786361
6
Zoom out
Zoom in
Vorherige Seite
1/574
Nächste Seite
Alle informatie in dit instructieboekje was actueel ten tijde van
publicatie. Door HYUNDAI’s streven naar een doorlopende
verbetering van haar producten behouden wij ons tussentijdse
wijzigingen voor.
Dit instructieboekje is van toepassing op alle uitvoeringen van
dit model en bevat beschrijvingen van en uitleg over opties en
de standaarduitrusting.
Hierdoor staan in dit instructieboekje mogelijk zaken
beschreven die niet van toepassing zijn op uw auto.
INSTRUCTIEBOEKJE
Bediening
Onderhoud
Specificaties
Inleiding
F2
Er mogen geen aanpassingen aan uw HYUNDAI worden gedaan. Aanpassingen
kunnen de prestaties, veiligheid of levensduur van uw HYUNDAI in negatieve
zin beïnvloeden en kunnen daarnaast in strijd zijn met de bepalingen van de
beperkte garantie. Bepaalde aanpassingen kunnen tevens in strijd zijn met de
regelgeving van het betreffende ministerie en andere overheidsinstanties in uw
land.
WAARSCHUWING: AANPASSINGEN AAN UW
HYUNDAI
Uw auto is voorzien van elektronische componenten. Als een tweewegradio of
mobiele telefoon niet op de juiste wijze wordt ingebouwd/ aangepast, heeft
dat mogelijk een nadelige invloed op elektronische systemen. We raden u
daarom aan de instructies van de fabrikant van de radio nauwkeurig te volgen
of uw HYUNDAI-dealer te raadplegen over voorzorgsmaatregelen of speciale
instructies met betrekking tot het inbouwen van dergelijke apparatuur.
INBOUWEN VAN EEN TWEEWEGRADIO
OF EEN MOBIELE TELEFOON
De auto is uitgerust met een apparaat van het Pan-European eCall-systeem
dat nooddiensten belt. Elke ongeautoriseerde ingreep in het Pan-europese
eCall-systeem, in systemen en componenten van de auto en het installeren
van apparatuur die niet wordt aanbevolen door de autofabrikant en/of
erkende HYUNDAI-dealers kan een onjuiste werking (van het apparaat van)
het Pan-europese eCall-systeem veroorzaken, waardoor onterechte oproepen
worden gepleegd, wat storing van het apparaat (in auto’s) kan veroorzaken bij
verkeersongevallen of andere ongevallen, wanneer u spoedeisende hulp nodig
hebt.
Dit kan gevaarlijk en levensbedreigend zijn!
:$$56&+8:,1*ǣ,1',(19$172(3$66,1*Ǥ
F3
In dit instructieboekje vindt u informatie onder de koppen GEVAAR,
WAARSCHUWING, OPMERKING en AANWIJZING. Deze koppen geven het
volgende aan:
GEVAAR
GEVAAR verwijst naar een gevaarlijke situatie die, indien niet vermeden,
ernstig letsel tot gevolg zal hebben.
WAARSCHUWING
WAARSCHUWING verwijst naar een gevaarlijke situatie die, indien niet
vermeden, ernstig letsel tot gevolg kan hebben.
OPMERKING
OPMERKING verwijst naar een gevaarlijke situatie die, indien niet vermeden,
licht tot middelzwaar letsel tot gevolg kan hebben.
AANWIJZING
AANWIJZING verwijst naar een gevaarlijke situatie die, indien niet vermeden,
kan leiden tot schade aan de auto.
WAARSCHUWING M.B.T. VEILIGHEID EN SCHADE
AAN DE AUTO
1
2
3
4
5
6
7
9
I
8
Onderhoud
Index
Noodsituaties
Bestuurdershulp
Met uw auto rijden
Handige functies
Instrumentenpaneel
Veiligheidssysteem
Voertuiginformatie
Voorwoord
Inhoudsopgave
1
1. Voorwoord /
Systeemoverzicht elektrische auto
Voorwoord ..........................................................................................................1-3
Hyundai motor company .................................................................................. 1-3
Gebruik van dit instructieboekje .......................................................................1-4
Veiligheidsmeldingen ........................................................................................1-4
Aanpassingen aan de auto ................................................................................1-5
Retourneren van gebruikte auto’s (europa) .....................................................1-5
Elektrische auto .................................................................................................1-6
Elektrische auto ............................................................................................................ 1-6
Eigenschappen van een elektrische auto ................................................................... 1-6
Informatie over de hoogspanningsbatterij ................................................................. 1-6
Belangrijkste onderdelen elektrische auto ...................................................... 1-7
Belangrijkste onderdelen elektrische auto ..................................................................1-7
Hoogspanningsbatterij (lithium-ion polymeer) ......................................................... 1-8
Verwarmingssysteem hoogspanningsbatterij ............................................................ 1-9
Ev-modus ........................................................................................................ 1-10
Laadstations dichtbij ...................................................................................................1-10
Energie-informatie .......................................................................................................1-11
Informatie over de hoogspanningsbatterij ..............................................................1-11
Energieverbruik .......................................................................................................... 1-11
Beheer laden................................................................................................................ 1-12
Laden en klimaatsysteem......................................................................................... 1-12
Laadlimiet .................................................................................................................. 1-13
Laadstroom ...............................................................................................................1-14
Eco-rijden ....................................................................................................................1-14
Co2-reductie ............................................................................................................. 1-14
Rijgeschiedenis ......................................................................................................... 1-14
Ev-instellingen ............................................................................................................. 1-15
Utility mode (gebruiksmodus) ................................................................................. 1-15
Wintermodus.............................................................................................................1-16
Waarschuwing .......................................................................................................... 1-17
Ev-route ..................................................................................................................... 1-17
Laadprocedures elektrische auto ....................................................................1-17
Informatie over laden .................................................................................................. 1-17
Informatie over laadtijd ..............................................................................................1-18
Laadprocedures ..........................................................................................................1-19
Laadindicatielampje elektrische auto ............................................................1-20
Laadstatus .................................................................................................................. 1-20
1
Laadstekkervergrendeling ............................................................................... 1-22
Auto/lock-modus laadstekker ....................................................................................1-22
Als de laadstekker vergrendeld is ............................................................................1-22
Geplande laadprocedure ................................................................................. 1-23
Geplande laadprocedure ...........................................................................................1-23
Voorzorgsmaatregelen voor laden elektrische auto .....................................1-24
Voorzorgsmaatregelen voor laden .............................................................................1-24
Laden van elektrische auto (ac-laden) ...........................................................1-26
Ac-laden ...................................................................................................................... 1-26
Dc-laden .................................................................................................................... 1-30
Draagbare lader ...........................................................................................................1-33
Instellen van het laadniveau van de draagbare lader .............................................1-33
Laden van elektrische auto (abrupte onderbreking) .....................................1-44
Actie die moet worden ondernomen wanneer het opladen abrupt stopt ............. 1-44
Rijden met een elektrische auto .....................................................................1-45
Starten van de auto .................................................................................................... 1-45
Uitzetten van de auto ................................................................................................. 1-45
Virtual engine sound system .....................................................................................1-46
Actieradius .................................................................................................................. 1-46
Als er geen bestemming is ingevoerd .................................................................... 1-46
Als er een bestemming is ingevoerd .......................................................................1-47
Tips voor het vergroten van de actieradius ...............................................................1-47
Power/laadmeter .......................................................................................................1-48
Ladingstoestandmeter (soc) voor hoogspanningsbatterij ...................................... 1-48
Waarschuwings- en controlelampjes (met betrekking tot elektrische auto) .........1-49
Meldingen lcd-display ................................................................................................1-51
Energiestroom ............................................................................................................ 1-56
Auto gestopt ............................................................................................................. 1-56
Ev-aandrijving .......................................................................................................... 1-56
Regeneratie ...............................................................................................................1-57
Hulpaccu laadfunctie+ ................................................................................................1-57
Modus ........................................................................................................................1-57
Veiligheidsvoorzorgsmaatregelen voor elektrische auto ..............................1-59
Bij een ongeval ........................................................................................................... 1-59
Overige veiligheidsvoorzorgsmaatregelen voor elektrische auto ..........................1-60
Servicestekker .............................................................................................................1-61
Serviceplug .................................................................................................................. 1-61
01
1-3
VOORWOORD
Gefeliciteerd en hartelijk dank voor het kiezen van een HYUNDAI. We zijn blij om u te
verwelkomen bij het groeiende aantal veeleisende mensen die HYUNDAI rijden. We
zijn zeer trots op de geavanceerde techniek en de hoogwaardige constructie van elke
HYUNDAI die we maken.
In dit instructieboekje maakt u kennis met de kenmerken en bediening van uw nieuwe
HYUNDAI. Om vertrouwd te raken met uw nieuwe HYUNDAI en er optimaal van te
genieten, raden we u aan dit instructieboekje zorgvuldig door te lezen alvorens met uw
nieuwe auto te gaan rijden.
In dit instructieboekje staan belangrijke veiligheidsaspecten en instructies
die bedoeld zijn om u vertrouwd te maken met de bedieningselementen en
veiligheidsvoorzieningen van uw auto, zodat u veilig met uw auto kunt rijden.
In dit instructieboekje staat ook informatie over onderhoud dat erop is gericht een
veilige bediening van uw auto te mogelijk te maken. We raden u aan alle service
en onderhoud aan uw auto door een officiële HYUNDAI-dealer te laten uitvoeren.
HYUNDAI-dealers zijn toegerust om kwalitatief hoogwaardige service, onderhoud en
overige assistentie te bieden.
Dit instructieboekje hoort bij de auto en moet bewaard worden in de auto, zodat u
het op elk moment kunt raadplegen. Dit instructieboekje moet bij de auto blijven als
u de auto verkoopt, zodat de volgende eigenaar de beschikking heeft over belangrijke
informatie met betrekking tot de bediening, de veiligheid en het onderhoud.
HYUNDAI MOTOR COMPANY
OPMERKING
Het gebruik van smeermiddelen van een slechte kwaliteit die niet aan de HYUNDAI-
specificaties voldoen, kan leiden tot ernstige schade aan de auto. Gebruik altijd
smeermiddelen van een hoge kwaliteit die voldoen aan de specificaties op bladzijde
2-11 in het hoofdstuk Specificaties in het instructieboekje.
Copyright 2020 HYUNDAI Motor Company. Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze
uitgave mag worden gereproduceerd, opgeslagen in een systeem voor het opslaan en
terughalen van informatie of verspreid in welke vorm en op welke wijze dan ook zonder
voorafgaande schriftelijke toestemming van HYUNDAI Motor Company.
Voorwoord / Systeemoverzicht elektrische auto
1-4
GEBRUIK VAN DIT INSTRUCTIEBOEKJE
Wij willen u helpen om het meeste rijplezier van uw auto te krijgen. Het
instructieboekje kan daar op vele manieren toe bijdragen. Wij raden u ten zeerste aan
het complete instructieboekje door te lezen. Om de kans op letsel te beperken, moet
u met name de gedeeltes met WAARSCHUWING en OPMERKING door het gehele
instructieboekje lezen.
De afbeeldingen vormen een waardevolle aanvulling op de tekst. In uw
instructieboekje vindt u informatie over de kenmerken, over belangrijke
veiligheidsaspecten en over het rijden onder diverse omstandigheden.
De algemene indeling van het instructieboekje vindt u in de inhoudsopgave. Gebruik
de index als u op zoek bent naar een specifiek onderdeel of onderwerp; de index
bestaat uit een alfabetische lijst van alle informatie in dit instructieboekje.
Hoofdstukken: Dit instructieboekje heeft acht hoofdstukken en een index. Elk
hoofdstuk begint met een korte inhoudsopgave, zodat u direct kunt zien of het
hoofdstuk de gewenste informatie bevat.
VEILIGHEIDSMELDINGEN
Uw veiligheid en de veiligheid van anderen is zeer belangrijk. In dit instructieboekje
vindt u veel veiligheidsvoorzorgsmaatregelen en bedieningsprocedures. Deze
informatie maakt u attent op potentiële gevaren die u of anderen kunnen verwonden
of schade aan uw auto kunnen veroorzaken.
Veiligheidsmeldingen op labels in de auto en in dit instructieboekje beschrijven
wat deze gevaren zijn en wat er gedaan kan worden om risico’s te vermijden of te
beperken.
De waarschuwingen en instructies in dit instructieboekje zijn voor uw veiligheid. Het
niet opvolgen van deze waarschuwingen en instructies kan leiden tot ernstig letsel.
n dit instructieboekje worden de koppen GEVAAR, WAARSCHUWING, OPMERKING,
AANWIJZING en het VEILIGHEIDSWAARSCHUWINGSSYMBOOL gebruikt.
Dit is het veiligheidswaar-schuwingssymbool. Het wordt gebruikt om u te
waarschuwen voor potentiële gevaren waarbij u fysiek letsel kunt oplopen.
Volg alle veiligheidswaarschuwingen onder dit symbool om mogelijk ernstig
letsel te voorkomen. Het veilig-heidswaarschuwingssymbool wordt gevolgd
door de signaalwoorden GEVAAR, WAARSCHUWING en OPMERKING.
GEVAAR
GEVAAR verwijst naar een gevaarlijke
situatie die, indien niet vermeden,
ernstig letsel tot gevolg zal hebben.
WAARSCHUWING
WAARSCHUWING verwijst naar een
gevaarlijke situatie die, indien niet
vermeden, ernstig letsel tot gevolg kan
hebben.
OPMERKING
OPMERKING verwijst naar een
gevaarlijke situatie die, indien niet
vermeden, licht tot middelzwaar letsel
tot gevolg kan hebben.
AANWIJZING
AANWIJZING verwijst naar een
gevaarlijke situatie die, indien niet
vermeden, kan leiden tot schade aan de
auto.
01
1-5
AANPASSINGEN AAN DE AUTO
ś Er mogen geen aanpassingen aan deze auto worden gedaan. Door aanpassingen
kunnen de prestaties, de veiligheid of de levensduur van uw auto beïnvloed
worden. Aanpassingen kunnen zelfs in strijd zijn met overheidsbepalingen en
milieuvoorschriften.
Bovendien worden eventuele schade en problemen die door een dergelijke
verandering ontstaan, niet gedekt door de garantie.
ś Als u niet-toegestane elektro-nische apparaten gebruikt, kan de auto zich
abnormaal gedragen, kan schade aan de bedrading ontstaan, raakt de accu
mogelijk ontladen of is er kans op brand.
5(72851(5(19$1*(%58,.7($872Ŕ6ǣ(8523
HYUNDAI stimuleert een milieuvriendelijke afvoer voor auto’s die aan het einde van
hun levenscyclus zijn gekomen en biedt aan uw auto in te nemen volgens de richtlijnen
van de Europese Unie (EU) voor voertuigen die aan het einde van hun levenscyclus
gekomen zijn.
Gedetailleerde informatie vindt u op de homepage van de Nederlandse HYUNDAI-
importeur.
Voorwoord / Systeemoverzicht elektrische auto
1-6
Elektrische auto
Een elektrische auto wordt aangedreven
door een hoogspanningsbatterij en
een elektromotor. Waar conventionele
auto’s worden aangedreven door een
verbrandingsmotor die benzine als
brandstof gebruikt, gebruiken elektrische
auto’s elektrische energie die is
opgeslagen in de hoogspanningsbatterij.
Het gevolg hiervan is dat elektrische
auto’s milieuvriendelijk zijn vanuit het
oogpunt dat ze geen brandstof gebruiken
en geen uitlaatgassen produceren.
Eigenschappen van een
elektrische auto
1. De auto wordt aangedreven door
elektrische energie die is opgeslagen
in de hoogspanningsbatterij. Deze
methode voorkomt luchtvervuiling
omdat er geen brandstof, zoals
benzine, nodig is en er dus geen
uitlaatgassen worden geproduceerd.
2. In de auto is tevens een krachtige
elektromotor aanwezig. In vergelijking
met auto’s die zijn uitgerust met een
gewone verbrandingsmotor worden
er tijdens het rijden buitengewoon
weinig bijgeluiden en trillingen
geproduceerd.
3. Bij decelereren of heuvelaf rijden,
wordt door regeneratief te remmen
de hoogspanningsbatterij opgeladen.
Dit minimaliseert energieverlies en
vergroot de actieradius.
4. Als de hoogspanningsbatterij
onvoldoende geladen wordt, kan
hij met een AC- laadprocedure,
een DC-procedure of een
druppellaadprocedure worden
opgeladen. (Zie “Laadprocedures
elektrische auto” voor details.)
Informatie
Hoe werkt regeneratief remmen?
Het maakt gebruik van een elektromotor
tijdens het decelereren en remmen,
waarmee kinetische energie wordt
omgezet in elektrische energie die
vervolgens gebruikt wordt om de
hoogspanningsbatterij te laden. (Er wordt
een koppel uitgeoefend in tegengestelde
richting tijdens het decelereren om
remkracht te genereren en elektrische
energie op te wekken.)
Informatie over de
hoogspanningsbatterij
ś In de auto is een
hoogspanningsbatterij aanwezig
die de voeding verzorgt voor de
elektromotor en de airconditioning,
en een normale accu (12 V) die de
voeding verzorgt voor de verlichting,
de ruitenwissers en het audiosysteem.
ś De normale accu wordt automatisch
geladen als de auto in de Ready-
modus ( ) staat of als de
hoogspanningsbatterij wordt geladen.
ELEKTRISCHE AUTO
01
1-7
BELANGRIJKSTE ONDERDELEN ELEKTRISCHE AUTO
Belangrijkste onderdelen
elektrische auto
ś On-Board Charger (OBC):
Een apparaat waarmee de
hoogspanningsbatterij wordt
opgeladen door de wisselstroom van
het elektriciteitsnet om te zetten naar
gelijkstroom.
ś Inverter: Zet gelijkstroom om in
wisselstroom voor de voeding van
de elektromotor en zet wisselstroom
om in gelijkstroom om de
hoogspanningsbatterij te laden.
ś LDC: Zet de voedingsspanning van
de hoogspanningsbatterij om in
laagspanning (12 V) voor de voeding
van onderdelen in de auto (DC-DC).
ś Elektromotor: Gebruikt de
elektrische energie die is opgeslagen
in de hoogspanningsbatterij om
de auto aan te drijven (werkt als
een verbrandingsmotor in een
conventionele auto).
ś Reductieoverbrenging: Brengt de
rotatiekracht van de elektromotor
over op de wielen met de juiste
toerentallen en het juiste koppel.
ś Hoogspanningsbatterij (lithium-
ion polymeer): Slaat elektrische
energie op en levert de voeding die
de elektrische auto nodig heeft om
te rijden (de 12V-accu verzorgt de
voeding van voertuigsystemen, zoals
de verlichting en de ruitenwissers).
ÃOBC : On-Board Charger
ÃLDC : DC-DC laagspanningsconverter
WAARSCHUWING
ś Verwijder en demonteer
geen onderdelen van het
hoogspanningssysteem en neem
de stekkers en bedrading van
de hoogspanningsbatterij niet
los. Voorkom beschadiging van
hoogspanningsonderdelen en de
hoogspanningsbatterij. Dit kan
resulteren in ernstig letsel en kan
de prestaties en de levensduur
van de auto sterk in negatieve zin
beïnvloeden.
ś We adviseren u contact op te nemen
met een officiële HYUNDAI-dealer
voor controle en onderhoud van de
hoogspanningsonderdelen en de
hoogspanningsbatterij.
Voorwoord / Systeemoverzicht elektrische auto
1-8
Hoogspanningsbatterij
(lithium-ion polymeer)
ś Het laadniveau van de
hoogspanningsbatterij kan geleidelijk
afnemen als er niet met de auto
gereden wordt.
ś De capaciteit van de
hoogspanningsbatterij kan afnemen
als de auto gestald wordt bij hoge/
lage temperaturen.
ś De actieradius kan variëren
met de rijomstandigheden, ook
al is het laadniveau gelijk. De
hoogspanningsbatterij kan sneller
ontladen raken bij het rijden met
hoge snelheid of bij heuvelop rijden.
Deze acties kunnen de actieradius
beperken.
ś De hoogspanningsbatterij wordt
gebruikt als de airconditioning /
verwarming ingeschakeld is. Hierdoor
kan de actieradius kleiner worden. Stel
de airconditioning /verwarming alleen
in op gemiddelde temperaturen.
ś Afhankelijk van het aantal jaren dat
de auto is gebruikt, kan de kwaliteit
van de hoogspanningsbatterij
achteruitgaan. Hierdoor kan de
actieradius kleiner worden.
ś We adviseren u contact op te nemen
met een officiële HYUNDAI-dealer
voor controle en onderhoud als de
laadcapaciteit en actieradius blijven
afnemen.
ś Als de auto gedurende langere tijd
niet gebruikt gaat worden, moet de
hoogspanningsbatterij iedere drie
maanden worden opgeladen om
ontlading te voorkomen. Ook moet de
hoogspanningsbatterij onmiddellijk
volledig geladen worden als het
laadniveau te laag is geworden,
voordat de auto gestald wordt.
ś Om de hoogspanningsbatterij in
optimale conditie te houden, wordt
geadviseerd de AC-laadprocedure te
volgen.
Als het laadniveau van de
hoogspanningsbatterij lager is dan
20% kunt u de hoogspanningsbatterij
in optimale conditie houden door hem
tot 100% op te laden. (Geadviseerd
wordt één keer per maand of vaker.)
OPMERKING
ś Als de ladingstoestand is gedaald
tot “1” en deze situatie gedurende
langere tijd blijft bestaan, kan de
hoogspanningsbatterij beschadigd
raken en moet hij wellicht zelfs
vervangen worden, afhankelijk van
de mate van achteruitgang.
ś Als de auto betrokken is bij
een aanrijding adviseren we
u contact op te nemen met
een officiële HYUNDAI-dealer
om te laten controleren of de
hoogspanningsbatterij nog steeds
aangesloten is.
01
1-9
Verwarmingssysteem
hoogspanningsbatterij
Het verwarmingssysteem voor de
hoogspanningsbatterij voorkomt dat
het uitgangsvermogen van de batterij
afneemt als de temperatuur van de
batterij laag is. Als de laadstekker
wordt aangesloten schakelt het
verwarmingssysteem automatisch in,
afhankelijk van de temperatuur van de
hoogspanningsbatterij.
Hierdoor kan de laadtijd korter
worden dan bij auto’s zonder een
verwarmingssysteem voor de
hoogspanningsbatterij. Maar de mate
van lading kan hoger zijn, dankzij de
werking van het verwarmingssysteem
voor de hoogspanningsbatterij.
OPMERKING
Het verwarmingssysteem voor
de hoogspanningsbatterij wordt
ingeschakeld als de laadstekker
aangesloten wordt op de auto.
Het verwarmingssysteem voor de
hoogspanningsbatterij werkt mogelijk
niet als de temperatuur van de batterij
lager wordt dan -35°C (-31°F).
Voorwoord / Systeemoverzicht elektrische auto
1-10
(9ǘ02'86
OOSEV040522L
Als u het EV-menu in het home-
scherm selecteert, kunt u de EV-modus
oproepen.
Raadpleeg het afzonderlijke multimedia-
instructieboekje voor meer informatie
over de EV-modus.
OOSEV040523L
De EV-modus heeft in totaal 5 menu’s:
Nearby Station (laadstation in de buurt),
Energy Information (energie-informatie),
Charge Management (beheer laden),
ECO driving (ECO-rijden) en EV Settings
(EV-instellingen).
ÃHet EV-modusmenu kan variëren
afhankelijk van de functies waarover
uw auto beschikt.
Laadstations dichtbij
OOSEV040524L
OOSEV040525L
Selecteer ‘EV Map Charging
stations’ op het scherm. Er wordt
gezocht naar laadstations in de buurt
van de huidige locatie. Selecteer een
laadstation om gedetailleerde informatie
over het station te bekijken.
01
1-11
Energie-informatie
OOSEV040526L
Selecteer ‘EV Energy information
(energie-informatie)’ op het scherm.
U kunt informatie opvragen over
de hoogspanningsbatterij en het
energieverbruik.
Informatie over de
hoogspanningsbatterij
OOSEV040527L
U kunt controleren wat de actieradius
is, hoeveel vermogen er nog in de
hoogspanningsbatterij aanwezig is en
wat de verwachte laadtijd voor elk type
laadprocedure is.
ś De actieradius wordt berekend op
basis van het real-time verbruik van
elektrische energie. De afstand kan
veranderen als de rijstijl verandert.
ś De actieradius kan variëren afhankelijk
van de verandering van de rijstijl, zelfs
als hetzelfde beoogde laadniveau is
ingesteld.
Energieverbruik
OOSEV040528L
U kunt het huidige energieverbruik van
elk systeem in de auto controleren.
(1) ‘Driving’ toont het totale vermogen
en energieverbruik van de
elektromotor voor de aandrijving en
de geregenereerde energie.
(2) ‘Climate’ toont het vermogen en het
energieverbruik van de verwarming
en de airconditioning.
(3) ‘Electronics’ toont het vermogen
en het energieverbruik van de
systemen van de auto inclusief het
instrumentenpaneel, infotainment
systeem (audio en navigatie),
koplampen, voertuigmodules, enz.
(4) ‘Battery care’ toont het actuele
vermogen en energieverbruik tijdens:
śhet gebruik van de wintermodus
om de temperatuur van de
hoogspanningsbatterij te verhogen
in de winter om de rijprestaties te
verbeteren.
śhet koelen van de
hoogspanningsbatterij in de
zomer om oververhitting van
de hoogspanningsbatterij te
voorkomen.
Voorwoord / Systeemoverzicht elektrische auto
1-12
Beheer laden
OOSEV040529L
Selecteer ‘EV Charge management’
op het scherm. U kunt de datum
en het tijdstip waarop u de
hoogspanningsbatterij wilt opladen, de
temperatuur voor het verwarmings- en
ventilatiesysteem, locatiegebonden
laadopties en verschillende andere
functies instellen.
Laden en klimaatsysteem
OOSEV040530L
U kunt de datum en het tijdstip instellen
waarop u de hoogspanningsbatterij wilt
opladen en u kunt de temperatuur voor
het verwarmings- en ventilatiesysteem
instellen. Ook kunt u het tijdstip zo
instellen dat het laden buiten piekuren
begint.
OOSEV040531L
Vertrektijd
1. Stel de verwachte vertrektijd voor
het geplande laden en de beoogde
temperatuur in.
2. Selecteer de dag van de week voor
het activeren van het geplande laden
en de beoogde temperatuur voor de
vertrektijd.
OOSEV040532L
Beoogde temperatuurinstellingen
1. Stel de beoogde temperatuur in.
Geplande verwarming
Als de beoogde temperatuur
(1) is ingesteld terwijl de kabel
aangesloten is, zal de temperatuur
in het interieur worden aangepast
aan de beoogde temperatuur op
het moment van vertrek(zonder
verlies van de laadtoestand van de
hoogspanningsaccu). Bij koud weer
helpt een vooraf geplande verwarming
de prestaties van elektrische auto’s te
verbeteren door het voertuig van tevoren
te verwarmen.
01
1-13
OOSEV040533L
Tijdsinstellingen buiten piekuren
1. Indien geselecteerd begint het
laden alleen tijdens de aangegeven
periode buiten piekuren Indien
gedeselecteerd begint het laden
alleen op het geplande tijdstip
2. Stel de tijd in waarop het het
goedkoopst is om het laden te
voltooien
3. ś9RRUUDQJYRRUWDULHYHQEXLWHQ
piekuren: Indien geselecteerd, begin
laden buiten piekuren (laden kan
doorgaan binnen piekuren om te
laden tot 100%)
śAlleen tarieven buiten piekuren:
Indien geselecteerd, wordt alleen
geladen buiten piekuren (wellicht
niet laden tot 100%)
Laadlimiet
OOSEV040534L
OOSEV040535L
ś Het beoogde laadniveau van de
hoogspanningsbatterij kan worden
geselecteerd bij het laden met de AC-
lader of DC-lader.
ś Het laadniveau kan met 10% worden
gewijzigd.
ś Als het beoogde laadniveau van
de hoogspanningsbatterij lager
is dan het laadniveau van de
hoogspanningsbatterij zal de
hoogspanningsbatterij niet geladen
worden.
Voorwoord / Systeemoverzicht elektrische auto
1-14
Laadstroom
OOSEV040493L
ś U kunt de laadstroom instellen voor
een AC-lader. Selecteer een juiste
laadstroom.
ś Als de laadprocedure niet gestart
wordt of plotseling halverwege wordt
afgebroken, selecteer dan een andere
geschikte stroomsterkte en probeer
de auto opnieuw op te laden.
ś De laadtijd varieert afhankelijk van de
geselecteerde laadstroom.
