgegevens > Schakel in > Nieuwe verbinding.
De kaartplotter begint naar het draagbare toestel te zoeken en maakt er verbinding mee.
4Vergelijk de code die op de kaartplotter wordt weergegeven met de code die op de watch wordt
weergegeven.
5Selecteer Ja als de codes overeenkomen om het koppelingsproces te voltooien.
Als de toestellen zijn gekoppeld, maken ze automatisch verbinding met elkaar als ze worden ingeschakeld en
binnen bereik zijn.
Bootgegevens bekijken op een Garmin Nautix toestel
U kunt een Garmin Nautix toestel met de kaartplotter verbinden om kaartplottergegevens op het Garmin Nautix
toestel te bekijken.
OPMERKING: U kunt een Garmin Nautix toestel verbinden met meerdere compatibele toestellen voor een betere
dekking op grotere boten.
1Breng een Garmin Nautix toestel binnen bereik (3 m) van de kaartplotter.
Het toestel zoekt automatisch naar alle compatibele toestellen binnen het bereik.
2Selecteer indien nodig in het menu van het draagbare toestel Toestelverbindingen > Koppel nieuw toestel.
3Selecteer op de kaartplotter Instellingen > Communicatie > Draadloze toestellen > Connect IQ™ apps >
Bootgegevens > Schakel verbindingen in > Nieuwe verbinding.
De kaartplotter begint naar het draagbare toestel te zoeken en maakt er verbinding mee.
Als de toestellen zijn gekoppeld, maken ze automatisch verbinding met elkaar als ze worden ingeschakeld en
binnen bereik zijn.
Communicatie met draadloze toestellen 27
Kaarten en 3D-kaartweergaven
Welke kaarten en 3D-kaartweergaven beschikbaar zijn, is afhankelijk van de gebruikte kaartgegevens en
accessoires.
OPMERKING: 3D-kaartweergaven zijn beschikbaar met premiumkaarten, in sommige gebieden.
U kunt de kaarten en 3D-kaartweergaven openen door Kaarten te selecteren.
Navigatiekaart: Geeft alle beschikbare navigatiegegevens weer die op de vooraf geïnstalleerde kaarten en
eventuele extra kaarten beschikbaar zijn. Deze gegevens omvatten boeien, lichten, kabels, dieptepeilingen,
jachthavens en getijdenstations in een overheadweergave.
Viskaart: Biedt een gedetailleerde weergave van de bodemcontouren en dieptepeilingen op de kaart. Deze
kaart verwijdert de navigatiegegevens van de kaart, verschaft gedetailleerde bathymetrische gegevens en
benadrukt de bodemcontouren voor dieptewaarneming. Deze kaart is bij uitstek geschikt voor diepzeevissen.
OPMERKING: In sommige gebieden is de viskaart beschikbaar bij premiumkaarten.
Perspective 3D: Biedt een panoramisch beeld van bovenaf en van achter uw boot (in overeenstemming met uw
koers) en dient als visueel navigatiehulpmiddel. Deze weergave is nuttig voor het navigeren rond verraderlijke
ondiepten, riffen, bruggen of kanalen en komt van pas bij het binnenvaren en verlaten van onbekende havens
of ankerplaatsen.
3D-kaart: Biedt een gedetailleerd, driedimensionaal beeld van bovenaf en van achter uw boot (in
overeenstemming met uw koers) en dient als visueel navigatiehulpmiddel. Deze weergave is nuttig voor
het navigeren rond verraderlijke ondiepten, riffen, bruggen of kanalen en komt van pas bij het binnenvaren en
verlaten van onbekende havens of ankerplaatsen.
Fish Eye 3D: Geeft een panoramisch onderwaterbeeld met visuele weergave van de zeebodem op basis van
de kaartinformatie. Als er een sonar-transducer is aangesloten, worden zwevende doelen (zoals vissen)
aangeduid met rode, groene en gele bollen. Rood verwijst hierbij naar de grootste objecten en groen naar de
kleinste objecten.
Reliëfarcering: Biedt reliëfarcering met hoge resolutie van meren en kustwateren. Deze kaart kan handig zijn bij
vissen en duiken.
OPMERKING: De Reliëfarceringkaart is op sommige gebieden beschikbaar met premiumkaarten.
Gedetailleerde kaarten
Deze kaartplotter is compatibel met de nieuwste Garmin Navionics+ cartografie en aanvullende premium
kaartfuncties. U kunt deze kaarten op drie manieren verkrijgen:
U kunt een kaartplotter met vooraf geladen gedetailleerde kaarten aanschaffen.
U kunt kaartregio's op een geheugenkaart kopen bij uw Garmin dealer of via garmin.com.
U kunt kaartregio's kopen in de ActiveCaptain app en ze downloaden naar uw kaartplotter.
OPMERKING: U moet vooraf geladen kaarten en kaarten die op een geheugenkaart zijn gekocht activeren met
de ActiveCaptain app voordat u toegang hebt tot alle kaartfuncties op uw kaartplotter.
28 Kaarten en 3D-kaartweergaven
Een abonnement op een waterkaart activeren
Voordat u alle functies van Garmin Navionics+ kaarten kunt gebruiken die vooraf op uw toestel zijn geïnstalleerd
of op een geheugenkaart zijn gekocht, moet u uw abonnement activeren met de ActiveCaptain app.
Met uw abonnement hebt u toegang tot de nieuwste kaartupdates en extra content die bij uw aankoop zijn
meegeleverd.
1Als u kaarten op een geheugenkaart hebt gekocht, plaatst u de kaart in een geheugenkaartsleuf op de
kaartplotter of een Garmin geheugenkaartlezer.
2Open de ActiveCaptain app op uw mobiele toestel en maak verbinding met de kaartplotter (Aan de slag met
de ActiveCaptain app, pagina21).
3Nadat de ActiveCaptain app verbinding heeft gemaakt met de kaartplotter, zorgt u ervoor dat uw mobiele
toestel verbinding heeft met internet.
4In de ActiveCaptain app selecteert u Kaart > > Mijn kaarten en bevestigt u dat er een actief abonnement
voor de kaarten wordt weergegeven in de lijst.
5Verbind indien nodig de ActiveCaptain app met de kaartplotter om het activeringsproces te voltooien.
De ActiveCaptain app activeert het abonnement automatisch nadat het verbinding heeft gemaakt met
internet en vervolgens met de kaartplotter. De ActiveCaptain app geeft de abonnementsstatus weer in de lijst
Mijn kaarten.
OPMERKING: Het kan enkele uren duren voordat het nieuwe abonnement is geverifieerd.
Navigatiekaart en viskaart
OPMERKING: In sommige gebieden is de viskaart beschikbaar bij premiumkaarten.
De Navigatiekaart is geoptimaliseerd voor navigatie. U plant een koers, bekijkt de kaartinformatie en gebruikt de
kaart als navigatiehulpmiddel. Selecteer Kaarten > Navigatiekaart om de Navigatiekaart te openen.
De Viskaart verschaft een gedetailleerde weergave met meer informatie over de bodem en over vissen. Deze
kaart is geoptimaliseerd voor gebruik tijdens vissen. Selecteer Kaarten > Viskaart om de Viskaart te openen.
Kaarten en 3D-kaartweergaven 29
Kaartsymbolen
Deze tabel bevat een aantal algemene symbolen die u op de gedetailleerde kaarten kunt tegenkomen.
Pictogram Beschrijving
Boei
Informatie
Watersportdiensten
Getijdenstation
Stromingenstation
Luchtfoto beschikbaar
Perspectieffoto beschikbaar
Andere zaken die op de meeste kaarten voorkomen, zijn dieptecontourlijnen, getijdenzones, puntpeilingen
(zoals weergegeven op de oorspronkelijke papieren kaart), navigatiehulpmiddelen en -symbolen, obstakels en
kabelgebieden.
In- en uitzoomen met het aanraakscherm
U kunt gemakkelijk in- en uitzoomen op meerdere schermen, zoals kaarten en echoloodweergaven.
Knijp twee vingers samen om uit te zoomen.
Spreid twee vingers uit elkaar om in te zoomen.
Een afstand op de kaart meten
1Selecteer een locatie op een kaart.
2Selecteer Meet.
Op uw huidige locatie op het scherm wordt een punaise weergegeven. De afstand en de hoek vanaf de pin
staan vermeld in de hoek.
TIP: Als u de punaise en afstandsmeting vanaf de huidige cursorpositie opnieuw wilt instellen, selecteert u Stel
referentie in.
Een via-punt op de kaart maken
1Selecteer een locatie of object op een kaart.
2Selecteer .
Informatie over locaties en objecten op een kaart weergeven
U kunt informatie over een locatie of object weergeven op de navigatie- of viskaart. Het gaat dan bijvoorbeeld
om informatie over de getijden, stromingen, de zon en maan, kaartnotities of lokale diensten.
1Selecteer een locatie of een object op de navigatie- of viskaart.
Daarop wordt een lijst met opties weergegeven. Het hangt van de locatie of het object af welke opties er in
de lijst staan.
2Selecteer zo nodig .
3Selecteer Informatie.
30 Kaarten en 3D-kaartweergaven
Details over navigatiekenmerken weergeven
Op de navigatiekaart, de viskaart of de Perspective 3D- en Mariner's Eye 3D-kaartweergave kunt u de details over
de diverse typen navigatiehulpmiddelen zoals bakens, lichten en obstructies bekijken.
OPMERKING: In sommige gebieden is de viskaart beschikbaar bij premiumkaarten.
OPMERKING: 3D-kaartweergaven zijn beschikbaar met premiumkaarten, in sommige gebieden.
1Selecteer in een kaart of 3D-kaartweergave een navigatiehulpmiddel.
2Selecteer de naam van het navigatiehulpmiddel.
Navigeren naar een punt op de kaart
WAARSCHUWING
Alle route- en navigatielijnen die op de kaartplotter worden weergegeven, zijn alleen bedoeld als algemene
routebegeleiding of om de juiste vaarwegen te herkennen, en zijn niet bedoeld om precies te worden gevolgd.
Neem altijd de navigatiekenmerken en omstandigheden op het water in acht als u navigeert om te voorkomen
dat u aan de grond loopt of er gevaarlijke situaties optreden, hetgeen kan resulteren in schade aan het vaartuig,
persoonlijk letsel of overlijden.
De functie Auto Guidance is gebaseerd op elektronische kaartgegevens. De gegevens garanderen niet dat de
route vrij is van obstakels en dat deze diep genoeg is. Let tijdens het volgen van de koers altijd goed op en
vermijd land, ondiep water en andere obstakels die u onderweg kunt tegenkomen.
Wanneer u Ga naar gebruikt, kunnen een directe koers en een gecorrigeerde koers over land of door ondiep
water lopen. Gebruik visuele waarnemingen om land, ondiep water en andere gevaarlijke objecten te vermijden.
OPMERKING: In sommige gebieden is de viskaart beschikbaar bij premiumkaarten.
OPMERKING: In sommige gebieden is Auto Guidance beschikbaar bij premiumkaarten.
1Selecteer een locatie op de navigatie- of viskaart.
2Selecteer indien nodig Navigeren naar.
3Selecteer een optie:
Als u rechtstreeks naar de locatie wilt navigeren, selecteert u Ga naar of .
Als u een route naar de locatie wilt maken, inclusief koerswijzigingen, selecteert u Route naar of .
Als u Auto Guidance wilt gebruiken, selecteert u Auto Guidance of .
4Bekijk de koers die wordt aangegeven door de magenta lijn (Kleurcodering van de route, pagina51).
OPMERKING: Als u de functie Auto Guidance gebruikt, geeft een grijs gedeelte op de magenta lijn aan dat de
functie Auto Guidance een deel van de Auto Guidance lijn niet kan berekenen. Dit wordt veroorzaakt door de
instellingen voor een veilige, vrije doorvaart bij een minimale waterdiepte en obstakelhoogte.
5Volg de magenta lijn en vermijd daarbij land, ondiep water en andere obstakels.
Kaarten en 3D-kaartweergaven 31
Premiumkaarten
WAARSCHUWING
Alle route- en navigatielijnen die op de kaartplotter worden weergegeven, zijn alleen bedoeld als algemene
routebegeleiding of om de juiste vaarwegen te herkennen, en zijn niet bedoeld om precies te worden gevolgd.
Neem altijd de navigatiekenmerken en omstandigheden op het water in acht als u navigeert om te voorkomen
dat u aan de grond loopt of er gevaarlijke situaties optreden, hetgeen kan resulteren in schade aan het vaartuig,
persoonlijk letsel of overlijden.
De functie Auto Guidance is gebaseerd op elektronische kaartgegevens. De gegevens garanderen niet dat de
route vrij is van obstakels en dat deze diep genoeg is. Let tijdens het volgen van de koers altijd goed op en
vermijd land, ondiep water en andere obstakels die u onderweg kunt tegenkomen.
OPMERKING: Niet alle modellen ondersteunen alle kaarten.
Met optionele premiumkaarten, zoals Garmin Navionics Vision+, haalt u het beste uit uw kaartplotter. Naast
gedetailleerde navigatiekaarten kunnen premiumkaarten de volgende functies bevatten, die beschikbaar zijn in
sommige gebieden.
Mariner's Eye 3D: Geeft een panoramisch beeld van bovenaf en achter uw boot dat dient als visueel
driedimensionaal navigatiehulpmiddel.
Fish Eye 3D: Geeft een driedimensionale onderwaterweergave van de zeebodem aan de hand van de gegevens
op de kaart.
Viskaarten: Geven een beeld waarin de navigatiegegevens van de kaart zijn verwijderd en de bodemcontouren
worden benadrukt voor de dieptewaarneming. Deze kaart is zeer geschikt voor diepzeevissen.
Satellietbeelden met hoge resolutie: Tonen satellietbeelden met hoge resolutie voor een realistische weergave
van land en water op de navigatiekaart (Satellietbeelden op de navigatiekaart weergeven, pagina34).
Luchtfoto's: Luchtfoto's van jachthavens en andere belangrijke navigatiepunten helpen u een beeld te krijgen
van uw omgeving (Luchtfoto's van oriëntatiepunten weergeven, pagina34).
Gedetailleerde gegevens over wegen en nuttige punten: Toont gedetailleerde gegevens over wegen en nuttige
punten, waaronder zeer gedetailleerde kustwegen en nuttige punten, zoals restaurants, logies en plaatselijke
attracties.
Auto Guidance: Maakt gebruik van de kaartgegevens en ingevoerde gegevens over uw boot om de beste
doorvaartroute naar uw bestemming te bepalen.
Sonarbeelden: Hiermee laat u de dichtheid van de bodem zien aan de hand van sonarbeelden.
Reliëfarcering: Hiermee geeft u bodemcontouren weer met arcering.
Fish Eye 3D kaartweergave
Aan de hand van de dieptecontouren van premiumkaarten zoals Garmin Navionics Vision+ geeft de Fish Eye 3D
kaartweergave een onderwaterweergave van de bodem van de zee of het meer.
Doelen onder water, zoals vissen, worden aangeduid met rode, groene en gele bollen. Rood verwijst hierbij naar
de grootste objecten en groen naar de kleinste objecten.
32 Kaarten en 3D-kaartweergaven
Informatie van een getijdenstation weergeven
WAARSCHUWING
Informatie over getijden en stromingen is uitsluitend bedoeld ter informatie. Het is uw verantwoordelijkheid om
alle aanwijzingen met betrekking tot water in acht te nemen, zich bewust te blijven van de omgeving en te allen
tijde een veilig oordeel in, op en rondom water te vellen. Als u zich niet aan deze waarschuwing houdt, kan dit
leiden tot schade aan eigendommen en ernstig persoonlijk of dodelijk letsel.
Het pictogram op de kaart geeft een getijdenstation aan. U kunt een uitgebreide grafiek voor een
getijdenstation weergeven die u helpt het getijde voor verschillende tijdstippen of dagen te voorspellen.
OPMERKING: In sommige gebieden is deze functie beschikbaar bij premiumkaarten.
1Selecteer een getijdenstation op de navigatie- of viskaart.
Bij het pictogram staat informatie over de getijdenrichting en het getijdenniveau.
2Selecteer de naam van het station.
Bewegende indicaties voor getijden en stromingen
WAARSCHUWING
Informatie over getijden en stromingen is uitsluitend bedoeld ter informatie. Het is uw verantwoordelijkheid om
alle aanwijzingen met betrekking tot water in acht te nemen, zich bewust te blijven van de omgeving en te allen
tijde een veilig oordeel in, op en rondom water te vellen. Als u zich niet aan deze waarschuwing houdt, kan dit
leiden tot schade aan eigendommen en ernstig persoonlijk of dodelijk letsel.
OPMERKING: In sommige gebieden is deze functie beschikbaar bij premiumkaarten.
U kunt de bewegende indicatoren voor getijdenstations en stromingsrichtingen op de navigatiekaart of de
viskaart weergeven. Tevens moet u geanimeerde pictogrammen inschakelen in de kaartinstellingen (Indicaties
voor getijden en stromingen weergeven, pagina33).
Een getijdenstation wordt als een verticale balk met een pijl op de kaart aangegeven. Een omlaag wijzende rode
pijl wijst op een afgaand getijde en een omhoog wijzende pijl wijst op een opkomend getijde. Wanneer u met de
cursor over de indicatie van het getijdenstation gaat, wordt de hoogte van het getijde bij het station boven de
stationsindicatie weergegeven.
De richting van de stroming wordt met pijlen op de kaart aangegeven. De richting van elke pijl geeft de
richting van de stroming bij de desbetreffende locatie op de kaart aan. De kleur van de stromingspijl geeft
het snelheidsbereik van de stroming op die locatie aan. Wanneer u de cursor over de richtingindicator van de
stroming beweegt, wordt de snelheid van de stroming op die locatie boven de richtingindicatie weergegeven.
Kleur Snelheidsbereik van de stroming
Geel 0 tot 1 knoop
Oranje 1 tot 2 knopen
Rood 2 of meer knopen
Indicaties voor getijden en stromingen weergeven
OPMERKING: In sommige gebieden is deze functie beschikbaar bij premiumkaarten.
U kunt de vaste en bewegende indicaties van het getijdenstation en de indicatoren voor de stromingen op de
navigatiekaart of de viskaart weergeven.
1Selecteer op de navigatie- of viskaart Opties > Lagen > Kaart > Getijden & strom..
2Selecteer een optie:
Selecteer Geanimeerd om bewegende indicaties van het getijdenstation en van de richting van de
stroming op de kaart weer te geven.
Selecteer Schuifregelaar om de schuifregelaar voor getijden en stromingen in te schakelen. Hiermee kunt
u de tijd instellen voor de getijden en stromingen die worden vermeld op de kaart.
Kaarten en 3D-kaartweergaven 33
Satellietbeelden op de navigatiekaart weergeven
OPMERKING: In sommige gebieden is deze functie beschikbaar bij premiumkaarten.
U kunt op de navigatiekaart satellietbeelden met hoge resolutie gebruiken voor weergave van het land of de zee,
of beide.
OPMERKING: Als deze functie is ingeschakeld, worden de satellietbeelden alleen bij lagere zoomniveaus met
een hoge resolutie weergegeven. Als u geen satellietbeelden met hoge resolutie in uw optionele kaartgebied
ziet, kunt u selecteren om in te zoomen. U kunt het detailniveau ook hoger instellen door de zoomdetails van
de kaart te wijzigen.
1Selecteer op de navigatiekaart Opties > Lagen > Kaart > Satellietfoto's.
2Selecteer een optie:
Selecteer Alleen land om standaardkaartinformatie over het water met voor het land overlappende foto's
weer te geven.
OPMERKING: Deze instelling moet zijn ingeschakeld om Standard Mapping® kaarten weer te geven.
Selecteer Fotokaart om foto's van zowel land als water met de ingestelde doorzichtigheid weer te geven.
Gebruik de schuifregelaar om het gewenste percentage op te geven. Hoe hoger u het percentage instelt,
hoe minder doorzichtig de foto's zijn.
Luchfoto's van oriëntatiepunten weergeven
Om luchtfoto's op de navigatiekaart te kunnen bekijken, moet in de kaartinstellingen de instelling Fotopunten
zijn ingeschakeld (Kaartlagen, pagina40).
OPMERKING: In sommige gebieden is deze functie beschikbaar bij premiumkaarten.
U kunt zich met behulp van luchtfoto's van oriëntatiepunten, jachthavens en havens op de omgeving oriënteren
of uzelf voor aankomst alvast vertrouwd maken met (jacht)havens.
1Selecteer op de waterkaart een camerapictogram:
Selecteer om een luchtfoto weer te geven.
Als u een perspectieffoto wilt bekijken, selecteert u . De foto is gemaakt vanuit het perspectief van
de camera in de richting van de kegelvormige lijn.
2Selecteer Foto.
Automatic Identification System
Met het Automatic Identification System (AIS) kunt u andere schepen identificeren en wordt u gewaarschuwd
als er zich schepen in uw buurt bevinden. Wanneer de kaartplotter is aangesloten op een extern AIS-toestel, kan
de kaartplotter AIS-informatie geven over andere schepen in de nabijheid die een transponder hebben en die
actief AIS-informatie uitzenden.
Over die schepen ontvangt u informatie, zoals Maritime Mobile Service Identity (MMSI), locatie, GPS-snelheid,
GPS-koers, de tijd die is verstreken na de melding van de laatste positie van het schip, het moment waarop dat
schip het dichtst bij u was en het tijdstip daarvan.
Sommige kaartplottermodellen ondersteunen ook Blue Force Tracking. Schepen die met Blue Force Tracking
worden gevolgd, worden op de kaartplotter aangeduid met een blauwgroene kleur.
34 Kaarten en 3D-kaartweergaven
Symbolen van AIS-doelen
Symbool Beschrijving
AIS-schip. Het schip geeft AIS-informatie. De richting waarin het driehoekje wijst, geeft de richting
aan waarin het AIS-schip vaart.
Het doel is geselecteerd.
Het doel is geactiveerd. Het object wordt groter op de kaart. Een groene lijn die aan het object
vastzit, geeft de voorliggende koers van het object aan. De MMSI, snelheid en richting van het schip
staan onder het object als de instelling hiervoor is ingesteld op Toon. Als de AIS-transmissie van het
schip is weggevallen, wordt er een melding weergegeven.
Het doel is weggevallen. Een groene X geeft aan dat de AIS-transmissie van het schip is wegge
vallen. Op de kaartplotter wordt dan een melding weergegeven met de vraag of het schip verder
moet worden gevolgd. Als u het schip niet meer volgt, verdwijnt het symbool voor het weggevallen
object van de kaart of de 3D-kaartweergave.
Gevaarlijk object binnen bereik. Het object knippert als het waarschuwingssignaal klinkt en er een
melding verschijnt. Nadat het alarm is bevestigd, geeft een effen, rode driehoek met een rode lijn
de locatie en de voorliggende koers van het object aan. Als het alarm voor het aanvaringsgevaar
is uitgeschakeld, knippert het doel maar gaat er geen waarschuwingssignaal af en wordt er geen
melding gegeven. Als de AIS-transmissie van het schip is weggevallen, wordt er een melding weer
gegeven.
Het gevaarlijke object is weggevallen. Een rode X geeft aan dat de AIS-transmissie van het schip
is weggevallen. Op de kaartplotter wordt dan een melding weergegeven met de vraag of het schip
verder moet worden gevolgd. Als u het schip niet meer volgt, verdwijnt het symbool voor het
weggevallen gevaarlijke object van de kaart of de 3D-kaartweergave.
De plaats van dit symbool geeft de kortste afstand tussen uw schip en het gevaarlijke object aan. De
getallen naast het symbool geven bij de kortste afstand tussen uw schip en dat object aan hoe lang
het nog zou duren voordat beide met elkaar in aanvaring zouden komen.
OPMERKING: Schepen die met de functie Blue Force Tracking worden gevolgd, worden gemarkeerd met een
blauwgroene kleur, ongeacht hun status.
Kaarten en 3D-kaartweergaven 35
Voorliggende koers en geprojecteerde koers van geactiveerde AIS-doelen
Wanneer informatie over de voorliggende koers en over de COG (koers over de grond) door een geactiveerd
AIS-doel wordt aangeleverd, wordt de voorliggende koers van het doel als een lijn die aan het symbool van het
AIS-doel vastzit op de kaart weergegeven. Koerslijnen worden niet weergegeven in een 3D-kaartweergave.
De geprojecteerde koers van een geactiveerd AIS-doel wordt als een stippellijn op een kaart of in een 3D-
kaartweergave weergegeven. De lengte van de geprojecteerde koerslijn is gebaseerd op de waarde van de
instelling van de geprojecteerde koers. Als er voor een geactiveerd AIS-doel geen informatie over de snelheid
wordt verschaft of als het schip voor anker ligt of is afgemeerd, wordt er geen geprojecteerde koerslijn
weergegeven. Veranderingen in de snelheid, de koers over de grond of informatie over de richting van de
koerswijziging die door het schip worden uitgezonden, kunnen van invloed zijn op de berekende koerslijn.
Wanneer er door een geactiveerd AIS-doel informatie over de koers over de grond, de voorliggende koers of de
richting van de koerswijziging wordt aangeleverd, wordt de geprojecteerde koers van het object berekend op
basis van de informatie over de koers over de grond en de richting van de koerswijziging. De richting waarin
het object draait, die eveneens is gebaseerd op de informatie over de richting van de koerswijziging, wordt
aangegeven door de richting van de pijlpunt aan het einde van de koerslijn. De lengte van de pijlpunt verandert
niet.
Wanneer er door een geactiveerd AIS-doel wel informatie over de koers over de grond en de voorliggende koers
maar geen informatie over de richting van de koerswijziging wordt aangeleverd, wordt de geprojecteerde koers
van het object berekend op basis van de informatie over de koers over de grond.
Een doel voor een AIS-schip activeren
1Selecteer vanuit een kaart of 3D-kaartweergave Opties > Lagen > Overige schepen > AIS > AIS-lijst.
2Selecteer een vaartuig in de lijst.
3Selecteer Bekijk en controleer de doelinformatie.
4Selecteer Activeer doel.
Informatie over een gevonden AIS-schip bekijken
U kunt de status van het AIS-signaal, MMSI, GPS-snelheid, GPS-koers en andere informatie over een gevonden
AIS-schip bekijken.
1Kies een AIS-schip in een kaart of 3D-kaartweergave.
2Selecteer AIS-schip.
Een doel voor een AIS-schip deactiveren
1Kies een AIS-schip in een kaart of 3D-kaartweergave.
2Selecteer AIS-schip > Deactiveren.
36 Kaarten en 3D-kaartweergaven
AIS-schepen op een kaart of 3D-kaartweergave weergeven
Voordat u AIS kunt gebruiken, moet u de kaartplotter aansluiten op een extern AIS-toestel en signalen van een
actieve transponder van andere schepen ontvangen.
U kunt instellen hoe andere schepen op een kaart of een 3D-kaartweergave worden weergegeven. Het
weergavebereik dat voor één kaart of één 3D-kaartweergave wordt opgegeven, heeft alleen betrekking op die
kaart of 3D-kaartweergave. De details, geprojecteerde koers en spoorinstellingen die voor één kaart of één
3D-kaartweergave zijn ingesteld, gelden voor alle kaarten en alle 3D-kaartweergaven.
1Selecteer vanuit een kaart of 3D-kaartweergave Opties > Lagen > Overige schepen > AIS.
2Selecteer een optie:
Als u de tracks van AIS-vaartuigen wilt weergeven, selecteert u AIS-sporen en past u indien nodig de
spoorlengte aan..
Selecteer Weergavebereik en geef de afstand op ten opzichte van uw locatie waarbinnen AIS-vaartuigen
zichtbaar moeten zijn.
Als u een lijst met AIS-geactiveerde vaartuigen wilt weergeven, selecteert u AIS-lijst.
Een veilige zone voor aanvaringsgevaar instellen
VOORZICHTIG
De instelling Zoemer moet zijn ingeschakeld om alarmen te laten horen (Scherm- en geluidsinstellingen,
pagina179). Het niet instellen van akoestische alarmen kan leiden tot letsel of schade aan eigendommen.
Voordat u een aanvaringsalarm kunt instellen, moet u een AIS-toestel aansluiten op hetzelfde netwerk als een
compatibele kaartplotter.
Het alarm voor de veilige zone bij aanvaringsgevaar wordt voor AIS-vaartuigen gebruikt. Wanneer een radar op
hetzelfde netwerk is aangesloten, kunt u ook het alarm voor de veilige zone bij aanvaringsgevaar gebruiken voor
MARPA-doelen. De veilige zone wordt gebruikt om aanvaringen met andere vaartuigen te voorkomen. Deze zone
kan worden aangepast.
1Selecteer Instellingen > Alarmen > Aanvaringsalarm > Aan.
Wanneer een schip met AIS de veilige zone rond uw schip binnenvaart, wordt er een melding weergegeven en
gaat er een alarmsignaal af. Het vaartuig wordt als een gevaar op het scherm aangegeven. Als het alarm is
uitgeschakeld, wordt er geen melding en geen alarmsignaal gegeven, maar blijft het vaartuig op het scherm
aangeduid als gevaarlijk.
2Selecteer Bereik en vervolgens een afstand voor de straal van de veilige zone rond uw schip.
3Selecteer Tijd tot en vervolgens een tijdstip waarop het alarmsignaal afgaat als een schip blijft afkoersen op
doorkruising van de veilige zone.
Om bijvoorbeeld 10 minuten van tevoren te worden gewaarschuwd, voordat een aanstaande doorkruising
mogelijk plaatsvindt, stelt u Tijd tot in op 10. Het alarm gaat dan af 10 minuten voordat het schip de veilige
zone doorkruist.
4Selecteer MARPA-alarm en vervolgens een optie voor het moment waarop het alarm moet klinken voor
objecten met een MARPA-tag.
Wanneer er een object met een MARPA-tag de veilige zone rond uw schip binnenvaart, wordt er een melding
weergegeven en gaat er een alarmsignaal af. Het object wordt als een gevaar op het scherm aangegeven.
Als het alarm is uitgeschakeld, wordt er geen melding en geen alarmsignaal gegeven, maar blijft het object
op het scherm aangeduid als gevaarlijk.
Een lijst met AIS-gevaren weergeven
1Selecteer Info > Overige schepen > AIS-lijst.
2Selecteer indien nodig Weergaveopties om de items in de lijst te sorteren of te filteren.
Kaarten en 3D-kaartweergaven 37
AIS-navigatiehulpmiddelen
Onder IS-navigatiehulpmiddelen (ATON) vallen alle types navigatiehulpmiddelen die over de AIS-radio worden
uitgezonden. ATONs worden op de kaarten weergegeven en hebben identificatiegegevens, zoals positie en type.
Er zijn drie hoofdcategorieën AIS ATONs. Echte ATONs bestaan fysiek en verzenden hun identificatie- en
positiegegevens vanaf hun werkelijke locatie. Synthetische ATONs bestaan fysiek en hun identificatie- en
positiegegevens worden vanaf een andere locatie verzonden. Virtuele ATONs bestaan niet fysiek en hun
identificatie- en positiegegevens worden vanaf een andere locatie verzonden.
U kunt AIS ATONs op de kaart bekijken wanneer de kaartplotter is verbonden met een compatibele AIS-radio.
Selecteer Opties > Lagen > Kaart > Navigatiemiddel > ATONs om AIS ATONS op een kaart te tonen. Als u een
ATON op de kaart selecteert, kunt u er meer informatie over bekijken.
Symbool Betekenis
Echte of synthetische ATON
Echte of synthetische ATON: Noordelijk topteken
Echte of synthetische ATON: Zuidelijk topteken
Echte of synthetische ATON: Oostelijk topteken
Echte of synthetische ATON: Westelijk topteken
Echte of synthetische ATON: Speciaal topteken
Echte of synthetische ATON: Veilig topteken
Echte of synthetische ATON: Gevaar topteken
Virtuele ATON
Virtuele ATON: Noordelijk topteken
Virtuele ATON: Zuidelijk topteken
Virtuele ATON: Oostelijk topteken
Virtuele ATON: Westelijk topteken
Virtuele ATON: Speciaal topteken
Virtuele ATON: Veilig topteken
Virtuele ATON: Gevaar topteken
38 Kaarten en 3D-kaartweergaven
Kaartmenu
OPMERKING: Niet alle instellingen zijn van toepassing op alle kaarten. Voor een aantal opties zijn
premiumkaarten of aangesloten accessoires, zoals radar, vereist.
OPMERKING: De menu's kunnen bepaalde instellingen bevatten die niet worden ondersteund door de
geïnstalleerde diagrammen of uw huidige locatie. Als u deze instellingen wijzigt, hebben de wijzigingen geen
invloed op de grafiekweergave.
Selecteer Opties op een kaart.
Lagen: Hiermee past u de presentatie van de verschillende elementen op de kaarten aan (Kaartlagen,
pagina40).
Quickdraw Contours: Schakelt het tekenen van bodemcontouren in en laat u labels voor viskaarten maken
(Garmin Quickdraw Contours kaarten, pagina46).
Instellingen: Hiermee past u de kaartinstellingen aan (Kaartinstellingen, pagina45).
Wijzig overlays: Hiermee wijzigt u welke gegevens worden getoond op het scherm (De gegevensoverlays
aanpassen, pagina14).
Kaartlagen
U kunt kaartlagen in- en uitschakelen en functies van de kaarten aanpassen. De instellingen zijn alleen van
toepassing op de gebruikte kaart of kaartweergave.
OPMERKING: Niet alle instellingen zijn van toepassing op alle kaarten en kaartplottermodellen. Voor een aantal
opties zijn premiumkaarten of aangesloten accessoires vereist.
OPMERKING: De menu's kunnen bepaalde instellingen bevatten die niet worden ondersteund door de
geïnstalleerde diagrammen of uw huidige locatie. Als u deze instellingen wijzigt, hebben de wijzigingen geen
invloed op de grafiekweergave.
Selecteer in een kaart Opties > Lagen.
Kaart: Hiermee toont en verbergt u kaartgerelateerde elementen (Instellingen kaartlaag, pagina41).
Mijn boot: Hiermee toont en verbergt u aan de boot gerelateerde elementen (Instellingen laag Mijn boot,
pagina41).
Gebruikersgegevens beheren: Hiermee toont en verbergt u gebruikersgegevens, zoals waypoints, grenzen en
tracks. Ook opent u zo lijsten met gebruikersgegevens (Instellingen laag Gebruikersgegevens, pagina42).
Overige schepen: Hiermee past u de manier aan waarop andere vaartuigen worden getoond (Instellingen laag
Overige schepen, pagina43).
Water: Hiermee toont en verbergt u diepte-elementen (Instellingen waterlaag, pagina43).
Quickdraw Contours: Hiermee toont en verbergt u Garmin Quickdraw Contours data (Garmin Quickdraw
Contouren instellingen, pagina49).
Weer: Hiermee toont en verbergt u weergerelateerde elementen (Instellingen weerlaag, pagina44).
40 Kaarten en 3D-kaartweergaven
Instellingen kaartlaag
Selecteer Opties > Lagen > Kaart op een kaart.
Satellietfoto's: Bij gebruik van bepaalde premiumkaarten kunt u op de navigatiekaart satellietbeelden met hoge
resolutie weergeven van het land of van zowel het land als de zee (Satellietbeelden op de navigatiekaart
weergeven, pagina34).
OPMERKING: Deze instelling moet zijn ingeschakeld om Standard Mapping grafieken weer te geven.
Getijden & strom.: Toont indicators van stromingenstations en getijdenstations op de kaart (Indicaties voor
getijden en stromingen weergeven, pagina33) en schakelt de schuifregelaar voor getijden en stromingen in,
waarmee u de tijd kunt instellen voor de getijden en stromingen die worden vermeld op de kaart.
Nuttige punten op land: Toont nuttige punten aan land.
Navigatiemiddel: Toont navigatiehulpmiddelen, zoals ATONs en knipperende lichten, op de kaart. Hiermee kunt
u het NOAA of IALA navigatiekenmerktype selecteren.
Servicepunten: Toont locaties voor watersportdiensten.
Diepte: Past de elementen op de dieptelaag aan (Instellingen dieptelaag, pagina41).
Beperkt toegankelijke gebieden: Toont informatie over verboden gebieden op de kaart.
Fotopunten: Toont camerapictogrammen voor luchtfoto's (Luchtfoto's van oriëntatiepunten weergeven,
pagina34).
Instellingen dieptelaag
Selecteer Opties > Lagen > Kaart > Diepte op een kaart.
Dieptearcering: Hiermee bepaalt u de arcering tussen de bovenste en onderste diepte.
Ondiep-arcering: Hiermee stelt u de arcering in vanaf de kustlijn naar de opgegeven diepte.
Puntpeilingen: Hiermee worden dieptepeilingen in- en uitgeschakeld en een gevaarlijke diepte ingesteld.
Dieptepeilingen die overeenkomen met de opgegeven gevaarlijke diepte of die minder diep zijn, worden met
rode tekst weergegeven.
Contouren viskaart: Hiermee stelt u het zoomniveau in voor een gedetailleerde weergave van bodemcontouren
en dieptepeilingen en kunt u de kaartweergave vereenvoudigen voor optimaal gebruik tijdens het vissen.
Instellingen laag Mijn boot
Selecteer vanuit een kaart Opties > Lagen > Mijn boot.
Koerslijn: Hiermee wordt de koerslijn weergegeven en aangepast. Dit is een lijn op de kaart vanaf de boeg van
de boot in de richting van de vaarkoers (De koerslijn en hoekmarkeringen instellen, pagina72).
Actieve sporen: Hiermee toont u het actieve spoor op de kaart en wordt het menu Actieve spooropties geopend.
Windroos: Hiermee toont u een visuele weergave van door de aangesloten windsensor geleverde informatie
over windhoek of windrichting en stelt u de windbron in.
Kompasroos: Toont een kompasroos rond uw boot, waarmee de kompasrichting wordt aangeven op basis van
de koers van de boot. Als u deze optie inschakelt, wordt de optie Windroos uitgeschakeld.
Bootpictogram: Hiermee stelt u het pictogram voor uw actuele locatie op de kaart in.
Kaarten en 3D-kaartweergaven 41
Leylijninstellingen
Sluit een windsensor aan op de kaartplotter om de leylijnfuncties te gebruiken.
In de zeilmodus (Het type boot instellen voor zeilfuncties, pagina65) kunt u leylijnen weergeven op de
navigatiekaart. Leylijnen kunnen erg handig zijn tijdens zeilraces.
Selecteer vanuit de navigatiekaart, Opties > Lagen > Mijn boot > Leylijnen > Stel in.
Zeilhoek: Hiermee kunt u selecteren hoe het toestel leylijnen berekent. De optie Actueel berekent de leylijnen
met behulp van de gemeten windhoek van de windsensor. De optie Handmatig berekent de leylijnen met
behulp van handmatig ingevoerde hoeken voor loefzijde en lijzijde. Met de optie Polaire tabel worden
de leylijnen berekend op basis van de geïmporteerde polaire tabelgegevens (Een polaire tabel handmatig
importeren, pagina68).
Hoek loefzijde: Hiermee kunt u een leylijn instellen op basis van de zeilhoek voor loefzijde.
Hoek lijzijde: Hiermee kunt u een leylijn instellen op basis van de zeilhoek voor lijzijde.
Getijdecorrectie: Hiermee corrigeert u de leylijnen op basis van het getijde.
Leylijn-filter: Filtert de leylijngegevens gebaseerd op de ingevoerde tijdsinterval. U moet een hoger getal invullen
als u een vloeiendere leylijn wilt krijgen, waarbij wijzigingen in de koers van de boot of ware windhoek deels
worden weggefilterd. U moet een lager getal invullen als u de leylijn gevoeliger wilt maken voor wijzigingen in
de koers van de boot of ware windhoek.
Instellingen laag Gebruikersgegevens
U kunt gebruikersgegevens tonen op kaarten, zoals via-punten, grenzen en sporen.
Selecteer Opties > Lagen > Gebruikersgegevens beheren op een kaart.
Waypoints: Hiermee toont u via-punten op de kaart en wordt de lijst met via-punten geopend.
Grenzen: Hiermee toont u grenzen op de kaart en wordt de lijst met grenzen geopend.
Sporen: Hiermee toont u sporen op de kaart.
42 Kaarten en 3D-kaartweergaven
Instellingen laag Overige schepen
OPMERKING: Deze opties vereisen aangesloten accessoires, zoals een AIS ontvanger of marifoon.
Selecteer Opties > Lagen > Overige schepen op een kaart.
DSC: Hiermee stelt u in hoe DSC-schepen en -sporen op de kaart worden weergegeven. Ook wordt de DSC-lijst
getoond.
AIS: Hiermee stelt u in hoe AIS-schepen en -sporen op de kaart worden weergegeven. Ook wordt de AIS-lijst
getoond.
MARPA: Hiermee stelt u in hoe MARPA-schepen en -sporen op de kaart worden weergegeven. Ook wordt de
MARPA-lijst getoond.
Details: Hiermee toont u de details over andere schepen op de kaart.
Geprojecteerde koers: Stelt de geprojecteerde koerstijd in voor schepen waarvoor AIS is geactiveerd. Hiermee
wordt ook de geprojecteerde koerstijd voor vaartuigen met MARPA-labels ingesteld.
Aanvaringsalarm: Hiermee stelt u het aanvaringsalarm in (Een veilige zone voor aanvaringsgevaar instellen,
pagina37).
Instellingen waterlaag
Selecteer op een kaart Opties > Lagen > Water.
OPMERKING: Het menu kan bepaalde instellingen bevatten die niet worden ondersteund door de geïnstalleerde
diagrammen of uw huidige locatie. Als u deze instellingen wijzigt, hebben de wijzigingen geen invloed op de
grafiekweergave.
OPMERKING: Niet alle instellingen zijn van toepassing op alle kaarten, weergaven en kaartplottermodellen. Voor
een aantal opties zijn premiumkaarten of aangesloten accessoires vereist.
Dieptearcering: Hiermee bepaalt u de arcering tussen de bovenste en onderste diepte (Dieptebereikarcering,
pagina44).
Ondiep-arcering: Hiermee stelt u de arcering in vanaf de kustlijn naar de opgegeven diepte.
Puntpeilingen: Hiermee worden dieptepeilingen in- en uitgeschakeld en een gevaarlijke diepte ingesteld.
Dieptepeilingen die overeenkomen met de opgegeven gevaarlijke diepte of die minder diep zijn, worden met
rode tekst weergegeven.
Contouren viskaart: Hiermee stelt u het zoomniveau in voor een gedetailleerde weergave van bodemcontouren
en dieptepeilingen en kunt u de kaartweergave vereenvoudigen voor optimaal gebruik tijdens het vissen.
Reliëfarcering: Hiermee geeft u bodemcontouren weer met arcering. Deze functie is alleen beschikbaar bij
sommige premiumkaarten.
Sonarbeelden: Hiermee laat u de dichtheid van de bodem zien aan de hand van sonarbeelden. Deze functie is
alleen beschikbaar bij sommige premiumkaarten.
Meerniveau: Hiermee stelt u het huidige waterniveau van het meer in. Deze functie is alleen beschikbaar bij
sommige premiumkaarten.
Kaarten en 3D-kaartweergaven 43
Dieptebereikarcering
U kunt kleurbereiken instellen op uw kaart om de waterdiepte aan te geven op de plaatsen waar de vissen die
u wilt vangen momenteel bijten. U kunt diepere bereiken instellen om te kunnen zien hoe snel de bodemdiepte
binnen een bepaald dieptebereik verandert. U kunt maximaal tien dieptebereiken instellen. Als u in binnenwater
vist, blijft de kaart overzichtelijker als u maximaal vijf dieptebereiken instelt. De dieptebereiken zijn van
toepassing op alle kaarten en alle wateroppervlakten.
Sommige Garmin LakeVü en aanvullende premiumkaarten hebben standaard meerdere dieptebereikarceringen.
Rood Van 0 tot 1,5m (van 0 tot 5ft.)
Oranje Van 1,5 tot 3m (van 5 tot 10ft.)
Geel Van 3 tot 4,5m (van 10 tot 15ft.)
Groen Van 4,5 tot 7,6m (van 15 tot 25ft.)
Om deze functie in te schakelen en aan te passen vanaf een kaart, selecteert u Opties > Lagen > Water >
Dieptearcering.
Instellingen weerlaag
Selecteer op de navigatie- of viskaart Opties > Lagen > Kaart > Weer > .
Selecteer op een weerkaart Opties > Lagen > Kaart > Weer.
Waargenomen lagen: Hiermee stelt u in welke waargenomen weergegevens worden weergegeven.
Waargenomen weer verwijst naar de huidige weeromstandigheden die nu zichtbaar zijn.
Voorspellingslagen: Hiermee stelt u in welke voorspelde weergegevens worden weergegeven.
Laagmodus: Hiermee toont u voorgestelde of waargenomen weergegevens.
Lus: Hiermee kunt u de voorgestelde of waargenomen weergegevens opeenvolgend (in een lus) weergeven.
Legenda: Hiermee toont u de weerlegenda, waarbij de ernst van de omstandigheden van links naar rechts
oploopt.
Weerabonnement: Hiermee toont u informatie over weerabonnementen.
Standaardinstellingen: Hiermee herstelt u de weerinstellingen naar de fabrieksinstellingen van het toestel.
Wijzig overlays: Hiermee wijzigt u welke gegevens worden getoond op het scherm (De gegevensoverlays
aanpassen, pagina14).
44 Kaarten en 3D-kaartweergaven
Instellingen voor de radaroverlay
Selecteer Opties > Lagen > Radar > op de navigatie- of viskaart.
Selecteer in een radarscherm Opties.
Radar in standby: Hiermee stopt u de radartransmissie.
Verst.: Hiermee past u de versterking aan (De versterking op het radarscherm automatisch aanpassen,
pagina107).
Zeeruis: Hiermee past u de zeeruis aan (De versterking op het radarscherm automatisch aanpassen, pagina107).
Radaropties: Hiermee opent u het menu met radaropties (Radaroptiesmenu, pagina109).
Overige schepen: Hiermee stelt u in hoe andere schepen worden weergegeven op de radar (Instellingen laag
Overige schepen, pagina43).
Radar instellen: Hiermee opent u de radarscherminstellingen (Radarinstellingenmenu, pagina109).
Wijzig overlays: Hiermee wijzigt u welke gegevens worden getoond op het scherm (De gegevensoverlays
aanpassen, pagina14).
Kaartinstellingen
OPMERKING: Niet alle instellingen zijn van toepassing op alle kaarten en 3D-kaartweergaven. Sommige
instellingen vereisen externe accessoires of premiumkaarten.
Selecteer Opties > Kaartinstellingen op een kaart.
Kaartoriëntatie: Hiermee stelt u het perspectief van de kaart in.
Vooruit kijken: Als uw snelheid toeneemt, wordt uw huidige positie automatisch naar de onderkant van het
scherm verplaatst. Voer uw topsnelheid in voor het beste resultaat.
Vaartuigoriëntatie: Hiermee stelt u de uitlijning van het bootpictogram op de kaart in. De optie Automatisch
lijnt het bootpictogram uit met behulp van GPS COG bij hoge snelheden en de magnetische koers bij lage
snelheden om het bootpictogram beter uit te lijnen met de actieve spoorlijn. Met de optie Koers wordt het
bootpictogram uitgelijnd met de magnetische koers. Met de optie GPS-koers (COG) wordt het bootpictogram
uitgelijnd met behulp van GPS COG. Als de geselecteerde gegevensbron niet beschikbaar is, wordt in plaats
daarvan de beschikbare gegevensbron gebruikt.
WAARSCHUWING
De instelling voor de vaartuigoriëntatie is bedoeld ter informatie en dient niet nauwkeurig te worden gevolgd.
Neem altijd de navigatiekenmerken en omstandigheden op het water in acht om te voorkomen dat u aan de
grond loopt of er gevaarlijke situaties optreden, hetgeen kan resulteren in schade aan het vaartuig, persoonlijk
letsel of overlijden.
OPMERKING: U kunt de instellingen voor Kaartoriëntatie en Vaartuigoriëntatie apart instellen voor twee
navigatiekaarten die op een combinatiepagina worden gebruikt.
Detail: Hiermee stelt u in hoe gedetailleerd de verschillende zoomniveaus op de kaart worden weergegeven.
Kaartgrootte: Hiermee stelt u de zichtbare grootte van de kaart in.
Wereldkaart: Gebruikt een normale wereldkaart of een gearceerde reliëfkaart voor de kaart. Het verschil tussen
deze twee kaarten is alleen zichtbaar als zodanig is uitgezoomd dat de gedetailleerde kaarten niet meer
worden weergegeven.
Startlijn: Hiermee stelt u de startlijn voor de zeilrace in (De startlijn instellen, pagina65).
Bijkaart: Toont een kleine kaart met uw huidige locatie in het midden.
Instellingen voor Fish Eye 3D
OPMERKING: In sommige gebieden is deze functie beschikbaar bij premiumkaarten.
Selecteer Opties in de Fish Eye 3D-kaartweergave.
Geef weer: Hiermee stelt u het perspectief van de 3D-kaartweergave in.
Sporen: Hiermee worden sporen weergeven.
Echoloodkegel: Geeft een kegel weer die het gebied aangeeft dat onder de dekking van uw transducer valt.
Vissymbolen: Geeft zwevende doelen weer.
Kaarten en 3D-kaartweergaven 45
Ondersteunde kaarten
Garmin toestellen ondersteunen alleen officiële kaarten die zijn geproduceerd door Garmin of door een erkende
derde producent, zodat u zich veilig weet op het water en van uw tijd in de boot kunt genieten.
U kunt kaarten aanschaffen bij Garmin. Als u kaarten koopt bij een andere leverancier dan Garmin, kies de
leverancier dan zorgvuldig voordat u tot aankoop overgaat. Wees vooral voorzichtig met online leveranciers. Als
de kaart die u hebt gekocht niet wordt ondersteund, dient u deze terug te sturen naar de leverancier.
Garmin Quickdraw Contours kaarten
WAARSCHUWING
Met de functie Garmin Quickdraw Contours kaarten kunnen gebruikers kaarten genereren. Garmin doet geen
uitspraken over de nauwkeurigheid, betrouwbaarheid, volledigheid of actualiteit van door derden gegenereerde
kaarten. Elk gebruik van of vertrouwen op door derden gegenereerde kaarten is op eigen risico.
Met de functie voor Garmin Quickdraw Contours kaarten kunt u kaarten met contouren en dieptelabels maken
voor elk wateroppervlak.
Wanneer Garmin Quickdraw Contours gegevens vastlegt, wordt een gekleurde cirkel rond het bootpictogram
weergegeven. Deze cirkel vertegenwoordigt bij benadering het gebied op de kaart dat bij elke bundelbeweging
wordt gescand.
Een groene cirkel geeft een goede diepte, een goede GPS-positie en een snelheid van minder dan 16 km/u (10
mijl/u) aan. Een gele cirkel geeft een goede diepte, een goede GPS-positie en een snelheid tussen 16 en 32
km/u (tussen 10 en 20 mijl/u) aan. Een rode cirkel geeft een slechte diepte of GPS-positie en een snelheid van
meer dan 32 km/u (20 mijl/u) aan.
U kunt Garmin Quickdraw Contours weergeven in een combinatiescherm of als enkele weergave op de kaart.
De hoeveelheid opgeslagen gegevens is afhankelijk van de grootte van uw geheugenkaart, uw echoloodbron en
de snelheid van uw boot wanneer u de gegevens opslaat. U kunt langer vastleggen wanneer u een echolood
met een enkele bundel gebruikt. Naar schatting kunt u ongeveer 1500 uur aan gegevens opslaan op een
geheugenkaart van 2 GB.
Wanneer u gegevens vastlegt op een geheugenkaart in uw kaartplotter, worden de nieuwe gegevens toegevoegd
aan uw bestaande Garmin Quickdraw Contours kaart en opgeslagen op de geheugenkaart. Wanneer u een
nieuwe geheugenkaart plaatst, worden de bestaande gegevens niet overgebracht naar de nieuwe kaart.
46 Garmin Quickdraw Contours kaarten
Water in kaart brengen met de functie Garmin Quickdraw contouren
Voordat u de functie Garmin Quickdraw Contours kunt gebruiken, moet u een echolooddiepte, uw GPS-positie en
een geheugenkaart met vrije ruimte tot uw beschikking hebben.
1Selecteer vanuit een kaartweergave Opties > Quickdraw Contours > Start opnemen.
2Als de opname voltooid is, selecteert u Opties > Quickdraw Contours > Stop opnemen.
3Selecteer Beheer > Naam en voer een naam voor de kaart in.
Een label toevoegen aan een Garmin Quickdraw Contours kaart
U kunt labels toevoegen aan een Garmin Quickdraw Contours kaart om gevaren of nuttige punten te markeren.
1Selecteer een locatie op de navigatiekaart.
2Selecteer Quickdraw label.
3Voer een naam in voor het label en selecteer OK.
Garmin Quickdraw Community
De Garmin Quickdraw Community is een gratis, openbare, online gemeenschap waarmee u kaarten kunt delen
die anderen hebben gemaakt. U kunt uw Garmin Quickdraw Contours kaarten met anderen delen.
Als uw toestel over Wi‑Fi technologie beschikt, kunt u naar de ActiveCaptain Community gaan via de Garmin
Quickdraw app (Via ActiveCaptain verbinden met de Garmin Quickdraw community, pagina47).
Als uw toestel niet over Wi‑Fi technologie beschikt, kunt u de Garmin Connect website gebruiken om naar de
Garmin Quickdraw Community te gaan (Via Garmin Connect verbinden met de Garmin Quickdraw community,
pagina48).
Via ActiveCaptain verbinden met de Garmin Quickdraw community
1Open de ActiveCaptain app op uw mobiele toestel en maak verbinding met het GPSMAP toestel (Aan de slag
met de ActiveCaptain app, pagina21).
2Selecteer Quickdraw community in de app.
U kunt contouren downloaden van andere gebruikers in de community (Downloaden van Garmin Quickdraw
Community kaarten met ActiveCaptain, pagina47). En u kunt de contouren delen die u hebt gemaakt (Uw
Garmin Quickdraw Contours kaarten delen met de Garmin Quickdraw Community met behulp van ActiveCaptain,
pagina48).
Downloaden van Garmin Quickdraw Community kaarten met ActiveCaptain
U kunt Garmin Quickdraw Contours kaarten downloaden die andere gebruikers hebben gemaakt en gedeeld met
de Garmin Quickdraw Community.
1Selecteer Quickdraw community > Zoek contourkaarten vanuit de ActiveCaptain app op uw mobiele toestel.
2Gebruik de kaart- en zoekfuncties om een gebied te vinden dat u wilt downloaden.
De rode stippen staan voor Garmin Quickdraw Contours kaarten die gedeeld zijn voor dat gebied.
3Selecteer Selecteer Downloadregio.
4Sleep het kader om het gebied te selecteren dat u wilt downloaden.
5Sleep de hoeken om het te downloaden gebied aan te passen.
6Selecteer Download gebied.
Als u de volgende keer de ActiveCaptain app met het GPSMAP toestel koppelt, worden de gedownloade
contouren automatisch op het toestel geplaatst.
Garmin Quickdraw Contours kaarten 47
Uw Garmin Quickdraw Contours kaarten delen met de Garmin Quickdraw Community met behulp van
ActiveCaptain
U kunt Garmin Quickdraw Contours kaarten die u hebt gemaakt, delen met anderen in de Garmin Quickdraw
Community.
Als u een contourkaart deelt, wordt alleen de contourkaart gedeeld. Uw waypoints worden niet gedeeld.
Bij het instellen van uw ActiveCaptain app hebt u mogelijk ervoor gekozen uw contouren automatisch met de
community te delen. Als dat het geval is, kunt u de volgende stappen doorlopen om delen in te schakelen.
Selecteer in de ActiveCaptain app op uw mobiele toestel, Synchroniseren met plotter > Bijdrage leveren aan
gemeenschap.
Als u de volgende keer de ActiveCaptain app met het GPSMAP toestel koppelt, worden uw contourkaarten
automatisch in de community geplaatst.
Via Garmin Connect verbinden met de Garmin Quickdraw community
1Ga naar connect.garmin.com.
2Selecteer Aan de slag > Quickdraw community > Aan de slag.
3Als u geen Garmin Connect account hebt, maak er dan een aan.
4Aanmelden bij uw Garmin Connect account.
5Selecteer Dashboard > Maritiem om de Garmin Quickdraw widget te openen.
TIP: Zorg dat u een geheugenkaart in uw computer hebt om Garmin Quickdraw Contours kaarten te delen.
Uw Garmin Quickdraw Contours kaarten delen met de Garmin Quickdraw Community met behulp van
Garmin Connect
U kunt Garmin Quickdraw Contours kaarten die u hebt gemaakt, delen met anderen in de Garmin Quickdraw
Community.
Als u een contourkaart deelt, wordt alleen de contourkaart gedeeld. Uw waypoints worden niet gedeeld.
1Plaats een geheugenkaart in de kaartuitsparing. (Geheugenkaarten, pagina7).
2Plaats de geheugenkaart in uw computer.
3Ga naar de Garmin Quickdraw Community (Via Garmin Connect verbinden met de Garmin Quickdraw
community, pagina48).
4Selecteer Uw contourkaarten delen.
5Blader naar de geheugenkaart en selecteer de map /Garmin.
6Open de map Quickdraw en selecteer het bestand met de naam ContoursLog.svy.
Nadat het bestand is geüpload, kunt u het bestand ContoursLog.svy van uw geheugenkaart verwijderen om
problemen met toekomstige uploads te voorkomen. Uw gegevens gaan niet verloren.
48 Garmin Quickdraw Contours kaarten
Downloaden van Garmin Quickdraw Community kaarten met Garmin Connect
U kunt Garmin Quickdraw Contours kaarten downloaden die andere gebruikers hebben gemaakt en gedeeld met
de Garmin Quickdraw Community.
Als uw toestel niet over Wi‑Fi technologie beschikt, kunt u toegang tot de Garmin Quickdraw Community krijgen
via de Garmin Connect website.
Als uw toestel over Wi‑Fi technologie beschikt, dient u naar de Garmin Quickdraw Community te gaan via de
ActiveCaptain app (Via ActiveCaptain verbinden met de Garmin Quickdraw community, pagina47).
1Plaats de geheugenkaart in uw computer.
2Ga naar de Garmin Quickdraw Community (Via Garmin Connect verbinden met de Garmin Quickdraw
community, pagina48).
3Selecteer Zoek contourkaarten.
4Gebruik de kaart- en zoekfuncties om een gebied te vinden dat u wilt downloaden.
De rode stippen staan voor Garmin Quickdraw Contours kaarten die gedeeld zijn voor die regio.
5Selecteer Selecteer een gebied om te downloaden.
6Sleep de randen van het kader om het gebied te selecteren dat u wilt downloaden.
7Selecteer Start download.
8Sla het bestand op de geheugenkaart op.
TIP: Kijk in de map Downloads als u het bestand niet kunt vinden. De browser heeft het bestand mogelijk
daar opgeslagen.
9Verwijder de geheugenkaart uit uw computer.
10 Plaats de geheugenkaart in de kaartuitsparing. (Geheugenkaarten, pagina7).
De kaartplotter herkent de contourkaarten automatisch. Het kan enkele minuten duren voordat de
kaartplotter de kaarten heeft geladen.
Garmin Quickdraw Contouren instellingen
Selecteer Opties > Quickdraw Contours > Instellingen op een kaart.
Correctie tijdens opnemen: Hiermee stelt u de afstand in tussen de sonardiepte en de opnamediepte van de
contouren. Als het waterniveau is veranderd sinds uw laatste opname, moet u deze instelling aanpassen
zodat de opnamediepte hetzelfde is voor beide opnamen.
Als u bijvoorbeeld bij de vorige opname een sonardiepte van 3,1m (10,5ft.) had en vandaag een sonardiepte
van 3,6m (12ft.), dan voert u -0,5m (-1,5ft.) in als Correctie tijdens opnemen.
Weergavecorrectie gebruiker: Hiermee stelt u verschillen in contourdiepten en dieptelabels op uw eigen
contourkaarten in als compensatie voor wijzigingen in het waterniveau, of voor dieptefouten in opgenomen
kaarten.
Weergavecorrectie community: Hiermee stelt u verschillen in contourdiepten en dieptelabels op community-
contourkaarten in als compensatie voor wijzigingen in het waterniveau, of voor dieptefouten in opgenomen
kaarten.
Analysekleuren: Hiermee stelt u de kleur van het scherm Garmin Quickdraw Contours in. Als deze instelling is
ingeschakeld, laten de kleuren de kwaliteit van de opname zien. Als deze instelling is uitgeschakeld, maken
de contourgebieden gebruik van standaard kaartkleuren.
Groen geeft een goede diepte, een goede GPS-positie en een snelheid van minder dan 16 km/u (10 mijl/u)
aan. Geel geeft een goede diepte, een goede GPS-positie en een snelheid tussen 16 en 32 km/u (tussen 10
en 20 mijl/u) aan. Rood geeft een slechte diepte of GPS-positie en een snelheid van meer dan 32 km/u (20
mijl/u) aan.
Dieptearcering: Hiermee geeft u de minimale en maximale diepte van een dieptebereik en een kleur voor dat
dieptebereik op.
Garmin Quickdraw Contours kaarten 49
Navigatie met een kaartplotter
WAARSCHUWING
Alle route- en navigatielijnen die op de kaartplotter worden weergegeven, zijn alleen bedoeld als algemene
routebegeleiding of om de juiste vaarwegen te herkennen, en zijn niet bedoeld om precies te worden gevolgd.
Neem altijd de navigatiekenmerken en omstandigheden op het water in acht als u navigeert om te voorkomen
dat u aan de grond loopt of er gevaarlijke situaties optreden, hetgeen kan resulteren in schade aan het vaartuig,
persoonlijk letsel of overlijden.
De functie Auto Guidance is gebaseerd op elektronische kaartgegevens. De gegevens garanderen niet dat de
route vrij is van obstakels en dat deze diep genoeg is. Let tijdens het volgen van de koers altijd goed op en
vermijd land, ondiep water en andere obstakels die u onderweg kunt tegenkomen.
Wanneer u Ga naar gebruikt, kunnen een directe koers en een gecorrigeerde koers over land of door ondiep
water lopen. Gebruik visuele waarnemingen om land, ondiep water en andere gevaarlijke objecten te vermijden.
VOORZICHTIG
Als uw vaartuig over een stuurautomaat beschikt, moet bij elk roer een bedieningsscherm zijn geïnstalleerd
waarmee de stuurautomaat kan worden uitgeschakeld.
OPMERKING: Sommige kaartweergaven zijn beschikbaar met premiumkaarten, in sommige gebieden.
Als u wilt navigeren, moet u een bestemming kiezen, een koers uitzetten of een route maken en vervolgens de
koers of route volgen. Volg de koers of route op de navigatie- of viskaart, of in de Perspective 3D- of Mariner's
Eye 3D-kaartweergave.
U kunt een koers naar een bestemming instellen en deze volgen met behulp van een van de volgende drie
methoden: Ga naar, Route naar, of Auto Guidance.
Ga naar: Brengt u direct naar uw bestemming. Dit is de standaardoptie om naar een bestemming te navigeren.
De kaartplotter tekent een rechte koers- of navigatielijn naar de bestemming. De route kan over land en
andere obstakels lopen.
Route naar: Berekent een route van uw locatie naar een bestemming, met de mogelijkheid om koerswijzigingen
aan te brengen. Met deze optie kunt u een rechte koers uitzetten naar de bestemming en zo nodig
koerswijzigingen in de route aanbrengen om land en andere obstakels te vermijden.
Auto Guidance: Maakt gebruik van de kaartgegevens en ingevoerde gegevens over uw boot om de beste
doorvaartroute naar uw bestemming te bepalen. Deze optie is alleen beschikbaar bij gebruik van een
compatibele premiumkaart op een compatibele kaartplotter. Een wending-voor-wending navigatieroute naar
de bestemming wordt aangegeven, waarbij land en andere obstakels worden vermeden (Auto Guidance,
pagina58).
Als u een compatibele stuurautomaat gebruikt die op de kaartplotter is aangesloten via NMEA 2000, volgt de
stuurautomaat de Auto Guidance route.
OPMERKING: In sommige gebieden is Auto Guidance beschikbaar bij premiumkaarten.
De kleur van de routelijn verandert afhankelijk van verschillende factoren (Kleurcodering van de route,
pagina51).
50 Navigatie met een kaartplotter
Elementaire navigatievragen
Vraag Antwoord
Hoe kan ik ervoor zorgen dat de kaartplotter
mij in de richting wijst waarin ik wil gaan
(peiling)?
Navigeer met Ga naar (Een directe koers instellen en volgen
met behulp van Ga naar, pagina52).
Hoe kan ik ervoor zorgen dat het toestel een
rechte koers (met minimale koersafwijkingen)
naar een locatie vaart, waarbij de kortste weg
vanaf de huidige locatie wordt gevolgd?
Stel een route in die uit één routedeel bestaat en navigeer
langs deze route met behulp van Route naar (Een route vanaf
uw huidige locatie maken en navigeren, pagina56).
Hoe kan ik ervoor zorgen dat het toestel
obstakels op de kaart vermijdt bij het
navigeren naar een locatie?
Stel een route in die uit meerdere routedelen bestaat en
navigeer langs deze route met behulp van Route naar
(Een route vanaf uw huidige locatie maken en navigeren,
