12
Programmabron RADIO kiezen
1 Het toestel met »IO« inschakelen.
– Als het toestel uitgeschakeld werd terwijl het in de radio-mode
stond, krijgt u de laatst gekozen zender te horen.
2 In de cd-mode schakelt het toestel naar radio-ontvangst over
wanneer op »RADIO« wordt gedrukt.
– De zender die u het laatst had geselecteerd, is te horen.
3 In CD-mode kan, indien gewenst, ook met »SOURCE« naar
RADIO-mode overgeschakeld worden.
Golflengte kiezen
1 FM (ultrakortegolf)-golflengte: »RADIO« net zolang kort in-
drukken, tot u de gewenste golflengte heeft gevonden.
– Display: »FM 1«, »FM 2« of »FM 3«.
2 AM-golflengte: »RADIO« net zolang kort indrukken, tot op het
display »AM« en de actuele frequentie verschijnen.
Aanwijzingen:
Tussen de lange golf en de middengolf hoeft niet overgeschakeld
te worden, aangezien deze samen als één golflengte beschouwd
worden.
Wanneer u de golflengte heeft geselecteerd, is de zender te
horen die u op deze golflengte het laatst had ingesteld. Ook na
een opnieuw inschakelen is de laatst ingestelde programmabron
te horen; in de RADIO-mode is de laatst beluisterde zender op
de gekozen golflengte te horen (Last Station Memory-Funktion).
Indien naar een stereozender wordt geluisterd, verschijnt op het
display »
!«.
Ontvangst verkeersmeldingen
(Traffic Program) activeren
TP in- en uitschakelen
1 U activeert de Traffic Program-functie door een keer kort op
»TP« te drukken.
– Ontvangst geactiveerd. Display: »TP«.
Aanwijzingen:
Worden op de zender die u heeft ingesteld geen verkeers-
meldingen uitgezonden, dan gaat er automatisch een zoekloop
van start naar de eerstvolgende zender met verkeersmeldingen.
Als TP geactiveerd is, wordt eveneens de cd-mode door verkeers-
meldingen onderbroken.
RADIO-MODE (TUNER)
_______________________
FM 3
AM 15 3
EN ER GY
TP
!