ECO-rijden
OOSEV040536L
Selecteer ‘EV ECO Driving’ op het
scherm. U kunt de CO2-reductie en de
ECO-rijgeschiedenis controleren.
OOSEV040537L
CO2-reductie
U kunt informatie opvragen over de
CO2-reductie, vergeleken met een
auto van vergelijkbare grootte met een
benzinemotor.
Rijgeschiedenis
OOSEV040538L
U kunt de datum, de gereden afstand
en de score voor het energieverbruik
van de voorgaande ritten opvragen.
De datum met het hoogste energie-
efficiëntieniveau wordt gemarkeerd met
een ster.
01
1-15
EV-instellingen
OOSEV040539L
Selecteer ‘EV ECO settings’ op
het scherm. U kunt de wintermodus,
waarschuwingen en EV-routefuncties
instellen.
Utility Mode (Gebruiksmodus)
In plaats van de 12V-accu wordt de
hoogspanningsbatterij gebruikt voor de
comfortfuncties van de auto.
Wanneer u niet hoeft te rijden, zoals
tijdens kamperen of bij een langdurige
pauze, kunnen de elektrische apparaten
(audio, verlichting, airconditioning,
verwarming, enz.) urenlang worden
gebruikt.
OOSEV040494L
Systeeminstelling en -activering
Systeeminstelling
De bestuurder kan de Utility Mode-
functie gebruiken als aan de volgende
voorwaarden voldaan is.
ś De auto staat in de ready-modus ( )
en de transmissie wordt in de stand P
(parkeren) gezet.
ś De EPB (elektronische parkeerrem)
wordt geactiveerd.
ś œ(9VHWWLQJV(9LQVWHOOLQJHQƟ
Utility Mode (Gebruiksmodus)’
is geselecteerd in het
infotainmentsysteem.
Voorwoord / Systeemoverzicht elektrische auto
1-16
Activeren van systeem
Wanneer het systeem wordt geactiveerd:
ś Indicator zal uitgaan en indicator
zal gaan branden op het
instrumentenpaneel.
ś Alle elektrische systemen kunnen
worden gebruikt maar er kan niet met
de auto worden gereden.
ś De EPB kan worden uitgeschakeld
door de EPB-schakelaar in te drukken.
ś De transmissie kan niet in een
andere stand dan stand P (parkeren)
worden gezet. Als er geprobeerd
wordt te schakelen, verschijnt de
melding ‘Shifting conditions not
met’ (Er wordt niet voldaan aan de
voorwaarden voor schakelen) in het
infotainmentsysteem.
Deactiveren van systeem
De utiliteitsmodus kan worden
uitgeschakeld door de startknop in
stand OFF te zetten. De functie kan
niet worden uitgeschakeld via de EV-
instellingen.
Wintermodus
OOSEV040540L
U kunt de wintermodus selecteren of
deselecteren.
De wintermodus is efficiënt tijdens de
wintermaanden wanneer de temperatuur
van de hoogspanningsbatterij laag is.
Deze modus wordt geadviseerd om de
rijprestaties en het DC-laden in de winter
te verbeteren door de temperatuur van
de hoogspanningsbatterij te verhogen
tot het juiste niveau.
De actieradius kan echter
teruglopen omdat er energie nodig
is om de temperatuur van de
hoogspanningsbatterij te verhogen.
Bovendien, wanneer de temperatuur van
de batterij laag is tijdens het rijden of
wanneer de airconditioning/verwarming
volgens planning wordt geactiveerd,
wordt deze modus ingeschakeld om de
rijprestaties te verbeteren.
De modus wordt echter niet geactiveerd
als de ladingstoestand van de
hoogspanningsbatterij laag is om de
actieradius niet in negatieve zin te
beïnvloeden.
ÃDeze modus is beschikbaar bij auto’s
die voorzien zijn van een verwarming
voor de hoogspanningsbatterij.
01
1-17
Waarschuwing
OOSEV040541L
U kunt de Waarschuwing bereik
selecteren of deselecteren.
- Waarschuwing bereik : Als de
ingevoerde bestemming in het
navigatiesysteem met de resterende
batterijcapaciteit niet bereikbaar is,
wordt er een waarschuwingsmelding
weergegeven.
EV-route
OOSEV040542L
Als EV-route geselecteerd is, wordt EV-
gerelateerde informatie weergegeven
op de route. U kunt het gedeelte van
de route controleren waarover met
de auto gereden kan worden met
het huidige ladingsniveau van de
hoogspanningsbatterij. Er wordt tevens
een icoon weergegeven zodat de
bestuurder kan zoeken naar laadstations
in de buurt.
LAADPROCEDURES
ELEKTRISCHE AUTO
Informatie over laden
ś AC-laden:
De elektrische auto kan worden
geladen met een AC-lader die
geïnstalleerd is in uw huis of in het
openbare laadstation. (Zie voor meer
details ‘AC-laadprocedure’.)
ś DC-laden:
Bij openbare laadstations kunt u
de snellaadprocedure gebruiken.
Raadpleeg de desbetreffende
handleiding die bij elk type DC-lader
aanwezig is.
De prestaties en de levensduur van
de hoogspanningsbatterij kunnen
achteruitgaan als er continu gebruik
wordt gemaakt van een DC-lader.
Het gebruik van een DC-lader moet
tot een minimum worden beperkt
voor een zo lang mogelijke levensduur
van de hoogspanningsbatterij.
ś Draagbare lader:
De elektrische auto kan worden
geladen via het elektriciteitsnet thuis.
De elektrische aansluiting in uw huis
moet voldoen aan de voorschriften en
de spanning (V) /stroomsterkte (A) en
het vermogen (W) kunnen leveren die
de draagbare lader nodig heeft.
Voorwoord / Systeemoverzicht elektrische auto
1-18
Informatie over laadtijd
Laadprocedure Economy-type
hoogspanningsbatterij
Extended-type
hoogspanningsbatterij
AC-laden
7,2 kW
Neemt ongeveer 6 uur in
beslag bij kamertemperatuur
om te laden tot 100%.
Neemt ongeveer 9 uur en
15 minuten in beslag bij
kamertemperatuur om te laden
tot 100%.
10,5 kW
Neemt ongeveer 4 uur en
20 minuten in beslag bij
kamertemperatuur om te
laden tot 100%.
Neemt ongeveer 6 uur en
50 minuten in beslag bij
kamertemperatuur om te laden
tot 100%.
DC-laden
100 kW-
lader
Neemt ongeveer 47 minuten in
beslag bij kamertemperatuur
om te laden tot 80%. Opladen
mogelijk tot 100%.
Neemt ongeveer 47 minuten in
beslag bij kamertemperatuur
om te laden tot 80%. Opladen
mogelijk tot 100%.
50 kW-
lader
Neemt ongeveer 48 minuten in
beslag bij kamertemperatuur
om te laden tot 80%. Opladen
mogelijk tot 100%.
Neemt ongeveer 64 minuten in
beslag bij kamertemperatuur
om te laden tot 80%. Opladen
mogelijk tot 100%.
Draagbare lader
Neemt ongeveer 17 uur in
beslag bij kamertemperatuur
om te laden tot 100%.
Neemt ongeveer 28 uur in beslag
bij kamertemperatuur om te
laden tot 100%.
Informatie
Afhankelijk van de conditie en de ouderdom van de hoogspanningsbatterij, de
specificaties van de lader en de omgevingstemperatuur kan de laadtijd van de
hoogspanningsbatterij variëren.
01
1-19
Laadprocedures
Categorie Laadaansluiting
(Vehicle) Laadstekker Lader Opladen
AC-laden
Gebruik een AC-lader die
geïnstalleerd is bij u thuis of in een
openbaar laadstation
DC-laden Gebruik de DC-lader van het
openbare laadstation
Draagbare
lader Gebruik het elektriciteitsnet thuis
ś Afhankelijk van de conditie en de ouderdom van de hoogspanningsbatterij, de specificaties van de lader en de
omgevingstemperatuur kan de laadtijd van de hoogspanningsbatterij variëren.
ś Het werkelijke uiterlijk en de laadmethode van de lader kunnen verschillen, afhankelijk van de fabrikant van de lader.
Voorwoord / Systeemoverzicht elektrische auto
1-20
LAADINDICATIELAMPJE ELEKTRISCHE AUTO
Laadstatus
OOSEV010009L
Bij het laden van de
hoogspanningsbatterij kan het
laadniveau van buiten de auto worden
gecontroleerd.
(1) Laadstatus
Status lampje Details
Klep laadaansluiting open (laden stand-by)
Brandt wit
Laden
Brandt groen
Geplande laadprocedure ingesteld
Knippert groen
Laadstoring (storing in laadsysteem)
Knippert rood
Laden van 12V-accu of airconditioning/ verwarming ingeschakeld
op gepland tijdstip
Brandt geel
01
1-21
(2) Laadniveau
Status lampje
Details
Vóór het laden
(branden)
Tijdens het laden
(knipperen)
Laadniveau hoogspanningsbatterij erg laag
geel geel
Laadniveau hoogspanningsbatterij laag
groen groen
Laadniveau hoogspanningsbatterij
gemiddeld
groen groen
Laadniveau hoogspanningsbatterij hoog
groen groen
(3) Hoogspanningsindicator
Status lampje Details
Er loopt stroom door het hoogspanningscircuit (laden van 12V-accu of
airconditioning/verwarming ingescha-keld op gepland tijdstip)
(4) Direct laden
Status lampje Details
Knop voor direct deactiveren geplande laadprocedure
Voorwoord / Systeemoverzicht elektrische auto
1-22
LAADSTEKKERVERGRENDELING
AUTO/LOCK-modus laadstekker
OOSEVQ019006
[A] : Automatische stand, [B] : Vergrendelde stand
U kunt selecteren of de laadstekker wel
of niet vergrendeld moet worden in de
laadaansluiting.
Druk op de knop ( ) om te wisselen
tussen de AUTO-modus en de LOCK-
modus.
Informatie
De laadaansluiting is vergrendeld tijdens
het laden, ongeacht de AUTO/LOCK-
modus. Als het laden is voltooid, wordt
de vergrendelde laadaansluiting weer
ontgrendeld.
Als de laadstekker vergrendeld is
LOCK AUTO
Vóór het laden O X
Tijdens het laden O O
Na het laden O X
ś LOCK-modus (controlelampje knop
uit):
De stekker vergrendelt als de
laadstekker in de laadaansluiting
gestoken wordt. De stekker blijft
vergrendeld totdat alle portieren door
de bestuurder worden ontgrendeld.
Deze modus kan worden gebruikt
om diefstal van de laadkabel te
voorkomen.
- Als de laadstekker ontgrendeld
wordt wanneer alle portieren zijn
ontgrendeld, maar de laadkabel
niet binnen 10 seconden wordt
losgenomen, wordt de stekker
automatisch opnieuw vergrendeld.
- Als de laadstekker ontgrendeld
wordt wanneer alle portieren
worden ontgrendeld maar alle
portieren weer worden vergrendeld,
wordt de stekker direct automatisch
opnieuw vergrendeld.
ś AUTO-modus (controlelampje knop
aan):
De stekker vergrendelt zodra het
laden begint. De stekker ontgrendelt
als het laden is voltooid. Deze modus
kan worden gebruikt tijdens het laden
bij een openbaar laadstation.
01
1-23
GEPLANDE LAADPROCEDURE
Geplande laadprocedure
(indien van toepassing)
ś U kunt voor uw auto een
laadprocedure plannen via de AVN of
de Blue Link-applicatie.
Raadpleeg het multimedia-
instructieboekje of het Blue Link-
instructieboekje voor gedetailleerde
informatie over het plannen van een
laadprocedure.
ś Een geplande laadprocedure kan
alleen worden uitgevoerd met een
normale lader of de draagbare lader
(ICCB: In-Cable Control Box).
OOSEV010013L
ś Als er een laadprocedure is gepland
en de AC-lader of draagbare lader
(ICCB: In-Cable Control Box) is
aangesloten, gaat het controlelampje
groen (1) knipperen (3 minuten) om
aan te geven dat er een laadprocedure
is gepland.
ś Als er een laadprocedure is gepland
begint het laden niet direct als de AC-
lader of de draagbare lader (ICCB: In-
Cable Control Box) wordt aangesloten.
Als direct met laden begonnen moet
worden, moeten de instellingen voor
de geplande laadprocedure op het
scherm van het audio- of navigatie-
systeem worden gedeactiveerd of
moet de knop voor het deactiveren
van de geplande laadprocedure (2) 3
seconden worden ingedrukt.
ś Als u op de knop voor het deactiveren
van de geplande laadprocedure (2)
heeft gedrukt om direct met het
laden van de hoogspanningsbatterij
te beginnen, moet het laden binnen
3 minuten na het aansluiten van de
laadkabel beginnen.
Als u op de knop voor het deactiveren
van de geplande laadprocedure (2)
hebt gedrukt om direct met het laden
te beginnen, zijn de instellingen
voor de geplande laadprocedure
niet volledig gedeactiveerd. Als u
de instellingen voor de geplande
laadprocedure compleet wilt
deactiveren, gebruikt u het scherm
van het audio- of navigatiesysteem
om het deactiveren te voltooien.
Raadpleeg “AC-laden (station) of
Druppellaadprocedure” voor details over
het aansluiten van de AC-lader en de
draagbare lader (ICCB: In-Cable Control
Box).
Voorwoord / Systeemoverzicht elektrische auto
1-24
VOORZORGSMAATREGELEN VOOR LADEN ELEKTRISCHE AUTO
Voorzorgsmaatregelen voor
laden
AC-lader
OLFP0Q5007K
DC-lader
OAEEQ016023
Het werkelijke uiterlijk en de
laadmethode van de lader kunnen
verschillen, afhankelijk van de fabrikant
van de lader.
WAARSCHUWING
ś De elektromagnetische golven die
de lader produceert kunnen ernstige
problemen veroorzaken in medische
apparaten, zoals een geïmplanteerde
pacemaker.
Vraag, als u medische apparaten,
zoals een geïmplanteerde
pacemaker, gebruikt, aan uw arts en
de fabrikant van de lader of het laden
van uw elektrische auto effect heeft
op de werking van de apparatuur.
ś Controleer voor het aansluiten van
de lader op de laadaansluiting of
er geen water of stof aanwezig is
in de laadkabelstekker en plug. Het
aansluiten van de lader terwijl er
water of stof in de laadkabelstekker
en plug aanwezig is, kan brand of een
elektrische schok veroorzaken.
WAARSCHUWING
ś Raak bij het aansluiten van de kabel
op de lader en de laadaansluiting op
de auto de laadstekker, de laadplug
en de laadaansluiting niet aan.
ś Volg onderstaande aanwijzingen
op om een elektrische schok bij het
laden te voorkomen:
- Gebruik een waterdichte lader.
- Wees voorzichtig bij het aanraken
van de laadstekker en laadkabel als
uw handen nat zijn of als u in een
plas water of sneeuw staat bij het
aansluiten van de laadkabel.
- Wees voorzichtig als het bliksemt.
- Wees voorzichtig als de
laadstekker en de laadplug nat zijn.
01
1-25
WAARSCHUWING
ś Onderbreek de laadprocedure
direct als u abnormale symptomen
signaleert (stank, rook).
ś Vervang de laadkabel als de isolatie
beschadigd is om een elektrische
schok te voorkomen.
ś Pak bij het aansluiten of verwijderen
van de laadkabel de laadstekker en
de laadplug vast bij de hendel.
Als u aan de kabel zelf trekt (in
plaats van aan de hendel) kan de
bedrading in de kabel losgetrokken
of beschadigd worden. Dat kan
een elektrische schok of brand
veroorzaken.
OPMERKING
ś Houd de laadstekker en de laadplug
altijd schoon en droog. Berg de
laadkabel op in een droge en
dampvrije omgeving.
ś Zet voor het laden van de
hoogspanningsbatterij de auto UIT.
ś Als de auto tijdens het laden UIT
wordt gezet, kan de koelventilator
in de motorruimte automatisch
ingeschakeld worden. Raak de
koelventilator niet aan tijdens het
laden.
ś Laat de laadstekker niet vallen.
Hierdoor kan hij beschadigd raken.
Voorwoord / Systeemoverzicht elektrische auto
1-26
AC-laden
AC-lader
OLFP0Q5007K
Het werkelijke uiterlijk en de
laadmethode van de lader kunnen
verschillen, afhankelijk van de fabrikant
van de lader.
Aansluiten van AC-lader
1. Trap het rempedaal in en activeer de
parkeerrem.
2. Zet alle schakelaars UIT, zet de
transmissie in stand P (parkeren) en
zet de auto UIT.
Als de laadprocedure gestart wordt
zonder dat de transmissie in stand
P (parkeren) staat, begint het laden
nadat de transmissie automatisch in
stand P (parkeren) is gezet.
OOSEVQ010008L
3. Druk op de klep van de laadaansluiting
op de plaats waar het icoon staat.
De klep van de laadaansluiting gaat
alleen open als de auto ontgrendeld
is.
Informatie
Als de klep van de laadaansluiting door
bevriezing niet geopend kan worden, tik
dan voorzichtig op de klep of verwijder ijs
rondom de klep. Probeer de klep van de
laadaansluiting niet met geweld te openen.
OOSEV010014L
4. Verwijder de afdekkap van de
laadaansluiting (1).
5. Controleer of er stof in de laadstekker
en de laadaansluiting zit.
6. Hou de laadstekkerhendel vast
en sluit de laadstekker aan op de
laadaansluiting van de auto. Druk de
stekker helemaal in de aansluiting. Als
de laadstekker en de laadaansluiting
niet goed contact maken, kan er
brand ontstaan.
Informatie
AUTO/LOCK-modus laadstekker
De laadstekker wordt vergrendeld in
de aansluiting op een moment dat kan
variëren afhankelijk van de geselecteerde
modus.
ś LOCK-modus: De stekker vergrendelt
als de laadstekker in de laadaansluiting
gestoken wordt.
ś AUTO-modus: De stekker vergrendelt
zodra het laden begint.
Zie “Laadstekker AUTO/LOCK-modus”
in dit hoofdstuk voor meer informatie.
/$'(19$1(/(.75,6&+($872ǣ$&ǘ/$'(1Ǥ
01
1-27
AC-lader
OLFP0Q5007K
7. Sluit de laadplug aan op de elektrische
aansluiting van de AC-lader om te
beginnen met laden.
8. Controleer of het laadindicatielampje
() voor de hoogspanningsbatterij
in het instrumentenpaneel AAN gaat.
Als het laadindicatielampje ( ) UIT
is, wordt de hoogspanningsbatterij
niet geladen.
Als de laadstekker en de laadplug
niet goed op elkaar aangesloten zijn,
dan moet de laadkabel nogmaals
aangesloten worden om te beginnen
met laden.
Informatie
ś Tijdens de AC-laadprocedure kan de
radio-ontvangst slecht zijn.
ś Tijdens het laden kan de transmissie
niet uit stand P (parkeren) in een
andere stand gezet worden.
OOSEV040133L
9. Nadat het laden gestart is, wordt
de geschatte laadtijd gedurende
ongeveer 1 minuut weergegeven op
het instrumentenpaneel.
Als u tijdens het laden het
bestuurdersportier opent,
wordt de geschatte laadtijd
eveneens gedurende ongeveer
1 minuut weergegeven op het
instrumentenpaneel. Als er een
laadprocedure is gepland of als de
airconditioning/ verwarming volgens
planning wordt ingeschakeld, wordt
de geschatte laadtijd weergegeven
als “--”.
Informatie
Afhankelijk van de conditie en de
ouderdom van de hoogspanningsbatterij,
de specificaties van de lader en de
omgevingstemperatuur kan de laadtijd
van de hoogspanningsbatterij variëren.
Voorwoord / Systeemoverzicht elektrische auto
1-28
Controleren van laadstatus
OOSEV010008L
Bij het laden van de hoogspanningsbatterij kan het laadniveau van buiten de auto
worden gecontroleerd.
Status lampje
Details
Vóór het laden
(branden)
Tijdens het laden
(knipperen)
Laadniveau hoogspanningsbatterij erg
laag
geel geel
Laadniveau hoogspanningsbatterij laag
groen groen
Laadniveau hoogspanningsbatterij
gemiddeld
groen groen
Laadniveau hoogspanningsbatterij hoog
groen groen
01
1-29
Loskoppelen van AC-lader
AC-lader
OLFP0Q5007K
1. Neem, nadat de laadprocedure
voltooid is, de laadplug los van de
elektrische aansluiting van de AC-
lader.
OOSEVQ018046L
2. Houd de hendel van de laadstekker
vast en trek eraan.
Informatie
Om diefstal van de laadkabel te
voorkomen, kan de laadstekker niet
worden losgenomen van de aansluiting als
de portieren vergrendeld zijn. Ontgrendel
alle portieren om de laadstekker los te
nemen van de aansluiting.
Als echter de AUTO-modus voor de
laadstekker is geselecteerd, wordt de
laadstekker automatisch ontgrendeld als
het laden voltooid is.
Zie “Laadstekker AUTO/LOCK-modus”
in dit hoofdstuk voor meer informatie.
OOSEV010015L
3. Plaats de afdekkap van de
laadaansluiting.
4. Zorg ervoor dat de klep van de
laadaansluiting goed gesloten wordt.
Ontgrendelen laadstekker in
noodsituatie
OOSEVQ018014
Als de laadstekker niet losgenomen
kan worden door een ontladen accu
of een storing in de bedrading, kan
hij worden ontgrendeld door de
achterklep te openen en aan de
noodontgrendelingskabel te trekken. De
laadstekker zal vervolgens ontgrendelen.
Voorwoord / Systeemoverzicht elektrische auto
1-30
DC-laden
DC-lader
OAEEQ016023
Bij openbare laadstations kunt u de
snellaadprocedure gebruiken. Raadpleeg
de desbetreffende handleiding die bij elk
type DC-lader aanwezig is.
De prestaties en de levensduur van
de hoogspanningsbatterij kunnen
achteruitgaan als er continu gebruik
wordt gemaakt van een DC-lader.
Het gebruik van een DC-lader moet tot
een minimum worden beperkt voor een
zo lang mogelijke levensduur van de
hoogspanningsbatterij.
Het werkelijke uiterlijk en de
laadmethode van de lader kunnen
verschillen, afhankelijk van de fabrikant
van de lader.
Informatie
Als u een DC-lader gebruikt terwijl de
hoogspanningsbatterij al volledig geladen
is, verschijnt er op sommige DC-laders een
foutmelding. Laad de auto niet op als de
batterij volledig geladen is.
Aansluiten van DC-lader
1. Trap het rempedaal in en activeer de
parkeerrem.
2. Zet alle schakelaars UIT, zet de
transmissie in stand P (parkeren) en
zet de auto UIT.
OOSEVQ010008L
3. Druk op de klep van de laadaansluiting
op de plaats waar het icoon staat.
De klep van de laadaansluiting gaat
alleen open als de auto ontgrendeld
is.
Informatie
Als de klep van de laadaansluiting door
bevriezing niet geopend kan worden, tik
dan voorzichtig op de klep of verwijder ijs
rondom de klep. Probeer de klep van de
laadaansluiting niet met geweld te openen.
01
1-31
OOSEV010016L
4. Verwijder de afdekkap van de
laadaansluiting (1).
5. Controleer of er stof of andere
verontreinigingen in de laadstekker en
de laadaansluiting aanwezig zijn.
6. Hou de laadstekkerhendel vast
en sluit de laadstekker aan op de
laadaansluiting van de auto. Druk de
stekker helemaal in de aansluiting. Als
de laadstekker en de laadaansluiting
niet goed contact maken, kan er
brand ontstaan.
Raadpleeg de handleiding van de
desbetreffende DC-lader voor het
laden en het loskoppelen van de lader.
7. Controleer of het laadindicatielampje
() voor de hoogspanningsbatterij
in het instrumentenpaneel AAN gaat.
Als het laadindicatielampje ( ) UIT
is, wordt de hoogspanningsbatterij
niet geladen.
Als de laadstekker niet goed
aangesloten is, dan moet de laadkabel
nogmaals aangesloten worden om te
beginnen met laden.
Bij lage temperaturen kan het zijn
dat snelladen niet mogelijk is, om te
voorkomen dat de kwaliteit van de
hoogspanningsbatterij achteruitgaat.
Informatie
De airconditioning wordt gebruikt
voor de regeling van de koeling van de
hoogspanningsbatterij tijdens het laden,
Onder die omstandigheden is mogelijk
geluid van de aircocompressor en de
koelventilator te horen.
Als ‘s zomers het koelsysteem van
de hoogspanningsbatterij in werking
is, neemt de koelcapaciteit van de
airconditioning voor het interieur mogelijk
af.
Informatie
Tijdens het laden kan de transmissie niet
uit stand P (parkeren) in een andere stand
gezet worden.
OOSEV040489L
8. Nadat het laden gestart is, wordt
de geschatte laadtijd gedurende
ongeveer 1 minuut weergegeven op
het instrumentenpaneel.
Als u tijdens het laden het
bestuurdersportier opent,
wordt de geschatte laadtijd
eveneens gedurende ongeveer
1 minuut weergegeven op het
instrumentenpaneel.
Informatie
Afhankelijk van de conditie en de
ouderdom van de hoogspanningsbatterij,
de specificaties van de lader en de
omgevingstemperatuur kan de laadtijd
van de hoogspanningsbatterij variëren.
Voorwoord / Systeemoverzicht elektrische auto
1-32
Controleren van laadstatus
OOSEV010008L
Bij het laden van de hoogspanningsbatterij kan het laadniveau van buiten de auto
worden gecontroleerd.
Status lampje
Details
Vóór het laden
(branden)
Tijdens het laden
(knipperen)
Laadniveau hoogspanningsbatterij erg laag
geel geel
Laadniveau hoogspanningsbatterij laag
groen groen
Laadniveau hoogspanningsbatterij gemiddeld
groen groen
Laadniveau hoogspanningsbatterij hoog
groen groen
01
1-33
Loskoppelen van DC-lader
1. Neem de laadstekker los als de
DC-laadprocedure voltooid is of
als u het laden met de DC-lader
wilt beëindigen. Raadpleeg de
desbetreffende handleiding die bij
elk type DC-lader aanwezig is voor
details over het loskoppelen van de
laadstekker.
OOSEV010015L
2. Plaats de afdekkap van de
laadaansluiting.
3. Zorg ervoor dat de klep van de
laadaansluiting goed gesloten wordt.
Draagbare lader
Draagbare lader
OOSEVQ018047L
(1) Code en stekker (code ingesteld)
(2) Regeleenheid
(3) Laadkabel en laadstekker
De draagbare lader kan worden gebruikt
als AC-laden of DC-laden niet kan
worden gebruikt via een standaard
stopcontact.
Instellen van het laadniveau van de
draagbare lader
OLFP0Q5020K
Plug Wandcontactdoos
1. Controleer voor het aansluiten van
de stekker op de wandcontactdoos
de nominale stroomsterkte van de
wandcontactdoos.
2. Steek de stekker in een
wandcontactdoos.
3. Controleer het weergavegedeelte op
de regeleenheid.
OOSEVQ018054
4. Druk gedurende meer dan 1 seconde
op de knop (1) aan de achterzijde van
de regeleenheid om het laadniveau
in te stellen. (Raadpleeg het type
laadkabel en het voorbeeld voor het
instellen van het laadniveau.)
5. Het laadniveau op het display van de
regeleenheid wijzigt elke keer dat u de
knop (1) indrukt.
6. Start, als het instellen van het
laadniveau is voltooid, het laden
volgens de procedure met een
draagbare lader.
Voorwoord / Systeemoverzicht elektrische auto
1-34
ÃVoorbeeld voor het instellen van het ICCB-laadniveau
Het voorbeeld is slechts ter referentie en kan verschillen afhankelijk van de omgeving.
Stroomsterkte
wandcontactdoos ICCB-laadniveau Weergave display regeleenheid
14-16A 12A
OOSEVQ018055
13-12A 10A
11-10A 8A
9-8A 6A
WAARSCHUWING
Het gekozen laadniveau moet overeenkomen met de capaciteit van uw
stroomonderbreker om het doorbranden van de zekering te voorkomen.
01
1-35
Aansluiten van draagbare lader
(ICCB: In-Cable Control Box)
OLFP0Q5020K
Plug Wandcontactdoos
1. Steek de stekker in een
wandcontactdoos.
OOSEVQ018056
2. Controleer of het voedingslampje
(groen) op de regeleenheid gaat
branden.
3. Trap het rempedaal in en activeer de
parkeerrem.
4. Zet alle schakelaars UIT, zet de
transmissie in stand P (parkeren) en
zet de auto UIT.