pagina56).
Hoe kan ik ervoor zorgen dat het toestel
gebruikmaakt van mijn stuurautomaat?
Navigeer met behulp van Route naar (Een route vanaf uw
huidige locatie maken en navigeren, pagina56).
Kan het toestel een route voor me maken?
Als u beschikt over premiumkaarten die Auto Guidance onder
steunen en u bevindt zich in een gebied met dekking voor
Auto Guidance, navigeer dan met Auto Guidance (Een Auto
Guidance route instellen en volgen, pagina58).
Hoe kan ik de instellingen voor Auto Guidance
wijzigen voor mijn boot? Zie Configuraties van Auto Guidance routes, pagina60.
Kleurcodering van de route
WAARSCHUWING
Alle route- en navigatielijnen die op de kaartplotter worden weergegeven, zijn alleen bedoeld als algemene
routebegeleiding of om de juiste vaarwegen te herkennen, en zijn niet bedoeld om precies te worden gevolgd.
Neem altijd de navigatiekenmerken en omstandigheden op het water in acht als u navigeert om te voorkomen
dat u aan de grond loopt of er gevaarlijke situaties optreden, hetgeen kan resulteren in schade aan het vaartuig,
persoonlijk letsel of overlijden.
De functie Auto Guidance is gebaseerd op elektronische kaartgegevens. De gegevens garanderen niet dat de
route vrij is van obstakels en dat deze diep genoeg is. Let tijdens het volgen van de koers altijd goed op en
vermijd land, ondiep water en andere obstakels die u onderweg kunt tegenkomen.
Wanneer u Ga naar gebruikt, kunnen een directe koers en een gecorrigeerde koers over land of door ondiep
water lopen. Gebruik visuele waarnemingen om land, ondiep water en andere gevaarlijke objecten te vermijden.
Tijdens het navigeren kan de kleur van de route veranderen om aan te geven wanneer u voorzichtig moet zijn.
Paars: Standaardroute/koerslijn.
Dun paars: Dynamisch gecorrigeerde koers, wat aangeeft dat u van koers bent afgeweken.
Oranje: Voorzichtig! Dit segment van de route ligt mogelijk in de buurt van de drempelwaarden van de diepte-
en hoogte-instellingen van Auto Guidance. Het routesegment is bijvoorbeeld oranje wanneer de route onder
een brug doorgaat of zich in mogelijk ondiep water bevindt. Alleen Garmin Navionics+ en Garmin Navionics
Vision+ kaarten.
Rood gestreept: Waarschuwing! Dit segment van de route kan onveilig zijn, afhankelijk van de diepte- en
hoogte-instellingen van Auto Guidance. Het routesegment is bijvoorbeeld rood gestreept wanneer de route
onder een zeer lage brug doorgaat of zich in ondiep water bevindt. Deze lijn is alleen rood gestreept op
Garmin Navionics+ en Garmin Navionics Vision+ kaarten. De lijn is magenta en grijs gestreept in eerdere
versies van de kaarten.
Grijs: Kan dit segment van de route niet berekenen vanwege land of andere obstakels, of er is geen
kaartdekkingsgebied op deze locatie.
Navigatie met een kaartplotter 51
Bestemmingen
U kunt bestemmingen selecteren met behulp van verschillende kaarten en 3D-kaartweergaven, of met behulp
van de lijsten.
Bestemming zoeken op naam
U kunt op naam zoeken naar opgeslagen waypoints, opgeslagen routes, opgeslagen sporen en
watersportdiensten.
1Selecteer Info > Diensten > Zoek op naam.
2Voer ten minste een deel van de naam van de bestemming in.
3Selecteer zo nodig OK.
De 50 dichtstbijzijnde bestemmingen die met uw zoekcriteria overeenkomen, worden weergegeven.
4Kies de bestemming.
Een bestemming selecteren op de navigatiekaart
Selecteer uw bestemming op de navigatiekaart.
Zoeken naar een watersportdienstbestemming
OPMERKING: In sommige gebieden is deze functie beschikbaar bij premiumkaarten.
De kaartplotter bevat informatie over duizenden bestemmingen waar watersportdiensten worden aangeboden.
1Selecteer Info > Diensten.
2Selecteer Buitengaatsdiensten of Binnenlandse diensten.
3Selecteer indien nodig een watersportdienstcategorie.
De kaartplotter geeft een lijst met de dichtstbijzijnde posities en de afstand en peiling tot deze posities weer.
4Selecteer een bestemming om meer informatie over de bestemming weer te geven, indien beschikbaar.
U kunt tikken en omhoog of omlaag slepen om door de lijst met dichtstbijzijnde bestemmingen te bladeren.
Een directe koers instellen en volgen met behulp van Ga naar
WAARSCHUWING
Wanneer u Ga naar gebruikt, kunnen een directe koers en een gecorrigeerde koers over land of door ondiep
water lopen. Gebruik visuele waarnemingen om land, ondiep water en andere gevaarlijke objecten te vermijden.
U kunt een directe koers uitzetten en deze volgen vanaf uw huidige positie naar een geselecteerde bestemming.
1Selecteer een bestemming (Bestemmingen, pagina52).
2Selecteer Navigeren naar > Ga naar.
Er wordt een magenta lijn weergegeven. Een dunnere paarse lijn in de magenta lijn geeft de gecorrigeerde
koers van uw huidige positie naar de bestemming aan. De gecorrigeerde koers is dynamisch en beweegt met
uw boot mee wanneer u van de koers afwijkt.
3Volg de magenta lijn en vermijd daarbij land, ondiep water en andere obstakels.
4Wanneer u van de koers bent afgeweken, volg dan de paarse lijn (gecorrigeerde koers) om naar uw
bestemming te gaan of ga terug naar de magenta lijn (directe koers).
U kunt ook de oranje pijl voor de sturen koers gebruiken. Deze stelt een draairadius voor om uw boot weer op
koers te krijgen.
WAARSCHUWING
Controleer of er obstakels zijn op het pad voordat u de koerswijziging uitvoert. Als het pad niet veilig is, brengt u
uw bootsnelheid terug en bepaalt u een veilig pad terug naar de koers.
52 Navigatie met een kaartplotter
Stoppen met navigeren
Selecteer tijdens het navigeren vanuit een geschikte kaart een optie:
Selecteer Opties > Navigatie stoppen.
Wanneer u met Auto Guidance navigeert, selecteert u Opties > Navigatieopties > Navigatie stoppen.
Selecteer .
Waypoints
Waypoints zijn locaties die u vastlegt en in het toestel opslaat. Met waypoints kunt u markeren waar u bent,
waar u naartoe gaat of waar u bent geweest. U kunt details over de locatie toevoegen, zoals naam, hoogte en
diepte.
Uw huidige positie als waypoint markeren
Selecteer vanuit een willekeurig scherm Markeer.
Een waypoint op een andere positie maken
1Selecteer op een kaart Info > Waypoints > Nieuw via-punt.
2Selecteer een optie:
Om het waypoint te maken door positiecoördinaten in te voeren, selecteert u Voer coördinaten in en voert
u de coördinaten in.
Om het waypoint te maken met behulp van een kaart, selecteert u Gebruik kaart en daarna
achtereenvolgens de locatie en Via-punt maken.
Als u het waypoint wilt maken met een bereik (afstand) en peiling, selecteert u Voer bereik/peiling in en
voert u de gegevens in.
Een waypoint projecteren
U kunt een nieuw waypoint maken door de afstand en peiling vanaf een andere locatie te projecteren. Dit kan
nuttig zijn wanneer u een start- of finishlijn voor zeilraces wilt maken.
1Selecteer Info > Waypoints > Nieuw via-punt > Voer bereik/peiling in.
2Selecteer indien nodig een referentiepunt op de kaart.
3Selecteer Voer bereik/peiling in.
4Voer de afstand in en selecteer OK.
5Geef de peiling op en selecteer OK.
6Selecteer Via-punt maken.
Een lijst met alle waypoints weergeven
Selecteer een optie:
Selecteer Info > Waypoints.
Selecteer vanuit een kaart of 3D-kaartweergave Opties > Waypoints.
Navigatie met een kaartplotter 53
Een opgeslagen waypoint bewerken
1Selecteer Info > Waypoints.
2Selecteer een waypoint.
3Selecteer Bekijk > Wijzigen.
4Selecteer een optie:
Als u een naam wilt toevoegen, selecteert u Naam en voert u de naam in.
Als u het symbool wilt wijzigen, selecteert u Symbool.
Als u de positie van de waypoint wilt verplaatsen, selecteert u Positie.
Als u de diepte wilt wijzigen, selecteert u Diepte.
Als u de watertemperatuur wilt wijzigen, selecteert u Watertemp..
Als u de opmerking wilt wijzigen, selecteert u Opmerking.
Een opgeslagen waypoint verplaatsen
1Selecteer Info > Waypoints.
2Selecteer een waypoint.
3Selecteer Bekijk > Wijzigen > Positie.
4Geef een nieuwe locatie voor het waypoint aan:
Als u het waypoint wilt verplaatsen door middel van coördinaten, selecteert u Voer coördinaten in, voert u
de nieuwe coördinaten in en selecteert u OK of Annuleer.
Als u tijdens het weergeven van een kaart het waypoint wilt verplaatsen, selecteert u Gebruik kaart,
selecteert u een nieuwe locatie op de kaart en vervolgens Verplaats via-punt.
Als u het waypoint wilt verplaatsen met de huidige positie van de boot, selecteert u Gebruik huidige
positie.
Als u het waypoint wilt verplaatsen met een bereik (afstand) en peiling, selecteert u Voer bereik/peiling in,
voert u de gegevens in en selecteert u OK.
54 Navigatie met een kaartplotter
Naar een opgeslagen waypoint zoeken en navigeren
WAARSCHUWING
Alle route- en navigatielijnen die op de kaartplotter worden weergegeven, zijn alleen bedoeld als algemene
routebegeleiding of om de juiste vaarwegen te herkennen, en zijn niet bedoeld om precies te worden gevolgd.
Neem altijd de navigatiekenmerken en omstandigheden op het water in acht als u navigeert om te voorkomen
dat u aan de grond loopt of er gevaarlijke situaties optreden, hetgeen kan resulteren in schade aan het vaartuig,
persoonlijk letsel of overlijden.
De functie Auto Guidance is gebaseerd op elektronische kaartgegevens. De gegevens garanderen niet dat de
route vrij is van obstakels en dat deze diep genoeg is. Let tijdens het volgen van de koers altijd goed op en
vermijd land, ondiep water en andere obstakels die u onderweg kunt tegenkomen.
Wanneer u Ga naar gebruikt, kunnen een directe koers en een gecorrigeerde koers over land of door ondiep
water lopen. Gebruik visuele waarnemingen om land, ondiep water en andere gevaarlijke objecten te vermijden.
OPMERKING: In sommige gebieden is Auto Guidance beschikbaar bij premiumkaarten.
Voordat u naar een waypoint kunt navigeren, moet u er eerst een maken.
1Selecteer Info > Waypoints.
2Selecteer een waypoint.
3Selecteer Navigeren naar.
4Selecteer een optie:
Om rechtstreeks naar de locatie te navigeren, selecteert u Ga naar.
Om een route naar de locatie te maken, inclusief koerswijzigingen, selecteert u Route naar.
Als u Audo Guidance wilt gebruikten, selecteert u Auto Guidance.
5Controleer de koers die met de magenta lijn wordt aangegeven.
OPMERKING: Als u de functie Auto Guidance gebruikt, geeft een grijs gedeelte op de magenta lijn aan dat de
functie Auto Guidance een deel van de Auto Guidance lijn niet kan berekenen. Dit wordt veroorzaakt door de
instellingen voor een veilige, vrije doorvaart bij een minimale waterdiepte en obstakelhoogte.
6Volg de magenta lijn en vermijd daarbij land, ondiep water en andere obstakels.
Een waypoint of MOB verwijderen
1Selecteer Info > Waypoints.
2Selecteer een waypoint of MOB.
3Selecteer Bekijk > Wis.
Alle waypoints verwijderen
Selecteer Info > Gebruikersgegevens beheren > Wis gebruikersgegevens > Waypoints > Alle.
Routes
Een route is een pad van één locatie naar één of meerdere bestemmingen.
Navigatie met een kaartplotter 55
Een route vanaf uw huidige locatie maken en navigeren
U kunt een route op de navigatiekaart of de viskaart maken en deze meteen gaan volgen. Met deze methode
wordt de route niet opgeslagen.
1Selecteer een bestemming op de navigatie- of viskaart.
2Selecteer Route naar.
3Selecteer de locatie van de laatste koerswijziging voor de bestemming.
4Selecteer Koerswijz. toev..
5Herhaal dit als u koerswijzigingen wilt toevoegen. Werk daarbij terug vanaf de bestemming naar de huidige
locatie van uw vaartuig.
De laatste koerswijziging die u toevoegt moet de eerste koerswijziging zijn die u maakt, beginnend vanaf uw
huidige locatie. Het moet de koerswijziging zijn die zich het dichtst bij uw vaartuig bevindt.
6Selecteer OK.
7Controleer de koers die met de magenta lijn wordt aangegeven.
8Volg de magenta lijn en vermijd daarbij land, ondiep water en andere obstakels.
Een route maken en opslaan
U kunt maximaal 250 koerswijzigingen in een route opnemen.
1Selecteer Info > Routes en Auto Guidance paden > Nieuw > Route maken met kaart.
2Selecteer de beginlocatie van de route.
Het startpunt kan uw huidige positie of een willekeurige andere positie zijn.
3Selecteer Koerswijz. toev..
4Selecteer de locatie van de volgende koerswijziging op de kaart.
5Selecteer Koerswijz. toev..
6Herhaal de stappen 4 en 5 als u meer koerswijziging wilt opgeven.
7Selecteer OK.
Een lijst met routes en Auto Guidance routes weergeven
1Selecteer Info > Routes en Auto Guidance paden.
2Selecteer zo nodig Filter om alleen routes of Auto Guidance routes weer te geven.
3Selecteer Sorteer om de lijst met beschikbare routes te sorteren op bereik, lengte of naam.
Een opgeslagen route bewerken
U kunt de naam van een route wijzigen of de koerswijzigingen in een route aanpassen.
1Selecteer Info > Routes en Auto Guidance paden.
2Selecteer een route.
3Selecteer Bekijk > Wijzig route.
4Selecteer een optie:
Als u een naam wilt wijzigen, selecteert u Naam en voert u de naam in.
Als u een koerswijziging uit een lijst wilt bewerken, selecteert u Wijzig wendingen > Gebruik lijst met
koerswijzigingen en selecteert u een koeswijziging in de lijst.
Als u een koerswijziging wilt selecteren met behulp van de kaart, selecteert u Wijzig wendingen > Gebruik
kaart en selecteert u een locatie op de kaart.
Als u een koerswijziging bewerkt die gebruikmaakt van een opgeslagen waypoint, wordt dat waypoint niet
verplaatst, maar wordt de koerswijziging opnieuw gepositioneerd in de route. Het verplaatsen van de locatie
van een waypoint dat in een route wordt gebruikt, verplaatst de koerswijziging in de route niet.
56 Navigatie met een kaartplotter
Een opgeslagen route zoeken en navigeren
Voordat u een lijst met routes kunt doorzoeken en naar de gewenste route kunt navigeren, moet u ten minste
één route maken en opslaan (Een route maken en opslaan, pagina56).
1Selecteer Info > Routes en Auto Guidance paden.
2Selecteer een route.
3Selecteer Navigeren naar.
4Selecteer een optie:
Selecteer Vooruit om de route te navigeren vanaf het beginpunt dat is gebruikt bij het maken van de route.
Selecteer Achteruit om de route te navigeren vanaf het bestemmingspunt van de route dat is gebruikt bij
het maken van de route.
Als u parallel aan de route wilt navigeren, selecteert u Offset (Naar een opgeslagen route zoeken en parallel
aan deze route navigeren, pagina57).
Als u een route wilt navigeren vanaf het eerste waypoint op de route, selecteert u Vanaf begin.
Er wordt een magenta lijn weergegeven. Een dunnere paarse lijn in de magenta lijn geeft de gecorrigeerde
koers van uw huidige positie naar de bestemming aan. De gecorrigeerde koers is dynamisch en beweegt met
uw boot mee wanneer u van de koers afwijkt.
5Controleer de koers die met de magenta lijn wordt aangegeven.
6Volg de magenta lijn langs elk traject van de route, vermijd land, ondiep water en andere obstakels.
7Wanneer u van de koers bent afgeweken, volg dan de paarse lijn (gecorrigeerde koers) om naar uw
bestemming te gaan of ga terug naar de magenta lijn (directe koers).
Naar een opgeslagen route zoeken en parallel aan deze route navigeren
Voordat u een lijst met routes kunt doorzoeken en naar de gewenste route kunt navigeren, moet u ten minste
één route maken en opslaan (Een route maken en opslaan, pagina56).
1Selecteer Info > Routes en Auto Guidance paden.
OPMERKING: In sommige gebieden is Auto Guidance beschikbaar bij premiumkaarten.
2Selecteer een route.
3Selecteer Navigeren naar.
4Selecteer Offset om parallel aan de route te navigeren.
5Selecteer Offset om de afstand tot de route in te voeren.
6Geef aan hoe u langs de route wilt navigeren:
Selecteer Vooruit - bakboord om de route te volgen vanaf het vertrekpunt bij het maken van de route naar
links van de oorspronkelijke route.
Selecteer Vooruit - stuurboord om de route te volgen vanaf het vertrekpunt bij het maken van de route
naar rechts van de oorspronkelijke route.
Selecteer Achteruit - bakboord om de route te volgen vanaf het bestemmingspunt bij het maken van de
route naar links van de oorspronkelijke route.
Selecteer Achteruit - stuurboord om de route te volgen vanaf het bestemmingspunt bij het maken van de
route naar rechts van de oorspronkelijke route.
7Selecteer zo nodig OK.
Er wordt een magenta lijn weergegeven. Een dunnere paarse lijn in de magenta lijn geeft de gecorrigeerde
koers van uw huidige positie naar de bestemming aan. De gecorrigeerde koers is dynamisch en beweegt met
uw boot mee wanneer u van de koers afwijkt.
8Controleer de koers die met de magenta lijn wordt aangegeven.
9Volg de magenta lijn langs elk traject van de route, vermijd land, ondiep water en andere obstakels.
10 Wanneer u van de koers bent afgeweken, volg dan de paarse lijn (gecorrigeerde koers) om naar uw
bestemming te gaan of ga terug naar de magenta lijn (directe koers).
Navigatie met een kaartplotter 57
Een zoekpatroon starten
U kunt een zoekpatroon starten om een gebied te doorzoeken. Verschillende patronen zijn beter geschikt voor
verschillende zoeksituaties.
1Selecteer Info > Routes en Auto Guidance paden > Nieuw > Route met behulp van SAR-patroon.
2Selecteer een patroon:
Selecteer Zoeksector wanneer de locatie van het object vrij bekend is, het zoekgebied klein is, en een
intensieve zoekactie nodig is.
Selecteer Expanding square wanneer de locatie van het object enigszins twijfelachtig is, het zoekgebied
klein is, en een intensieve zoekactie nodig is.
Selecteer Creeping/Parallel track wanneer de locatie van het object bij benadering bekend is, het
zoekgebied klein is, en een consistente zoekactie nodig is.
3Voer de zoekparameters in.
4Selecteer OK.
5Indien nodig selecteert u Inschakelen.
Een opgeslagen route verwijderen
1Selecteer Info > Routes en Auto Guidance paden.
2Selecteer een route.
3Selecteer Bekijk > Wis.
Alle opgeslagen routes verwijderen
Selecteer Info > Gebruikersgegevens beheren > Wis gebruikersgegevens > Routes en Auto Guidance paden.
Auto Guidance
WAARSCHUWING
De functie Auto Guidance is gebaseerd op elektronische kaartgegevens. De gegevens garanderen niet dat de
route vrij is van obstakels en dat deze diep genoeg is. Let tijdens het volgen van de koers altijd goed op en
vermijd land, ondiep water en andere obstakels die u onderweg kunt tegenkomen.
Alle route- en navigatielijnen die op de kaartplotter worden weergegeven, zijn alleen bedoeld als algemene
routebegeleiding of om de juiste vaarwegen te herkennen, en zijn niet bedoeld om precies te worden gevolgd.
Neem altijd de navigatiekenmerken en omstandigheden op het water in acht als u navigeert om te voorkomen
dat u aan de grond loopt of er gevaarlijke situaties optreden, hetgeen kan resulteren in schade aan het vaartuig,
persoonlijk letsel of overlijden.
OPMERKING: In sommige gebieden is Auto Guidance beschikbaar bij premiumkaarten.
U kunt Auto Guidance gebruiken om de beste route naar uw bestemming in kaart te brengen. Auto Guidance
gebruikt uw kaartplotter om kaartgegevens, zoals waterdiepte en bekende obstakels, te scannen en op basis
daarvan een route te berekenen en voor te stellen. U kunt de route onderweg wijzigen.
Een Auto Guidance route instellen en volgen
1Selecteer een bestemming (Bestemmingen, pagina52).
2Selecteer Navigeren naar > Auto Guidance.
3Controleer de route die met de magenta lijn wordt aangegeven.
4Selecteer Start navigatie.
5Volg de magenta lijn en vermijd daarbij land, ondiep water en andere obstakels (Kleurcodering van de route,
pagina51).
OPMERKING: Als u de functie Auto Guidance gebruikt, geeft een grijs gedeelte op de magenta lijn aan dat de
functie Auto Guidance een deel van de Auto Guidance lijn niet kan berekenen. Dit wordt veroorzaakt door de
instellingen voor een veilige, vrije doorvaart bij een minimale waterdiepte en obstakelhoogte.
58 Navigatie met een kaartplotter
Een Auto Guidance route maken en opslaan
1Selecteer Info > Routes en Auto Guidance paden > Nieuw > Auto Guidance.
2Selecteer een beginpunt en vervolgens Volgende.
3Selecteer een bestemming en vervolgens Volgende.
4Selecteer een optie:
Als u een obstakel wilt bekijken en de route in de buurt daarvan wilt wijzigen, selecteert u Gevaren
weergeven.
Als u de route wilt wijzigen, selecteert u Pad aanpassen, en volgt u de instructies op het scherm.
Selecteer Annuleer Auto Guidance om het pad te verwijderen.
Als u de route wilt opslaan, selecteert u OK.
Een opgeslagen Auto Guidance route wijzigen
1Selecteer Info > Routes en Auto Guidance paden.
2Selecteer een route en vervolgens Bekijk > Wijzigen > Pad aanpassen.
TIP: Als u een Auto Guidance route volgt, selecteert u de route op de navigatiekaart en daarna Pad
aanpassen.
3Selecteer een locatie op de route.
4Sleep het punt naar een nieuwe locatie.
5Selecteer zo nodig een punt en kies Verwijder.
6Selecteer OK.
De uitvoering van een Auto Guidance berekening annuleren
Selecteer in de navigatiekaart Opties > Annuleer.
TIP: U kunt Terug selecteren om de berekening snel te annuleren.
Een getimede aankomst instellen
U kunt deze functie op een route of een Auto Guidance route gebruiken om te worden geïnformeerd op welk
tijdstip u aankomt op een geselecteerd punt. Op die manier kunt u timen op welk tijdstip u aankomt op een
locatie, bijvoorbeeld een brug die opengaat of de startlijn van een race.
1Selecteer vanuit de navigatiekaart Opties.
2Selecteer Navigatieopties > Getim. aank..
TIP: U kunt het menu Getim. aank. snel openen door een punt te selecteren op de route of Auto Guidance
route.
Navigatie met een kaartplotter 59
Configuraties van Auto Guidance routes
VOORZICHTIG
De instellingen voor Voorkeursdiepte en Vrije doorvaarthoogte zijn van invloed op de manier waarop de
kaartplotter een Auto Guidance route berekent. Als een gedeelte van een Auto Guidance route minder diep
is dan de Voorkeursdiepte of lager dan de Vrije doorvaarthoogte instellingen, wordt het gedeelte van de Auto
Guidance route weergegeven als een ononderbroken oranje lijn of een rode gestreepte lijn in Garmin Navionics+
en Garmin Navionics Vision+ kaarten, en wordt het weergegeven als een magenta en grijze gestreepte lijn in
eerdere versies. Er wordt een alarmbericht weergegeven wanneer uw boot een van deze gebieden binnenvaart
(Kleurcodering van de route, pagina51).
OPMERKING: In sommige gebieden is Auto Guidance beschikbaar bij premiumkaarten.
OPMERKING: Niet alle instellingen zijn van toepassing op alle kaarten.
U kunt de parameters instellen die door de kaartplotter worden gebruikt bij het berekenen van een Auto
Guidance route.
Selecteer Instellingen > Voorkeuren > Navigatie > Auto Guidance.
Voorkeursdiepte: Hiermee stelt u de minimale waterdiepte in, gebaseerd op dieptegegevens van de kaart,
waarin uw boot veilig kan varen.
OPMERKING: De minimale waterdiepte voor de premiumkaarten (van vóór 2016) is 0,9 meter (3 ft.). Als u een
waarde invoert van minder dan 0,9 meter (3 ft.), gebruikt de kaart alleen diepten van 0,9 meter (3 ft.) bij het
berekenen van een Auto Guidance route.
Vrije doorvaarthoogte: Hiermee kunt u de minimale hoogte voor bruggen of obstakels instellen, gebaseerd op
de kaartgegevens, waar de boot nog veilig onderdoor kan varen.
Afstand kustlijn: Hiermee stelt u in hoe dicht op de kust u de Auto Guidance route wilt plaatsen. De route wordt
mogelijk verplaatst als u deze instelling tijdens het navigeren wijzigt. De voor deze instelling beschikbare
waarden zijn relatief in plaats van absoluut. Om ervoor te zorgen dat de route op de juiste afstand van de
kust wordt geplaatst, kunt u de plaatsing van de route beoordelen aan de hand van een of meer bekende
bestemmingen waarvoor navigatie door nauw vaarwater is vereist (De afstand ten opzichte van de kust
aanpassen, pagina61).
60 Navigatie met een kaartplotter
De afstand ten opzichte van de kust aanpassen
De instelling Afstand kustlijn geeft aan hoe dicht op de kust u de Auto Guidance-lijn wilt plaatsen. De Auto
Guidance lijn wordt mogelijk verplaatst als u deze instelling tijdens het navigeren wijzigt. De beschikbare
waarden voor de instelling Afstand kustlijn zijn relatief, niet absoluut. Om ervoor te zorgen dat de Auto Guidance
lijn op de juiste afstand van de kust wordt geplaatst, kunt u de plaatsing van de Auto Guidance lijn beoordelen
aan de hand van een of meer bekende bestemmingen waarvoor navigatie door nauw vaarwater is vereist.
1Meer uw vaartuig af of ga voor anker.
2Selecteer Instellingen > Voorkeuren > Navigatie > Auto Guidance > Afstand kustlijn > Normaal.
3Selecteer een bestemming waar u eerder naartoe bent gevaren.
4Selecteer Navigeren naar > Auto Guidance.
5Controleer de plaatsing van de Auto Guidance lijn en bepaal of de lijn veilig om bekende obstakels heen gaat
en of de route met koerswijzigingen een efficiënte route is.
6Selecteer een optie:
Als u tevreden bent met de plaatsing van de lijn, selecteert u Opties > Navigatieopties > Navigatie
stoppen, en gaat u door met stap 10.
Als de lijn te dicht bij bekende obstakels is geplaatst, selecteert u Instellingen > Voorkeuren > Navigatie >
Auto Guidance > Afstand kustlijn > Ver.
Als de koerswijzigingen in de lijn te groot zijn, selecteert u Instellingen > Voorkeuren > Navigatie > Auto
Guidance > Afstand kustlijn > Nabij.
7Als u Nabij of Ver hebt geselecteerd in stap 6, controleert u de plaatsing van de Auto Guidance lijn en bepaalt
u of de lijn veilig om bekende obstakels heen gaat en of de route met koerswijzigingen een efficiënte route is.
Auto Guidance zorgt ervoor dat u ver bij obstakels in open water uit de buurt blijft, ook als u Afstand kustlijn
instelt op Nabij of Dichtstbijzijnd. Dit betekent dat de kaartplotter de positie van de Auto Guidance lijn
wellicht niet wijzigt, tenzij navigatie door nauw vaarwater is vereist voor de geselecteerde bestemming.
8Selecteer een optie:
Als u tevreden bent met de plaatsing van de lijn, selecteert u Opties > Navigatieopties > Navigatie
stoppen, en gaat u door met stap 10.
Als de lijn te dicht bij bekende obstakels is geplaatst, selecteert u Instellingen > Voorkeuren > Navigatie >
Auto Guidance > Afstand kustlijn > Verst.
Als de koerswijzigingen in de lijn te groot zijn, selecteert u Instellingen > Voorkeuren > Navigatie > Auto
Guidance > Afstand kustlijn > Dichtstbijzijnd.
9Als u Dichtstbijzijnd of Verst hebt geselecteerd in stap 8, controleert u de plaatsing van de Auto Guidance
lijn en bepaalt u of de lijn veilig om bekende obstakels heen gaat en of de route met koerswijzigingen een
efficiënte route is.
De Auto Guidance lijn zorgt ervoor dat u ver bij obstakels in open water vandaan blijft, ook als u Afstand
kustlijn instelt op Nabij of Dichtstbijzijnd. Dit betekent dat de kaartplotter de positie van de Auto Guidance lijn
wellicht niet wijzigt, tenzij navigatie door nauw vaarwater is vereist voor de geselecteerde bestemming.
10 Herhaal stap 3 t/m 9 in ieder geval nog één keer. Gebruik daarbij elke keer een andere bestemming tot u
vertrouwd bent met de functionaliteit van de instelling Afstand kustlijn.
Sporen
Een spoor (track) is een registratie van de door uw boot afgelegde weg. Het spoor dat momenteel wordt
geregistreerd is het actieve spoor. Dit kan worden opgeslagen. U kunt sporen weergeven op elke kaart of in elke
3D-kaartweergave.
Sporen weergeven
1Selecteer op een kaart Opties > Lagen > Gebruikersgegevens beheren > Sporen.
2Selecteer de sporen die u wilt weergeven.
Een lijn achter uw boot op de kaart geeft uw route aan.
Navigatie met een kaartplotter 61
De kleur van het actieve spoor instellen
1Selecteer Info > Sporen > Actieve spooropties > Spoorkleur.
2Selecteer een spoorkleur.
De actieve track opslaan
De track die momenteel wordt geregistreerd, wordt de actieve track genoemd.
1Selecteer Info > Sporen > Actief spoor opslaan.
2Selecteer een optie:
Selecteer de tijd waarop het actieve spoor is begonnen.
Selecteer Geheel log.
3Selecteer Sla op.
Een lijst met opgeslagen sporen weergeven
Selecteer Info > Sporen > Opgeslagen sporen.
Een opgeslagen spoor bewerken
1Selecteer Info > Sporen > Opgeslagen sporen.
2Selecteer een spoor.
3Selecteer Bekijk > Wijzig spoor.
4Selecteer een optie:
Selecteer Naam en voer een nieuwe naam in.
Selecteer Spoorkleur en selecteer een kleur.
Selecteer Sla op als route om het spoor als route op te slaan.
Selecteer Sla op als grens om het spoor als grens op te slaan.
Een spoor opslaan als route
1Selecteer Info > Sporen > Opgeslagen sporen.
2Selecteer een spoor.
3Selecteer Bekijk > Wijzig spoor > Sla op als route.
Naar een opgeslagen spoor zoeken en navigeren
Voordat u een lijst met sporen kunt doorzoeken en naar het gewenste spoor kunt navigeren, moet u ten minste
één spoor maken en opslaan.
1Selecteer Info > Sporen > Opgeslagen sporen.
2Selecteer een spoor.
3Selecteer Volg spoor.
4Selecteer een optie:
Selecteer Vooruit om vanaf het beginpunt dat is gebruikt bij het maken van het spoor naar het spoor te
navigeren.
Selecteer Achteruit om vanaf het bestemmingspunt dat is gebruikt bij het maken van het spoor naar het
spoor te navigeren.
5Controleer de koers, die met een gekleurde lijn is aangegeven.
6Volg de lijn langs elk traject van de route, vermijd land, ondiep water en andere obstakels.
Een opgeslagen spoor verwijderen
1Selecteer Info > Sporen > Opgeslagen sporen.
2Selecteer een spoor.
3Selecteer Bekijk > Wis.
62 Navigatie met een kaartplotter
Alle opgeslagen sporen verwijderen
Selecteer Info > Gebruikersgegevens beheren > Wis gebruikersgegevens > Opgeslagen sporen.
Het actieve spoor volgen in tegengestelde richting
De track die momenteel wordt geregistreerd, wordt de actieve track genoemd.
1Selecteer Info > Sporen > Volg actief spoor.
2Selecteer een optie:
Selecteer de tijd waarop het actieve spoor is begonnen.
Selecteer Geheel log.
3Controleer de koers, die met een gekleurde lijn is aangegeven.
4Volg de gekleurde lijn, vermijd land, ondiep water en andere obstakels.
De actieve track wissen
Selecteer Info > Sporen > Wis actief spoor.
Het spoorgeheugen wordt gewist, maar het huidige spoor wordt wel opgeslagen.
Het spoorloggeheugen beheren tijdens het opslaan
1Selecteer Info > Sporen > Actieve spooropties.
2Selecteer Opnamemodus.
3Selecteer een optie:
Selecteer Vul om een logboek met sporen bij te houden tot het geheugen met sporen vol is.
Selecteer Wikkel om het logboek met sporen continu bij te houden, waarbij de oudste koersgegevens
worden vervangen door nieuwe gegevens.
Het opslaginterval van het spoorlog configureren
U kunt de frequentie aangeven waarmee de sporen worden geregistreerd. Het frequent vastleggen van
spoorpunten is nauwkeuriger maar hierdoor raakt het logboek met sporen wel sneller vol. Het resolutie-interval
wordt aanbevolen voor het meest efficiënte gebruik van het geheugen.
1Selecteer Info > Sporen > Actieve spooropties > Interval > Interval.
2Selecteer een optie:
Als u een spoor wilt vastleggen op basis van de afstand tussen twee punten, selecteert u Afstand > Wijzig,
en voert u de afstand in.
Als u een spoor wilt vastleggen op basis van tijdinterval, selecteert u Tijd > Wijzig, en geeft u het interval
op.
Als u een spoor wilt vastleggen op basis van een afwijking in de koers, selecteert u Resolutie > Wijzig, en
voert u de maximale toegestane fout in van de ware koers voordat er een spoorpunt wordt vastgelegd. Dit
is de aanbevolen instelling voor opnamen.
Grenzen
VOORZICHTIG
De instelling Zoemer moet zijn ingeschakeld om alarmen te laten horen (Scherm- en geluidsinstellingen,
pagina179). Het niet instellen van akoestische alarmen kan leiden tot letsel of schade aan eigendommen.
Met Grenzen kunt u gebieden op het wateroppervlak markeren die u wilt vermijden of niet wilt verlaten. U kunt
een alarm instellen dat u waarschuwt als u een grensgebied in- of uitvaart.
U kunt de kaart gebruiken om grensgebieden, -lijnen en -cirkels te maken. U kunt ook opgeslagen sporen en
routes omzetten in grenslijnen. U kunt een grensgebied maken met via-punten door een route te maken op basis
van via-punten en de route om te zetten in een grenslijn.
U kunt een grens selecteren die u wilt instellen als actieve grens. U kunt de actieve grensgegevens toevoegen
aan de gegevensvelden op de kaart.
Navigatie met een kaartplotter 63
Een grens maken
1Selecteer Info > Grenzen > Nieuw.
2Selecteer een grensvorm.
3Volg de instructies op het scherm.
Een route omzetten in een grens
1Selecteer Info > Routes en Auto Guidance paden.
2Selecteer een route.
3Selecteer Bekijk > Wijzig route > Sla op als grens.
Een spoor omzetten in een grens
1Selecteer Info > Sporen > Opgeslagen sporen.
2Selecteer een spoor.
3Selecteer Bekijk > Wijzig spoor > Sla op als grens.
Een grens bewerken
1Selecteer Info > Grenzen.
2Selecteer een grens.
3Selecteer Bekijk.
4Selecteer een optie:
Selecteer Weergaveopties als u de weergave van de grens op de kaart wilt bewerken.
Selecteer Wijzig grens als u de grenslijnen of -naam wilt wijzigen.
Selecteer Alarm als u het grensalarm wilt bewerken.
Een grens koppelen aan een SmartMode lay-out
U kunt een grens aan een SmartMode lay-out koppelen om de lay-out automatisch te openen wanneer u een
grensgebied in- of uitvaart. U kunt bijvoorbeeld een grens instellen rond uw jachthaven en automatisch de
Afmeren lay-out laten weergeven als u de jachthaven nadert.
1Selecteer Info > Gebruikersgegevens beheren > Grenzen.
2Selecteer een grens.
3Selecteer Bekijk > Koppel SmartMode™ > SmartMode™.
4Selecteer Binnengaan en selecteer een lay-out.
5Selecteer Verlaten en selecteer een lay-out.
Een grensalarm instellen
Grensalarmen waarschuwen u als zich binnen een bepaalde afstand van een grens bevindt. Dit kan handig zijn
als u bepaalde gebieden probeert te ontwijken of wanneer u in gebieden komt waar u zeer alert moet zijn, zoals
op zeeroutes.
1Selecteer Info > Grenzen.
2Selecteer een grens.
3Selecteer Bekijk > Alarm.
4Selecteer een optie:
Selecteer Waarschuwingsafstand, voer een afstand in, en selecteer OK om een waarschuwing in te stellen
wanneer uw boot zich op een specifieke afstand van de grens bevindt.
Als u een alarm wilt instellen wanneer u een gebiedsgrens binnengaat of verlaat, selecteert u Oppervlak
om Binnengaan of Verlaten te tonen.
Alle grensalarmen uitschakelen
Selecteer Info > Gebruikersgegevens beheren > Grenzen > Alarmen.
64 Navigatie met een kaartplotter
Een grens verwijderen
1Selecteer Info > Grenzen.
2Selecteer een grens.
3Selecteer Bekijk > Wijzig grens > Wis.
Alle opgeslagen waypoints, tracks en routes en grenzen verwijderen
SelecteerInfo > Gebruikersgegevens beheren > Wis gebruikersgegevens > Wis alle gebruikersgegevens >
OK.
Zeilfuncties
Het type boot instellen voor zeilfuncties
U moet een type zeilboot selecteren om de zeilfuncties te kunnen gebruiken.
1Selecteer Instellingen > Mijn boot > Type boot.
2Selecteer Zeilboot of Catamaran.
Zeilrace
U kunt het toestel gebruiken om de kans te vergroten dat uw boot precies op het moment dat de race begint
de startlijn passeert. Als u de racetimer synchroniseert met de officiële afteltimer, wordt u er iedere minuut
aan herinnerd wanneer de race van start gaat. Als u de racetimer combineert met de virtuele startlijn, meet het
toestel uw snelheid, koers en de resterende afteltijd. Het toestel gebruikt deze gegevens om aan te geven of uw
boot de startlijn passeert vóór, na of precies op de juiste starttijd.
Startlijnbegeleiding
Startlijnbegeleiding voor zeilers biedt een visuele weergave van informatie die u nodig hebt om de startlijn te
passeren op het juiste moment en met de hoogste snelheid.
Als u de startlijnpinnen aan stuurboord en bakboord hebt ingesteld en de beoogde snelheid en tijd hebt
ingesteld, wordt een aanlooplijn weergegeven, nadat u de racetimer hebt gestart. De aanlooplijn loopt van uw
huidige locatie naar de startlijn en de leylijnen die lopen vanaf elke pin.
Het eindpunt en de kleur van de aanlooplijn geven aan waar de boot zich bevindt als de timer afloopt bij de
huidige snelheid van uw boot.
Als het eindpunt vóór de startlijn ligt, is de lijn wit. Dit betekent dat de snelheid van de boot moet worden
verhoogd om de startlijn op het juiste moment te bereiken.
Als het eindpunt voorbij de startlijn ligt, is de lijn rood. Dit betekent dat de snelheid van de boot moet worden
verlaagd om te voorkomen dat u strafpunten krijgt omdat u de startlijn hebt bereikt voordat de timer afloopt.
Als het eindpunt op de startlijn ligt, is de lijn wit. Dit betekent dat de boot op optimale snelheid vaart om de
startlijn te bereiken op het moment dat de timer afloopt.
Het venster Startlijnbegeleiding en het venster Racetimer worden standaard weergegeven in het
zeilracecombinatievenster.
De startlijn instellen
Het venster Startlijnbegeleiding wordt standaard toegevoegd aan het zeilracecombinatievenster.
1Selecteer in het zeilracecombinatievenster Opties > Startlijn Guidance > Startlijn.
2Selecteer een optie:
Als u de startlijnmarkeringen aan stuurboord en bakboord wilt markeren bij het passeren, selecteert u
Ping-markeringen.
Als u de startlijnmarkeringen aan bakboord en stuurboord wilt markeren door hun coördinaten in te
voeren, selecteert u Voer coördinaten in.
Als u de ingestelde bakboord- en stuurboordmarkeringen wilt verwisselen, selecteert u Wissel bakboord
en stuurboord.
Zeilfuncties 65
De startlijnbegeleiding gebruiken
De functie Startlijnbegeleiding helpt u om bij een zeilrace op optimale snelheid de startlijn te passeren.
1Markeer de startlijn (De startlijn instellen, pagina65).
2Selecteer Opties > Startlijn Guidance > Doelsnelheid in het zeilracecombinatiescherm en kies de gewenste
snelheid op het moment dat u de startlijn passeert.
3Selecteer Doeltijd en kies het gewenste tijdstip om de startlijn te passeren.
4Selecteer Terug.
5Start de racetimer (De racetimer starten, pagina66).
De racetimer starten
De racetimer wordt standaard toegevoegd aan het zeilracecombinatievenster.
1Selecteer Start in het zeilracecombinatievenster.
OPMERKING: U kunt de racetimer ook starten via het venster Zeilen SmartMode en de navigatiekaart.
2Selecteer zo nodig Synch. om te synchroniseren met de officiële racetimer.
De racetimer stoppen
Selecteer Stop in het zeilracecombinatiescherm.
De afstand tussen de boeg en de GPS-antenne instellen
U kunt de afstand tussen de boeg van uw boot en de locatie van uw GPS-antenne invoeren. Dit verhoogt de kans
dat de boeg van uw boot de startlijn precies op de starttijd passeert.
1Selecteer in het zeilracecombinatievenster Opties > Startlijn Guidance > Startlijn > Afst. gps/boeg.
2Voer de afstand in.
3Selecteer OK.
66 Zeilfuncties
Leylijninstellingen
Sluit een windsensor aan op de kaartplotter om de leylijnfuncties te gebruiken.
In de zeilmodus (Het type boot instellen voor zeilfuncties, pagina65) kunt u leylijnen weergeven op de
navigatiekaart. Leylijnen kunnen erg handig zijn tijdens zeilraces.
Selecteer vanuit de navigatiekaart, Opties > Lagen > Mijn boot > Leylijnen > Stel in.
Zeilhoek: Hiermee kunt u selecteren hoe het toestel leylijnen berekent. De optie Actueel berekent de leylijnen
met behulp van de gemeten windhoek van de windsensor. De optie Handmatig berekent de leylijnen met
behulp van handmatig ingevoerde hoeken voor loefzijde en lijzijde. Met de optie Polaire tabel worden
de leylijnen berekend op basis van de geïmporteerde polaire tabelgegevens (Een polaire tabel handmatig
importeren, pagina68).
Hoek loefzijde: Hiermee kunt u een leylijn instellen op basis van de zeilhoek voor loefzijde.
Hoek lijzijde: Hiermee kunt u een leylijn instellen op basis van de zeilhoek voor lijzijde.
Getijdecorrectie: Hiermee corrigeert u de leylijnen op basis van het getijde.
Leylijn-filter: Filtert de leylijngegevens gebaseerd op de ingevoerde tijdsinterval. U moet een hoger getal invullen
als u een vloeiendere leylijn wilt krijgen, waarbij wijzigingen in de koers van de boot of ware windhoek deels
worden weggefilterd. U moet een lager getal invullen als u de leylijn gevoeliger wilt maken voor wijzigingen in
de koers van de boot of ware windhoek.
Polaire tabellen
WAARSCHUWING
Met deze functie kunt u gegevens van derden laden en gebruiken. Garmin doet geen uitspraken over de
nauwkeurigheid, betrouwbaarheid, volledigheid of actualiteit van door derden gegenereerde gegevens. Elk
gebruik van of vertrouwen op door derden gegenereerde gegevens is op eigen risico.
U kunt polaire tabelgegevens gebruiken met uw kaartplotter. U kunt polaire gegevenstypen toewijzen
in gegevensvelden en u kunt polaire gegevens gebruiken om optimale leylijnen te berekenen en voor
startlijnbegeleiding.
Zeilfuncties 67
Een polaire tabel handmatig importeren
Als u het bestand met de polaire tabel opslaat als polar.plr en het in de map Garmin/polars/ op de
geheugenkaart plaatst, importeert de kaartplotter de gegevens automatisch nadat u de geheugenkaart hebt
geplaatst. Als de gegevens niet automatisch worden geïmporteerd of als u een andere set gegevens wilt laden,
kunt u het importeren handmatig starten.
1Sla de polaire tabel op als een .plr-bestand in de map Garmin/polars/ op de geheugenkaart.
2Plaats de geheugenkaart met het bestand met de polaire gegevens in de kaartplotter (Geheugenkaarten,
pagina7).
3Selecteer Instellingen > Mijn boot > Polaire tabel > Importeer vanaf kaart.
4Selecteer indien nodig de kaartsleuf en het bestand met de polaire tabel.
Nadat de polaire tabel is geïmporteerd, kunt u de geheugenkaart verwijderen.
Als u een andere set polaire tabellen moet importeren op basis van uw vaarplannen of -voorwaarden, moet u de
nieuwe gegevens uit de polaire tabel handmatig importeren. De kaartplotter ondersteunt één set gegevens per
keer.
Polaire gegevens weergeven in gegevensvelden
Voordat u polaire gegevens kunt weergeven, moet u een polaire tabel importeren vanaf een geheugenkaart (Een
polaire tabel handmatig importeren, pagina68).
1Open het scherm waaraan u polaire gegevens wilt toevoegen.
2Selecteer Opties > Wijzig overlays.
3Selecteer het te wijzigen gegevensveld.
4Selecteer Zeilen.
5Selecteer de polaire gegevens die u wilt weergeven in het gegevensveld.
Als u de bootsnelheid van de polaire tabel wilt weergeven bij de huidige ware windsnelheid en -hoek,
selecteert u Polaire snelheid.
Als u de optimale bootsnelheid bij de gewenste windhoek wilt weergeven, selecteert u Doelsnelheid.
Als u de optimale windhoek bij de huidige ware windsnelheid wilt weergeven, selecteert u Beoogde ware
windhoek (TWA).
Als u de gewenste ware windhoek wilt weergeven die is geconverteerd naar de schijnbare windhoek met
behulp van de doelsnelheid, selecteert u Beoogde schijnb. windhoek (AWA).
Als u het verschil tussen de huidige bootsnelheid en de optimale bootsnelheid wilt weergeven als
snelheid, selecteert u Δ Polaire snelheid.
Als u het verschil tussen de huidige bootsnelheid en de optimale bootsnelheid wilt weergeven als
percentage, selecteert u Δ Percentage doelsnelheid.
Als u het verschil tussen de huidige bootsnelheid en de doelsnelheid wilt weergeven als snelheid,
selecteert u Δ Doelsnelheid.
Als u het verschil tussen de huidige bootsnelheid en de doelbootsnelheid wilt weergeven als percentage,
selecteert u Δ Percentage doelsnelheid.
Als u het verschil tussen de ware windhoek en de gewenste ware windhoek wilt weergeven, selecteert u Δ
Beoogde ware windhoek (TWA).
Als u het verschil tussen de schijnbare windhoek en gewenste schijnbare windhoek en de ware windhoek
wilt weergeven, selecteert u Δ Beoogde schijnb. windhoek (AWA).
TIP: U kunt de gegevens van de polaire tabel ook gebruiken bij het berekenen van leylijnen en bij
startlijnbegeleiding.
68 Zeilfuncties
De kielcorrectie instellen
U kunt een kielcorrectie invoeren om de waterdieptemeting te compenseren voor de installatielocatie van de
transducer. Hierdoor kunt u, afhankelijk van uw wensen, de diepte van het water onder de kiel bekijken of de
daadwerkelijke waterdiepte.
Als de transducer op de waterlijn of boven het uiteinde van de kiel is geïnstalleerd en u de waterdiepte onder
de kiel wilt weten of het laagste punt van uw boot wilt vaststellen, meet u de afstand tussen de locatie van de
transducer en de kiel van de boot.
Als de transducer onder de waterlijn is geïnstalleerd en u de daadwerkelijke waterdiepte wilt weten, meet u de
afstand van de onderkant van de transducer tot de waterlijn.
OPMERKING: Deze optie is alleen beschikbaar als u over geldige dieptegegevens beschikt.
1De afstand meten:
Als de transducer op de waterlijn of boven het uiteinde van de kiel is geïnstalleerd, meet u de afstand
tussen de locatie van de transducer en de kiel van de boot. Voer deze waarde in als een positief getal.
Als de transducer is geïnstalleerd op de waterlijn en u de daadwerkelijke waterdiepte weet, meet u de
afstand tussen de transducer en de waterlijn. Voer deze waarde in als een negatief getal.
2Voer een van onderstaande handelingen uit:
Als de transducer is aangesloten op de kaartplotter of een sonarmodule, selecteert u Instellingen > Mijn
boot > Diepte en anker > Kielcorrectie.
Als de transducer is aangesloten op het NMEA 2000 netwerk, selecteert u Instellingen > Communicatie >
NMEA 2000-instelling > Toestellenlijst; selecteer de transducer en selecteer Bekijk > Kielcorrectie.
3Selecteer als de transducer op de waterlijn is geïnstalleerd, of selecteer als de transducer onder aan
de kiel is geïnstalleerd.
4Voer de afstand in die in stap 1 is gemeten.
Bediening van de stuurautomaat op een zeilboot
VOORZICHTIG
Wanneer de stuurautomaat is ingeschakeld, bedient deze alleen het roer. Als de stuurautomaat is ingeschakeld,
blijft u met uw bemanning verantwoordelijk voor de zeilen.
U kunt de stuurautomaat zowel een vaste voorliggende koers als een vaste windsturing laten aanhouden. De
stuurautomaat kan tevens worden gebruikt voor de besturing van het roer tijdens het overstag gaan en gijpen.
Zeilfuncties 69
Vaste windsturing
U kunt de stuurautomaat instellen om een bepaalde koers aan te houden ten opzichte van de schijnbare
of ware windhoek. U moet een compatibele windsensor aansluiten op hetzelfde NMEA 2000 netwerk als de
stuurautomaat om stuurmanoeuvres op basis van vaste windsturing of wind uit te voeren.
Statusinformatie stuurautomaat
Stand-by en worden grijs weergegeven wanneer de stuurautomaat in de stand-bymodus staat.
Vas. windst. en worden groen weergegeven wanneer de stuurautomaat is ingeschakeld in vaste
windsturing.
Windmeter
Toont de ware windsnelheid (TWS) of schijnbare windsnelheid (AWS)
Indicator roerpositie
OPMERKING: Deze functie is alleen beschikbaar als er een roersensor is aangesloten.
Het type vaste windsturing wijzigen
Selecteer terwijl vaste windsturing is ingeschakeld Opties > Type vaste wind.
Het type vaste windsturing verandert van Schijnbaar in Wr, of omgekeerd.
Vaste windsturing inschakelen
Voordat u vaste windsturing kunt inschakelen, moet u een NMEA 2000 windsensor verbinden met de
stuurautomaat.
Hoewel een NMEA 2000 windsensor de voorkeur heeft, kunt u een NMEA windsensor van 0183 aansluiten op de
stuurautomaat om vaste windsturing te gebruiken.
1Selecteer terwijl de stuurautomaat in de stand-bymodus staat Opties.
2Selecteer een optie:
Als u een schijnbare vaste windsturing wilt inschakelen, selecteert u Schijnbare vaste wind inschakelen.
Als u een ware vaste windsturing wilt inschakelen, selecteert u Ware vaste wind inschakelen.
TIP: U kunt het laatst gebruikte type vaste windsturing snel inschakelen door in de stand-bymodus Vas.
windst. te selecteren.
70 Zeilfuncties
Vaste windsturing inschakelen vanuit een vaste voorliggende koers
Voordat u vaste windsturing kunt inschakelen, moet u een NMEA 2000 windsensor verbinden met de
stuurautomaat.
Hoewel een NMEA 2000 windsensor de voorkeur heeft, kunt u een NMEA windsensor van 0183 aansluiten op de
stuurautomaat om vaste windsturing te gebruiken.
1Selecteer Opties terwijl vaste voorliggende koers is geselecteerd.
2Selecteer een optie:
Als u wilt overschakelen van vaste voorliggende koers naar schijnbare vaste windsturing, selecteert u
Schijnbare vaste wind inschakelen.
Als u wilt overschakelen van vaste voorliggende koers naar ware vaste windsturing, selecteert u Ware
vaste wind inschakelen.
De hoek voor vaste windsturing aanpassen
Wanneer vaste windsturing is ingeschakeld, kunt u met de stuurautomaat de hoek aanpassen.
Selecteer <1° of 1°> om de hoek voor vaste windsturing in stappen van 1° aan te passen.
OPMERKING: Als u <1° of 1°> een paar seconden ingedrukt houdt, schakelt de stuurautomaat automatisch
over van Vas. windst. naar Heading hold en wordt roerbesturing gestart.
Selecteer <<10° of 10°>> om de hoek voor vaste windsturing in stappen van 10° aan te passen.
OPMERKING: U kunt de instellingen aanpassen om de stapgrootte kleiner of groter te maken dan 10°De
grootte van de koerswijzigingstappen aanpassen, pagina112.
Overstag gaan en gijpen
U kunt de stuurautomaat tevens zo instellen dat deze overstag gaat of gijpt wanneer het aanhouden van een
vaste voorliggende koers of een vaste windsturing is ingeschakeld.
Overstag gaan en gijpen vanuit een vaste voorliggende koers
1Schakel een vaste voorliggende koers in (De stuurautomaat inschakelen, pagina114).
2Selecteer Opties.
3Selecteer een optie.
De stuurautomaat stuurt uw boot door een overstag- of gijpmanoeuvre.
Overstag gaan en gijpen vanuit een vaste windsturing
Voordat u vaste windsturing kunt inschakelen, moet er een windsensor zijn geïnstalleerd.
1Schakel vaste windsturing in (Vaste windsturing inschakelen, pagina70).
2Selecteer Opties.
3Selecteer een optie.
De stuurautomaat stuurt uw boot door een overstag- of gijpmanoeuvre en informatie over de voortgang van
de overstag- of gijpmanoeuvre wordt weergegeven op het scherm.
Een overstagvertraging instellen
Met behulp van de overstagvertraging kunt u een overstagmanoeuvre vertragen nadat u de manoeuvre initieert.
1Selecteer in het stuurautomaatscherm Opties > Stuurautomaat instellen > Zeilinstellingen >
Overstagvertraging.
2Selecteer de lengte van de vertraging.
3Selecteer zo nodig OK.
Zeilfuncties 71
De gijpbegrenzer inschakelen
OPMERKING: De gijpbegrenzer weerhoudt u er niet van handmatig te gijpen met gebruik van het roer of de
koerswijzigingsstap.
De gijpbegrenzer voorkomt dat de stuurautomaat gijpt.
1Selecteer in het stuurautomaatscherm Opties > Stuurautomaat instellen > Zeilinstellingen > Gijpbegrenzer.
2Selecteer Aan.
Koerslijn en hoekmarkeringen
De koerslijn is een lijn op de kaart vanaf de boeg van de boot in de richting van de koers die de boot gaat varen.
Hoekmarkeringen geven de relatieve positie aan van de koers of de koers over de grond, die u helpt tijdens
casting of het vinden van referentiepunten.
De koerslijn en hoekmarkeringen instellen
De koerslijn is een lijn op de kaart vanaf de boeg van de boot in de richting van de koers die de boot gaat varen.
Hoekmarkeringen geven de relatieve positie aan van de koers of de koers over de grond, die u helpt tijdens
casting of het vinden van referentiepunten.
U kunt de voorliggende-koerslijn en de koers-over-de-grondlijn (COG) weergeven op de kaart.
Koers over de grond (COG) is de richting waarin u beweegt. Voorliggende koers is de richting waarin de boeg
van de boot wijst wanneer een koerssensor is aangesloten.
1Selecteer op een kaart Opties > Lagen > Mijn boot > Koerslijn > Hoekmarkeringen.
2Selecteer indien nodig Bron en selecteer een optie:
Als u automatisch de beschikbare bron wilt gebruiken, selecteert u Automatisch.
Als u de koers van de GPS-antenne wilt gebruiken voor de COG, selecteert u GPS-koers (COG).
Als u gegevens van een aangesloten koerssensor wilt gebruiken, selecteert u Koers.
Als u gegevens van zowel een aangesloten koerssensor als de GPS-antenne wilt gebruiken, selecteert u
Koers over de grond en voorliggende koers.
Hiermee worden zowel de voorliggende-koerslijn als de koers-over-de-grondlijn weergegeven op de kaart.
3Selecteer Scherm en selecteer een optie:
Selecteer Afstand > Afstand en voer de lengte in van de lijn die wordt weergegeven op de kaart.
Selecteer Tijd > Tijd, en voer de tijd in die wordt gebruikt om de afstand te berekenen die uw boot in de
opgegeven tijd aflegt bij de huidige snelheid.
Zeilvaartuiggegevens weergeven
Nadat u een compatibel toestel hebt aangesloten, zoals het MSC 10 kompas, kunt u vaartuiggegevens bekijken,
zoals deinen, rollen en overhellen.
1Selecteer een optie op basis van het type scherm dat u bekijkt:
In een volledige schermweergave selecteert u Opties > Wijzig overlays.
In een combinatiescherm selecteert u Opties > Wijzig combo > Overlays.
In een SmartMode scherm selecteert u Opties > Wijzig lay-out > Overlays.
TIP: Als u snel gegevens in een overlayvak wilt wijzigen, houdt u het overlayvak ingedrukt.
2Selecteer Gegevens.
3Selecteer de gegevens die u aan de pagina wilt toevoegen, zoals Deinen, Trim (pitch), of Hellingshoek.
72 Zeilfuncties
Viszoeker met sonar
Als u een compatibele transducer aansluit op uw kaartplotter, kunt u uw kaartplotter gebruiken als viszoeker.
Ga voor meer informatie over welke transducer het beste voldoet aan uw eisen naar garmin.com/transducers.
Er zijn verschillende sonarweergaven waarmee u de vis in het gebied kunt weergeven. Welke sonarweergaven
beschikbaar zijn, is afhankelijk van het type transducer en sonarmodule dat is aangesloten op de kaartplotter.
U kunt bijvoorbeeld de Panoptix sonarschermen alleen weergeven als u een compatibele Panoptix transducer
hebt aangesloten.
Er zijn vier basisstijlen voor sonarweergaven beschikbaar: Een weergave op volledig scherm, een weergave met
een gesplitst scherm waarin twee of meer weergaven worden gecombineerd, een gesplitste zoomweergave en
een gesplitste frequentieweergave waarin twee frequenties worden weergegeven. U kunt de instellingen voor
elke weergave in het scherm aanpassen. Als u zich bijvoorbeeld in de gesplitste frequentieweergave bevindt,
kunt u de versterking voor elke frequentie apart instellen.
Als u geen combinatie van echoloodweergaven ziet die past bij uw behoeften, kunt u een aangepast
combinatiescherm maken (Een nieuwe combinatiepagina maken, pagina12). U kunt ook sonarweergaven
toevoegen aan SmartMode layouts (Een SmartMode lay-out toevoegen, pagina13).
Het uitzenden van sonarsignalen stopzetten
Selecteer Opties > Zenden om op het sonarscherm de actieve sonar uit te schakelen.
Druk op en selecteer Schakel alle sonartransmissie uit om alle sonartransmissies uit te schakelen.
Traditioneel sonarweergave
Er zijn diverse weergaven op volledig scherm beschikbaar, afhankelijk van de aangesloten transducer.
In de sonarweergave Traditioneel op volledig scherm worden de sonargegevens van een transducer groot
weergegeven. De diepteschaal rechts op het scherm geeft de diepte van de waargenomen objecten weer, terwijl
het scherm van rechts naar links schuift.
Dieptegegevens
Zwevende doelen of vissen
Bodem van het water
Gesplitst frequentiescherm voor echoloodweergave
In de Echoloodweergave Gesplitste frequentie geven de beide zijden van het scherm een volledige grafiek met
echoloodgegevens van diverse frequenties weer.
OPMERKING: Voor het gesplitste frequentiescherm is een transducer met dubbele frequentie vereist.
Viszoeker met sonar 73
Gesplitst zoomscherm voor echoloodweergave
Het gesplitste zoomscherm voor echoloodweergave bevat een volledige grafiek van de echoloodmetingen plus
een uitvergroting van een gedeelte van de grafiek op hetzelfde scherm.
Garmin ClearVü sonarweergave
OPMERKING: Als u Garmin ClearVü scanningsonar wilt ontvangen, hebt u een compatibele transducer nodig. Ga
naar garmin.com/transducers voor informatie over compatibele transducers.
Garmin ClearVü hoge-frequentie sonar geeft de visomgeving rond de boot in detail weer, inclusief gedetailleerde
weergave van de structuren waar de boot overheen vaart.
Traditionele transducers zenden een kegelvormige bundel uit. De Garmin ClearVü scanningsonartechnologie
zendt een bundel uit, vergelijkbaar met de vorm van de lichtbundel in een kopieerapparaat. Deze bundel geeft
een duidelijkere afbeelding van wat er zich onder de boot bevindt.
74 Viszoeker met sonar
Garmin SideVü sonarweergave
Niet alle modellen hebben ingebouwde Garmin SideVü echoloodondersteuning. Als uw model geen ingebouwde
SideVü echolood heeft, moet u een compatibele echoloodmodule en compatibele SideVü transducer hebben.
Als uw model wel een ingebouwde SideVü echolood heeft, moet u een compatibele SideVü transducer hebben.
SideVü scanningsonartechnologie geeft u een beeld van wat er zich naast de boot bevindt. U kunt hiermee naar
structuren en vis zoeken.
Linkerkant van de boot
Rechterkant van de boot
De transducer op uw vaartuig
Stukken hout
Oude banden
Bomen
Water tussen de boot en de bodem
Afstand vanaf de zijkant van de boot
Viszoeker met sonar 75
SideVü scanning-technologie
In plaats van een meer algemene kegelvormige bundel maakt de SideVü transducer gebruik van een vlakke
bundel om het water en de bodem naast uw boot te scannen.
Afstanden meten op het echoloodscherm
U kunt de afstand tussen twee punten in de SideVü echoloodweergave meten.
1Selecteer in een SideVü echoloodweergave .
2Selecteer een locatie op het scherm.
3Selecteer Meet.
Er verschijnt een punaise op het scherm op de selecteerde locatie.
4Selecteer een andere locatie.
De afstand en de hoek vanaf de punaise staan vermeld in de linkerbovenhoek.
TIP: Als u de punaise en afstandsmeting vanaf de huidige punaisepositie opnieuw wilt instellen, selecteert u Stel
referentie in.
Panoptix sonarweergaven
Als u Panoptix scanning-sonar wilt ontvangen, hebt u een compatibele transducer nodig.
In de Panoptix sonarweergaven kunt u alles rond de boot in real-time zien. U kunt zelfs het aas onderwater zien
en aasvissen voor of onder uw boot zien zwemmen.
In de LiveVü sonarweergaven kunt u alles wat er voor of onder uw boot beweegt 'live' zien. Het scherm wordt
zeer snel bijgewerkt, wat de geproduceerde sonarbeelden een vrijwel live video-effect geeft.
De RealVü 3D-sonarweergaven tonen alles wat zich voor of onder uw boot bevindt in 3D. Het scherm wordt
bijgewerkt met elke zwaai van de transducer.
Om alle vijf de Panoptix sonarweergaven te kunnen zien hebt u een transducer nodig voor de beelden onder de
boot en een tweede transducer voor de beelden vóór uw boot.
U opent de Panoptix sonarweergaven door Echolood en vervolgens een weergave te selecteren.
76 Viszoeker met sonar
LiveVü Down echoloodweergave
Deze echoloodweergave toont in tweedimensionale beelden wat zich onder de boot bevindt. U kunt in deze
weergave ook ballen aas en scholen vis zien.
Panoptix beelden van onder de boot in bewegende echoloodweergave
Boot
Bereik
Sporen
Dropshot-rig
Bodem
Viszoeker met sonar 77
LiveVü Forward echoloodweergave
Deze echoloodweergave toont in tweedimensionale beelden wat zich voor de boot bevindt. U kunt in deze
weergave ook ballen aas en scholen vis zien.
Boot
Bereik
Vis
Sporen
Bodem
78 Viszoeker met sonar
RealVü 3D Forward echoloodweergave
Deze echoloodweergave toont in driedimensionale beelden wat zich vóór de transducer bevindt. U kunt deze
