Telefoonfuncties gebruiken 43
Bellen vanuit Contacten
Tik in het venster Thuis op Contacten.
Selecteer de persoon die u wilt bellen en druk op SPREKEN/VERZENDEN.
Het nummer opgeven dat u wilt bellen
Standaard wordt het mobiele telefoonnummer (m) van een contactpersoon
gebeld als u vanuit Contacten belt. U kunt echter ook kiezen om een ander
telefoonnummer te bellen.
Tik in het venster Thuis op Contacten.
Selecteer de contactpersoon.
Schuif met de TRCKBALL naar links of rechts. De letter die het nummer
weergeeft, verandert in m (mobiel), w (werk), of h (huis).
Druk op SPREKEN/VERZENDEN om het nummer te bellen.
Klik op Menu > Bewerken om informatie over de contactpersoon te
bekijken of bewerken.
Klik op Menu > Contact kopiëren > Naar SIM.
Zie Hoofdstuk 5 als u meer wilt weten over Contacten.
Bellen vanuit de Oproepgeschiedenis
Klik op het beginscherm op Start > Oproepgeschiedenis.
Selecteer een naam of nummer en druk op SPREKEN/VERZENDEN.
Druk in het scherm Oproepgeschiedenis op CENTER OK om details te bekijken,
zoals gebelde, gemiste of ontvangen gesprekken, de gespreksduur, datum en tijd.
Druk nogmaals op CENTER OK om het geselecteerde nummer te bellen.
Gesprekken aanpassen
Klik in het scherm Oproepgeschiedenis op Menu om verschillende opties te
selecteren voor het aanpassen en filteren van gevoerde, ontvangen en gemiste
gesprekken.
Opmerking U kunt een nummer in Contacten opslaan door in het scherm
Oproepgeschiedenis op Opslaan te klikken.
1.
2.
1.
2.
3.
4.
•
•
1.
2.