Als de laadprocedure gestart wordt
zonder dat de transmissie in stand
P (parkeren) staat, begint het laden
nadat de transmissie automatisch in
stand P (parkeren) is gezet.
OOSEVQ010008L
5. Druk op de klep van de laadaansluiting
op de plaats waar het icoon staat.
De klep van de laadaansluiting gaat
alleen open als de auto ontgrendeld
is.
Informatie
Als de klep van de laadaansluiting door
bevriezing niet geopend kan worden, tik
dan voorzichtig op de klep of verwijder ijs
rondom de klep. Probeer de klep van de
laadaansluiting niet met geweld te openen.
Voorwoord / Systeemoverzicht elektrische auto
1-36
OOSEV010014L
6. Verwijder de afdekkap van de
laadaansluiting (1).
7. Controleer of er stof in de laadstekker
en de laadaansluiting zit.
8. Hou de laadstekkerhendel vast
en sluit de laadstekker aan op de
laadaansluiting van de auto. Druk de
stekker helemaal in de aansluiting. Als
de laadstekker en de laadaansluiting
niet goed contact maken, kan er
brand ontstaan.
Informatie
AUTO/LOCK-modus laadstekker
De laadstekker wordt vergrendeld in
de aansluiting op een moment dat kan
variëren afhankelijk van de geselecteerde
modus.
ś LOCK-modus: De stekker vergrendelt
als de laadstekker in de laadaansluiting
gestoken wordt.
ś AUTO-modus: De stekker vergrendelt
zodra het laden begint.
Zie “Laadstekker AUTO/LOCK-modus”
in dit hoofdstuk voor meer informatie.
OOSEVQ018057
9. Het laden start automatisch
(laadlampje knippert).
10.
Controleer of het laadindicatielampje
() voor de hoogspanningsbatterij
in het instrumentenpaneel AAN gaat.
Als het laadindicatielampje ( ) UIT
is, wordt de hoogspanningsbatterij
niet geladen.
Als de laadstekker niet goed
aangesloten is, dan moet de laadkabel
nogmaals aangesloten worden om te
beginnen met laden.
Informatie
Tijdens het laden kan de transmissie niet
uit stand P (parkeren) in een andere stand
gezet worden.
01
1-37
OOSEV040133L
11.
Nadat het laden gestart is, wordt
de geschatte laadtijd gedurende
ongeveer 1 minuut weergegeven op
het instrumentenpaneel.
Als u tijdens het laden het
bestuurdersportier opent,
wordt de geschatte laadtijd
eveneens gedurende ongeveer
1 minuut weergegeven op het
instrumentenpaneel. Als er een
laadprocedure is gepland of als de
airconditioning/ verwarming volgens
planning wordt ingeschakeld, wordt
de geschatte laadtijd weergegeven
als “--”.
Informatie
Afhankelijk van de conditie en de
ouderdom van de hoogspanningsbatterij,
de specificaties van de lader en de
omgevingstemperatuur kan de laadtijd
van de hoogspanningsbatterij variëren.
Controleren van laadstatus
OOSEV010008L
Bij het laden van de
hoogspanningsbatterij kan het
laadniveau van buiten de auto worden
gecontroleerd.
Voorwoord / Systeemoverzicht elektrische auto
1-38
Status lampje
Details
Vóór het laden
(branden)
Tijdens het laden
(knipperen)
Laadniveau hoogspanningsbatterij erg laag
geel geel
Laadniveau hoogspanningsbatterij laag
groen groen
Laadniveau hoogspanningsbatterij gemiddeld
groen groen
Laadniveau hoogspanningsbatterij hoog
groen groen
01
1-39
Laadstatuscontrolelampje draagbare lader
Regeleenheid Controlelampje Details
PLUG (Groen)
Aan : Voeding ingeschakeld
Knippert : Storing thermosensor plug
(Rood)
Aan : Bescherming hoge temperatuur plug
Knippert : Waarschuwing hoge temperatuur plug
POWER Aan : Voeding ingeschakeld
CHARGE Knippert : Laden in energiebesparingsmodus, alleen controlelampje CHARGE
brandt.
FAULT Knippert : Laden onderbroken
CHARGE
LEVEL
Type A Type B Type C De laadstroom verandert
(3 niveaus) als de knop
(1) gedurende 1 seconde
wordt ingedrukt terwijl
de lader is aangesloten
op een elektrische
aansluiting buiten de
auto.
à Achterzijde van de regeleenheid
12 A 10 A 8 A
10 A 8 A 7 A
8 A 6 A 6 A
VEHICLE
(Groen)
Laadstekker aangesloten
(Blauw)
Laden
(Rood)
Knippert : Laden niet mogelijk
Voorwoord / Systeemoverzicht elektrische auto
1-40
Laadstatuscontrolelampje draagbare lader
NR Regeleenheid Status / Diagnose / Tegenmaatregel NR Regeleenheid Status / Diagnose / Tegenmaatregel
1
śLaadstekker aangesloten op auto
(brandt groen)
śStoring thermosensor plug
(knippert groen)
śBescherming hoge temperatuur plug
(knippert rood)
śWaarschuwing hoge temperatuur plug
(brandt rood)
Neem contact op met een officiële
HYUNDAI-dealer.
2
- Laadstekker aangesloten op auto
(brandt groen)
3
- Tijdens het laden
ś/DDGLQGLFDWLHODPSMHNQLSSHUWJURHQ
ś&RQWUROHODPSMHDXWREUDQGWEODXZ 4
- Vóór aansluiten van laadstekker op auto
(knippert rood)
ś$EQRUPDOHWHPSHUDWXXU
ś6WRULQJ,&&%,Q&DEOH&RQWURO%R[
Neem contact op met een officiële
HYUNDAI-dealer.
01
1-41
NR Regeleenheid Status / Diagnose / Tegenmaatregel NR Regeleenheid Status / Diagnose / Tegenmaatregel
5
- Aangesloten op auto (knippert rood)
ś6WRULQJGLDJQRVHDSSDUDDW
ś/HNVWURRP
ś$EQRUPDOHWHPSHUDWXXU
Neem contact op met een officiële
HYUNDAI-dealer.
6
- Na aansluiten van laadstekker op auto
(knippert rood)
ś&RPPXQLFDWLHVWRULQJ
Neem contact op met een officiële
HYUNDAI-dealer.
7
śStoring thermosensor plug
(knippert groen)
śBescherming hoge temperatuur plug
(knippert rood)
śWaarschuwing hoge temperatuur plug
(brandt rood)
Neem contact op met een officiële
HYUNDAI-dealer.
8
- Energiebesparingsmodus
śPLQXWHQQDGDWODGHQEHJLQW
(knippert groen)
Laadstatuscontrolelampje draagbare lader
Voorwoord / Systeemoverzicht elektrische auto
1-42
Loskoppelen van draagbare lader
(ICCB: In-Cable Control Box)
OOSEVQ018046L
1. Houd de hendel van de laadstekker
vast en trek eraan.
Informatie
Om diefstal van de laadkabel te
voorkomen, kan de laadstekker niet
worden losgenomen van de aansluiting als
de portieren vergrendeld zijn. Ontgrendel
alle portieren om de laadstekker los te
nemen van de aansluiting.
Als echter de AUTO-modus voor de
laadstekker is geselecteerd, wordt de
laadstekker automatisch ontgrendeld als
het laden voltooid is.
Zie “Laadstekker AUTO/LOCK-modus” in
dit hoofdstuk voor meer informatie.
OOSEV010015L
2. Plaats de afdekkap van de
laadaansluiting.
3. Zorg ervoor dat de klep van de
laadaansluiting goed gesloten wordt.
OAEEQ016061
Plug Wandcontactdoos
4. Neem de stekker uit de
wandcontactdoos. Trek niet aan de
kabel bij het losnemen van de stekker.
5. Sluit de beschermklep voor
de laadstekker, zodat er geen
verontreinigingen in de aansluiting
terecht kunnen komen.
6. Plaats de laadkabel in het
kabelcompartiment om hem te
beschermen.
01
1-43
Ontgrendelen laadstekker in
noodsituatie
OOSEVQ018014
Als de laadstekker niet losgenomen
kan worden door een ontladen accu
of een storing in de bedrading, kan
hij worden ontgrendeld door de
achterklep te openen en aan de
noodontgrendelingskabel te trekken. De
laadstekker zal vervolgens ontgrendelen.
Voorzorgsmaatregelen draagbare
lader (ICCB: In-Cable Control Box)
śGebruik alleen een draagbare lader die
door HYUNDAI Motors gecertificeerd is.
śProbeer een draagbare lader niet
te repareren, te demonteren of te
modificeren.
śGebruik geen verlengsnoer of adapter.
śStop onmiddellijk als er een storing
optreedt.
śRaak de stekker en de laadstekker niet
aan met natte handen.
śRaak de aansluitingen van de laadstekker
voor de AC-lader en de laadaansluiting
voor de AC-lader in de auto niet aan.
śSluit de laadstekker niet aan op een
andere spanning dan is voorgeschreven.
śGebruik de draagbare lader niet als deze
versleten is, als de isolatie beschadigd is
of als er andere beschadigingen aan de
draagbare lader zijn.
śGebruik de draagbare lader niet als het
ICCB-huis en de laadstekker voor de AC-
lader beschadigd of gebarsten zijn of als
er blootliggende draden te zien zijn.
śLaat de draagbare lader niet gebruiken
door kinderen en laat kinderen de
portable lader niet aanraken.
śHoud de regeleenheid droog.
śHoud de laadstekker voor de normale
lader en de aansluitingen van de stekker
vrij van verontreinigingen.
śStap niet op de kabel of het snoer. Trek
niet aan de kabel en het snoer en buig of
tordeer ze niet.
śLaad de auto niet op als het bliksemt.
śLaat de regeleenheid niet vallen en plaats
geen zware objecten op de regeleenheid.
śPlaats geen objecten die veel warmte
genereren in de buurt van de lader tijdens
het laden.
śOpladen via een verouderde of
beschadigde wandcontactdoos kan het
risico van een elektrische schok met zich
meebrengen. Als u twijfelt aan de staat
van de wandcontactdoos, laat deze dan
controleren door een erkende elektricien.
śStop onmiddellijk het gebruik van de
draagbare lader als de wandcontactdoos
of één van de componenten oververhit is
of wanneer u brandlucht ruikt.
Voorwoord / Systeemoverzicht elektrische auto
1-44
/$'(19$1(/(.75,6&+($872ǣ$%5837(21'(5%5(.,1*Ǥ
Actie die moet worden ondernomen wanneer het opladen abrupt
stopt
Als de hoogspanningsbatterij niet wordt opgeladen, controleer dan het volgende:
1. Controleer de laadinstelling voor de auto. Zie “Beheer laden” in dit hoofdstuk
(bijvoorbeeld als er een laadprocedure is gepland, begint het laden niet direct als de
AC-lader of de draagbare lader (ICCB: In-Cable Control Box) wordt aangesloten.)
2. Controleer de werkingsstatus van de AC-lader, draagbare lader en DC-lader.
(Laadstatuscontrolelampje draagbare lader; zie “Controleren van laadstatus” in dit
hoofdstuk voor druppelladen.)
à De daadwerkelijke methode voor de weergave van de laadstatus kan verschillen,
afhankelijk van de fabrikant van de lader.
3. Wanneer de auto niet wordt opgeladen en er een waarschuwingsmelding
verschijnt op het instrumentenpaneel, controleer dan de bijbehorende melding. Zie
“Meldingen LCD-display” in dit hoofdstuk.
4. Wanneer de auto correct is opgeladen wanneer een andere normaal werkende lader
is aangesloten, neem dan contact op met de fabrikant van de lader.
5. Wanneer de auto niet wordt opgeladen wanneer een andere normaal werkende
lader is aangesloten, laat de auto dan nakijken door een officiële Hyundai-dealer.
6. We adviseren u contact op te nemen met een officiële Hyundai-dealer als
het laden niet lukt en het waarschuwingslampje voor onderhoud ( ) in het
instrumentenpaneel brandt.
01
1-45
RIJDEN MET EEN ELEKTRISCHE AUTO
Starten van de auto
1. Neem, terwijl u de Smart Key bij u
draagt, plaats in de bestuurdersstoel.
2. Doe voor het starten van de auto de
veiligheidsgordel om.
3. Activeer de parkeerrem.
4. Schakel alle elektrische systemen UIT.
5. Trap het rempedaal in en houd het
ingetrapt.
6. Zet de transmissie in stand P
(parkeren) terwijl u het rempedaal
intrapt.
7. Druk bij ingetrapt rempedaal op de
startknop.
8. Als het controlelampje “ ” AAN is,
kunt u met de auto rijden.
Als het controlelampje “ ” UIT is,
kunt u niet met de auto rijden. Start de
auto nogmaals.
9. Houd het rempedaal ingetrapt en
schakel de gewenste stand van de
transmissie in.
Informatie
Om veiligheidsredenen kan de transmissie
niet uit stand P (parkeren) in een andere
stand worden gezet als de laadkabel
aangesloten is.
10.
Deactiveer de parkeerrem en laat
het rempedaal langzaam opkomen.
Controleer of de auto zachtjes naar
voren rijdt en trap dan het gaspedaal
in.
Uitzetten van de auto
1. Houd het rempedaal ingetrapt als de
auto stilstaat.
2. Zet de transmissie in stand P
(parkeren) terwijl u het rempedaal
intrapt.
3. Activeer bij ingetrapt rempedaal de
parkeerrem.
4. Houd het rempedaal ingetrapt en zet
met de startknop de auto uit.
5. Controleer of het controlelampje “
in het instrumentenpaneel UIT gaat.
Als het controlelampje “ ” AAN is
en de transmissie in een andere stand
dan stand P (parkeren) staat, kan de
auto onverwacht in beweging komen
als de bestuurder per ongeluk het
gaspedaal intrapt.
Voorwoord / Systeemoverzicht elektrische auto
1-46
Virtual Engine Sound System
Het Virtual Engine Sound System
genereert motorgeluid, zodat
voetgangers de auto horen aankomen.
De elektrische auto (EV) maakt zelf geen
geluid wanneer hij in werking is.
ś Als de auto in de ready-modus
() staat en de selectiehendel niet
in stand P (parkeren) staat, werkt het
VESS.
ś Wanneer de transmissie in stand R
(achteruit) wordt gezet, klinkt er een
extra waarschuwingsgeluid.
OPMERKING
ś De auto is tijdens het rijden veel
stiller dan een conventionele auto
met benzinemotor. Houd rekening
met uw omgeving en rijd altijd veilig.
ś Controleer nadat u de auto
geparkeerd hebt of terwijl u wacht
bij een verkeerslicht of er kinderen of
obstakels rond de auto aanwezig zijn.
ś Controleer tijdens het achteruitrijden
of er zich niets achter de auto
bevindt. Het kan zijn dat voetgangers
het geluid van de auto niet horen.
Actieradius
OOSEV040486L
De weergave van de actieradius is
afhankelijk van de geselecteerde
rijmodus in het rijmodusregelsysteem.
Zie “Rijmodusregelsysteem” in
hoofdstuk 6 voor meer informatie.
Als er geen bestemming is ingevoerd
ś Gemiddeld kan de auto ongeveer
241 km (Economy-type) / 400 km
(Extended-type) rijden. Bepaalde
omstandigheden, zoals wanneer
de airconditioning/verwarming
AAN zijn, hebben invloed op de
actieradius, hetgeen resulteert in
een mogelijk bereik van 175 - 340
km (Economy-type) / 335 - 500 km
(Extended-type). Als de verwarming
wordt gebruikt bij koud weer of bij
rijden op hoge snelheid, verbruikt
de hoogspanningsbatterij veel
meer elektriciteit. Hierdoor kan de
actieradius aanzienlijk kleiner worden.
ś Zodra “---” wordt weergegeven, kan
nog 3 - 8 km met de auto gereden
worden, afhankelijk van rijsnelheid,
verwarming/airconditioning, weer,
rijstijl en andere factoren.
01
1-47
ś De actieradius die wordt weergegeven
op het instrumentenpaneel nadat
het laden is voltooid, kan aanzienlijk
variëren, afhankelijk van vorige
rijpatronen.
Als vorige rijpatronen ook bestonden
uit rijden met hoge snelheid, waardoor
de hoogspanningsbatterij meer
elektriciteit gebruikte dan normaal,
wordt de geschatte actieradius
beperkt. Als de hoogspanningsbatterij
weinig elektriciteit gebruikt in de
ECO-modus, neemt de geschatte
actieradius toe.
ś De actieradius is afhankelijk van vele
factoren, zoals het laadniveau van de
hoogspanningsbatterij, het weer, de
temperatuur, de ouderdom van de
hoogspanningsbatterij, geografische
kenmerken en rijstijl.
ś Afhankelijk van het aantal jaren dat
de auto is gebruikt, kan de kwaliteit
van de hoogspanningsbatterij
achteruitgaan. Hierdoor kan de
actieradius kleiner worden.
Als er een bestemming is ingevoerd
Als er een bestemming is ingevoerd, kan
de actieradius wijzigen. De actieradius
wordt opnieuw berekend met behulp
van informatie over de bestemming. De
actieradius is echter sterk afhankelijk van
verkeersomstandigheden, de rijstijl van
de bestuurder en de staat van de auto.
Tips voor het vergroten van de
actieradius
ś Als u veelvuldig gebruikmaakt van de
airconditioning/verwarming, wordt
er veel elektriciteit onttrokken aan
de hoogspanningsbatterij. Hierdoor
kan de actieradius kleiner worden.
Daarom wordt geadviseerd de
temperatuur in het interieur in de
AUTO-modus in te stellen op 22°C.
Uit verschillende tests is naar voren
gekomen dat deze instelling resulteert
in een optimaal energieverbruik bij
een aangename temperatuur in het
interieur.
Schakel de verwarming en
airconditioning UIT als u ze niet nodig
hebt.
ś Wanneer de verwarming of
het airconditioningssysteem
is ingeschakeld, wordt het
energieverbruik verlaagd als de
recirculatiemodus is geselecteerd in
plaats van de stand BUITENLUCHT.
De stand BUITENLUCHT zorgt voor
een hoger energieverbruik omdat de
buitenlucht opnieuw verwarmd of
gekoeld moet worden.
ś Gebruik bij gebruik van de verwarming
of het airconditioningsysteem
de functie DRIVER ONLY of de
functie gepland inschakelen van de
airconditioning/verwarming.
ś Rijd zoveel mogelijk met een
constante snelheid, dat bespaart
energie.
ś Trap het gaspedaal geleidelijk in en
laat het geleidelijk opkomen bij het
accelereren en decelereren.
ś Houd de bandenspanning altijd op de
voorgeschreven waarde.
ś Gebruik tijdens het rijden geen
onnodige elektrische systemen.
ś Vervoer geen overbodige spullen in de
bagageruimte.
ś Monteer geen onderdelen die de
luchtweerstand vergroten.
Voorwoord / Systeemoverzicht elektrische auto
1-48
Power/laadmeter
OOSEV040474L
De power/laadmeter toont het
energieverbruik van de auto en de laad/
ontlaadstatus van het regeneratieve
remsysteem.
ś POWER :
Hier wordt het energieverbruik van de
auto weergegeven bij het heuvelop rijden
of accelereren. Hoe meer elektrische
energie er gebruikt wordt, hoe meer de
meter aanwijst.
ś CHARGE :
Hier wordt de laadstatus van de
hoogspanningsbatterij weergegeven
als deze geladen wordt door het
regeneratieve remsysteem (decelereren
of heuvelaf rijden). Hoe meer elektrische
energie er geladen wordt, hoe minder de
meter aangeeft.
Ladingstoestandmeter (SOC)
voor hoogspanningsbatterij
OOSEV040495L
ś De ladingstoestandmeter
toont de laadstatus van de
hoogspanningsbatterij.
De stand “0” op de indicator geeft
aan dat er niet voldoende energie in
de hoogspanningsbatterij aanwezig
is. De stand “1” geeft aan dat de
hoogspanningsbatterij volledig
geladen is.
ś Controleer voor het rijden op
autowegen of snelwegen van
tevoren of de hoogspanningsbatterij
voldoende geladen is.
Als er 2 balkjes in de meter te zien
zijn (in de buurt van het gedeelte
“0”) op de ladingstoestandmeter
gaat het waarschuwingslampje
() AAN om u te attenderen op het
hoogspanningsbatterijniveau.
Als het waarschuwingslampje ( ) AAN
is, kan er nog 20 - 30 km met de auto
worden gereden, afhankelijk van de
rijsnelheid, verwarming airconditioning,
het weer, de rijstijl en andere factoren.
Laden is vereist.
NOTICE
Als er voor de hoogspanningsbatterij
1 - 2 balkjes te zien zijn, wordt
de rijsnelheid begrensd en
wordt het aandrijfsysteem
uiteindelijk uitgeschakeld. Laad de
hoogspanningsbatterij direct.
01
1-49
Waarschuwings- en
controlelampjes (met betrekking
tot elektrische auto)
Controlelampje READY
Dit controlelampje gaat branden :
Als de auto gereed is om weg te rijden.
- AAN: Normaal rijden is mogelijk.
- UIT: Normaal rijden is niet mogelijk of
er is een storing opgetreden.
- Knippert: Rijden in noodgeval.
Als het controlelampje Ready UIT gaat
of gaat knipperen, is er een probleem
aanwezig in het systeem. In dat
geval adviseren we u de auto te laten
controleren door een officiële HYUNDAI-
dealer.
Waarschuwingslampje voor
onderhoud
Dit waarschuwingslampje gaat branden :
ś Als de startknop in stand ON staat.
- Het lampje blijft ongeveer 3
seconden branden en gaat dan uit.
ś Als zich een probleem voordoet
met het hybrideregelsysteem, zoals
sensoren, enz.
Als het waarschuwingslampje tijdens
het rijden gaat branden of na het starten
van de auto niet uitgaat, adviseren we
u de auto te laten controleren door een
officiële HYUNDAI-dealer.
Waarschuwingslampje laag
vermogen
Dit waarschuwingslampje gaat branden :
ś Als de startknop in stand ON staat.
- Het lampje blijft ongeveer 3
seconden branden en gaat dan uit.
ś Als het vermogen beperkt is voor de
veiligheid van de elektrische auto.
Het vermogen wordt begrensd om de
volgende redenen.
- Het niveau van de
hoogspanningsbatterij ligt beneden
een bepaalde drempel of de
spanning neemt af
- De temperatuur van
de elektromotor of
hoogspanningsbatterij is te hoog of
te laag
- Er is een probleem met het
koelsysteem of er is een storing die
normaal rijden onmogelijk maakt
NOTICE
ś Accelereer niet en start de
auto niet plotseling als het
waarschuwingslampje laag
vermogen brandt.
ś Als het laadniveau van de
hoogspanningsbatterij laag is,
gaat het waarschuwingslampje
laag vermogen branden en is het
vermogen van de auto beperkt.
Laad de hoogspanningsbatterij
onmiddellijk op omdat uw auto
mogelijk niet heuvelop kan rijden of
kan slippen op een helling wanneer
het waarschuwingslampje brandt.
Voorwoord / Systeemoverzicht elektrische auto
1-50
Controlelampje laadsysteem
(Rood)
Dit waarschuwingslampje gaat branden :
ś Bij het laden van de
hoogspanningsbatterij.
Waarschuwingslampje
laadniveau
hoogspanningsbatterij
Dit waarschuwingslampje gaat branden :
ś Als het laadniveau van de
hoogspanningsbatterij laag is.
ś Laad de hoogspanningsbatterij
onmiddellijk als het
waarschuwingslampje AAN gaat.
Waarschuwingslampje
regeneratief remsysteem
(geel)
Dit waarschuwingslampje gaat branden :
Als het regeneratieve remsysteem niet
werkt en de remmen niet goed werken.
Hierdoor gaan het waarschuwingslampje
van het remsysteem (rood) en het
waarschuwingslampje van het
regeneratieve remsysteem (geel)
gelijktijdig branden.
Rijd in dat geval voorzichtig en we
adviseren u de auto te laten controleren
door een officiële HYUNDAI-dealer.
Het kost mogelijk meer moeite dan
normaal om het rempedaal te bedienen
en de remweg kan langer worden.
01
1-51
Meldingen LCD-display
Schakel naar P om te laden
OOSEV040497E
Deze melding wordt weergegeven
als u de laadkabel aansluit terwijl de
transmissie niet in stand P (parkeren)
staat.
Schakel naar stand P (parkeren) alvorens
de laadkabel aan te sluiten.
Oplaadtijd
AC-lader DC-lader
OOSEV040133L OOSEV040489L
Deze melding wordt weergegeven
om te laten weten hoe lang het nog
duurt om de batterij op te laden tot het
geselecteerde beoogde laadniveau.
Haal stekker uit de wagen om te
starten
OOSEV040498L
Deze melding wordt weergegeven als u
de auto start zonder de laadkabel los te
nemen. Neem de laadkabel los en start
de auto.
OOSEV040499E
Deze melding wordt weergegeven als
er met de auto gereden wordt terwijl de
klep van de laadaansluiting open staat.
Sluit de klep van de laadaansluiting en
rijd vervolgens weg.
Voorwoord / Systeemoverzicht elektrische auto
1-52
Charging stopped. (laden gestopt)
Check the AC/DC charger
(controleer de AC-/DC-lader)
AC-lader DC-lader
OOSEV040500E OOSEV040501E
ś Deze waarschuwingsmelding wordt
weergegeven als het laden om een
van de volgende redenen is gestopt:
- Er is een probleem met de externe
AC- of DC-lader
- De externe AC-lader is gestopt met
laden
- De laadkabel is beschadigd
Controleer in dat geval of er een
probleem is met de externe AC- of DC-
lader en laadkabel.
Als hetzelfde probleem zich voordoet bij
het laden van de auto met een normaal
werkende AC-lader of originele Hyundai
draagbare lader, raden we u aan uw auto
te laten controleren door een officiële
Hyundai-dealer.
Opladen onderbroken.
Controleer de kabelverbinding
OOSEV040502E
Deze waarschuwingsmelding wordt
weergegeven als het laden is gestopt
omdat de laadstekker niet goed is
aangesloten op de laadaansluiting.
Neem in dat geval de laadstekker los
en sluit hem weer aan en controleer
of er een probleem is (uitwendige
schade, verontreinigingen, enz.) met de
laadstekker en de laadaansluiting.
Als hetzelfde probleem zich voordoet
bij het laden van de auto met een
vervangende AC-lader of originele
Hyundai draagbare lader, raden we u aan
uw auto te laten controleren door een
officiële Hyundai-dealer.
01
1-53
Controleer de remmen / Stop
voertuig en controleer de remmen
Type A Type B
OOSEV040504L OOSEV040503E
Deze waarschuwingsmelding wordt
weergegeven als het regeneratieve
remsysteem niet goed werkt.
In dat geval adviseren we u de auto
te laten nakijken door een officiële
Hyundai-dealer.
Accu lag
OOSEV040505L
Als de capaciteit van de
hoogspanningsbatterij lager wordt
dan ongeveer 8%, wordt deze
waarschuwingsmelding weergegeven.
Tegelijkertijd gaat het
waarschuwingslampje ( ) in het
instrumentenpaneel branden.
Laad de hoogspanningsbatterij
onmiddellijk.
Direct laden Beperkt vermogen
OOSEV040506L
Als de capaciteit van de
hoogspanningsbatterij lager wordt
dan ongeveer 5%, wordt deze
waarschuwingsmelding weergegeven.
Het waarschuwingslampje in het
instrumentenpaneel ( ) en het
waarschuwingslampje laag vermogen
() gaan gelijktijdig branden.
Het vermogen van de auto wordt
begrensd om zo min mogelijk energie te
verbruiken uit de hoogspanningsbatterij.
Laad de hoogspanningsbatterij
onmiddellijk op.
Voorwoord / Systeemoverzicht elektrische auto
1-54
Motorkracht beperkt door lage
temperatuur EV batterij.
Laad batterij op / Lage
buitentempera- tuur kan het
vermogen verminderen.
Laad de batterij op
Type A Type B
OOSEV040507L OOSEV040508L
Beide waarschuwingsmeldingen worden
weergegeven om het elektrische
aandrijvingssysteem te beschermen als
de buitentemperatuur laag is. Als het
laadniveau van de hoogspanningsbatterij
laag is en de auto gedurende lange tijd
bij lage temperaturen buiten geparkeerd
is, wordt het vermogen mogelijk beperkt.
Door de hoogspanningsbatterij vóór
het rijden te laden wordt het vermogen
groter.
NOTICE
Als daarna deze waarschuwingsmelding
nog steeds wordt weergegeven, zelfs
als de omgevingstemperatuur is
opgelopen, adviseren we u de auto te
laten controleren door een officiële
HYUNDAI-dealer.
De batterij is oververhit!
