Ga als volgt te werk om de accu volledig op te laden:
a. Plaats de accu in de computer.
b. Sluit de computer aan op een netvoedingsadapter, een optionele voedingsadapter of een
optioneel dockingapparaat en sluit de adapter of het apparaat aan op een externe
netvoedingsbron.
c. Zorg dat de computer op de externe voedingsbron aangesloten blijft totdat de accu volledig
is opgeladen.
2. Schakel de energiebesparende voorzieningen uit. Ga als volgt te werk om de energiebesparende
voorzieningen uit te schakelen:
a. Klik op het pictogram Accumeter in het systeemvak en klik vervolgens op Meer opties.
– of –
Klik op Start > Configuratiescherm > Systeem en beveiliging > Energiebeheer.
b. Klik onder het huidige energiebeheerschema op Instellingen voor schema wijzigen.
c. Noteer de instellingen voor Het beeldscherm uitschakelen na in de kolom Op accu, zodat u
deze kunt herstellen na het kalibreren.
d. Wijzig de instellingen voor Het beeldscherm uitschakelen na in Nooit.
e. Klik op Geavanceerde energie-instellingen wijzigen.
f. Klik op het plusteken naast Slaapstand en klik vervolgens op het plusteken naast
Hibernationstand na.
g. Noteer de instelling voor Op accu onder Hibernationstand na, zodat u deze instelling na de
kalibratie weer kunt opgeven.
h. Wijzig de instelling voor Op accu naar Nooit.
i. Klik op OK.
j. Klik op Wijzigingen opslaan.
3. Ontlaad de accu. Ga als volgt te werk om de accu te ontladen:
a. Koppel de computer los van de externe voedingsbron, maar schakel de computer niet uit.
b. Laat de computer op accuvoeding werken totdat de accu volledig is ontladen.
Accuvoeding gebruiken 51