• Is hij er niet zeker van, wat hij moet uitbeelden, dan laat hij
zich door de scheidsrechters zachtjes voorzeggen, wat er
staat afgebeeld.
•Kent hij het afgebeelde begrip ook niet na deze hulp, dan
legt hij de kaart in de doos terug en trekt een nieuwe kaart
van de stapel.
Nu moet de pantomimespeler het begrip zodanig uitbeelden,
dat het door de andere leden van zijn groep zo snel mogelijk
wordt geraden. Hij mag gezichten trekken, zich in allerlei boch-
ten wringen en met z’n handen dingen uitbeelden. Maar hij mag
niets zeggen of zelfs maar een kik geven! De scheidsrechters let-
ten er op, dat de pantomimespeler ook werkelijk geen kik geeft
en niets zegt.
24