Stop de auto
OOSEV048132L
Deze waarschuwingsmelding wordt
weergegeven als de temperatuur van
de hoogspanningsbatterij te hoog is
om de hoogspanningsbatterij en het
hybridesysteem auto te beschermen.
Breng de auto tot stilstand en
zet de startknop in stand OFF
om de temperatuur van de
hoogspanningsbatterij te laten dalen.
01
1-55
Beperkt vermogen
OOSEV048125L
In de volgende gevallen wordt deze
waarschuwingsmelding weergegeven
als het vermogen van de auto voor de
veiligheid wordt begrensd.
ś Als het niveau van de
hoogspanningsbatterij beneden een
bepaalde drempel ligt of de spanning
afneemt.
ś Als de temperatuur van de
elektromotor of hoogspanningsbatterij
erg hoog is of erg laag.
ś Als er een probleem met het
koelsysteem is of er een storing is die
normaal rijden onmogelijk maakt.
NOTICE
ś Accelereer niet plotseling of rijd
niet plotseling uit stilstand weg
als deze waarschuwingsmelding
weergegeven wordt.
ś Als het laadniveau van de
hoogspanningsbatterij laag is,
gaat het waarschuwingslampje
laag vermogen branden en is het
vermogen van de auto beperkt.
Laad de hoogspanningsbatterij
onmiddellijk op omdat uw auto
mogelijk niet heuvelop kan rijden of
kan slippen op een helling wanneer
het waarschuwingslampje brandt.
Stop veilig en contro- leer het
remsysteem
OOSEV040511E
Deze waarschuwingsmelding wordt
weergegeven als er een storing optreedt
in het voedingssysteem.
Breng uw auto in dat geval op een veilige
plaats tot stilstand. We adviseren u de
auto naar de dichtstbijzijnde officiële
Hyundai-dealer te laten slepen en te
laten controleren.
Controleer virtueel systeem
motorgeluid
OOSEV040512E
Deze waarschuwingsmelding wordt
weergegeven als er een probleem
aanwezig is in het Virtual Engine Sound
System (VESS).
In dat geval adviseren we u de auto
te laten nakijken door een officiële
Hyundai-dealer.
Voorwoord / Systeemoverzicht elektrische auto
1-56
Controleer elek. syst. Wagen
OOSEV040513L
Deze waarschuwingsmelding wordt
weergegeven als er een probleem
aanwezig is in het hybrideregelsysteem.
Ga niet rijden als de
waarschuwingsmelding wordt
weergegeven.
In dat geval adviseren we u de auto
te laten nakijken door een officiële
Hyundai-dealer.
Energiestroom
Het hybridesysteem informeert de
bestuurder over de energiestromen in
de verschillende rijomstandigheden.
Tijdens het rijden wordt de actuele
energiestroom ingedeeld in drie modi.
Auto gestopt
OOSEV040481L
De auto is gestopt.
(geen energiestroom)
EV-aandrijving
OOSEV040482L
De auto wordt alleen aangedreven door
de elektromotor.
KRRJVSDQQLQJVEDWWHULMƟZLHOHQ
01
1-57
Regeneratie
OOSEV040139L
De hoogspanningsbatterij wordt
opgeladen door het regeneratieve
remsysteem.
:LHOHQƟKRRJVSDQQLQJVEDWWHULM
Hulpaccu laadfunctie+
De Hulpaccu laadfunctie+ is een functie
die de laadstatus van de 12V-accu
bewaakt.
Als de accuspanning laag is, laadt de
hoogspanningsbatterij de accu op.
Informatie
De Aux. Battery Saver+-functie is
standaard AAN. Als u de functie niet
nodig hebt, kunt u hem uitschakelen via
de modus Gebruikersinstellingen in het
instrumentenpaneel. Meer informatie
hierover vindt u op de volgende pagina.
Modus
ś Cyclische modus:
Als de startknop in de stand OFF staat
en alle portieren, de motorkap en de
achterklep gesloten zijn, is de Aux.
Battery Saver+-functie ingeschakeld
terwijl de motor uitgeschakeld was.
Battery Saver+-functie periodiek
geactiveerd, overeenkomstig de
accustatus.
ś Automatische modus:
Als de startknop in de stand ON staat
en de laadstekker is aangesloten,
wordt de functie geactiveerd,
afhankelijk van de status van de
accu, om overladen van de accu te
voorkomen.
Voorwoord / Systeemoverzicht elektrische auto
1-58
Informatie
ś De Aux. Battery Saver+ wordt
maximaal 20 minuten geactiveerd. Als
de Aux. Battery Saver+ functie meer
dan 10 keer achter elkaar geactiveerd
wordt in de automatische modus, wordt
de functie niet langer meer geactiveerd
en wordt er geconcludeerd dat er een
probleem met de accu is. In dat geval
zal door het rijden met de auto het
activeren weer starten als de conditie
van de accu weer normaal is.
ś De Hulpaccu laadfunctie+ functie
kan niet voorkomen dat de accu
ontladen raakt als de accu beschadigd
of versleten is, gebruikt wordt
als voedingsbron of als er niet-
goedgekeurde elektronische apparatuur
wordt gebruikt.
ś Als de Aux. Battery Saver+-
functie geactiveerd is geweest,
is de ladingstoestand van de
hoogspanningsbatterij mogelijk
afgenomen.
WAARSCHUWING
OOSEV010011L
Als de functie geactiveerd is, gaat
het controlelampje branden en
stroomt er elektriciteit met een hoge
spanning door de auto. Raak de
hoogspanningsbedrading (oranje),
stekker en alle elektrische onderdelen
en systemen niet aan. Als u dat wel
doet, kunt u blootgesteld worden aan
een elektrische schok en letsel oplopen.
Modificeer uw auto op geen enkele
wijze. Dat kan invloed hebben op de
prestaties van uw auto en leiden tot een
ongeval.
01
1-59
Bij een ongeval
WAARSCHUWING
ś Breng na een ongeval de auto op een
veilige plaats tot stilstand, zet de
auto UIT en koppel de accu (12 V) los
om te voorkomen dat er elektriciteit
met een hoge spanning gaat lopen.
ś Raak eventueel zichtbare elektrische
bedrading in de auto of aan de
buitenzijde van de auto niet aan.
Raak ook de
hoogspanningsbedrading (oranje),
stekker en alle elektrische
onderdelen en systemen niet aan. Als
u dat wel doet, kunt u blootgesteld
worden aan een elektrische schok en
letsel oplopen.
WAARSCHUWING
ś Als de auto bij een ongeval betrokken
raakt en de hoogspanningsbatterij
beschadigd raakt, kan er schadelijk
gas en elektrolyt ontsnappen. Zorg
ervoor dat u het gelekte elektrolyt
niet aanraakt.
ś Als u vermoedt dat er brandbare of
andere schadelijke gassen lekken,
open dan de ruiten en ga op een
veilige afstand van de auto staan.
Als er gelekte vloeistof in uw ogen of
op uw huid terechtkomt, spoel dan
onmiddellijk met veel schoon water
of een zoutoplossing en zoek zo snel
mogelijk medische hulp.
WAARSCHUWING
ś Gebruik bij een kleine brand een
brandblusser (ABC, BC) die geschikt
is voor branden die veroorzaakt
zijn door elektriciteit. Ga op veilige
afstand van de auto staan en bel
onmiddellijk de brandweer via 112
als het niet mogelijk is de brand in
een vroegtijdig stadium te blussen.
Vertel ook dat het om een elektrische
auto gaat.
ś Als het vuur zich uitbreidt naar de
hoogspanningsbatterij, is er een
grote hoeveelheid water nodig om
het vuur te blussen. Het gebruik van
zelfs een geringe hoeveelheid water
of brandblussers die niet geschikt
zijn voor branden die veroorzaakt
zijn door elektriciteit kan ernstig
letsel door elektrische schokken
veroorzaken.
WAARSCHUWING
Als u er niet direct in slaagt het vuur te
blussen, kan de hoogspanningsbatterij
exploderen. Ga op een veilige afstand
van de auto staan en laat niemand de
auto naderen.
Bel de brandweer via 112 en vertel dat
het om een brand in een elektrische
auto gaat.
ś Als de auto overspoeld is met water,
zet hem dan onmiddellijk UIT en ga
op een veilige afstand van de auto
staan. Neem contact op met de
brandweer of een officiële HYUNDAI-
dealer.
VEILIGHEIDSVOORZORGSMAATREGELEN VOOR
ELEKTRISCHE AUTO
Voorwoord / Systeemoverzicht elektrische auto
1-60
WAARSCHUWING
OOSEV068009
Vervoer op een auto-ambulance
Slepen met geblokkeerde wielen
Dolly
Slepen met geblokkeerde wielen
Dolly
ś Als slepen noodzakelijk is, vervoer
de auto dan met alle vier wielen
van de grond. Als de auto gesleept
moet worden met twee wielen
op de grond, doe dit dan met de
voorwielen van de grond.
WAARSCHUWING
OOS067022
ś Als u de auto sleept met de
voorwielen op de grond, wekt de
elektromotor mogelijk elektriciteit
op en kunnen onderdelen van de
elektromotor beschadigd raken of
kan er brand ontstaan.
ś Als er brand wordt veroorzaakt door
de hoogspanningsbatterij, kan er
een tweede brand ontstaan. Bel
de brandweer via 112 als dit bij het
slepen gebeurt.
Overige
veiligheidsvoorzorgsmaatregelen
voor elektrische auto
ś Als na schadeherstelwerkzaamheden
de auto gespoten is en in een
droogcabine wordt gedroogd,
kunnen de prestaties van de
hoogspanningsbatterij teruglopen.
Als de auto in een droogcabine moet
worden gedroogd, adviseren we u
contact op te nemen met een officiële
HYUNDAI-dealer.
ś Gebruik geen hogedrukreiniger voor
het reinigen van de motorruimte. Dit
kan een elektrische schok veroorzaken
door ontlading van de hoogspanning
of schade aan het elektrische systeem
van de auto tot gevolg hebben.
ś We adviseren u een origineel
Hyundai-onderdeel of een voor uw
auto geschikt gelijkwaardig onderdeel
te gebruiken voor modificatie of
montage.
01
1-61
Servicestekker
OOSEV070120CZ
Knip in noodgevallen de kabel van de
servicestekker door om de hoogspanning
van het batterijpakket te onderbreken.
WAARSCHUWING
Neem nooit de servicestekker los en
knip nooit de bedrading door, behalve
in een noodsituatie.
Er kunnen zich ernstige problemen
voordoen; de auto kan bijvoorbeeld niet
worden gestart.
Serviceplug
OOSEVQ018022
GEVAAR
Raak de serviceplug onder de
achterstoel nooit aan.
De serviceplug is verbonden met het
hoogspanningsbatterijsysteem.
Het aanraken van de serviceplug kan
ernstig letsel tot gevolg hebben.
Werkplaatspersoneel moet de
procedures in het werkplaatshandboek
volgen.
2
2. Voertuiginformatie
Overzicht exterieur (I) ........................................................................................2-2
Overzicht exterieur (II) .......................................................................................2-3
Interieur, overzicht ............................................................................................ 2-4
Dashboard, oversicht ........................................................................................ 2-5
Motorruimte ...................................................................................................... 2-6
Afmetingen ......................................................................................................... 2-7
Motor ..................................................................................................................2-7
Wattage lampen ................................................................................................ 2-8
Banden en velgen ............................................................................................. 2-9
Belastingsindex en snelheidsindex banden (europa) ....................................2-10
Airconditioningssysteem .................................................................................2-10
Hoeveelheden en gewichten ...........................................................................2-11
Aanbevolen smeermiddelen en hoeveelheden ..............................................2-11
Voertuig-identificatienummer (VIN) .............................................................. 2-12
Voertuigcertificatie label ................................................................................. 2-12
Bandenspanningslabe ..................................................................................... 2-13
Elektromotornummer ...................................................................................... 2-13
Label aircocompressor .................................................................................... 2-14
Conformiteitsverklaring...................................................................................2-14
2-2
Voertuiginformatie
29(5=,&+7(;7(5,(85ǣ,Ǥ
Vooraanzicht
De werkelijke vorm kan verschillen van de afbeelding.
OOSEV010001L
1. Motorkap ............................................... 5-33
2. Koplamp ................................................9-40
3. Dagrijverlichting .........................5-44, 9-40
4. Richtingaanwijzer .................................9-40
5. Banden en wielen ..................................9-18
6. Buitenspiegels ....................................... 5-21
7. Schuifdak .............................................. 5-28
8. Klep laadaansluiting ..............................5-37
9. Voorruitenwisserbladen ........................9-13
10. Ruiten .................................................... 5-24
2-3
02
Achteraanzicht
De werkelijke vorm kan verschillen van de afbeelding.
OOSEV010002L
29(5=,&+7(;7(5,(85ǣ,,Ǥ
1. Antenne ..................................................5-91
2. Portieren .................................................5-11
3. Interieurverlichting achter ..................9-46
4. Richtingaanwijzer, mistachterlicht,
achteruitrijlicht ....................................9-46
5. Derde remlicht .....................................9-48
6. Achterklep ........................................... 5-35
7. Achteruitrijcamera ............................... 7-113
8. Achterruitenwisserblad ........................9-14
2-4
Voertuiginformatie
1. Knop vergrendelen/
ontgrendelen portier ............................. 5-12
2. Schakelaar inklapbare
Buitenspiegels ......................................5-23
3. Schakelaar spiegelbediening ...............5-22
4. Schakelaar centrale vergrendeling ...... 5-13
5. Blokkeerschakelaar ruitbediening .......5-27
6. Ruitbedieningsschakelaars ................. 5-24
7. Koplampverstelling ..............................5-44
8. Bedieningstoets
dashboardverlichting ............................ 4-3
9. Toets Parking Safety ........................... 7-135
10. Toets head-up display ......................... 5-38
11. Keuzetoets AUTO/LOCK-modus ...........1-20
12. Toets ESC OFF....................................... 6-34
13. Hendel motorkapontgrendeling ......... 5-33
14. Zekeringkast .........................................9-30
15. Hendel hoogte-/ diepteverstelling
stuurwiel ................................................5-18
16. Stuurwiel ............................................... 5-17
17. Stoel ........................................................ 3-4
INTERIEUR, OVERZICHT
De werkelijke vorm kan verschillen van de afbeelding.
OOSEV010003L
[A] : Type A, [B] : Type B
2-5
02
De werkelijke vorm kan verschillen van de afbeelding.
OOSEV010004L
1. Instrumentenpaneel ............................... 4-2
2. Claxon ....................................................5-19
3. Bestuurdersairbag ................................ 3-47
4. Startknop.................................................6-4
5. Schakelaar verlichting/
richtingaanwijzers ...........................5-41, 43
6. Ruitenwisser/sproeier ......................... 5-53
7. Infotainmentsysteem ...........................5-91
8. Schakelaar alarmknipperlichten ............ 8-2
9. Automatisch verwarmingsen
Ventilatiesysteem ................................ 5-58
10. Voorpassagiersairbag .......................... 3-47
11. Dashboardkastje ...................................5-78
12. Reductieoverbrenging (Schakelknop) ..6-8
13. Draadloos laadsysteem
mobiele telefoon .................................5-84
14. USB- en iPod®-aansluiting ...................5-91
15. Stoelverwarming/
stoelventilatiesysteem ..........................3-19
16. Toets rijmodus .....................................6-40
17. Stuurwielverwarming ...........................5-19
18. Auto Hold-functie ................................6-30
19. Toets Parking Safety ............................7-114
20. EPB (elektronische parkeerrem) ......... 6-24
21. Bekerhouder .........................................5-81
22. Stuurwielbediening audiosysteem/ .... 5-92
handsfree-bediening Bluetooth®
Wireless Technology ............................ 5-93
23. Toets Driving Assist ...............................7-29
DASHBOARD, OVERSICHT
2-6
Voertuiginformatie
De werkelijke motorruimte van de auto kan afwijken van de afbeelding.
Oosev078001
MOTORRUIMTE
1. Koelvloeistofreservoir ............................9-8
2. Remvloeistofreservoir ............................9-9
3. Zekeringkast .......................................... 9-34
4. Accu (12 V) ..............................................9-16
5. Dop expansievat .....................................9-8
6. Ruitensproeiervloeistofreservoir ..........9-10
02
2-7
AFMETINGEN
Onder mm (in)
Totale lengte 4.205 (165,6)
Totale breedte 1.800 (70,9)
Totale hoogte 1.555 (61,2)/1.570*1 (61,8)
Spoorbreedte vóór 1.564 (61,6)
Spoorbreedte achter 1.575 (62,0)
Wielbasis 2.600 (102,4)
*1 : met roof rack
MOTOR
Onder Economy-type Extended-type
Elektromotor Max. vermogen 100 kW 150 kW
Max. koppel 395 Nm 395 Nm
Hoogspanningsbatterij
(lithium-ion polymeer)
Capaciteit 39,2 kWh 64 kWh
Vermogen 104kW 170kW
Spanning 327 V 356 V
Lader (OBC) Max. vermogen 7,2 kW 7,2 kW
OBC : On-Board Battery Chargers (ingebouwde hoogspanningsbatterijladers)
Voertuiginformatie
2-8
WATTAGE LAMPEN
Gloeilamp Type lamp Wattage
Wattage
Koplamp
Dimlicht (Type A) H7 55
Grootlicht (Type A) H7 55
Dimlicht (Type B) LED LED
Grootlicht (Type B) LED LED
Statische
verlichting Low
Beam Assist
H7 55
Richtingaanwijzer PY21W 21
Richtingaanwijzer (buitenspiegel) LED LED
Dagrijverlichting/parkeerlicht LED LED
Achter
Achterlichtunit
Remlicht/
achterlicht (Type A) P21/5W 21/5
Achterlicht
(Type A) W5W 5
Remlicht/
achterlicht (Type B) LED LED
Richtingaanwijzer P21W 21
Achteruitrijlicht P21W 21
Mistlamp PR21W 21
Derde remlicht LED LED
Kentekenplaatverlichting W5W 5
Interieur
Leeslampje Type A W10W 10
Type B LED LED
Interieurverlichting Type A FESTOON 8
Type B LED LED
Lampje make-upspiegel FESTOON 5
Bagageruimteverlichting Type A FESTOON 10
Type B LED LED
02
2-9
BANDEN EN VELGEN
Onderwerp Bandenmaat Velgmaat
Bandenspanning, bar (kPa, psi) Aanhaalmoment
wielmoeren
kgf·m (lbf·ft, Nm)
Normale
belasting*1
Maximum
belasting
Voor Achter Voor Achter
Standaardband 215/55 R17 7,0J X 17
2,5
(250,
36)
2,5
(250,
36)
2,5
(250,
36)
2,5
(250,
36)
11 - 13
(79 - 94,
107 - 127)
*1 : Normale belasting: maximaal 3 personen
AANWIJZING
ś Het is toegestaan de standaard bandenspanning te verhogen met 20 kPa (3 psi)
als er op korte termijn lagere temperaturen worden verwacht. Banden verliezen
gemiddeld 7 kPa (1 psi) voor elke temperatuurdaling van 7°C. Als er extreme
temperatuurschommelingen worden verwacht, controleer de bandenspanning
dan indien nodig opnieuw om de banden op de juiste spanning te houden.
ś De bandenspanning daalt over het algemeen wanneer u rijdt in gebieden die ver
boven de zeespiegel liggen. Controleer dus de bandenspanning voordat u gaat
rijden in hoger gelegen gebieden. Breng de bandenspanning indien nodig op het
juiste niveau (bandenspanning per hoogte: +10 kPa/1 km (+2.4 psi)).
OPMERKING
Zorg er bij het vervangen van de banden voor dat ze dezelfde maat hebben als de
originele banden.
Wanneer banden van een ander formaat worden gebruikt, werken de bijbehorende
onderdelen mogelijk niet goed meer.
Voertuiginformatie
2-10
%(/$67,1*6,1'(;(161(/+(,'6,1'(;%$1'(1ǣ(8523
Onderwerp Bandenmaat Velgmaat Laadvermogen Snelheidsindex
LI *1 kg SS *2 km/h
Standaardband 215/55 R17 7,0J x 17 94 670 V240
W 270
Compact
reservewiel
(indien van
toepassing)
T125/80 D16 4T x 16 97 730 M 130
*1 LI : BELASTINGSINDEX (LOAD INDEX)
*2 SS : SNELHEIDSINDEX (SPEED SYMBOL)
AIRCONDITIONINGSSYSTEEM
Onder Volumegewicht Classificatie
Koudemiddel
g (oz.)
Met standaard
verwarmings- en
ventilatiesysteem
550 ± 25 (19,4 ± 0,9) R-1234yf
Met condensor binnen 650 ± 25 (22,9 ± 0,9) R-1234yf
Met verwarmingspomp 1000 ± 25 (35,3 ± 0,9) R-1234yf
Compressorolie
g (oz.) 180 ± 10 (6,34 ± 0,35) POE
Voor meer informatie adviseren we u contact op te nemen met een officiële Hyundai-dealer.
02
2-11
Maximaal toelaatbaar voertuiggewicht Inhoud bagageruimte
Economy-type Extended-type Min. Max.
2.020 kg (4.453 lbs.) 2.170 kg (4.784 lbs.) ŢFXIW ŢFXIW
Min. : Achter de achterstoel tot aan het dak
Max : Achter de voorstoelen tot aan het dak
AANBEVOLEN SMEERMIDDELEN EN HOEVEELHEDEN
Gebruik voor een optimale werking van de auto en een lange levensduur uitsluitend
smeermiddelen van de juiste kwaliteit.
Deze smeermiddelen en vloeistoffen worden aanbevolen voor gebruik in uw auto.
Smeermiddel Hoeveelheid Classificatie
Vloeistof reductieoverbrenging aŢ 70W, API GL-4,
TCGO-9 (MS517-14)
Koelvloeistof
Economy-type
Zonder
verwarmingspomp aŢ
Voorgeschreven
koelvloeistof voor
elektrische auto’s
Met
verwarmingspomp aŢ
Extended-type
Zonder
verwarmingspomp aŢ
Met
verwarmingspomp aŢ
Remvloeistof aŢ
SAE J1704 DOT-4 LV,
FMVSS 116 DOT-4
ISO 4925 CLASS-6
HOEVEELHEDEN EN GEWICHTEN
Voertuiginformatie
2-12
92(578,*ǘ
,'(17,),&$7,(1800(5ǣ9,1Ǥ
OOS087001
Framenumber
Het voertuig-identificatienummer (VIN)
is het nummer dat gebruikt wordt bij de
registratie van uw auto en bij alle zaken
die te maken hebben met eigendom,
enz.
Het nummer is ingeslagen in de vloer
onder de rechter voorstoel. Open het
afdekkapje om het nummer te kunnen
controleren.
OOSEV080006L
VIN label (Indien van toepassing)
Het VIN staat ook op het plaatje dat op
de linker bovenzijde van het dashboard
is bevestigd. Het nummer op dit plaatje
kunt u van buitenaf goed zien door de
voorruit.
VOERTUIGCERTIFICATIE
LABEL
OOS087002
Op het voertuigcertificatielabel op
de middenstijl aan bestuurderszijde
(of voorpassagierszijde) staat het
voertuigidentificatienummer (VIN).
02
2-13
BANDENSPANNINGSLABE
OOS087003
De banden waarmee uw nieuwe auto is
uitgerust zijn zorgvuldig geselecteerd
voor de beste prestaties onder normale
rijomstandigheden.
Op het bandenspanningslabel op
de middenstijl aan bestuurderszijde
staan de bandenspanningen voor de
verschillende gebruiksomstandigheden.
ELEKTROMOTORNUMMER
OOSEV088001
Het elektromotornummer is ingeslagen
in het huis, zoals aangegeven in de
afbeelding. Het elektromotornummer is
te zien vanaf de onderzijde van de auto.
Voertuiginformatie
2-14
LABEL AIRCOCOMPRESSOR
OHC081001
Een label voor de aircocompressor geeft
u informatie over het type compressor
waarmee uw auto is uitgerust, zoals
model, onderdeelnummer leverancier,
productienummer, koudemiddel (1) en
smeermiddel (2).
CONFORMITEITSVERKLARING
ǣ,1',(19$172(3$66,1*Ǥ
Example
CE0678
De met radiofrequenties werkende
componenten van dit voertuig voldoen
aan de eisen en de andere relevante
bepalingen van richtlijn 1995/5/EG.
Meer informatie, waaronder de
conformiteitsverklaring van de fabrikant,
kunt u vinden op deze website van
HYUNDAI:
http://service.hyundai-motor.com
3
3. Veiligheidssysteem
Belangrijke veiligheidsvoorzorgsmaatregelen ................................................3-2
Doe uw veiligheidsgordel altijd om ............................................................................3-2
Gebruik voor alle kinderen de juiste veiligheidssystemen ........................................3-2
Gevaren airbag .............................................................................................................3-2
Afleiding van de bestuurder ........................................................................................3-2
Pas uw snelheid aan .....................................................................................................3-3
Houd uw auto in een veilige conditie ........................................................................3-3
Stoelen ...............................................................................................................3-4
Veiligheidsvoorzorgsmaatregelen ..............................................................................3-5
Voorstoelen ...................................................................................................................3-6
Achterstoelen .............................................................................................................. 3-11
Hoofdsteun ................................................................................................................. 3-14
Stoelverwarming en stoelventilatiesysteem ............................................................ 3-18
Veiligheidsgordels............................................................................................3-22
Voorzorgsmaatregelen veiligheidsgordel ................................................................. 3-22
Waarschuwingslampje veiligheidsgordel .................................................................3-23
Veiligheidsgordels ...................................................................................................... 3-25
Extra voorzorgsmaatregelen veiligheidsgordel ......................................................3-30
Verzorging van veiligheidsgordels ............................................................................3-32
Kinderzitjes (CRS) ........................................................................................... 3-33
Onze aanbeveling: Vervoer kinderen altijd op de achterstoelen ............................3-33
Kiezen van een kinderzitje (CRS) ..............................................................................3-34
Plaatsen van een kinderzitje (CRS) ...........................................................................3-36
Airbag - aanvullend veiligheidssysteem ....................................................... 3-45
Waar zitten de airbags? .............................................................................................3-47
Hoe werkt het airbagsysteem? .................................................................................3-52
Wat gebeurt er als een airbag geactiveerd wordt? ..................................................3-55
Plaats geen kinderzitje op de voorpassagiersstoel ..................................................3-56
Waarom werd de airbag bij een aanrijding niet geactiveerd? ................................3-56
Onderhoud aanvullend veiligheidssysteem ............................................................. 3-61
Aanvullende voorzorgsmaatregelen met betrekking tot de veiligheid .................3-62
Waarschuwingslabels airbags ...................................................................................3-62
In dit hoofdstuk krijgt u belangrijke informatie over hoe u uzelf en uw passagiers kunt beschermen. U krijgt uitleg
over het correcte gebruik van de stoelen en veiligheidsgordels en over de werking van de airbags. Bovendien
geeft dit hoofdstuk informatie over het op de juiste wijze vervoeren van baby’s en kinderen in de auto.
Veiligheidssysteem
3-2
In dit hoofdstuk en in deze
handleiding vindt u talrijke
veiligheidsvoorzorgsmaatregelen
en -aanbevelingen. De
veiligheidsvoorzorgsmaatregelen in dit
hoofdstuk behoren tot de belangrijkste.
Doe uw veiligheidsgordel altijd
om
Een veiligheidsgordel biedt de beste
bescherming bij alle soorten ongevallen.
Airbags zijn ontworpen als aanvulling
op de veiligheidsgordels en niet ter
vervanging ervan. Doe dus, ook als uw
auto is voorzien van airbags, ALTIJD uw
veiligheidsgordel om en zorg ervoor dat
ook uw passagiers de veiligheidsgordel
op de juiste manier omdoen.
Gebruik voor alle kinderen de
juiste veiligheidssystemen
Alle kinderen onder de 13 jaar moeten
in uw auto worden vervoerd op de
achterstoel, niet op de voorstoel,
waarbij het juiste veiligheidssysteem
moet worden gebruikt. Baby’s en kleine
kinderen moeten worden vervoerd
in een geschikt kinderzitje. Grotere
kinderen moeten een zittingverhoging
in combinatie met de driepuntsgordel
gebruiken totdat ze groot genoeg zijn om
de veiligheidsgordel op de juiste wijze te
gebruiken zonder zittingverhoging.
Gevaren airbag
Hoewel airbags levens kunnen redden,
kunnen ze ook ernstig letsel veroorzaken
als inzittenden te dichtbij zitten of als ze
hun veiligheidsgordel niet op de juiste
manier dragen. Het grootste risico op
verwondingen door een zich opblazende
airbag lopen baby’s, kleine kinderen
en volwassenen met een geringe
lichaamslengte. Volg alle aanwijzingen
op en lees alle waarschuwingen in dit
instructieboekje zorgvuldig door.