weergave gebruiken als u stilligt en de bodem en de naar de boot toe zwemmende vissen wilt zien.
Kleurlegenda
Boot
Ping-indicator
Vis
Bodem
Bereik
Viszoeker met sonar 79
RealVü 3D Down sonarweergave
In deze sonarweergave worden driedimensionale beelden getoond van wat zich onder de transducer bevindt. U
kunt deze weergave als u stilligt gebruiken om alles rondom uw boot te bekijken.
Kleurlegenda
Boot
Sonarbundel
Bereik
Vis
Bodem
80 Viszoeker met sonar
RealVü 3D historische echoloodwaargave
In deze weergave kunt u in 3D zien wat zich achter uw boot afspeelt terwijl u vaart en de hele waterkolom van
bodem tot oppervlakte in 3D weergeven. Deze weergave wordt gebruikt om vis te vinden.
Kleurlegenda
Boot
Bereik
Bodem
Structuur
Vis
FrontVü echoloodweergave
De Panoptix FrontVü echoloodweergave vergroot uw kennis van de situatie door obstakels onder water te tonen,
tot maximaal 91meter (300feet) voor de boot.
Wanneer u sneller vaart dan 8 knopen, kan het FrontVü echolood minder goed aanvaringen voorkomen.
Als u de FrontVü echoloodweergave wilt bekijken, moet u een compatibele transducer, zoals een PS21
transducer, installeren en aansluiten. U moet mogelijk de software van de transducer bijwerken.
Viszoeker met sonar 81
LiveScope sonarweergave
Deze sonarweergave toont een live beeld van wat zich voor of onder de boot bevindt en kan worden gebruikt om
vissen en structuren te zien.
Dieptegegevens
Zwevende doelen of vissen
Bodem van het water
Perspectief-weergave
Deze sonarweergave toont een live beeld van wat zich voor of onder de boot bevindt en kan worden gebruikt om
vissen en structuren te zien. Deze weergave kan het beste worden gebruikt in ondiep water van 15 meter (50
feet) of minder.
Als u deze sonarweergave wilt zien, moet u een compatibele LiveScope transducer installeren op een
perspectiefmodusbevestiging.
82 Viszoeker met sonar
Het transducertype selecteren
Deze kaartplotter is compatibel met een aantal verschillende transducers, zoals de Garmin ClearVü transducers,
die beschikbaar zijn op garmin.com/transducers.
Als u een transducer aansluit die bij de kaartplotter is geleverd, moet u mogelijk het transducertype instellen om
de sonar correct te laten functioneren.
OPMERKING: Niet alle kaartplotters en sonarmodules ondersteunen deze functie.
1Voer een van onderstaande handelingen uit:
Selecteer vanuit een sonarweergave Opties > Echoloodinstelling > Installatie > Transducers.
Selecteer Instellingen > Mijn boot > Transducers.
2Selecteer een optie:
Als u wilt dat de kaartplotter de transducer automatisch detecteert, selecteert u de transducer die u wilt
wijzigen en selecteert u Autodetectie.
Als u de transducer handmatig wilt selecteren, zoekt u het bereik van de geïnstalleerde transducer
op, selecteert u de transducer die u wilt wijzigen en selecteert u de optie die overeenkomt met de
geïnstalleerde transducer, zoals Dubbele bundel (200/77 kHz) of Dubbele frequentie (200/50 kHz), en
selecteert u Wijzig model.
LET OP
Als u een transducer handmatig selecteert, kan dit leiden tot schade aan de transducer of verminderde
prestaties van de transducer.
OPMERKING: Als u de transducer handmatig selecteert, die transducer loskoppelt en vervolgens een
andere transducer aansluit, moet u deze optie resetten naar Autodetectie.
Een echoloodbron selecteren
Deze functie is mogelijk niet op alle modellen beschikbaar.
Als u meerdere echoloodgegevensbronnen gebruikt voor een bepaalde echoloodweergave, kunt u de voor die
echoloodweergave te gebruiken bron selecteren. Als u bijvoorbeeld twee bronnen hebt voor Garmin ClearVü,
kunt u de te gebruiken bron selecteren in de Garmin ClearVü echoloodweergave.
1Open de echoloodweergave waarvoor u een andere bron wilt gebruiken.
2Selecteer Opties > Echoloodinstelling > Bron.
3Selecteer de bron voor deze echoloodweergave.
Naam van een sonarbron wijzigen
U kunt de naam van een sonarbron wijzigen om die bron gemakkelijk te herkennen. U duidt de transducer op de
boeg van uw boot bijvoorbeeld aan met de naam "Boeg".
Als u de naam van een bron wilt wijzigen, moet u de sonarweergave voor de bron openen. Als u bijvoorbeeld de
naam van de Garmin ClearVü sonarbron wilt wijzigen, moet u de Garmin ClearVü sonarweergave openen.
1Selecteer in de sonarweergave Opties > Echoloodinstelling > Bron > Wijzig naam bronnen.
2Voer de naam in.
Een waypoint maken in het sonarscherm
1Sleep vanuit een sonarweergave het scherm of selecteer .
2Selecteer een locatie.
3Selecteer .
4Bewerk zo nodig de waypointgegevens.
De weergave van sonargegevens pauzeren
Selecteer in een sonarweergave .
Viszoeker met sonar 83
Echoloodgeschiedenis weergeven
U kunt historische echoloodgegevens in een echoloodweergave bekijken.
OPMERKING: Niet alle transducers slaan historische echoloodgegevens op.
1Sleep het scherm naar rechts in een echoloodweergave.
2Selecteer Terug om de geschiedenis af te sluiten.
Sonargegevens delen
U kunt via het Garmin Marine Network de sonargegevens uit alle compatibele bronnen bekijken. U kunt
sonargegevens bekijken uit een compatibele, externe sonarmodule, zoals een GCV sonarmodule. Bovendien
kunt u de sonargegevens bekijken van andere kaartplotters met een ingebouwde sonarmodule.
Elke op het netwerk aangesloten kaartplotter kan sonargegevens afkomstig van op het netwerk aangesloten
compatibele sonarmodules en transducers weergeven, ongeacht waar de kaartplotters en transducers op uw
boot zijn geïnstalleerd. Op bijvoorbeeld een GPSMAP 923 toestel dat achterin de boot is geïnstalleerd, kunt u de
sonargegevens bekijken van een ander GPSMAP toestel en Garmin ClearVü transducer die voorin de boot zijn
geplaatst.
Bij het delen van sonargegevens worden de waarden van sommige sonarinstellingen, zoals Bereik en
Verst., gesynchroniseerd tussen de toestellen in het netwerk. De waarden van andere sonarinstellingen,
zoals de Presentatie instellingen, worden niet gesynchroniseerd en dienen te worden geconfigureerd op elk
afzonderlijk toestel. Bovendien worden de schuifsnelheden van de verschillende traditionele en Garmin ClearVü
sonarweergaven gesynchroniseerd om de gesplitste weergaven overzichtelijker te maken.
OPMERKING: Bij gebruik van meerdere transducers tegelijk kan radarstoring ontstaan, wat kan worden
verholpen door de sonarinstelling Interferentie bij te stellen.
Inzoomen op een Panoptix LiveVü of LiveScope sonarweergave
U kunt inzoomen op de Panoptix LiveVü en LiveScope 2D-sonarweergaven.
OPMERKING: De scrolgeschiedenis wordt verborgen als het scherm in de zoommodus staat.
1Spreid twee vingers uit elkaar om in te zoomen op het gebied in een Panoptix LiveVü or LiveScope 2D-
sonarweergave.
Er verschijnt een bijkaartvenster en er wordt een kleine versie van het volledige beeld weergegeven. In het
omrande gedeelte op de bijkaart wordt de locatie van het ingezoomde gebied weergegeven.
2Tik en sleep zo nodig in het bijkaartvenster om een ander gebied van het volledige scherm weer te geven.
3Spreid zo nodig twee vingers uit elkaar om in te zoomen.
4Knijp zo nodig twee vingers samen om uit te zoomen.
Selecteer Terug om de zoommodus af te sluiten of knijp twee vingers samen om uit te zoomen totdat het
scherm weer is teruggekeerd naar volledig scherm.
84 Viszoeker met sonar
Het detailniveau aanpassen
U kunt het detailniveau en de ruis die op het echoloodscherm worden weergegeven, aanpassen door de
versterking aan te passen voor traditionele transducers of door de helderheid aan te passen voor Garmin
ClearVü transducers.
Als u de signalen met de hoogste intensiteit wilt weergeven op het scherm, kunt u de versterking of de
helderheid verlagen om signalen en ruis met een lagere intensiteit te verwijderen. Als u alle signaalinformatie
wilt weergeven, kunt u de versterking of de helderheid verlagen om meer informatie weer te geven op het
scherm. Hiermee geeft u ook meer ruis weer, waardoor het lastiger kan zijn om echte signalen te herkennen.
1Selecteer in een echoloodweergave Opties.
2Selecteer Verst. of Helderheid.
3Selecteer een optie:
Selecteer Omhoog of Achter om de helderheid handmatig te verhogen of te verlagen.
Selecteer een automatische optie om de versterking of de helderheid automatisch te laten aanpassen
door de kaartplotter.
De kleurintensiteit aanpassen
U kunt de intensiteit van kleuren aanpassen en bepaalde gebieden op het sonarscherm markeren door de
kleurversterking voor traditionele transducers of het contrast voor sommige transducers aan te passen. Deze
instelling werkt het beste nadat u het niveau van de details die op het scherm worden weergegeven, hebt
aangepast met de versterkings- of helderheidsinstellingen.
Als u kleinere vissen wilt markeren of een doel wilt weergeven met een hogere intensiteit, kunt u de
kleurversterking of de contrastinstelling verhogen. Dit gaat ten koste van het onderscheid tussen de signalen
met een hoge intensiteit onderaan. Als u de intensiteit van een signaal wilt verlagen, kunt u de kleurversterking
of het contrast verlagen.
1Selecteer in een sonarweergave Opties.
2Selecteer een optie op basis van de sonarweergave:
Selecteer Contrast.
Selecteer Echoloodinstelling > Presentatie > Kleurversterking.
3Selecteer een optie:
Selecteer Omhoog of Achter om de kleurintensiteit handmatig te verhogen of te verlagen.
Selecteer Standaard als u de standaardinstelling wilt gebruiken.
Viszoeker met sonar 85
Sonarinstelling
OPMERKING: Niet alle opties en instellingen zijn van toepassing op alle modellen en transducers.
Deze instellingen zijn van toepassing op de volgende typen transducers.
Traditional
Garmin ClearVü
SideVü
Deze instellingen zijn niet van toepassing op Panoptix transducers.
Selecteer in een sonarweergave Opties > Echoloodinstelling.
Schuifsnelheid: Hiermee stelt u in hoe snel de echoloodgegevens van rechts naar links schuiven (De
schuifsnelheid instellen, pagina87).
In ondiep water kunt u de schuifsnelheid lager instellen om de informatie langer weer te geven op het
scherm. In diep water kunt u de schuifsnelheid hoger instellen. Via Automatische schuifsnelheid wordt de
schuifsnelheid aangepast aan de snelheid van het schip.
Ruisonderdrukking: Hiermee kunt u de interferentie en de hoeveelheid ruis op het echoloodscherm verminderen
(Instellingen voor ruisonderdrukking, pagina88).
Presentatie: Hiermee kunt u de presentatie van het echoloodscherm configureren (Instellingen voor
sonarweergave, pagina89).
Alarmen: Hiermee kunt u echoloodwaarschuwingen instellen (Sonaralarmen, pagina90).
Geavanceerd: Hiermee kunt u diverse echoloodweergaven en gegevensbroninstellingen configureren
(Geavanceerde sonarinstellingen, pagina90).
Installatie: Hiermee kunt u de transducer configureren (Instellingen voor installatie van transducer, pagina91).
Het zoomniveau instellen op het sonarscherm
1Selecteer vanuit een sonarweergave Opties > Zoom > > Modus.
2Selecteer een optie:
Selecteer Automatisch om de diepte en de zoom automatisch te laten instellen.
Selecteer indien nodig Zoom instellen om de zoominstelling te wijzigen. Selecteer Weergave hoger of
Weergave dieper om het bereik van het uitvergrote gebied in te stellen. Selecteer Inzoomen of Uitzoomen
om de vergroting van het uitvergrote gebied te verhogen of te verlagen.
Selecteer Handmatig om het bereik van het uitvergrote gebied handmatig in te stellen.
Selecteer indien nodig Zoom instellen om de zoominstelling te wijzigen. Selecteer Weergave hoger of
Weergave dieper om het bereik van het uitvergrote gebied in te stellen. Selecteer Inzoomen of Uitzoomen
om de vergroting van het uitvergrote gebied te verhogen of te verlagen.
Als u een bepaald gebied van het scherm wilt vergroten, selecteert u Vergroten.
Selecteer indien nodig Vergroten om het vergrotingsniveau te verhogen of te verlagen.
TIP: U kunt het vergrotingskader naar een nieuwe locatie op het scherm slepen.
Selecteer Bodem vast om in te zoomen op sonargegevens op bodemdiepte.
Selecteer indien nodig Bereik om de diepte en plaatsing van het bodem vast-gebied aan te passen.
Als u het zoomen wilt annuleren, schakelt u de optie Zoom uit.
86 Viszoeker met sonar
De schuifsnelheid instellen
U kunt bepalen hoe snel de sonargegevens over het scherm schuiven. Een hogere schuifsnelheid geeft meer
details weer tot er geen extra details meer te tonen zijn, waarna de weergegeven details worden opgerekt. Dit
kan handig zijn als u vaart of sleept, of wanneer u zich op zeer diep water bevindt waar de sonar heel langzaam
pingt. Een lagere schuifsnelheid geeft sonargegevens langer op het scherm weer.
In de meeste situaties biedt de instelling Standaard een goede balans tussen een snel schuivende afbeelding en
minder vertekende doelen.
1Selecteer in een sonarweergave Opties > Echoloodinstelling > Schuifsnelheid.
2Selecteer een optie:
Als u de schuifsnelheid automatisch wilt instellen met behulp van gegevens over de snelheid over de
grond (SOG) of de watersnelheid, selecteert u Automatisch.
Met de instelling Automatisch kan een schuifsnelheid worden geselecteerd die is afgestemd op de
snelheid van de boot, zodat doelen in het water met de juiste hoogte-breedteverhouding worden getekend
en minder zijn vertekend. Bij gebruik van Garmin ClearVü/SideVü sonarweergaven of als u structuren
zoekt, wordt aangeraden de instelling Automatisch te gebruiken.
Selecteer Omhoog om sneller te schuiven.
Selecteer Achter om langzamer te schuiven.
Het bereik aanpassen
U kunt het bereik van de diepteschaal voor traditionele en Garmin ClearVü sonarweergaven aanpassen. U kunt
het bereik van de breedteschaal voor de SideVü sonarweergave aanpassen.
Als u toestaat dat het toestel het bereik automatisch aanpast, wordt de bodem weergegeven in het onderste of
buitenste derde deel van het sonarscherm. Dit kan handig zijn voor het volgen van een bodem met minimale of
minder grote dieptewijzigingen.
Als u het bereik handmatig aanpast, kunt u een opgegeven bereik weergeven. Dit kan handig zijn voor het
volgen van een bodem met grote dieptewijzigingen, zoals steile hellingen. De bodem wordt op het scherm
weergegeven zolang deze binnen het door u ingestelde bereik blijft.
1Selecteer in een sonarweergave Opties > Bereik.
2Selecteer een optie:
Selecteer Automatisch om het bereik automatisch te laten aanpassen door de kaartplotter.
Selecteer Omhoog of Achter om het bereik handmatig te vergroten of te verkleinen.
TIP: In het sonarscherm kunt u of selecteren om het bereik handmatig aan te passen.
TIP: Als u meerdere sonarschermen hebt, kunt u met de knop Selecteer het actieve scherm selecteren.
Viszoeker met sonar 87
Instellingen voor ruisonderdrukking
Selecteer in een echoloodweergave Opties > Echoloodinstelling > Ruisonderdrukking.
Interferentie: Hiermee past u de gevoeligheid aan om de gevolgen van interferentie door ruis veroorzakende
bronnen in de buurt te verminderen.
Gebruik de laagste interferentie-instelling waarmee de gewenste verbetering kan worden bereikt, om
interferentie van het scherm te verwijderen. U kunt interferentie het beste verwijderen door de
installatieproblemen op te lossen die de ruis veroorzaken.
Kleurlimiet: Hiermee kunt u een gedeelte van het kleurpalet verbergen om velden met zwakke ruis te
verwijderen.
Door de kleurlimiet in te stellen op de kleur van ongewenste echoresultaten, kunt u deze uit het beeld
verwijderen.
Middelen: Verwijdert ruis die geen deel uitmaakt van normale echoresultaten, en past de weergave van
echoresultaten, zoals de bodem, aan.
Wanneer Middelen wordt ingesteld op hoog, blijft er meer achtergrondruis over dan bij gebruik van de functie
Interferentie, maar die ruis heeft een lager niveau omdat deze wordt gemiddeld. Met Middelen kunt u ook
spikkels van de bodem verwijderen. De functies Middelen en Interferentie kunnen samen worden gebruikt
bij het verwijderen van achtergrondruis. U kunt de instellingen voor Interferentie en Middelen stapsgewijs
aanpassen om ongewenste ruis uit het beeld te verwijderen.
Oppervlakteruis: Hiermee verbergt u oppervlakteruis om de weergave overzichtelijker te maken. Met
bredere bundels (lagere frequenties) geeft u misschien meer doelen weer, maar genereert u ook meer
oppervlakteruis.
TVG: Hiermee kunt u de versterking afgezet tegen de tijd (Time-Varying Gain) aanpassen, waarmee u de
hoeveelheid ruis kunt verminderen.
Deze functie komt het best van pas in situaties waar u de ruis nabij het wateroppervlak wilt regelen en
onderdrukken. Hiermee kunt u ook objecten nabij het wateroppervlak weergeven die anders verborgen
zouden blijven door oppervlakteruis.
88 Viszoeker met sonar
Instellingen voor sonarweergave
Selecteer in een sonarweergave Opties > Echoloodinstelling > Presentatie.
Kleurenschema: Hiermee stelt u het kleurenschema in.
Kleurversterking: Hiermee past u de intensiteit van de kleuren aan (De kleurintensiteit aanpassen, pagina85).
A-Scope: Hiermee geeft u een verticale flitser weer aan de rechterzijde van het scherm, die aan de hand van een
schaal meteen het bereik ten opzichte van doelen aangeeft.
Dieptelijn: Hiermee geeft u een referentiedieptelijn weer.
Hoek: Hiermee markeert u het sterkste signaal van de bodem om de hardheid of zachtheid van het signaal te
kunnen definiëren.
Geef selectie weer: Hiermee stelt u de richting van de Garmin SideVü sonarweergave in.
Vissymbolen: Hiermee stelt u in hoe de sonar zwevende doelen interpreteert.
Toont zwevende doelen als symbolen en achtergrondsonarinformatie.
Toont zwevende doelen als symbolen met dieptegegevens en achtergrondsonarinformatie.
Hiermee worden zwevende doelen als symbolen weergegeven.
Hiermee worden zwevende doelen als symbolen met dieptegegevens weergegeven.
Beeld-vooruit: Hiermee kunt u het beeld van het sonar versnellen door meer dan een kolom met gegevens op
het scherm te tekenen voor iedere kolom met sonargegevens die wordt ontvangen. Dat is vooral handig als
u het sonar gebruikt in diep water, omdat het sonarsignaal langer onderweg is naar de bodem en weer terug
naar de transducer.
Met de instelling 1/1 wordt één kolom met informatie op het scherm getekend voor ieder signaal dat retour
wordt ontvangen van de sonar. Met de instelling 2/1 worden twee kolommen met informatie op het scherm
getekend voor ieder signaal dat retour wordt ontvangen van de sonar en dit systeem wordt voortgezet bij de
instellingen 4/1 en 8/1.
Echo-oprekking: Hiermee kunt u de grootte van echo's op het scherm wijzigen, waardoor het gemakkelijker
wordt om afzonderlijke echo's op het scherm te zien.
Wanneer objecten moeilijk te onderscheiden zijn, kunt u met echo-oprekking de doelen duidelijker
zichtbaar maken op het scherm. Als de echo-oprekkingswaarde te hoog is, vallen de doelen samen. Als
de waarde te laag is , zijn de doelen klein en kunt u ze moeilijker onderscheiden.
Viszoeker met sonar 89
U kunt echo-oprekking en filterbreedte samen gebruiken om de beste combinatie van resolutie en
ruisonderdrukking te bereiken. Als u echo-oprekking en filterbreedte laag instelt, heeft het beeld de hoogste
resolutie, maar is het ook het gevoeligst voor ruis. Als u echo-oprekking hoog en filterbreedte laag instelt,
heeft het beeld een lagere resolutie, maar grotere objecten. Als u echo-oprekking en filterbreedte hoog instelt,
heeft het beeld de laagste resolutie, maar is het ook het minst gevoelig voor ruis. Het wordt niet aangeraden
om echo-oprekking laag en filterbreedte hoog in te stellen.
Overlaygegevens: Hiermee kunt u de gegevens instellen die op het sonarscherm worden weergegeven.
Sonaralarmen
WAARSCHUWING
De sonaralarmfunctie is alleen een hulpmiddel voor situationeel bewustzijn en voorkomt misschien niet onder
alle omstandigheden dat u aan de grond loopt. Het is uw verplichting om een veilige bediening van het vaartuig
te garanderen.
VOORZICHTIG
De instelling Zoemer moet zijn ingeschakeld om alarmen te laten horen (Scherm- en geluidsinstellingen,
pagina179). Het niet instellen van akoestische alarmen kan leiden tot letsel of schade aan eigendommen.
OPMERKING: Niet alle opties zijn beschikbaar op alle transducers.
Selecteer Opties > Echoloodinstelling > Alarmen in een geschikte sonarweergave.
U kunt de sonaralarmen ook openen door Instellingen > Alarmen > Echolood te selecteren.
Ondiep water: Hiermee stelt u een alarm in dat afgaat als de diepte onder de opgegeven waarde komt.
Diep water: Hiermee stelt u een alarm in dat afgaat als de diepte boven de opgegeven waarde komt.
FrontVü alarm: Hiermee stelt u een alarm in dat afgaat als de diepte aan de voorkant van het vaartuig minder is
dan de gespecificeerde waarde. U voorkomt zo dat u strandt (Het FrontVü dieptealarm instellen, pagina94).
Dit alarm is alleen beschikbaar met Panoptix FrontVü transducers.
Watertemp.: Hiermee stelt u een alarm in dat afgaat als de transducer een temperatuur doorgeeft die 2°F
(1,1°C) hoger of lager is dan de opgegeven temperatuur.
Contour: Hiermee kunt u opgeven dat er een alarm moet afgaan als het toestel een zwevend doel detecteert in
de opgegeven diepte vanaf het wateroppervlak en vanaf de bodem.
Vis: Hiermee kunt u een geluidsalarm instellen voor als het toestel een zwevend doel detecteert.
laat het alarm afgaan wanneer vissen van elke grootte worden gedetecteerd.
laat het alarm alleen afgaan wanneer middelgrote of grote vissen worden gedetecteerd.
laat het alarm alleen afgaan wanneer grote vissen worden gedetecteerd.
Geavanceerde sonarinstellingen
Selecteer in een Traditioneel sonarscherm Opties > Echoloodinstelling > Geavanceerd.
Shift: Hiermee stelt u het dieptebereik voor de sonar in. Op deze manier kunt u met een hogere resolutie
inzoomen op de geselecteerde diepte.
Als u shift gebruikt, werkt Bodem volgen mogelijk niet correct, omdat de sonar naar gegevens zoekt
binnen het dieptebereik van het geselecteerde gebied, dat mogelijk niet tot de bodem is ingesteld. Het
gebruik van shift kan invloed hebben op de schuifsnelheid, omdat gegevens buiten het dieptebereik van
het geselecteerde gebied niet worden verwerkt. Hierdoor is minder tijd benodigd voor het vervangen en
verwerken van de gegevens. U kunt inzoomen op het geselecteerde gebied, zodat u de resultaten beter en
met een hogere resolutie kunt evalueren dan met alleen inzoomen mogelijk is.
Bodemzoeklimiet: Beperkt het zoeken naar de bodem tot de geselecteerde diepte als de instelling Bereik is
ingesteld op Automatisch. Om de tijd die nodig is om de bodem te vinden te minimaliseren, kunt u een diepte
selecteren om het zoeken naar de bodem te beperken. Het toestel zoekt niet dieper dan de geselecteerde
diepte.
90 Viszoeker met sonar
Instellingen voor installatie van transducer
Deze instellingen zijn van toepassing op de volgende sonartypen.
Traditioneel
Garmin ClearVü
Garmin SideVü
Selecteer optie in een geschikte sonarweergave.
Selecteer in een Traditioneel sonarscherm Opties > Echoloodinstelling > Installatie.
Selecteer in een Garmin ClearVü sonarweergave Opties > ClearVü instellingen > Installatie.
Selecteer in een Garmin SideVü sonarweergave Opties > SideVü instellen > Installatie.
Zendsnelheid: Stelt de tijdsduur tussen sonarsignalen in. Als u de zendsnelheid verhoogt, wordt de
schuifsnelheid verhoogd, maar dit kan ook zelfinterferentie veroorzaken.
Als u de zendsnelheid verlaagt, wordt tijdsduur tussen opeenvolgende pulsen vergroot, wat zelfinterferentie
kan oplossen. Deze optie is alleen beschikbaar voor de Traditioneel sonarweergave.
Zendvermogen: Hiermee kunt u de echo van de transducer nabij het oppervlak verminderen. Een lager
zendvermogen vermindert de echo van de transducer, maar kan ook de sterkte van de echosignalen verlagen.
Deze optie is alleen beschikbaar voor de Traditioneel sonarweergave.
Filterbreedte: Hiermee kunt u de randen van het doel definiëren. Een korter filter verscherpt de randen van
doelen, maar geeft mogelijk meer ruis. Een langer filter verzacht de randen van doelen en vermindert mogelijk
ook de ruis. Deze optie is alleen beschikbaar voor de Traditioneel sonarweergave.
Links/rechts spiegelen: Wijzigt de SideVü weergave-oriëntatie van links naar rechts. Deze optie is alleen
beschikbaar voor de SideVü sonarweergave.
Herstel sonarstandaarden: Hiermee herstelt u alle fabrieksinstellingen van de sonar.
Transducers: Hiermee kunt u de transducer wijzigen, details over de transducers bekijken en details op een
geheugenkaart opslaan.
Sonarfrequenties
OPMERKING: De beschikbare frequenties zijn afhankelijk van de gebruikte transducers.
Door de frequentie in te stellen, past u de sonar aan voor uw specifieke doel en de aanwezige waterdiepte.
Hogere frequenties maken gebruik van smallere bundels en zijn daarom beter voor snelle weergave en bij
een ruwe zee. De weergave van bodem en thermoclines (inversielagen) kan beter zijn wanneer u een hogere
frequentie gebruikt.
Lagere frequenties maken gebruik van bredere bundels, die de visser meer doelen laten zien, maar kunnen ook
meer oppervlakteruis genereren en de continuïteit van bodemsignalen verslechteren bij een ruwe zee. Bredere
bundels genereren grotere visbogen, waardoor ze ideaal zijn voor het opsporen van vis. Bredere bundels werken
ook beter in diep water, omdat de lagere frequentie beter doordringt in diep water.
Met CHIRP frequenties kunt u elke puls een reeks frequenties laten doorlopen voor een betere scheiding van
doelen in diep water. U kunt CHIRP gebruiken om doelen, zoals vissen in een school, te onderscheiden en voor
toepassing in diep water. CHIRP presteert over het algemeen beter dan toepassingen met één enkelvoudige
frequentie. Omdat sommige vissen beter worden weergegeven met een vaste frequentie, moet u rekening
houden met uw doelstellingen en met de wateromstandigheden wanneer u CHIRP frequenties gebruikt.
Bij sommige transducers kunt u ook vooraf ingestelde frequenties aanpassen voor elk transducerelement.
Dit betekent dat u de frequentie met behulp van de voorinstellingen snel kunt wijzigen wanneer de
wateromstandigheden en uw doelstellingen veranderen.
Wanneer u twee frequenties tegelijk gebruikt in de gesplitste frequentieweergave, kunt u dieper kijken met de
lagere frequentie en tegelijkertijd meer details zien met de hogere frequentie.
LET OP
Wees u altijd bewust van lokale voorschriften inzake sonarfrequenties. Om groepen orka's te beschermen, kan
het bijvoorbeeld verboden zijn om frequenties tussen 50 en 80 kHz te gebruiken binnen een halve mijl van een
groep orka's. Het is uw eigen verantwoordelijkheid om het toestel te gebruiken in overeenstemming met alle
toepasselijke wetten en verordeningen.
Viszoeker met sonar 91
De transducerfrequentie selecteren
OPMERKING: U kunt niet de frequentie voor alle sonarweergaven en transducers aanpassen.
U kunt selecteren welke frequenties in het sonarscherm worden weergegeven.
LET OP
Wees u altijd bewust van lokale voorschriften inzake sonarfrequenties. Om groepen orka's te beschermen, kan
het bijvoorbeeld verboden zijn om frequenties tussen 50 en 80 kHz te gebruiken binnen een halve mijl van een
groep orka's. Het is uw eigen verantwoordelijkheid om het toestel te gebruiken in overeenstemming met alle
toepasselijke wetten en verordeningen.
1Selecteer in een sonarweergave Opties > Frequentie.
2Selecteer een frequentie die is afgestemd op uw behoeften en waterdiepte.
Zie Sonarfrequenties, pagina91 voor meer informatie over frequenties.
Een frequentievoorinstelling maken
OPMERKING: Niet voor alle transducers beschikbaar.
U kunt een voorinstelling maken om een specifieke echoloodfrequentie op te slaan, zodat u snel van frequentie
kunt wisselen.
1Selecteer in een sonarweergave Opties > Frequentie.
2Selecteer Frequentiebeheer > Nieuwe voorinstelling.
3Voer een frequentie in.
De A-Scope inschakelen
OPMERKING: Deze functie is beschikbaar in de Traditioneel sonarweergaven.
De A-Scope is een verticale flitser aan de rechterkant van de weergave en toont u wat zich op dat moment
onder de transducer bevindt. U kunt de A-Scope gebruiken om doelen die gemakkelijk kunnen worden gemist,
duidelijker te maken als de sonargegevens snel over het scherm worden geschoven, bijvoorbeeld wanneer u op
hoge snelheid vaart. Dit kan handig zijn als u vissen wilt detecteren die zich dicht bij de bodem bevinden.
Bovenstaande A-Scope geeft visweerkaatsingen en een zachte-bodemweerkaatsing weer .
1Selecteer in een sonarweergave Opties > Echoloodinstelling > Presentatie > A-Scope.
2Selecteer indien nodig > Piekbehoud om aan te passen hoe lang de sonargegevens worden weergegeven.
92 Viszoeker met sonar
Panoptix echolood instellen
Kijkhoek en zoomniveau van RealVü aanpassen
U kunt de kijkhoek van de RealVü echoloodweergaven wijzigen. U kunt ook in- en uitzoomen op de weergave.
Selecteer in een RealVü echoloodweergave een optie:
Om de kijkhoek diagonaal te wijzigen selecteert u .
Om de kijkhoek horizontaal te wijzigen selecteert u .
Om de kijkhoek verticaal te wijzigen selecteert u .
Veeg over het scherm in de gewenste richting om de kijkhoek te wijzigen.
Spreid twee vingers uit elkaar om in te zoomen.
Knijp twee vingers samen om uit te zoomen.
De RealVü zwaaisnelheid aanpassen
U kunt de snelheid waarop de transducer heen en weer zwaait aanpassen. Bij een hogere zwaaisnelheid
worden minder gedetailleerde beelden gegenereerd, maar wordt het scherm sneller vernieuwd. Bij een lagere
zwaaisnelheid zijn de beelden gedetailleerder, maar wordt het scherm langzamer vernieuwd.
OPMERKING: Deze functie is niet beschikbaar voor de RealVü 3D Historical echoloodweergave.
1Selecteer in een RealVü echoloodweergave Opties > Scansnelheid.
2Selecteer een optie.
LiveVü Forward en FrontVü Sonar instellingen
Selecteer in de LiveVü Forward of FrontVü sonarweergave, Opties.
Verst.: Hiermee kunt u het detailniveau en de ruis die op het sonarscherm wordt weergegeven, aanpassen.
Als u de signalen met de hoogste intensiteit wilt weergeven op het scherm, kunt u de versterking verlagen om
signalen met een lagere intensiteit en ruis te verwijderen. Als u alle signaalinformatie wilt weergeven, kunt u
de versterking verhogen om meer informatie weer te geven op het scherm. Hiermee geeft u ook meer ruis
weer, waardoor het lastiger kan zijn om echte signalen te herkennen.
Dieptebereik: Hiermee kunt u het bereik van de diepteschaal aanpassen.
Als u toestaat dat het toestel het bereik automatisch aanpast, wordt de bodem weergegeven in het onderste
deel van het sonarscherm. Dit kan handig zijn voor het volgen van een bodem met minimale of beperkte
dieptewijzigingen.
Als u het bereik handmatig aanpast, kunt u een opgegeven bereik weergeven. Dit kan handig zijn voor het
volgen van een bodem met grote dieptewijzigingen, zoals steile hellingen. De bodem wordt op het scherm
weergegeven zolang deze binnen het door u ingestelde bereik blijft.
Voorwaarts bereik: Hiermee kunt u het bereik van de voorwaartse schaal aanpassen.
Als u het toestel het bereik automatisch wilt laten aanpassen, wordt de voorwaartse schaal aangepast op
basis van de diepte. Door het bereik handmatig aan te passen, kunt u een specifiek bereik bekijken. De
bodem wordt op het scherm weergegeven zolang deze binnen het door u ingestelde bereik blijft. Als u deze
optie handmatig verkleint, kan dit de effectiviteit van het FrontVü alarm beperken, waardoor u minder tijd hebt
om te reageren op meldingen van ondieptes.
Zendhoek: Hiermee kunt u de focus van de transducer naar bakboord- of stuurboordzijde verleggen. Deze
functie is alleen beschikbaar met RealVü geschikte Panoptix transducers, zoals de PS31 transducer.
Zenden: Hiermee kunt u de actieve transducer laten stoppen met uitzenden.
FrontVü alarm: Hiermee kunt u een alarm instellen dat afgaat wanneer de diepte aan de voorkant van het
vaartuig minder is dan de gespecificeerde waarde (Het FrontVü dieptealarm instellen, pagina94). Deze
functie is alleen beschikbaar voor Panoptix FrontVü transducers.
Echoloodinstelling: Hiermee kunt u de instelling van de transducer en de presentatie van de sonarresultaten
aanpassen.
Wijzig overlays: Hiermee wijzigt u welke gegevens worden getoond op het scherm (De gegevensoverlays
aanpassen, pagina14).
Viszoeker met sonar 93
De zendhoek van de LiveVü en FrontVü transducer instellen
Deze functie is alleen beschikbaar met RealVü geschikte Panoptix transducers, zoals de PS30, PS31, en PS60.
U kunt de zendhoek van de transducer wijzigen om de transducer te richten op een bepaald gebied. Bijvoorbeeld
om een bal aas te volgen of om een boom in beeld te brengen die u passeert.
1Selecteer in een LiveVü of FrontVü sonarweergave Opties > Zendhoek.
2Selecteer een optie.
Het FrontVü dieptealarm instellen
WAARSCHUWING
FrontVü sonar en het FrontVü diepte-alarm zijn slechts hulpmiddelen voor situationeel bewustzijn en voorkomen
misschien niet onder alle omstandigheden dat u aan de grond loopt. Naarmate de snelheid van het schip de
8 knopen nadert en overschrijdt, neemt uw vermogen af om effectief te reageren op de informatie die door de
sonar en/of het alarm wordt gegeven. Het is uw verantwoordelijkheid om tijdens het varen bewust te blijven van
uw omgeving en om uw vaartuig op een veilige en verantwoorde manier te besturen. Als u dit niet doet, kan dat
leiden tot een ongeval en kunnen eigendommen beschadigd raken, of kan dit persoonlijk letsel of de dood tot
gevolg hebben.
VOORZICHTIG
De instelling Zoemer moet zijn ingeschakeld om alarmen te laten horen (Scherm- en geluidsinstellingen,
pagina179). Het niet instellen van akoestische alarmen kan leiden tot letsel of schade aan eigendommen.
Dit alarm is alleen beschikbaar met Panoptix FrontVü transducers.
U kunt een alarm laten afgaan als de diepte afneemt tot onder een ingestelde waarde. Voor de beste resultaten
stelt u de boegcorrectie in bij het gebruik van het aanvaringsalarm (De boegcorrectie instellen, pagina96).
1Selecteer in de FrontVü sonarweergave Opties > FrontVü alarm.
2Selecteer Aan.
3Voer de diepte in waarbij het alarm moet afgaan en selecteer OK.
Een dieptelijn op het FrontVü scherm laat de diepte zien waarop het alarm is ingesteld. De lijn is groen als u
op een veilige diepte vaart. De lijn wordt geel als u sneller voorwaarts gaat dan het voorwaartse sonarbereik u
tijd geeft om te reageren (10 seconden). De lijn wordt rood en klinkt een alarm als het systeem een obstructie
detecteert of als de diepte minder is dan de ingevoerde waarde.
LiveVü en FrontVü weergave-instellingen
Selecteer in een LiveVü of FrontVü Panoptix sonarweergave Opties > Echoloodinstelling > Presentatie.
Kleurenschema: Hiermee stelt u het kleurenpalet in.
Kleurversterking: Past de intensiteit van de kleuren op het scherm aan.
U kunt hogere kleurversterkingswaarden selecteren om doelen hoger in de waterkolom te zien. Een hogere
kleurversterkingswaarde zorgt er ook voor dat u echoreflecties met lage intensiteit hoger in de waterkolom
kunt onderscheiden, maar dit gaat ten koste van het onderscheid tussen bodemreflecties. U kunt een
lagere kleurversterkingswaarde selecteren voor doelen die zich dichter bij de bodem bevinden, zodat u kunt
onderscheiden tussen doelen en signalen met hoge intensiteit zoals zand, rotsen en modder.
Sporen: Hiermee stelt u in hoe lang de sporen op het scherm worden weergegeven. De sporen tonen de
beweging van het doel.
Bodem vullen: Kleurt de bodem bruin om deze te onderscheiden van water.
94 Viszoeker met sonar
LiveVü en FrontVü lay-outinstellingen
Selecteer in een LiveVü of FrontVü Panoptix sonarweergave Opties > Echoloodinstelling > Lay-out.
Grid overlay: Geeft een raster van bereiklijnen weer.
Scroll-geschiedenis: Hiermee wordt de sonargeschiedenis aan de zijkant van het scherm weergegeven.
Bundelpictogram: Hiermee selecteert u het pictogram dat wordt gebruikt om de richting van de
transducerbundel weer te geven.
Schermbediening: Hiermee toont u de schermknoppen.
Compressiebereik: Bij de weergave Vooruit wordt het voorwaartse bereik verder van de boot gecomprimeerd
en het bereik dichter bij de boot vergroot. Hierdoor kunt u objecten die dichterbij zijn duidelijker zien, maar
blijven objecten verder weg wel op het scherm staan.
RealVü Weergave-instellingen
Selecteer in een RealVü sonarweergave Opties > Echoloodinstelling > Presentatie.
Puntkleuren: Hiermee kunt u een ander kleurenschema instellen voor de sonarweerkaatsingspunten.
Bodemkleuren: Hiermee stelt u het kleurenschema voor de bodem in.
Bodemstijl: Hiermee kunt u de stijl voor de bodem instellen. In diep water selecteert u de Punten optie om
handmatig het bereik naar een ondiepere waarde te zetten.
Kleurlegenda: Kleurlegenda met bijbehorende diepten.
Schermbediening: Hiermee toont of verbergt u de schermknoppen.
Panoptix Instellingen voor installatie van transducer
Selecteer in een Panoptix sonarweergave Opties > Echoloodinstelling > Installatie.
Installatiediepte: Hiermee stelt u in hoe diep onder de waterlijn de Panoptix transducer is gemonteerd. Door de
exacte diepte van de montageplaats van de transducer in te voeren wordt de visuele weergave van wat zich
in het water bevindt verbeterd.
Boegcorrectie: Stel de afstand in van de boeg tot de installatielocatie van de Forward ViewPanoptix transducer .
Zo kunt u de voorwaartse afstand tot de boeg zien in plaats van tot de locatie van de transducer.
Dit geldt voor Panoptix transducers in de sonarweergaven FrontVü, LiveVü Forward, en RealVü 3D Forward.
Straalbreedte: Hiermee stelt u de breedte van de omlaag gerichte Panoptix transducerstraal in. Met een smalle
straalbreedte kunt u dieper en verder kijken. Met bredere straalbreedten kunt u meer dekkingsgebieden zien.
Dit geldt voor Panoptix transducers in de sonarweergaven FrontVü, LiveVü Down, en LiveVü Forward.
Gebruik AHRS: De interne sensoren van het Attitude Heading & Reference System (AHRS) detecteren
automatisch de installatiehoek van de Panoptix transducer. Als deze instelling is uitgeschakeld, kunt u de
specifieke installatiehoek voor de transducer opgeven via de instelling Pitch-hoek. Veel naar voren gerichte
transducers worden geïnstalleerd onder een hoek van 45 graden en omlaag gerichte transducers worden
geïnstalleerd onder een hoek van nul graden.
Gespiegeld: Hiermee stelt u de oriëntatie van de Panoptix sonarweergave in als de Down View transducer is
geïnstalleerd met de kabels richting de bakboordzijde van de boot.
Dit geldt voor Panoptix transducers in de sonarweergaven LiveVü Down, RealVü 3D Down, en RealVü 3D
Historical.
Kalibreer kompas: Kalibreert het interne kompas in de Panoptix transducer (Het kompas kalibreren, pagina96).
Dit geldt voor Panoptix transducers met een intern kompas zoals de PS21-TR transducer.
Oriëntatie: Hiermee zet u de transducer in de Down- of Forward-installatiemodus. De instelling Automatisch
gebruikt de AHRS-sensor om de oriëntatie te bepalen.
Dit geldt voor PS22 transducers.
Herstel sonarstandaarden: Hiermee herstelt u alle fabrieksinstellingen van de sonar.
Viszoeker met sonar 95
De boegcorrectie instellen
Voor Forward View Panoptix transducers, kunt u een boegcorrectie toepassen om de voorwaartse afstand te
compenseren voor de installatielocatie van de transducer. Hierdoor kunt u naar voren kijken vanaf de boeg in
plaats van vanaf de installatielocatie van de transducer.
Deze functie is van toepassing op Panoptix transducers in de sonarweergaven FrontVü, LiveVü Forward, en
RealVü 3D Forward.
1Meet de horizontale afstand van de transducer tot de boeg.
2Selecteer vanuit een geschikte sonarweergave Opties > Echoloodinstelling > Installatie > Boegcorrectie.
3Voer de gemeten afstand in en selecteer OK.
Op de geschikte sonarweergave verandert het voorwaartse bereik met de afstand die u hebt ingevoerd.
Het kompas kalibreren
Voordat u het kompas kunt kalibreren, moet de transducer op voldoende afstand van de trollingmotor zijn
geplaatst om magnetische interferentie te voorkomen en in het water in gebruik zijn genomen. De kalibratie
moet voldoende nauwkeurig zijn om het interne kompas te kunnen gebruiken.
OPMERKING: Het kompas werkt niet wanneer u de transducer op de motor monteert.
OPMERKING: Gebruik voor de beste resultaten een koerssensor zoals de SteadyCast koerssensor. De
koerssensor geeft de richting waarnaar de transducer ten opzichte van de boot is gericht aan.
OPMERKING: Kompaskalibratie is alleen beschikbaar voor transducers met een intern kompas, zoals de PS21-
TR transducer.
U kunt uw boot alvast draaien voordat u begint te kalibreren, maar tijdens het kalibreren moet uw boot 1,5 keer
volledig roteren.
1Selecteer Opties > Echoloodinstelling > Installatie in een geschikte sonarweergave.
2Selecteer indien nodig Gebruik AHRS om de AHRS-sensor in te schakelen.
3Selecteer Kalibreer kompas.
4Volg de instructies op het scherm.
96 Viszoeker met sonar
Sonarinstellingen voor LiveScope en Perspectief
Vanuit de sonarweergave LiveScope of Perspectief selecteert u Opties.
Verst.: Hiermee kunt u het detailniveau en de ruis die op het sonarscherm wordt weergegeven, aanpassen.
Als u de signalen met de hoogste intensiteit wilt weergeven op het scherm, kunt u de versterking verlagen om
signalen met een lagere intensiteit en ruis te verwijderen. Als u alle signaalinformatie wilt weergeven, kunt u
de versterking verhogen om meer informatie weer te geven op het scherm. Door de versterking te verhogen,
neemt ook de ruis toe, waardoor het lastiger kan zijn om echte signalen te herkennen.
Dieptebereik: Hiermee kunt u het bereik van de diepteschaal aanpassen.
Als u toestaat dat het toestel het bereik automatisch aanpast, wordt de bodem weergegeven in het onderste
deel van het sonarscherm. Dit kan handig zijn voor het volgen van een bodem met minimale of beperkte
dieptewijzigingen.
Als u het bereik handmatig aanpast, kunt u een opgegeven bereik weergeven. Dit kan handig zijn voor het
volgen van een bodem met grote dieptewijzigingen, zoals steile hellingen. De bodem wordt op het scherm
weergegeven zolang deze binnen het door u ingestelde bereik blijft.
Beschikbaar in de sonarweergave LiveScope.
Voorwaarts bereik: Hiermee kunt u het bereik van de voorwaartse schaal aanpassen.
Als u het toestel het bereik automatisch wilt laten aanpassen, wordt de voorwaartse schaal aangepast op
basis van de diepte. Door het bereik handmatig aan te passen, kunt u een specifiek bereik bekijken. De
bodem wordt op het scherm weergegeven zolang deze binnen het door u ingestelde bereik blijft.
Beschikbaar in de sonarweergave LiveScope.
Bereik: Past het bereik aan.
Als u toestaat dat het toestel het bereik automatisch aanpast, wordt de bodem weergegeven in het onderste
of buitenste derde deel van het sonarscherm. Dit kan handig zijn voor het volgen van een bodem met
minimale of minder grote dieptewijzigingen.
Als u het bereik handmatig aanpast, kunt u een opgegeven bereik weergeven. Dit kan handig zijn voor het
volgen van een bodem met grote dieptewijzigingen, zoals steile hellingen. De bodem wordt op het scherm
weergegeven zolang deze binnen het door u ingestelde bereik blijft.
Beschikbaar in de sonarweergave Perspectief.
Zenden: Hiermee kunt u de actieve transducer laten stoppen met uitzenden.
Echoloodinstelling: Hiermee kunt u de instelling van de transducer en de presentatie van de sonarsignalen
aanpassen (Sonar instellen voor LiveScope en Perspectief, pagina98).
Wijzig overlays: Hiermee wijzigt u welke gegevens worden getoond op het scherm (De gegevensoverlays
aanpassen, pagina14).
Viszoeker met sonar 97
Sonar instellen voor LiveScope en Perspectief
Selecteer in de sonarweergave LiveScope of Perspectief Opties > Echoloodinstelling.
Presentatie: Hiermee kunt u de presentatie van het sonarscherm configureren (Presentatie-instellingen voor
LiveScope en Perspectief, pagina98).
Lay-out: Hiermee kunt u de lay-out van het sonarscherm configureren (Lay-outinstellingen voor LiveScope en
Perspectief, pagina98).
Ruisonderdrukking: Vermindert ruis en interferentie en probeert signalen te verwijderen die niet afkomstig zijn
van doelen in het water.
Ghost afwijzen: Vermindert het aantal 'ghost-beelden'. Dit zijn gedupliceerde of gereflecteerde beelden die niet
afkomstig zijn van doelen in het water. De instelling Ghost afwijzen stuurt meer zendvermogen vooruit in het
water zodat u verder kunt kijken met minder ruis die door de bodem wordt gegenereerd. Het aanpassen van
de instellingen Ghost afwijzen en Ruisonderdrukking is de effectiefste manier om het aantal 'ghost-beelden'
te verminderen. Deze functie is alleen beschikbaar in de LiveScope Vooruit oriëntatie.
TVG: Hiermee kunt u de versterking afgezet tegen de tijd (Time-Varying Gain) aanpassen, waarmee u de
hoeveelheid ruis kunt verminderen.
Deze functie komt het best van pas in situaties waar u de ruis nabij het wateroppervlak wilt regelen en
onderdrukken. Hiermee kunt u ook objecten nabij het wateroppervlak weergeven die anders verborgen
zouden blijven door oppervlakteruis.
Overlaygegevens: Hiermee kunt u de gegevens instellen die op het sonarscherm worden weergegeven.
Installatie: Hiermee kunt u de transducer configureren (Installatie-instellingen voor LiveScope en Perspectief
transducer, pagina99).
Presentatie-instellingen voor LiveScope en Perspectief
Selecteer in de sonarweergave LiveScope of Perspectief Opties > Echoloodinstelling > Presentatie.
Kleurenschema: Hiermee stelt u het kleurenpalet in.
Kleurversterking: Past het contrast van de kleuren op het scherm aan.
U kunt een hogere waarde voor kleurversterking selecteren om kleine verschillen in doelen met grote
kleurveranderingen te zien. U kunt een lagere waarde voor kleurversterking selecteren om meer vergelijkbare
kleuren in dezelfde situatie te zien.
Sporen: Hiermee stelt u in hoe lang de sporen op het scherm worden weergegeven. De sporen tonen de
beweging van het doel.
Bodem vullen: Kleurt de bodem bruin om deze te onderscheiden van water. Niet beschikbaar in de modus
Perspectief.
Lay-outinstellingen voor LiveScope en Perspectief
Selecteer in de sonarweergave LiveScope of Perspectief Opties > Echoloodinstelling > Lay-out.
Grid overlay: Geeft een raster van bereiklijnen weer. De optie Grid geeft een vierkant raster weer. De optie
Radiaal geeft een rond raster met radiale hoeklijnen weer.
Scroll-geschiedenis: Hiermee wordt de sonargeschiedenis aan de zijkant van het scherm weergegeven. Niet
beschikbaar in de modus Perspectief.
Bundelpictogram: Hiermee selecteert u het pictogram dat wordt gebruikt om de richting van de
transducerbundel weer te geven.
Bundeloverlay: Maakt een omtrek mogelijk om aan te geven waar de transducers ten opzichte van elkaar zijn
georiënteerd, wanneer er twee of meer gekalibreerde Panoptix transducers zijn aangesloten.
Schermbediening: Hiermee toont u de schermknoppen.
Achteruitbereik: Hiermee past u het bereik van de weergave achter de transducer aan.
Compressiebereik: Bij de weergave Vooruit wordt het voorwaartse bereik verder van de boot gecomprimeerd
en het bereik dichter bij de boot vergroot. Hierdoor kunt u objecten die dichterbij zijn duidelijker zien, maar
blijven objecten verder weg wel op het scherm staan.
98 Viszoeker met sonar
Installatie-instellingen voor LiveScope en Perspectief transducer
Selecteer in de sonarweergave LiveScope of Perspectief Opties > Echoloodinstelling > Installatie.
Installatiediepte: Hiermee stelt u in hoe diep onder de waterlijn de Panoptix transducer is gemonteerd. Door de
exacte diepte van de montageplaats van de transducer in te voeren wordt de visuele weergave van wat zich
in het water bevindt verbeterd.
Gebruik AHRS: De interne sensoren van het Attitude Heading & Reference System (AHRS) detecteren
automatisch de installatiehoek van de Panoptix transducer. Als deze instelling is uitgeschakeld, kunt u de
specifieke installatiehoek voor de transducer opgeven via de instelling Pitch-hoek. Veel naar voren gerichte
transducers worden geïnstalleerd onder een hoek van 45 graden en omlaag gerichte transducers worden
geïnstalleerd onder een hoek van nul graden.
Kalibreer kompas: Kalibreert het interne kompas in de Panoptix transducer (Het kompas kalibreren, pagina96).
Dit geldt voor LiveScope transducers met een intern kompas.
Oriëntatie: Hiermee zet u de transducer in de Down- of Forward-installatiemodus. De instelling Automatisch
gebruikt de AHRS-sensor om de oriëntatie te bepalen.
Focus: Hiermee past u de sonarweergave aan om te compenseren voor de snelheid van geluid in water. De
instelling Automatisch gebruikt de temperatuur van het water om de snelheid van het geluid te berekenen.
Herstel sonarstandaarden: Hiermee herstelt u alle fabrieksinstellingen van de sonar.
adar
WAARSCHUWING
De scheepsradar zendt microgolfenergie uit, die een gevaar kan vormen voor mens en dier. Controleer, vóór de
radar wordt ingeschakeld, of de directe omgeving vrij is. De radarbundel bestrijkt een gebied van ca. 12° boven
en onder de horizontale lijn vanuit het midden van de radar.
Kijk niet direct naar de antenne op korte afstand wanneer de radar uitzendt, om mogelijk letsel te voorkomen. De
ogen zijn het gevoeligste deel van het lichaam als het om elektromagnetische energie gaat.
Wanneer u uw compatibele kaartplotter aansluit op een optionele maritieme radar van Garmin, zoals een GMR
Fantom 6 of een GMR 24 xHD radar, kunt u meer informatie over uw omgeving weergeven.
De radar zendt tijdens het ronddraaien in een patroon van 360° een smalle bundel microgolfenergie uit. Wanneer
die energiebundel op een object stuit, kaatst een deel van de energie terug naar de radar.
Radar 99
Interpretatie van de radar
Het lezen en interpreteren van het radarscherm vergt oefening. Hoe vaker u de radar gebruikt, hoe meer u kunt
vertrouwen op het radarscherm wanneer u het echt nodig hebt.
De radar kan in veel situaties van pas komen, bijvoorbeeld om een aanvaring te vermijden bij beperkt zicht in de
mist of in het donker, u kunt het weer volgen, zien wat er voor u ligt of vogels en vissen opsporen.
De radaroverlayfunctie kan u helpen het radarscherm beter te interpreteren, omdat deze functie de radarbeelden
over de kaart legt. Hierdoor kunt u het verschil zien tussen de radarbeelden van een stuk land, een brug of een
regenwolk. Door AIS-schepen op de radaroverlay te tonen kunt u ook kenmerken op het radarscherm herkennen.
Op het screenshot hieronder is de radaroverlay ingeschakeld. Dit screenshot laat ook een videobeeld zien. We
kunnen makkelijk een aantal dingen herkennen op het radarbeeld.
Land
Schip
Radaroverlay
Wanneer u uw kaartplotter aansluit op een optionele maritieme radar van Garmin, kunt u radargegevens
projecteren op de navigatiekaart of de viskaart.
De gegevens worden op de radaroverlay weergegeven op basis van de laatst gebruikte radarmodus. Alle
instellingen die op de radaroverlay zijn toegepast, gelden ook voor de laatst gebruikte radarmodus.
Radaroverlay en uitlijning van kaartgegevens
Wanneer u de radaroverlay gebruikt, lijnt de kaartplotter de radargegevens op basis van de voorliggende koers
van het schip uit op de kaartgegevens. De koers wordt standaard bepaald door middel van de gegevens van
een magnetische koerssensor die is aangesloten op een NMEA 0183 of een NMEA 2000 netwerk. Als er geen
koerssensor beschikbaar is, wordt de koers van het schip bepaald aan de hand van de GPS-koersgegevens.
De GPS-koersgegevens geven de richting aan waarin het schip vaart, en niet de richting waarnaar het schip
wijst. Als het schip vanwege de stroming of de wind naar achteren of zijwaarts drijft, ligt de radaroverlay
waarschijnlijk niet volledig op één lijn met de kaartgegevens. Dit kan worden vermeden door de gegevens over
de voorliggende koers van een elektronisch kompas te gebruiken.
Als de voorliggende koers van het schip wordt bepaald op basis van de gegevens van een magnetische
koerssensor of een stuurautomaat, kunnen de gegevens over de voorliggende koers onnauwkeurig zijn vanwege
een verkeerde instelling, mechanisch defect, magnetische storing of andere factoren. In dat geval ligt de
radaroverlay waarschijnlijk niet precies op één lijn met de kaartgegevens.
100 Radar
Radiosignalen uitzenden
OPMERKING: Om veiligheidsredenen gaat de radar na het opwarmen in de stand-bymodus. Dat geeft u de
gelegenheid om te controleren of de omgeving van de radar vrij is, voordat u met de radartransmissie begint.
1Schakel de kaartplotter uit en sluit de radar aan zoals beschreven in de installatie-instructies van de radar.
2Schakel de kaartplotter in.
Indien nodig, warmt de radar op en waarschuwt een aftelsignaal u wanneer de radar gereed is.
3Selecteer Radar.
4Selecteer een radarmodus.
Tijdens het opstarten van de radar wordt er een aftelbericht weergegeven.
5Selecteer Opties > Radar zenden.
Het uitzenden van radarsignalen stopzetten
Selecteer op een radarscherm Opties > Radar in standby.
TIP: Druk op het scherm dat wordt weergegeven op > Radar in standby om het uitzenden van
radarsignalen direct stop te zetten.
De modus Gepland uitzenden instellen
Om energie te besparen kunt u tijdsintervallen instellen waarop de radar signalen uitzendt of op stand-by staat.
OPMERKING: Deze functie is niet beschikbaar in dubbele radarmodi.
1Selecteer in een radarscherm Opties > Radaropties > Gepland uitzenden.
2Selecteer Gepland uitzenden om de optie in te schakelen.
3Selecteer Stand-bytijd, voer het tijdsinterval in waarop de radar signalen uitzendt en selecteer OK.
4Selecteer Verzendtijd, voer de duur van elke signaaltransmissie in en selecteer OK.
Een radarvrije zone inschakelen en aanpassen
U kunt een gebied aangeven waarin de radarscanner geen signalen verzendt.
OPMERKING: GMR Fantom en xHD2 radarmodellen ondersteunen twee radarvrije zones. De meeste andere
GMR radarmodellen ondersteunen één radarvrije zone. GMR 18 HD+ radarmodellen ondersteunen geen
radarvrije zones.
1Selecteer in een radarscherm Opties > Radar instellen > Installatie > Radarvrije zone.
De radarvrije zone is het gearceerde gebied op het radarscherm.
2Selecteer Hoek 1 en daarna de nieuwe locatie voor de eerste hoek.
3Selecteer Hoek 2 en daarna de nieuwe locatie voor de tweede hoek.
4Selecteer OK.
5Herhaal dit indien nodig voor de tweede zone.
Het radarbereik aanpassen
Het bereik van het radarsignaal geeft de lengte van het impulssignaal aan dat door de radar wordt verzonden
en ontvangen. Als het bereik groter wordt, zendt de radar langere pulsen uit om verre objecten te kunnen
bereiken. Objecten die dichterbij zijn, zoals vooral regen en golven, weerkaatsen ook de langere pulsen en dat
geeft ruis op het radarscherm. Als informatie over objecten die zich verder weg bevinden op het scherm wordt
weergegeven, is er minder ruimte op het scherm beschikbaar voor het weergeven van informatie over objecten
die zich dichterbij bevinden.
Selecteer om het bereik te verkleinen.
Selecteer om het bereik te vergroten.
Radar 101
Tips voor het selecteren van een radarbereik
Bepaal eerst welke informatie u op het radarscherm wilt kunnen bekijken.
Wilt u bijvoorbeeld informatie over het weer of informatie over objecten en scheepsverkeer dichtbij, of hebt u
meer aan informatie over weersomstandigheden verder weg?
Evalueer de omstandigheden van de omgeving waarin u de radar gaat gebruiken.
Vooral bij zeer slechte weersomstandigheden kunnen radarsignalen met een lang bereik het radarscherm
onoverzichtelijker maken, waardoor het lastiger wordt om de informatie over objecten in de onmiddellijke
nabijheid van uw schip goed te kunnen interpreteren. Bij regen kunt u met radarsignalen met een kort bereik
objecten in de buurt duidelijker zien, mits de instelling voor regenruis optimaal is geconfigureerd.
Selecteer het kortste effectieve bereik voor de radar, gebaseerd op de reden van uw gebruik van de radar en
de op dat moment geldende omstandigheden.
MotionScope Doppler radartechnologie
De GMR Fantom radar gebruikt het Doppler-effect om bewegende doelen te detecteren en te markeren, onder
andere om aanvaringen te voorkomen, zwermen vogels te signaleren en veranderende weersomstandigheden
in de gaten te houden. Het Doppler-effect is de frequentieverandering in de radarecho, veroorzaakt door de
relatieve beweging van het doel. Op die manier kunnen doelen die naar de radar toe of van de radar af bewegen
direct worden gedetecteerd.
De MotionScope functie markeert de bewegende doelobjecten op het radarscherm, zodat u om andere boten of
slecht weer heen kunt navigeren, of naar visstekken waar vogels op het wateroppervlak naar voedsel zoeken.
De bewegende doelen zijn met kleur gecodeerd, zodat u in één oogopslag kunt zien welke doelen naar u toe of
van u af bewegen. Bij de meeste kleurenschema's geeft groen aan dat het doelobject van u af beweegt en geeft
rood aan dat het doelobject uw kant op komt.
Op sommige modellen kunt u ook de instelling M-Scope gevoeligheid aanpassen om de snelheidsdrempel voor
doelmarkering te wijzigen. Een hogere instelling markeert tragere doelen en een lagere instelling markeert alleen
snellere doelen.
Een bewakingszone inschakelen
U kunt een bewakingszone inschakelen om u te waarschuwen als een object een opgegeven gebied rond uw
boot binnenkomt.
Selecteer in een radarscherm Opties > Radaropties > Bewakingszone.
102 Radar
Een cirkelvormige bewakingszone inschakelen
Voordat u de grenzen van de zone kunt bepalen, moet u eerst een bewakingszone inschakelen (Een
bewakingszone inschakelen, pagina102).
U kunt een cirkelvormige bewakingszone definiëren die uw boot volledig omsluit.
1Selecteer in een radarscherm Opties > Radaropties > Bewakingszone > .
2Selecteer Cirkel.
3Selecteer de locatie van de cirkel van de buitenste bewakingszone.
4Selecteer de locatie van de cirkel van de binnenste bewakingszone om de breedte van de bewakingszone te
bepalen.
Een gedeeltelijke bewakingszone inschakelen
U kunt ook de grenzen opgeven van een bewakingszone die uw boot niet volledig omsluit.
1Selecteer in een radarscherm Opties > Radaropties > Bewakingszone > .
2Sleep de cursor naar de buitenste hoek van de bewakingszone .
3Selecteer Hoek 2.
4Sleep de cursor naar de binnenste hoek van de bewakingszone om de breedte van de bewakingszone te
definiëren.
5Selecteer OK.
MARPA
WAARSCHUWING
Deze functie is bedoeld om u meer informatie over uw omgeving te bieden, maar kan aanvaringen niet onder
alle omstandigheden voorkomen. U bent verantwoordelijk voor de veilige en verantwoorde besturing van uw
vaartuig en voor het bewust blijven van obstakels of gevaren in of rond het water. Als u dit niet doet, kan dit
leiden tot een ongeval en kunnen eigendommen beschadigd raken, of kan dit ernstig persoonlijk letsel of de
dood tot gevolg hebben.
Met Mini-automatic Radar Plotting Aid (MARPA) kunt u doelen identificeren en traceren. De functie wordt
voornamelijk gebruikt om aanvaringen te voorkomen. Om MARPA te kunnen gebruiken moet u eerst een
MARPA-tag aan een object toewijzen. De radar volgt automatisch het gelabelde object en geeft u informatie
over dat object, waaronder het bereik, de peiling, snelheid, GPS-koers, het moment waarop dat object het
