2 Aan de slag
• Als u de primaire functie wilt gebruiken die op het bovenste
gedeelte van een toets is afgedrukt, drukt u op de toets.
• Als u de alternatieve functie wilt gebruiken die in gouden
tekens boven een toets is afgedrukt, drukt u op de gouden
prefixtoets
(T) en drukt u vervolgens op de functietoets.
• Als u de alternatieve functie wilt gebruiken die in blauwe
tekens op het onderste gedeelte van een toets is afgedrukt,
drukt u op de blauwe prefixtoets
(U) en drukt u
vervolgens op de functietoets.
Als u op de prefixtoetsen
T of U drukt, verschijnt de
desbetreffende statusindicator — f of g — in het display. Nadat een
functietoets is ingedrukt, wordt de indicator weer uitgeschakeld.
Functietoetsen voor obligaties, afschrijvingen en vereffening zijn
gegroepeerd onder haakjes, boven de gouden tekens. Druk kort op de
gewenste toets, of toetscombinatie van links naar rechts, tenzij anders
aangegeven. U hoeft de toetsen niet ingedrukt te houden zoals de
toetsen op een computertoetsenbord of typemachine.
Er zijn in totaal zes statusindicatoren die onder in het display worden
weergegeven en de status van de rekenmachine aangeven voor
bepaalde bewerkingen. Indien van toepassing geven de onderstaande
beschrijvingen aan wanneer een indicator op het display verschijnt.
In deze handleiding representeert het gemarkeerde gedeelte van het
toetssymbool of de toetssymbolen de actieve functie van de toets.
Functies boven de toetsen worden met de volledige naam aangegeven,
voorafgegaan door de functietoets
T.