Afleiding van de bestuurder
Afleiding van de bestuurder vormt een
ernstige bedreiging voor de veiligheid,
vooral bij onervaren rijders. Achter het
stuur moet veiligheid centraal staan en
bestuurders moeten zich bewust zijn van
het grote aantal potentiële redenen voor
afleiding, zoals slaperigheid, het pakken
van voorwerpen, eten, persoonlijke
verzorging, andere inzittenden en bellen.
Bestuurders kunnen afgeleid raken als
ze hun ogen en aandacht niet bij de
weg houden of hun handen van het
stuur halen voor andere activiteiten dan
autorijden. Verklein de kans op afleiding
en een ongeluk door:
ś ALTIJD uw mobiele apparatuur (bijv.
MP3-speler, telefoon, navigatie-
apparatuur, enz.) in te stellen als de
auto geparkeerd is of op een veilige
plaats stilstaat.
ś Uw mobiele apparatuur ALLEEN
te gebruiken als dit wettelijk is
toegestaan en de omstandigheden
veilig gebruik mogelijk maken.
Verstuur tijdens het rijden NOOIT
een sms of een e-mail. In de meeste
landen is het versturen van een sms
tijdens het rijden wettelijk verboden.
In sommige landen is het gebruik van
een niet-handsfree-telefoon door
bestuurders eveneens verboden.
ś Laat het gebruik van een mobiel
apparaat u tijdens het rijden
NOOIT afleiden. U hebt een
verantwoordelijkheid ten opzichte van
uw passagiers en medeweggebruikers
om altijd veilig te rijden, met uw
handen aan het stuur en uw ogen en
aandacht gericht op de weg.
BELANGRIJKE VEILIGHEIDSVOORZORGSMAATREGELEN
03
3-3
Pas uw snelheid aan
Een te hoge snelheid speelt een
belangrijke rol bij aanrijdingen waarbij
gewonden en doden vallen. Over het
algemeen is het zo dat hoe hoger de
snelheid is, hoe groter het risico is, maar
ernstig letsel kan ook ontstaan bij lagere
snelheden. Rijd nooit sneller dan gezien
de omstandigheden veilig is, ongeacht
de maximum toegestane snelheid ter
plaatse.
Houd uw auto in een veilige
conditie
Een klapband of een mechanisch defect
kan een extreem gevaarlijke situatie
opleveren. Controleer, om de kans op
dergelijke problemen te beperken,
regelmatig de bandenspanning en de
conditie van de banden en laat het
periodiek onderhoud aan uw auto op de
voorgeschreven momenten uitvoeren.
3-4
Veiligheidssysteem
Voorstoel
(1) Voorwaartse/achterwaartse richting
(2) Hellingshoek rugleuning
(3) Zittinghoogte*
(4) Lendensteun (bestuurdersstoel)*
(5) Stoelverwarming*/
stoelventilatiesysteem*
(6) Hoofdsteun
Achterstoel
(7) Armsteun*
(8) Neerklappen rugleuning
(9) Hoofdsteun
* : indien van toepassing
STOELEN
OOSEV038026
[A] : Voorstoel, [B] : Achterstoel
AB
A
B
A
03
3-5
Veiligheidsvoorzorgsmaatregelen
Het zo afstellen van de stoelen dat de
bestuurder en de passagiers in een
veilige en comfortabele positie zitten
speelt, samen met de veiligheidsgordels
en de airbags, een belangrijke rol bij
de veiligheid van de inzittenden bij een
ongeval.
WAARSCHUWING
Gebruik geen zitkussen waardoor de
wrijving tussen de stoel en de passagier
verminderd wordt. De passagier kan bij
een aanrijding of een noodstop onder
de gordel doorglijden.
Er kan ernstig letsel ontstaan als de
veiligheidsgordel niet correct kan
werken.
Airbags
U kunt voorzorgsmaatregelen nemen
om de kans op letsel door een zich
opblazende airbag te beperken. Het te
dicht op een airbag zitten vergroot de
kans op letsel in hoge mate als de airbag
geactiveerd wordt. Zet uw stoel zo ver
mogelijk naar achteren, waarbij u de auto
nog wel onder controle moet kunnen
blijven houden.
WAARSCHUWING
Om de kans op ernstig letsel door
een zich opblazende airbag te
beperken, moeten de volgende
voorzorgsmaatregelen getroffen
worden:
ś Zet de bestuurdersstoel zo ver
mogelijk naar achteren, maar houd
er daarbij rekening mee dat u de auto
volledig onder controle moet kunnen
blijven houden.
ś Zet de voorpassagiersstoel zo ver
mogelijk naar achteren.
ś Houd het stuurwiel vast op 9 en 3
uur, zodat de kans op letsel aan uw
armen en handen tot een minimum
beperkt wordt.
ś Plaats NOOIT iets of iemand tussen u
en de airbag.
ś Laat, om de kans op beenletsel
tot een minimum te beperken, de
voorpassagier zijn voeten of benen
nooit op het dashboard zetten.
Veiligheidssysteem
3-6
Veiligheidsgordels
Doe bij elke rit voor het wegrijden eerst
de veiligheidsgordel om.
De inzittenden moeten altijd rechtop
zitten en de veiligheidsgordel op de
juiste manier dragen. Baby’s en kleine
kinderen moeten altijd vervoerd worden
in een geschikt kinderzitje. Kinderen
die te groot geworden zijn voor een
zittingverhoging en volwassenen moeten
altijd de veiligheidsgordel gebruiken.
WAARSCHUWING
Neem de volgende
voorzorgsmaatregelen bij het afstellen
van de veiligheidsgordel:
ś Gebruik een veiligheidsgordel NOOIT
voor meer dan één inzittende.
ś Zet de rugleuning altijd zo veel
mogelijk rechtop en draag
het heupgedeelte van de
veiligheidsgordel strak tegen het
lichaam aan en laag over de heupen.
ś Laat een kind of baby NOOIT
meerijden op de schoot van een
passagier.
ś Laat het schoudergedeelte van de
veiligheidsgordel niet langs uw nek,
langs een scherpe rand of langs een
ander gedeelte van uw lichaam dan
uw schouder lopen.
ś Zorg ervoor dat de veiligheidsgordel
nergens tussen bekneld raakt.
Voorstoelen
De voorstoel kan worden afgesteld
met de bedieningshendel (of knop) of
-schakelaars aan de buitenzijde van de
zitting. Stel voor het rijden de stoel af in
de juiste stand zodat het stuurwiel, de
pedalen en de bedieningsorganen op het
dashboard gemakkelijk bediend kunnen
worden.
WAARSCHUWING
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen
bij het afstellen van uw stoel:
ś Probeer de stoel NOOIT tijdens
het rijden te verstellen. Door een
eventuele onverwachte beweging
van de stoel zou u de controle over
de auto kunnen verliezen, waardoor
een ongeval kan ontstaan.
ś Plaats niets onder de voorstoelen.
Losliggende voorwerpen in de
voetenruimte van de bestuurder
kunnen de bediening van de pedalen
nadelig beïnvloeden, waardoor een
ongeval kan ontstaan.
ś Zorg ervoor dat de rugleuning altijd
in de normale positie kan worden
gezet en niets de juiste vergrendeling
van de rugleuning hindert.
ś Leg geen aansteker op de vloer of de
stoel. Wanneer u de stoel verstelt, kan
er gas uit de aansteker ontsnappen
waardoor brand kan ontstaan.
ś Wees uiterst voorzichtig bij het
oppakken van kleine voorwerpen
die onder de stoelen liggen of zich
tussen de stoel en de middenconsole
bevinden. Uw handen kunnen klem
komen te zitten of u kunt letsel aan
uw handen oplopen door scherpe
randen aan het stoelmechanisme.
ś Als er passagiers zitten op de
achterstoelen, wees dan voorzichtig
bij het afstellen van de voorstoelen.
ś Controleer of de stoel na het
afstellen vergrendeld is. Zo niet, dan
kan de stoel plotseling van positie
veranderen, wat tot een ongeval zou
kunnen leiden.
03
3-7
OPMERKING
Om letsel te voorkomen:
ś Verstel uw stoel niet als u de
veiligheidsgordel omgedaan hebt.
Door de zitting naar voren te
bewegen, kan er veel druk worden
uitgeoefend op de buikstreek.
ś Zorg er tijdens het verstellen van
de stoel voor dat uw handen of
vingers niet bekneld raken in het
mechanisme.
Handmatige verstelling
(indien van toepassing)
OOS037002
Verstellen in voor-/achterwaartse richting
Verstel de stoel als volgt naar voren of
naar achteren:
1. Houd de hendel voor de
langsverstelling omhooggetrokken.
2. Schuif de stoel in de gewenste positie.
3. Laat de hendel los en controleer of de
stoel vergrendeld is. Probeer de stoel
naar voren of achteren te schuiven
zonder de hendel te bedienen. Als de
stoel beweegt, dan is hij niet goed
vergrendeld.
OOS037003
Rugleuning
Stel de rugleuning als volgt af:
1. Leun iets naar voren en trek de hendel
van de rugleuningverstelling omhoog.
2. Leun voorzichtig achterover en zet de
rugleuning in de gewenste positie.
3. Laat de knop los en zorg ervoor dat de
rugleuning vergrendeld is.
Veiligheidssysteem
3-8
Verstellen van de rugleuning
Het tijdens het rijden zitten op een
stoel met een rugleuning die te ver
achterover staat kan gevaarlijk zijn. Ook
bij het dragen van de veiligheidsgordel
neemt de bescherming die de
veiligheidssystemen (veiligheidsgordels
en/of airbags) bieden, aanzienlijk af als
de rugleuning te ver achterover staat.
WAARSCHUWING
Rijd NOOIT met een rugleuning die te
ver achterover staat.
Als de rugleuning te ver achterover
staat, neemt de kans op ernstig letsel
bij een aanrijding of een noodstop
aanzienlijk toe.
Passagiers moeten ALTIJD goed in
hun stoel zitten, de gordel op de juiste
manier dragen en de rugleuning zo ver
mogelijk rechtop zetten.
De veiligheidsgordel moet strak over
uw heupen en borst lopen voor een
maximale effectiviteit. Als de rugleuning
te ver achterover staat, kan de
schoudergordel zijn werk niet goed doen
omdat hij niet goed aanligt tegen de
borstkas. In plaats daarvan loopt hij voor
u langs. Bij een ongeval kunt u tegen de
veiligheidsgordel aan geslingerd worden,
waardoor u nekletsel of ander letsel op
kunt lopen.
Hoe verder de rugleuning naar achteren
staat, hoe groter de kans is dat de
inzittende bij een aanrijding onder het
heupgedeelte van de gordel door schiet
of dat de nek in aanraking komt met het
schoudergedeelte van de gordel.
OOS037004
Afstellen van de zittinghoogte
Om de zittinghoogte te wijzigen:
ś Duw de hendel een aantal maal
omlaag om de zitting lager af te
stellen.
ś Trek de hendel een aantal maal
omhoog om de zitting hoger af te
stellen.
03
3-9
Elektrische verstelling
(indien van toepassing)
WAARSCHUWING
Laat kinderen NOOIT alleen achter in de
auto. De elektrisch verstelbare stoelen
kunnen ook bediend worden als de auto
uit staat.
AANWIJZING
Om beschadiging van de stoelen te
voorkomen:
ś Laat de schakelaar los zodra de stoel
in de voorste of achterste stand
staat.
ś Verstel de stoel niet langer dan nodig
is als de auto uit staat. Als u dat wel
doet, kan de accu te ver ontladen
raken.
ś Bedien niet meerdere elektrisch
verstelbare stoelen op hetzelfde
moment. Dat kan een elektrische
storing veroorzaken.
OOS037005
Verstellen in voor-/achterwaartse richting
Verstel de stoel als volgt naar voren of
naar achteren:
1. Druk op de voor- of achterzijde van de
bedieningsschakelaar.
2. Laat de schakelaar los zodra de zitting
in de gewenste stand staat.
OOS037006
Hellingshoek rugleuning
Stel de rugleuning als volgt af:
1. Druk op de voor- of achterzijde van de
bedieningsschakelaar.
2. Laat de schakelaar los zodra de
rugleuning in de gewenste stand
staat.
Veiligheidssysteem
3-10
Verstellen van de rugleuning
Het tijdens het rijden zitten op een stoel
met een rugleuning die te verachterover
staat kan gevaarlijk zijn. Ook bij het
dragen van de veiligheidsgordel
neemt de bescherming die de
veiligheidssystemen (veilig-heidsgordels
en airbags) bieden, aanzienlijk af als de
rugleuning te ver naar achteren staat.
WAARSCHUWING
Rijd NOOIT met een rugleuning die te
ver achterover staat.
Als de rugleuning te ver achterover
staat, neemt de kans op ernstig letsel
bij een aanrijding of een noodstop
aanzienlijk toe.
Bestuurder en passagiers moeten
ALTIJD goed in hun stoel zitten, de
gordel op de juiste manier dragen en
de rugleuning zo ver mogelijk rechtop
zetten.
De veiligheidsgordel moet strak over
uw heupen en borst lopen voor een
maximale effectiviteit. Als de rugleuning
te ver achterover staat, kan de
schoudergordel zijn werk niet goed doen
omdat hij niet goed aanligt tegen de
borstkas. In plaats daarvan loopt hij voor
u langs. Bij een ongeval kunt u tegen de
veiligheidsgordel aan geslingerd worden,
waardoor u nekletsel of ander letsel op
kunt lopen.
Hoe verder de rugleuning naar achteren
staat, hoe groter de kans is dat de
inzittende bij een aanrijding onder het
heupgedeelte van de gordel door schiet
of dat de nek in aanraking komt met het
schoudergedeelte van de gordel.
OOSEV038001
Zittinghoek (1, indien van toepassing)
Om de hoek van het voorste deel van de
zitting te wijzigen:
Beweeg het voorste deel van de
bedieningsschakelaar naar boven of naar
beneden om de voorzijde van de zitting
omhoog of omlaag te verstellen.
Laat de schakelaar los zodra de zitting in
de gewenste stand staat..
Zittinghoogte (2, indien van toepassing)
Om de zittinghoogte te wijzigen:
Beweeg het achterste deel van de
bedieningsschakelaar naar boven of
naar beneden om de zitting omhoog of
omlaag te verstellen.
Laat de schakelaar los zodra de zitting in
de gewenste stand staat.
03
3-11
OOS037008
Lendensteun (bestuurdersstoel,
indien van toepassing)
Voor het instellen van de lendensteun:
1. Druk op de voorzijde (1) van de
schakelaar voor meer steun en op de
achterzijde (2) voor minder steun.
2. Laat de schakelaar los zodra de steun
in de gewenste stand staat.
Obergvak in rugleuning
(indien van toepassing)
OOS037075
In de rugleuning van beide stoelen
bevindt zich een opbergvak.
OPMERKING
Plaats geen zware of scherpe
voorwerpen in de opbergvakken in de
leuningen. Bij een ongeval kunnen ze
uit de opbergvakken geslingerd worden
en inzittenden verwonden.
Achterstoelen
Neerklappen van de achterstoelen
De rugleuningen achter kunnen worden
neergeklapt om het vervoer van langere
voorwerpen mogelijk te maken of de
bagageruimte te vergroten.
WAARSCHUWING
ś Laat nooit iemand op een
neergeklapte rugleuning zitten als de
auto rijdt. Dit is geen veilige positie
en de veiligheidsgordels kunnen
niet gebruikt worden. Hierdoor kan
bij een aanrijding of een noodstop
ernstig letsel ontstaan.
ś Voorwerpen die op de neergeklapte
rugleuning vervoerd worden mogen
niet boven de bovenzijde van de
voorstoelen uitsteken. Als dat wel
het geval is kan de lading bij een
noodstop naar voren schuiven en
letsel of schade veroorzaken.
OOS037019
Neerklappen van de rugleuning achter:
1. Zet de rugleuning van de voorstoel zo
veel mogelijk rechtop.
2. Zet de hoofdsteunen achter
in de laagste positie door de
ontgrendelknop (1) in te drukken en
de hoofdsteun (2) naar beneden te
duwen.
Veiligheidssysteem
3-12
OOS037020
3. Plaats de veiligheidsgordel helemaal
naar buiten alvorens de rugleuning
neer te klappen. Als u dit niet
doet, kan de veiligheidsgordel de
rugleuning hinderen.
OOS037021
OOS037023
4. Haal de gordel uit de geleider (1), trek
de hendel (2) voor het neerklappen
van de rugleuning omhoog en klap de
rugleuning naar voren.
OOS037022
5. Til de rugleuning op en duw hem naar
achteren om de achterstoel te kunnen
gebruiken.
Druk de rugleuning stevig naar achteren
totdat deze vastklikt. Zorg ervoor dat de
rugleuning vergrendeld is.
Steek de riem weer door de geleider.
WAARSCHUWING
Zorg ervoor, indien u de rugleuning
achter weer rechtop zet, dat u
deze vasthoudt en rustig omhoog
klapt. Controleer of de rugleuning
goed vergrendeld is door tegen de
bovenzijde van de rugleuning te
drukken. Anders kan bij een aanrijding
of noodstop de rugleuning naar voren
klappen, waardoor de bagage met grote
kracht in het passagiers-compartiment
terecht kan komen en de inzittenden
ernstig letsel zouden kunnen oplopen.
WAARSCHUWING
Plaats geen voorwerpen op de
achterstoelen om te voorkomen dat
deze bij een aanrijding gaan schuiven
en de inzittenden raken en zo ernstig
letsel veroorzaken.
03
3-13
OPMERKING
Veiligheidsgordels achter
Plaats bij het omhoog klappen van de
rugleuning achter de schoudergordels
achter in de juiste positie. Let op dat het
materiaal van de gordel niet beschadigd
raakt door het vergrendelmechanisme
van de rugleuning.
WAARSCHUWING
Zet de motor uit, zet de selectiehendel
in stand P (parkeren) en activeer de
parkeerrem alvorens bagage in of uit
te laden. Het niet opvolgen van deze
stappen kan ertoe leiden dat de auto
zich onbedoeld in beweging zet als
de selectiehendel per ongeluk in een
andere stand gezet wordt.
AANWIJZING
ś Wees voorzichtig bij het plaatsen van
bagage op de achterbank om schade
aan het interieur te voorkomen.
ś Als via de achterstoelen bagage in de
auto wordt geladen, zet de bagage
dan goed vast om te voorkomen dat
deze tijdens het rijden gaat schuiven.
WAARSCHUWING
Bagage moet altijd worden vastgezet
om te voorkomen dat deze bij een
aanrijding door de auto wordt
geslingerd, waardoor de inzittenden
letsel kunnen oplopen. Plaats geen
voorwerpen op de achterstoelen
om te voorkomen dat deze bij een
aanrijding gaan schuiven en de voorste
inzittenden raken.
Armsteun (indien van toepassing)
OOS037024
De armsteun bevindt zich in het midden
tussen de achterstoelen. Kantel de
armsteun omlaag uit de rugleuning om
hem te kunnen gebruiken.
Veiligheidssysteem
3-14
Hoofdsteun
De hoofdsteunen voor en achter zijn
verstelbaar. De hoofdsteunen vergroten
het comfort voor de inzittenden,
maar belangrijker is dat ze speciaal
ontworpen zijn om de inzittenden beter
te beschermen tegen een whiplash en
ander nek- en rugletsel bij een ongeval,
in het bijzonder bij een aanrijding van
achteren.
WAARSCHUWING
Om de kans op ernstig letsel bij een
ongeval te beperken, moeten de
volgende voorzorgsmaatregelen
getroffen worden bij het afstellen van
de hoofdsteunen:
ś Stel de hoofdsteunen voor alle
inzittenden altijd op de juiste hoogte
af VOOR het wegrijden met de auto.
ś Vervoer NOOIT iemand in een stoel
waarvan de hoofdsteun verwijderd is.
OLF034072N
Stel de hoofdsteun zo af dat het
midden van de hoofdsteun zich op
dezelfde hoogte bevindt als de ogen.
ś Stel de hoofdsteun van de
bestuurdersstoel NOOIT af tijdens
het rijden.
ś Stel de hoofdsteun zo af dat hij
zich zo dicht mogelijk bij het hoofd
van de inzittende bevindt. Gebruik
geen los kussen tussen de rug en de
rugleuning.
ś Controleer of de hoofdsteun goed
vergrendeld is nadat hij is afgesteld.
AANWIJZING
Sla, om beschadiging te voorkomen,
NOOIT tegen de hoofdsteun en trek er
niet aan.
OPMERKING
Wanneer er geen inzittenden aanwezig
zijn op de achterstoelen, zet dan de
hoofdsteunen in de laagste stand. De
hoofdsteunen van de achterstoelen
kunnen het zicht naar achteren
belemmeren.
Hoofdsteunen voorstoelen
OOSEV038012L
De bestuurdersstoel en de
voorpassagiersstoel zijn voorzien van een
verstelbare hoofdsteun voor de veiligheid
en het comfort.
03
3-15
OOS037061
Afstellen van de hoogte
De hoofdsteun hoger afstellen:
1. Trek hem omhoog om hem in de
gewenste positie (1) te zetten.
De hoofdsteun lager afstellen:
1. Houd de ontgrendelknop (2) op de
hoofdsteun ingedrukt.
2. Laat de hoofdsteun in de gewenste
positie (3) zakken.
OOS037010
Verstellen in voor-/achterwaartse richting
(indien van toepassing)
De hoofdsteun kan in drie standen naar
wens naar voren worden getrokken. Trek
de hoofdsteun helemaal naar voren en
laat hem los om de hoofdsteun helemaal
naar achteren te plaatsen.
OLF034015
AANWIJZING
Wanneer u de rugleuning naar voren
klapt terwijl de hoofdsteun en zitting
in een hoge stand staan, raakt de
hoofdsteun mogelijk de zonneklep of
andere onderdelen van de auto.
Veiligheidssysteem
3-16
Type A
OOS037011
Type B
OOS037012
Verwijderen/plaatsen
Verwijderen van de hoofdsteun:
1. Zet de rugleuning (2) rechtop met
de hendel of de schakelaar voor de
rugleuningverstelling (1).
2. Trek de hoofdsteun zo ver mogelijk
omhoog.
3. Zet de rugleuning (4) rechtop met
de knop of de schakelaar voor de
rugleuningverstelling (3).
WAARSCHUWING
Laat tijdens het rijden NOOIT iemand
zitten in een stoel waarvan de
hoofdsteun verwijderd is.
Type A
OOSEV038004
Type B
OOSEV038005
Plaatsen van de hoofdsteun:
1. Zet de rugleuning rechtop.
2. Stop de pennen van de hoofdsteun
(2) in de gaten terwijl u de
ontgrendelknop (1) indrukt.
3. Stel de hoofdsteun vervolgens af op
de gewenste hoogte.
4. Zet de rugleuning (4) rechtop met
de hendel of de schakelaar voor de
rugleuningverstelling (3).
WAARSCHUWING
Controleer of de hoofdsteunen goed
vergrendeld zijn nadat ze opnieuw
geplaatst zijn en of ze goed zijn
afgesteld.
03
3-17
Hoofdsteunen achterstoelen
OOSEV038030L
Elke achterstoel is voor de veiligheid en
het comfort van de passagier voorzien
van een hoofdsteun.
OPMERKING
ś Stel de hoofdsteunen zo af dat het
midden van de hoofdsteun zich op
dezelfde hoogte bevindt als de ogen.
ś Zet de hoofdsteun van de achterstoel
niet in de laagste stand wanneer er
iemand op de achterstoel zit.
ś
OOS037018
Afstellen van de hoogte
De hoofdsteun hoger afstellen:
1. Trek hem omhoog om hem in de
gewenste positie (1) te zetten.
De hoofdsteun lager afstellen:
1. Houd de ontgrendelknop (2) op de
hoofdsteun ingedrukt.
2. Laat de hoofdsteun in de gewenste
positie (3) zakken.
Veiligheidssysteem
3-18
OOSEV038029
Verwijderen/plaatsen
Verwijderen van de hoofdsteun:
1. Trek de hoofdsteun zo ver mogelijk omhoog.
2. Druk de ontgrendelknop op de
hoofdsteun (1) in terwijl u de
hoofdsteun naar boven (2) trekt.
Plaatsen van de hoofdsteun:
1. Stop de pennen van de hoofdsteun
(3) in de gaten terwijl u de
ontgrendelknop (1) indrukt.
2. Stel de hoofdsteun vervolgens af op
de gewenste hoogte.
WAARSCHUWING
Controleer of de hoofdsteunen goed
vergrendeld zijn nadat ze in de juiste
positie gezet zijn om de inzittenden op
de juiste manier te beschermen.
Stoelverwarming en
stoelventilatiesysteem
Stoelverwarming voor
(indien van toepassing)
Met de stoelverwarming kunnen de
stoelen bij lage buitentemperaturen
worden verwarmd.
WAARSCHUWING
De stoelverwarming kan ERNSTIGE
BRANDWONDEN veroorzaken, zelfs bij
lage temperaturen, en in het bijzonder
als de stoelverwarming gedurende
langere tijd wordt gebruikt.
Passagiers moeten in staat zijn te
voelen of de stoel te warm wordt, zodat
ze de stoelverwarming uit kunnen
schakelen, indien noodzakelijk.
Bij personen die
temperatuurwisselingen of pijn aan
de huid niet kunnen voelen, moet
extreme voorzichtigheid in acht worden
genomen, vooral als het gaat om de
volgende soorten passagiers:
ś Kinderen, ouderen, gehandicapten
en ziekenhuispatiënten.
ś Mensen met een gevoelige huid die
gemakkelijk verbranden.
ś Vermoeide personen.
ś Dronken personen.
ś Personen die onder invloed zijn van
medicijnen die het reactievermogen
verminderen of slaap opwekken.
WAARSCHUWING
Plaats NOOIT isolerend materiaal, zoals
een deken of kussen, op de stoel als
de stoelverwarming is ingeschakeld.
Dit kan tot oververhitting van de
stoelverwarming leiden, wat kan
resulteren in brand of schade aan de
stoel.
03
3-19
AANWIJZING
Om beschadiging van de
stoelverwarming en stoelen te
voorkomen:
ś Gebruik voor het reinigen van
de stoelen geen oplosmiddel,
zoals thinner, benzeen, alcohol of
wasbenzine.
ś Plaats geen zware of scherpe
voorwerpen op stoelen die zijn
voorzien van stoelverwarming.
ś Wijzig de bekleding van de stoel
niet. Dit kan de stoelverwarming
beschadigen.
OOSEV030007L
De stoelverwarming kan worden
ingeschakeld door op de toets te
drukken voor de bestuurdersstoel en/of
de voorpassagiersstoel terwijl de motor
is ingeschakeld.
Laat de toetsen in stand UIT staan als de
stoelverwarming niet gebruikt hoeft te
worden.
ś Iedere keer als u op de toets drukt,
verandert de temperatuurinstelling
voor de stoel als volgt:
OFF
LOW ( )
HIGH ( )
MIDDLE ( )
ś Door bij ingeschakelde
stoelverwarming langer dan 1,5
seconden op de toets te drukken,
wordt de stoelverwarming
uitgeschakeld.
ś De standaardinstelling voor de
stoelverwarming is UIT als de
startknop in stand ON wordt gezet.
Informatie
Als de toetsen voor de stoelverwarming
in stand AAN staan, wordt de
stoelverwarming automatisch in- of
uitgeschakeld, afhankelijk van de
temperatuur van de stoel.
UIT HOOG
MIDDEN LAAG
Veiligheidssysteem
3-20
Stoelverwarming achter (indien van
toepassing)
OOSEV040470L
Druk op een van de schakelaars terwijl
de auto in de stand-by ( ) modus
staat om de achterbank te verwarmen.
Laat de toetsen in stand UIT staan als de
stoelverwarming niet gebruikt hoeft te
worden.
Iedere keer als u op de toets drukt,
verandert de temperatuurinstelling voor
de stoel als volgt:
OFF Ɵ MIDDLE ( ) Ɵ LOW ( )
De stoelverwarming is standaard UIT als
de startknop in stand ON staat.
Informatie
Als de toetsen voor de stoelverwarming
in stand AAN staan, schakelt de
stoelverwarming automatisch aan of uit,
afhankelijk van de temperatuur van de
stoel.
Stoelventilatiesysteem voor
(indien van toepassing)
OOSEV038008L
Het stoelventilatiesysteem zorgt voor
het koelen van de stoelen door lucht te
blazen door kleine uitstroomopeningen
in het oppervlak van de zittingen en de
rugleuningen.