dichtst bij u was en het tijdstip daarvan. MARPA geeft de status van elk gelabeld object aan (zoeken, verloren,
volgen of gevaarlijk) en de kaartplotter kan een waarschuwingssignaal geven als het object uw veiligheidszone
binnenkomt.
Voordat u MARPA kunt gebruiken, moet een koerssensor zijn verbonden en moet een actief GPS-signaal
beschikbaar zijn. De koerssensor moet het NMEA 2000 parametergroepsnummer (PGN) 127250 of het NMEA
0183-uitvoertelegram HDM of HDG aanleveren.
Radar 103
Symbolen voor zoeken met MARPA
Een doel zoeken. Concentrische, gestippelde groene cirkels stralen golven vanuit het doel uit als de
radar op het doel is gericht.
Doel is gevonden. Een effen groene cirkel geeft de locatie van het doel aan waarop de radar is gericht.
Een groene stippellijn die aan de cirkel vastzit, geeft de geprojecteerde koers over de grond of de
GPS-koers van het doel aan.
Gevaarlijk doel binnen bereik. Een rode cirkel knippert bij het doel terwijl er een waarschuwingssignaal
klinkt en een melding wordt gegeven. Nadat het alarm is bevestigd, geeft een effen rode punt met
daaraan een rode stippellijn de locatie en de geprojecteerde koers over de grond of de GPS-koers van
het doel aan. Als het alarm voor het aanvaringsgevaar is uitgeschakeld, knippert het doel maar gaat er
geen waarschuwingssignaal af en wordt er geen melding gegeven.
Doel is verdwenen. Een effen groene cirkel met een X erin geeft aan dat de radar niet op het doel kon
worden vastgezet.
Dichtstbijzijnd punt van nadering en tijd tot dichtstbijzijnd punt van nadering voor een gevaarlijk doel.
MARPA-doelen automatisch ontvangen
U kunt MARPA-doelen automatisch ontvangen op basis van MotionScope, bewakingszones of grenzen.
1Selecteer in een radarscherm Opties > Lagen > Overige schepen > MARPA > Automatisch ontvangen.
2Selecteer en pas extra instellingen aan (optioneel).
MARPA-doelen automatisch verwijderen
U kunt de MARPA instelling Automatisch ontvangen inschakelen om verloren doelen automatisch uit de doellijst
te verwijderen. Als deze optie is ingeschakeld, worden verloren doelen verwijderd wanneer nieuwe doelen
worden verworven zodra de doellijst de volledige capaciteit heeft bereikt.
1Selecteer in een radarscherm Opties > Lagen > Overige schepen > MARPA.
2Selecteer Automatisch ontvangen > Aan.
Een MARPA-tag aan een object toewijzen
Voordat u MARPA kunt gebruiken, moet een koerssensor zijn verbonden en moet een actief GPS-signaal
beschikbaar zijn. De koerssensor moet het NMEA 2000-parametergroepsnummer (PGN) 127250 of het NMEA
0183-uitvoertelegram HDM of HDG aanleveren.
1Selecteer een object of locatie in een radarscherm.
2Selecteer Bepaal doel > MARPA-doel.
Een MARPA-tag van een doelobject verwijderen
1Selecteer vanaf het radarscherm een MARPA-doel.
2Selecteer MARPA-doel > Verwijder.
Informatie weergeven over een object dat met een MARPA-tag is gelabeld
U kunt het bereik, de peiling, de snelheid en andere informatie over een object bekijken dat met een MARPA-tag
is gelabeld.
1Selecteer vanuit het radarscherm een doelobject.
2Selecteer MARPA-doel.
Een lijst met AIS-gevaren weergeven
1Selecteer Info > Overige schepen > AIS-lijst.
2Selecteer indien nodig Weergaveopties om de items in de lijst te sorteren of te filteren.
104 Radar
AIS-schepen op het radarscherm weergeven
AIS werkt alleen als er een extern AIS-toestel en signalen van een actieve transponder van andere schepen
worden gebruikt.
U kunt instellen hoe andere schepen op het radarscherm moeten worden weergegeven. Als u een instelling
voor één radarmodus wijzigt, worden de nieuwe instellingen ook op alle andere radarmodi toegepast (met
uitzondering van de instelling Bereik AIS-weergave). De details en instellingen van de geprojecteerde koers die
zijn geconfigureerd voor één radarmodus, gelden voor elke andere radarmodus en voor de radaroverlay.
1Selecteer op een radarscherm of de radaroverlay Opties > Lagen > Overige schepen > AIS.
2Selecteer een optie:
Selecteer Weergavebereik en geef de afstand op ten opzichte van uw locatie waarbinnen AIS-schepen
zichtbaar moeten zijn.
Selecteer Details > Toon om gegevens weer te geven over de schepen waarvoor AIS is geactiveerd.
Om de geprojecteerde koers voor schepen met AIS in te stellen, selecteert u Geprojecteerde koers, en
voert u de tijd in.
Selecteer AIS-sporen om de sporen van schepen met AIS weer te geven en selecteer de lengte van het
spoor dat moet worden weergegeven.
VRM en EBL
De VRM (variabele afstandsring) en de EBL (elektronische peillijn) meten de afstand en peiling van uw schip
tot een doelobject. De VRM wordt op het radarscherm als een cirkel rond de huidige positie van uw schip
weergegeven en de EBL is een lijn die op de huidige positie van uw schip begint en de VRM snijdt. Het snijpunt is
het doel van de VRM en de EBL.
De VRM en de EBL tonen en aanpassen
U kunt de diameter van de VRM en de hoek van de EBL aanpassen, waardoor het snijpunt van de VRM en
EBL wordt verplaatst. De VRM en de EBL die voor één modus zijn geconfigureerd, gelden ook voor alle andere
radarmodi.
1Selecteer in een radarscherm Opties > Radaropties > VRM/EBL > .
2Selecteer een nieuwe locatie voor het snijpunt van de VRM en de EBL
3Selecteer OK.
Het bereik en de peiling tot een doelobject meten
Voordat u de VRM en de EBL kunt aanpassen, moet u deze eerst weergeven op het radarscherm (De VRM en de
EBL tonen en aanpassen, pagina105).
1Selecteer op een radarscherm de doellocatie.
2Selecteer Meet.
Het bereik en de peiling voor de doellocatie staan linksboven op het scherm.
Radar 105
Echosporen
Met de functie Echosporen kunt u de beweging van schepen op het radarscherm volgen. Wanneer een schip
zich verplaatst, ziet u een zwak spoor van het kielzog. U kunt aanpassen hoe lang het spoor op het scherm
wordt weergegeven.
OPMERKING: Afhankelijk van het type radar dat u gebruikt, kunnen de instellingen voor een bepaalde
radarmodus ook worden gebruikt voor andere radarmodi of de radaroverlay.
OPMERKING: Deze functie is niet beschikbaar op xHD open array of HD/HD+ radome modellen.
Echosporen inschakelen
Selecteer in een radarscherm Opties > Radaropties > Echosporen > Scherm.
De lengte van echosporen aanpassen
1Selecteer in een radarscherm of de radaroverlay Opties > Radaropties > Echosporen > Tijd.
2Selecteer de lengte van het spoor.
De echosporen wissen
U kunt de echosporen op het radarscherm wissen om de schermweergave overzichtelijker te maken.
Selecteer in een radarscherm Opties > Radaropties > Echosporen > Wis sporen.
Radarinstellingen
OPMERKING: Niet alle opties en instellingen zijn beschikbaar op alle radar- en kaartplottermodellen.
OPMERKING: U kunt het radarbeeld voor iedere radarmodus optimaliseren.
106 Radar
Radarversterking
De versterking op het radarscherm automatisch aanpassen
De automatische versterkingsinstelling voor de radarmodi is specifiek op elke radarmodus afgestemd en kan
verschillen van de automatische versterkingsinstelling voor een andere modus.
OPMERKING: Het ligt aan het type radar dat u gebruikt, of de instelling voor de versterking die voor één
radarmodus wordt geconfigureerd, wel of niet voor de andere radarmodi of de radaroverlay geldt.
OPMERKING: Niet alle opties zijn beschikbaar op alle radarmodellen.
1Selecteer op een radarscherm of de radaroverlay Opties > Verst..
2Selecteer een optie:
Selecteer Auto laag of Auto hg om de versterking automatisch aan te passen aan veranderende
omstandigheden.
Selecteer Auto vogel om de versterking automatisch aan te passen om vogels boven het wateroppervlak
weer te geven.
OPMERKING: Deze optie is niet beschikbaar op xHD open array of HD/HD+ radome modellen.
De versterking op het radarscherm handmatig aanpassen
Voor optimale radarprestaties kunt u de versterking handmatig aanpassen.
OPMERKING: Het ligt aan het type radar dat u gebruikt, of de instelling voor de versterking die voor één
radarmodus wordt geconfigureerd, wel of niet voor de andere radarmodi of de radaroverlay geldt.
1Selecteer op een radarscherm of de radaroverlay Opties > Verst..
2Selecteer Omhoog om de versterking te verhogen totdat er lichtpuntjes op het radarscherm verschijnen.
De gegevens op het radarscherm worden elke paar seconden vernieuwd. Daardoor is de handmatig
aangepaste versterking niet direct zichtbaar. Pas de versterking dus langzaam aan.
3Selecteer Achter om de versterking te verlagen totdat de puntjes verdwijnen.
4Als er zich boten of andere objecten binnen het bereik van uw schip bevinden, selecteer dan Achter om de
versterking te verlagen totdat de objecten gaan knipperen.
5Selecteer Omhoog om de versterking te verhogen totdat de boten, land en andere objecten niet meer op het
radarscherm knipperen.
6Maak indien nodig nabijgelegen objecten zo klein mogelijk.
7Maak zo nodig de echo's door stralingslobben zo klein mogelijk.
De interferentie van nabijgelegen objecten minimaliseren
Grote objecten dichtbij, zoals aanlegsteigers, kunnen zeer helder op het radarscherm worden weergegeven.
Kleinere objecten in de buurt van dergelijke grote objecten zijn daardoor vaak minder goed te zien.
OPMERKING: Het ligt aan het type radar dat u gebruikt, of de instelling voor de versterking die voor één
radarmodus wordt geconfigureerd, wel of niet voor de andere radarmodi of de radaroverlay geldt.
1Selecteer op een radarscherm of de radaroverlay Opties > Verst..
2Selecteer Achter om de versterking zodanig te verminderen dat de kleinere objecten ook duidelijk op het
radarscherm worden weergegeven.
Door het verminderen van de versterking om interferentie van dichtbij gelegen grote objecten te elimineren,
kunnen verre objecten op het radarscherm gaan knipperen of van het scherm verdwijnen.
Radar 107
De interferentie door stralingslobben op het radarscherm tot een minimum beperken
Interferentie door stralingslobben kan als een halfcirkelvormig patroon van strepen komend vanuit een object
worden weergegeven. De effecten door stralingslobben kunnen worden voorkomen door de versterking te
verminderen of door het radarbereik korter te maken.
OPMERKING: Het ligt aan het type radar dat u gebruikt, of de instelling voor de versterking die voor één
radarmodus wordt geconfigureerd, wel of niet voor de andere radarmodi of de radaroverlay geldt.
1Selecteer op een radarscherm of de radaroverlay Opties > Verst..
2Selecteer Achter om de versterking te verlagen totdat het halfcirkelvormige streepjespatroon van het
radarscherm is verdwenen.
Door het verminderen van de versterking om interferentie door stralingslobben te elimineren kunnen kleinere
of verre objecten op het radarscherm gaan knipperen of van het scherm verdwijnen.
Radarfilterinstellingen
Zeeruis op het radarscherm aanpassen
U kunt de weergave aanpassen van ruis die wordt veroorzaakt door een ruwe zee. De instelling voor zeeruis
heeft meer invloed op de weergave van ruis en objecten in de buurt van uw schip dan op de weergave van ruis
en objecten op grotere afstand. Bij een hogere instelling voor zeeruis wordt de ruis die wordt veroorzaakt door
golven rond het schip, minder duidelijk weergegeven, maar hierdoor kan ook de weergave van objecten in de
buurt van uw schip worden gereduceerd of uitgeschakeld.
OPMERKING: Het ligt aan het type radar dat u gebruikt, of de instelling voor zeeruis die voor één radarmodus
wordt geconfigureerd, wel of niet voor de andere radarmodi of de radaroverlay geldt.
OPMERKING: Niet alle opties en instellingen zijn beschikbaar op alle radar- en kaartplottermodellen.
1Selecteer op een radarscherm of de radaroverlay Opties > Radarfilters > Zeeruis.
2Selecteer een optie:
Selecteer een Automatisch-optie op basis van de zeeomstandigheden.
Selecteer Omhoog of Achter om de weergave van zeeruis aan te passen totdat andere objecten duidelijk
zichtbaar zijn op het radarscherm. Selecteer een instelling die de huidige toestand van de zee weergeeft.
De ruis die door de zee wordt veroorzaakt, blijft waarschijnlijk steeds zichtbaar op het scherm.
Wanneer u een compatibel radarmodel gebruikt, past de kaartplotter de zeeruis automatisch aan op basis van
de omstandigheden op zee.
Regenruis op het radarscherm aanpassen
U kunt de weergave aanpassen van ruis die door regen wordt veroorzaakt. Als u het radarbereik beperkt, wordt
het effect van regenruis op het scherm mogelijk ook minder (Het radarbereik aanpassen, pagina101).
De instelling voor regenruis heeft meer invloed op de weergave van ruis en objecten in de buurt van uw schip
dan op de weergave van de ruis en objecten op grote afstand van uw schip. Een hogere instelling voor regenruis
reduceert de weergave van ruis die wordt veroorzaakt door nabije regen, maar kan ook de weergave van nabije
doelen reduceren of uitschakelen.
OPMERKING: Het ligt aan het type radar dat u gebruikt, of de instellingen voor regenruis die voor één
radarmodus worden geconfigureerd, wel of niet voor de andere radarmodi of de radaroverlay gelden.
1Selecteer in een radarscherm Opties > Radarfilters > Regenruis.
2Selecteer Omhoog of Achter om regenruis dichtbij minder duidelijk of duidelijker weer te geven totdat andere
objecten duidelijk zichtbaar zijn op het radarscherm.
Ruis die door de regen wordt veroorzaakt, blijft mogelijk toch zichtbaar op het scherm.
108 Radar
Meerdere scans middelen op het radarscherm
U kunt het gemiddelde van de resultaten van meerdere scans op het radarscherm weergeven. Dit kan een
effectieve methode zijn om ruis uit te filteren en de detectie van consistente doelen te verbeteren. Middelen is
het meest effectief bij gebruik van een langer bereik.
1Selecteer op een radarscherm of de radaroverlay Opties > Radarfilters > Scangemiddelde.
2Selecteer een optie.
De instelling Hoog filtert de meeste ruis weg.
Radaroptiesmenu
Selecteer in een radarscherm Opties > Radaropties.
MotionScope™: Gebruikt het dopplereffect om bewegende doelen te detecteren en te markeren om aanvaringen
te voorkomen, zwermen vogels te signaleren en veranderende weersomstandigheden in de gaten te houden
(MotionScope Doppler radartechnologie, pagina102). Deze optie is alleen beschikbaar op Fantom modellen.
Pulsuitbreiding: Zendt pulsen gedurende langere tijd uit, waardoor de energie op doelen wordt geïntensiveerd.
Hierdoor kunnen doelen beter worden gedetecteerd en geïdentificeerd. Deze optie is alleen beschikbaar op
xHD radome en xHD2 open array modellen.
Doelgrootte: Past de grootte van doelen aan door de verwerking van de pulscompressie aan te passen.
Selecteer kleinere doelen voor een scherp radarbeeld met hoge resolutie. Selecteer grotere doelen om
grotere echo's voor specifieke doelen weer te geven zoals boten en boeien. Deze optie is alleen beschikbaar
op Fantom modellen.
Echosporen: Hiermee kunt u de beweging van schepen op het radarscherm volgen. Deze optie is niet
beschikbaar op xHD open array of HD/HD+ radome modellen.
VRM/EBL: Toont de VRM (variabele afstandsring) en de EBL (elektronische peillijn), zodat u de afstand en
peiling van uw schip tot een doelobject kunt meten (VRM en EBL, pagina105).
Bewakingszone: Stelt een veilige zone in rond uw boot en geeft een alarmsignaal als een object de zone
binnenkomt (Een bewakingszone inschakelen, pagina102).
Gepland uitzenden: Bespaart energie door alleen op bepaalde tijden radarsignalen uit te zenden.
Radarinstellingenmenu
Selecteer in een radarscherm Opties > Radar instellen.
Bron: Selecteert de radarbron als op het netwerk meerdere radars zijn aangesloten.
Kaartweergave: Geeft de kaart weer onder het radarbeeld. Indien ingeschakeld, wordt het Lagen menu
weergegeven.
Oriëntatie: Hiermee wijzigt u het perspectief van de radarweergave.
Radarstoringonderdrukking: Vermindert de ruis als gevolg van interferentie afkomstig van een andere radarbron
in de buurt.
Draaisnelheid: Stelt de voorkeursdraaisnelheid van de radar in. De optie Hoge snelheid kan worden gebruikt
om de vernieuwingsfrequentie te verhogen. In sommige situaties draait de radar automatisch op de normale
snelheid om detectie te verbeteren, bijvoorbeeld als een groter bereik is gekozen of wanneer MotionScope of
Dubbel bereik wordt gebruikt.
Presentatie: Hiermee stelt u het kleurenschema, de geplande snelheid en de navigatieweergave in.
Installatie: Hier kunt u de radar configureren voor installatie, bijvoorbeeld door de voorkant van de boot en de
parkeerstand van de anetenne in te stellen.
Radarstoring op het radarscherm verminderen
U kunt de hoeveelheid storing door interferentie van een andere nabije radarbron beperken door de optie
Onderdrukking radarstoring in te schakelen.
OPMERKING: Het ligt aan het type radar dat u gebruikt, of de optie Onderdrukking radarstoring die voor één
radarmodus wordt geconfigureerd, wel of niet voor de andere radarmodi of de radaroverlay geldt.
Selecteer in een radarscherm Opties > Radar instellen > Radarstoringonderdrukking.
Radar 109
Radarweergave-instellingen
Selecteer op een radarscherm Opties > Radar instellen > Presentatie.
OPMERKING: Deze instellingen zijn niet van toepassing op de radaroverlay.
Achtergrondkleur: Hiermee stelt u het kleurenschema voor de achtergrond in.
Voorgrond Kleur: Hiermee stelt u het kleurenschema voor de radarresultaten in.
Helderheid: Hiermee stelt u de helderheid in van verschillende radarfuncties, zoals afstandcirkels en
volgsymbolen.
Geplande snelheid: Als uw snelheid toeneemt, wordt uw huidige positie automatisch naar de onderkant van het
scherm verplaatst. Voer uw topsnelheid in voor het beste resultaat.
Instellingen voor installatie van de radar
Voorkant boot: Compenseert de fysieke locatie van de radar als deze niet op de as van de boot ligt (De
boegcorrectie meten en instellen, pagina110).
Antenneconfiguratie: Hier kunt u het formaat van de radarantenne opgeven en instellen in welke positie de
radar stopt (Een aangepaste parkeerstand instellen, pagina110).
Radarvrije zone: Stelt de zone in waarin de radar geen signalen uitzendt (Een radarvrije zone inschakelen en
aanpassen, pagina101).
De boegcorrectie meten en instellen
De boegcorrectie compenseert de fysieke locatie van de radarscanner op het schip als de radarscanner niet op
één lijn ligt met de boegas. De instelling van de boegcorrectie die voor één radarmodus wordt opgegeven, geldt
voor alle andere radarmodi en voor de radaroverlay.
1Maak met behulp van een magnetisch kompas een optische peiling van een stilliggend object dat zich
binnen het zichtbare bereik bevindt.
2Meet de peiling van het object op de radar.
3Als de afwijking van de peiling meer dan +/- 1 graad bedraagt, stelt u de boegcorrectie in.
4Selecteer in een radarscherm Opties > Radar instellen > Installatie > Voorkant boot.
5Selecteer Omhoog of Achter om de correctie in te stellen.
Een aangepaste parkeerstand instellen
Standaard wordt de radarantenne loodrecht op het voetstuk gestopt wanneer de radar niet draait. U kunt deze
positie wijzigen.
1Selecteer in het radarscherm Opties > Radar instellen > Installatie > Antenneconfiguratie > Parkeerstand.
2Gebruik de schuifregelaar om de parkeerstand van de antenne aan te passen en selecteer Terug.
Radarinstellingen voor de laag Mijn boot
Selecteer in een radarscherm Opties > Lagen > Mijn boot.
Koerslijn: Hiermee wordt op het radarscherm een lijn vanaf de boot weergegeven die de koersrichting aangeeft.
Afstandcirkels: Aan de hand van de afstandcirkels worden afstanden op het radarscherm zichtbaar gemaakt.
Peilingcirkel: Toont een peiling ten opzichte van uw voorliggende koers of gebaseerd op een noordreferentie,
die u helpt bij het bepalen van de peiling naar een object dat zichtbaar is op het radarscherm.
Een andere radarbron selecteren
1Selecteer een optie:
Selecteer op een radarscherm of de radaroverlay Opties > Radar instellen > Bron.
Selecteer Instellingen > Communicatie > Voorkeursbronnen > Radar.
2Selecteer de radarbron.
110 Radar
Stuurautomaat
WAARSCHUWING
U kunt de stuurautomaatfunctie alleen gebruiken op een station dat nabij een roer, gashendel of roerbesturing is
geïnstalleerd.
U bent verantwoordelijk voor de veilige en voorzichtige besturing van uw vaartuig. De stuurautomaat is een
hulpmiddel waarmee u de boot beter kunt besturen. Dit ontheft u echter niet van uw verantwoordelijkheid om de
boot veilig te besturen. Voorkom gevaarlijke navigatie en zorg ervoor dat het roer nooit onbemand is.
Wees altijd in staat om snel de handmatige besturing van uw boot over te nemen.
Oefen de bediening van de stuurautomaat op kalm en open water dat vrij is van gevaren.
Wees voorzichtig met het bedienen van de stuurautomaat in de buurt van gevaren op het water, zoals dokken,
palen en andere boten.
De stuurautomaat past voortdurend de besturing van uw boot aan om een constante koers (vaste voorliggende
koers) aan te houden. Het systeem maakt tevens handmatige besturing en verschillende modi voor
automatische stuurfuncties en patronen mogelijk.
Als de kaartplotter is verbonden met een compatibel Garmin stuurautomaatsysteem kunt u de stuurautomaat
vanaf de kaartplotter aanzetten en aansturen. Ga voor meer informatie over compatibele Garmin
stuurautomaatsystemen naar garmin.com.
Als de kaartplotter is aangesloten op een compatibel Yamaha® stuurautomaatsysteem, kunt u de stuurautomaat
bedienen vanaf de kaartplotter met behulp van het Yamaha stuurautomaatscherm en de overlaybalk (Yamaha
stuurautomaat, pagina118). Voor meer informatie over compatibele Yamaha stuurautomaatsystemen neemt u
contact op met uw Yamaha dealer.
Configuratie stuurautomaat
LET OP
Om schade aan uw boot te voorkomen, moet de stuurautomaat door een gekwalificeerde nautische installateur
worden gemonteerd en geconfigureerd. Voor een juiste installatie en configuratie is speciale kennis van
nautische stuurinrichtingen en elektronische systemen vereist.
Het stuurautomaatsysteem moet goed zijn geconfigureerd voor uw boot. U kunt de stuurautomaat configureren
met behulp van een kaartplotter op hetzelfde NMEA 2000 netwerk als de stuurautomaat. Ga voor
configuratie-instructies naar support.garmin.com en download de configuratiehandleiding voor uw specifieke
stuurautomaatmodel.
De koersbron van uw voorkeur selecteren
LET OP
Voor de beste resultaten gebruikt u het interne kompas voor de CCU van de stuurautomaat voor de koersbron.
Gebruik van een GPS-kompas van derden kan resulteren in onberekenbare gegevens en buitensporige
vertragingen. De stuurautomaat heeft tijdige informatie nodig en kan daarom meestal niet gebruikmaken
van een GPS-kompas van derden voor GPS-locatiegegevens of snelheidsgegevens. Als een GPS-kompas
van derden wordt gebruikt, zal de stuurautomaat waarschijnlijk regelmatig verlies van navigatiegegevens en
snelheidsgegevens melden.
Als u meer dan één koersbron in uw netwerk hebt, kunt u een voorkeursbron selecteren. De bron kan een
compatibel GPS-kompas of een magnetische-koerssensor zijn.
1Selecteer in het stuurautomaatscherm Opties > Stuurautomaat instellen > Voorkeursbronnen
2Selecteer een bron.
Als de geselecteerde koersbron niet beschikbaar is, geeft het stuurautomaatscherm geen gegevens weer.
Stuurautomaat 111
Het stuurautomaatscherm openen
Voordat u het stuurautomaatscherm kunt openen, moet u een compatibele Garmin stuurautomaat installeren en
configureren.
Selecteer Schip > Autopiloot.
Het stuurautomaatscherm
Werkelijke koers
Gewenste koers (koers waarop de stuurautomaat aan het varen is)
Werkelijke koers (in de stand-bymodus)
Gewenste koers (wanneer ingeschakeld)
Roerpositieaanduiding (beschikbaar als een roersensor is aangesloten)
Draai stapsgewijs naar bakboord (om de gewenste voorliggende koers aan te passen met het weerge
geven aantal graden)
Draai stapsgewijs naar stuurboord (om de gewenste voorliggende koers aan te passen met het weerge
geven aantal graden)
De grootte van de koerswijzigingstappen aanpassen
1Selecteer in het stuurautomaatscherm Opties > Stuurautomaat instellen > Koerswijzig.stap.
2Selecteer een optie.
112 Stuurautomaat
De spaarstand instellen
Het is mogelijk om het niveau van roeractiviteit aan te passen.
1Selecteer vanuit het stuurautomaatscherm Opties > Stuurautomaat instellen > Powermodus-instellingen >
Spaarstand.
2Selecteer een percentage.
Door een hoger percentage te selecteren, nemen de roeractiviteit en koersprestaties af. Hoe hoger het
percentage, hoe verder er van koers wordt afgeweken voordat de stuurautomaat dit corrigeert.
TIP: Als u in onrustig zeewater bij lage snelheden het percentage voor de Spaarstand verhoogt, neemt de
roeractiviteit af.
De Shadow Drive functie inschakelen
WAARSCHUWING
Als de Shadow Drive functie is uitgeschakeld, wordt het stuurautomaatsysteem niet uitgeschakeld als u de boot
handmatig stuurt. U moet de roerbediening of aangesloten kaartplotter gebruiken om de stuurautomaat uit te
schakelen.
OPMERKING: De Shadow Drive functie is niet op alle stuurautomaatmodellen beschikbaar.
Als de functie Shadow Drive is uitgeschakeld, moet u deze opnieuw inschakelen voordat u de boot handmatig
kunt besturen om de stuurautomaat uit te schakelen.
1Selecteer in het stuurautomaatscherm Opties > Stuurautomaat instellen > Shadow drive instellen.
2Als Uitgesch. wordt weergegeven, selecteert u Shadow drive om de Shadow Drive functie in te schakelen.
De Shadow Drive functie is ingeschakeld. U kunt deze stappen herhalen om de functie weer uit te schakelen.
Overlaybalk voor de stuurautomaat
OPMERKING: Niet alle opties zijn beschikbaar op alle stuurautomaatmodellen.
Stuurautomaat 113
Status stuurautomaat
Schakelt de vaste voorliggende koers in of uit
Stuurt naar links
Werkelijke koers
Roerpositieaanduiding (alleen beschikbaar als een roersensor is aangesloten)
Gewenste koers (koers waarop de stuurautomaat aan het varen is)
Stuurt naar rechts
Schakelt het laatst gebruikte stuurpatroon in
Schakelt de modus Route volgen in (alleen beschikbaar als de stuurautomaat in de stand-bymodus staat
en navigeert met Ga naar, Route naar, or Auto Guidance)
Hiermee opent u het volledige scherm en menu van de stuurautomaat
De stuurautomaat inschakelen
Wanneer u de stuurautomaat inschakelt, neemt de stuurautomaat de roerbediening over en houdt de
voorliggende koers van uw boot aan.
Selecteer vanuit een willekeurig scherm Inschakelen.
Uw gewenste koers wordt in het midden van het stuurautomaatscherm weergegeven.
De voorliggende koers aanpassen met het roer
OPMERKING: U moet de functie Shadow Drive inschakelen voordat u de voorliggende koers kunt aanpassen
met het roer terwijl de stuurautomaat is ingeschakeld .
Bestuur de boot handmatig met het roer terwijl de stuurautomaat is ingeschakeld.
Shadow Drive en de bovenaan het scherm Heading worden geel weergegeven. U beschikt over volledige
stuurbediening met behulp van het roer.
Wanneer u het roer loslaat en gedurende een paar seconden een bepaalde koers aanhoudt, schakelt de
stuurautomaat automatisch een vaste voorliggende koers in op de nieuwe koers.
De voorliggende koers wijzigen met de kaartplotter in de koerswijzigingsstapmodus
1Schakel een vaste voorliggende koers in (De stuurautomaat inschakelen, pagina114).
2Selecteer een optie:
Selecteer <1° of 1°> voor een koerswijziging van 1°.
Selecteer <<10° of 10°>> voor een koerswijziging van 10°.
Houd <1° of 1°> ingedrukt voor een snelheidsgestuurde koerswijziging.
De boot blijft draaien tot u de knop loslaat.
Houd <<10° of 10°>> ingedrukt voor een reeks koerswijzigingen van 10°.
114 Stuurautomaat
Koerspatronen
WAARSCHUWING
U bent verantwoordelijk voor de veilige besturing van uw boot. Begin pas met een patroon als u er zeker van
bent dat er geen obstakels in het water aanwezig zijn.
De stuurautomaat kan de boot besturen in vooraf ingestelde patronen voor vissen, en kan ook andere speciale
manoeuvres uitvoeren, zoals U-bochten en Williamson turns.
Het patroon 180 graden bocht volgen
U kunt het patroon 180 graden bocht gebruiken om de boot 180 graden te draaien en de nieuwe koers aan te
houden.
1Selecteer in het stuurautomaatscherm Opties > Patroonkoers > 180 graden bocht.
2Selecteer Bakboord inschakelen of Stuurboord inschakelen.
Het cirkelpatroon instellen en volgen
U kunt het cirkelpatroon gebruiken om de boot in een doorlopende cirkel te sturen, in een bepaalde richting en
met een bepaalde tijdinterval.
1Selecteer in het stuurautomaatscherm Opties > Patroonkoers > Cirkels.
2Selecteer zo nodig Tijd en selecteer een tijd waarin de stuurautomaat een volledige cirkel moet hebben
afgelegd.
3Selecteer Bakboord inschakelen of Stuurboord inschakelen.
Het zigzagpatroon instellen en volgen
Met het zigzagpatroon kunt u de boot van bakboord naar stuurboord en weer terug sturen, gedurende een
bepaalde tijd en in een bepaalde hoek, langs de koers die u momenteel aanhoudt.
1Selecteer in het stuurautomaatscherm Opties > Patroonkoers > Zigzag.
2Selecteer zo nodig Amplitude en selecteer het aantal graden.
3Selecteer zo nodig Periode en selecteer een bepaalde duur.
4Selecteer Schakel zigzag in.
Het Williamson turn-patroon volgen
U kunt met het Williamson turn-patroon de boot omdraaien met de bedoeling om langs de locatie te varen waar
het Williamson turn-patroon werd ingezet. Het Williamson turn-patroon kan worden gebruikt in man-over-boord-
situaties.
1Selecteer in het stuurautomaatscherm Opties > Patroonkoers > Williamson turn.
2Selecteer Bakboord inschakelen of Stuurboord inschakelen.
Een cirkelbaanpatroon volgen
U kunt het cirkelbaanpatroon gebruiken om de boot in een doorlopende cirkel rondom een actief via-punt
te sturen. De omvang van de cirkel wordt bepaald door uw afstand het actieve via-punt wanneer het
cirkelbaanpatroon wordt ingezet.
1Selecteer in het stuurautomaatscherm Opties > Patroonkoers > Orbit.
2Selecteer Bakboord inschakelen of Stuurboord inschakelen.
Stuurautomaat 115
Het patroonsturingspatroon instellen en volgen
U kunt het patroonsturingspatroon gebruiken om de boot zodanig te sturen dat deze herhaaldelijk over een
actief via-punt vaart. Wanneer u het patroonsturingspatroon start, zet de stuurautomaat koers naar het actieve
via-punt en wordt het patroonsturingspatroon ingezet.
U kunt de afstand tot het via-punt en de locatie waar de stuurautomaat de koers draait om weer opnieuw over
het via-punt te varen, aanpassen. Met de standaardinstelling wordt de boot gedraaid bij een afstand van 300m
(1000ft.) vanaf het actieve via-punt.
1Selecteer in het stuurautomaatscherm Opties > Patroonkoers > Patroonsturing.
2Selecteer zo nodig Lengte en selecteer een afstand.
3Selecteer Bakboord inschakelen of Stuurboord inschakelen.
Een zoekpatroon instellen en volgen
U kunt met het zoekpatroon de boot in steeds groter worden cirkels vanaf het via-punt sturen, waarbij een
spiraalpatroon wordt gevormd. Wanneer u met het zoekpatroon begint, stuurt de stuurautomaat de boot
onmiddellijk naar een cirkel in het midden van het actieve waypoint en wordt de spiraal uitgevouwen wanneer
deze elke cirkel voltooit.
U kunt de afstand tussen elke cirkel in de spiraal instellen. De standaard afstand tussen cirkels is 20m (50ft.).
1Selecteer in het stuurautomaatscherm Opties > Patroonkoers > Zoek.
2Selecteer zo nodig Zoekafstand en selecteer een afstand.
3Selecteer Bakboord inschakelen of Stuurboord inschakelen.
Een koerspatroon annuleren
Bestuur de boot fysiek.
OPMERKING: De Shadow Drive functie moet zijn ingeschakeld om een stuurpatroon te annuleren door de
boot fysiek te besturen.
Selecteer of om een patroon te annuleren met behulp van de stapsgewijze besturingsmodus.
Selecteer Stand-by.
De reactie van de stuurautomaat aanpassen
Met de instelling Antwoord kunt u de responsiviteit van de stuurautomaat aanpassen aan wisselende zee- en
windomstandigheden.
Raadpleeg voor geavanceerde instellingen van de stuurautomaat de configuratiegids van uw stuurautomaat.
1Selecteer in het stuurautomaatscherm Opties > Antwoord.
2Wijzig de roerreactie.
Als het roer sneller moet reageren en bewegen, verhoogt u de waarde. Als het roer te snel reageert en te veel
beweegt, verlaagt u de waarde.
De stuurautomaatbediening op een Garmin horloge inschakelen
U kunt de Garmin stuurautomaat bedienen met een compatibel Garmin horloge. Ga naar garmin.com voor een
lijst met compatibele Garmin watches.
OPMERKING: Smartphone meldingen zijn niet op uw horloge beschikbaar wanneer de afstandsbediening van de
stuurautomaat is ingeschakeld.
1Selecteer Communicatie > Draadloze toestellen > Connect IQ™ apps > Bediening stuurautomaat > Schakel
in > Nieuwe verbinding.
2Volg de instructies op het scherm.
116 Stuurautomaat
Acties van de stuurautomaatknoppen aanpassen
Voordat u de acties van de stuurautomaatknoppen kunt instellen, moet u een compatibele Garmin
stuurautomaat installeren en configureren.
U kunt maximaal drie stuurautomaatacties selecteren die uw Garmin horloge uitvoert.
OPMERKING: De beschikbare stuurautomaatacties zijn afhankelijk van de geïnstalleerde stuurautomaat.
1Selecteer op de kaartplotter Communicatie > Draadloze toestellen > Connect IQ™ apps > Bediening
stuurautomaat > Knopacties.
2Selecteer een knop.
3Selecteer een actie.
De stuurautomaat bedienen met een GRID 20 afstandsbediening
Druk op de knop om de modus te wijzigen.
Draai in de stapsgewijze koerswijzigingsmodus aan de knop om te sturen.
Elke draai aan de knop zorgt voor een koerswijzgingsstap van 1 graad.
Draai in de stuurautomaat-responsmodus aan de knop om de Antwoord instelling aan te passen.
Houd in de roerbedieningsmodus de joystick naar rechts of links om te sturen.
Reactor stuurautomaat-afstandsbediening
WAARSCHUWING
U bent verantwoordelijk voor de veilige en voorzichtige besturing van uw vaartuig. De stuurautomaat is een
hulpmiddel waarmee u de boot beter kunt besturen. Dit ontheft u echter niet van uw verantwoordelijkheid om de
boot veilig te besturen. Voorkom gevaarlijke navigatie en zorg ervoor dat het roer nooit onbemand is.
U kunt een Reactor stuurautomaat-afstandsbediening draadloos verbinden met de kaartplotter om het
compatibele Reactor stuurautomaatsysteem te bedienen.
Zie voor meer informatie over het gebruik van de afstandsbediening de instructies voor Reactor stuurautomaat-
afstandsbediening op garmin.com
Een Reactor stuurautomaat-afstandsbediening koppelen met een kaartplotter
1Selecteer Opties > Communicatie > Draadloze toestellen > Draadloze afstandsbedieningen >
Afstandsbediening stuurautomaat.
2Selecteer zo nodig Schakel in.
3Selecteer Nieuwe verbinding.
4Selecteer op de afstandsbediening > Pair with MFD.
De kaartplotter geeft een pieptoon en toont een bevestigingsbericht.
5Selecteer op de kaartplotter Ja om het koppelingsproces te voltooien.
De functies van de knoppen van de Reactor stuurautomaat-afstandsbediening wijzigen
U kunt de patronen of acties wijzigen die zijn toegewezen aan de knoppen van de Reactor stuurautomaat-
afstandsbediening.
1Selecteer Instellingen > Communicatie > Draadloze toestellen > Draadloze afstandsbedieningen >
Afstandsbediening stuurautomaat > Knopacties.
2Selecteer een actieknop die u wilt wijzigen.
3Selecteer een patroon of actie die u aan de knop wilt toewijzen.
Stuurautomaat 117
De sofware voor de afstandsbediening van de Reactor stuurautomaat bijwerken
U kunt de software voor de afstandsbediening van de Reactor stuurautomaat bijwerken met behulp van de
kaartplotter.
1Plaats een geheugenkaart in de kaartsleuf van de computer.
2Ga naar garmin.com/software/autopilot_remote_controlen selecteer Software.
3Selecteer Download.
4Lees en accepteer de voorwaarden.
5Selecteer Download.
6Kies een locatie en selecteer Sla op.
7Dubbelklik op het gedownloade bestand.
8Selecteer Volgende.
9Selecteer het station van de geheugenkaart en selecteer vervolgens Volgende > Voltooi.
10 Plaats de geheugenkaart in de kaartsleuf van de kaartplotter.
11 Selecteer Instellingen > Communicatie > Draadloze toestellen > Afstandsbediening stuurautomaat >
Software bijwerken.
Yamaha stuurautomaat
WAARSCHUWING
U kunt de stuurautomaatfunctie alleen gebruiken op een station dat nabij een roer, gashendel of roerbesturing is
geïnstalleerd.
U bent verantwoordelijk voor de veilige en voorzichtige besturing van uw vaartuig. De stuurautomaat is een
hulpmiddel waarmee u de boot beter kunt besturen. Dit ontheft u echter niet van uw verantwoordelijkheid om de
boot veilig te besturen. Voorkom gevaarlijke navigatie en zorg ervoor dat het roer nooit onbemand is.
Wees altijd in staat om snel de handmatige besturing van uw boot over te nemen.
Oefen de bediening van de stuurautomaat op kalm en open water dat vrij is van gevaren.
Wees voorzichtig met het bedienen van de stuurautomaat in de buurt van gevaren op het water, zoals dokken,
palen en andere boten.
De stuurautomaat past voortdurend de besturing van uw boot aan om een constante koers (vaste voorliggende
koers) aan te houden.
Als de kaartplotter is aangesloten op een compatibel Yamaha stuurautomaatsysteem, kunt u de
stuurautomaatgegevens bekijken met behulp van het Yamaha stuurautomaatscherm en de overlaybalk. Voor
meer informatie over compatibele Yamaha stuurautomaatsystemen neemt u contact op met uw Yamaha dealer.
118 Stuurautomaat
Yamaha stuurautomaatscherm
Werkelijke koers
Gewenste koers (koers waarop de stuurautomaat aan het varen is)
Instellingen Yamaha stuurautomaat
Selecteer in een Yamaha motorscherm Opties > Instelling stuurautomaat.
Patroon instellen: Hiermee kunt u een stuurautomaatpatroon selecteren.
Richting: Hiermee stelt u een bakboord- of stuurboordrichting voor het patroon in.
Afstand: Hiermee stelt u de afstand voor het patroon in.
Lengte: Hiermee stelt u de lengte van het patroon in.
Amplitude: Hiermee stelt u de hoek in voor het zigzagpatroon.
Initiële radius: Hiermee stelt u de radius van het spiraalpatroon in.
Modus voor laatste spoorpunt: Hiermee de modus voor de stuurautomaat in wanneer u het einde van een route
bereikt. De optie FishPoint® handhaaft de positie, maar behoudt de voorliggende koers niet. Met de optie
DriftPoint® kan de boot met de wind of stroom driften terwijl de voorliggende koers behouden blijft, maar de
positie niet behouden blijft. Met de optie StayPoint® blijven de positie en de voorliggende koers behouden.
De optie Vertraging stopt de motor, maar handhaaft de positie of voorliggende koers niet. De optie Geen
vertraging stopt de motor niet.
Correctie koers aanhouden: Hiermee stelt u een afstand in om parallel aan een route te navigeren.
OPMERKING: Gedetailleerde informatie over de werking van de Yamaha joystick en het Autopilot systeem vindt
u in de Snelgids die bij de nieuwste joystick/Autopilot-kit wordt geleverd.
Stuurautomaat 119
Overlaybalk voor de Yamaha stuurautomaat
Stuurautomaatmodus
Werkelijke koers
Gewenste koers (koers waarop de stuurautomaat aan het varen is)
Hiermee opent u het volledige scherm en menu van de stuurautomaat
Force elektrische motor bedienen
WAARSCHUWING
Laat de motor niet draaien wanneer de schroef uit het water is. Contact met de draaiende schroef kan ernstig
letsel tot gevolg hebben.
Gebruik de motor niet in gebieden waar u of andere mensen in het water in contact kunnen komen met de
draaiende schroef.
Koppel de motor altijd los van de accu voordat u de schroef reinigt of er onderhoud aan uitvoert, om letsel te
voorkomen.
U bent verantwoordelijk voor de veilige en voorzichtige besturing van uw vaartuig. De stuurautomaatfuncties
op de elektrische motor zijn hulpmiddelen om uw boot beter te kunnen bedienen. Dit ontheft u echter niet van
uw verantwoordelijkheid om de boot veilig te besturen. Voorkom gevaarlijke navigatie en zorg ervoor dat de
motorbediening nooit onbemand is.
Oefen de bediening van de stuurautomaat op kalm en open water dat vrij is van gevaren.
Wees voorzichtig met het bedienen van de stuurautomaat in de buurt van gevaren op het water, zoals dokken,
palen en andere boten.
VOORZICHTIG
Wees bij gebruik van de stuurautomaatfuncties voorbereid op plotseling stoppen, accelereren en wenden.
Let bij het opbergen of aanbrengen van de motor op gladde oppervlakken rond de motor. Uitglijden bij het
opbergen of aanbrengen van de motor kan letsel tot gevolg hebben.
U kunt de Force elektrische motor verbinden met de kaartplotter om de motor te bekijken en te bedienen met de
kaartplotter.
120 Force® elektrische motor bedienen
Verbinden met een trollingmotor
U kunt de kaartplotter draadloos verbinden met een compatibele Garmin Force elektrische motor op uw boot
om de elektrische motor vanaf de kaartplotter te bedienen.
1Schakel de kaartplotter en de trollingmotor in.
2Schakel het Wi‑Fi netwerk op de kaartplotter in (Het Wi‑Fi netwerk instellen, pagina25).
3Als er meerdere kaartplotters zijn aangesloten op het Garmin Marine Network, zorg er dan voor dat deze
kaartplotter de host is van het Wi‑Fi netwerk (De Wi‑Fi host wijzigen, pagina25).
4Selecteer op de kaartplotter Instellingen > Communicatie > Draadloze toestellen > Garmin trollingmotor.
5Druk drie keer op op het display van de trollingmotor om de koppelmodus te activeren.
op het scherm van de elektrische motor is blauw als er een verbinding met de kaartplotter wordt gezocht
en wordt groen als de verbinding is gemaakt.
Nadat de kaartplotter en de trollingmotor zijn verbonden, schakelt u de trollingmotor-overlaybalk op de
kaartplotter in om de motor te bedienen (Bedieningselementen voor de trollingmotor aan schermen toevoegen,
pagina121).
Bedieningselementen voor de trollingmotor aan schermen toevoegen
Nadat u de kaartplotter hebt verbonden met de trollingmotor, moet u de bedieningsbalk van de Force
trollingmotor toevoegen aan schermen als u de trollingmotor wilt kunnen bedienen.
1Open een scherm van waaruit u de trollingmotor wilt bedienen.
2Selecteer een optie:
Vanaf een combinatiepagina of SmartMode lay-out selecteert u Opties > Wijzigen > Overlays.
Vanuit een volledig scherm selecteert u Opties > Wijzig overlays.
3Selecteer Bovenstang of Onderste balk.
4Selecteer Trollingmotorbalk.
Herhaal deze stappen om de bedieningselementen voor de trollingmotor toe te voegen aan alle schermen van
waaruit u de trollingmotor wilt bedienen.
Force® elektrische motor bedienen 121
Bedieningsbalk trollingmotor
Met de bedieningsbalk van de trollingmotor kunt u een Force trollingmotor bedienen en de status van de motor
bekijken.
Selecteer een item om het te activeren. De knop licht op wanneer deze wordt geselecteerd. Selecteer het item
opnieuw om het te deactiveren.
Accustatus trollingmotor.
Schakelt de schroef in en uit.
Verlaagt de snelheid.
Snelheidsindicator.
Verhoogt de snelheid.
Schakelt de cruise control in en houdt de huidige snelheid over de grond (SOG) vast.
Schakelt de schroef op volle snelheid in.
Status trollingmotor.
Schakelt virtueel anker in, dat de trollingmotor gebruikt om uw positie vast te houden.
Stuurt de trollingmotor.
Wanneer virtueel anker is ingeschakeld, drukt u hierop om de virtueel-ankerpositie vooruit, achteruit,
naar links of naar rechts te bewegen.
Schakelt vaste voorliggende koers in (huidige koers instellen en vasthouden).
Wanneer de trollingmotor in vaste voorliggende koers staat, verschijnt er een stuurautomaatbalk in de
trollingmotorbalk.
Opent de instellingen van de trollingmotor.
122 Force® elektrische motor bedienen
Elektrische motorinstellingen
Selecteer vanuit de trollingmotorbalk .
Kalibreer: Kalibreert het kompas van de trollingmotor (Het kompas van de trollingmotor kalibreren, pagina123)
en stelt de boegcorrectie van de trollingmotor in (De boegcorrectie instellen, pagina124).
Ankerversterking: Hiermee stelt u de reactie van de elektrische motor in wanneer de modus virtueel anker is
ingeschakeld. Als de elektrische motor sneller moet reageren en bewegen, verhoogt u de waarde. Als de
motor te veel beweegt, verlaagt u de waarde.
Versterking navigatie: Hiermee stelt u de reactie van de elektrische motor in tijdens het navigeren. Als de
elektrische motor sneller moet reageren en bewegen, verhoogt u de waarde. Als de motor te veel beweegt,
verlaagt u de waarde.
Vaste voorliggende koersmodus: Hiermee stelt u de modus vaste voorliggende koers in. De optie Vaartuig
uitlijnen probeert de boot in dezelfde richting te houden, ongeacht de drift. De optie Ga naar probeert in een
rechte lijn in de gewenste richting te navigeren.
Aankomstmodus: Hiermee stelt u het gedrag van de elektrische motor in wanneer u het einde van een route
bereikt. Met de instelling Ankervergr. houdt de elektrische motor de positie vast met de functie virtueel anker,
wanneer de boot het einde van de route bereikt. Met de instelling Handmatig wordt de schroef uitgeschakeld
wanneer de boot het einde van de route bereikt.
VOORZICHTIG
U bent verantwoordelijk voor de veilige besturing van uw boot. Als u de instelling Handmatig gebruikt voor de
optie Aankomstmodus, moet u klaar zijn om de besturing van de boot over te nemen.
Auto inschakeling: Schakelt de elektrische motor in wanneer u het systeem van stroom voorziet.
Propeller opbergen zijkant: Hiermee stelt u in naar welke kant van de elektrische motor de schroef wordt
gedraaid wanneer de elektrische motor wordt opgeborgen. Dit is handig wanneer u andere voorwerpen in de
buurt van de opgeborgen schroef bewaart.
Snelkoppelingsknoppen: Hiermee activeert u de snelkoppelingsknoppen op de afstandsbediening van de
trollingmotor voor deze specifieke kaartplotter. De knoppen werken met slechts één kaartplotter tegelijk.
Standaardinstellingen: Hiermee herstelt u de instellingen van de elektrische motor naar de fabrieksinstellingen.
Een snelkoppeling toewijzen aan de snelkoppelingsknoppen van de afstandsbediening van de
trollingmotor
U kunt snel veelgebruikte schermen openen door een snelkoppelingsknop toe te wijzen op de
afstandsbediening van de trollingmotor. U kunt een snelkoppeling maken naar bijvoorbeeld de sonarschermen
en kaarten.
OPMERKING: Als er meer dan één kaartplotter op het netwerk is aangesloten, kunt u sneltoetsen toewijzen aan
één kaartplotter.
1Open een scherm.
2Houd een snelkoppelingsknop ingedrukt.
TIP: De snelkoppeling wordt ook opgeslagen in de categorie Vastgezet met het nummer van de
snelkoppelingsknop.
Het kompas van de trollingmotor kalibreren
U moet het kompas in de trollingmotor kalibreren voordat u gebruik kunt maken van de stuurautomaatfuncties.
1Vaar met de boot naar een open stuk kalm water.
2Selecteer vanaf de trollingmotorbalk > Kalibreer > Kompaskalibratie.
3Volg de instructies op het scherm.
Force® elektrische motor bedienen 123
De boegcorrectie instellen
Het kan zijn dat de trollingmotor niet is uitgelijnd met de middenlijn van uw boot, dit is afhankelijk van de
installatiehoek. Voor de beste resultaten stelt u dan de boegcorrectie in.
1Pas de hoek van de trollingmotor zodat deze is uitgelijnd met de middenlijn van uw boot .
2Selecteer vanuit de trollingmotorbalk > Kalibreer > Boegcorrectie.
Digital Selective Calling (DSC)
Netwerkkaartplotter en marifoonfunctionaliteit
Als u een compatibele VHF-radio aansluit op uw kaartplotter, worden deze functies ingeschakeld.
De kaartplotter kan uw GPS-positie doorsturen naar uw marifoon. De GPS-positie-informatie wordt tegelijk
met de DSC-oproepen verzonden als uw marifoon daartoe ondersteuning biedt.
De kaartplotter kan DSC (Digital Selective Calling)-noodoproepen en positiegegevens ontvangen van de
marifoon.
De kaartplotter kan de posities bijhouden van schepen die positierapporten verzenden.
Als een Garmin NMEA 2000 VHF radio is aangesloten op uw kaartplotter, zijn deze functies ook ingeschakeld.
Met de kaartplotter kunt u snel informatie over persoonlijke standaardoproepen instellen en verzenden naar
uw Garmin VHF radio.
Wanneer u een noodoproep voor een man-over-boord initieert vanaf uw marifoon, wordt op de kaartplotter
het scherm Man-over-boord weergegeven en wordt u gevraagd naar de positie te navigeren waar de persoon
van boord is gevallen.
Raadpleeg de installatie-instructies van de VHF radio voor informatie over het installeren en aansluiten van een
VHF radio.
DSC inschakelen
Selecteer Instellingen > Overige schepen > DSC.
DSC-lijst
De DSC-lijst is een overzicht van de meest recente DSC-oproepen en andere DSC-contactpersonen die u hebt
ingevoerd. De DSC-lijst kan maximaal 100 vermeldingen bevatten. De DSC-lijst geeft de meest recente oproepen
weer die vanaf een boot zijn gemaakt. Wanneer een tweede oproep van dezelfde boot wordt ontvangen,
vervangt deze de eerste oproep van deze boot in de lijst.
124 Digital Selective Calling (DSC)
De DSC-lijst weergeven
U kunt de DSC-lijst alleen weergeven als de kaartplotter is aangesloten op een marifoon die ondersteuning biedt
voor DSC.
Selecteer Info > Overige schepen > DSC-lijst.
Een DSC-contactpersoon toevoegen
U kunt een schip toevoegen aan uw DSC-lijst. U kunt oproepen naar een DSC-contactpersoon uitvoeren vanaf de
kaartplotter.
1Selecteer Info > Overige schepen > DSC-lijst > Voeg contactpersoon toe.
2Voer het MMSI-nummer (Maritime Mobile Service Identity) van het schip in.
3Voer de naam van het schip in.
Inkomende noodoproepen
Als uw compatibele kaartplotter en marifoon via NMEA 0183 of NMEA 2000 zijn verbonden, ontvangt u een
waarschuwing van de kaartplotter wanneer er een DSC-noodoproep over de marifoon wordt ontvangen. Als er
positiegegevens zijn verzonden bij de noodoproep, wordt die informatie tegelijk met de oproep opgenomen en
beschikbaar gesteld.
verwijst naar een noodoproep in de DSC-lijst en markeert de positie van het schip op de navigatiekaart op het
moment dat de DSC-noodoproep werd verzonden.
Naar een schip in nood navigeren
verwijst naar een noodoproep in de DSC-lijst en markeert op de navigatiekaart de positie van een schip op
het moment dat de DSC-noodoproep werd verzonden.
1Selecteer Info > Overige schepen > DSC-lijst.
2Selecteer een oproep met een positiemelding.
3Selecteer Bekijk > Navigeren naar.
4Selecteer Ga naar of Route naar.
Noodoproepen (man-over-boord) uitvoeren via een marifoon
Wanneer uw kaartplotter is verbonden met een marifoon die compatibel is met NMEA 2000 en u een DSC-
noodoproep voor man-over-boord initieert vanaf uw marifoon, wordt het scherm Man-over-boord weergegeven
op de kaartplotter en wordt u gevraagd naar het punt te navigeren waar de persoon van boord is gevallen. Als er
een compatibele stuurautomaat is verbonden met het netwerk, vraagt uw kaartplotter u een MOB-manoeuvre uit
te voeren naar dit punt.
Als u de noodoproep voor man-over-boord annuleert via de marifoon, verdwijnt het kaartplotterscherm waarin u
wordt gevraagd te navigeren naar het punt waarop de persoon van boord is gevallen.
Positie bijhouden
U kunt een VHF-radio aansluiten op hetzelfde NMEA 2000 netwerk als de kaartplotter om positiemeldingen te
verzenden en vaartuigen te volgen die positiemeldingen verzenden. Het vaartuig moet de juiste PGN-gegevens
(PGN 129808; DSC-oproepinformatie) verzenden om deze functie te kunnen gebruiken.
U kunt de kaartplotter aansluiten op een VHF-radio via NMEA 0183 om positiemeldingen te verzenden en
vaartuigen te volgen die positiemeldingen verzenden.
Elke ontvangen oproep met een positiemelding wordt opgenomen in de DSC-lijst (DSC-lijst, pagina124).
Digital Selective Calling (DSC) 125
Een positierapport weergeven
1Selecteer Info > Overige schepen > DSC-lijst.
2Selecteer een oproep met een positiemelding.
3Selecteer Bekijk.
4Selecteer een optie:
Als u de details van het positierapport wilt bekijken, selecteert u .
Als u een kaart wilt weergeven waarop de locatie is gemarkeerd, selecteert u .
Naar een schip navigeren waarvan u de positie bijhoudt
1Selecteer Info > Overige schepen > DSC-lijst.
2Selecteer een oproep met een positiemelding.
3Selecteer Bekijk > Navigeren naar.
4Selecteer Ga naar of Route naar.
Een waypoint maken op de positie van een schip waarvan u de positie bijhoudt
1Selecteer Info > Overige schepen > DSC-lijst.
2Selecteer een oproep met een positiemelding.
3Selecteer Bekijk > Via-punt maken.
Informatie in een positiemelding bewerken
1Selecteer Info > Overige schepen > DSC-lijst.
2Selecteer een oproep met een positiemelding.
3Selecteer Bekijk > Wijzigen.
Selecteer Naam om de naam van het schip in te voeren.
Selecteer Symbool om een nieuw symbool te selecteren, indien beschikbaar.
Selecteer Opmerking om een opmerking in te voeren.
Selecteer Sporen om een lijn weer te geven die het spoor van het schip aangeeft als uw marifoon de
positie van het schip bijhoudt.
Selecteer Lijn van spoor om een kleur voor de lijn van het spoor te kiezen.
Een oproep met een positiemelding verwijderen
1Selecteer Info > Overige schepen > DSC-lijst.
2Selecteer een oproep met een positiemelding.
3Selecteer Bekijk > Wijzigen > Wis rapport.
Sporen van schepen weergeven op de kaart
U kunt in sommige kaartweergaven de sporen weergeven van alle schepen waarvan u de positie bijhoudt.
Standaard geeft een zwarte lijn het pad van het schip, een zwarte stip elke eerder gemelde positie van een schip
waarvan u de positie bijhoudt en een blauwe vlag de laatst gemelde positie van het schip aan.
1Selecteer vanuit een kaart of 3D-kaartweergave Opties > Lagen > Overige schepen > DSC > DSC-sporen.
2Selecteer het aantal uren dat schepen waarvan u de positie bijhoudt worden weergegeven op de kaart.
Als u bijvoorbeeld 4 uur selecteert, worden alle punten van sporen (van minder dan vier uur oud) voor
bijgehouden schepen op de kaart weergegeven.
126 Digital Selective Calling (DSC)
Persoonlijke standaardoproepen
Wanneer u de kaartplotter aansluit op een Garmin marifoon, kunt u de interface van de kaartplotter gebruiken
voor het uitvoeren van persoonlijke standaardoproepen.
Wanneer u een persoonlijke standaardoproep uitvoert vanaf de kaartplotter, kunt u het gewenste DSC-kanaal
selecteren voor de communicatie. De marifoon verzendt dit verzoek tegelijk met uw oproep.
Een DSC-kanaal selecteren
OPMERKING: De keuze van een DSC-kanaal is beperkt tot de kanalen die beschikbaar zijn op alle
frequentiebanden. Het standaardkanaal is 72. Als u een ander kanaal selecteert, gebruikt de kaartplotter dat
kanaal voor alle volgende oproepen, totdat u een oproep uitvoert via een ander kanaal.
1Selecteer Info > Overige schepen > DSC-lijst.
2Selecteer een schip of een station dat u wilt oproepen.
3Selecteer Bekijk > Oproepen met radio > Kanaal.
4Selecteer een beschikbaar kanaal.
Een persoonlijke standaardoproep uitvoeren
OPMERKING: Als u een oproep start vanaf de kaartplotter, ontvangt de marifoon geen oproepgegevens als er
geen MMSI-nummer in de marifoon is geprogrammeerd.
1Selecteer Info > Overige schepen > DSC-lijst.
2Selecteer een schip of een station dat u wilt oproepen.
3Selecteer Bekijk > Oproepen met radio.
4Selecteer indien nodig Kanaal en selecteer een nieuw kanaal.
5Selecteer Verzend.
De kaartplotter verzendt informatie over de oproep naar de marifoon.
6Voltooi de oproep op uw Garmin VHF radio.
Een individuele routineoproep voor een AIS-doel
1Kies een AIS-doel in een kaart of 3D-kaartweergave.
2Selecteer AIS-schip > Oproepen met radio.
3Selecteer indien nodig Kanaal en selecteer een nieuw kanaal.
4Selecteer Verzend.
De kaartplotter verzendt informatie over de oproep naar de marifoon.
5Voltooi de oproep op uw Garmin VHF radio.
Meters en grafieken
De meters en grafieken geven informatie over de motor en de omgeving. Om de informatie te kunnen bekijken,
moet u een compatibele transducer of sensor op het netwerk hebben aangesloten.
Meters en grafieken 127
De meters bekijken
1Selecteer Schip.
2Selecteer een gauge, zoals Schip.
3Selecteer of om een andere gauge-pagina weer te geven, indien van toepassing.
Pictogrammen motorwaarschuwing
Als een pictogram op de pagina met meters oplicht, duidt dit op een probleem met de motor.
Waarschuwing laag oliepeil of lage oliedruk
Temperatuurwaarschuwing
Waarschuwing accuspanning
Waarschuwing controleer motor
De gegevens op een meter aanpassen
1Open een meterpagina.
2Selecteer Opties > Wijzig meterpagina's.
3Selecteer een meter die u wilt bewerken.
TIP: U kunt een willekeurige meter vasthouden om de gegevens snel te wijzigen.
4Selecteer Vervang gegevens.
5Selecteer een gegevenstype.
6Selecteer de gegevens die u wilt weergeven.
128 Meters en grafieken
Meters aanpassen
U kunt een meterpagina toevoegen, de indeling van de meterpagina wijzigen, de weergave van de meters
wijzigen en de gegevens in elke meter wijzigen.
1Open een meterpagina.
2Selecteer Opties > Wijzig meterpagina's.
3Selecteer indien nodig een meterweergave of meter die u wilt bewerken.
4Selecteer een optie:
Als u de gegevens in een meter wilt wijzigen, selecteert u de meter en selecteert u Vervang gegevens.
Als u de lay-out van de meters op de pagina wilt wijzigen, selecteert u Wijzig lay-out.
Als u een pagina aan deze set meterpagina's wilt toevoegen, selecteert u Pagina toevoegen.
Als u een pagina uit deze set meterpagina's wilt verwijderen, selecteert u Wis pagina.
Als u de volgorde van deze pagina in de set meterpagina's wilt wijzigen, selecteert u Verplaats pagina
naar links of Verplaats pagina naar rechts.
Als u de oorspronkelijke weergave van deze pagina wilt herstellen, selecteert u Herstel
standaardweergave.
De grenzen van de motormeter en de brandstofmeter aanpassen
U kunt de onder- en bovenlimiet en het bereik van de gewenste standaardwerking van een meter instellen.
OPMERKING: Niet alle opties zijn beschikbaar voor alle meters.
1Selecteer in een geschikt meterscherm Opties > Installatie > Metergrenzen instellen.
2Selecteer een meter die u wilt aanpassen.
3Selecteer een optie:
Als u de minimumwaarde van het standaardbereik wilt instellen, selecteert u Vastgesteld minimum.
Als u de maximumwaarde van het standaardbereik wilt instellen, selecteert u Vastgesteld maximum.
Als u de onderlimiet van de meter lager wilt instellen dan het vastgestelde minimum, selecteert u
Schaalminimum.
Als u de bovenlimiet van de meter hoger wilt instellen dan het vastgestelde maximum, selecteert u
Schaalmaximum.
4Selecteer de grenswaarde.
5Herhaal stap 4 en 5 om meer grenzen in te stellen.
Het aantal motoren selecteren dat door de meters wordt weergegeven
U kunt informatie voor maximaal vier motoren weergeven.
1Selecteer in het motormeterscherm Opties > Installatie > Motorselectie > Aantal motoren.
2Selecteer een optie:
Selecteer het aantal motoren.
Selecteer Automatisch configureren om het aantal motoren automatisch te detecteren.
Instellen welke motoren in de meters worden weergegeven
Voordat u kunt instellen hoe de motoren worden weergegeven in de meters, moet u handmatig het aantal
motoren selecteren (Het aantal motoren selecteren dat door de meters wordt weergegeven, pagina129).
1Selecteer in het motormeterscherm Opties > Installatie > Motorselectie > Aantal motoren.
2Selecteer Eerste motor.
3Selecteer de motor die u in de eerste meter wilt weergeven.
4Herhaal de stappen voor de overige motormeters.
Meters en grafieken 129
Statusalarmen voor motormeters inschakelen
U kunt de kaartplotter inschakelen om statusalarmen voor de motor weer te geven.
