3.16.3.1 De GPS-functie in- en uitschakelen
Schakel de GPS-ondersteunde navigatie uit om
handmatige instellingen te in
Tuindekking
aan te
brengen.
Let op: Het wordt aanbevolen GPS-ondersteunde
navigatie te gebruiken.
1. Selecteer
GPS-ondersteunde navigatie
.
2. Tik op Aan/Uit om
GPS-ondersteunde
navigatie
in of uit te schakelen.
Let op: Wanneer GPS-ondersteunde
navigatie is ingeschakeld, zal deze functie
worden gebruikt zolang er een GPS-service
beschikbaar is. De GPS-ondersteunde
navigatie wordt ook gebruikt als handmatige
instellingen actief zijn. De handmatige
instellingen worden enkel gebruikt als er
geen GPS-service beschikbaar is.
3.16.3.2 Area 1-5 > Inschakelen/uitschakelen
Elk gebied kan worden ingeschakeld/
uitgeschakeld zonder dat de instellingen opnieuw
moeten worden ingevoerd.
1.
Tik op de Aan/uit-balk voor Gebied 1-5.
3.16.3.3 Area 1-5 > Hoe? en Hoe ver?
Selecteer rechts, links of Begeleiding op basis
van de beoogde richting van het product. De
richting (links of rechts) geldt wanneer de
voorkant naar het laadstation is gekeerd.
1. Schuif de horizontale balk om te wisselen
tussen de instellingen voor
Tuindekking
.
2. Schuif de horizontale balk om de afstand te
veranderen.
Op basis van de standaardinstellingen kan het
product de geleidingsdraad over een lengte van
300 meter volgen in 20% van de gevallen dat de
robotmaaier het laadstation verlaat. Als de
geleidingsdraad in werkelijkheid korter is dan
300 m, zal het product deze volgen tot het punt
waar de geleidingsdraad is aangesloten op de
begrenzingsdraad.
3.16.3.4 Area 1-5 > Hoe vaak?
Het aantal keren dat het product naar het
afgelegen gebied moet gaan, wordt ingesteld als
een percentage van het totale aantal keren dat hij
het laadstation verlaat. Alle andere keren begint
het product dicht bij het laadstation te maaien.
Kies het percentage dat overeenkomt met de
omvang van de afgelegen zone ten opzichte van
het totale werkgebied. Wanneer het afgelegen
gebied bijvoorbeeld de helft van het totale
werkoppervlak bestrijkt, selecteert u 50%. Als het
afgelegen gebied kleiner is, voert u een lager
getal in. Wanneer er meerdere zones zijn, moet u
erom denken dat het totaal nooit hoger kan zijn
dan 100%.
1.
Schuif de horizontale balk om het
percentage te veranderen.
3.16.4 Doorrijbreedte
3.16.4.1 De doorrijbreedte van de
begrenzingsdraad instellen
De doorrijbreedte van de begrenzingsdraad is het
gebied aangrenzend aan de begrenzingsdraad,
dat het product gebruikt om het laadstation te
vinden. Wanneer het product in de richting van
het laadstation beweegt, beweegt het altijd aan
de linkerkant van de begrenzingsdraad.
De begrenzing van de doorrijbreedte is in te
voeren in intervallen van 1-9. Het eerste cijfer
van het interval specificeert de kleinste afstand
tot aan de begrenzingslus en het tweede cijfer
specificeert de grootste afstand. De afstand die
het product van de begrenzingslus verwijderd
blijft, varieert op basis van de indeling van het
werkgebied. De standaardinstelling is 3-6.
1. Schuif de horizontale balk om het gewenste
interval op te geven.
3.16.4.2 De doorrijbreedte van de
geleidingsdraad instellen
De doorrijbreedte is het gebied aangrenzend aan
de geleidingsdraad, dat het product gebruikt om
het laadstation te vinden. Wanneer het product in
de richting van het laadstation beweegt, beweegt
het altijd aan de linkerkant van de
geleidingsdraad.
1033 - 001 - 20.02.2019 Installatie - 27