Laat de toetsen in de stand OFF
staan als het niet nodig is het
stoelventilatiesysteem te gebruiken.
Druk, terwijl de motor is ingeschakeld,
op de toets om de bestuurdersstoel of de
voorpassagiersstoel te koelen (indien van
toepassing).
ś Iedere keer als u de schakelaar
indrukt, verandert de luchtstroom als
volgt:
OFF
LOW ( )
HIGH ( )
MIDDLE ( )
ś Door bij ingeschakeld
stoelventilatiesysteem langer dan
1,5 seconden op de toets te drukken,
wordt het stoelventilatiesysteem
uitgeschakeld.
ś De standaardinstelling voor het
stoelventilatiesysteem is UIT als de
startknop in stand ON wordt gezet.
UIT HOOG
MIDDEN
LAAG
03
3-21
AANWIJZING
Om beschadiging van het
stoelventilatiesysteem te voorkomen:
ś Gebruik het stoelventilatiesysteem
ALLEEN als het verwarmings- en
ventilatiesysteem is ingeschakeld.
Als het stoelventilatiesysteem
gedurende langere tijd gebruikt
wordt terwijl het verwarmings- en
ventilatiesysteem uitgeschakeld is,
kan er een defect ontstaan aan het
stoelventilatiesysteem.
ś Gebruik voor het reinigen van
de stoelen geen oplosmiddel,
zoals thinner, benzeen, alcohol of
wasbenzine.
ś Voorkom dat er vloeistoffen gemorst
worden op het oppervlak van de
zittingen en rugleuningen van
de voorstoelen; hierdoor zouden
de uitstroomopeningen verstopt
kunnen raken waardoor het systeem
niet meer correct kan functioneren.
ś Plaats geen materialen zoals
plastic tassen of kranten onder de
stoelen. Deze zouden de luchtinlaat
kunnen blokkeren, waardoor de
uitstroomopeningen mogelijk niet
goed werken.
ś Wijzig de bekleding van de stoel niet.
Dit kan het stoelventilatie-systeem
beschadigen.
ś Zet de motor uit en start hem weer
als de uitstroomopeningen niet
werken. We adviseren u de auto te
laten controleren door een officiële
HYUNDAI-dealer als dat geen
verbetering brengt.
Veiligheidssysteem
3-22
VEILIGHEIDSGORDELS
In dit hoofdstuk wordt beschreven hoe
de veiligheidsgordels op de juiste manier
gebruikt worden. Verder worden er zaken
behandeld die achterwege moeten
worden gelaten bij het gebruik van de
veiligheidsgordels.
Voorzorgsmaatregelen
veiligheidsgordel
Doe altijd uw veiligheidsgordel om
en zorg ervoor dat al uw passagiers
dat ook doen voordat u wegrijdt.
Airbags zijn ontworpen als aanvulling
op de veiligheidsgordels als extra
veiligheidsvoorziening en niet ter
vervanging ervan. In de meeste landen is
het gebruik van veiligheidsgordels door
alle inzittenden verplicht.
WAARSCHUWING
ALLE inzittenden moeten de
veiligheidsgordel dragen als de auto
in beweging is. Neem de volgende
voorzorgsmaatregelen bij het afstellen
en dragen van de veiligheidsgordels:
ś Kinderen tot en met 13 jaar
moeten altijd op een achterstoel
plaatsnemen en de gordel op de
juiste manier dragen.
ś Laat kinderen nooit op de
voorpassagiersstoel meerijden,
tenzij de airbag is uitgeschakeld. Als
een kind op de voorpassagiersstoel
zit, moet de stoel zo ver mogelijk
naar achteren worden gezet en moet
het kind goed vast worden gezet.
ś Vervoer een baby of kind NOOIT op
de schoot van een andere inzittende.
ś Rijd NOOIT met een rugleuninvg die
te ver achterover staat.
ś Vervoer nooit meerdere kinderen
op één stoel of vastgezet met één
veiligheidsgordel.
ś Draag nooit de schoudergordel
onder de arm door of achter uw rug.
ś Zet breekbare voorwerpen nooit
vast met een veiligheidsgordel. Bij
krachtig remmen of een aanrijding
kunnen ze beschadigd raken door de
veiligheidsgordel.
ś Gebruik de veiligheidsgordel niet in
gedraaide toestand. Een gedraaide
veiligheidsgordel biedt in geval
van een ongeval onvoldoende
bescherming.
ś Gebruik een veiligheidsgordel
waarvan de band of andere
onderdelen beschadigd zijn niet.
ś Zet de gesp van de veiligheidsgordel
niet vast in de gordelsluiting van een
andere stoel.
ś Maak de veiligheidsgordel tijdens
het rijden NOOIT los. Hierdoor kunt
u de controle over de auto verliezen,
waardoor er een ongeval kan
ontstaan.
ś Controleer of niets de vergrendeling
van de veiligheidsgordel in de
gordelsluiting hindert. Als dat wel
het geval is, zit de veiligheidsgordel
mogelijk niet goed vast.
ś Er mogen geen wijzigingen aan
de gordel worden aangebracht
of hulpmiddelen worden
gebruikt die voorkomen dat het
gordelmechanisme de gordel strak
tegen het lichaam aan kan trekken
of die het verstellen van de gordel
onmogelijk maken.
WAARSCHUWING
Beschadigde veiligheidsgordels en
gordelmechanismen zullen niet goed
werken. Vervang een veiligheidsgordel
altijd:
ś Als de gordelband gerafeld, vervuild
of beschadigd is.
ś Als de sluitingen of andere
componenten beschadigd zijn.
ś Vervang de complete veiligheidsgordel
als hij gedragen is tijdens een ongeval,
ook al zijn er aan de gordelband
of het gordelmechanisme geen
beschadigingen te zien.
03
3-23
Waarschuwingslampje
veiligheidsgordel
Waarschuwingssysteem
veiligheidsgordels
Instrumentenpaneel
OOSEV030009L
Waarschuwing bestuurdersgordel
Als herinnering voor de bestuurder gaat
telkens als de startknop in stand ON
wordt gezet het waarschuwingslampje
van de veiligheidsgordels gedurende
ongeveer 6 seconden branden, ongeacht
of de gordels zijn vastgemaakt. Als de
veiligheidsgordel van de bestuurder
niet wordt vastgemaakt, klinkt er
gedurende ongeveer 6 seconden een
waarschuwingszoemer.
Wanneer de veiligheidsgordel niet
is vastgemaakt als de startknop in
stand ON wordt gezet of wanneer
hij wordt losgemaakt nadat de
startknop in stand ON is gezet, zal
het waarschuwingslampje van de
veiligheidsgordel branden totdat de
gordel wordt vastgemaakt.
Als u gaat rijden terwijl u de
veiligheidsgordel niet hebt vastgemaakt
of de veiligheidsgordel losmaakt
terwijl u rijdt met een snelheid lager
dan 20 km/h, blijft het desbetreffende
waarschuwingslampje branden totdat u
de veiligheidsgordel vastmaakt.
Als u de veiligheidsgordel vervolgens nog
niet vastmaakt of u de veiligheidsgordel
losmaakt terwijl u sneller rijdt dan 20
km/h, zal de waarschuwingszoemer
van de veiligheidsgordel gedurende
ongeveer 100 seconden klinken
en gaat het desbetreffende
waarschuwingslampje knipperen.
OOSEV030010L
Waarschuwing voorpassagiersgordel
Als herinnering voor de voorpassagier
brandt telkens als de startknop
in stand ON wordt gezet het
waarschuwingslampje van de
voorpassagiersgordel gedurende
ongeveer 6 seconden, ongeacht of de
gordel is vastgemaakt.
Wanneer de veiligheidsgordel niet
is vastgemaakt als de startknop in
stand ON wordt gezet of wanneer
hij wordt losgemaakt nadat de
startknop in stand ON is gezet, zal
het waarschuwingslampje van de
veiligheidsgordel branden totdat de
gordel wordt vastgemaakt.
Als u gaat rijden terwijl u de
veiligheidsgordel niet hebt vastgemaakt
of de veiligheidsgordel losmaakt
terwijl u rijdt met een snelheid lager
dan 20 km/h, blijft het desbetreffende
waarschuwingslampje branden totdat u
de veiligheidsgordel vastmaakt.
Als u de veiligheidsgordel vervolgens nog
niet vastmaakt of u de veiligheidsgordel
losmaakt terwijl u sneller rijdt dan 20
km/h, zal de waarschuwingszoemer
van de veiligheidsgordel gedurende
ongeveer 100 seconden klinken
en gaat het desbetreffende
waarschuwingslampje knipperen.
Veiligheidssysteem
3-24
WAARSCHUWING
Het rijden in een verkeerde zitpositie
heeft een nadelige invloed op de
werking van de waarschuwingsfunctie
voor de voorpassagiersgordel. Het
is belangrijk dat de bestuurder de
passagier instrueert goed te gaan
zitten, zoals voorgeschreven in dit
instructieboekje.
Informatie
ś Het waarschuwingslampje voor de
voorpassagiersgordel bevindt zich in de
middenconsole.
ś Ook als er niemand op de
voorpassagiersstoel zit, zal het
waarschuwingslampje van de
veiligheidsgordel gedurende 6 seconden
knipperen of branden.
ś Als er bagage op de voorpassagiersstoel
geplaatst wordt, kan het
waarschuwingslampje van de
veiligheidsgordel ook gaan knipperen.
OOSEV038011
Waarschuwingslampje veiligheidsgordel
achterpassagiers
ś Als herinnering voor de
achterpassagier brandt telkens als de
startknop in stand ON wordt gezet
het waarschuwingslampje van de
achterpassagiersgordel gedurende
ongeveer 6 seconden, ongeacht of de
gordel is vastgemaakt.
ś Wanneer de veiligheidsgordel niet
is vastgemaakt als de startknop
in stand ON wordt gezet, zal het
waarschuwingslampje van de
veiligheidsgordel gedurende ongeveer
70 seconden branden.
ś Als u gaat rijden terwijl u de
veiligheidsgordel niet hebt
vastgemaakt of de veiligheidsgordel
losmaakt terwijl u rijdt met een
snelheid lager dan 20 km/h, blijft het
desbetreffende waarschuwingslampje
gedurende ongeveer 70 seconden
branden.
ś Als u de veiligheidsgordel losmaakt
terwijl u harder rijdt dan 20 km/h,
zal de waarschuwingszoemer van de
veiligheidsgordel gedurende ongeveer
35 seconden klinken en gaat het
desbetreffende waarschuwingslampje
knipperen.
ś Als de veiligheidsgordel
wordt vastgemaakt, gaat het
waarschuwingslampje onmiddellijk uit.
ś Als het achterportier wordt geopend
of gesloten wanneer met een lagere
snelheid dan 10 km/h wordt gereden,
werken het waarschuwingslampje en
de waarschuwingszoemer niet, ook al
rijdt u harder dan 20 km/h.
03
3-25
Veiligheidsgordels
Driepuntsgordel
ODH033055
Vastmaken van de veiligheidsgordel:
Trek de gordel uit de blokkeerautomaat
en plaats de metalen gesp (1) in de
gordelsluiting (2). Wanneer de gesp in
de gordelsluiting vergrendelt, is een klik
hoorbaar.
ODH033053
U moet het (1) heupgedeelte over uw
heup dragen en het schoudergedeelte (2)
over uw borst.
De veiligheidsgordel rolt automatisch
tot de juiste lengte op nadat het
heupgedeelte met de hand strak over uw
heupen is getrokken. Als u zich langzaam
voorover beweegt, rolt de gordel af en
hebt u een maximale bewegingsruimte.
Bij een noodstop of een aanrijding zal de
gordel geblokkeerd worden. Daarnaast
zal de gordel blokkeren wanneer u te snel
naar voren buigt.
AANWIJZING
Als u de gordel niet gemakkelijk uit de
blokkeerautomaat kunt trekken, trekt
u de gordel eerst aan en laat u hem
daarna oprollen. Na het loslaten kunt u
de gordel gemakkelijk uittrekken.
ODH033056
WAARSCHUWING
Een onjuist afgestelde veiligheidsgordel
kan de kans op ernstig letsel bij een
ongeval vergroten. Neem de volgende
voorzorgsmaatregelen bij het afstellen
van de veiligheidsgordel:
ś Plaats het heupgedeelte van de
veiligheidsgordel zo laag mogelijk
over uw heupen en niet over uw
middel, zodat de gordel strak aanligt.
Hierdoor vangen de sterke
heupbeenderen de kracht van de
aanrijding op en wordt de kans op
inwendig letsel gereduceerd.
ś De schoudergordel moet over de
ene arm en onder de andere arm
door lopen, zoals aangegeven in de
afbeelding.
ś Vergrendel het bevestigingspunt van
de schoudergordel altijd op de juiste
hoogte.
ś Laat de schoudergordel nooit langs
uw nek of over uw gezicht lopen.
Veiligheidssysteem
3-26
Hoogteverstelling
U kunt de hoogte van het bovenste
bevestigingspunt van de schoudergordel
in vier standen afstellen voor maximaal
comfort en een maximale veiligheid.
Het schoudergedeelte moet zodanig
worden afgesteld dat het over de borst
en het midden van de schouder loopt, en
nooit over de nek.
Voorstoel
OOS037060
Verhoog of verlaag het bovenste
bevestigingspunt van de
veiligheidsgordel tot de juiste hoogte.
Trek het bovenste bevestigingspunt (1)
omhoog om het hoger af te stellen. Druk
het bovenste bevestigingspunt omlaag
(3) en houd daarbij de knop (2) ingedrukt
om het bovenste bevestigingspunt lager
af te stellen.
Laat de knop los om het bovenste
bevestigingspunt in de ingestelde positie
te blokkeren. Probeer het bovenste
bevestigingspunt omhoog of omlaag
te schuiven om te controleren of het
geblokkeerd is.
OHI038142
Losmaken van de veiligheidsgordel:
Druk op de ontgrendelknop (1) van de
gordelsluiting.
Als de gordel losgemaakt is, moet hij
automatisch oprollen. Controleer als dat
niet gebeurt of de gordel niet gedraaid is
en probeer het opnieuw.
03
3-27
Middelste veiligheidsgordel achter
(driepuntsgordel middelste zitplaats
achter)
OOSEV038031L
Gebruik voor het bevestigen van de
middelste veiligheidsgordel achter
de gordelsluiting met de aanduiding
CENTER.
Informatie
Als het u niet lukt om de veiligheidsgordel
uit de blokkeerautomaat te trekken, trek
dan krachtig aan de gordel en laat deze
vervolgens los. Na het loslaten kunt u de
gordel gemakkelijk uittrekken.
WAARSCHUWING
Zorg ervoor dat de rugleuning
vergrendeld is wanneer u de
veiligheidsgordel van de middelste
zitplaats achter gebruikt.
Zo niet, dan kan de rugleuning van
positie veranderen bij een noodstop of
een aanrijding, wat tot ernstig letsel kan
leiden.
Gordelspanner veiligheidsgordel
OLMB033039
Uw auto is uitgerust met
veiligheidsgordels met gordelspanners
voor de bestuurder, de voorpassagier en
de passagiers op de buitenste zitplaatsen
achter (indien van toepassing)
(gordelspanners met blokkeerautomaat).
Het doel van de gordelspanner is ervoor
te zorgen dat de veiligheidsgordel
strak tegen het lichaam van de
inzittende ligt bij bepaalde frontale
aanrijdingen of aanrijdingen van opzij.
De gordelspanners kunnen samen met
de airbags worden geactiveerd als de
frontale aanrijding of aanrijding van opzij
ernstig genoeg is.
Wanneer plotseling wordt afgeremd of
wanneer de inzittende te snel voorover
probeert te buigen, wordt de gordel door
de blokkeerautomaat vergrendeld. Bij
bepaalde frontale aanrijdingen zal de
gordelspanner geactiveerd worden en
zal deze de veiligheidsgordel strakker om
het lichaam van de inzittende trekken.
Als de gordelspanner wordt geactiveerd
en het systeem registreert dat de
spankracht van de veiligheidsgordel van
de bestuurder of de passagier te groot
wordt, zorgt een spankrachtbegrenzer
ervoor dat de gordel iets wordt gevierd.
Veiligheidssysteem
3-28
WAARSCHUWING
ś Doe uw veiligheidsgordel altijd om
en zit in de juiste houding op uw
stoel.
ś Gebruik de veiligheidsgordel niet in
te losse of gedraaide toestand. Een te
losse of gedraaide veiligheidsgordel
biedt in geval van een ongeval
onvoldoende bescherming.
ś Plaats niets in de buurt van de
gordelsluiting. Dat kan een juiste
werking van de gordelsluiting
belemmeren.
ś Vervang gordelspanners altijd als ze
geactiveerd zijn of na een ongeval.
ś Probeer gordelspanners nooit
zelf te controleren, onderhouden,
repareren of vervangen. We
adviseren u contact op te nemen met
een officiële Hyundai-dealer.
ś Stel de veiligheidsgordels niet bloot
aan schokken.
WAARSCHUWING
Raak de onderdelen van het
gordelspannersysteem gedu-rende
enkele minuten nadat ze geactiveerd
zijn niet aan. Als de veiligheidsgordel
met gordelspanner tijdens een
aanrijding geactiveerd wordt, kan de
gordelspanner heet worden, waardoor
u brandwonden zou kunnen oplopen.
OPMERKING
Het veiligheidsgordelsysteem met
gordelspanner kan beschadigd raken
door de carrosserie aan de voorzijde
van de auto. Daarom adviseren we u
het systeem te laten repareren door een
officiële HYUNDAI-dealer.
OHI038175L
OOSEV038032L
Het veiligheidsgordelsysteem met
gordelspanner bestaat hoofdzakelijk
uit de volgende onderdelen. De
plaats hiervan wordt in bovenstaande
afbeelding aangegeven:
(1) Waarschuwingslampje AIRBAG
(2) Blokkeerautomaat met gordelspanner
(3) Airbagmodule
(4) Blokkeerautomaat met gordelspanner
achter (indien van toepassing)
03
3-29
AANWIJZING
De sensor die de airbagmodule
activeert, is verbonden met de
veiligheidsgordels met gordelspanner.
Het waarschuwingslampje AIRBAG
op het instrumentenpaneel zal, nadat
de startknop in stand ON is gezet,
ongeveer 6 seconden branden en moet
daarna uitgaan.
Als de gordelspanner niet goed
werkt, zal het waarschuwingslampje
branden, ook al werkt de airbag
goed. Als het waarschuwingslampje
niet gaat branden, blijft branden of
tijdens het rijden gaat branden, laat de
veiligheidsgordels met gordelspanner
en/of de airbagmodule dan zo spoedig
mogelijk controleren door een officiële
Hyundai-dealer.
Informatie
ś Zowel de veiligheidsgordel met
gordelspanner voor de bestuurder
als die voor de voorpassagier kan
bij bepaalde frontale aanrijdingen
en aanrijdingen van opzij worden
geactiveerd.
ś De gordelspanners zullen ook worden
geactiveerd als de veiligheidsgordels
op het moment van de aanrijding niet
gedragen worden.
ś Wanneer de gordelspanners
geactiveerd worden, kan een luide
knal hoorbaar zijn en kan er fijn stof,
dat doet denken aan rook, zichtbaar
worden in het passagierscompartiment.
Dat zijn normale verschijnselen en het
stof is niet schadelijk.
ś Het fijne stof is niet giftig, maar kan
huidirritatie veroorzaken. Tevens
dient langdurig inademen van het
stof vermeden te worden. Was de
aan het stof blootgestelde huid
zorgvuldig na een ongeval waarbij de
veiligheidsgordels met gordelspanner
zijn geactiveerd.
Veiligheidssysteem
3-30
Extra voorzorgsmaatregelen
veiligheidsgordel
Gebruik van veiligheidsgordels bij
zwangerschap
Ook bij zwangerschap moet de
veiligheidsgordel altijd worden gedragen.
De beste manier om uw ongeboren kind
te beschermen is uzelf te beschermen
door altijd de veiligheidsgordel te
dragen.
Zwangere vrouwen moeten altijd een
driepuntsveiligheidsgordel dragen. Plaats
de schoudergordel over de borstkas en
laat hem tussen uw borsten en niet langs
uw hals lopen. Plaats de heupgordel
onder uw buik op zo’n manier dat hij
STRAK langs uw heupen en bekken loopt,
onder uw buik langs.
WAARSCHUWING
Om de kans op ernstig letsel voor
het ongeboren kind bij een ongeval
te beperken, mogen zwangere
vrouwen het heupgedeelte van de
veiligheidsgordel NOOIT over of boven
de onderbuik dragen.
Kinderen en het gebruik van
veiligheidsgordels
Baby’s en kleine kinderen
In de meeste landen zijn regels over het
vervoer van kinderen opgesteld die het
gebruik van een goedgekeurd kinderzitje,
inclusief zittingverhogingen, verplicht
stellen. Regels met betrekking tot de
leeftijd waarboven de veiligheidsgordel
mag worden gebruikt in plaats van een
kinderzitje, verschillen per land. Zorg er
daarom voor dat u op de hoogte bent
van de regelgeving in uw land en in
de landen die u op uw reizen aandoet.
Baby- en kinderzitjes moeten op de juiste
manier worden geplaatst en gemonteerd
op een achterstoel.
Raadpleeg voor meer informatie
“Kinderzitjes” in dit hoofdstuk.
WAARSCHUWING
Zet een baby of kind ALTIJD op de
juiste wijze vast in een kinderzitje
dat geschikt is voor de lengte en het
gewicht van het kind.
Om de kans op ernstig letsel voor
een kind of een andere inzittende te
beperken, mag u NOOIT een kind op
schoot of in uw armen houden in een
rijdende auto. Door de grote krachten
die bij een ongeval optreden, zal het
kind uit uw armen en door het interieur
worden geslingerd.
Kleine kinderen zijn bij een ongeval het
best beschermd als ze goed vastgezet
op een achterstoel vervoerd worden in
een wettelijk goedgekeurd kinderzitje.
Controleer voor de aanschaf van een
kinderzitje of het is voorzien van een
label waarop staat dat het wettelijk
goedgekeurd is. Het kinderzitje moet
geschikt zijn voor de lengte en het
gewicht van het kind dat erin vervoerd
moet worden. Deze informatie moet op
het label van het kinderzitje vermeld
staan. Raadpleeg “Kinderzitjes” in dit
hoofdstuk.
03
3-31
Grotere kinderen
Kinderen jonger dan 13 jaar en
kinderen die te groot zijn voor een
zittingverhoging moeten altijd op
een achterstoel plaatsnemen en
gebruikmaken van de aanwezige
driepuntsgordels. De veiligheidsgordel
moet strak over de heupen en over de
schouder en borstkas liggen om het kind
veilig op zijn plaats te houden. Controleer
regelmatig of de gordel goed aanligt.
Door de bewegingen van het kind kan
de gordel niet meer in de juiste positie
komen te liggen. Bij een aanrijding zitten
kinderen het veiligst op een achterstoel
als ze op de juiste manier gebruik maken
van de veiligheidsgordels.
Als een groter kind (ouder dan 13) op
de voorstoel vervoerd moet worden,
moet het kind de driepuntsgordel op de
juiste manier dragen en moet de stoel
zo ver mogelijk naar achteren worden
geplaatst.
Probeer het kind verder naar het
midden plaats te laten nemen wanneer
het schoudergedeelte over de hals of
het gezicht van het kind loopt. Maak
op de achterstoel gebruik van een
geschikte zittingverhoging wanneer de
schoudergordel het gezicht of de hals
nog steeds raakt.
WAARSCHUWING
ś Zorg ervoor dat grotere kinderen de
veiligheidsgordel altijd dragen en
controleer of deze goed is afgesteld.
ś Laat het schoudergedeelte van de
gordel NOOIT langs de hals of langs
het gezicht van het kind lopen.
ś Zet nooit meer dan één kind vast met
een enkele veiligheidsgordel.
Gehandicapten en het gebruik van
veiligheidsgordels
Ook gehandicapten die in de auto
vervoerd worden, moeten gebruikmaken
van de veiligheidsgordel. Neem voor
meer informatie contact op met een arts.
Een persoon per veiligheidsgordel
Een enkele gordel mag nooit gedragen
worden door twee personen (ook niet
door een volwassene en een kind). Als
dat wel gedaan wordt, kan dat bij een
aanrijding resulteren in ernstig letsel.
Zet de rugleuning niet horizontaal
Het tijdens het rijden zitten op een
stoel met een rugleuning die te ver
achterover staat kan gevaarlijk zijn. Ook
bij het dragen van de veiligheidsgordel
neemt de bescherming die de
veiligheidssystemen (veiligheids-gordels
en/of airbags) bieden, aanzienlijk af als
de rugleuning te ver achterover staat.
De veiligheidsgordel moet strak over
uw heupen en borst lopen voor een
maximale effectiviteit.
Bij een ongeval kunt u tegen de
veiligheidsgordel aan geslingerd worden,
waardoor u nekletsel of ander letsel op
kunt lopen.
Hoe verder de rugleuning naar achteren
staat, hoe groter de kans is dat de
inzittende bij een aanrijding onder het
heupgedeelte van de gordel door schiet
of dat de nek in aanraking komt met het
schoudergedeelte van de gordel.
WAARSCHUWING
ś Rijd NOOIT met een rugleuning die te
ver achterover staat.
ś Als de rugleuning te ver achterover
staat, neemt de kans op ernstig letsel
bij een aanrijding of een noodstop
aanzienlijk toe.
ś Bestuurder en passagiers moeten
altijd goed in hun stoel zitten, de
gordel op de juiste manier dragen
en de rugleuning zo ver mogelijk
rechtop zetten.
Veiligheidssysteem
3-32
Verzorging van
veiligheidsgordels
Veiligheidsgordels mogen niet worden
gedemonteerd of gemodificeerd.
Verder moet er op worden gelet dat
de gordels en de onderdelen daarvan
niet beschadigd worden door de
scharnieren van de stoelen, de portieren
of anderszins.
Periodieke controle
Alle veiligheidsgordels dienen
regelmatig op slijtage of beschadigingen
gecontroleerd te worden. Beschadigde
onderdelen dienen zo spoedig mogelijk
vervangen te worden.
Houd de gordels schoon en droog
Veiligheidsgordels moeten schoon
en droog gehouden worden. Als ze
vuil zijn geworden, kunnen ze worden
gereinigd met een milde zeepoplossing
en warm water. Bleekmiddelen,
kleurstoffen, sterke oplosmiddelen of
reinigingsmiddelen met schurende
bestanddelen mogen niet worden
gebruikt omdat ze het gordelmateriaal
kunnen beschadigen of verzwakken.
Wanneer moeten de
veiligheidsgordels vervangen
worden
De veiligheidsgordels moeten in hun
geheel worden vervangen als de auto bij
een aanrijding betrokken is geweest. Dat
is ook het geval als de veiligheidsgordels
niet zichtbaar beschadigd zijn. We
adviseren u contact op te nemen met
een officiële HYUNDAI-dealer.
03
3-33
Onze aanbeveling:
Vervoer kinderen altijd op de
achterstoelen
WAARSCHUWING
Vervoer kinderen altijd in een passend
kinderzitje. Kinderen, van welke leeftijd
dan ook, lopen minder risico als ze
op een achterstoel vervoerd worden.
Gebruik nooit een kinderzitje waarbij
het kind met het gezicht naar achteren
gericht op de voorstoel zit, tenzij de
airbag is uitgeschakeld.
Om de kans op letsel bij een ongeval,
noodstop of een plotselinge manoeuvre
te minimaliseren, dienen kinderen jonger
dan 13 jaar op een achterstoel te zitten in
een geschikt kinderzitje.
Volgens ongevallenstatistieken lopen
kinderen minder risico in een kinderzitje
op een achterstoel dan in een kinderzitje
op de voorstoel. Kinderen die te groot
zijn voor een kinderzitje, moeten de
aangebrachte veiligheidsgordels
gebruiken.
In de meeste landen zijn regels over het
vervoer van kinderen opgesteld die het
gebruik van een goedgekeurd kinderzitje
verplicht stellen.
Regels met betrekking tot de limieten
voor leeftijd en lengte/gewicht
waarboven de veiligheidsgordel mag
worden gebruikt in plaats van een
kinderzitje, verschillen per land. Zorg er
daarom voor dat u op de hoogte bent
van de regelgeving in uw land en in de
landen die u op uw reizen aandoet.
Kinderzitjes moeten op de juiste manier
op de stoel worden bevestigd. Gebruik
altijd een kinderzitje dat in uw land
wettelijk goedgekeurd is.