Selecteer in het motormeterscherm Opties > Installatie > Statusalarmen > Aan.
Wanneer een motoralarm wordt geactiveerd, wordt een statusalarmbericht weergegeven en wordt de meter
mogelijk rood, afhankelijk van het type alarm.
Afzonderlijke statusalarmen voor motormeters inschakelen
1Selecteer in het motormeterscherm Opties > Installatie > Statusalarmen > Aangepast.
2Selecteer een of meer alarmen voor de motormeters die u wilt in- of uitschakelen.
Yamaha motormeters
Selecteer Schip > YAMAHA om de Yamaha motormeters te bekijken. De weergave van dit scherm is afhankelijk
van het motornetwerk en de gashendelcontroller.
130 Meters en grafieken
Gegevensvelden
Houd ingedrukt om de gegevens te vervangen.
Huidige tijd
Houd ingedrukt om de reisgegevens te bekijken.
Selecteer om de stuurautomaatbalk in en uit te schakelen (Helm Master® EX).
Selecteer om de joystick-knop voor Punt instellen-functies te configureren (Helm Master).
Tankniveau-informatie
Houd een tank ingedrukt om gedetailleerde sensorinformatie over het tankniveau te bekijken.
Statuspictogrammen
GPS-signaalsterkte (Helm Master)
Selecteer om de Vispunt-instellingen te configureren (Helm Master/Helm Master EX).
Selecteer om de trollingsnelheid in te stellen (Helm Master/Helm Master EX /Mechanical RC/Digital
Electronic RC (6X6/6X7)).
Gegevensvelden
Houd ingedrukt om de gegevens te vervangen.
Schakelpositie
Tachometer en trim-hoek
Houd de knop ingedrukt om de achtergrond te wijzigen.
Motorgegevens
Houd ingedrukt om de gegevens te vervangen en de presentatie van de meter te wijzigen.
Pictogrammen motortoestand
Oranje pictogrammen geven de toestand van de motor aan.
Yamaha beveiligingssysteem is aan.
Motoren staan onder beheer in synchronisatie.
Motoren worden opgewarmd.
Meters en grafieken 131
Pictogrammen motorwaarschuwing
Rode pictogrammen geven afwijkingen van de motor aan.
LET OP
Neem contact op met uw Yamaha dealer als het probleem niet gevonden of opgelost kan worden.
Lage koelwaterdruk.
Lage oliedruk.
Stop de motor. Controleer het motorolieniveau en voeg zo nodig meer olie toe.
LET OP
Laat de motor niet lopen als deze indicator zichtbaar is. Hierdoor kunt u ernstige schade aan de motor
toebrengen.
Motor is aan het oververhitten.
Zet de motor onmiddellijk uit. Controleer de koelwaterinlaat van de motor en verwijder mogelijke
verstoppingen.
LET OP
Laat de motor niet lopen als deze indicator zichtbaar is. Hierdoor kunt u ernstige schade aan de motor
toebrengen.
Lage accuspanning.
Controleer de accu en accu-verbindingen en maak alle loszittende accu-verbindingen vast.
Keer terug naar de haven als door het vastmaken van de accu-verbindingen het voltage van de accu
niet wordt verhoogd. Neem onmiddellijk contact op met uw Yamaha dealer.
OPMERKING: Zet de motor NIET uit als deze waarschuwing wordt weergegeven. Als u dat doet, kan de
motor mogelijk niet opnieuw starten.
Water in de brandstof.
Er zit opgehoopt water in de brandstoffilter (brandstofscheider).
Zet de motor onmiddellijk uit en raadpleeg de handleiding van de motor om het water uit de brandstof
filter te verwijderen.
OPMERKING: Als benzine wordt gemengd met water kan dat de motor beschadigen.
Controleer motor-/onderhouds-waarschuwing.
Neem onmiddellijk contact op met uw Yamaha dealer. De controleer motor-waarschuwing verschijnt
ook als het laatste onderhoud langer dan 100 uur geleden was.
Motorwaarschuwingsmelding. (Helm Master)
Probleem met motoruitlaat.
De meters instellen
Het aantal motoren configureren
1Selecteer in een meterscherm Opties > Aantal motoren.
2Selecteer het aantal motoren.
132 Meters en grafieken
De tankniveausensoren configureren
1Selecteer in een meterscherm Opties > Tank voorinstelling.
2Selecteer de tankniveausensor die u wilt configureren.
3Selecteer Naam, voer een naam in en selecteer OK.
4Selecteer Type en selecteer het type sensor.
5Selecteer Stijl en selecteer de stijl van de sensor.
6Selecteer Tankcapaciteit, voer de capaciteit van de tank in en selecteer OK.
7Selecteer Kalibratie en volg de instructies op het scherm om de tankniveaus te kalibreren.
Als u de tankniveaus niet kalibreert, gebruikt het systeem de standaardinstellingen voor de tankniveaus.
De getoonde gegevens wijzigen
1Houd een aanpasbaar item ingedrukt in een gegevensscherm.
2Selecteer een gegevenstype.
3Selecteer de gegevens die u wilt weergeven.
Instellingen voor Yamaha motorgegevens
LET OP
Controleer of de instellingen correct zijn ingesteld. Als dit niet het geval is, geeft het motorscherm niet de juiste
informatie weer.
Selecteer in een Yamaha motorscherm Opties.
Reis: Hiermee wordt informatie over de reis, zoals afstand en uren, weergegeven en kunt u deze waarden
herstellen.
Onderhoudsherinnering: Hiermee wordt informatie over het onderhoud weergegeven, kunt u de
onderhoudsintervallen instellen en de verlopen tijd sinds het laatste onderhoud herstellen.
Tank voorinstelling: Hiermee stelt u de tanknaam, vloeistoftype, sensorstijl en tankcapaciteit in en kalibreert u
de sensor.
Trim-hulp: Hiermee schakelt u de trim-hulpfunctie in of uit. Beschikbaar op het Helm Master-systeem met een
digitaal motorregelsysteem (DEC).
Stuurfrictie: Hiermee stelt u de frictie van het stuurwiel in. De frictie wordt automatisch aangepast aan de hand
van de motorsnelheid. Beschikbaar op het Helm Master-systeem met een digitaal motorregelsysteem (DEC).
Lock to Lock: Hiermee stelt u in hoe vaak het stuurwiel kan worden gedraaid, volledig naar bakboord en volledig
naar stuurboord.
Snelheidsregeling: Hiermee stelt u de snelheidsbron in op GPS of RPM. GPS als Bron snelheid gebruiken is
alleen beschikbaar met het Helm Master EX-systeem dat is uitgerust met een stuurautomaat of joystick. GPS
is niet beschikbaar op het Helm Master systeem.
Instelling stuurautomaat: Hiermee configureert u de instellingen van de Yamaha stuurautomaat. Beschikbaar
op het Helm Master EX-systeem dat is uitgerust met een stuurautomaat. Zie (Stuurautomaat, pagina111)
voor informatie over de Garmin stuurautomaat.
Joystick en instelpunt: Hiermee configureert u de stuwkracht van de joystick, trimhoek en trimvoorinstelling,
fijninstelling van de afstand en de vispuntinstellingen. Beschikbaar op het Helm Master systeem en het Helm
Master EX systeem met een joystick.
Voorinstellingen trim-hulp: Hiermee stelt u de voorinstellingen voor trim-hulp in. Beschikbaar op het Helm
Master-systeem met een digitaal motorregelsysteem (DEC).
Brandstofstroom-offset: Hiermee stelt u de offset in voor de brandstofstroomgegevens.
Uit-timer: Hiermee schakelt u het systeem één uur nadat de motor is uitgeschakeld uit.
Accubeheer: Hiermee configureert u het accubeheersysteem, zoals het instellen van het type en de capaciteit
van de accu's. Geeft ook de accustatus weer. Beschikbaar opHelm Master EX systemen die zijn uitgerust met
een accubeheersysteem (BMS).
Kalibratie: Hiermee kalibreert u diverse functies, zoals Trim op nul stellen en kompas.
Meters en grafieken 133
Herstel: Hiermee herstelt u de motor- en gatewaygegevens.
Mercury® motormeters
OPMERKING: Deze functie is alleen beschikbaar wanneer er verbinding is met de Mercury SmartCraft Connect
gateway. De beschikbare gegevens variëren afhankelijk van het motornetwerk en kunnen het toerental, het
aantal motoruren, de koelvloeistofdruk, de oliedruk en andere gegevens omvatten.
Selecteer Schip > Mercury om de Mercury motormeters te bekijken.
Motorvoltage of Mercury stuurhoek3
Bootstatus
Bootsnelheid
Brandstof
Versnelling transmissie
Motorsnelheid
Trimtabs
Motortrim
TIP: Als u meer motorgegevens wilt bekijken, selecteert u Schip > Mercury > Opties > Motordata.
3 De kwikstuurhoek kan op het display verschijnen, afhankelijk van het motormodel en de configuratie, en de locatie op het display kan variëren.
134 Meters en grafieken
Het brandstofalarm instellen
VOORZICHTIG
De instelling Zoemer moet zijn ingeschakeld om alarmen te laten horen (Scherm- en geluidsinstellingen,
pagina179). Het niet instellen van akoestische alarmen kan leiden tot letsel of schade aan eigendommen.
Voordat u een brandstofniveau-alarm kunt instellen, moet u een compatibele brandstofflowsensor aansluiten op
de kaartplotter.
U kunt een alarm laten afgaan wanneer de totale hoeveelheid resterende brandstof aan boord het door u
opgegeven niveau bereikt.
1Selecteer Instellingen > Alarmen > Brandstof > Totaal brandstof aan boord > Aan.
2Voer de resterende hoeveelheid brandstof in waarbij het alarm moet afgaan en selecteer OK.
De brandstofgegevens synchroniseren met de actuele brandstofvoorraad
Als u brandstofstroomsensoren gebruikt, moet u de brandstofniveaus op de kaartplotter synchroniseren
met de werkelijke brandstof in het vaartuig wanneer u brandstof aan uw vaartuig toevoegt. Als u
brandstoftanksensoren gebruikt, wordt het niveau automatisch aangepast op basis van de gegevens
van de tankniveausensor en is het niet nodig om de brandstofniveaus handmatig te synchroniseren
(Brandstofinstellingen, pagina190).
1Selecteer Schip.
2Selecteer Motoren of Brandstof.
3Selecteer Opties.
4Selecteer een optie:
Als u alle brandstoftanks op het vaartuig hebt gevuld, selecteert u Vul alle tanks. Het brandstofniveau
wordt ingesteld op de maximale capaciteit.
Als u een brandstoftank niet helemaal hebt gevuld, selecteert u Voeg brandstof toe aan boot en voert u de
toegevoegde hoeveelheid in.
Als u de totale hoeveelheid brandstof in de tanks van het vaartuig wilt opgeven, selecteert u Stel totale
brandstof aan boord in in en voert u de totale hoeveelheid in de tanks aanwezige brandstof in.
De windmeters weergeven
Voordat u windgegevens kunt weergeven, moet een windsensor zijn verbonden met de kaartplotter.
Selecteer Schip > Wind.
De windmeter voor zeilen configureren
U kunt de windmeter voor zeilen configureren om de werkelijke of schijnbare windsnelheid en windhoek weer te
geven.
1Selecteer op de windmeter Opties > Wijzig meterpagina's.
2Selecteer in het venster aan de linkerkant de Windmeter zeilen.
3Selecteer een optie:
Als u de ware of schijnbare windhoek wilt weergeven, selecteert u Naald en daarna een optie.
Als u de ware of schijnbare windsnelheid wilt weergeven, selecteert u Windsnelheid en daarna een optie.
Meters en grafieken 135
De bron van de snelheid configureren
U kunt opgeven of de snelheid van het vaartuig die op de snelheidsmeter wordt weergegeven en voor
windberekeningen wordt gebruikt, gebaseerd wordt op de watersnelheid of de GPS-snelheid.
1Selecteer op de windmeter Opties > Wijzig meterpagina's.
2Selecteer in het venster aan de linkerkant Kompasmeter.
3Selecteer Snelheidsweergave en selecteer een optie:
Als u de snelheid van het vaartuig wilt berekenen op basis van gegevens van de watersnelheidsensor,
selecteert u Water.
Als u de snelheid van het vaartuig wilt berekenen op basis van GPS-gegevens, selecteert u
Satellietpositionering.
De bron van de koers voor de windmeter configureren
U kunt de bron van de koers opgeven die in de windmeter moet worden weergegeven. De magnetische koers
bevat de koersgegevens die van een koerssensor afkomstig zijn; de GPS-koersgegevens worden door de GPS
van de kaartplotter berekend.
1Selecteer op de windmeter Opties > Wijzig meterpagina's.
2Selecteer in het venster aan de linkerkant Kompasmeter.
3Selecteer Bron van koers en selecteer een optie:
Selecteer Magnet. om koersgegevens te gebruiken die zijn ontvangen via een koerssensor.
Als u koersgegevens wilt gebruiken die zijn berekend met behulp van GPS, selecteert u GPS.
OPMERKING: Wanneer u langzaam of niet beweegt, is de magnetische kompasbron nauwkeuriger dan de
GPS-bron.
De close hauled-windmeter aanpassen
U kunt het bereik van de close hauled-windmeter voor zowel de schaal Wind tegen als de schaal Wind mee
opgeven.
1Selecteer op de windmeter Opties > Wijzig meterpagina's.
2Selecteer in het venster aan de linkerkant Kompasmeter of Windmeter zeilen.
3Selecteer Vervang gegevens > Zeilen > Close hauled-meter.
De Kompasmeter of Windmeter zeilen wordt vervangen door de Close hauled-meter.
4Selecteer een optie:
Als u de maximum- en minimumwaarden wilt instellen die verschijnen als de close hauled-windmeter voor
wind tegen wordt weergegeven, selecteert u Wijzig schaal wind tegen en stelt u de hoeken in.
Als u de maximum- en minimumwaarden wilt instellen die verschijnen als de close hauled-windmeter voor
wind mee wordt weergegeven, selecteert u Wijzig schaal wind mee en stelt u de hoeken in.
Als u de ware of schijnbare wind wilt weergeven, selecteert u Wind en daarna een optie.
Tripmeters weergeven
Tripmeters bevatten gegevens over de afgelegde kilometers, snelheid, tijd en brandstof voor de huidige trip.
Selecteer Info > Reis en grafieken > Reis.
De tripmeters opnieuw instellen
1Selecteer Info > Reis en grafieken > Reis.
2Selecteer een optie:
Als u alle metingen voor de huidige reis wilt instellen op nul, selecteert u Herstel Trip.
Als u de meting van de maximumsnelheid wilt instellen op nul, selecteert u Herstel maximale snelheid.
Als u de afstandmeting wilt instellen op nul, selecteert u Herstel kilometerteller.
Als u alle metingen op nul wilt instellen, selecteert u Herstel alles.
136 Meters en grafieken
Grafieken weergeven
U moet een geschikte transducer of sensor hebben aangesloten op het netwerk voordat u grafieken van
omgevingsveranderingen, zoals temperatuur, diepte en wind, kunt bekijken.
Selecteer Info > Reis en grafieken > Grafieken.
TIP: U kunt verschillende beschikbare grafieken weergeven door Wijzig grafiek te selecteren en een nieuwe
grafiek te selecteren.
Het grafiekbereik en de tijdschaal instellen
U kunt opgeven hoelang sensorgegevens worden weergegeven in de grafieken voor diepte, wind en
watertemperatuur en welke sensorgegevens worden weergegeven.
1Selecteer in een grafiek Grafiekinstellingen.
2Selecteer een optie:
Als u een schaal voor de verstreken tijd wilt instellen, selecteert u Tijdsduur. De standaardinstelling is 10
minuten. Als u een hogere waarde instelt, kunt u de variaties gedurende een langere periode bekijken. Als
u een lagere waarde instelt, kunt u meer details voor een kortere periode weergeven.
Als u de schaal van de grafiek wilt instellen, selecteert u Schaal. Wanneer u een hogere waarde opgeeft,
kan er meer variatie in de metingen worden weergegeven. Wanneer u een lagere waarde kiest, kunt u meer
details voor de variatie weergeven.
Grafiekfiltering uitschakelen
De grafiekfiltering van de windsnelheid en windhoek zorgt ervoor dat sensorgegevens beter in een grafiek
kunnen worden weergegeven. De standaardinstelling is Aan. U kunt de filtering uitschakelen.
1Selecteer in de grafiek Grafiekinstellingen.
2Selecteer Filter > Uit.
ineach berichten
WAARSCHUWING
Lees of beantwoord geen berichten tijdens het besturen van het vaartuig. Als u geen aandacht geeft aan de
omstandigheden op het water, kan dit resulteren in schade aan vaartuigen, lichamelijk letsel of overlijden.
U kunt een compatibele inReach satellietcommunicator verbinden met de kaartplotter om berichten te lezen,
beantwoorden en te versturen vanaf de kaartplotter.
LET OP
Het inReach toestel moet verbonden zijn met de kaartplotter en satellietsignalen ontvangen om berichten te
kunnen versturen en ontvangen met de kaartplotter.
Berichten die door het inReach toestel worden ontvangen en verzonden, worden gegroepeerd als gesprekken
die worden geïdentificeerd aan de hand van de namen of adressen van de contactpersonen in de berichten.
Alle berichten zijn beperkt tot 160 tekens, inclusief de naam, het adres of het telefoonnummer van de
contactpersoon of contactpersonen in het bericht. Als u een bericht naar grotere groepen contactpersonen
verzendt, wordt de hoeveelheid beschikbare tekens voor het bericht zelf minder. Bij het opstellen van een bericht
wordt het beschikbare aantal tekens in real-time weergegeven op de kaartplotter om te voorkomen dat de
tekenlimiet wordt overschreden.
inReach® berichten 137
Een inReach toestel verbinden met de kaartplotter
U kunt een compatibel inReach toestel verbinden met de kaartplotter om gegevens te beheren.
1Breng het inReach toestel binnen 3m (10ft.) van de kaartplotter.
2Selecteer in het hoofdmenu van het inReach toestel Stel in > ANT+ > Status > Aan.
3Selecteer op de kaartplotter Schip > InReach® > Koppelen wordt gestart.
De kaartplotter begint naar het inReach toestel te zoeken en maakt er verbinding mee. Dit kan tot 60
seconden duren.
4Vergelijk de code op het inReach toestel met de kaartplotter indien nodig, en selecteer OK als ze overeen
komen.
De inReach en kaartplotter maken automatisch verbinding wanneer ze binnen het bereik komen.
Berichten ontvangen
Wanneer uw inReach toestel een bericht ontvangt, verschijnt er kort een pop-upmelding op het GPSMAP
scherm.
Om het volledige bericht te beluisteren, selecteert u Bekijk bericht.
Als u de pop-upmelding wilt uitschakelen, selecteert u OK of wacht u tot de melding automatisch wordt
gesloten.
Een bericht beantwoorden
U kunt een inReach bericht beantwoorden met een vooraf geschreven snel bericht of een aangepast bericht.
1Selecteer Gesprekken vanaf de InReach® pagina.
2Markeer een gesprek en selecteer Gesprek weergeven.
3Selecteer een optie:
Als u een snel bericht wilt verzenden, selecteert u Snel bericht verzenden (Een snel bericht verzenden,
pagina139).
Als u een aangepast bericht wilt verzenden, selecteert u Aangepast bericht verzenden (Een aangepast
bericht verzenden, pagina139).
4Controleer het bericht en selecteer Verzend.
Een vooraf ingesteld bericht of incheckbericht verzenden
Vooraf ingestelde of incheckberichten zijn vooraf gedefinieerde berichten die u voorbereidt voor specifieke
contactpersonen met behulp van de Garmin Messenger app of op uw account op explore.garmin.com. U kunt
de tekst van incheckberichten niet aanpassen, alleen de contactpersonen die deze ontvangen.
1Selecteer Gesprekken > Verzend vooraf ingesteld bericht vanaf de InReach® pagina.
2Selecteer een vooraf ingesteld of incheckbericht.
3Selecteer Verzend.
138 inReach® berichten
Een nieuw gesprek starten
1Selecteer Gesprekken > Gesprek starten vanaf de InReach® pagina.
2Ontvangers toevoegen:
Als u een bestaande contactpersoon in het gesprek wilt opnemen, markeert u de contactpersoon en
selecteert u Voeg toe.
Als u een nieuwe contactpersoon in het gesprek wilt opnemen, selecteert u Nieuwe ontvanger invoeren en
geeft u het telefoonnummer, e-mailadres of inReach adres op voor de nieuwe contactpersoon.
3Selecteer een optie:
Als u een snel bericht wilt verzenden, selecteert u Snel bericht verzenden (Een snel bericht verzenden,
pagina139).
Als u een aangepast bericht wilt verzenden, selecteert u Aangepast bericht verzenden (Een aangepast
bericht verzenden, pagina139).
4Controleer de berichtdetails en selecteer Verzend.
Een snel bericht verzenden
Snelle berichten zijn vooraf gedefinieerde berichten die u voorbereidt op uw account op explore.garmin.com.
Snelle berichten bevatten aangepaste tekst en worden niet toegewezen aan een specifieke contactpersoon
in uw account. Ze kunnen naar behoefte worden gebruikt bij het verzenden of beantwoorden van inReach
berichten op de kaartplotter.
1Selecteer Gesprekken vanaf de InReach® pagina.
2Selecteer een bestaand gesprek of start een nieuw gesprek (Een nieuw gesprek starten, pagina139).
3Selecteer Snel bericht verzenden en selecteer het vooraf ingestelde bericht om te verzenden.
4Controleer het bericht en selecteer Verzend.
Een aangepast bericht verzenden
1Selecteer Gesprekken vanaf de InReach® pagina.
2Selecteer een bestaand gesprek of start een nieuw gesprek (Een nieuw gesprek starten, pagina139).
3Selecteer Aangepast bericht verzenden.
4Stel het bericht op en selecteer OK.
5Controleer het bericht en selecteer Verzend.
Digitaal schakelen
U kunt uw kaartplotter gebruiken om circuits te bewaken en te bedienen als een compatibel digitaal
schakelsysteem is aangesloten.
U kunt bijvoorbeeld de binnen- en navigatieverlichting van het vaartuig bedienen. Ook kunt u leeftankcircuits
bewaken.
Voor meer informatie over de aanschaf en configuratie van een digitaal schakelsysteem kunt u contact
opnemen met uw Garmin dealer.
Digitaal schakelen 139
Een digitale schakelpagina toevoegen en bewerken
U kunt digitale schakelpagina's toevoegen en aanpassen op de kaartplotter.
1Selecteer Schip > Overschakelen > Opties > Stel in.
2Selecteer Pagina toevoegen of Wijzig pagina.
3Stel de pagina naar wens in:
Voer een naam voor de pagina in en selecteer Naam.
Selecteer Wijzig schakelaars om de schakelaars in te stellen.
Selecteer Voeg BoatView afbeelding toe om een afbeelding van de boot toe te voegen.
OPMERKING: U kunt de standaardafbeelding van het vaartuig gebruiken of een aangepaste afbeelding
van uw vaartuig. Sla de aangepaste afbeelding op in de map /Garmin op de geheugenkaart. U kunt ook de
weergave en plaatsing van de afbeelding aanpassen.
Garmin Boat Switch
WAARSCHUWING
Garmin raadt aan dat een professionele installateur met kennis van elektrische systemen het toestel installeert.
Als het toestel verkeerd wordt geïnstalleerd, kan dit leiden tot ernstig lichamelijk letsel en schade aan het
vaartuig of de batterij.
Het Garmin Boat Switch toestel configureren
Sommige digitale schakelaars die door het Garmin Boat Switch toestel worden bediend, moeten voor gebruik
worden geconfigureerd.
Een schakelaar als momentschakelaar configureren
Alle vergrendelde en tijdelijke kanalen op het Garmin Boat Switch toestel moeten in de kaartplottersoftware
worden geconfigureerd als momentschakelaars voor een goede werking.
1Selecteer op een Garmin kaartplotter die is verbonden met hetzelfde NMEA 2000 netwerk als het Garmin
Boat Switch toestel, de opties Instellingen > Mijn boot > Overschakelen > NMEA-standaard.
2Selecteer het nummer van de schakelaar.
3Selecteer Configuratie > Tijdelijk.
Een schakelaar een andere naam geven
U kunt voor elke schakelaar een aangepaste naam opgeven die moet worden gebruikt in plaats van de
standaardnaam.
1Selecteer op een Garmin kaartplotter die is verbonden met hetzelfde NMEA 2000 netwerk als het Garmin
Boat Switch toestel, de opties Instellingen > Mijn boot > Overschakelen > NMEA-standaard.
2Selecteer het nummer van de schakelaar.
3Selecteer Naam > Wijzig naam.
4Voer een nieuwe naam in.
5Selecteer OK.
Een schakelaar labelen
U kunt voor elke schakelaar een aangepast label opgeven. Het label van de schakelaar staat los van de naam
van de schakelaar.
1Selecteer op een Garmin kaartplotter die is verbonden met hetzelfde NMEA 2000 netwerk als het Garmin
Boat Switch toestel, de opties Instellingen > Mijn boot > Overschakelen > NMEA-standaard.
2Selecteer het nummer van de schakelaar.
3Selecteer Label > Wijzig label.
4Voer een nieuw label in.
5Selecteer OK.
140 Digitaal schakelen
Schakelaars weergeven en verbergen
U kunt selecteren welke schakelaars worden verborgen of weergegeven op de Garmin kaartplotter.
1Selecteer op een Garmin kaartplotter die is verbonden met hetzelfde NMEA 2000 netwerk als het Garmin
Boat Switch toestel, de opties Instellingen > Mijn boot > Overschakelen > NMEA-standaard.
2Selecteer het nummer van de schakelaar.
3Selecteer Zicht om de schakelaar weer te geven of te verbergen.
De optie voor navigatielichten configureren
LET OP
Het is uw verantwoordelijkheid om te voldoen aan de toepasselijke wetten, voorschriften en normen met
betrekking tot het gebruik en/of de bediening van nautische verlichting. Garmin is niet verantwoordelijk voor
boetes, straffen, dagvaardingen of schadeposten die kunnen ontstaan als gevolg van een dergelijk gebrek aan
naleving.
Standaard zijn kanalen 1 en 2 gekoppeld voor navigatieverlichting om te voldoen aan de internationale
regelgeving voor het voorkomen van aanvaringen op zee. Afhankelijk van de lichtspecificaties van uw boot,
moet u het Garmin Boat Switch toestel mogelijk configureren om de bedradingsoptie te gebruiken die van
toepassing is op uw installatietype.
Als u niet van plan bent om navigatie- en ankerlichten op het toestel aan te sluiten, kunt u kanalen 1 en 2
configureren om onafhankelijk van elkaar te werken als normale vergrendelingsschakelaars.
1Selecteer Schip > Overschakelen op een Garmin kaartplotter die is verbonden met hetzelfde NMEA 2000
netwerk als het Garmin Boat Switch toestel.
2Houd schakelaar 1 gedurende 5 seconden ingedrukt.
Schakelaar 1 begint te knipperen.
3Houd schakelaar 2 gedurende 5 seconden ingedrukt.
De schakelaar stopt met knipperen en een bericht bevestigt de nu geselecteerde bedradingsoptie.
4Herhaal de vorige twee stappen totdat het toestel is geconfigureerd voor de bedradingsoptie die van
toepassing is op uw installatietype.
OPMERKING: Na selectie van optie C deactiveert de volgende configuratieoptie in de cyclus de koppelingen,
zodat kanalen 1, 2 en 3 onafhankelijk van elkaar werken als normale vergrendelingsschakelaars.
Gebruik van de ruimpompschakelaars
U kunt aangesloten ruimpompen handmatig bedienen met de schakelaars 12 en 13 op de Garmin kaartplotter.
1Selecteer Schip > Overschakelen op een Garmin kaartplotter die is verbonden met hetzelfde NMEA 2000
netwerk als het Garmin Boat Switch toestel.
2Selecteer een optie:
Houd de schakelaar van de ruimpomp één seconde ingedrukt om de ruimpomp gedurende 2 minuten te
laten draaien.
Houd de schakelaar van de ruimpomp drie seconden ingedrukt om de ruimpomp continu te laten draaien.
OPMERKING: Uw Garmin kaartplotter geeft u elke 5 minuten een melding wanneer de continue modus
actief is.
Digitaal schakelen 141
Dimbare verlichting gebruiken
U kunt aangesloten dimbare lichten bedienen met de schakelaars 17 t/m 21 op de Garmin kaartplotter.
1Selecteer Schip > Overschakelen op een Garmin kaartplotter die is verbonden met hetzelfde NMEA 2000
netwerk als het Garmin Boat Switch toestel.
2Selecteer een optie:
Druk op een schakelaar voor een dimbaar licht om een licht in of uit te schakelen.
OPMERKING: Het licht gaat branden op het dimniveau dat is ingesteld toen het licht voor het laatst werd
uitgeschakeld.
Houd een schakelaar voor een dimbaar licht ingedrukt terwijl het licht brandt en om het licht te dimmen.
Laat de schakelaar los om het dimmen te stoppen.
Houd een schakelaar voor een dimbaar licht ingedrukt terwijl het licht uit is om het licht in te schakelen
met een helderheid van 100%.
Apparatuur van derden besturen die op uw boot is geïnstalleerd
Power-Pole® ankersysteem
WAARSCHUWING
Schakel het Power-Pole ankersysteem niet in terwijl u onderweg bent. Als u dat toch doet, kan dat leiden tot een
ongeval en kunnen eigendommen beschadigd raken, of kan dit persoonlijk letsel of de dood tot gevolg hebben.
Als een compatibel Power-Pole ankersysteem is verbonden met het NMEA 2000 netwerk, kunt u de kaartplotter
gebruiken om het Power-Pole anker te bedienen. De kaartplotter detecteert automatisch de C-Monster® gateway
van het Power-Pole ankersysteem op het NMEA 2000 netwerk.
De Power-Pole ankeroverlay inschakelen
U moet de Power-Pole overlay op de kaartplotter inschakelen om het Power-Pole anker te kunnen bedienen.
1Selecteer Opties > Wijzig overlays op de pagina waaraan u de overlay toevoegt.
TIP: Als u de overlay snel wilt selecteren, selecteert u Werkbalk > Anker.
2Selecteer waar u de overlay wilt toevoegen.
3Selecteer Power-Pole® anker.
Nadat u de Power-Pole overlay op de kaartplotter hebt ingeschakeld, moet u de Power-Pole installatiemodus
zodanig instellen dat deze overeenkomt met de Power-Pole ankerinstallatie op de boot (Het Power-Pole anker
instellen, pagina142).
Het Power-Pole anker instellen
Voordat u de kaartplotter kunt gebruiken om het Power-Pole anker te bedienen, moet u de vereiste
installatiemodus selecteren.
De standaardinstelling voor de oorspronkelijke installatiemodus is Twee. Als de installatiemodus is ingesteld op
Twee, is de kaartplotterbesturing van de Power-Pole ankers niet actief.
1Selecteer in de Power-Pole werkbalk > Installatie.
2Selecteer de installatiemodus die overeenkomt met de ankerinstallatie op de boot.
Als u een enkel Power-Pole anker aan de bakboordzijde wilt bedienen, selecteert u Bakboord.
Als u een enkel Power-Pole anker aan de stuurboordzijde wilt bedienen, selecteert u Stuurboord.
Als u dubbele Power-Pole ankers wilt bedienen, selecteert u Twee.
3Gebruik de schuifregelaar om de gewenste snelheid in te stellen voor het laten zakken en het intrekken van
het anker.
142 Apparatuur van derden besturen die op uw boot is geïnstalleerd
Power-Pole overlay
Voordat u het Power-Pole anker kunt bedienen met de kaartplotter, moet u de overlay (De Power-Pole
ankeroverlay inschakelen, pagina142) inschakelen en de Power-Pole installatiemodus (Het Power-Pole anker
instellen, pagina142) instellen.
De lay-out van de overlay varieert afhankelijk van de installatiemodus. Raadpleeg uw Power-Pole documentatie
voor meer informatie.
Selecteer om beide ankers tegelijk te bedienen
Schakel deze optie uit om de ankers afzonderlijk te bedienen
Selecteer om het anker volledig in te trekken
Selecteer om het anker volledig te laten zakken
Houd ingedrukt om het anker handmatig in te trekken
Laat los om het anker te stoppen
Houd ingedrukt om het anker handmatig te laten zakken
Laat los om het anker te stoppen
Selecteer om het menu te openen
POORT Bedieningsknoppen zij-anker bakboord
STBD Bedieningsknoppen zij-anker stuurboord
Het Mercury Helm inschakelen
WAARSCHUWING
U bent verantwoordelijk voor de veilige en voorzichtige besturing van uw vaartuig. Het Mercury Helm bestuurt
de boot niet voor u en vermijdt geen gevaren bij het navigeren. Als u de boot niet veilig bedient, kan dat leiden
tot een ongeval en kunnen eigendommen beschadigd raken, of kan dit persoonlijk letsel of de dood tot gevolg
hebben.
Met een Mercury motor die is geconfigureerd om te werken met de motorbedieningsfunctie van het Mercury
Helm op de kaartplotter, kunt u één roer inschakelen als het actieve Mercury Helm. Het actieve Mercury roer
bedient de Mercury motoren en motorbedieningsoverlays van de Mercury kaartplotter (bijvoorbeeld Mercury
Cruise). De overlays bij niet-actieve roeren zijn zichtbaar, maar uitgeschakeld, zodat gebruikers bij een niet-actief
roer de motor niet per ongeluk kunnen besturen.
Als u zich op de boot verplaatst, kunt u het actieve Mercury Helm van station tot station veranderen, tot
maximaal vier.
1Selecteer Instellingen > Systeem > Stationsgegevens > Mercury Helm.
2Maak een keuze.
Apparatuur van derden besturen die op uw boot is geïnstalleerd 143
Functies Mercury Troll Control
WAARSCHUWING
U bent verantwoordelijk voor de veilige en voorzichtige besturing van uw vaartuig. De functies van Mercury Troll
Control besturen de boot niet voor u en vermijden geen gevaren bij het navigeren. Als u de boot niet veilig
bedient, kan dat leiden tot een ongeval en kunnen eigendommen beschadigd raken, of kan dit persoonlijk letsel
of de dood tot gevolg hebben.
Indien verbonden met een compatibele Mercury motor, kunt u de Mercury Troll overlay gebruiken om de
sleepsnelheid van de kaartplotter in te stellen en aan te passen.
De Mercury Troll Control overlay toevoegen
Indien verbonden met een compatibele Mercury motor, kunt u de doelsnelheid instellen en aanpassen met de
Mercury Troll overlay op de kaartplotter.
1Selecteer Opties > Wijzig overlays op de pagina waaraan u de overlay wilt toevoegen.
TIP: U kunt ook Werkbalk in de menubalk selecteren om de overlays snel te wijzigen.
2Selecteer Bovenstang of Onderste balk.
3Selecteer Mercury Troll.
4Selecteer Terug.
Mercury Troll overlay
Als u de kaart hebt aangesloten op een compatibele Mercury motor, kunt u de Mercury Troll overlay op de
kaartplotter gebruiken om een doelsnelheid in te stellen.
Selecteer om de doelsnelheid te verlagen
Doelsnelheid
Selecteer om de doelsnelheid te verhogen
Werkelijke snelheid
Schakel in Selecteer deze optie om de functie Mercury Troll in te schakelen
Schakel uit Selecteer deze optie om de functie Mercury Troll uit te schakelen
Mercury cruisecontrol
WAARSCHUWING
U bent verantwoordelijk voor de veilige en voorzichtige besturing van uw vaartuig. Mercury cruisecontrol stuurt
de boot niet voor u en vermijdt geen navigatiegevaren. Als u de boot niet veilig bedient, kan dat leiden tot een
ongeval en kunnen eigendommen beschadigd raken, of kan dit persoonlijk letsel of de dood tot gevolg hebben.
Als er verbinding is met een compatibele Mercury motor, kunt u de cruisecontrolfunctie instellen en aanpassen
met de kaartplotter.
144 Apparatuur van derden besturen die op uw boot is geïnstalleerd
De Mercury overlay voor cruisecontrol inschakelen
1Selecteer Opties > Wijzig overlays op de pagina waaraan u de overlay wilt toevoegen.
TIP: U kunt ook Werkbalk in de menubalk selecteren om de overlays snel te wijzigen.
2Selecteer Bovenstang of Onderste balk.
3Selecteer Mercury cruise.
4Selecteer Terug.
Mercury overlay cruisecontrol
Selecteer om de doelsnelheid te verlagen
Doelsnelheid
Selecteer om de doelsnelheid te verhogen
Werkelijke snelheid
Schakel in Selecteer om de cruisecontrol in te schakelen
Schakel uit Selecteer om de cruisecontrol uit te schakelen
Gegevens van Mercury motor
WAARSCHUWING
U bent verantwoordelijk voor het onderhoud van de motoren op uw vaartuig. Als u de motoren niet goed
onderhoud, kan dat leiden tot een ongeval en kunnen eigendommen beschadigd raken, of kan dit persoonlijk
letsel of de dood tot gevolg hebben.
Wanneer uw kaartplotter is aangesloten op een compatibele Mercury motor, kunt u motorgegevens bekijken via
de Kwikmotor overlay op de kaartplotter.
De Mercury motoroverlay toevoegen
1Selecteer Opties > Wijzig overlays op de pagina waaraan u de overlay wilt toevoegen.
TIP: U kunt ook Werkbalk in de menubalk selecteren om de overlays snel te wijzigen.
2Selecteer Bovenstang of Onderste balk.
3Selecteer Kwikmotor.
4Selecteer Terug.
Apparatuur van derden besturen die op uw boot is geïnstalleerd 145
Mercury motoroverlay
U kunt de Mercury motoroverlay gebruiken om motorgegevens te bekijken (De Mercury motoroverlay toevoegen,
pagina145).
OPMERKING: Vanwege de beperkte ruimte op de overlay worden sommige items mogelijk niet weergegeven als
het vaartuig meerdere motoren heeft.
Toerental bakboordmotor
Toerental stuurboordmotor
Totaal beschikbare brandstof
Brandstofverbruik
Sport Exhaust bediening (indien ondersteund) (De instelling Sportuitlaat voor de Mercury motor inscha
kelen, pagina146)
TIP: U kunt ook een overzicht van de motorgegevens bekijken op de pagina met Mercury meters (Mercury®
motormeters, pagina134).
De instelling Sportuitlaat voor de Mercury motor inschakelen
Wanneer uw kaartplotter is verbonden met een compatibele Mercury motor, kunt u de Kwikmotor overlay op
de kaartplotter gebruiken om de instelling Sportuitlaat in te schakelen. De instelling Sportuitlaat verandert het
motorgeluid.
Selecteer in de Kwikmotor overlay Sportuitlaat > Aan.
TIP: U kunt Werkbalk in de menubalk selecteren om de overlay snel te openen.
TIP: U kunt de instelling Sportuitlaat ook inschakelen via het paginamenu voor Mercury meters.
Dometic® Optimus® functies
Wanneer de kaartplotter is aangesloten op een compatibel Optimus systeem, kunt u het systeem openen en
bedienen. U kunt de Optimus overlay inschakelen om het Optimus systeem te bedienen (De Optimus overlaybalk
activeren, pagina146).
Indien nodig geeft het Optimus systeem berichten met informatie, instructies en waarschuwingen over
storingen en gevaren.
Een niet-zwemmen pictogram geeft aan dat u niet mag zwemmen wanneer bepaalde Optimus modi actief
zijn. In deze modi is de schroefbediening automatisch en kan iemand in het water gewond raken.
De Optimus overlaybalk activeren
1Selecteer vanuit een kaart Opties > Wijzig overlays.
2Selecteer Bovenstang of Onderste balk.
3Selecteer Optimus balk.
146 Apparatuur van derden besturen die op uw boot is geïnstalleerd
Overzicht van de Optimus overlaybalk
Als u de overlaybalk wilt gebruiken, moet u uw Optimus systeem aansluiten op uw kaartplotter en de overlaybalk
toevoegen aan de benodigde schermen (De Optimus overlaybalk activeren, pagina146).
Bedieningsmodus
Optimus bedieningsknoppen
Roer
Stand-byknop
U moet op een modusknop op de overlaybalk drukken om de modus in of uit te schakelen. Wanneer de modus
is ingeschakeld, is de knop verlicht.
De configuratie en knoppen van de overlaybalk variëren afhankelijk van systemen, modi en apparatuur.
Raadpleeg uw Optimus documentatie voor meer informatie.
Optimus overlaysymbolen
Vaste voorliggende koers stuurautomaat
Spoormodus stuurautomaat
Routemodus stuurautomaat
SeaStation® positie vasthouden
SeaStation vaste voorliggende koers
Apparatuur van derden besturen die op uw boot is geïnstalleerd 147
Optimus Noodloop modus
WAARSCHUWING
In geval van een storing in de stuurinrichting is de Optimus Noodloop modus beschikbaar. De Noodloop
modus is een overridesysteem dat de besturing van uw boot ernstig kan beperken. Deze modus is
alleen voor noodgevallen als u geen hulp kunt inroepen. Ga uiterst voorzichtig te werk. Lees de Optimus
gebruikershandleiding en draag altijd een reddingsvest.
U bent verantwoordelijk voor de veilige en voorzichtige besturing van uw vaartuig. Gebruik van de Noodloop
modus ontheft u niet van uw verantwoordelijkheid om de boot veilig te besturen. Voorkom gevaarlijke navigatie
en zorg ervoor dat de motorbediening nooit onbemand is.
Indien beschikbaar, verschijnt de knop Noodloop op de Optimus overlaybalk. Raadpleeg de Optimus
gebruikershandleiding voordat u de Noodloop modus gebruikt.
Als u de Noodloop modus wilt inschakelen vanuit een scherm, selecteert u Info > Waarschuwingsbeheer >
Optimus noodloopbesturing.
Informatie over getijden, stromingen en zon en maan
Informatie van getijdenstation
WAARSCHUWING
Informatie over getijden en stromingen is uitsluitend bedoeld ter informatie. Het is uw verantwoordelijkheid om
alle aanwijzingen met betrekking tot water in acht te nemen, zich bewust te blijven van de omgeving en te allen
tijde een veilig oordeel in, op en rondom water te vellen. Als u zich niet aan deze waarschuwing houdt, kan dit
leiden tot schade aan eigendommen en ernstig persoonlijk of dodelijk letsel.
Het scherm Getijden verschaft informatie over een getijdenstation voor een specifieke datum en tijd, zoals
de vloedhoogte en de eb- en vloedtijden. De kaartplotter toont standaard de getijde-informatie van het laatst
weergegeven getijdenstation, de huidige datum en afgelopen uur.
Selecteer Info > Getijden & strom. > Getijden.
Informatie van stromingenstation
WAARSCHUWING
Informatie over getijden en stromingen is uitsluitend bedoeld ter informatie. Het is uw verantwoordelijkheid om
alle aanwijzingen met betrekking tot water in acht te nemen, zich bewust te blijven van de omgeving en te allen
tijde een veilig oordeel in, op en rondom water te vellen. Als u zich niet aan deze waarschuwing houdt, kan dit
leiden tot schade aan eigendommen en ernstig persoonlijk of dodelijk letsel.
OPMERKING: Er is actuele informatie van stations beschikbaar bij bepaalde gedetailleerde kaarten.
U kunt informatie van een stromingenstation voor een bepaalde datum en tijd weergeven, inclusief de huidige
stroomsnelheid en het stroomniveau. Standaard toont de kaartplotter informatie voor het laatst weergegeven
stromingenstation en de huidige datum en tijd.
Selecteer Info > Getijden & strom. > Stromen.
Zon- en maanstanden
U kunt informatie over het opkomen/ondergaan van de zon en de maan en de maanfasen weergeven, en
bij benadering de positie van de zon en de maan. Het midden van het scherm stelt de hemel boven u voor
en de buitenste cirkels stellen de horizon voor. Standaard geeft de kaartplotter informatie over de zon- en
maanstanden van de huidige dag en tijd weer.
Selecteer Info > Zon en maan.
148 Informatie over getijden, stromingen en zon en maan
Gegevens van getijdenstation, stromingenstation of zon- en maanstanden voor
een andere datum weergeven
1Selecteer Info.
2Selecteer Getijden & strom. > Getijden, Getijden & strom. > Stromen, of Zon en maan.
3Selecteer een optie:
Als u informatie voor een andere datum wilt weergeven, selecteert u Wijzig datum > Handmatig en voert u
een datum in.
Als u informatie voor vandaag wilt weergeven, selecteert u Wijzig datum > Huidig.
Als u, indien beschikbaar, informatie voor de dag na de weergeven datum wilt bekijken, selecteert u
Volgende dag.
Als u, indien beschikbaar, informatie voor de dag vóór de weergeven datum wilt bekijken, selecteert u
Vorige dag.
Informatie van een ander getijden- of stromingenstation weergeven
1Selecteer Info > Getijden & strom..
2Selecteer Getijden of Stromen.
3Selecteer Nabije stations.
4Selecteer een station.
Almanakgegevens weergeven op de navigatiekaart
1Selecteer in een kaart of 3D-kaartweergave een locatie.
2Selecteer Informatie.
3Selecteer Getijden, Stromen, of Zon en maan.
Waarschuwingsbeheer
Tijdens een actieve waarschuwing verschijnt er een indicator op de menubalk. Waarschuwingsbeheer geeft een
alarmpictogram met kleurcodering weer en er wordt een prioriteit aan alarmmeldingen toegekend op basis van
de ernst.
Als u Waarschuwingsbeheer wilt openen, selecteert u het pictogram op de menubalk of selecteert u Info, en
daarna selecteert u Waarschuwingsbeheer.
Kleur Ernst
Rood Gevaren die onmiddellijke actie vereisen om ernstig persoonlijk letsel of overlijden te voorkomen
Geel Gevaren of onveilige praktijken die kunnen leiden tot licht persoonlijk letsel of schade aan producten of
eigendommen
Berichten weergeven
1Selecteer op de menubalk Info of .
2Selecteer Waarschuwingsbeheer.
3Selecteer een bericht.
4Selecteer Bekijk.
Berichten sorteren en filteren
1Selecteer Info > Waarschuwingsbeheer > Sorteren/Filteren.
2Selecteer een optie om de lijst met berichten te filteren of te sorteren.
Waarschuwingsbeheer 149
Berichten opslaan op een geheugenkaart
1Plaats een geheugenkaart in de kaartsleuf.
2Selecteer Info > Waarschuwingsbeheer > Opslaan op kaart.
Alle berichten wissen
Selecteer Info > Waarschuwingsbeheer > Wis waarschuwingsbeheer.
Mediaspeler
Als u een compatibele stereo of stereo's hebt aangesloten op de kaartplotter, kunt u de audio bedienen met de
mediaspeler op de kaartplotter:
Als u een Fusion-Link compatibele stereo hebt verbonden met het NMEA 2000 netwerk of met het Garmin
Marine Network, kunt u de stereo bedienen via de kaartplotter. De kaartplotter zou de stereo automatisch
moeten detecteren.
Als u meerdere Fusion® stereo's met elkaar hebt verbonden via een Fusion PartyBus netwerk, kunt u de
stereo's en groepen in het netwerk bedienen met de kaartplotter. Als u een van de stereo's in het Fusion
netwerk hebt aangesloten op het NMEA 2000-netwerk of het Garmin Marine Network, zou de kaartplotter de
stereo's automatisch moeten detecteren.
Als u een compatibele stereo van een andere fabrikant hebt verbonden met het NMEA 2000 netwerk, kunt u
de stereo bedienen via de kaartplotter.
OPMERKING: Niet alle functies zijn beschikbaar op alle aangesloten stereo's.
OPMERKING: U kunt media alleen afspelen vanaf bronnen die zijn verbonden met de stereo.
De mediaspeler openen
U moet een compatibel toestel op de kaartplotter aansluiten om de mediaspeler te kunnen openen.
Selecteer Schip > Media.
TIP: Als u de media-overlay snel aan een pagina wilt toevoegen, selecteert u Werkbalk > Media > Voeg toe.
150 Mediaspeler
Mediaspeler-pictogrammen
OPMERKING: Niet alle toestellen beschikken over deze pictogrammen.
Pictogram Beschrijving
Hiermee kunt u kanalen als voorkeuze instellen of verwijderen
Hiermee herhaalt u alle nummers
Hiermee herhaalt u één nummer
Hiermee zoekt u naar AM/FM-radiozenders
Hiermee gaat u naar het volgende of vorige nummer (tikken)
Snel vooruit- of terugspoelen (ingedrukt houden)
Hiermee schakelt u willekeurige volgorde in
Hiermee verhoogt u het volume
Hiermee verlaagt u het volume
Hiermee dempt u het volume
Hiermee vouwt u de mediaspeler uit tot het volledige scherm
Mediatoestel en -bron selecteren
U kunt de mediabron selecteren die is aangesloten op de stereo. Wanneer u meerdere stereo- of
mediatoestellen hebt aangesloten op een netwerk, kunt u het toestel selecteren waarvan u muziek wilt afspelen.
OPMERKING: U kunt media alleen afspelen vanaf bronnen die zijn verbonden met de stereo.
OPMERKING: Niet alle functies zijn beschikbaar op alle mediatoestellen en -bronnen.
1Selecteer in het mediascherm Toestellen en selecteer de stereo.
2Selecteer in het mediascherm Bron en selecteer de mediabron.
OPMERKING: De knop Toestellen wordt alleen weergegeven wanneer meerdere mediatoestellen zijn
aangesloten op het netwerk.
OPMERKING: De knop Bron wordt alleen weergegeven voor toestellen die meerdere mediabronnen
ondersteunen.
Het volume en het geluidsniveau aanpassen
Het volume aanpassen
OPMERKING: Als het mediasysteem van uw vaartuig is ingesteld in zones, passen de volumeknoppen op het
mediascherm het volume aan voor de Thuiszone (De thuiszone selecteren, pagina153).
Gebruik in het mediascherm de schuifregelaar of het en het om het volume aan te passen.
Mediaspeler 151
Het geluidsniveau aanpassen
U kunt de equalizer gebruiken om de geluidsniveaus op een aangesloten mediatoestel aan te passen.
OPMERKING: Als het mediasysteem meerdere zones heeft, heeft het aanpassen van de toonregeling voor het
geluidsniveau alleen invloed op de thuiszone. U kunt de thuiszone wijzigen om het geluidsniveau in andere
zones aan te passen (De thuiszone selecteren, pagina153).
1Selecteer in het mediascherm Opties > Geluidsniveaus.
2Selecteer het of het om de geluidsniveaus aan te passen die u wilt wijzigen.
Het mediavolume dempen
1Selecteer in het mediascherm .
2Selecteer zo nodig Selecteer.
Automatische volumeaanpassing op basis van snelheid
Als uw stereo is aangesloten op een NMEA 2000 netwerk met een toestel dat snelheidsinformatie levert, zoals
een motor, kaartplotter, GPS-antenne, watersnelheidsensor of windsnelheidsensor, kunt u de stereo zo instellen
dat het volume automatisch wordt aangepast op basis van de geselecteerde snelheidsbron (Automatische
volumeaanpassing op basis van snelheid inschakelen, pagina152).
Als een kaartplotter met een interne GPS-antenne of een zelfstandige GPS-antenne zich bijvoorbeeld op
hetzelfde NMEA 2000 netwerk als de stereo bevindt en u Bron snelheid instelt op Snelh over grond, neemt
het volume toe naarmate uw snelheid toeneemt.
OPMERKING: Wanneer het volume toeneemt om de snelheid aan te passen, verandert de werkelijke
volumeuitvoer, maar de volumebalk en het getal blijven hetzelfde.
Raadpleeg de installatie-instructies voor uw stereo voor meer informatie over het aansluiten van de stereo op
een NMEA 2000 netwerk.
Automatische volumeaanpassing op basis van snelheid inschakelen
1Selecteer in het Media Opties > Installatie.
2Selecteer de naam van de stereo.
3Selecteer Zones > Snelheid versus volume > Schakel in.
4Werk indien nodig de instellingen bij om de snelheidsbron en de volume-instelling te selecteren.
Raadpleeg de nieuwste Owner' Manual voor de stereo voor meer informatie over het configureren van de
volume-instellingen op basis van de snelheid.
152 Mediaspeler
Stereozones en -groepen
OPMERKING: De knop Zones wordt alleen weergegeven voor stereo's die meerdere luidsprekerzones
ondersteunen.
OPMERKING: De optie Groepen wordt alleen weergegeven als u meerdere Fusion stereo's op elkaar hebt
aangesloten via het Fusion PartyBus netwerk.
Als een aangesloten stereo is ingesteld om meerdere luidsprekerzones te ondersteunen, kunt u het geluid van
de zones afzonderlijk regelen vanaf het mediascherm op de kaartplotter. U kunt bijvoorbeeld het geluid in de
cabine zachter zetten en aan dek harder (Het zonevolume aanpassen, pagina153).
Als u meerdere Fusion stereo's met elkaar hebt verbonden via een Fusion PartyBus netwerk, kunt u
stereogroepen maken en de stereo's en groepen in het netwerk bedienen met de kaartplotter.
Afhankelijk van de mogelijkheden van de stereo of stereo's die op de kaartplotter zijn aangesloten, hebt u
mogelijk meerdere opties voor het regelen van zone-audio:
Voor stereo's van andere fabrikanten en stereo's die Fusion-Link technologie gebruiken, kunt u met het
tabblad Lokale zones het volume aanpassen van alle ingeschakelde luidsprekerzones op de aangesloten
stereo.
Voor meerdere Fusion stereo's die op elkaar aangesloten zijn via een Fusion PartyBus netwerk, kunt u
met het tabblad Groepszones het volume voor zones op een stereo in dezelfde groep als de Thuiszone
aanpassen.
Voor meerdere Fusion kunt u stereogroepen maken en de stereo's en groepen in het Fusion PartyBus
netwerk, kunt u met het tabblad Netwerk het volume aanpassen voor een zone op een stereo verbonden via
het Fusion PartyBus netwerk.
De thuiszone selecteren
Als u meerdere stereo's op de kaartplotter hebt aangesloten of als u een stereo of stereo's hebt met meerdere
luidsprekerzones op de kaartplotter, moet u één luidsprekerzone op één stereo instellen als de thuiszone. Met
de knoppen voor afspelen en volume op het mediascherm kunt u alleen de stereo of zone instellen die is
ingesteld als de thuiszone. De afspeelinformatie op het mediascherm toont de bron die wordt afgespeeld op de
Thuiszone-stereo.
Het wordt aanbevolen om de thuiszone in te stellen als de zone die zich het dichtst bij de kaartplotter bevindt.
OPMERKING: Sommige stereo's hebben mogelijk een algemene zone. Als u een algemene zone instelt als de
thuiszone, kunt u met de bedieningselementen op de mediapagina alle zones op een stereo- of mediatoestel
bedienen.
OPMERKING: De knop Zones wordt alleen weergegeven voor stereo's of mediatoestellen die meerdere
mediabronnen ondersteunen.
1Selecteer in het mediascherm Opties > Thuiszone.
2Selecteer indien nodig een aangesloten stereo.
3Selecteer de zone die u wilt instellen als de Thuiszone.
De naam van de geselecteerde thuiszone wordt weergegeven op het mediascherm.
Het zonevolume aanpassen
OPMERKING: De knop Zones wordt alleen weergegeven voor stereo's die meerdere luidsprekerzones
ondersteunen.
1Selecteer in het mediascherm Zones.
Er wordt een lijst met beschikbare zones weergegeven.
2Wijzig indien nodig de zonegroep om de zone weer te geven die u wilt aanpassen (Stereozones en -groepen,
pagina153).
3Selecteer het en het om het volume voor een zone aan te passen.
Mediaspeler 153
Een luidsprekerzone uitschakelen
Als uw aangesloten mediatoestel luidsprekerzones heeft, kunt u ongebruikte zones uitschakelen.
1Selecteer in het mediascherm Opties > Installatie.
2Selecteer een aangesloten stereo.
3Selecteer Zones.
4Selecteer de zone die u wilt uitschakelen.
5Selecteer Schakel in.
De groene balk op de knop wordt grijs om aan te geven dat de zone is uitgeschakeld. U kunt Schakel in
selecteren om een uitgeschakelde zone in te schakelen.
Een groep maken
Als u meerdere Fusion stereo's met elkaar hebt verbonden via een Fusion PartyBus netwerk, kunt u
stereogroepen maken en de stereo's en groepen in het netwerk bedienen met de kaartplotter. Er moet één
stereo aangesloten zijn op de kaartplotter via het NMEA 2000 netwerk.
Raadpleeg de installatie-instructies en de gebruikershandleiding die bij uw compatibele Fusion stereo zijn
geleverd voor volledige informatie over het installeren en configureren van een Fusion PartyBus netwerk.
OPMERKING: Er zijn enkele beperkingen bij het streamen van bronnen op het Fusion PartyBus netwerk.
Raadpleeg de handleiding van uw Fusion stereo voor meer informatie.
1Selecteer in het mediascherm Opties > Groepen.
2Selecteer de naam van de stereo die u als primaire stereo in de groep wilt instellen en selecteer Instellen als
bron.
3Selecteer de stereo's die u wilt opnemen in de groep.
4Selecteer OK.
Een groep bewerken
1Selecteer in het mediascherm Opties > Groepen.
2Selecteer de naam van een bestaande groep.
3Selecteer de stereo's die u wilt toevoegen aan of verwijderen uit de groep.
4Selecteer OK.
154 Mediaspeler
Groepssynchronisatie
Groepen die u maakt, worden standaard niet onderhouden wanneer u stereo's in de groep uitschakelt. Als u één
stereo uitschakelt die aan de groep is toegevoegd, verlaat deze de groep. Als u de primaire stereo in de groep
uitschakelt, wordt de groep opgeheven. U kunt groepssynchronisatie inschakelen om het groepslidmaatschap
voor een stereo te behouden nadat u deze hebt uitgeschakeld. Groepssynchronisatie functioneert verschillend
afhankelijk van hoe u de stereo's in- en uitschakelt.
Als u een gesynchroniseerde stereo in- en uitschakelt met de aan/uit-knop op de stereo of met een fysieke
schakelaar op de ontstekingsdraad (de rode draad), worden alle gesynchroniseerde stereo's in de groep
tegelijk in- en uitgeschakeld. Dit geldt voor alle gesynchroniseerde stereo's in de groep, ongeacht of een
stereo de primaire stereo is in de groep.
OPMERKING: Als u Alles uit selecteert in het aan/uit-menu op een stereo, worden alle stereo's op het netwerk
uitgeschakeld, zelfs als deze zich niet in een groep bevinden of als groepssynchronisatie is ingeschakeld.
Als u een gesynchroniseerde stereo uit- en inschakelt met een fysieke schakelaar op de voedingskabel (de
gele draad), functioneren de andere gesynchroniseerde stereo's in de groep verschillend:
Als de gesynchroniseerde stereo de primaire stereo in de groep is en u deze uitschakelt met een
fysieke schakelaar op de voedingskabel, blijven de andere gesynchroniseerde stereo's in de groep
ingeschakeld, maar verlaten de groep. Wanneer u de primaire stereo weer inschakelt, worden de andere
gesynchroniseerde stereo's weer toegevoegd aan de groep.
Als de gesynchroniseerde stereo niet de primaire stereo in de groep is en u deze uit- en weer inschakelt
met een fysieke schakelaar op de voedingskabel, blijven alle andere gesynchroniseerde stereo's in de
groep ingeschakeld en verlaten de groep niet. De stereo wordt weer aan de groep toegevoegd wanneer u
de stereo weer inschakelt.
Groepssynchronisatie inschakelen
U moet de stereo uit een bestaande groep verwijderen voordat u de instelling Groep opslaan kunt inschakelen. U
kunt de instellingen niet bijwerken als de stereo deel uitmaakt van een groep.
U moet deze instelling inschakelen op elke stereo waarvan u de groepsinstellingen wilt behouden na het uit- en
weer inschakelen.
1Selecteer in het scherm Media Opties > Installatie.
2Selecteer de naam van de stereo.
3Selecteer Voedingsopties > Groep opslaan.
De stereo behoudt de groepsinstellingen na het uit- en weer inschakelen.
4Herhaal dit zo nodig voor extra stereo's.
OPMERKING: U moet Groep opslaan inschakelen op alle stereo's in het netwerk om de synchronisatie goed te
laten verlopen.
Muziek afspelen
Bladeren naar muziek
U kunt op sommige mediabronnen naar muziek bladeren.
1Selecteer in het mediascherm en op een geschikte bron de knop met de bronnaam, zoals USB.
2Blader naar het item dat u wilt afspelen en selecteer het item dat u wilt afspelen.
Alfabetisch zoeken inschakelen
Met de functie voor alfabetisch zoeken kunt u in een lange lijst een specifiek nummer of album vinden.
1Selecteer in het mediascherm Opties > Installatie.
2Selecteer het toestel.
3Selecteer Alfa-zoeken.
4Selecteer het maximumaantal nummers dat in de zoekresultaten moet worden weergegeven.
Als u de functie voor alfabetisch zoeken wilt uitschakelen, selecteert u Alfabetisch zoeken uit.
Mediaspeler 155
Een nummer laten herhalen
1Selecteer een optie in het mediascherm terwijl een nummer wordt afgespeeld.
Selecteer Opties > Herhaal.
Selecteer Opties > Blader > Herhaal.
2Selecteer zo nodig Enkel.
OPMERKING: Niet alle mediatoestellen en -bronnen ondersteunen de optie Enkel voor de Herhaal.
Alle nummers herhalen
OPMERKING: Niet alle mediatoestellen en -bronnen ondersteunen de optie Alle voor de Herhaal.
Selecteer een optie in het mediascherm:
Selecteer Opties > Herhaal > Alle.
Selecteer Opties > Blader > Herhaal > Alle.
Nummers in willekeurige volgorde afspelen
Selecteer een optie in het mediascherm:
Selecteer Opties > Shuffle.
Selecteer Opties > Blader > Shuffle.
Radio
Als u naar AM- of FM-radio wilt luisteren, moet u een geschikte Marine AM/FM-antenne op de juiste manier
op de stereo hebben aangesloten en zich binnen het bereik van een radiostation bevinden. Raadpleeg de
installatiehandleiding bij de stereo voor instructies over het aansluiten van een AM/FM-antenne.
Om SiriusXM® radio te kunnen beluisteren moet u beschikken over de juiste apparatuur en een bijbehorend
abonnement (SiriusXM Satellite Radio, pagina158). Raadpleeg de installatiehandleiding bij de stereo voor
instructies over het aansluiten van een SiriusXM Connect Vehicle Tuner.
Als u DAB-stations wilt beluisteren, moet u beschikken over de juiste apparatuur (DAB afspelen, pagina157).
Raadpleeg de installatie-instructies bij uw adapter en antenne voor instructies voor het aansluiten van een
DAB-adapter en -antenne.
De tunerregio instellen
1Selecteer in het mediascherm Opties > Installatie > Tuner-regio.
2Selecteer een optie.
Een ander radiostation kiezen
1Selecteer in het mediascherm een geschikte bron, zoals FM.
2Selecteer of om op een station af te stemmen.
De afstemmodus wijzigen
U kunt voor sommige bronnen, bijvoorbeeld FM-radio of AM-radio, instellen hoe u een station selecteert.
OPMERKING: Niet alle afstemmodi zijn beschikbaar voor alle mediabronnen.
Druk op de knop tussen de knoppen en om tussen de afstemmodi te schakelen:
Als u handmatig een zender wilt selecteren, selecteert u HANDMATIG.
Selecteer AUTO om te scannen en automatisch te stoppen bij de eerstvolgende zender.
Als u een opgeslagen voorkeuzezender wilt selecteren, selecteert u FAVORIET.
Als u een categorie in bepaalde mediabronnen wilt selecteren, selecteert u CATEGORIE.
156 Mediaspeler
Voorinstellingen
U kunt uw favoriete AM- en FM-stations opslaan als voorkeuzezenders.
U kunt uw favoriete SiriusXM kanalen opslaan als de stereo verbonden is met een optionele SiriusXM tuner en
antenne.
U kunt uw favoriete DAB-zenders opslaan als de stereo is aangesloten op de juiste DAB-apparatuur en is
ingesteld op de juiste tunerregio. (DAB afspelen, pagina157)
Een station als voorinstelling instellen
1Stem vanuit een mediascherm af op het station dat u wilt opslaan als voorinstelling.
2Selecteer Voorinstellingen > Voeg huidig kanaal toe.
Voorinstelling selecteren
1Selecteer in een mediascherm Voorinstellingen.
2Selecteer een voorinstelling in de lijst.
3Selecteer Stem af op kanaal.
Voorinstelling verwijderen
1Selecteer in een mediascherm Voorinstellingen.
2Selecteer een voorinstelling in de lijst.
3Selecteer Wis huidig kanaal.
DAB afspelen
Wanneer u een compatibele Digital Audio Broadcasting (DAB)-module en -antenne installeert, zoals de Fusion
MS-DAB100A met een compatibele stereo, kunt u afstemmen op DAB-stations.
Als u de bron DAB wilt gebruiken, moet u in een gebied zijn waar DAB beschikbaar is en de tunerregio selecteren
(De DAB-tunerregio instellen, pagina157).
De DAB-tunerregio instellen
