Plaats de zaagketting (3) rond het blad (2).
Zorg ervoor dat de tanden en pijlen op de
zaagketting in de rotatierichting wijzen.
Stel de zaagketting zo af dat de koppeling in
de groef van het blad grijpt en een lus vormt
achter het blad.
Plaats de zaagketting rond het tandwiel (a)
en plaats het blad tegen de snoeizaag zodat
de bout van de kettingspanner (b) in het
gat op het blad en de geleidingsas (c) in de
langwerpige groef op het blad geplaatst
kunnen worden.
Trek het blad naar buiten om de zaagketting
aan te spannen.
a
b
c
Plaats de kap (4) terug en draai de
handschroef naar rechts om de kap te
vergrendelen.
U kunt de spanning van de zaagketting
afstellen door de knop van de
kettingspanner (6) naar het ‘+’- of ‘-’-symbool
te draaien.
De zaagketting moet ongeveer 1-2 mm
van het blad getild kunnen worden in het
midden van het blad. De ketting moet
terugvallen wanneer deze wordt losgelaten.
De zaagketting mag niet onder het blad
hangen.
Smeer de zaagketting en het blad met
behulp van een paar druppels kettingolie in
de groef op het blad.
Controleer of de zaagketting vrij kan
bewegen door er aan de bovenkant van het
blad aan te trekken terwijl u handschoenen
draagt.
-
+
kettingolie