Kinderzitjes (CRS)
Baby’s en kleine kinderen moeten
met de rug of met het gezicht in de
rijrichting worden vervoerd in een
geschikt kinderzitje. Dit kinderzitje moet
correct zijn bevestigd op de stoel. Lees
de aanwijzingen van de fabrikant voor
het plaatsen en het gebruik van het
kinderzitje en volg deze aanwijzingen op.
WAARSCHUWING
ś Volg altijd de aanwijzingen van de
fabrikant voor het plaatsen en het
gebruik van het kinderzitje.
ś Zet uw kind altijd op de juiste wijze
vast in het kinderzitje.
ś Gebruik nooit een kinderzitje dat
over de rugleuning van een stoel
“vasthaakt”; een dergelijk zitje
biedt mogelijk geen adequate
bescherming bij een ongeval.
ś Laat een HYUNDAI-dealer na
een ongeval het kinderzitje, de
veiligheidsgordels, de ISOFIX-
bevestigingspunten en het Top
Tether-bevestigingspunt con-
troleren.
.,1'(5=,7-(6ǣ&56Ǥ
Veiligheidssysteem
3-34
Kiezen van een kinderzitje (CRS)
Doe bij het kiezen van een kinderzitje
altijd het volgende:
ś Controleer of het kinderzitje is
voorzien van een label waarop staat
dat het desbetreffende zitje wettelijk
goedgekeurd is.
Een kinderzitje mag alleen worden
gebruikt als het is goedgekeurd
conform de norm ECE-R 44 of ECE-R
129.
ś Kies het kinderzitje op basis van de
lengte en het gewicht van uw kind.
U vindt deze informatie normaal
gesproken op het verplichte label of in
de gebruiksaanwijzing.
ś Kies een kinderzitje dat past op de
zitplaats van uw auto waarop het zitje
geplaatst gaat worden.
ś Lees de waarschuwingen en
aanwijzingen van de fabrikant voor
het plaatsen en het gebruik van het
kinderzitje en volg de aanwijzingen
op.
Soorten kinderzitjes
Er zijn in grote lijnen drie soorten
kinderzitjes: zitjes waarbij het kind
met het gezicht naar achteren gericht
zit, zitjes waarbij het kind met het
gezicht naar voren gericht zit en
zittingverhogingen.
Ze worden ingedeeld op basis van de
leeftijd, de lengte en het gewicht van het
kind.
OOS037028
Kinderzitje waarbij het kind met het
gezicht naar achteren gericht zit
Een kinderzitje waarbij het kind met
het gezicht naar achteren gericht zit,
houdt de rug van het kind tegen het
zitje gedrukt. Door het gordelsysteem
blijft het kind in de juiste positie zitten.
Bovendien houdt dit gordelsysteem
het kind tijdens een ongeval in het zitje
en reduceert het de kracht die wordt
uitgeoefend op de kwetsbare nek en
wervelkolom.
Kinderen jonger dan 1 jaar moeten altijd
worden vervoerd in een kinderzitje
waarbij het kind met het gezicht
naar achteren gericht zit. Er bestaan
verschillende soorten kinderzitjes
waarbij het kind met het gezicht naar
achteren gericht zit: zitjes voor baby’s
kunnen alleen worden gebruikt als
kinderzitje waarbij het kind met het
gezicht naar achteren gericht zit.
Combinatiezitjes en 3-in-1-kinderzitjes
hebben in het algemeen hogere lengte-
en gewichtslimieten om kinderen met
het gezicht naar achteren gericht te
vervoeren, zodat uw kind langer op deze
wijze kan worden vervoerd.
Vervoer kinderen met het gezicht naar
achteren gericht zolang ze binnen de
lengte- en gewichtslimieten blijven
die door de fabrikant van het zitje zijn
vastgesteld.
03
3-35
OOS037029
Kinderzitje waarbij het kind met het
gezicht naar voren gericht zit
Een kinderzitje waarbij het kind met
het gezicht naar voren gericht zit,
houdt het lichaam van het kind met
een gordelsysteem op de juiste plaats.
Vervoer kinderen in een kinderzitje met
gordelsysteem waarbij het kind met
het gezicht naar voren gericht zit tot de
lengte of het gewicht van het kind niet
meer binnen de limiet van de fabrikant
van het kinderzitje valt.
Als uw kind te groot is geworden voor
het kinderzitje waarbij het kind met het
gezicht naar voren gericht zit, kunt u een
zittingverhoging gebruiken.
Zittingverhogingen
Een zittingverhoging is een zitje dat
ervoor zorgt dat de veiligheidsgordel van
de auto beter aansluit. Bij gebruik van
een zittingverhoging wordt de gordel
zo gepositioneerd dat deze aanligt
tegen de sterkere delen van het lichaam
van het kind. Vervoer kinderen op een
zittingverhoging tot ze zo groot zijn dat
de gordel ook zonder zittingverhoging
goed aanligt.
Bij een goed aanliggende gordel ligt
de heupgordel comfortabel tegen het
bovenste deel van de dijen en niet
tegen de maag. De schoudergordel
moet comfortabel tegen de schouder
en de borstkas liggen en niet over de
nek of het gezicht lopen. Om de kans op
letsel bij een ongeval, noodstop of een
plotselinge manoeuvre te minimaliseren,
dienen kinderen jonger dan 13 jaar in een
geschikt kinderzitje te zitten.
Veiligheidssysteem
3-36
Plaatsen van een kinderzitje
(CRS)
WAARSCHUWING
Doe altijd het volgende voordat u een
kinderzitje plaatst:
Lees altijd de aanwijzingen die door
de fabrikant van het kinderzitje zijn
opgesteld en volg deze aanwijzingen
op.
Het niet opvolgen van deze
waarschuwingen en aanwijzingen kan
de kans op ERNSTIG LETSEL bij een
ongeval vergroten.
WAARSCHUWING
Wanneer de hoofdsteun een juiste
plaatsing van het kinderzitje hindert,
verstel of verwijder dan de hoofdsteun
van de desbetreffende stoel.
Nadat u een goede kinderzitje heb
gekozen voor uw kind en gecontroleerd
hebt dat het kinderzitje goed past
goed op de zitplaats, moeten deze drie
stappen gevolgd worden voor een juiste
installatie:
ś Zet het kinderzitje op de juiste
wijze vast in de auto. Kinderzitjes
moeten altijd met de heupgordel,
het heupgedeelte van een
driepuntsgordel, het Top Tether
ISOFIX-bevestigingspunt of de
ISOFIX-bevestigingspunten, en/of
de steunpoot vastgezet worden in de
auto.
ś Zorg ervoor dat het kinderzitje stevig
is vastgezet. Duw het zitje na het
plaatsen naar voren en achteren en
naar links en rechts om te controleren
of het stevig is vastgezet op de
stoel. Een met een veiligheidsgordel
vastgezet kinderzitje moet zo strak
mogelijk vastzitten. Maar enige
beweging in zijdelingse richting is
normaal.
Verstel de hellingshoek van de
rugleuning en/of schuif de stoel naar
voren of achteren om ervoor te zorgen
dat het kinderzitje zo geplaatst kan
worden dat uw kind comfortabel in
het kinderzitje kan zitten.
ś Zet het kind vast in het kinderzitje.
Zorg ervoor dat het kind correct,
volgens de aanwijzingen van de
fabrikant van het kinderzitje in het
zitje wordt vastgezet.
OPMERKING
In een afgesloten auto kan een
kinderzitje erg warm worden.
Controleer om brandwonden te
voorkomen het oppervlak van het zitje
en de gordelsluitingen voordat u uw
kind in het kinderzitje zet.
03
3-37
Geschiktheid van elke stoelpositie voor met de veiligheidsgordel vast
te zetten kinderzitjes en ISOFIX-kinderzitjes, overeenkomstig de VN-
voorschriften
(Informatie voor gebruikers van de auto en voor fabrikanten van kinderzitjes)
ś Ja : Geschikt voor het bevestigen van kinderzitjes van de aangegeven categorie
ś Nee : Niet geschikt voor het bevestigen van kinderzitjes van de aangegeven
categorie
ś ‘’-’’ : Niet van toepassing
ś In de tabel zijn de gegevens voor auto’s met linkse besturing vermeld. Uitgezonderd
de voorpassagiersstoel is deze tabel ook van toepassing voor auto’s met rechtse
besturing. Gebruik voor de voorpassagiersstoel van auto’s met rechtse besturing de
informatie met betrekking tot stoelpositie nummer 3.
Categorieën kinderzitjes Zitposities Stoelpositie
12 3 4 5 6
Universele, met gordel vast
te zetten kinderzitjes --Ja1)
F, R
Ja
F, R
Ja2)
F, R
Ja
F, R
F : Met het gezicht naar voren
R : Met het gezicht naar achter
OOSEV038035L
i-Size kinderzitjes - - Nee Ja
F, R Nee Ja
F, R
ISOFIX-kinderzitjes
(dat wil zeggen
kinderzitjes voor
baby’s)
ISOFIX
( R1 ) - - Nee Ja R Nee Ja R
Reiswieg
(ISOFIX-zitje “met
het gezicht naar de
zijkant”)
ISOFIX
( L1,L2 ) - - Nee Nee Nee Nee
ISOFIX-kinderzitje
voor peuter - klein
ISOFIX
( F2,F2X,
R2X )
--NeeJa
F, R Nee Ja
F, R
ISOFIX-kinderzitje
voor peuter - groot*
(*: geen
zittingverhogingen)
ISOFIX
( F3, R3 ) --Nee
Ja3)
F, R Nee Ja3)
F, R
Zittingverhogingen
– beperkte breedte
ISO CRF
: B2 --NeeJaNeeJa
Zittingverhogingen
– volle breedte
ISO CRF
: B3 - - Nee Nee Nee Nee
Veiligheidssysteem
3-38
Zitplaatsnummer Positie in de auto Zitplaatsnummer Positie in de auto
1 Links voor 4 2e zitrij links
2 Midden voor 5 2e zitrij midden
3 Rechts voor 6 2e zitrij rechts
NB 1) : U moet de hoek van de rugleuning of de hoogte van de zitting (indien van
toepassing) correct afstellen.
NB 2) : De stoelpositie (nummer 5) is niet geschikt voor kinderzitjes met steunpoot.
NB 3) : Voor de bevestiging van een groot ISOFIX-kinderzitje “met het gezicht naar
achteren”
- Bestuurdersstoel: De hoogte van de zitting moet correct zijn afgesteld.
- Voorpassagiersstoel: De stoel moet in de lengterichting correct zijn
afgesteld.
ÃGebruik nooit een kinderzitje waarbij het kind met het gezicht naar achteren gericht
op de voorstoel zit, tenzij de passagiersairbag is uitgeschakeld.
ÃZie voor semi-universele of voertuigspecifieke kinderzitjes (ISOFIX of met de gordel
vast te zetten) de lijst van voertuigen die met het kinderzitje is meegeleverd.
ÃHet is raadzaam de hoofdsteun te verwijderen als het kinderzitje door de
hoofdsteun niet stabiel staat.
03
3-39
Aanbevolen kinderzitjes
Gewichtsgroep Naam Fabrikant Type
bevestiging
ECE-R44/R129
goedkeuringsnr.
Groep 0+ Cabriofix &
Familyfix Maxi Cosi ISOFIX E4 04443907
Groep I Duo Plus Britax Römer ISOFIX en Top
Tether E1 04301133
Groep II KidFix II XP Britax Römer ISOFIX en gordel
auto E1 04301323
Groep III Junior III Graco Gordel auto E11 03.44.164
E11 03.44.165
Fabrikantinformatie kinderzitje
Maxi-Cosi Cabriofix en Familyfix http://www.maxi-cosi.com
Britax Römer http://www.britax.com
Graco http//www.gracobaby.com
Veiligheidssysteem
3-40
ISOFIX-bevestigingspunten en
Top Tether-bevestigingspunt
(ISOFIX-bevestigingssysteem) voor
kinderzitjes
Het kinderzitje wordt tijdens het rijden
en bij een ongeval vastgehouden door
het ISOFIX-systeem. Dit systeem is
ontworpen om het plaatsen van een
kinderzitje te vergemakkelijken en
de kans op het onjuist plaatsen van
het zitje te verkleinen. Het ISOFIX-
systeem gebruikt bevestigingspunten
in de auto en op het kinderzitje. Het
ISOFIX-systeem maakt het gebruik van
veiligheidsgordels voor het vastzetten
van een kinderzitje op de achterstoelen
overbodig.
De ISOFIX-bevestigingspunten bestaan
uit metalen staven die in de auto zijn
geïntegreerd. Elke zitplaats met het
ISOFIX-systeem heeft twee onderste
bevestigingspunten waaraan een ISOFIX-
kinderzitje kan worden vastgezet.
Om het ISOFIX-systeem van uw
auto te kunnen gebruiken moet u
over een kinderzitje met ISOFIX-
bevestigingspunten beschikken.
Aanwijzingen voor de bevestiging
van het kinderzitje aan de ISOFIX-
bevestigingspunten worden door de
fabrikant van het kinderzitje geleverd.
OOSEV038012
De ISOFIX-bevestigingspunten zijn
aangebracht op de buitenste zitplaatsen
links en rechts achter. De plaats hiervan
wordt in de afbeelding aangegeven.
WAARSCHUWING
Probeer geen ISOFIX-kinderzitje te
plaatsen op de middelste zitplaats
achter. Deze zitplaats is niet voorzien
van de ISOFIX-bevestigingspunten.
Als u de bevestigingspunten van
de buitenste zitplaatsen gebruikt
om een kinderzitje op de middelste
zitplaats te monteren, kunnen deze
bevestigingspunten beschadigd raken.
03
3-41
OOS037076
[A] : Positie-indicator ISOFIX-bevestigingspunt,
[B] : ISOFIX-bevestigingspunt
De ISOFIX-bevestigingspunten bevinden
zich tussen de rugleuning en de zitting
van de buitenste zitplaatsen links en
rechts achter, zoals aangegeven door de
symbolen .
Vastzetten van een kinderzitje met
het ISOFIX-bevestigingssysteem
Plaats een i-Size of ISOFIX-kinderzitje
op de volgende wijze op een van de
buitenste zitplaatsen achter:
1. Leg de gordelsluiting opzij,
uit de buurt van de ISOFIX-
bevestigingspunten.
2. Haal andere voorwerpen uit de
buurt van de bevestigingspunten
zodat niets een correcte verbinding
tussen het kinderzitje en de ISOFIX-
bevestigingspunten in de weg staat.
3. Plaats het kinderzitje op de zitplaats
van de auto en bevestig het zitje
conform de aanwijzingen van de
fabrikant van het zitje aan de ISOFIX-
bevestigingspunten.
4. Volg de aanwijzingen van de
fabrikant van het kinderzitje op met
betrekking tot het op de juiste wijze
plaatsen en vastzetten van de ISOFIX-
bevestigingspunten van het zitje aan
de ISOFIX-bevestigingspunten van de
auto.
Veiligheidssysteem
3-42
WAARSCHUWING
Neem bij het gebruik van het
ISOFIX-systeem altijd de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht:
ś Lees alle aanwijzingen van de
fabrikant van het kinderzitje met
betrekking tot het plaatsen en volg
deze aanwijzingen op.
ś Maak alle ongebruikte
veiligheidsgordels van de
achterstoelen vast in de
gordelsluitingen en maak de gordel
op de plaats van het kinderzitje
achter het zitje vast om ervoor
te zorgen dat de gordels buiten
bereik van het kind blijven.
Kinderen kunnen stikken als een
schoudergordel om hun nek gedraaid
raakt en de veiligheidsgordel wordt
aangetrokken.
ś Bevestig NOOIT meer dan
één kinderzitje aan één paar
bevestigingspunten. Hierdoor
zouden de bevestigingspunten
van de auto of van het zitje speling
kunnen krijgen of kunnen bezwijken.
ś Laat na een ongeval het ISOFIX-
systeem altijd door uw dealer
controleren. Een ongeval kan het
ISOFIX-systeem beschadigen wat
tot gevolg kan hebben dat het
kinderzitje niet meer veilig kan
worden vastgezet.
Vastzetten van een kinderzitje
met behulp van het Top Tether-
bevestigingssysteem
OOSEV038027
De Top Tether-bevestigingspunten
voor kinderzitjes bevinden zich aan de
achterzijde van de rugleuningen van de
achterstoelen.
OOS037032
1. Voer de Top Tether-riem van het
kinderzitje over de rugleuning. Volg de
aanwijzingen van de fabrikant van het
kinderzitje op bij het aanbrengen van
de Top Tether-riem.
2. Bevestig de Top Tether-riem aan
het Top Tether-bevestigingspunt en
trek de riem vervolgens conform de
aanwijzingen van de fabrikant van het
kinderzitje aan om het zitje stevig op
de stoel vast te
03
3-43
WAARSCHUWING
Neem bij het aanbrengen van de
Top Tether-riem altijd de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht:
ś Lees alle aanwijzingen van de
fabrikant van het kinderzitje met
betrekking tot het plaatsen en volg
deze aanwijzingen op.
ś Bevestig NOOIT meer dan één
kinderzitje aan één Top Tether
ISOFIX-bevestigingspunt.
Hierdoor zouden de
bevestigingspunten van de auto of
van het zitje speling kunnen krijgen
of kunnen bezwijken.
ś Bevestig de Top Tether-riem
uitsluitend aan het juiste Top Tether-
bevestigingspunt. Als de riem
aan een ander onderdeel wordt
bevestigd, werkt hij mogelijk niet
correct.
ś De bevestigingspunten zijn alleen
berekend op de belasting die erop
wordt uitgeoefend door een juist
gemonteerd kinderzitje.
Ze mogen in geen geval worden
gebruikt voor de bevestiging van
veiligheidsgordels voor volwassenen
of voor de bevestiging van andere
voorwerpen in de auto.
Vastzetten van een kinderzitje met
een driepuntsgordel
Als het ISOFIX-bevestigingssysteem niet
wordt gebruikt, moet een kinderzitje
altijd met het heupgedeelte van een
driepuntsgordel worden vastgezet op
een achterstoel.
OLMB033044
Plaatsen van een kinderzitje met een
driepuntsgordel
Volg voor het plaatsen van een
kinderzitje op een achterstoel de
volgende stappen:
1. Plaats het kinderzitje op een
achterstoel en laat de driepuntsgordel
om of door het zitje lopen, conform de
aanwijzingen van de fabrikant van het
zitje. Zorg ervoor dat de gordel niet
verdraaid zit.
Informatie
Raadpleeg ook “Middelste
driepuntsgordel achter” in dit hoofdstuk
als de middelste gordel achter wordt
gebruikt.
Veiligheidssysteem
3-44
OOS037030
2. Steek de gordel door de geleider
(1) en zorg ervoor dat de gordel niet
verdraaid zit.
ODH033063
3. Zet de gesp vast in de gordelsluiting.
Controleer of een klikkend geluid
hoorbaar is.
Informatie
Plaats de ontgrendelknop zo dat deze in
geval van nood gemakkelijk bereikbaar is.
OHI038183L
4. Beperk zo veel mogelijk de speling van
de gordel door tegen het kinderzitje te
drukken terwijl u de schoudergordel
door de blokkeerautomaat laat
oprollen.
5. Beweeg het kinderzitje naar voren
en achteren om te controleren of de
gordel het zitje stevig op zijn plaats
houdt.
Wanneer de fabrikant van het kinderzitje
het gebruik van een Top Tether-
bevestigingspunt adviseert in combinatie
met de driepuntsgordel, ga dan naar
pagina 3-42.
Druk de ontgrendelknop op de
gordelsluiting in, haal de driepuntsgordel
uit het kinderzitje en laat de gordel
volledig oprollen als u het kinderzitje wilt
verwijderen.
3-45
03
Het werkelijke aantal airbags kan afwijken van de afbeelding.
OOS037034/OOS037070L
$,5%$*ǘ$$198//(1'9(,/,*+(,'66<67((0
1. Bestuurdersairbag
2. Voorpassagiersairbag
3. Zijairbag*
4. Curtain airbag*
5. ON/OFF-schakelaar
voorpassagiersairbag*
* : indien van toepassing
Veiligheidssysteem
3-46
Auto’s zijn voorzien van een
airbagsysteem voor de bestuurdersstoel
en de voorpassagiersstoel.
De frontairbags zijn ontworpen
als aanvulling op de
driepuntsveiligheidsgordels. Draag
te allen tijde de veiligheidsgordel.
De airbags bieden dan optimale
bescherming.
Als u uw veiligheidsgordel niet draagt,
kunt u ernstig gewond raken bij een
aanrijding. Airbags zijn ontworpen als
aanvulling op en niet ter vervanging
van de veiligheidsgordels. Airbags zijn
bovendien niet ontworpen om bij alle
aanrijdingen opgeblazen te worden. Bij
bepaalde aanrijdingen wordt u alleen
beschermd door de veiligheidsgordel.
WAARSCHUWING
VEILIGHEIDSVOORZORGSMAATREGELEN
MET BETREKKING TOT AIRBAGS
Iedere keer, bij iedere reis en
voor iedereen! Zelfs als de auto is
voorzien van airbags, kunt u bij een
aanrijding ernstig gewond raken als
u uw veiligheidsgordel niet (correct)
draagt wanneer de airbags worden
opgeblazen.
Vervoer een kind NOOIT op de
voorpassagiersstoel in een kinderzitje
of op een zittingverhoging, tenzij de
airbag is uitgeschakeld.
Het kind kan geraakt worden door een
zich opblazende airbag en kan daardoor
zwaar gewond raken.
Vervoer kinderen jonger dan 13 jaar
altijd op de achterstoelen met de
veiligheidsgordels om. Dat is de
veiligste plaats voor kinderen van alle
leeftijden. Als een kind van 13 jaar
of ouder op de voorpassagiersstoel
vervoerd moet worden, moet hij of zij
de veiligheidsgordel op de juiste manier
dragen en moet de stoel zo ver mogelijk
naar achteren worden gezet.
Alle inzittenden moeten rechtop, met
de rugleuning rechtop, midden op
de zitting zitten, de veiligheidsgordel
dragen, de benen comfortabel gestrekt
houden en de voeten op de vloer
plaatsen, totdat de auto geparkeerd
is en de auto uit is gezet. Als een
inzittende niet in de juiste positie zit
tijdens een aanrijding, kan de zich snel
opblazende airbag te veel kracht op de
inzittende uitoefenen, waardoor deze
ernstig letsel zou kunnen oplopen.
Ga niet te dicht op de airbag zitten
en leun niet tegen het portier of de
middenconsole. Dat geldt ook voor uw
passagiers.
Zet uw stoel zo ver mogelijk naar
achteren, waarbij u de auto nog wel
onder controle moet kunnen blijven
houden.
03
3-47
Waar zitten de airbags?
Bestuurdersairbag en
voorpassagiersairbag
Bestuurdersairbag
OOSEV038013L
Knie-airbag bestuurder
OOS037039
Uw auto is uitgerust met een
aanvullend veiligheidssysteem (SRS) en
driepuntsgordels voor de bestuurder en
de voorpassagier.
Het aanvullend veiligheidssysteem
bestaat uit airbags die zich bevinden
in het midden van het stuurwiel,
in het onderste gedeelte van het
stuurkussen, en in het dashboardpaneel
aan passagierszijde, boven het
dashboardkastje.
Op de afdekking van de airbags zijn in
reliëf de letters “AIR BAG” aangebracht.
Het doel van het aanvullend
veiligheidssysteem is om de bestuurder
en de voorpassagier extra bescherming
te bieden bij een frontale aanrijding van
een zekere zwaarte, ter aanvulling op de
bescherming die geboden wordt door de
veiligheidsgordel.
WAARSCHUWING
Om de kans op ernstig letsel door
een zich opblazende airbag voor
te beperken, moeten de volgende
voorzorgsmaatregelen getroffen
worden:
ś Alle inzittenden moeten altijd hun
veiligheidsgordel dragen: de gordel
houdt de inzittende zo goed mogelijk
op zijn plaats.
ś Zet uw stoel zo ver mogelijk naar
achteren, waarbij u de auto nog wel
onder controle moet kunnen blijven
houden.
ś Leun nooit tegen het portier of de
middenconsole.
ś Laat de voorpassagier zijn voeten
of benen nooit op het dashboard
zetten.
ś Er mogen geen voorwerpen (zoals
een beschermhoes, een houder
voor een mobiele telefoon, een
bekerhouder, een luchtverfrisser
of stickers) op of in de buurt van de
airbagmodules op het stuurwiel,
op het dashboard, op de voorruit of
op het dashboardpaneel boven het
dashboardkastje worden geplaatst.
Dergelijke voorwerpen kunnen letsel
veroorzaken als de airbags bij een
aanrijding geactiveerd worden.
ś Bevestig geen voorwerpen aan de
voorruit of aan de binnenspiegel.
Veiligheidssysteem
3-48
OOSEV038036L
ON/OFF-schakelaar voorpassagiersairbag
(indien van toepassing)
Met deze schakelaar kan de
voorpassagiersairbag worden
uitgeschakeld zodat op de
voorpassagiersstoel een persoon kan
worden vervoerd met een vanwege zijn
leeftijd, lengte of gezondheidstoestand
verhoogd risico op letsel bij het activeren
van de airbag.
OOSEV030033L
Uitschakelen van de
voorpassagiersairbag:
Steek de sleutel of een vergelijkbaar
stevig voorwerp in de ON/OFF-
schakelaar voor de voorpassagiersairbag
en zet deze in de stand OFF. Het
controlelampje voorpassagiersairbag
OFF ( ) zal gaan branden en blijven
branden totdat de voorpassagiersairbag
weer wordt ingeschakeld.
OOSEV030034L
Weer inschakelen van de
voorpassagiersairbag:
Steek de sleutel of een vergelijkbaar
stevig voorwerp in de ON/OFF-
schakelaar voor de voorpassagiersairbag
en zet deze in de stand ON. Het
controlelampje voorpassagiersairbag ON
() zal 60 seconden gaan branden.
Informatie
Het controlelampje voorpassagiersairbag
ON/OFF brandt gedurende ongeveer 4
seconden nadat de startknop in stand ON
is gezet.
03
3-49
WAARSCHUWING
Vervoer geen volwassen passagier
op de voorpassagiersstoel als het
controlelampje voorpassagiersairbag
OFF brandt. Tijdens een aanrijding
zal de airbag niet worden
opgeblazen als het desbetreffende
controlelampje brandt. Schakel
de voorpassagiersairbag in of laat
de passagier plaatsnemen op een
achterstoel.
WAARSCHUWING
Bij een storing in de ON/OFF-schakelaar
voorpassagiersairbag kunnen de
volgende omstandigheden zich
voordoen:
ś Het waarschuwingslampje AIRBAG
() op het dashboard gaat branden.
ś Het controlelampje
voorpassagiersairbag OFF ( ) gaat
niet branden en het controlelampje
voorpassagiersairbag ON ( ) gaat
gedurende ongeveer 60 seconden
branden en vervolgens uit. De
voorpassagiersairbag wordt bij
een frontale aanrijding opgeblazen
ondanks dat de ON/OFF-schakelaar
voor de voorpassagiersairbag in
stand OFF staat.
ś Laat in dat geval de ON/
OFF-schakelaar voor de
voorpassagiersairbag en het
airbagsysteem zo spoedig mogelijk
controleren door een officiële
HYUNDAI-dealer.
Zijairbags (indien van toepassing)
OOS037040
OOS037041
Beide voorstoelen van uw auto zijn
uitgerust met een zijairbag.
Het doel van de airbag is om de
bestuurder en de voorpassagier een
aanvullende bescherming te bieden
naast de bescherming die wordt
geboden door de veiligheidsgordel.
De zijairbags zijn ontworpen om
tijdens bepaalde aanrijdingen van opzij
geactiveerd te worden, afhankelijk van
de ernst.
Veiligheidssysteem
3-50
WAARSCHUWING
Om de kans op ernstig letsel door
een zich opblazende zijairbag te
beperken, moeten de volgende
voorzorgsmaatregelen getroffen
worden:
ś Alle inzittenden moeten altijd hun
veiligheidsgordel dragen: de gordel
houdt de inzittende zo goed mogelijk
op zijn plaats.
ś Laat passagiers niet met het hoofd
of andere delen van het lichaam
tegen het portier leunen, hun armen
uit het raam steken of voorwerpen
tussen de portieren en de zitplaatsen
steken.
ś Houd het stuurwiel vast op 9 en 3
uur, zodat de kans op letsel aan uw
armen en handen tot een minimum
beperkt wordt.
ś Gebruik geen stoelhoezen. Deze
kunnen de werking van het systeem
in negatieve zin beïnvloeden.
ś Hang hier geen andere voorwerpen
dan kleding aan. Anders kan bij een
ongeval de auto beschadigd raken of
kan persoonlijk letsel ontstaan, in het
bijzonder als de airbag geactiveerd
wordt.