U moet de regio selecteren waar u zich bevindt om DAB-stations goed te ontvangen.
1Selecteer in het mediascherm Opties > Installatie > Tuner-regio.
2Selecteer de regio waar u bent.
Zoeken naar DAB-stations
OPMERKING: Omdat DAB-signalen alleen in geselecteerde landen worden uitgezonden moet u de tunerregio
instellen op een land waarin deze worden uitgezonden.
1Selecteer de DAB bron.
2Selecteer Scannen om naar beschikbare DAB-stations te zoeken.
Als het zoeken is voltooid, wordt het eerste station in de verzameling afgespeeld.
OPMERKING: Nadat de eerste scan is voltooid, kunt u Scannen opnieuw selecteren om opnieuw te zoeken
naar DAB-stations. Nadat het opnieuw zoeken is voltooid, speelt het systeem het eerste station in de
verzameling waarnaar u luisterde voordat u begon met zoeken af.
Een ander DAB-station kiezen
1Selecteer de DAB bron.
2Selecteer indien nodig Scannen om te zoeken naar lokale DAB-stations.
3Selecteer het of het om van zender te veranderen.
Als u het einde van de huidige verzameling bereikt, schakelt de stereo automatisch over naar het eerste
beschikbare station in de volgende verzameling.
TIP: U kunt het of het ingedrukt houden om de verzameling te wijzigen.
Mediaspeler 157
Een DAB-station in een lijst selecteren
1Selecteer in het DAB-mediascherm Blader > Stations.
2Selecteer een station in de lijst.
Een DAB-station selecteren in een categorie
1Selecteer in het DAB-mediascherm Blader > Categorieën.
2Selecteer een categorie in de lijst.
3Selecteer een station in de lijst.
DAB-voorkeuzezenders
U kunt uw favoriete DAB-stations instellen als voorkeuzezender.
U kunt maximaal 15 DAB-stations instellen als voorkeuzezender.
Een DAB-station als voorinstelling instellen
1Selecteer in het DAB-mediascherm het station die u wilt opslaan als voorinstelling.
2Selecteer Blader > Voorinstellingen > Huidige opslaan.
Een DAB-voorinstelling in een lijst selecteren
1Selecteer in het DAB-mediascherm Blader > Voorinstellingen > Voorinstellingen bekijken.
2Selecteer een voorinstelling in de lijst.
DAB-voorinstellingen wissen
1Selecteer in het DAB-mediascherm Blader > Voorinstellingen.
2Selecteer een optie:
Als u één voorinstelling wilt verwijderen, selecteert u Wis voorinstelling en vervolgens de voorinstelling.
Als u alle voorinstellingen wilt verwijderen, selecteert u Alle voorinstellingen wissen.
SiriusXM Satellite Radio
Als u een FUSION-Link compatibele stereo hebt en SiriusXM Connect Tuner hebt geïnstalleerd en aangesloten
op de kaartplotter, hebt u mogelijk toegang tot SiriusXM satellietradio, afhankelijk van uw abonnement.
Een SiriusXM radio-id zoeken
Voordat u uw SiriusXM abonnement kunt activeren, moet u weten wat de radio-id van uw SiriusXM Connect
Tuner is.
U vindt de SiriusXM Radio-id op de achterzijde van de SiriusXM Connect Tuner, op de achterkant van de
verpakking of door uw kaartplotter af te stemmen op kanaal 0.
1Selecteer Media > Bron > SiriusXM.
2Stem af op kanaal 0.
De SiriusXM radio-id bevat niet de letters I, O, S of F.
158 Mediaspeler
Een SiriusXM abonnement activeren
1Als u de SiriusXM bron hebt geselecteerd, stemt u af op kanaal 1.
U hoort dan het preview-kanaal. Zo niet, controleer dan de SiriusXM Connect Tuner, de antenne-installatie en
de aansluitingen en probeer het nogmaals.
2Stem af op kanaal 0 om de radio-id te zoeken.
3Neem telefonisch contact op met SiriusXM ondersteuning voor luisteraars op (866) 635-2349 of ga naar
siriusxm.com/activatenow om u te registreren indien u in de Verenigde Staten woont. Neem telefonisch
contact op met SiriusXM op (877) 438-9677 of ga naar siriusxm.ca/activatexm om u te registreren indien u
in Canada woont.
4Geef de radio-id op.
Activering duurt meestal 10 tot 15 minuten, maar kan soms wel een uur duren. De SiriusXM Connect Tuner
moet zijn ingeschakeld en het SiriusXM signaal ontvangen om het activeringsbericht te kunnen ontvangen.
5Indien de service niet binnen een uur wordt geactiveerd, gaat u naar http://care.siriusxm.com/refresh of
neemt u telefonisch contact op met SiriusXM ondersteuning voor luisteraars op 1-866-635-2349.
De kanalengids aanpassen
De kanalen van de SiriusXM radio zijn in categorieën onderverdeeld. U kunt de categorieën kanalen selecteren
die in de kanalengids staan.
Selecteer een optie:
Als het mediatoestel een FUSION-Link compatibele stereo is, selecteert u Media > Blader > Kanaal.
Als het mediatoestel een GXM antenne is, selecteert u Media > Categorie.
Een SiriusXM kanaal in de voorkeuzelijst opslaan
U kunt uw favoriete kanalen in de voorkeuzelijst opslaan.
1Selecteer Media.
2Selecteer het kanaal dat u wilt opslaan als voorinstelling.
3Selecteer een optie:
Als het mediatoestel een FUSION-Link compatibele stereo is, selecteert u Blader > Voorinstellingen.
Als het mediatoestel een GXM antenne is, selecteert u Opties > Voorinstellingen > Voeg huidig kanaal toe.
Ouderlijk toezicht
Met de functie Ouderlijk toezicht kunt u de toegang tot SiriusXM kanalen beperken, waaronder kanalen voor
volwassenen. Als de functie Ouderlijk toezicht is ingeschakeld, moet u een code invoeren om af te kunnen
stemmen op de vergrendelde kanalen. U kunt de 4-cijferige code ook wijzigen.
Ontgrendelen van SiriusXM Ouderlijk toezicht
1Selecteer in het mediascherm Blader > Ouderlijk toezicht > Ontgrendel.
2Voer uw code in.
De standaardcode is 0000.
Ouderlijk toezicht instellen op SiriusXM radiokanalen
Voordat u ouderlijk toezicht kunt instellen, moet u de functie Ouderlijk toezicht eerst ontgrendelen.
Met de functie Ouderlijk toezicht kunt u de toegang tot SiriusXM kanalen beperken, waaronder kanalen voor
volwassenen. Als deze functie is ingeschakeld, moet u een code invoeren om af te kunnen stemmen op een
vergrendeld kanaal.
Selecteer Blader > Ouderlijk toezicht > Vergrendel/ontgrendel.
Er wordt een lijst met zoekresultaten weergegeven. Naast vergrendelde kanalen is een vinkje zichtbaar.
OPMERKING: Na het instellen van het ouderlijk toezicht ziet het scherm er als volgt uit:
geeft een vergrendeld kanaal aan.
geeft een onvergrendeld kanaal aan.
Mediaspeler 159
Alle vergrendelde kanalen wissen op een SiriusXM Radio
Voordat u alle vergrendelde kanalen kunt wissen, moet u de functie Ouderlijk toezicht eerst ontgrendelen.
1Selecteer in het mediascherm Blader > Ouderlijk toezicht > Ontgrendel alles.
2Voer uw code in.
De standaardinstellingen voor ouderlijk toezicht herstellen
Hierdoor worden alle door u ingevoerde instellingsgegevens verwijderd. Als u de instellingen voor ouderlijk
toezicht herstelt naar de standaardinstellingen, wordt de code teruggezet naar 0000.
1Selecteer in het mediamenu Installatie > Fabrieksinstellingen.
2Selecteer Ja.
De code voor ouderlijk toezicht wijzigen op een SiriusXM Radio
Voordat u de code kunt wijzigen, moet u de functie Ouderlijk toezicht eerst ontgrendelen.
1Selecteer in het mediascherm Blader > Ouderlijk toezicht > Wijzig PIN.
2Voer de code in en selecteer OK.
3Voer een nieuwe code in.
4Bevestig de nieuwe code.
De toestelnaam instellen
1Selecteer in het mediascherm Opties > Installatie > Kies toestelnaam.
2Voer een toestelnaam in.
3Selecteer Selecteer of OK.
De sofware van de mediaspeler bijwerken
U kunt de software op compatibele aangesloten stereo's en accessoires bijwerken.
Raadpleeg de Gebruikershandleiding van de stereo op support.garmin.com voor instructies over het
bijwerken van de software.
Een stereo configureren vanaf de kaartplotter
U kunt verschillende functies van een compatibele aangesloten stereo configureren met behulp van de
kaartplotter.
1Selecteer in het Media Opties > Installatie.
2Selecteer de naam van de stereo.
3Selecteer een instelling die u wilt wijzigen.
OPMERKING: Raadpleeg de nieuwste Owner's Manual voor de stereo voor meer informatie over de
instellingen die u kunt configureren.
160 Een stereo configureren vanaf de kaartplotter
SiriusXM Weather
WAARSCHUWING
De weersinformatieservice die via dit product wordt aangeboden, kan worden onderbroken en kan fouten,
onnauwkeurigheden of verouderde informatie bevatten en dient derhalve niet als exclusieve informatiebron te
worden gebruikt. Gebruik altijd uw gezonde verstand tijdens het navigeren, en controleer alternatieve bronnen
van weersinformatie bij het nemen van beslissingen waarbij de veiligheid in het geding is. U bevestigt en
gaat ermee akkoord dat u als enige verantwoordelijk bent voor het gebruik van de weersinformatie en alle
beslissingen die u neemt met betrekking tot navigatie op basis van de weersinformatie. Garmin kan niet
aansprakelijk worden gesteld voor eventuele gevolgen van het gebruik van SiriusXM weersinformatie.
OPMERKING: SiriusXM gegevens zijn niet beschikbaar in alle regio's.
Een Garmin SiriusXM satellietweerontvanger met een antenne ontvangt gegevens van de weersatelliet en kan
die gegevens op diverse Garmin toestellen weergeven, onder meer op de navigatiekaart op een compatibele
kaartplotter. De weergegevens voor elke functie zijn afkomstig van meteorologische instituten van naam, zoals
de National Weather Service en het Hydrometeorological Prediction Center. Ga voor meer informatie naar www
.siriusxm.com/sxmmarine.
Vereisten voor SiriusXM uitrusting en -abonnement
Als u weersinformatie via de satelliet wilt ontvangen, hebt u een compatibele satellietweerontvanger nodig.
Om SiriusXM Satellite Radio te kunnen gebruiken, hebt u een compatibele satellietradio-ontvanger nodig. Ga
naar www.garmin.com voor meer informatie. U moet ook beschikken over een abonnement om weer en radio
via de satelliet te kunnen ontvangen. Raadpleeg voor meer informatie de instructies bij uw uitrusting voor het
ontvangen van weer en radio via de satelliet.
Weersverwachtingen
Weergegevens worden met verschillende tussenpozen uitgezonden voor elke weerfunctie. Weerradargegevens
worden bijvoorbeeld elke vijf minuten uitgezonden. Wanneer de Garmin ontvanger wordt ingeschakeld of
wanneer er een andere weerfunctie wordt geselecteerd, worden die nieuwe gegevens pas weergegeven nadat
die door de ontvanger zijn ontvangen. U merkt waarschijnlijk een korte vertraging op voordat de weergegevens
of andere functies op de kaart worden weergegeven.
OPMERKING: Elke weerfunctie kan veranderen als de bron verandert die de informatie aanlevert.
Weerwaarschuwingen en weerberichten
Wanneer een weerwaarschuwing voor de scheepvaart, een weerwaarneming, weeradvies, weerbericht of andere
weervermelding wordt gegeven, geeft arcering het gebied aan waarvoor de informatie geldt. De waterlijnen
op de kaart geven de grenzen aan van de weersverwachtingen voor de scheepvaart, voor de kust en voor
buitengaats. Weerberichten kunnen bestaan uit weerwaarnemingen of weeradviezen.
Selecteer het gearceerde gebied voor informatie over de waarschuwing of het bericht.
Kleur Weergroep voor de scheepvaart
Cyaan Plotselinge overstroming
Blauw Overstroming
Rood Scheepvaart
Geel Zware storm
Rood Tornado
SiriusXM Weather 161
Informatie over neerslag weergeven
Neerslag kan hele lichte regen zijn tot aan zeer zware onweersbuien, wat door middel van allerlei arceringen en
kleuren wordt aangegeven. De neerslag wordt afzonderlijk of in combinatie met andere informatie over het weer
weergegeven.
Selecteer Kaarten > Neerslag.
De tijdstempel linksboven op het scherm geeft aan hoeveel tijd er is verlopen sinds de informatie voor het
laatst door de provider van de weergegevens is bijgewerkt.
Informatie over stormkernen en bliksem
Stormkernen worden op de neerslagkaart aangegeven met een pictogram. Ze geven zowel de huidige
positie van een storm als het verwachte pad van de storm in de komende uren aan.
Bij de pictogrammen van een stormkern worden rode kegels weergegeven. Het breedste gedeelte van elke kern
wijst in de richting van het verwachte pad van de stormkern. De rode lijnen in elke kern geven aan waar de storm
zich hoogstwaarschijnlijk in de komende uren zal bevinden. Elke lijn staat voor 15 minuten.
Blikseminslagen worden aangegeven met een pictogram. De bliksem wordt weergegeven op de
neerslagkaart als er in de afgelopen zeven minuten bliksemflitsen zijn gedetecteerd. Het grondstation voor
het detecteren van bliksemflitsen kan alleen bliksems zien die vanaf de wolken naar de aarde gaan.
OPMERKING: Deze functies is niet op alle toestellen en in alle abonnementen beschikbaar.
Informatie over orkanen
Op de neerslagkaart kan de huidige positie van een orkaan , een tropische storm of een tropische depressie
worden weergegeven. Een rode lijn vanuit een orkaanpictogram geeft het verwachte pad van de orkaan aan.
Donkere stippen op de rode lijn geven de verwachte locaties aan waar de orkaan zal passeren. Deze informatie
komt van de provider van de weergegevens.
Weersverwachting
Op de kaart voor de weersverwachtingen worden weersverwachtingen voor steden, voor de scheepvaart,
waarschuwingen, orkaanwaarschuwingen, weerrapporten voor de luchtvaart, waarschuwingen voor regio's,
weerfronten en drukcentra, oppervlaktedruk en weerboeien weergegeven.
Een weersverwachting voor de scheepvaart of de verwachting voor buitengaats bekijken
1Selecteer Kaarten > Weersverwachting.
2Schuif de kaart naar een locatie buitengaats op.
De optie Weersverwachting voor de scheepvaart of Weersverwachting buitengaats wordt weergegeven
wanneer de weersverwachting beschikbaar is.
3Selecteer Weersvoorspelling scheepvaart of Weersverwachting buitengaats.
Gegevens over de weersverwachting voor een andere tijdsperiode weergeven
1Selecteer Kaarten > Weersverwachting.
2Selecteer een optie:
Als u de weersverwachting voor de volgende 48 uur wilt bekijken in stappen van 12 uur, selecteert u
meerdere keren.
Als u de weersverwachting van de vorige 48 uur wilt bekijken in stappen van 12 uur, selecteert u
meerdere keren.
162 SiriusXM Weather
Weerfronten en drukcentra
Weerfronten worden weergegeven als lijnen die de voorste rand van een luchtmassa aangeven.
Frontsymbool Beschrijving
Koudefront
Warmtefront
Stationair front
Gesloten front
Golfdal
Naast de weerfronten staan vaak drukcentrumsymbolen.
Drukcentrum
symbool Beschrijving
Geeft een lagedrukcentrum aan. Dit is een gebied met een relatief lage luchtdruk. De
luchtdruk wordt hoger naarmate de afstand tot het lagedrukcentrum groter wordt. Op het
noordelijk halfrond draait de wind tegen de wijzers van de klok in rond lagedrukcentra.
Geeft een hogedrukcentrum aan. Dit is een gebied met een relatief hoge luchtdruk. De
luchtdruk wordt lager naarmate de afstand tot het hogedrukcentrum groter wordt. Op het
noordelijk halfrond draait de wind met de wijzers van de klok mee rond hogedrukcentra.
SiriusXM Weather 163
Verwachtingen voor steden
Verwachtingen voor steden worden als weersymbolen weergegeven. De verwachting wordt elke 12 uur
bijgesteld.
Symbool Weer
Helder (zonnig, heet, onbewolkt)
Deels bewolkt
Bewolkt
Regen (motregen, natte sneeuw, regenbuien)
Onweersbuien
Winderig
Rook (stoffig, nevelig)
Mistig
Sneeuw (sneeuwbuien, lichte sneeuwbuien, sneeuwstormen, jachtsneeuw, natte sneeuw, ijsregen,
ijsmotregen)
Viskaartgegevens weergeven
OPMERKING: Voor deze functie zijn een GXM antenne van 54 en een SiriusXM Fish Mapping
serviceabonnement vereist.
De weerkaart Viskaarten toont informatie die u kan helpen vissoorten te vinden.
1Selecteer Kaarten > Viskaarten.
2Selecteer zo nodig Opties > Lagen en schakel informatie in en uit.
Zeegang weergeven
De functie Zeegang geeft informatie weer over de oppervlaktecondities, waaronder wind, hoogte van de golven,
duur van de golven en richting van de golven.
Selecteer Kaarten > Zeegang.
164 SiriusXM Weather
Oppervlaktewind
Oppervlaktewindvectoren worden op de kaart Zeegang weergegeven met windcirkels die de richting aangeven
van waaruit de wind waait. Een windcirkel is een cirkeltje met een lijn. De dwarslijn of vlag bij het uiteinde van de
lijn geeft de windsnelheid aan. Een korte lijn betekent een windsnelheid van 5 knopen, een lange lijn 10 knopen
en een driehoekje 50 knopen.
Windcirkel Windsnelheid
Kalm
5 knopen
10 knopen
15 knopen
20 knopen
50 knopen
65 knopen
Hoogte, duur en richting van de golven
De hoogten van de golven voor een bepaald gebied worden in verschillende kleuren weergegeven. Elke kleur
staat voor een andere golfhoogte, zoals u kunt zien in de legenda.
De duur van de golven is de tijd (in seconden) tussen elke golf. Lijnen geven de gebieden met dezelfde golfduur
aan.
De richting van de golven wordt op de kaart met rode pijlen aangegeven. De richting van elke pijl geeft de
richting aan waarin de golf gaat.
Informatie over de verwachte zeegang voor een andere tijdsperiode weergeven
1Selecteer Kaarten > Zeegang.
2Selecteer een optie:
Als u de verwachte zeegang voor de volgende 36 uur wilt bekijken in stappen van 12 uur, selecteert u
meerdere keren.
Als u de verwachte zeegang voor de vorige 36 uur wilt bekijken in stappen van 12 uur, selecteert u
meerdere keren.
Informatie over zeetemperatuur weergeven
De weerkaart Zeetemperatuur toont de huidige watertemperatuur en de huidige
oppervlaktedrukomstandigheden.
Selecteer Kaarten > Zeetemperatuur.
SiriusXM Weather 165
Gegevens over de oppervlaktedruk en de watertemperatuur
De gegevens van de oppervlaktedruk worden als drukisobaren en drukcentra weergegeven. Isobaren verbinden
punten van gelijke druk met elkaar. Aan de hand van drukmetingen kunnen de weers- en windomstandigheden
worden bepaald. Hogedrukgebieden zijn doorgaans voorbodes van goed weer. Lagedrukgebieden geven over
het algemeen wolken en kans op regen. Isobaren die dicht op elkaar staan, laten een sterke drukstijging zien.
Sterke drukstijgingen wijzen op gebieden met meer wind.
Drukeenheden worden weergegeven in millibar (mb), inches kwik (inHg) of hectopascal (hPa).
Kleurarceringen, zoals gedefinieerd in de legenda linksboven op het scherm, geven de oppervlaktetemperatuur
van het water aan.
Het kleurbereik van de temperatuur van het zeeoppervlak wijzigen
U kunt het kleurbereik dynamisch instellen als u de temperatuurwaarden van het zeeoppervlak in een hogere
resolutie wilt weergeven.
1Selecteer Kaarten > Zeetemperatuur > Opties > Zeetemperatuur.
2Selecteer een optie:
Selecteer Automatisch configureren om het bereik automatisch te laten aanpassen door de kaartplotter.
De kaartplotter vindt automatisch de minimale en maximale waarde voor het huidige scherm en past de
temperatuurkleurschaal aan.
Als u de minimale en maximale waarde voor het temperatuurbereik zelf wilt opgeven, selecteert u
Onderlimiet of Bovenlimiet en voert u de minimale of maximale waarde in.
Zichtgegevens
Zicht is het verwachte, maximale horizontale zicht aan het oppervlak, zoals wordt aangegeven in de legenda
links op het scherm. Variaties in de zichtarcering geven de verwachte verandering in het zicht aan de
oppervlakte aan.
OPMERKING: Deze functies is niet op alle toestellen en in alle abonnementen beschikbaar.
Selecteer Kaarten > Zicht.
Gegevens over het verwachte zicht voor een andere tijdsperiode weergeven
1Selecteer Kaarten > Zicht.
2Selecteer een optie:
Als u de verwachte zichtcondities voor de volgende 36 uur wilt bekijken in stappen van 12 uur, selecteert u
meerdere keren.
Als u de verwachte zichtcondities voor de vorige 36 uur wilt bekijken in stappen van 12 uur, selecteert u
meerdere keren.
Boeirapporten weergeven
De metingen in het rapport zijn de meetgegevens van boeien en observatiestations langs de kust. Deze
gegevens worden gebruikt voor het bepalen van luchttemperatuur, dauwpunt, watertemperatuur, getijde, hoogte
en duur van de golven, windrichting en -snelheid, zicht en barometerdruk.
1Selecteer in een weerkaart.
2Selecteer Boei.
166 SiriusXM Weather
Gegevens over het plaatselijke weer bij de boei weergeven
U kunt een gebied bij de boei selecteren en de verwachting bekijken.
1Selecteer een locatie op de kaart in een weerkaart.
2Selecteer Lokaal weer.
3Selecteer een optie:
Selecteer Huidige conditie als u de actuele weersomstandigheden van een lokaal weerstation wilt
bekijken.
Selecteer Weersverwachting als u de plaatselijke weersverwachting wilt bekijken.
Selecteer Zeeoppervlak voor informatie over de oppervlaktewind en barometerdruk.
Selecteer Weerbericht voor de scheepvaart als u de gegevens over de wind en de golven wilt bekijken.
Weeroverlay
Bij de weeroverlay worden er weergegevens en informatie die betrekking heeft op het weer, op de navigatiekaart,
de viskaart en de Perspective 3D-kaartweergave geprojecteerd. Op de navigatie- en viskaart kunnen de volgende
gegevens worden weergegeven: weerradar, de hoogte van de toppen van de wolken, bliksem, weerboeien,
waarschuwingen voor regio's en waarschuwingen voor orkanen. Op de Perspective 3D kaartweergave kan de
weerradar worden weergegeven.
De instellingen voor de weeroverlay die voor een bepaalde kaart worden opgegeven, gelden niet voor andere
kaarten. Deze instellingen moeten voor elke kaart afzonderlijk worden opgegeven.
OPMERKING: In sommige gebieden is de viskaart beschikbaar bij premiumkaarten.
Informatie over weerabonnementen weergeven
U kunt informatie bekijken over weerdiensten waarop u zich hebt geabonneerd, en zien hoeveel minuten er zijn
verstreken sinds de gegevens voor elke dienst zijn bijgewerkt.
Selecteer op een weerkaart Opties > Abonnementen.
Video weergeven
WAARSCHUWING
Bekijk geen video's of foto's terwijl u het vaartuig bestuurt. Als u geen aandacht geeft aan de omstandigheden
op het water, kan dit resulteren in schade aan vaartuigen, lichamelijk letsel of overlijden.
Voordat u video kunt weergeven, moet u verbinding maken met een compatibele bron.
Compatibele bronnen zijn onder andere videotoestellen die zijn aangesloten op de poorten van de kaartplotter
en ondersteunde (IP-gebaseerde) netwerkvideocamera's en warmtebeeldcamera's die zijn aangesloten op het
Garmin Marine Network.
Selecteer Schip > Video.
Een videobron selecteren
1Selecteer in het videoscherm Opties > Bron.
2Selecteer de bron van de videoweergave.
Wisselen tussen meerdere videobronnen
Als u twee of meer videobronnen hebt, kunt u hiertussen wisselen met behulp van een specifiek tijdsinterval.
1Selecteer in het videoscherm Opties > Bron > Wisselen.
2Selecteer Tijd en selecteer hoelang iedere video wordt weergegeven.
3Selecteer Bron en selecteer de videobronnen die u aan de wisselende reeks wilt toevoegen.
Video weergeven 167
Videotoestellen in het netwerk
LET OP
Een Garmin Power over Ethernet (PoE) Isolation Coupler (P/N 010-10580-10) moet worden gebruikt voor het
aansluiten van Ethernet-toestellen, zoals FLIR® camera's, op een Garmin Marine Network. Een Ethernet-toestel
direct aansluiten op een Garmin Marine Network kaartplotter beschadigt de Garmin kaartplotter en kan het
Ethernet-toestel beschadigen.
In sommige rechtsgebieden kan het als een inbreuk van privacyrechten worden beschouwd om zonder
toestemming personen vast te leggen op foto of video of deze beelden te tonen. Het is uw verantwoordelijkheid
om de privacywetten en -rechten binnen de toepasselijke rechtsgebieden te kennen en na te leven.
Voordat u videotoestellen, zoals IP-camera's en thermische camera's, op uw kaartplotter kunt weergeven en
bedienen, moet op uw kaartplotter een compatibel videotoestel zijn aangesloten en moet u een maritieme
netwerkkabel met Power over Ethernet (PoE) Isolation Coupler hebben geïnstalleerd. Ga naar garmin.com voor
een lijst met compatibele toestellen of om een PoE Isolation Coupler aan te schaffen.
U kunt meerdere ondersteunde videocamera's aansluiten op het Garmin Marine Network. U kunt maximaal vier
videobronnen tegelijk selecteren en weergeven. Als de camera's zijn aangesloten, worden ze automatisch door
het netwerk gedetecteerd en weergegeven in de lijst met bronnen.
Videovoorkeuzes gebruiken op videocamera's in het netwerk
U kunt videovoorkeuzes voor elke videobron in het netwerk opslaan, een naam geven en activeren.
Videovoorkeuzes opslaan op een videocamera in het netwerk
1Tik in een videoscherm op het scherm.
De videoknoppen worden op het scherm weergegeven.
2Houd een videovoorkeuzeknop ingedrukt.
Een groen lampje geeft aan dat de instelling is opgeslagen.
Videovoorkeuzes een naam geven op een videocamera in het netwerk
1Selecteer in het videoscherm Opties > Video-instellingen > Voorinstellingen.
2Selecteer een voorkeuze.
3Selecteer Wijzig naam.
4Voer de naam voor de voorkeuze in.
Videovoorkeuzes activeren op een videocamera in het netwerk
U kunt camera's in het netwerk snel terugzetten op de vooraf ingestelde waarden.
1Tik in een videoscherm op het scherm.
De videoknoppen worden op het scherm weergegeven.
2Selecteer een videovoorkeuze.
De camera herstelt de voor die voorkeuze opgeslagen video-instellingen.
TIP: U kunt voorkeuzes ook via het videomenu opslaan en activeren.
168 Video weergeven
Camera-instellingen
Sommige camera's beschikken over aanvullende mogelijkheden om de cameraweergave te bedienen.
OPMERKING: Niet alle opties zijn beschikbaar op alle camera- en kaartplottermodellen. Raadpleeg de
camerahandleiding voor een lijst met beschikbare functies. Om deze functie te kunnen gebruiken, moet de
camerasoftware mogelijk worden bijgewerkt.
Selecteer Opties in het infrarood videoscherm.
IR-blend: Hiermee selecteert u het infraroodeffect in de modus MSX® (Multi-Spectral Dynamic Imaging) of de
modus CTV (Color Thermal Vision) en kunt u de effecten mengen.
IR/Zichtbaar: Hiermee geeft u een infraroodbeeld of zichtbaar camerabeeld weer.
Scannen: Hiermee bekijkt u het omliggende gebied.
Vorst: Pauzeert het camerabeeld.
Wijzig kleuren: Hiermee selecteert u het kleurenschema van het infraroodbeeld.
Wijzig scène: Hiermee selecteert u de modus voor infraroodweergave, bijvoorbeeld dag, nacht, MOB of afmeren.
Video-instellingen: Hiermee opent u meer video-mogelijkheden.
Video-instellingen
Sommige camera's beschikken over aanvullende instelmogelijkheden.
OPMERKING: Niet alle opties zijn beschikbaar op alle camera- en kaartplottermodellen. Om deze functie te
kunnen gebruiken, moet de camerasoftware mogelijk worden bijgewerkt.
Selecteer in het videoscherm Opties > Video-instellingen.
Stel invoer in: Koppel de camera met een videobron.
Achteruitkijken: Hiermee keert u het beeld om als in een achteruitkijkspiegel.
Stand-by: Hiermee plaatst u de camera in stand-bymodus om stroom te besparen en de lens te beschermen
wanneer u de camera niet gebruikt.
Beginpositie: Hiermee gaat u terug naar de beginpositie van de camera.
Scansnelheid: Hiermee stelt u in hoe snel de camera beweegt tijdens het scannen.
Scanbreedte: Hiermee stelt u de breedte in van het beeld dat tijdens het scannen door de camera wordt
vastgelegd.
Stabilisatie: Hiermee stabiliseert u het beeld met mechanische middelen.
Weinig licht: Hiermee optimaliseert u de video voor omgevingen met weinig licht.
Aspect: Hiermee stelt u de beeldverhouding in.
Ontwaseming: Hiermee optimaliseert u de video voor mistige omgevingen.
Dynamisch bereik: Hiermee stelt u het bereik in op breed of standaard.
Elektronische stabilisatie: Het beeld wordt gestabiliseerd met beeldbewerking via software.
Licht: Regelt de geïntegreerde lichtbron van de camera om de omgeving te verlichten.
Naam: Hiermee kunt u een nieuwe naam instellen voor de camera.
FLIR™ menu: Hiermee krijgt u toegang tot de instellingen van de camera.
De camera met een videobron koppelen
Mogelijk moet u de camera koppelen met een videobron.
1Selecteer in het videoscherm Opties > Bron.
2Selecteer de camera.
3Selecteer Video-instellingen > Stel invoer in.
4Selecteer de video-invoer.
Video weergeven 169
De bewegingen van videocamera's aansturen
LET OP
Richt de camera niet op de zon of zeer heldere objecten. Hierdoor kan schade aan de lens optreden.
Gebruik altijd de regelaars of knoppen op de kaartplotter om de camera te verschuiven of te kantelen. Beweeg
de camera niet met de hand. Hierdoor kan schade aan de camera optreden.
OPMERKING: Deze functie is alleen beschikbaar als een compatibele camera is aangesloten. Om deze functie
te kunnen gebruiken, moet de camerasoftware mogelijk worden bijgewerkt.
U kunt de bewegingen van de aangesloten videocamera's aansturen die verschuiven, kantelen en zoomen
ondersteunen.
Videocamera's bedienen met de knoppen op het scherm
Met knoppen op het scherm kunt u PTZ (Pan-Tilt-Zoom) camera's bedienen. Raadpleeg de camerahandleiding
voor een lijst met beschikbare functies.
1Tik in een videoscherm op het scherm.
De videoknoppen worden op het scherm weergegeven.
2Selecteer een optie:
Met de zoomknop kunt u in- en uitzoomen.
Met de kompasroos kunt u de camera draaien of kantelen.
TIP: Houd de kompasroos ingedrukt om de camera te blijven voortbewegen in de gewenste richting.
Een videocamera met gebaren bedienen
Als een videocamera in het netwerk bediening met gebaren ondersteunt, kunt u PTZ-camera's bedienen met
gebaren die u direct op het scherm van de kaartplotter maakt. Raadpleeg de gebruikershandleiding bij de
camera voor een lijst met beschikbare functies.
TIP: Met deze technologie is het mogelijk om de videocamera met gebaren te bedienen zonder dat de
videoknoppen worden weergegeven.
1Tik in een videoscherm op het scherm.
2Selecteer een optie:
Gebruik zoomgebaren om met de camera in en uit te zoomen.
Veeg over het scherm in de gewenste richting om de camera te draaien of te kantelen.
De videoweergave configureren
OPMERKING: Niet alle opties zijn op alle camera- en kaartplottermodellen beschikbaar.
1Selecteer in het videoscherm Opties > Video-instellingen.
2Selecteer een optie:
Als u het beeld wilt weergeven met een opgerekte beeldverhouding, selecteert u Aspect > Oprekking. Het
beeld kan niet verder worden opgerekt dan de afmetingen die worden beschikbaar zijn op aangesloten
videotoestel, en mogelijk vult het niet het gehele scherm.
Als u het beeld wilt weergeven met een standaard beeldverhouding, selecteert u Aspect > Standaard.
Als u de helderheid wilt aanpassen, selecteert u Helderheid en vervolgens Omhoog, Achter of
Automatisch.
Als u de kleurverzadiging wilt aanpassen, selecteert u Verzadiging en vervolgens Omhoog, Achter of
Automatisch.
Als u het contrast wilt aanpassen, selecteert u Contrast en vervolgens Omhoog, Achter of Automatisch.
Als u de kaartplotter automatisch de bronindeling wilt laten selecteren, selecteert u Standaard >
Automatisch.
170 Video weergeven
Cameratracking
Als u verbinding hebt met een compatibele camera, kunt u gebruikmaken van geavanceerde cameratracking-
functies.
Houd de camera op een vaste kompasrichting (Kompasvergrendeling)
Vergrendel de camera in een vaste hoek ten opzichte van het vaartuig (Vaartuigvergrendeling)
VolgAIS-, MARPA- of waypointdoelen (ook bekend als slew-to-cue)
Als u de cameratrackingfuncties wilt gebruiken, moet u compatibele sensoren en camera's op de kaartplotter
aansluiten via het Garmin Marine Network of het NMEA 2000 netwerk.
U moet deze sensoren en camera's aansluiten om de functies Kompasvergrendeling en Vaartuigvergrendeling
te ondersteunen:
Een watersportcamera die geschikt is voor tracking, zoals een nieuwer model FLIR IP-videocamera
Een GPS-antenne
Een koerssensor
OPMERKING: Voor de beste cameratracking moet de koerssensor 9-assige gegevens leveren, waaronder
yaw, pitch en roll.
Naast de sensoren en camera's die nodig zijn om Kompasvergrendeling en Vaartuigvergrendeling te
ondersteunen, moet u deze extra toestellen aansluiten op het Garmin Marine Network om AIS- en MARPA-
tracking te ondersteunen:
Als u doelen wilt volgen met AIS, moet u een compatibele AIS-ontvanger aansluiten.
Als u doelen wilt volgen met MARPA, moet u een compatibel radartoestel aansluiten.
De camerahoek en -hoogte instellen
Als de camera cameratracking ondersteunt en de vereiste apparatuur is aangesloten, moet u de camerahoek en
-hoogte configureren voor de beste resultaten wanneer u de cameratrackingfunctie gebruikt.
U moet kleine aanpassingen maken totdat het camerabeeld en de prestaties van de cameratracking naar
behoren werken.
De waarde Camerahoek bepaalt de hoek waarin de voorkant van de camera wijst ten opzichte van de
voorkant van de boot. Een Camerahoek van nul graden betekent dat de voorkant van de camera is uitgelijnd
met de voorkant van de boot.
De waarde Camerahoogte geeft aan hoe hoog de camera boven de koerssensor is gemonteerd.
Als u de camerahoek wilt instellen, selecteert u Schip > Video > Opties > Installatie > Camerahoek en voert u
een waarde in.
Als u de camerahoogte wilt instellen, selecteert u Schip > Video > Opties > Installatie > Camerahoogte en
voert u een waarde in.
Kompasvergrendeling gebruiken
Uw camera met trackingfunctie kan op een kompasrichting worden vergrendeld, ongeacht de voorliggende
koers van het vaartuig. Voor het gebruik van Kompasvergrendeling zijn specifieke sensoren en toestellen vereist
(Cameratracking, pagina171).
1Selecteer zo nodig in het videoscherm Opties > Bron, en selecteer een compatibele camera.
2Sleep het scherm om de camera in de gewenste richting te richten.
3Selecteer Opties > Doel volgen > Kompasvergrendeling.
4Selecteer Terug totdat u terug bent in het videoscherm.
Het camerabeeld wordt automatisch aangepast om de opgegeven richting weer te geven terwijl het vaartuig
beweegt.
5Sleep indien nodig het scherm om de camerahoek aan te passen.
De Kompasvergrendeling blijft de trackingfunctie gebruiken met de aangepaste camerahoek.
6Als u wilt stoppen met volgen, selecteert u Opties > Doel volgen > Stop volgen > Terug.
Video weergeven 171
Vaartuigvergrendeling gebruiken
Uw camera met trackingfunctie kan een doel vergrendelen met behulp van informatie die wordt verstrekt door
andere toestellen die zijn aangesloten op de kaartplotter. Afhankelijk van het doel dat u wilt volgen, hebt u voor
Vaartuigvergrendeling specifieke apparatuur nodig (Cameratracking, pagina171).
1Selecteer zo nodig in het videoscherm Opties > Bron, en selecteer een compatibele camera.
2Selecteer Opties > Doel volgen en selecteer een optie:
Als u een vaartuig wilt volgen met AIS-positie-informatie, selecteert u AIS-lijst.
Als u een vaartuig of doel wilt volgen met MARPA-informatie, selecteert u MARPA-lijst.
Als u een specifieke locatie op basis van GPS-coördinaten wilt volgen, selecteert u Waypoints
3Selecteer een doel in de lijst en selecteer Bekijk.
4Controleer de doelgegevens en selecteer Volgen met camera.
5Selecteer Terug totdat u terug bent in het videoscherm.
Het camerabeeld wordt automatisch aangepast terwijl de vaartuigen bewegen om het geselecteerde
vaartuig of doel weer te geven.
6Sleep indien nodig het scherm om de camerahoek aan te passen.
Vaartuigvergrendeling blijft het vaartuig of doel volgen met de aangepaste camerahoek.
7Als u wilt stoppen met volgen, selecteert u Opties > Doel volgen > Stop volgen > Terug.
GarminVIRB® actiecamera's
WAARSCHUWING
Bekijk geen video's of foto's terwijl u het vaartuig bestuurt. Als u geen aandacht geeft aan de omstandigheden
op het water, kan dit resulteren in schade aan vaartuigen, lichamelijk letsel of overlijden.
LET OP
In sommige rechtsgebieden kan het als een inbreuk van privacyrechten worden beschouwd om zonder
toestemming personen vast te leggen op foto of video of deze beelden te tonen. Het is uw verantwoordelijkheid
om de privacywetten en -rechten binnen de toepasselijke rechtsgebieden te kennen en na te leven.
OPMERKING: GarminVIRB actiecamera's worden niet meer gemaakt. Ga naar support.garmin.com voor
ondersteuning voor bestaande camera's.
U kunt de meeste VIRB actiecamera's via het cameramenu verbinden met de kaartplotter (Een VIRB actiecamera
aansluiten, pagina173).
U verbindt de VIRB 360 camera via de WPS (Een VIRB 360 actiecamera aansluiten, pagina172).
In deze handleiding verwijst de term "VIRB actiecamera" naar alle modellen behalve in de instructies voor het
verbinden. In dat geval, zoals hierboven aangegeven, verwijst de term "VIRB 360 camera" alleen naar het 360
model.
Een VIRB 360 actiecamera aansluiten
U kunt een VIRB 360 actiecamera aansluiten op de kaartplotter via de WPS. Als u een VIRB camera aansluit,
moet u verbinding maken via de camera-instellingen (Een VIRB actiecamera aansluiten, pagina173).
1Stel het Wi‑Fi netwerk van de kaartplotter in (Het Wi‑Fi netwerk instellen, pagina25).
2Houd de camera in de buurt van de kaartplotter.
3Selecteer in het hoofdmenu van de VIRB 360 camera Draadloos > Wi-Fi.
4Selecteer indien nodig de Wi-Fi schakelaar om de Wi‑Fi technologie in te schakelen.
5Druk op om WPS te selecteren, en druk op OK.
6Selecteer op de kaartplotter Schip > VIRB® > .
De camera zoekt naar het Wi‑Fi netwerk en maakt verbinding.
U kunt de camera nu bedienen met de kaartplotter.
172 Video weergeven
Een VIRB actiecamera aansluiten
U kunt een VIRB actiecamera aansluiten op de kaartplotter via de camera-instellingen. Als u een VIRB 360
camera aansluit, doet u dit via de VIRB app (Een VIRB 360 actiecamera aansluiten, pagina172).
1Stel het Wi‑Fi netwerk van de kaartplotter in (Het Wi‑Fi netwerk instellen, pagina25).
2Selecteer in het hoofdmenu van de VIRB camera Draadloos > Wi-Fi > Status om de draadloze Wi‑Fi
technologie in te schakelen.
3Selecteer Modus > Verbinden.
4Selecteer Voeg nieuwe toe.
De camera zoekt in de omgeving naar Wi‑Fi netwerken.
5Selecteer het Wi‑Fi netwerk van de kaartplotter en voer het wachtwoord van het netwerk in.
De app en camera maken verbinding met het Wi‑Fi netwerk van de kaartplotter.
U kunt de camera nu bedienen met de kaartplotter.
De VIRB actiecamera bedienen via de kaartplotter
Voor bediening van de VIRB actiecamera via de kaartplotter moet u de toestellen eerst draadloos met elkaar
verbinden.
U kunt maximaal vijf VIRB actiecamera's draadloos verbinden met de kaartplotter.
Als u de VIRB actiecamera hebt verbonden met de kaartplotter, wordt een nieuwe optie toegevoegd aan Schip.
Vanaf de kaartplotter kunt u opnamen starten en stoppen op de VIRB actiecamera.
OPMERKING: Het VIRB beeld wordt op de kaartplotter in een lagere resolutie weergegeven dan het met de VIRB
actiecamera wordt opgenomen. Als u het beeld in hoge resolutie wilt zien, moet u de video weergeven op een
computer of televisie.
1Selecteer Schip > VIRB®.
2Selecteer een optie:
Selecteer om een foto te maken.
Selecteer om het opnemen starten.
Tijdens het opnemen wordt het resterende opnamegeheugen weergegeven.
Selecteer nogmaals om het opnemen te stoppen.
Als u meerdere VIRB actiecamera's hebt verbonden, kunt u met de pijlen de actiecamera selecteren die u
wilt bedienen.
Selecteer om opgeslagen video's of afbeeldingen weer te geven.
Sleep uw vinger over het scherm om de VIRB 360 te verschuiven en te kantelen.
Selecteer om de VIRB 360 weergave terug te brengen naar de startpositie.
Video van de VIRB actiecamera afspelen
U kunt video en foto's van de VIRB actiecamera weergeven met behulp van de kaartplotter.
OPMERKING: De VIRB weergave op de kaartplotter wordt in dezelfde kwaliteit getoond als de live weergave
op de kaartplotter. Als u het beeld in hoge resolutie wilt zien, moet u de video weergeven op een computer of
televisie.
1Selecteer in het VIRB® scherm .
2Wacht enkele seconden totdat de miniatuurafbeeldingen zijn geladen.
3Selecteer een video of foto.
4Bedien het afspelen met de schermknoppen of menuopties:
Selecteer om de video te stoppen.
Selecteer om video te onderbreken.
Selecteer om de video opnieuw af te spelen.
Selecteer om de video af te spelen.
Sleep de schuifregelaar om verder of terug te gaan in de video.
Video weergeven 173
Een VIRB video verwijderen
U kunt een video of foto van de VIRB actiecamera verwijderen.
1Open de VIRB video of foto die u wilt verwijderen.
2Selecteer Opties > Verwijder bestand.
Een VIRB videopresentatie starten
U kunt een presentatie van de video's en foto's op de VIRB actiecamera weergeven.
1Selecteer in het VIRB® scherm .
2Wacht enkele seconden totdat de miniatuurafbeeldingen zijn geladen.
3Selecteer een video of foto.
4Selecteer Opties > Start diavoorstelling.
Selecteer als u de presentatie wilt stoppen Opties > Stop diavoorstelling.
Instellingen VIRB actiecamera
OPMERKING: Niet alle opties en instellingen zijn van toepassing op alle cameramodellen.
Selecteer Schip > VIRB® > Opties.
Naam: Hiermee kunt u een nieuwe naam invoeren voor de VIRB actiecamera.
Opnemen: Hiermee kunt u opnemen starten en stoppen.
Maak foto: Hiermee kunt u een foto maken.
Speel af: Hiermee kunt u video-opnamen en foto's bekijken.
Vorst: Pauzeert het camerabeeld.
Slaap: Hiermee schakelt u de VIRB actiecamera in een energiezuinige modus om de batterij te sparen. Niet
beschikbaar op de VIRB 360 camera.
Video-instellingen: Hiermee stelt u de video in (Video-instellingen van de VIRB actiecamera, pagina174).
Wijzig overlays: Hiermee wijzigt u welke gegevens worden getoond op het scherm (De gegevensoverlays
aanpassen, pagina14).
Video-instellingen van de VIRB actiecamera
OPMERKING: Niet alle opties en instellingen zijn van toepassing op alle cameramodellen.
Selecteer Schip > VIRB® > Opties > Video-instellingen.
Aspect: Hiermee stelt u de beeldverhouding voor de video-opname in.
Videomodus: Hiermee stelt u de videomodus in. U kunt bijvoorbeeld de optie Slow Motion HD selecteren om
slowmotion video-opnamen te maken.
Videoformaat: Hiermee stelt u het beeldformaat of de afmetingen in pixels van video-opnamen in.
Video FPS: Hiermee stelt u het aantal frames per seconde in.
Videotijdstempel: Hiermee voegt u de datum en tijd toe waarop een video is opgenomen.
Fototijdstempel: Hiermee voegt u de datum en tijd toe waarop een foto is gemaakt.
Fotoformaat: Hiermee stelt u het beeldformaat of de afmetingen in pixels van foto's in.
Beeldveld: Hiermee kunt u het zoomniveau instellen.
Lensmodus: Hiermee stelt u in welke lens of lenzen de camera gebruikt tijdens het opnemen van video.
Achteruitkijken: Hiermee kunt u de video kantelen of spiegelen.
Rotatie: Hiermee kunt u de camerahoek draaien.
174 Video weergeven
De bedieningsknoppen van de VIRB actiecamera toevoegen aan andere schermen
Voor bediening van de VIRB actiecamera via de kaartplotter moet u de toestellen eerst draadloos met elkaar
verbinden ( (Een draadloos toestel verbinden met de kaartplotter, pagina25)).
U kunt de knoppenbalk van de VIRB actiecamera toevoegen aan andere schermen. U kunt dan vanuit andere
functies op de kaartplotter video-opnamen starten en stoppen.
1Open het scherm waaraan u de knoppenbalk van de VIRB actiecamera wilt toevoegen.
2Selecteer Opties > Wijzig overlays > Onderste balk > VIRB balk.
In een scherm met de bedieningsknoppen van de VIRB actiecamera kunt u selecteren om het scherm van
de VIRB actiecamera volledig weer te geven.
HDMI overwegingen bij video-uitvoer
LET OP
U moet een Garmin GPSMAP accessoirekabel gebruiken bij het aansluiten van de kaartplotter op het videobeeld
om corrosie als gevolg van vocht te voorkomen. Als u andere kabels gebruikt, vervalt uw garantie.
De GPSMAP 12x3 kaartplotter beschikt over de mogelijkheid om via HDMI out het kaartplotterscherm te
dupliceren op een ander toestel, zoals een televisie of monitor.
De Garmin GPSMAP HDMI accessoirekabel is 4,5m (15ft) lang. Als u een langere kabel nodig hebt, mag u
alleen een actieve HDMI kabel gebruiken. U hebt een HDMI koppeling nodig om de twee HDMI kabels aan te
sluiten.
U moet alle kabels aansluiten in een droge omgeving.
Onderdeel Beschrijving
GPSMAP 12x3 kaartplotter
GPSMAP HDMI kabel (HDMI OUT)
Scherm met HDMI In poort, zoals een computer of televisie
Droge omgeving, beschermd tegen vocht
Video weergeven 175
De GC 100 camera koppelen met een Garmin kaartplotter
Voordat u een draadloos toestel kunt verbinden met het draadloze netwerk van de kaartplotter, moet u het
draadloze Wi‑Fi netwerk van de kaartplotter configureren (Het Wi‑Fi netwerk instellen, pagina25).
1Druk drie keer snel op terwijl de camera zich binnen een zichtafstand van 76m (250ft.) van de
kaartplotter bevindt.
2Selecteer op de kaartplotter Instellingen > Communicatie > Draadloze toestellen > Garmin camera > Start.
3Volg de instructies op het scherm.
Surround view camerasysteem
WAARSCHUWING
Vertrouw niet uitsluitend op dit systeem bij het afmeren en besturen van vaartuigen.
Objecten die door de camera's worden weergegeven, kunnen dichterbij zijn dan ze worden weergegeven.
Dit toestel kan, indien correct gebruikt, helpen uw zicht op de omgeving te verbeteren. Bij onjuist gebruik kunt u
worden afgeleid door het scherm. Als u niet goed op uw omgeving let tijdens het afmeren en besturen van uw
vaartuig, kunt u obstakels of gevaren in of rond het water missen, wat kan leiden tot een ongeval met schade
aan eigendommen, persoonlijk letsel of de dood.
Het Surround View camerasysteem bestaat uit een set speciale camera's die worden geïnstalleerd en
geconfigureerd om een volledig panoramisch beeld van uw vaartuig te bieden, zodat u uw directe omgeving
eenvoudig kunt zien. U kunt ook videofeeds van alle camera's in het systeem bekijken om u te helpen bij het
manoeuvreren en afmeren.
Het Surround View camerasysteem is alleen beschikbaar op bepaalde vaartuigen en wordt in de fabriek
geïnstalleerd.
Om het surround view camerascherm vanuit het startscherm weer te geven, selecteert u Schip >
Omgevingsweergave.
176 Surround view camerasysteem
Onderdeel Beschrijving Informatie
Bird's-eye weergave
Het bovenaanzicht wordt altijd weergegeven op het scherm van de surround
view camera.
U kunt de bird's-eye weergave opnemen als onderdeel van een combinatie
met een ander scherm, zoals een kaartscherm.
Afzonderlijke came
rafeeds
Standaard worden twee afzonderlijke camerafeeds weergegeven op het
surround view scherm. U kunt dit aanpassen en in plaats daarvan slechts
één camera weergeven.
U kunt snel wijzigen welke camera's in deze feeds worden weergegeven.
Indicator van gese
lecteerde camera
Deze indicator geeft aan welke camera wordt weergegeven in de afzonder
lijke camerafeed.
Visuele bumper
U kunt de visuele bumper inschakelen en configureren, die een lijn op
de bird's-eye weergave laat zien waarmee u kunt beoordelen hoe dicht
objecten bij uw boot zijn.
Afstandsmarkering U kunt deze functie inschakelen om afstanden te bepalen tijdens het
manoeuvreren of het afmeren.
Een camera wijzigen
U kunt wijzigen welke camera een live-feed weergeeft op het scherm Omgevingsweergave.
1Tik in het scherm Omgevingsweergave op de camerafeed die u wilt wijzigen.
2Tik op en tik op de camera die u wilt weergeven.
Een camerafeed op volledig scherm weergeven
U kunt elke live-camerafeed overschakelen naar volledige schermweergave.
OPMERKING: U kunt ook elk van de camera's in het Surround View camerasysteem op het scherm Video
bekijken.
1Selecteer in het scherm Omgevingsweergave de camera die u op het volledige scherm wilt weergeven.
2Selecteer .
De camera schakelt over naar een weergave op het volledige scherm en u kunt zoomen en pannen met de
knoppen.
Om terug te keren naar het scherm OmgevingsweergaveOmgevingsweergave, selecteert u .
De lay-out van het Surround View camerasysteem wijzigen
U kunt de indeling van het scherm Omgevingsweergave wijzigen om naast het bovenaanzicht een of twee
aparte camerafeeds weer te geven.
1Selecteer in het scherm Omgevingsweergave Opties > Lay-out.
2Selecteer de lay-out.
De visuele bumper weergeven en verbergen
De visuele bumper is een instelbare grenslijn die u rond uw boot kunt instellen. De visuele bumper verschijnt
alleen in de birds-eye weergave en kan u helpen te beoordelen hoe dicht objecten zich bij uw boot bevinden.
Selecteer in het surround view camerascherm Opties > Visuele bumper.
Surround view camerasysteem 177
Visuele bumper instellen
De visuele bumper moet in de bird's-eye weergave zichtbaar zijn voordat u deze kunt aanpassen.
1Selecteer in het surround view camerascherm Opties > Visuele bumper > .
2Vergroot of verklein de afstand van de zichtbare bumperlijn.
3Selecteer Terug.
De afstandsmarkering weergeven
U kunt de afstandsmarkering weergeven om een beter gevoel van afstand te krijgen tijdens het manoeuvreren of
afmeren.
De afstandsmarkeringen die in de birds-eye weergave worden getoond, worden bepaald door de camera's die in
de afzonderlijke camerafeeds zijn geselecteerd.
Selecteer in het surround view camerascherm Opties > Afstandsmarkering.
Bediening van de Surround View camera
U kunt de kaartplotter gebruiken om de beweging van Surround View camera's te regelen, inclusief pannen,
kantelen en zoomen (De bewegingen van videocamera's aansturen, pagina170).
De naam van een camera wijzigen
U kunt de naam van elke camera in het Surround View camerasysteem wijzigen.
1Selecteer op het scherm Omgevingsweergave Opties > Camera's hernoemen.
2Selecteer de camera waarvan u de naam wilt wijzigen.
3Voer een nieuwe naam voor de camera in.
4Selecteer Opties > Camera's hernoemenOK.
De camera instellen op Mirrored Stern View
U kunt de camera zo instellen dat een gespiegelde achtersteven wordt weergegeven die het camerabeeld toont
zoals u het zou zien in een spiegel, zoals een achteruitkijkspiegel. Een gespiegelde achtersteven is handig bij het
aanleggen van het vaartuig.
Selecteer in het surround view camerascherm Opties > Spiegelcamera op achtersteven.
Toestelconfiguratie
Systeeminstellingen
Selecteer Instellingen > Systeem.
Geluiden en scherm: Hiermee past u de weergave-instellingen en de audio-instellingen aan (indien beschikbaar).
Satellietpositionering: Hier vindt u informatie over GPS-satellieten en -instellingen.
Systeeminformatie: Geeft informatie over de toestellen in het netwerk en de softwareversie.
Stationsgegevens: Hier kunt u het station instellen.
Automatisch inschakelen: Hiermee regelt u welke toestellen automatisch worden ingeschakeld als stroom
wordt toegevoerd.
Automatisch uitschakelen: Hiermee wordt het systeem automatisch uitgeschakeld als het gedurende de
geselecteerde periode in de slaapstand staat.
Simulator: Schakelt de simulator in of uit en biedt u de mogelijkheid de tijd, datum, snelheid en gesimuleerde
locatie in te stellen.
178 Toestelconfiguratie
Scherm- en geluidsinstellingen
Selecteer Instellingen > Systeem > Geluiden en scherm.
Zoemer: Schakelt het signaal in en uit dat afgaat voor alarmen en selecties.
Stel audio in: Hiermee stelt u de audio-uitvoer in.
Schermverlichting: Hiermee kunt u de helderheid van de schermverlichting instellen. U kunt de optie
Automatisch selecteren om de helderheid van de schermverlichting automatisch aan te passen op basis
van het omgevingslicht.
Synchronisatie schermverlichting: Synchroniseert de helderheid van de schermverlichting van andere
kaartplotters in het station.
Kleurmodus: Hiermee stelt u in of het toestel dag- of nachtkleuren weergeeft. U kunt de optie Automatisch
selecteren om het toestel automatisch te laten overschakelen naar dag- of nachtkleuren op basis van de tijd
van de dag.
Beginafbeelding: Hiermee stelt u de afbeelding in die wordt weergegeven als u het toestel inschakelt.
Beginlay-out: Hiermee stelt u de lay-out in die wordt weergegeven als u het toestel inschakelt.
Schermvergrendeling: Hiermee stelt u de antidiefstalfunctie met pincode in om onbevoegd gebruik van het
toestel te voorkomen (Schermvergrendeling inschakelen, pagina11).
Audio-instellingen
U kunt hoorbare alarmen, meldingen en waarschuwingen instellen die op aangesloten audiotoestellen, zoals een
Fusion stereo-installatie, worden afgespeeld. Een audiotoestel kan worden aangesloten met behulp van HDMI of
het NMEA 0183 audiokabel-accessoire.
Selecteer Instellingen > Systeem > Geluiden en scherm > Stel audio in.
Audio-output: Hiermee schakelt u de audio-uitvoer voor audiowaarschuwingen in.
Audiowaarschuwingen: Hiermee kunt u instellen welke systeemalarmen en waarschuwingen via de compatibele
audio-uitvoer worden afgespeeld. Een alarm geeft aan dat een situatie gevaarlijk kan zijn voor de passagiers
en dat u onmiddellijk actie moet ondernemen. Een waarschuwing geeft aan dat de situatie gevaarlijk kan
zijn voor de apparatuur van de boot of de boot zelf en dat u spoedig actie moet ondernemen. Alle andere
berichten en informatie worden als meldingen geclassificeerd.
Taal voor audiowaarschuwingen: Hiermee stelt u de gesproken taal in voor waarschuwingen.
Toestel voor audiowaarschuwingen: Hiermee stelt u het toestel in om te regelen wanneer waarschuwingen
worden afgespeeld.
Bron van audiowaarschuwingen: Hiermee schakelt u de audio over naar de geselecteerde bron wanneer een
waarschuwing wordt afgespeeld.
Waarschuwingsvolume: Hiermee regelt u het volume van de waarschuwingen.
Instellingen voor satellietpositie (GPS)
OPMERKING: Niet alle opties zijn beschikbaar op alle modellen.
Selecteer Instellingen > Systeem > Satellietpositionering.
Skyview: Geeft de relatieve positie van GPS-satellieten aan de hemel weer.
GLONASS: Schakelt GLONASS gegevens (Russisch satellietsysteem) in of uit. Als het systeem wordt gebruikt
in situaties met slecht hemelzicht, kunnen GLONASS gegevens worden gebruikt in combinatie met GPS om
nauwkeurigere positie-informatie te leveren.
WAAS/EGNOS: Schakelt WAAS gegevens (in Noord-Amerika) of EGNOS gegevens (in Europa) in of uit om
nauwkeurigere GPS-positiegegevens te verkrijgen. Het toestel kan meer tijd nodig hebben om satellieten te
vinden wanneer u WAAS/EGNOS gegevens gebruikt.
Galileo: Schakelt Galileo gegevens (EU satellietsysteem) in of uit. Als het systeem wordt gebruikt in situaties
met slecht hemelzicht, kunnen Galileo gegevens worden gebruikt in combinatie met GPS om nauwkeurigere
positie-informatie te leveren.
Snelheidsfilter: Berekent gedurende korte tijd de gemiddelde snelheid van uw schip om de snelheidswaarden te
verscherpen.
Bron: Hiermee kunt u de voorkeursbron voor GPS-gegevens instellen.
Toestelconfiguratie 179
Stationinstellingen
Selecteer Instellingen > Systeem > Stationsgegevens.
Wijzig station: Hiermee kunt u nieuwe standaarden instellen voor het gehele station gebaseerd op de locatie
van dit station. U kunt er ook voor kiezen om dit scherm als een zelfstandig, individueel scherm te gebruiken,
in plaats van het scherm te groeperen in een station met andere schermen.
Koppeling van invoertoestel: Hiermee kunt u een extern GRID invoertoestel of ander compatibel invoertoestel
met dit station koppelen.
Schermvolgorde: Hiermee kunt u de volgorde van schermen instellen. Dit is belangrijk als u een extern GRID
invoertoestel gebruikt.
Stuurautomaat ingeschakeld: Staat u toe om de stuurautomaat vanaf dit toestel te bedienen.
Reset lay-outs: Herstelt de lay-outs van dit station naar de fabrieksinstellingen.
Herstel stationsinstellingen: Herstelt alle stationsinstellingen op alle aangesloten toestellen in het station naar
de fabrieksinstellingen, en vereist een initiële installatie van het station.
Informatie over systeem en sofware weergeven
U kunt de softwareversie, de basiskaartversie, alle aanvullende kaartinformatie (indien beschikbaar), de
softwareversie van de optionele Garmin radar (indien beschikbaar) en de toestel-id weergeven. U kunt deze
gegevens nodig hebben om de systeemsoftware bij te werken of aanvullende kaartgegevens aan te schaffen.
Selecteer Instellingen > Systeem > Systeeminformatie > Softwaregegevens.
Het gebeurtenislog weergeven
In het logboek wordt een lijst met systeemgebeurtenissen weergegeven.
Selecteer Instellingen > Systeem > Systeeminformatie > Gebeurtenislog.
Informatie over regelgeving en compliance op e-labels weergeven
Het label voor dit toestel wordt op elektronische wijze geleverd. Het e-label kan regelgeving bevatten, zoals
identificatienummers verstrekt door de FCC of regionale compliance-markeringen, maar ook toepasselijke
product- en licentiegegevens. Niet beschikbaar op alle modellen.
1Selecteer Instellingen.
2Selecteer Systeem.
3Selecteer Informatie over regelgeving.
Voorkeursinstellingen
Selecteer Instellingen > Voorkeuren.
Eenheden: Hiermee stelt u de maateenheid in.
Taal voor tekst: Stelt de taal van de tekst op het scherm in.
Navigatie: Hiermee stelt u navigatievoorkeuren in.
Filters: Hiermee effent u de waarden die in de gegevensvelden worden weergegeven, waardoor de ruis kan
afnemen of trends op de langere termijn kunnen worden weergegeven. Als u de filterinstelling verhoogt,
neemt de effening toe en als u de filterinstelling verlaagt, neemt de effening af. Bij een filterinstelling van
0 wordt het filter uitgeschakeld en de weergegeven waarde is de ruwe waarde van de bron. U kunt deze
instellingen ook synchroniseren op alle toestellen waarop de instelling Synchronisatiefilters is ingeschakeld.
Toetsenbordindeling: Hiermee rangschikt u de knoppen op het schermtoetsenbord.
Schermafdruk opslaan: Hiermee kunt u schermafbeeldingen opslaan.
Weergave menubalk: Toont en verbergt de menubalk automatisch wanneer deze wel of niet nodig is.
180 Toestelconfiguratie
Eenheden instellen
Selecteer Instellingen > Voorkeuren > Eenheden.
Systeemeenheden: Stelt de systeemeenheid in voor het toestel. Met Aangepast > Diepte > Vadems wordt
bijvoorbeeld de notatie van de diepte ingesteld op Vadems.
Afwijking: Hiermee wordt de magnetische afwijking, de hoek tussen het magnetische noorden en het ware
noorden, ingesteld voor uw huidige locatie.
Noordreferentie: Stelt de richtingreferenties in voor het berekenen van de koersinformatie. Wr stelt het
geografische noorden in als de noordreferentie. Grid stelt het kaartnoorden in als de noordreferentie
(000º).Magnet. stelt het magnetische noorden in als de noordreferentie.
Positieweergave: Hiermee selecteert u de positieformaat waarmee een locatie wordt aangeduid. Wijzig het
positieformaat alleen wanneer u een kaart gebruikt met een afwijkende indeling.
Kaartdatum: Hiermee stelt u het coördinatensysteem van de kaart in. Wijzig deze instelling alleen wanneer u een
kaart gebruikt met een afwijkende kaartindeling.
Tijd: Hiermee kunt u de tijdweergave, tijdzone en zomertijd instellen.
Navigatie-instellingen
OPMERKING: Voor sommige instellingen en opties zijn extra kaarten of toestellen vereist.
Selecteer Instellingen > Voorkeuren > Navigatie.
Routelabels: U kunt instellen welk type labels wordt weergegeven voor koerswijzigingen op de kaart.
Koerswijzigingsovergang: Hiermee kunt u instellen hoe de kaartplotter overschakelt naar de volgende
koerswijziging of het volgende routedeel op de route. U kunt de overschakeling instellen op basis van tijd
of afstand voorafgaand aan de koerswijziging. Door de waarden tijd of afstand te verhogen, kunt u de
nauwkeurigheid van de stuurautomaat bij het navigeren van een route of het volgen van een Auto Guidance-
lijn vergroten bij veel wendingen en bij hoge snelheden. Voor rechtere routes en lagere snelheden kan het
verlagen van deze waarde de nauwkeurigheid van de stuurautomaat vergroten.
Snelheidsbronnen: Hiermee kunt u de bron voor snelheidsmetingen instellen.
Auto Guidance: Stelt de meeteenheden in voor de Voorkeursdiepte, Vrije doorvaarthoogte en Afstand kustlijn
wanneer bepaalde premiumkaarten worden gebruikt.
Begin van route: Selecteert een beginpunt voor routenavigatie.
