132
Veilig gebruik van de oplader
•
Voor aansluiting van apparaten op het stroomnet moet de
wandcontactdoos dicht bij de apparaten worden geïnstalleerd en goed
toegankelijk zijn.
•
Neem de oplader uit het stopcontact en het apparaat als de oplader niet
wordt gebruikt.
•
Laat de oplader niet vallen en laat de oplader tegen niets stoten.
•
Als de voedingskabel beschadigd is (bijvoorbeeld als de draad blootligt of
de kabel gebroken is) of als de stekker loszit, mag u die absoluut niet meer
gebruiken. Aanhoudend gebruik kan leiden tot elektrische schokken,
kortsluiting of brand.
•
Raak het netsnoer niet aan met natte handen en trek niet aan het netsnoer
om de oplader los te koppelen.
•
Raak het apparaat of de oplader niet aan met natte handen. Dat kan leiden
tot kortsluiting, storingen of elektrische schokken.
•
Als uw oplader blootgesteld is geweest aan water, andere vloeistoffen of
overmatig vocht, brengt u de oplader naar een geautoriseerd
servicecentrum voor inspectie.
•
Controleer of de oplader voldoet aan de vereisten van clausule 2.5 in
IEC60950-1/EN60950-1/UL60950-1 en is getest en goedgekeurd volgens
de nationale of plaatselijke normen.
•
Sluit het apparaat uitsluitend aan op producten die het USB-IF-logo hebben
of die het USB-IF-nalevingsprogramma hebben voltooid.
Veilig batterijgebruik
•
Breng de batterijpolen niet in contact met geleiders, zoals sleutels, sieraden
of andere metalen materialen. Dat kan kortsluiting van de batterij en letsel
of brandwonden veroorzaken.