121
Veilig gebruik van de oplader
•
Voor aansluiting van apparaten op het stroomnet moet de
wandcontactdoos dicht bij de apparaten worden
geïnstalleerd en goed toegankelijk zijn.
•
Neem de oplader uit het stopcontact en het apparaat als de
oplader niet wordt gebruikt.
•
Laat de oplader niet vallen en laat de oplader tegen niets
stoten.
•
Als de voedingskabel beschadigd is (bijvoorbeeld als de draad
blootligt of de kabel gebroken is) of als de stekker loszit, mag
u die absoluut niet meer gebruiken. Aanhoudend gebruik kan
leiden tot elektrische schokken, kortsluiting of brand.
•
Raak het netsnoer niet aan met natte handen en trek niet aan
het netsnoer om de oplader los te koppelen.
•
Raak het apparaat of de oplader niet aan met natte handen.
Dat kan leiden tot kortsluiting, storingen of elektrische
schokken.
•
Als uw oplader blootgesteld is geweest aan water, andere
vloeistoffen of overmatig vocht, brengt u de oplader naar een
geautoriseerd servicecentrum voor inspectie.
•
Controleer of de oplader voldoet aan de vereisten van
clausule 2.5 in IEC60950-1/EN60950-1/UL60950-1 en is
getest en goedgekeurd volgens de nationale of plaatselijke
normen.
•
Sluit het apparaat uitsluitend aan op producten die het
USB-IF-logo hebben of die het USB-IF-nalevingsprogramma
hebben voltooid.
Veilig batterijgebruik
•
Breng de batterijpolen niet in contact met geleiders, zoals
sleutels, sieraden of andere metalen materialen. Dat kan
kortsluiting van de batterij en letsel of brandwonden
veroorzaken.
•
Houd de batterij uit de buurt van extreme hitte en direct
zonlicht. Plaats de batterij niet in of op warmteapparaten,