Toestelconfiguratie 181
Configuraties van Auto Guidance routes
VOORZICHTIG
De instellingen voor Voorkeursdiepte en Vrije doorvaarthoogte zijn van invloed op de manier waarop de
kaartplotter een Auto Guidance route berekent. Als een gedeelte van een Auto Guidance route minder diep
is dan de Voorkeursdiepte of lager dan de Vrije doorvaarthoogte instellingen, wordt het gedeelte van de Auto
Guidance route weergegeven als een ononderbroken oranje lijn of een rode gestreepte lijn in Garmin Navionics+
en Garmin Navionics Vision+ kaarten, en wordt het weergegeven als een magenta en grijze gestreepte lijn in
eerdere versies. Er wordt een alarmbericht weergegeven wanneer uw boot een van deze gebieden binnenvaart
(Kleurcodering van de route, pagina51).
OPMERKING: In sommige gebieden is Auto Guidance beschikbaar bij premiumkaarten.
OPMERKING: Niet alle instellingen zijn van toepassing op alle kaarten.
U kunt de parameters instellen die door de kaartplotter worden gebruikt bij het berekenen van een Auto
Guidance route.
Selecteer Instellingen > Voorkeuren > Navigatie > Auto Guidance.
Voorkeursdiepte: Hiermee stelt u de minimale waterdiepte in, gebaseerd op dieptegegevens van de kaart,
waarin uw boot veilig kan varen.
OPMERKING: De minimale waterdiepte voor de premiumkaarten (van vóór 2016) is 0,9 meter (3 ft.). Als u een
waarde invoert van minder dan 0,9 meter (3 ft.), gebruikt de kaart alleen diepten van 0,9 meter (3 ft.) bij het
berekenen van een Auto Guidance route.
Vrije doorvaarthoogte: Hiermee kunt u de minimale hoogte voor bruggen of obstakels instellen, gebaseerd op
de kaartgegevens, waar de boot nog veilig onderdoor kan varen.
Afstand kustlijn: Hiermee stelt u in hoe dicht op de kust u de Auto Guidance route wilt plaatsen. De route wordt
mogelijk verplaatst als u deze instelling tijdens het navigeren wijzigt. De voor deze instelling beschikbare
waarden zijn relatief in plaats van absoluut. Om ervoor te zorgen dat de route op de juiste afstand van de
kust wordt geplaatst, kunt u de plaatsing van de route beoordelen aan de hand van een of meer bekende
bestemmingen waarvoor navigatie door nauw vaarwater is vereist (De afstand ten opzichte van de kust
aanpassen, pagina61).
182 Toestelconfiguratie
De afstand ten opzichte van de kust aanpassen
De instelling Afstand kustlijn geeft aan hoe dicht op de kust u de Auto Guidance-lijn wilt plaatsen. De Auto
Guidance lijn wordt mogelijk verplaatst als u deze instelling tijdens het navigeren wijzigt. De beschikbare
waarden voor de instelling Afstand kustlijn zijn relatief, niet absoluut. Om ervoor te zorgen dat de Auto Guidance
lijn op de juiste afstand van de kust wordt geplaatst, kunt u de plaatsing van de Auto Guidance lijn beoordelen
aan de hand van een of meer bekende bestemmingen waarvoor navigatie door nauw vaarwater is vereist.
1Meer uw vaartuig af of ga voor anker.
2Selecteer Instellingen > Voorkeuren > Navigatie > Auto Guidance > Afstand kustlijn > Normaal.
3Selecteer een bestemming waar u eerder naartoe bent gevaren.
4Selecteer Navigeren naar > Auto Guidance.
5Controleer de plaatsing van de Auto Guidance lijn en bepaal of de lijn veilig om bekende obstakels heen gaat
en of de route met koerswijzigingen een efficiënte route is.
6Selecteer een optie:
Als u tevreden bent met de plaatsing van de lijn, selecteert u Opties > Navigatieopties > Navigatie
stoppen, en gaat u door met stap 10.
Als de lijn te dicht bij bekende obstakels is geplaatst, selecteert u Instellingen > Voorkeuren > Navigatie >
Auto Guidance > Afstand kustlijn > Ver.
Als de koerswijzigingen in de lijn te groot zijn, selecteert u Instellingen > Voorkeuren > Navigatie > Auto
Guidance > Afstand kustlijn > Nabij.
7Als u Nabij of Ver hebt geselecteerd in stap 6, controleert u de plaatsing van de Auto Guidance lijn en bepaalt
u of de lijn veilig om bekende obstakels heen gaat en of de route met koerswijzigingen een efficiënte route is.
Auto Guidance zorgt ervoor dat u ver bij obstakels in open water uit de buurt blijft, ook als u Afstand kustlijn
instelt op Nabij of Dichtstbijzijnd. Dit betekent dat de kaartplotter de positie van de Auto Guidance lijn
wellicht niet wijzigt, tenzij navigatie door nauw vaarwater is vereist voor de geselecteerde bestemming.
8Selecteer een optie:
Als u tevreden bent met de plaatsing van de lijn, selecteert u Opties > Navigatieopties > Navigatie
stoppen, en gaat u door met stap 10.
Als de lijn te dicht bij bekende obstakels is geplaatst, selecteert u Instellingen > Voorkeuren > Navigatie >
Auto Guidance > Afstand kustlijn > Verst.
Als de koerswijzigingen in de lijn te groot zijn, selecteert u Instellingen > Voorkeuren > Navigatie > Auto
Guidance > Afstand kustlijn > Dichtstbijzijnd.
9Als u Dichtstbijzijnd of Verst hebt geselecteerd in stap 8, controleert u de plaatsing van de Auto Guidance
lijn en bepaalt u of de lijn veilig om bekende obstakels heen gaat en of de route met koerswijzigingen een
efficiënte route is.
De Auto Guidance lijn zorgt ervoor dat u ver bij obstakels in open water vandaan blijft, ook als u Afstand
kustlijn instelt op Nabij of Dichtstbijzijnd. Dit betekent dat de kaartplotter de positie van de Auto Guidance lijn
wellicht niet wijzigt, tenzij navigatie door nauw vaarwater is vereist voor de geselecteerde bestemming.
10 Herhaal stap 3 t/m 9 in ieder geval nog één keer. Gebruik daarbij elke keer een andere bestemming tot u
vertrouwd bent met de functionaliteit van de instelling Afstand kustlijn.
Toestelconfiguratie 183
Communicatie-instellingen
Aangesloten toestellen weergeven
U kunt lijsten bekijken van de aangesloten toestellen op het vaartuig, inclusief met welke kaartplotter een toestel
is verbonden of gekoppeld.
1Selecteer Instellingen > Communicatie.
2Selecteer een netwerk.
3Selecteer Toestellenlijst.
Er wordt een lijst met netwerktoestellen weergegeven. Als een toestel is verbonden met of gekoppeld
aan een specifieke kaartplotter, wordt de naam van de kaartplotter samen met de naam van het toestel
weergegeven.
OPMERKING: Sommige toestellen in de NMEA 2000 toestellijst kunnen op een ander station op het vaartuig
op een kaartplotter zijn aangesloten. U kunt Gerelateerd aan: selecteren om meer informatie weer te geven
over de kaartplotter waarmee het toestel is verbonden.
NMEA0183 instellingen
Selecteer Instellingen > Communicatie > NMEA 0183-instelling.
Poorttypen: Zie De communicatie-indeling voor elke NMEA 0183 poort instellen, pagina184.
Uitvoertelegrammen: Zie NMEA 0183-uitvoertelegrammen configureren, pagina184.
Positienauwkeurigheid: U kunt het aantal cijfers achter de decimale komma instellen voor het overbrengen van
NMEA uitvoer.
XTE-precisie: U kunt het aantal cijfers achter de decimale komma instellen voor het overbrengen van NMEA
foutuitvoer van radarstoringen.
Waypoint-id's: Stelt het toestel in op het overbrengen van waypointnamen of -nummers via NMEA 0183
tijdens het navigeren. Door nummers te gebruiken kunnen compatibiliteitsproblemen met oudere NMEA 0183
stuurautomaten worden opgelost.
Standaardinstellingen: Stelt de NMEA 0183 instellingen terug op de oorspronkelijke fabrieksinstellingen.
Diagnose: Hiermee wordt NMEA 0183 diagnostische informatie weergegeven.
NMEA 0183-uitvoertelegrammen configureren
U kunt NMEA 0183-uitvoertelegrammen in- en uitschakelen.
1Selecteer Instellingen > Communicatie > NMEA 0183-instelling > Uitvoertelegrammen.
2Selecteer een optie.
3Selecteer een of meerdere NMEA 0183-uitvoertelegrammen en selecteer Terug.
4Herhaal stap 2 en stap 3 voor het in- of uitschakelen van meer uitvoertelegrammen.
De communicatie-indeling voor elke NMEA 0183 poort instellen
U kunt de communicatie-indeling voor iedere interne NMEA 0183 poort configureren wanneer u uw kaartplotter
op externe NMEA 0183 toestellen, een computer of andere Garmin toestellen aansluit.
1Selecteer Instellingen > Communicatie > NMEA 0183-instelling > Poorttypen.
2Selecteer een invoer- of uitvoerpoort.
3Selecteer een indeling:
Voor ondersteuning van invoer en uitvoer van standaard NMEA 0183 gegevens en DSC en ondersteuning
van NMEA invoer voor DPT-, MTW- en VHW-telegrammen voor een sonar, selecteert u NMEA standaard.
Voor ondersteuning van invoer of uitvoer van standaard NMEA 0183 gegevens voor de meeste AIS-
ontvangers, selecteert u Hoge snelheid NMEA.
Voor ondersteuning van invoer of uitvoer vanGarmin gegevens voor communicatie met Garmin software,
selecteert u Garmin.
4Herhaal stap 2 en stap 3 om meer invoer- en uitvoerpoorten te configureren.
184 Toestelconfiguratie
NMEA 2000 instellingen
Selecteer Instellingen > Communicatie > NMEA 2000-instelling.
Toestellenlijst: Hier worden de toestellen weergegeven die zijn verbonden met het netwerk en kunt u opties
instellen voor bepaalde transducers die zijn verbonden via het NMEA 2000 netwerk.
Toestellen labelen: Hier kunt u de labels van de beschikbare verbonden toestellen veranderen.
Toestellen en sensoren in het netwerk een naam geven
U kunt een naam geven aan toestellen en sensoren die met het Garmin Marine Network en het NMEA 2000
netwerk zijn verbonden.
1Selecteer Instellingen > Communicatie.
2Selecteer Marine Network of NMEA 2000-instelling > Toestellenlijst.
3Selecteer een toestel in de lijst aan de linkerkant.
4Selecteer Wijzig naam.
5Voer de naam in en selecteer OK.
Garmin Marine Network
Met het Garmin Marine Network kunt u snel en gemakkelijk gegevens van Garmin randapparaten delen met
kaartplotters. Als u een kaartplotter aansluit op een Garmin Marine Network, kunt u gegevens ontvangen van en
delen met andere toestellen en kaartplotters die zijn verbonden met het Garmin Marine Network.
Selecteer Instellingen > Communicatie > Marine Network.
Alarmen instellen
VOORZICHTIG
De instelling Zoemer moet zijn ingeschakeld om alarmen te laten horen (Scherm- en geluidsinstellingen,
pagina179). Het niet instellen van akoestische alarmen kan leiden tot letsel of schade aan eigendommen.
Navigatiealarmen
Selecteer Instellingen > Alarmen > Navigatie.
Aankomst: Hiermee stelt u een alarm in voor wanneer u zich binnen een opgegeven afstand of tijd van een
koerswijziging of bestemming bevindt.
Krabbend anker: Hiermee stelt u een alarm in voor wanneer u een opgegeven afstand afdrijft terwijl u voor anker
ligt.
Koersfout: Hiermee stelt u een waarschuwing in voor wanneer de boot een opgegeven afstand van koers raakt.
Grensalarmen: Schakelt alle grensalarmen uit en in.
Toestelconfiguratie 185
Het krabbend-ankeralarm instellen
U kunt een alarm instellen als u zich buiten een toegestane straal bevindt die u hebt ingesteld bij het
configureren van het alarm.
WAARSCHUWING
Het krabbend-ankeralarm is alleen een hulpmiddel om informatie over uw omgeving te bieden en voorkomt
misschien niet onder alle omstandigheden dat u aan de grond loopt. U bent er verantwoordelijk voor dat u uw
vaartuig veilig en voorzichtig bedient, dat u zich bewust blijft van uw omgeving en dat u altijd een veilig oordeel
op het water velt. Als u zich niet aan deze waarschuwing houdt, kan dit leiden tot schade aan eigendommen en
ernstig persoonlijk of dodelijk letsel.
VOORZICHTIG
De instelling Zoemer moet zijn ingeschakeld om alarmen te laten horen (Scherm- en geluidsinstellingen,
pagina179). Het niet instellen van akoestische alarmen kan leiden tot letsel of schade aan eigendommen.
1Selecteer Instellingen > Alarmen > Navigatie > Krabbend anker.
2Selecteer Alarm om het alarm in te schakelen.
3Selecteer Stel bereik in en selecteer een afstand op de kaart.
4Selecteer Terug.
186 Toestelconfiguratie
Systeemalarmen
Selecteer Instellingen > Alarmen > Systeem.
Klok
Stelt een wekker in.
Voedingspanng: Hiermee stelt u een alarmsignaal in dat afgaat als de accuspanning is gedaald tot een
opgegeven voltage.
GPS-nauwkeurigheid: Hiermee stelt u een alarmsignaal in dat afgaat als de nauwkeurigheid van de GPS-locatie
buiten een door de gebruiker gedefinieerde waarde valt.
Sonaralarmen
WAARSCHUWING
De sonaralarmfunctie is alleen een hulpmiddel voor situationeel bewustzijn en voorkomt misschien niet onder
alle omstandigheden dat u aan de grond loopt. Het is uw verplichting om een veilige bediening van het vaartuig
te garanderen.
VOORZICHTIG
De instelling Zoemer moet zijn ingeschakeld om alarmen te laten horen (Scherm- en geluidsinstellingen,
pagina179). Het niet instellen van akoestische alarmen kan leiden tot letsel of schade aan eigendommen.
OPMERKING: Niet alle opties zijn beschikbaar op alle transducers.
Selecteer Opties > Echoloodinstelling > Alarmen in een geschikte sonarweergave.
U kunt de sonaralarmen ook openen door Instellingen > Alarmen > Echolood te selecteren.
Ondiep water: Hiermee stelt u een alarm in dat afgaat als de diepte onder de opgegeven waarde komt.
Diep water: Hiermee stelt u een alarm in dat afgaat als de diepte boven de opgegeven waarde komt.
FrontVü alarm: Hiermee stelt u een alarm in dat afgaat als de diepte aan de voorkant van het vaartuig minder is
dan de gespecificeerde waarde. U voorkomt zo dat u strandt (Het FrontVü dieptealarm instellen, pagina94).
Dit alarm is alleen beschikbaar met Panoptix FrontVü transducers.
Watertemp.: Hiermee stelt u een alarm in dat afgaat als de transducer een temperatuur doorgeeft die 2°F
(1,1°C) hoger of lager is dan de opgegeven temperatuur.
Contour: Hiermee kunt u opgeven dat er een alarm moet afgaan als het toestel een zwevend doel detecteert in
de opgegeven diepte vanaf het wateroppervlak en vanaf de bodem.
Vis: Hiermee kunt u een geluidsalarm instellen voor als het toestel een zwevend doel detecteert.
laat het alarm afgaan wanneer vissen van elke grootte worden gedetecteerd.
laat het alarm alleen afgaan wanneer middelgrote of grote vissen worden gedetecteerd.
laat het alarm alleen afgaan wanneer grote vissen worden gedetecteerd.
Weeralarmen instellen
Voordat u weeralarmen kunt instellen, moet u een compatibele kaartplotter aansluiten op een weertoestel, zoals
een GXM toestel, en beschikken over een geldig weerabonnement.
1Selecteer Instellingen > Alarmen > Weer.
2Schakel alarmen in voor specifieke weersomstandigheden.
Toestelconfiguratie 187
Het brandstofalarm instellen
VOORZICHTIG
De instelling Zoemer moet zijn ingeschakeld om alarmen te laten horen (Scherm- en geluidsinstellingen,
pagina179). Het niet instellen van akoestische alarmen kan leiden tot letsel of schade aan eigendommen.
Voordat u een brandstofniveau-alarm kunt instellen, moet u een compatibele brandstofflowsensor aansluiten op
de kaartplotter.
U kunt een alarm laten afgaan wanneer de totale hoeveelheid resterende brandstof aan boord het door u
opgegeven niveau bereikt.
1Selecteer Instellingen > Alarmen > Brandstof > Totaal brandstof aan boord > Aan.
2Voer de resterende hoeveelheid brandstof in waarbij het alarm moet afgaan en selecteer OK.
Mijn boot instellingen
OPMERKING: Voor sommige instellingen en opties zijn extra kaarten of toestellen vereist.
Selecteer Instellingen > Mijn boot.
Transducers: Toont alle transducers op het netwerk. Zo kunt u transducers wisselen en diagnostische
informatie bekijken (Het transducertype selecteren, pagina83).
Diepte en anker: Hiermee kunt u informatie invoeren over de kiel (De kielcorrectie instellen, pagina69) en het
anker.
De waarde Ankerhoogte is de hoogte van het anker boven de waterlijn. De waarde Ankerbereik is de
verhouding tussen de gebruikte lengte van de ankerketting en de verticale afstand vanaf de boeg van het
schip tot de bodem. Deze ankerinstellingen worden gebruikt voor het berekenen van het gegevensveld
Ankerkettingdoel.
Temperatuurcorrectie: Hiermee kunt u een correctiewaarde instellen voor de watertemperatuurmeting
via een NMEA 0183 watertemperatuursensor of een transducer met temperatuursensor (De
watertemperatuurcorrectie instellen, pagina190).
Vaarsnelheid kalibreren: Hiermee kalibreert u de transducer met snelheidsmeting of de snelheidssensor (Een
toestel voor watersnelheid kalibreren, pagina191).
Brandstof: Hiermee stelt u de gecombineerde brandstofcapaciteit en resterende brandstof in de brandstoftanks
op uw schip in (Brandstofinstellingen, pagina190).
Type boot: Schakelt enkele kaartplotterfuncties in op basis van het boottype.
Overschakelen: Hiermee stelt u de digitale schakelcircuits in, zoals SeaStar® en CZone toestellen.
Polaire tabel: Hiermee worden polaire tabelgegevens ingeschakeld wanneer het type vaartuig geen motorboot
is.
Systeemprofielen: Hiermee kunt u uw systeemprofiel opslaan op een geheugenkaart en
systeemprofielinstellingen importeren vanaf een geheugenkaart. Dit kan handig zijn als u meerdere boten
hebt, of als u uw instellingen wilt delen met een vriend.
Hull ID Number: Hiermee kunt u het Hull ID Number invoeren. De HIN is mogelijk aanwezig boven aan de
stuurboordzijde van de spiegel of aan de buitenzijde.
Optimus besturing: Hiermee kunt u de Optimus besturingsparameters aanpassen.
188 Toestelconfiguratie
De kielcorrectie instellen
U kunt een kielcorrectie invoeren om de waterdieptemeting te compenseren voor de installatielocatie van de
transducer. Hierdoor kunt u, afhankelijk van uw wensen, de diepte van het water onder de kiel bekijken of de
daadwerkelijke waterdiepte.
Als de transducer op de waterlijn of boven het uiteinde van de kiel is geïnstalleerd en u de waterdiepte onder
de kiel wilt weten of het laagste punt van uw boot wilt vaststellen, meet u de afstand tussen de locatie van de
transducer en de kiel van de boot.
Als de transducer onder de waterlijn is geïnstalleerd en u de daadwerkelijke waterdiepte wilt weten, meet u de
afstand van de onderkant van de transducer tot de waterlijn.
OPMERKING: Deze optie is alleen beschikbaar als u over geldige dieptegegevens beschikt.
1De afstand meten:
Als de transducer op de waterlijn of boven het uiteinde van de kiel is geïnstalleerd, meet u de afstand
tussen de locatie van de transducer en de kiel van de boot. Voer deze waarde in als een positief getal.
Als de transducer is geïnstalleerd op de waterlijn en u de daadwerkelijke waterdiepte weet, meet u de
afstand tussen de transducer en de waterlijn. Voer deze waarde in als een negatief getal.
2Voer een van onderstaande handelingen uit:
Als de transducer is aangesloten op de kaartplotter of een sonarmodule, selecteert u Instellingen > Mijn
boot > Diepte en anker > Kielcorrectie.
Als de transducer is aangesloten op het NMEA 2000 netwerk, selecteert u Instellingen > Communicatie >
NMEA 2000-instelling > Toestellenlijst; selecteer de transducer en selecteer Bekijk > Kielcorrectie.
3Selecteer als de transducer op de waterlijn is geïnstalleerd, of selecteer als de transducer onder aan
de kiel is geïnstalleerd.
4Voer de afstand in die in stap 1 is gemeten.
Toestelconfiguratie 189
De watertemperatuurcorrectie instellen
De temperatuurcorrectie compenseert de temperatuurmeting van een temperatuursensor of transducer met
temperatuurmeting.
1Meet de watertemperatuur aan de hand van een temperatuursensor of transducer met temperatuurmeting
die is aangesloten op het netwerk.
2Meet de watertemperatuur met een andere temperatuursensor of een thermometer die nauwkeuriger is.
3Trek de in stap 1 gemeten watertemperatuur af van de watertemperatuur die u hebt gemeten in stap 2.
Deze waarde is de temperatuurcorrectie. Voer deze waarde in stap 5 in als positief getal wanneer de sensor
een koudere watertemperatuur aangeeft dan in werkelijkheid het geval is. Voer deze waarde in stap 5 in als
negatief getal wanneer de sensor een warmere watertemperatuur aangeeft dan in werkelijkheid het geval is.
4Voer een van onderstaande handelingen uit:
Als de sensor of transducer is aangesloten op de kaartplotter of een sonarmodule, selecteert u Instel
lingen > Mijn boot > Temperatuurcorrectie.
Als de sensor of transducer is aangesloten op het NMEA 2000 netwerk, selecteert u Instellingen >
Communicatie > NMEA 2000-instelling > Toestellenlijst, selecteer de transducer en vervolgens Bekijk >
Temperatuurcorrectie.
5Voer de in stap 3 berekende waarde voor temperatuurcorrectie in.
Brandstofinstellingen
Selecteer Instellingen > Mijn boot > Brandstof.
Totaal resterende brandstof: Hiermee kunt u brandstofstroomsensoren of brandstoftankniveausensoren
gebruiken om de resterende brandstof op het vaartuig in de gaten te houden. De optie Brandst.str maakt
gebruik van brandstofstroomsensoren. De optie Tank maakt gebruik van brandstofpeilsensoren in de
brandstoftank.
Capaciteit brandstoftank: Hiermee kunt u de brandstofcapaciteit van elke brandstoftank aan boord invoeren.
Deze instelling is beschikbaar wanneer de instelling Totaal resterende brandstof is ingesteld op de
optie Tank. De kaartplotter gebruikt informatie van de tankniveausensoren, zodat u geen handmatige
brandstofinformatie hoeft in te voeren nadat u de tanks hebt gevuld.
Brandstofcapaciteit: Hiermee kunt u de totale brandstofcapaciteit van alle brandstoftanks aan boord invoeren.
Deze instelling is beschikbaar wanneer de instelling Totaal resterende brandstof is ingesteld op de optie
Brandst.str. Nadat u uw tanks hebt gevuld met brandstof, moet u de brandstofgegevens handmatig invoeren
met behulp van een van de onderstaande opties.
Als u alle brandstoftanks op het vaartuig hebt gevuld, selecteert u Vul alle tanks. Het brandstofniveau
wordt ingesteld op de maximale capaciteit.
Als u een brandstoftank niet helemaal hebt gevuld, selecteert u Voeg brandstof toe aan boot en voert u de
toegevoegde hoeveelheid in.
Als u de totale hoeveelheid brandstof in de tanks van het vaartuig wilt opgeven, selecteert u Stel totale
brandstof aan boord in in en voert u de totale hoeveelheid in de tanks aanwezige brandstof in.
190 Toestelconfiguratie
Een toestel voor watersnelheid kalibreren
Als u een snelheidssensor of transducer met snelheidsmeting hebt aangesloten op de kaartplotter,
kunt u die snelheidssensor kalibreren om de nauwkeurigheid van de op de kaartplotter weergegeven
watersnelheidsgegevens te verbeteren.
1Voer een van onderstaande handelingen uit:
Als de sensor of transducer is aangesloten op de kaartplotter of een sonarmodule, selecteert u Instel
lingen > Mijn boot > Vaarsnelheid kalibreren.
Als de sensor of transducer is aangesloten op het NMEA 2000 netwerk, selecteert u Instellingen >
Communicatie > NMEA 2000-instelling > Toestellenlijst; selecteer de transducer en selecteer Bekijk >
Vaarsnelheid kalibreren.
2Volg de instructies op het scherm.
Als de boot te traag is of als de snelheidssensor niets registreert, verschijnt een melding.
3Selecteer OK, en verhoog geleidelijk de snelheid van de boot.
4Als het bericht weer wordt weergegeven, stop dan de boot en controleer of het wieltje met de sensor niet is
vastgelopen.
5Als het wieltje zonder problemen draait, controleer dan de kabelverbindingen.
6Als de melding zich blijft voordoen, neem dan contact op met Garmin Product Support.
Instellingen voor overige schepen
VOORZICHTIG
De instelling Zoemer moet zijn ingeschakeld om alarmen te laten horen (Scherm- en geluidsinstellingen,
pagina179). Het niet instellen van akoestische alarmen kan leiden tot letsel of schade aan eigendommen.
Als uw compatibele kaartplotter is verbonden met een AIS-toestel of marifoon, kunt u instellen hoe andere
vaartuigen op de kaartplotter worden weergegeven.
Selecteer Instellingen > Overige schepen.
AIS: Schakelt ontvangst van AIS-signalen in en uit.
DSC: Schakelt DSC (Digital Selective Calling) in en uit.
Aanvaringsalarm: Hiermee stelt u het aanvaringsalarm in (Een veilige zone voor aanvaringsgevaar instellen,
pagina37).
AIS-EPIRB-testuitzending: Hiermee schakelt u testsignalen in van EPRIB's (Emergency Position Indicating
Radio Beacons).
AIS-MOB-testuitzending: Hiermee schakelt u testsignalen in van MOB-toestellen (Man-over-boord).
AIS-SART-test: Hiermee schakelt u testuitzendingen in van SART-zenders (Search and Rescue Transponders).
Toestelconfiguratie 191
Instellingen die worden gesynchroniseerd op het Garmin Marine Network
Garmin ECHOMAP en GPSMAP kaartplotters synchroniseren bepaalde instellingen zodra ze zijn verbonden met
het Garmin Marine Network.
De volgende instellingen zijn ook op het toestel gesynchroniseerd, indien van toepassing.
Alarminstellingen (synchroniseert ook alarmbevestiging):
Aankomst
Krabbend anker
Koersfout
GPS-nauwkeurigheid
Ondiep water
Diep water (niet beschikbaar op de GPSMAP 8400/8600 serie)
Watertemp.
Contour (niet beschikbaar op de echoMAP 70s en GPSMAP 507/701 serie)
Vis
Aanvaringsalarm
Algemene instellingen:
Auto Guidance Voorkeursdiepte
Auto Guidance Vrije doorvaarthoogte
Zoemer
Kleurmodus
Toetsenbordindeling
Taal voor tekst
Kaartdatum
Koers
Positieweergave
Systeemeenheden
Vaarsnelheid kalibreren
Formaat van de radarantenne
Kaartinstellingen:
Kaartgrenzen
Gevarenkleuren
Koerslijn
Nuttige punten op land
Lichtsectoren
Grootte van navigatiekenmerken
Navigatiekenmerktype
Fotopunten
Voorkeursdiepte
Ondiep-arcering
Servicepunten
Bootpictogram (Kan niet worden gesynchroniseerd tussen alle modellen)
192 Toestelconfiguratie
De fabrieksinstellingen van de kaartplotter herstellen
OPMERKING: Dit heeft gevolgen voor alle toestellen in het netwerk.
1Selecteer Instellingen > Systeem > Systeeminformatie > Herstel.
2Selecteer een optie:
Als u de toestelinstellingen wilt herstellen naar de fabrieksinstellingen, selecteert u Standaardinstellingen
herstellen. Dit herstelt de standaardinstellingen, maar verwijdert geen opgeslagen gebruikersgegevens,
kaarten of software-updates.
Als u alle instellingen van alle toestellen in het station naar de fabrieksinstellingen wilt herstellen,
selecteert u Herstel stationsinstellingen. Dit herstelt de standaardinstellingen, maar verwijdert geen
opgeslagen gebruikersgegevens, kaarten of software-updates
Als u opgeslagen gegevens, zoals waypoints en routes, wilt wissen, selecteert u Wis gebruikersgegevens.
Dit heeft geen invloed op kaarten of software-updates.
Als u de opgeslagen gegevens wilt wissen en de fabrieksinstellingen van het toestel wilt herstellen,
koppelt u de kaartplotter los van het Garmin Marine Network, en selecteert u Gegevens verwijderen en
instellingen herstellen. Dit heeft geen invloed op kaarten of software-updates.
Gebruikersgegevens beheren en delen
WAARSCHUWING
Met deze functie kunt u gegevens importeren van andere toestellen die mogelijk door derden zijn gegenereerd.
Garmin doet geen uitspraken over de nauwkeurigheid, volledigheid of actualiteit van door derden gegenereerde
gegevens. Het vertrouwen op of het gebruik van dergelijke gegevens is voor uw eigen risico.
U kunt gebruikersgegevens delen tussen compatibele toestellen. Tot de gebruikersgegevens behoren
waypoints, opgeslagen tracks, routes en grenzen.
U kunt gegevens delen via het Garmin Marine Network.
U kunt gebruikersgegevens met behulp van een geheugenkaart delen en beheren. U moet een geheugenkaart
in uw kaartplotter hebben geïnstalleerd. Dit toestel ondersteunt geheugenkaarten tot 32 GB met de indeling
FAT32.
Een bestandstype selecteren voor waypoints en routes van andere leveranciers
U kunt waypoints en routes op toestellen van andere leveranciers importeren en exporteren.
1Plaats een geheugenkaart in de kaartsleuf.
2Selecteer Info > Gebruikersgegevens beheren > Gegevensoverdracht > Bestandstype.
3Selecteer GPX.
Als u weer gegevens wilt overzetten met Garmin toestellen, selecteert u het bestandstype ADM.
Gebruikersgegevens van een geheugenkaart kopiëren
U kunt gebruikersgegevens vanaf een geheugenkaart overzetten naar andere toestellen. Gebruikersgegevens
omvatten via-punten, routes, Auto Guidance paden, tracks en grenzen.
OPMERKING: Alleen grensbestanden met een .adm-indeling worden ondersteund.
1Plaats een geheugenkaart in een kaartuitsparing.
2Selecteer Info > Gebruikersgegevens beheren > Gegevensoverdracht.
3Selecteer indien nodig de geheugenkaart waar u gegevens naartoe wilt kopiëren.
4Selecteer een optie:
Als u gegevens op de geheugenkaart wilt overzetten naar de kaartplotter en deze wilt combineren met
bestaande gebruikersgegevens, selecteert u Voeg in van kaart.
Als u gegevens op de geheugenkaart wilt overzetten naar de kaartplotter en bestaande
gebruikersgegevens wilt overschrijven, selecteert u Vervang van kaart.
5Selecteer de bestandsnaam.
Gebruikersgegevens beheren en delen 193
Alle gebruikersgegevens naar een geheugenkaart kopiëren
U kunt alle gebruikersgegevens opslaan op een geheugenkaart om deze naar andere toestellen over te zetten.
User data includes waypoints, routes, Auto Guidance paths, tracks, and boundaries.
1Plaats een geheugenkaart in de kaartsleuf.
2Selecteer Info > Gebruikersgegevens beheren > Gegevensoverdracht > Alles opslaan op kaart.
3Selecteer indien nodig de geheugenkaart waar u de gegevens naartoe wilt kopiëren.
4Selecteer een optie:
Als u een nieuw bestand wilt maken, selecteert u Voeg nieuw bestand toe en voert u een naam in.
Als u de informatie wilt toevoegen aan een bestaand bestand, selecteert u het bestand in de lijst en
selecteert u Opslaan op kaart.
Gebruikersgegevens van een opgegeven gebied naar een geheugenkaart kopiëren
U kunt gebruikersgegevens van een opgegeven gebied opslaan op een geheugenkaart om deze naar andere
toestellen over te zetten. Gebruikersgegevens omvatten waypoints, routes, Auto Guidance paden, tracks en
grenzen.
1Plaats een geheugenkaart in de kaartsleuf.
2Selecteer Info > Gebruikersgegevens beheren > Gegevensoverdracht > Gebied opslaan op kaart.
3Selecteer een optie:
Als u eerder een gebiedsgrens hebt gedefinieerd met gebruikersgegevens die u wilt overdragen, selecteert
u de naam van het gebied en selecteert u Selecteer gebied.
Als u een nieuw gebied wilt definiëren dat gebruikersgegevens bevat om over te dragen, selecteert u
Nieuw gebied en volgt u de instructies op het scherm om het gebied te definiëren.
4Selecteer Gebied opslaan op kaart.
5Selecteer indien nodig de geheugenkaart waar u de gegevens naartoe wilt kopiëren.
6Selecteer een optie:
Als u een nieuw bestand wilt maken, selecteert u Voeg nieuw bestand toe en voert u een naam in.
Als u de informatie wilt toevoegen aan een bestaand bestand, selecteert u het bestand in de lijst en
selecteert u Opslaan op kaart.
Geïntegreerde kaarten bijwerken met een geheugenopslagkaart en Garmin
Express
U kunt de ingebouwde kaarten bijwerken met behulp van de Garmin Express computertoepassing en een
geheugenkaart.
1Plaats een geheugenkaart in de kaartsleuf van de computer (Geheugenkaarten, pagina7).
2Open de Garmin Express toepassing.
Als de Garmin Express toepassing niet op uw computer is geïnstalleerd, kunt u deze downloaden van garmin
.com/express.
3Registreer indien nodig uw toestel (Uw toestel registeren via de Garmin Express app, pagina197).
4Klik op Vaartuig > Bekijk details.
5Klik op Downloaden naast de kaart die u wilt bijwerken.
6Volg de aanwijzingen op het scherm om de download te voltooien.
7Wacht terwijl de update wordt gedownload.
De download kan lange tijd in beslag nemen.
8Nadat het downloaden is voltooid, verwijdert u de geheugenkaart uit de computer.
9Plaats de geheugenkaart in de kaartuitsparing. (Geheugenkaarten, pagina7).
10 Selecteer op de kaartplotter Instellingen > Systeem > Systeeminformatie > Werk ingebouwde kaart bij.
De bijgewerkte kaart verschijnt op uw kaartplotter.
194 Gebruikersgegevens beheren en delen
Een back-up van gegevens maken op een computer
1Plaats een geheugenkaart in de kaartsleuf.
2Selecteer Info > Gebruikersgegevens beheren > Gegevensoverdracht > Opslaan op kaart.
3Selecteer een naam in de lijst of selecteer Voeg nieuw bestand toe.
4Selecteer Opslaan op kaart.
5Verwijder de geheugenkaart en plaats deze in een kaartlezer die op een computer is aangesloten.
6Open de map Garmin\UserData op de geheugenkaart.
7Kopieer het desbetreffende back-upbestand op de kaart en plak dit op een willekeurige locatie op de
computer.
De back-upgegevens herstellen naar een kaartplotter
1Plaats de geheugenkaart in een kaartlezer die is aangesloten op de computer.
2Kopieer een back-upbestand van de computer naar de map Garmin\UserData op de geheugenkaart.
3Plaats een geheugenkaart in de kaartsleuf.
4Selecteer Info > Gebruikersgegevens beheren > Gegevensoverdracht > Vervang van kaart.
Systeeminformatie op een geheugenkaart opslaan
U kunt de systeeminformatie op een geheugenkaart opslaan en indien nodig gebruiken als hulp bij het oplossen
van problemen. Een medewerker van de productondersteuning kan u namelijk vragen deze informatie te
gebruiken om gegevens over het netwerk op te halen.
1Plaats een geheugenkaart in de kaartsleuf.
2Selecteer Instellingen > Systeem > Systeeminformatie > Garmin toestellen > Opslaan op kaart.
3Selecteer indien nodig de geheugenkaart waarop u de systeeminformatie wilt opslaan.
4Verwijder de geheugenkaart.
Gebruikersgegevens beheren en delen 195
Appendix
ActiveCaptain en Garmin Express
Met de ActiveCaptain en Garmin Express apps kunt u uw Garmin kaartplotter en andere toestellen beheren.
ActiveCaptain: De mobiele ActiveCaptain app biedt een gebruiksvriendelijke connectie tussen uw compatibele
mobiele toestel en uw compatibele Garmin kaartplotter, kaarten en de Garmin Quickdraw Contours
gemeenschap (ActiveCaptain app, pagina20). Met de app kunt u uw boot bewaken en volgen met het
OnDeck systeem. Met de app hebt u onbeperkte toegang tot uw cartografie en kunt u op snelle, mobiele
wijze nieuwe kaarten downloaden met de OneChart functie. De app biedt ook een koppeling voor het
ontvangen van meldingen op uw kaartplotter en toegang tot de ActiveCaptain gemeenschap voor feedback
over jachthavens en overige nuttige vaarpunten. U kunt de app ook gebruiken om uw reis te plannen
en gebruikersgegevens te synchroniseren. De app controleert uw toestellen op beschikbare updates en
waarschuwt u wanneer er een update beschikbaar is. U kunt zelfs de kaartplotter bedienen met de Garmin
Helm functie.
Garmin Express: Met de Garmin Express desktopapp kunt u uw computer en een geheugenkaart gebruiken voor
het downloaden van Garmin kaartplottersoftware en -kaarten (Garmin Express app, pagina196). Gebruik de
Garmin Express app voor snellere gegevensoverdracht van grotere downloads en updates en om mogelijke
datakosten voor sommige mobiele toestellen te vermijden.
Functie ActiveCaptain
mobiele app
Garmin Express
desktopapp
Uw nieuwe Garmin watersporttoestel registeren Ja Ja
Uw Garmin kaartplottersoftware bijwerken Ja Ja
Uw Garmin kaarten bijwerken Ja Ja
Nieuwe Garmin kaarten downloaden Ja Ja
Toegang tot de Garmin Quickdraw Contours gemeenschap om
contours te downloaden en te delen met andere gebruikers Ja Nee
Uw boot bewaken en volgen met het OnDeck systeem Ja Nee
Een mobiel toestel met uw Garmin kaartplotter synchroniseren Ja Nee
Toegang tot de ActiveCaptain gemeenschap voor feedback over
jachthavens en nuttige vaarpunten Ja Nee
Smartphone meldingen ontvangen op de kaartplotter Ja Nee
De kaartplotter bedienen met Garmin Helm Ja Nee
Garmin Express app
Met de Garmin Express desktop-app kunt u uw computer en een geheugenkaart gebruiken om Garmin
toestelsoftware en -kaarten te downloaden en bij te werken en uw toestellen te registreren. We raden deze app
aan voor grotere downloads en updates, ten behoeve van een snellere gegevensoverdracht en om mogelijke
datakosten voor sommige mobiele toestellen te vermijden.
De Garmin Express app installeren op een computer
U kunt de Garmin Express app installeren op een Windows® of Mac® computer.
1Ga naar garmin.com/express.
2Selecteer Download voor Windows of Download voor Mac.
3Volg de instructies op het scherm.
196 Appendix
Uw toestel registeren via de Garmin Express app
OPMERKING: U dient de ActiveCaptain app en een mobiel toestel te gebruiken om het toestel te registreren
(Aan de slag met de ActiveCaptain app, pagina21).
Vul de onlineregistratie vandaag nog in, zodat wij u beter kunnen helpen. Bewaar uw originele aankoopbewijs of
een fotokopie op een veilige plek.
1Installeer de Garmin Express app op uw computer (De Garmin Express app installeren op een computer,
pagina196).
2Plaats een geheugenkaart in de kaartsleuf (Geheugenkaarten, pagina7).
3Wacht een ogenblik.
De kaartplotter opent de pagina voor kaartbeheer en maakt een bestand met de naam GarminDevice.xml in
de Garmin map op de geheugenkaart.
4Verwijder de geheugenkaart uit uw toestel.
5Open de Garmin Express app op uw computer.
6Plaats de geheugenkaart in uw computer.
7Selecteer indien nodig Aan de slag.
8Selecteer zo nodig tijdens het zoeken Meld aan naast Hebt u watersportkaarten of -toestellen? onder aan
het scherm.
9Maak een Garmin account of meld u aan.
10 Volg de instructies op het scherm om uw vaartuig in te stellen.
11 Selecteer > Toevoegen.
De Garmin Express applicatie zoekt op de geheugenkaart naar toestelinformatie.
12 Selecteer Voeg toestel toe om het toestel te registreren.
Als de registratie is voltooid, zoekt de Garmin Express applicatie naar aanvullende kaarten en kaartupdates
voor uw toestel.
Om nieuwe toestellen toe te voegen met de Garmin Express app, herhaalt deze u stappen als u toestellen aan
het netwerk van de kaartplotter toevoegt.
Appendix 197
Uw kaarten bijwerken via de Garmin Express app
Dit toestel ondersteunt een geheugenkaart van maximaal 32 GB, met de indeling FAT32 en snelheidsklasse 4
of hoger. Het gebruik van een geheugenkaart van 8 GB of groter met snelheidsklasse 10 wordt aanbevolen. Een
geheugenkaart van 8 GB wordt meegeleverd met GPSMAP 7x3/9x3/12x3 modellen.
Het downloaden van de kaartupdate kan enkele uren duren.
U moet een lege geheugenkaart gebruiken voor kaartupdates. Tijdens het updateproces wordt de inhoud op de
kaart gewist en wordt de kaart opnieuw geformatteerd.
1Installeer de Garmin Express app op uw computer (De Garmin Express app installeren op een computer,
pagina196).
2Open de Garmin Express app op uw computer.
3Selecteer uw boot en toestel.
4Als er kaartupdates beschikbaar zijn, selecteert u Kaartupdates > Doorgaan.
5Lees en accepteer de voorwaarden.
6Plaats de geheugenkaart van uw kaartplotter in de computer.
7Selecteer het station voor de geheugenkaart.
8Bekijk de waarschuwing voor herformatteren en selecteer OK.
9Wacht tot de kaartupdate naar de geheugenkaart is gekopieerd.
OPMERKING: Het kopiëren van het updatebestand naar de kaart kan enkele minuten tot enkele uren duren.
10 Sluit de Garmin Express app.
11 Verwijder de geheugenkaart uit uw computer.
12 Schakel de kaartplotter in.
13 Nadat het startscherm verschijnt, plaatst u de geheugenkaart in de kaartsleuf.
OPMERKING: De instructies voor de update verschijnen alleen als het toestel volledig is opgestart voordat u
de kaart plaatst.
14 Selecteer Software bijwerken > Ja.
15 Wacht enkele minuten totdat de update is voltooid.
16 Laat de geheugenkaart op zijn plaats zitten en start de kaartplotter opnieuw op, wanneer daarom wordt
gevraagd.
17 Verwijder de geheugenkaart.
OPMERKING: Als de geheugenkaart wordt verwijderd voordat het toestel opnieuw is opgestart, is de update
niet voltooid.
Sofware-updates
Mogelijk moet u de software bijwerken wanneer u een nieuw toestel installeert of een accessoire toevoegt.
U kunt de mobiele ActiveCaptain app gebruiken om de toestelsoftware bij te werken (Software bijwerken met de
ActiveCaptain app, pagina23).
U kunt de Garmin Express desktopapp ook gebruiken voor het bijwerken van de kaartplottersoftware (De nieuwe
software op een geheugenkaart laden met Garmin Express, pagina199).
Dit toestel ondersteunt een geheugenkaart van maximaal 32 GB, met de indeling FAT32 en snelheidsklasse 4
of hoger. Het gebruik van een geheugenkaart van 8 GB of groter met snelheidsklasse 10 wordt aanbevolen. Een
geheugenkaart van 8 GB wordt meegeleverd met GPSMAP 7x3/9x3/12x3 modellen.
Voordat u de software bijwerkt, moet u controleren welke softwareversie er op uw toestel is geïnstalleerd
(Informatie over systeem en software weergeven, pagina180). Ga vervolgens naar garmin.com/support
/software/marine.html, selecteer Bekijk alle toestellen in deze bundel en vergelijk uw geïnstalleerde
softwareversie met de vermelde softwareversie voor uw product.
Als de softwareversie die op uw toestel is geïnstalleerd ouder is dan de versie die op de website wordt vermeld,
moet u de software bijwerken met de mobiele ActiveCaptain app (Software bijwerken met de ActiveCaptain app,
pagina23) of de Garmin Express desktopapp (De nieuwe software op een geheugenkaart laden met Garmin
Express, pagina199).
198 Appendix
De nieuwe sofware op een geheugenkaart laden met Garmin Express
U kunt de software-update naar een geheugenkaart kopiëren via een computer met de Garmin Express app.
Dit toestel ondersteunt een geheugenkaart van maximaal 32 GB, met de indeling FAT32 en snelheidsklasse 4
of hoger. Het gebruik van een geheugenkaart van 8 GB of groter met snelheidsklasse 10 wordt aanbevolen. Een
geheugenkaart van 8 GB wordt meegeleverd met GPSMAP 7x3/9x3/12x3 modellen.
Het downloaden van de software-update kan enkele minuten tot enkele uren duren.
Gebruik een lege geheugenkaart voor software-updates. Tijdens het updateproces wordt de inhoud op de kaart
gewist en wordt de kaart opnieuw geformatteerd.
1Plaats een geheugenkaart in de kaartsleuf van de computer.
2Installeer de Garmin Express app (De Garmin Express app installeren op een computer, pagina196).
3Selecteer uw boot en toestel.
4Selecteer Software-updates > Doorgaan.
5Lees en accepteer de voorwaarden.
6Selecteer het station voor de geheugenkaart.
7Bekijk de waarschuwing voor herformatteren en selecteer Doorgaan.
8Wacht tot de software-update naar de geheugenkaart is gekopieerd.
OPMERKING: Het kopiëren van het updatebestand naar de kaart kan enkele minuten tot enkele uren duren.
9Sluit de Garmin Express app.
10 Verwijder de geheugenkaart uit uw computer.
Nadat u de update op de geheugenkaart hebt geladen, installeert u de software op de kaartplotter (De
toestelsoftware bijwerken met een geheugenkaart, pagina199).
De toestelsofware bijwerken met een geheugenkaart
Voor het bijwerken van de software met een geheugenkaart moet u beschikken over een software-update
op een geheugenkaart of de nieuwste software zelf op een geheugenkaart laden met behulp van de Garmin
Express app (De nieuwe software op een geheugenkaart laden met Garmin Express, pagina199).
1Schakel de kaartplotter in.
2Nadat het startscherm verschijnt, plaatst u de geheugenkaart in de kaartsleuf.
OPMERKING: De instructies voor de software-update verschijnen alleen als het toestel volledig is opgestart
voordat u de kaart plaatst.
3Selecteer Installeer nu > Software bijwerken > Ja.
4Wacht enkele minuten totdat de software-update is voltooid.
5Laat de geheugenkaart op zijn plaats zitten en start de kaartplotter opnieuw op, wanneer daar om wordt
gevraagd.
6Verwijder de geheugenkaart.
OPMERKING: Als de geheugenkaart wordt verwijderd voordat het toestel opnieuw is opgestart, is de
software-update niet voltooid.
Het scherm schoonmaken
LET OP
Schoonmaakmiddelen met ammoniak beschadigen de antispiegelende coating.
Het toestel is voorzien van een speciale antispiegelende coating die gevoelig is voor was en schurende
reinigingsmiddelen.
1Breng lenzenvloeistof (die specifiek geschikt is voor antispiegelende coatings) aan op de doek.
2Veeg het scherm voorzichtig met een schone, pluisvrije doek schoon.
Appendix 199
Afbeeldingen op een geheugenkaart bekijken
U kunt afbeeldingen bekijken die zijn opgeslagen op een geheugenkaart. U kunt .jpg, .png, en .bmp bestanden
weergeven.
1Plaats een geheugenkaart met afbeeldingsbestanden in de kaartuitsparing.
2Selecteer Info > Fotoalbum.
3Selecteer de map met de afbeeldingen.
4Wacht enkele seconden totdat de miniatuurafbeeldingen zijn geladen.
5Selecteer een afbeelding.
6Gebruik de pijltjes om door de afbeeldingen te bladeren.
7Selecteer zo nodig Opties > Start diavoorstelling.
Schermafbeeldingen
U kunt een opname maken van elk scherm dat op uw kaartplotter wordt weergegeven en deze opslaan
als een .png-bestand. Vervolgens kunt u de schermafbeelding overzetten naar uw computer. U kunt de
schermafbeelding ook weergeven in het fotoalbum (Afbeeldingen op een geheugenkaart bekijken, pagina200).
Schermafbeeldingen vastleggen
1Plaats een geheugenkaart in de kaartsleuf.
2Selecteer Instellingen > Voorkeuren > Schermafdruk opslaan > Aan.
3Ga naar een scherm waarvan u een opname wilt maken.
4Houd de knop of het symbool ten minste zes seconden ingedrukt.
Schermafbeeldingen naar een computer kopiëren
1Verwijder de geheugenkaart uit de kaartplotter en plaats deze in een kaartlezer die is aangesloten op een
computer.
2Open in Windows Verkenner de map Garmin\scrn op de geheugenkaart.
3Kopieer het afbeeldingsbestand van de kaart en plak dit in een willekeurige locatie op de computer.
Problemen oplossen
Mijn toestel ontvangt geen GPS-signalen
Als het toestel geen satellietsignalen ontvangt, kan dit verschillende oorzaken hebben. Als het toestel over een
grote afstand is verplaatst sinds de laatste keer dat satellietsignalen werden ontvangen of als het toestel langer
dan een paar weken of maanden uitgeschakeld is geweest, kan het voorkomen dat het toestel satellietsignalen
niet meer goed ontvangt.
Controleer of de nieuwste softwareversie op het toestel is geïnstalleerd. Als dat niet het geval is, werkt u de
software van het toestel bij (Software-updates, pagina198).
Zorg dat het toestel zich in de open lucht bevindt, zodat de antenne het GPS-signaal kan ontvangen. In
een cabine moet het toestel dichtbij een venster worden gemonteerd, zodat het GPS-signaal kan worden
ontvangen.
200 Appendix
Ik kan mijn toestel niet inschakelen of mijn toestel gaat steeds uit
Als uw toestel steeds uitgaat of niet kan worden ingeschakeld, kan dit wijzen op een probleem met de voeding.
Controleer het volgende om te proberen de oorzaak van het voedingsprobleem te vinden en het probleem te
verhelpen.
Controleer of de voedingsbron stroom geeft.
U kunt dit op verschillende manieren controleren. U kunt bijvoorbeeld controleren of andere toestellen op
dezelfde voedingsbron wel goed functioneren.
Controleer de zekering in de voedingskabel.
De zekering bevindt zich in een houder die deel uitmaakt van de rode draad van de voedingskabel. Controleer
of de geïnstalleerde zekering de juiste capaciteit heeft. Op het label op de kabel of in de installatiehandleiding
staat aangegeven welke capaciteit de zekering moet hebben. Controleer of de zekeringsdraad in de zekering
niet kapot is. U kunt de zekering testen met een multimeter. Als de zekering in orde is, geeft de multimeter 0
ohm aan.
Controleer of het toestel ten minste 12 V ontvangt.
U kunt het voltage controleren door de gelijkstroomspanning te meten tussen het contrabusje en de aarde
van de voedingskabel. Als de spanning minder bedraagt dan 12 Volt, gaat het toestel niet aan.
Als het toestel voldoende stroom krijgt, maar niet kan worden ingeschakeld, kunt u contact opnemen met
Garmin productondersteuning.
Mijn toestel maakt geen waypoints op de juiste locatie
U kunt handmatig een waypointlocatie invoeren om gegevens tussen toestellen over te brengen en te delen.
Als u een waypoint hebt ingevoerd met behulp van coördinaten en het punt niet op de gewenste locatie
wordt weergegeven, komen de kaartdatum en het positieformaat van het toestel mogelijk niet overeen met de
kaartdatum en het positieformaat die oorspronkelijk zijn gebruikt om het waypoint te markeren.
Het positieformaat heeft betrekking op de manier waarop de positie van de GPS-ontvanger op het scherm wordt
weergegeven. De positie wordt gewoonlijk weergegeven in graden en minuten (breedtegraad/lengtegraad) met
opties voor graden, minuten en seconden, alleen graden of een van de diverse grid-indelingen.
De kaartdatum is een rekenmodel dat een deel van het aardoppervlak weergeeft. Lengte- en breedtegraadlijnen
op een papieren kaart zijn altijd gerelateerd aan een bepaalde kaartdatum.
1Zoek uit welke kaartdatum en welk positieformaat werden gebruikt toen het oorspronkelijke waypoint werd
gemaakt.
Als het oorspronkelijke waypoint is overgenomen van een kaart, moet op de kaart een legenda aanwezig zijn
waarin de kaartdatum en het positieformaat staan vermeld die zijn gebruikt om die kaart te maken. Meestal
staat deze legenda in de buurt van de productcode van de kaart.
2Selecteer Instellingen > Voorkeuren > Eenheden.
3Selecteer de juiste kaartdatum- en positieformaatinstellingen.
4Maak het waypoint opnieuw.
Contact opnemen met Garmin Support
Ga naar support.garmin.com voor hulp en informatie, zoals producthandleidingen, veelgestelde vragen
video's en klantondersteuning.
Bel in de VS met 913-397-8200 of 1-800-800-1020.
Bel in het VK met 0808 238 0000.
Bel in Europa met +44 (0) 870 850 1241.
Appendix 201
Specificaties
GPSMAP 7x3 specificaties
Afmetingen (B × H × D) 192,3 × 140,3 × 74,1 mm (79/16 × 51/2 × 215/16inch)
Afmetingen met afdekking op beugelsteun (B × H
× D) 200,2 × 156,3 × 101,2 mm (77/8 × 61/8 × 4 inch)
Afstand tot de volgende obstructie achter de
kaartplotter 27,8mm (2in.)
Schermgrootte (B × H) 154,6 × 91,0mm (61/16 × 39/16in.)
17,8cm (7,0in.) diagonaal
Schermresolutie WSVGA, 1024 × 600 pixels
Gewicht 1,3kg (2,8lb.)
Kompasveilige afstand 35cm (13,78in.)
Max. vermogen bij 10V gelijkstroom Modellen zonder sonar: 17,6 W
Sonarmodellen 35,9 W
Nominale opgenomen stroom bij 12V gelijk
stroom
Modellen zonder sonar: 1,08 A
Sonarmodellen: 1,18 A
Max. opgenomen stroom bij 12V gelijkstroom Modellen zonder sonar: 1,45A
Sonarmodellen: 2,96A
Temperatuurbereik Van -15° tot 55 °C (van 5° tot 131 °F)
Materiaal Polycarbonaat-kunststof en gegoten aluminium
Waterbestendigheid IEC 60529 IPX74
Ingangsspanning Van 10 tot 32V gelijkstroom
Zekering 6A, 125V snel
NMEA 2000 LEN bij 9 V gelijkstroom 2
NMEA 2000 stroomverbruik Max. 75 mA.
Max. aantal waypoints 5000
Max. aantal routes 100
Max. aantal actieve spoorpunten 50.000 punten, 50 opgeslagen sporen
Draadloze frequentie 2,4GHz bij 18,3dBm max.
Geheugenkaart 2 microSD kaartsleuven, voor kaarten van maximaal 32GB
4 Het toestel is bestand tegen incidentele blootstelling aan water tot een diepte van 1 meter gedurende maximaal 30 minuten. Ga voor meer informatie naar
www.garmin.com/waterrating.
202 Appendix
GPSMAP 9x3 specificaties
Afmetingen (B × H × D) 233,0 × 162,3 × 75,8mm (93/16 × 63/8 × 3in.)
Afmetingen met afdekking op beugelsteun (B × H
× D) 256,2 × 178,1 × 104,7 mm (101/16 x 7 x 41/8 inch)
Afstand tot de volgende obstructie achter de
kaartplotter 33,2mm (15/8in.)
Schermgrootte (B × H) 198,7 × 111,8mm (713/16 × 43/8in.)
22,9cm (9,0in.) diagonaal
Schermresolutie WXGA, 1280 ×720 pixels
Gewicht 1,6kg (3,6lb.)
Kompasveilige afstand 30cm (11,81in.)
Max. vermogen bij 10V gelijkstroom Modellen zonder sonar: 22,0W
Sonarmodellen 40,2W
Nominale opgenomen stroom bij 12V gelijk
stroom
Modellen zonder sonar: 1,34A
Sonarmodellen: 1,37A
Max. opgenomen stroom bij 12V gelijkstroom Modellen zonder sonar: 1,78A
Sonarmodellen: 3,20A
Temperatuurbereik Van -15° tot 55 °C (van 5° tot 131 °F)
Materiaal Polycarbonaat-kunststof en gegoten aluminium
Waterbestendigheid IEC 60529 IPX75
Ingangsspanning Van 10 tot 32V gelijkstroom
Zekering 6A, 125V snel
NMEA 2000 LEN bij 9 V gelijkstroom 2
NMEA 2000 stroomverbruik Max. 75 mA.
Max. aantal waypoints 5000
Max. aantal routes 100
Max. aantal actieve spoorpunten 50.000 punten, 50 opgeslagen sporen
Draadloze frequentie 2,4GHz bij 18,3dBm max.
Geheugenkaart 2 microSD kaartsleuven, voor kaarten van maximaal
32GB
5 Het toestel is bestand tegen incidentele blootstelling aan water tot een diepte van 1 meter gedurende maximaal 30 minuten. Ga voor meer informatie naar
www.garmin.com/waterrating.
Appendix 203
GPSMAP 12x3 specificaties
Afmetingen (B × H × D) 308,3 × 227,6 × 81,8 mm (121/8 × 815/16 × 31/4inch)
Afmetingen met afdekking op beugelsteun (B × H
× D) 327,2 × 246,3 × 113,8 mm (127/8 × 911/16 × 41/2 inch)
Afstand tot de volgende obstructie achter de
kaartplotter 93,6 mm (311/16inch)
Schermgrootte (B × H) 262,1 × 164,2mm (1015/16 × 67/16in.)
30,7cm (12,1in.) diagonaal
Schermresolutie WXGA, 1280 x 800 pixels
Gewicht 3,0kg (6,6lb.)
Kompasveilige afstand 45cm (17,72in.)
Max. vermogen bij 10V gelijkstroom Modellen zonder sonar: 26,5W
Sonarmodellen 43,0W
Nominale opgenomen stroom bij 12V gelijk
stroom
Modellen zonder sonar: 1,67A
Sonarmodellen: 1,68A
Max. opgenomen stroom bij 12V gelijkstroom Modellen zonder sonar: 2,15A
Sonarmodellen: 3,56A
Temperatuurbereik Van -15° tot 55 °C (van 5° tot 131 °F)
Materiaal Polycarbonaat-kunststof en gegoten aluminium
Waterbestendigheid IEC 60529 IPX76
Ingangsspanning Van 10 tot 32V gelijkstroom
Zekering 6A, 125V snel
NMEA 2000 LEN bij 9 V gelijkstroom 2
NMEA 2000 stroomverbruik Max. 75 mA.
Max. aantal waypoints 5000
Max. aantal routes 100
Max. aantal actieve spoorpunten 50.000 punten, 50 opgeslagen sporen
Draadloze frequentie 2,4GHz bij 18,3dBm max.
Geheugenkaart 2 microSD kaartsleuven, voor kaarten van maximaal 32GB
6 Het toestel is bestand tegen incidentele blootstelling aan water tot een diepte van 1 meter gedurende maximaal 30 minuten. Ga voor meer informatie naar
www.garmin.com/waterrating.
204 Appendix
Specificaties sonarmodellen
Specificatie Afmetingen
Sonarfrequenties7
Traditioneel: 50/200, 77/200, 83/200kHz
1-kanaals CHIRP: Van 40 tot 250kHz
Garmin ClearVü CHIRP: 260/455/800kHz
Ultra High-Definition Garmin ClearVü : 0,8 MHz (800kHz), CHIRP bereik: 760 tot
880kHz
Ultra High-Definition SideVü : 1,2 MHz (1200 kHz), CHIRP bereik: 1060 tot 1170 kHz
Sonarzendvermogen
(RMS)8
CHIRP: 1000W
Garmin ClearVü en SideVü CHIRP: 500W
Sonardiepte95000ft. op 1kW
7 Afhankelijk van de transducer.
8 Afhankelijk van transducerrating en diepte.
9 Afhankelijk van de transducer, het zoutgehalte van water, de bodemsoort en andere watercondities.
Appendix 205
NMEA 2000 PGN informatie
Zenden en ontvangen
PGN Beschrijving
059392 ISO bevestiging
059904 ISO-aanvraag
060160 ISO-transportprotocol: Gegevensoverdracht
060416 ISO-transportprotocol: Verbindingsbeheer
060928 ISO-adres gereserveerd
065240 Gebruikt adres
126208 Vraag groepsfunctie aan
126996 Productinformatie
126998 Configuratiegegevens
127237 (Voorliggende) koersinstelling
127245 Roer
127250 Voorliggende koers van vaartuig
127258 Magnetische variatie
127488 Motorparameters: Snelle update
127489 Motorparameters: Dynamisch
127493 Transmissieparameters: Dynamisch
127505 Vloeistofniveau
127508 Batterijstatus
128259 Snelheid: Door het water
128267 Waterdiepte
129025 Positie: Snelle update
129026 COG en SOG: Snelle update
129029 GNSS positiegegevens
129283 Koersfout
129284 Navigatiegegevens
129539 GNSS DOP's
129540 GNSS satellieten in weergavemodus
130060 Label
130306 Windgegevens
130310 Omgevingsparameters (verouderd)
130311 Omgevingsparameters (verouderd)
206 Appendix
PGN Beschrijving
130312 Temperatuur (verouderd)
Zenden
PGN Beschrijving
126464 PGN-lijst verzenden en ontvangen (groepsfunctie)
126984 Reactie op waarschuwing
127497 Reisparameters: Motor
Ontvangen
PGN Beschrijving
065030 Generator Average basic AC quantities (GAAC)
126983 Waarschuwing
126985 Waarschuwingstekst
126987 Waarschuwingsdrempel
126988 Waarschuwingswaarde
126992 Systeemtijd
127251 Koerswijziging
127252 Deinen
127257 Gedrag
127498 Motorparameters: Vaste gegevens
127503 AC-invoerstatus (verouderd)
127504 AC-uitvoerstatus (verouderd)
127506 DC gedetailleerde status
127507 Status oplader
127509 Status inverter
128000 Nautische drifthoek
128275 Afstandslogboek
129038 AIS klasse A positierapport
129039 AIS klasse B positierapport
129040 AIS klasse B uitgebreid positierapport
129044 Datum
129285 Navigatie: Route/via-punt-informatie
129794 AIS klasse A vaste gegevens en vaargegevens
129798 AIS, SAR, positierapport voor vliegtuigen
Appendix 207
PGN Beschrijving
129799 Radiofrequentie/modus/vermogen
129802 AIS, veiligheidsgerelateerd uitgezonden bericht
129808 DSC Call-informatie
129809 AIS klasse B “CS” rapport met vaste gegevens, deel A
129810 AIS klasse B “CS” rapport met vaste gegevens, deel B
130313 Vochtigheid
130314 Actuele druk
130316 Temperatuur: Vergroot bereik
130576 Trimtab-status
130577 Richtingsgegevens
208 Appendix
NMEA 0183 informatie
Zenden
Telegram Beschrijving
GPAPB APB: Koers- of spoorcontrole (stuurautomaat) telegram 'B'
GPBOD BOD: Richting (beginpunt naar bestemming)
GPBWC BWC: Richting en afstand tot waypoint
GPGGA GGA: GPS-positiegegevens (Global Positioning System)
GPGLL GLL: Geografische positie (breedtegraad en lengtegraad)
GPGSA GSA: GNSS-DOP en actieve satellieten
GPGSV GSV: GNSS-satellieten in weergave
GPRMB RMB: Aanbevolen minimale navigatie-informatie
GPRMC RMC: Aanbevolen minimale specifieke GNSS-gegevens
GPRTE RTE: Routes
GPVTG VTG: Grondkoers en -snelheid
GPWPL WPL: Locatie van waypoint
GPXTE XTE: Koersfout
PGRME E: Geschatte fout
PGRMM M: Kaartdatum
PGRMZ Z: Hoogte
SDDBT DBT: Diepte onder transducer
SDDPT DPT: Diepte
SDMTW MTW: Watertemperatuur
SDVHW VHW: Watersnelheid en koers
Appendix 209
Ontvangen
Telegram Beschrijving
DPT Diepte
DBT Diepte onder transducer
MTW Watertemperatuur
VHW Watersnelheid en koers
WPL Locatie van waypoint
DSC DSC-gegevens (Digital Selective Calling)
DSE Uitgebreide Digital Selective Calling
HDG Koers, afwijking en variatie
HDM Koers, magnetisch
MWD Windrichting en -snelheid
MDA Meteorologische composiet
MWV Windsnelheid en -hoek
VDM AIS VHF Data Link bericht
U kunt de volledige informatie over NMEA indeling (National Marine Electronics Association) en telegrammen
aanschaffen op www.nmea.org.
210 Appendix
J1939 informatie
De kaartplotter kan J1939 telegrammen ontvangen. De kaartplotter kan niet uitzenden via het J1939 netwerk.
Beschrijving PGN SPN
Percentage motorlast bij huidige snelheid 61443 92
Motorsnelheid 61444 190
Motorpompspruitstuk uitlaatgas temperatuur - rechterpompspruitstuk 65031 2433
Motorpompspruitstuk uitlaatgas temperatuur - linkerpompspruitstuk 65031 2434
Ondersteunende koeling motor 65172
Actieve diagnosestoringscodes 65226
Vaartuigafstand 65248
Water-in-brandstof-indicator 65279
"Wachten op starten" motorlampje 65252 1081
Te hoog motortoerentaltest 65252 2812
Motor luchtterugslag opdrachtstatus 65252 2813
Motor alarmuitvoer opdrachtstatus 65252 2814
Totaal aantal gedraaide uren van de motor 65253 247
Voertuigsnelheid op basis van navigatie 65256 517
Brandstoftemperatuur motor 1 65262 174
Olietemperatuur motor 1 65262 175
Brandstofdruk motor 65263 94
Oliedruk motor 65263 100
Koelmiddeldruk motor 65263 109
Koelmiddeltemperatuur motor 65263 110
Koelmiddelpeil motor 65263 111
Brandstofstroomsnelheid motor 65266 183
Brandstofverbruik motor 65266 185
Motorinlaat spruitstuk motor 1 druk 65270 102
Accupotentieel / ingangsvermogen 1 65271 168
Olietemperatuur transmissie 65272 177
Oliedruk transmissie 65272 127
Brandstofniveau 65276 96
Differentiaaldruk motoroliefilter 65276 969
Appendix 211
support.garmin.com
GUID-3E67C80C-0812-4EEC-BC60-699751B9CF6F v2Maart 2023
225

Brauchen Sie Hilfe? Stellen Sie Ihre Frage.

Forenregeln

Missbrauch melden von Frage und/oder Antwort

Libble nimmt den Missbrauch seiner Dienste sehr ernst. Wir setzen uns dafür ein, derartige Missbrauchsfälle gemäß den Gesetzen Ihres Heimatlandes zu behandeln. Wenn Sie eine Meldung übermitteln, überprüfen wir Ihre Informationen und ergreifen entsprechende Maßnahmen. Wir melden uns nur dann wieder bei Ihnen, wenn wir weitere Einzelheiten wissen müssen oder weitere Informationen für Sie haben.

Art des Missbrauchs:

Zum Beispiel antisemitische Inhalte, rassistische Inhalte oder Material, das zu einer Gewalttat führen könnte.

Beispielsweise eine Kreditkartennummer, persönliche Identifikationsnummer oder unveröffentlichte Privatadresse. Beachten Sie, dass E-Mail-Adressen und der vollständige Name nicht als private Informationen angesehen werden.

Forenregeln

Um zu sinnvolle Fragen zu kommen halten Sie sich bitte an folgende Spielregeln:

Neu registrieren

Registrieren auf E - Mails für Garmin GPSMAP 1223 wenn:


Sie erhalten eine E-Mail, um sich für eine oder beide Optionen anzumelden.


Andere Handbücher von Garmin GPSMAP 1223

Garmin GPSMAP 1223 Bedienungsanleitung - Deutsch - 232 seiten

Garmin GPSMAP 1223 Bedienungsanleitung - Englisch - 212 seiten

Garmin GPSMAP 1223 Bedienungsanleitung - Französisch - 230 seiten


Das Handbuch wird per E-Mail gesendet. Überprüfen Sie ihre E-Mail.

Wenn Sie innerhalb von 15 Minuten keine E-Mail mit dem Handbuch erhalten haben, kann es sein, dass Sie eine falsche E-Mail-Adresse eingegeben haben oder dass Ihr ISP eine maximale Größe eingestellt hat, um E-Mails zu erhalten, die kleiner als die Größe des Handbuchs sind.

Ihre Frage wurde zu diesem Forum hinzugefügt

Möchten Sie eine E-Mail erhalten, wenn neue Antworten und Fragen veröffentlicht werden? Geben Sie bitte Ihre Email-Adresse ein.



Info