ś Plaats geen voorwerpen op de
airbag of tussen de airbag en uzelf.
Bevestig ook geen voorwerpen rond
de gedeelten waar de geactiveerde
airbags uit komen, zoals het portier,
de zijruit en de voor- en achterstijl.
ś Plaats geen voorwerpen tussen het
portier en de zitplaats. Dergelijke
voorwerpen kunnen gevaarlijke
projectielen worden wanneer de
zijairbag wordt opgeblazen.
ś Monteer geen accessoires op of in de
buurt van de zijairbags.
ś Monteer geen accessoires op of in de
buurt van de zijairbags.
ś Voorkom dat de portieren hard
worden geraakt als de startknop in
stand ON staat: dit kan tot gevolg
hebben dat de zijairbags worden
geactiveerd.
ś Als de stoel of de stoelbekleding
beschadigd is, laat dan het systeem
controleren door een officiële
HYUNDAI-dealer.
03
3-51
Curtain airbags
OOS037042
OOS037043
De curtain airbags bevinden zich langs
de rand van het dak boven de voor- en
achterportieren.
Ze zijn ontworpen om bij bepaalde
aanrijdingen van opzij het hoofd van de
inzittenden op de zitplaatsen voor en op de
buitenste zitplaatsen achter te beschermen.
De curtain airbags zijn ontworpen om
tijdens bepaalde aanrijdingen van opzij
geactiveerd te worden, afhankelijk van
de ernst van de aanrijding.
WAARSCHUWING
Om de kans op ernstig letsel door
een zich opblazende curtain airbag
te beperken, moeten de volgende
voorzorgsmaatregelen getroffen
worden:
ś Alle inzittenden moeten altijd hun
veiligheidsgordel dragen: de gordel
houdt de inzittende zo goed mogelijk
op zijn plaats.
ś Plaats kinderzitjes op de juiste
manier en zo ver mogelijk van het
portier vandaan.
ś Plaats geen voorwerpen op
de airbag. Bevestig ook geen
voorwerpen rond de gedeelten waar
de geactiveerde airbags uit komen,
zoals het portier, de zijruit, de voor-
en achterstijl en de dakzijrail.
ś Hang hier alleen kleding aan, en
zeker geen harde of breekbare
voorwerpen.
Anders kan bij een ongeval de auto
beschadigd raken of kan persoonlijk
letsel ontstaan.
ś Laat passagiers niet met het hoofd
of andere delen van het lichaam
tegen het portier leunen, hun armen
uit het raam steken of voorwerpen
tussen de portieren en de zitplaatsen
steken.
ś Open of repareer de curtain airbags
niet.
Veiligheidssysteem
3-52
Hoe werkt het airbagsysteem?
OOS037063L
De onderdelen van het aanvullend
veiligheidssysteem zijn:
(1) Bestuurdersairbagmodule
(2) Voorpassagiersairbagmodule
(3) Zijairbagmodules
(4) Curtain airbagmodules
(5) Blokkeerautomaat met gordelspanner
achter (indien van toepassing)
(6) Blokkeerautomaten met
gordelspanners
(7) Waarschuwingslampje AIRBAG
(8) Airbagmodule (SRSCM)
(9) Airbagsensoren voor
(10)
Zijairbagsensoren
(versnellingssensoren)
(11)
Zijairbagsensoren (druksensoren)
(12)
Controlelampje voorpassagiersairbag
UIT (alleen voorpassagiersairbag)
(13)
ON/OFF-schakelaar
voorpassagiersairbag
De SRSCM controleert constant alle
componenten van het systeem als de
startknop in stand ON staat, om te
bepalen of een aanrijding zwaar genoeg
is om de airbags of de gordelspanners te
activeren.
Waarschuwingslampje
AIRBAG
Het waarschuwingslampje AIRBAG op
het dashboard geeft het in de afbeelding
weergegeven symbool voor de airbag
weer. Het systeem controleert het
elektrische systeem van de airbag op
storingen. Het branden van dit lampje
duidt op een mogelijk probleem met het
airbagsysteem.
WAARSCHUWING
Bij een storing in het aanvullend
veiligheidssysteem wordt de airbag
bij een ongeval mogelijk niet correct
opgeblazen. Hierdoor neemt de kans op
ernstig letsel toe.
Als een van de volgende
omstandigheden zich voordoet,
is er sprake van een storing in het
aanvullend veiligheidssysteem:
ś Het lampje gaat niet ongeveer zes
seconden branden als de startknop
in stand ON wordt gezet.
ś Het lampje gaat na ongeveer
zes seconden niet uit, maar blijft
branden.
ś Het lampje gaat branden tijdens het
rijden.
ś Het lampje knippert als de motor is
ingeschakeld.
We adviseren u het aanvullend
veiligheidssysteem zo snel mogelijk
door een officiële HYUNDAI-dealer
te laten controleren als een van deze
omstandigheden zich voordoet.
03
3-53
Tijdens een gemiddelde of zware
frontale aanrijding detecteren de
sensoren dat de auto snel decelereert.
Als deze deceleratie groot genoeg is,
zal de regelmodule de airbags vóór
activeren op het juiste tijdstip en met de
benodigde kracht.
De airbags vóór bieden de bestuurder
en voorpassagier extra bescherming
bij frontale aanrijdingen waarbij de
veiligheidsgordels alleen niet voldoende
zijn. Indien nodig bieden de zijairbags
extra bescherming bij een zijdelingse
aanrijding of het over de kop slaan van
de auto door het bovenlichaam extra te
ondersteunen.
ś De airbags worden uitsluitend
geactiveerd (indien nodig opgeblazen)
als de startknop in stand ON staat.
ś De airbags worden bij bepaalde
aanrijdingen van voren of opzij
geactiveerd om de inzittenden te
beschermen tegen ernstig letsel.
ś Er is geen bepaalde snelheid waarbij
de airbags worden geactiveerd. Of de
airbags worden geactiveerd, hangt
voornamelijk af van de kracht en de
richting van de aanrijding. Deze twee
factoren bepalen of de sensoren
een elektronisch activeringssignaal
uitzenden.
ś De airbags vóór worden direct
volledig opgeblazen, waarna ze
meteen weer leeglopen. Het is vrijwel
onmogelijk om tijdens een ongeval
waar te nemen dat de airbags worden
opgeblazen. Het is aannemelijker
dat u de leeggelopen airbags na de
aanrijding uit het stuurwiel of het
dashboard ziet hangen.
ś Om bescherming te bieden moeten
de airbags snel worden opgeblazen.
De snelheid waarmee een airbag
wordt opgeblazen moet zo hoog zijn
om de airbag tussen de inzittende
en de onderdelen van de auto op te
kunnen blazen voordat de inzittende
in contact komt met die onderdelen.
De snelheid waarmee de airbags
worden opgeblazen, beperkt de kans
op ernstig letsel en vormt daarom een
belangrijk deel van het ontwerp van
de airbags.
Het snel opblazen van een airbag kan
echter ook letsel zoals schaafwonden
in het gezicht, blauwe plekken en
botbreuken veroorzaken, omdat de
snelheid waarmee de airbags worden
opgeblazen tot gevolg heeft dat de
airbags met veel kracht uitzetten.
ś Er zijn zelfs omstandigheden
waaronder het contact met de
airbag tot ernstig letsel kan leiden,
vooral wanneer de inzittende
zeer dicht bij de airbag zit. U kunt
voorzorgsmaatregelen nemen om
de kans op letsel door een zich
opblazende airbag te beperken. Het
grootste risico loopt u als u te dicht
bij de airbag zit. Een airbag heeft vrije
ruimte nodig om op te blazen. De
bestuurder dient daarom de afstand
tussen het midden van het stuurwiel
en de borstkas zo groot mogelijk te
houden, waarbij hij de auto nog wel
onder controle moet kunnen blijven
houden.
Veiligheidssysteem
3-54
Bestuurdersairbag (1)
OLMB033054
Als de SRSCM oordeelt dat de kracht
waaraan de voorzijde van de auto
wordt blootgesteld een bepaalde
drempelwaarde overschrijdt, activeert hij
automatisch de airbags vóór.
Bestuurdersairbag (2)
OLMB033055
Als de airbags worden geactiveerd,
scheuren de afdekkappen op vooraf
bepaalde plaatsen open als gevolg
van de zich vullende airbags. Als deze
openingen groter worden, kunnen de
airbags geheel worden gevuld.
Een geheel opgeblazen airbag vertraagt
in combinatie met een juist gedragen
veiligheidsgordel de voorwaartse
beweging van de bestuurder of de
voorpassagier en beperkt zo de
kans op hoofdletsel en letsel aan het
bovenlichaam.
Bestuurdersairbag (3)
OLMB033056
Voorpassagiersairbag
OLMB033057
Nadat de airbag geheel gevuld is, begint
hij direct weer leeg te lopen, waardoor
de bestuurder weer zicht naar voren
krijgt en hij de auto weer kan besturen of
anderszins kan bedienen.
WAARSCHUWING
Voorkom dat voorwerpen gevaarlijke
projectielen worden wanneer de
passagiersairbag wordt opgeblazen:
ś Plaats geen voorwerpen, zoals
bekerhouders of stickers, op
het dashboardpaneel boven het
dashboardkastje in auto’s met een
voorpassagiersairbag.
ś Plaats een eventuele luchtverfrisser
niet in de buurt van het
instrumentenpaneel of op het
dashboard.
03
3-55
Wat gebeurt er als een airbag
geactiveerd wordt?
Nadat een airbag vóór of een zijairbag is
opgeblazen, loopt hij zeer snel leeg. Het
activeren van een airbag verhindert de
bestuurder niet door de voorruit te kijken
of te sturen. Curtain airbags kunnen
enige tijd gedeeltelijk opgeblazen blijven
nadat ze zijn geactiveerd.
WAARSCHUWING
Neem na het activeren van een airbag
de volgende voorzorgsmaatregelen:
ś Open zo snel mogelijk na een
aanrijding de ruiten en de portieren
om te voorkomen dat u te lang
aan de rook en het poeder wordt
blootgesteld die vrijkomt bij het
activeren van de airbag.
ś Raak de onderdelen in de ruimte
waarin de airbag was opgeborgen
niet aan direct nadat een airbag is
geactiveerd. Deze onderdelen, die
in contact zijn geweest met de zich
opblazende airbag, kunnen erg heet
zijn.
ś Was de huid die in aanraking is
gekomen met het poeder altijd
af met koud water en een milde
zeepoplossing.
ś Laat een geactiveerde airbag
direct vervangen door een officiële
HYUNDAI-dealer. Airbags zijn
ontworpen voor eenmalig gebruik.
Geluid en rookontwikkeling bij het
opblazen van een airbag
Bij het opblazen van de airbags is een
hard geluid hoorbaar en komen rook en
poeder vrij in het interieur van de auto.
Dit is normaal en wordt veroorzaakt
doordat het ontstekingsmechanisme van
de airbag geactiveerd wordt. Nadat de
airbags opgeblazen zijn, kunt u moeite
hebben met ademhalen doordat uw
borstkas in contact is geweest met zowel
de veiligheidsgordel als de airbag en
doordat u de rook en het poeder hebt
ingeademd. Het poeder kan bij sommige
mensen astmatische reacties verergeren.
Als u na het opblazen van de airbags
ademhalingsproblemen hebt, neem dan
direct contact op met een arts.
Hoewel de rook en het poeder niet
giftig zijn, kunnen ze wel huidirritaties
en irritaties aan de ogen, neus en
keel veroorzaken. Was in dat geval de
desbetreffende plek schoon en spoel
deze met koud water na. Raadpleeg een
arts als de symptomen aanhouden.
Veiligheidssysteem
3-56
Plaats geen kinderzitje op de
voorpassagiersstoel
OYDESA2042
Plaats nooit een kinderzitje op de
voorpassagiersstoel, tenzij de airbag is
uitgeschakeld.
WAARSCHUWING
Plaats NOOIT een kinderzitje dat tegen
de rijrichting in moet worden geplaatst
op een stoel waar een airbag voor zit.
Dit kan een DODELIJK ONGEVAL of
ERNSTIG LETSEL van het kind tot gevolg
hebben.
Waarom werd de airbag bij een
aanrijding niet geactiveerd?
Er zijn bepaalde soorten ongevallen
waarbij de airbag geen aanvullende
bescherming biedt. Voorbeelden
hiervoor zijn aanrijdingen van achteren,
tweede en volgende stoten bij een
kettingbotsing en aanrijdingen bij lage
snelheid. Schade aan de auto duidt op
het absorberen van botsingsenergie,
maar het is geen indicator of een airbag
opgeblazen had moeten worden.
Airbagsensoren
WAARSCHUWING
Beperk de kans op ernstig letsel door
een zich onverwacht opblazende
airbag:
ś Let op dat u niet tegen plaatsen
aanstoot waar de airbags of
airbagsensoren zijn ingebouwd en
voorkom dat deze plaatsen door een
voorwerp worden geraakt.
ś Voer geen reparaties uit aan of in
de buurt van de airbagsensoren. Als
de inbouwpositie of -hoek van de
airbagsensoren wordt gewijzigd,
kan dit ertoe leiden dat de airbags
worden geactiveerd in situaties
waarin dit niet nodig is, of dat de
airbags niet worden geactiveerd in
situaties waarin het wel nodig is.
ś Het monteren van niet-originele
Hyundai bumperbeschermers of
gelijkwaardige onderdelen kan
een nadelige invloed hebben op de
bescherming bij een aanrijding en de
werking van de airbags.
Om ervoor te zorgen dat het
airbagsysteem correct blijft werken,
adviseren wij u de bumper te laten
vervangen door een originele
Hyundai-bumper of een voor uw
auto geschikte (aan de originele
bumper) gelijkwaardige bumper.
ś Zet, als de auto moet worden
gesleept, de startknop in stand
LOCK/OFF of ACC om te voorkomen
dat de airbag onnodig wordt
geactiveerd.
ś Laat alle reparaties aan airbags
door een officiële HYUNDAI-dealer
uitvoeren.
3-57
03
OOSEV030015L/OOSEV038016/OOSEV030017L/OOS037047/OOS037048
1. Airbagmodule
2. Airbagsensor voor
3. Druksensor opzij (voorportier)
4. Zijairbagsensor (B-stijl)
Veiligheidssysteem
3-58
Voorwaarden voor activeren airbags
OOSEV030018L
Airbags vóór
De frontairbags zijn ontworpen om
bij frontale aanrijdingen te worden
opgeblazen, afhankelijk van de ernst,
de snelheid of de hoek waaronder de
aanrijding plaatsvindt.
OOSEV030019L
OTM030033
Zijairbags en curtain airbags
De airbags opzij (zijairbags en curtain
airbags) worden geactiveerd bij een
aanrijding van opzij, waarbij rekening
wordt gehouden met de kracht van de
botsing, de botshoek en de zijdelingse
snelheid.
De bestuurders- en voorpassagiersairbag
zijn weliswaar ontworpen om bij frontale
aanrijdingen te worden opgeblazen,
ze kunnen ook bij andere aanrijdingen,
waarbij een bepaalde vertraging in de
lengterichting wordt waargenomen door
de sensoren voor, worden opgeblazen.
De zijairbags en curtain airbags zijn
ontworpen voor zijdelingse aanrijdingen,
maar kunnen ook bij andere aanrijdingen,
waarbij een bepaalde vertraging in de
dwarsrichting wordt waargenomen door
de sensoren opzij, worden opgeblazen.
De zijairbags en curtain airbags zijn zo
ontworpen dat ze worden opgeblazen
wanneer door een rollover-sensor wordt
waargenomen dat de auto over de kop
slaat (indien voorzien van een rollover-
sensor).
De airbags kunnen ook worden
geactiveerd als de auto zware stoten
ondervindt bij het rijden op zeer slechte
wegen. Rijd daarom voorzichtig op
slechte wegen.
03
3-59
Voorwaarden voor niet-activeren
van de airbags
OOSEV030021L
Bij bepaalde aanrijdingen met lage
snelheden worden de airbags niet
geactiveerd. De reden daarvan is dat de
airbags in die omstandigheden niet meer
bescherming kunnen bieden dan de
veiligheidsgordels al doen.
OOSEV030020L
De frontairbags zijn niet ontworpen om
te worden geactiveerd bij aanrijdingen
van achter, omdat de inzittenden dan
door de botskracht naar achteren
worden gedrukt. In dergelijke gevallen
biedt het activeren van de airbags geen
extra voordelen.
OOSEV030022L
De frontairbags worden bij zijdelingse
aanrijdingen soms niet geactiveerd.
De inzittenden bewegen altijd in de
richting van de aanrijding, waardoor het
activeren van de airbags voor geen extra
bescherming aan de inzittenden biedt.
De zijairbags en curtain airbags kunnen
echter wel worden opgeblazen,
afhankelijk van de ernst, de rijsnelheid en
de botsingshoek.
OTL035069
Bij een aanrijding op een helling of onder
een hoek kan de kracht van de aanrijding
de inzittenden in een bepaalde richting
verplaatsen, waar de airbags geen extra
bescherming zouden bieden, een reden
waarom de sensoren de airbags daarom
ook niet activeren.
Veiligheidssysteem
3-60
OOSEV030023L
Net voor een aanrijding remmen
bestuurders vaak sterk af. Door zo sterk
af te remmen, zakt de voorzijde van de
auto in, waardoor deze gemakkelijker
onder een voertuig met een grotere
grondspeling zou kunnen schieten.
De airbags worden in een dergelijke
situaties soms niet geactiveerd omdat
de deceleratie die door de sensoren
gemeten wordt, lager is dan de
deceleratie die zou worden gemeten
als de auto niet onder de voorligger zou
schuiven.
OTL035068
Als de auto over de kop slaat, bieden de
airbags vóór geen extra bescherming. Ze
worden dan ook niet geactiveerd.
Informatie
ś Auto’s uitgerust met rollover-sensor
De zijairbags en curtain airbags
kunnen worden geactiveerd als de auto
over de kop slaat, wanneer dit door de
rollover-sensor wordt gedetecteerd.
ś Auto’s zonder rollover-sensor
De zijairbags en/of curtain airbags,
indien aanwezig, kunnen worden
opgeblazen als de auto bij een
aanrijding van opzij over de kop slaat.
OOSEV030024L
De airbags worden soms niet geactiveerd
bij een aanrijding tegen een boom
of paal, waarbij de botskracht zich
concentreert en de botsingsenergie
door de constructie van de auto wordt
geabsorbeerd.
03
3-61
Onderhoud aanvullend
veiligheidssysteem
Het aanvullend veiligheidssysteem is
nagenoeg onderhoudsvrij en bevat
geen onderdelen waaraan u zelf
veilig onderhoud kunt plegen. Als het
waarschuwingslampje AIRBAG niet
gaat branden wanneer de startknop in
stand ON wordt gezet, of continu blijft
branden, adviseren we u het systeem
onmiddellijk te laten controleren door
een officiële Hyundai-dealer.
We adviseren u alle werkzaamheden
aan het aanvullend veiligheidssysteem,
zoals het verwijderen, het plaatsen of
het repareren ervan, of werkzaamheden
aan het stuurwiel, het dashboardpaneel
boven het dashboardkastje, de
voorstoelen en de dakstijlen te laten
uitvoeren door een officiële HYUNDAI-
dealer. Een onjuiste behandeling van het
aanvullend veiligheidssysteem kan leiden
tot ernstig letsel.
WAARSCHUWING
Om de kans op ernstig letsel te
beperken, moeten de volgende
voorzorgsmaatregelen getroffen
worden:
ś Wijzig onderdelen van het
aanvullend veiligheidssysteem
of de bedrading niet, neem deze
onderdelen of de bedrading ervan
niet los, breng geen stickers,
enz. op afdekkappen van het
systeem aan en wijzig niets aan de
carrosseriestructuur.
ś Plaats geen voorwerpen op of in
de buurt van de airbagmodules in
het stuurwiel, op het dashboard of
op het dashboardpaneel boven het
dashboardkastje.
ś Reinig de afdekkappen van de
airbags met een zachte doek die
vochtig is gemaakt met schoon
water. Oplos- en reinigingsmiddelen
kunnen het materiaal van de
afdekkappen aantasten en de
werking van het systeem in
negatieve zin beïnvloeden.
ś Laat geactiveerde airbags vervangen
door een officiële HYUNDAI-dealer.
ś Als onderdelen van het
airbagsysteem moeten worden
afgevoerd of als de auto in
zijn geheel moet worden
afgevoerd, moeten bepaalde
voorzorgsmaatregelen met
betrekking tot de veiligheid in acht
worden genomen.
We adviseren u voor de benodigde
informatie contact op te nemen
met een officiële Hyundai-dealer.
Het niet opvolgen van deze
voorzorgsmaatregelen vergroot de
kans op letsel.
Veiligheidssysteem
3-62
Aanvullende
voorzorgsmaatregelen met
betrekking tot de veiligheid
De inzittenden moeten tijdens het
rijden niet uit hun stoel komen of van
plaats wisselen. Een inzittende die zijn
veiligheidsgordel niet draagt, kan tijdens
een aanrijding of een noodstop door de
auto worden geslingerd, tegen andere
inzittenden aan worden geslingerd of
zelfs uit de auto worden geslingerd.
Bevestig geen accessoires aan de
veiligheidsgordels. Accessoires die
claimen het comfort voor de inzittenden
te verbeteren of die de gordel anders
geleiden, kunnen de beschermende
werking van de veiligheidsgordel in
negatieve zin beïnvloeden en de kans op
ernstig letsel bij een aanrijding vergroten.
Modificeer de voorstoelen niet.
Modificatie van de voorstoelen kan
de werking van de sensoren van het
aanvullend veiligheidssysteem of van de
zijairbags in negatieve zin beïnvloeden.
Plaats niets onder de voorstoelen.
Het plaatsen van voorwerpen onder
de voorstoelen kan de werking van
de sensoren van het aanvullend
veiligheidssysteem of van de bedrading
in negatieve zin beïnvloeden.
Voorkom dat portieren hard worden
geraakt. Als de portieren hard worden
geraakt als de startknop in stand ON
staat, kan dit tot gevolg hebben dat de
airbags worden geactiveerd.
Monteren van accessoires of
modificaties aan uw met airbags
uitgeruste auto
Als u modificaties aan het chassis, de
bumper, de voorzijde, het plaatwerk
opzij of de rijhoogte aanbrengt of laat
aanbrengen, kan dat invloed hebben op
de werking van het airbagsysteem van
uw auto.
Waarschuwingslabels airbags
OAD035053
De waarschuwingslabels van de airbags
zijn bedoeld om de passagiers te
waarschuwen voor de mogelijke gevaren
van het airbagsysteem.
Lees alle informatie over de airbags van
uw auto in dit instructieboekje.
4
Instrumentenpaneel ......................................................................................... 4-2
Bediening instrumentenpaneel ...................................................................................4-3
Dashboardverlichting ................................................................................................4-3
Meters en tellers ...........................................................................................................4-3
Snelheidsmeter ..........................................................................................................4-3
Power/laadmeter ...................................................................................................... 4-4
Ladingstoestandmeter voor hoogspanningsbatterij .............................................. 4-4
Buitentemperatuurmeter ..........................................................................................4-5
Kilometerteller ...........................................................................................................4-5
Actieradius .................................................................................................................4-5
Reductieoverbrenging .............................................................................................. 4-6
Indicator regeneratief remniveau ............................................................................ 4-6
Waarschuwingsen controlelampjes ............................................................................ 4-7
Meldingen LCD-display ..............................................................................................4-17
LCD-display ..................................................................................................... 4-28
Bediening LCD-display ..............................................................................................4-28
Weergavemodi ...........................................................................................................4-29
Tripcomputer-modus.............................................................................................. 4-30
Turn By Turn-modus (TBT)...................................................................................... 4-30
Driving Assist-modus ............................................................................................. 4-30
Master WAARSCHUWING group ............................................................................ 4-31
Modus Gebruikersinstellingen ..................................................................................4-32
Tripcomputer ................................................................................................... 4-40
Modi tripcomputer ................................................................................................. 4-40
Weergave ritinformatie ............................................................................................ 4-41
Na het laden ............................................................................................................. 4-41
Cumulatieve informatie ..........................................................................................4-42
Energiestroom ..........................................................................................................4-42
Digitale snelheidsmeter ..........................................................................................4-42
4. Instrumentenpaneel
4-2
Instrumentenpaneel
Het werkelijke instrumentenpaneel kan afwijken van de afbeelding.
Zie “Meters en tellers” in dit hoofdstuk voor meer informatie.
OOSEV040471L
INSTRUMENTENPANEEL
1. Power/laadmeter
2. Snelheidsmeter
3. Waarschuwings- en controlelampjes
4. LCD-display (inclusief tripcomputer)
5. Ladingstoestandmeter
04
4-3
Bediening instrumentenpaneel
Dashboardverlichting
OOSEV040056L
Met behulp van de bedieningstoets kan
de sterkte van de dashboardverlichting
geregeld worden wanneer de
parkeerlichten of de dim-/grootlichten
branden.
Wanneer de bedieningstoets van de
dashboardverlichting wordt ingedrukt,
wordt ook de sterkte van de verlichting
van de schakelaars aangepast.
WAARSCHUWING
Stel het instrumentenpaneel nooit
af tijdens het rijden. Hierdoor kunt
u de controle over de auto verliezen
waardoor een ongeluk met ernstig
letsel of schade aan de auto het gevolg
kan zijn.
OCN7040019L
ś De helderheid van de
dashboardverlichting wordt
weergegeven.
ś Als de lichtintensiteit het maximale
of minimale niveau bereikt, klinkt een
geluidssignaal.
Meters en tellers
Snelheidsmeter
OOSEV040472L
De snelheidsmeter geeft de rijsnelheid
van de auto aan en is gekalibreerd in
kilometers per uur (km/h).
Instrumentenpaneel
4-4
Power/laadmeter
OOSEV040474L
De power/laadmeter toont het
energieverbruik van de auto en de laad/
ontlaadstatus van het regeneratieve
remsysteem.
ś POWER:
Hier wordt het energieverbruik van de
auto weergegeven bij het heuvelop rijden
of accelereren. Hoe meer elektrische
energie er gebruikt wordt, hoe meer de
meter aanwijst.
ś CHARGE:
Hier wordt de laadstatus van de
hoogspanningsbatterij weergegeven
als deze geladen wordt door het
regeneratieve remsysteem (decelereren
of heuvelaf rijden). Hoe meer elektrische
energie er geladen wordt, hoe minder de
meter aangeeft.
Ladingstoestandmeter voor
hoogspanningsbatterij
OOSEV040495L
De ladingstoestandmeter toont de
laadstatus van de hoogspanningsbatterij.
De stand "0" op de indicator geeft
aan dat er niet voldoende energie in
de hoogspanningsbatterij aanwezig
is. De stand "1" geeft aan dat de
hoogspanningsbatterij volledig geladen
is.
Controleer voor het rijden op
autowegen of snelwegen van tevoren
of de hoogspanningsbatterij voldoende
geladen is.
Als er 2 balkjes in de meter te zien
zijn (in de buurt van het gedeelte L
(Low)) op de ladingstoestandmeter
gaat het waarschuwingslampje
() AAN om u te attenderen op het
hoogspanningsbatterijniveau.
Als het waarschuwingslampje ( )
AAN is, kan er nog 20 - 30 km met de
auto worden gereden, afhankelijk van de
rijsnelheid, verwarming/airconditioning,
het weer, de rijstijl en andere factoren.
Laden is vereist.
AANWIJZING
Als er voor de hoogspanningsbatterij
1- 2 balkjes te zien zijn, wordt de
rijsnelheid begrensd en wordt
het aandrijfsysteem uiteindelijk
uitgeschakeld. Laad de auto
onmiddellijk op.
04
4-5
Buitentemperatuurmeter
OOSEV040484L
De meter geeft de actuele
buitentemperatuur aan in graden Celsius
(°C) of graden Fahrenheit.
- De temperatuur ligt tussen :
-40°C - 60°C (-40°F - 140°F)
De buitentemperatuur op het display
wijzigt mogelijk niet direct zoals een
gewone thermometer, dit om de
bestuurder niet af te leiden.
De eenheid van de temperatuur kan als
volgt van °C in °F worden gewijzigd of
van °F in °C:
- Modus Gebruikersinstellingen in
het instrumentenpaneel: u kunt de
eenheid van de temperatuur wijzigen
bij "Overige functies - Eenheden".
- Automatisch verwarmings- en
ventilatiesysteem: Houd, terwijl u op
de toets OFF drukt, de toets AUTO ten
minste 3 seconden ingedrukt.
De eenheid van de temperatuur in het
instrumentenpaneel en het verwarmings-
en ventilatiesysteem veranderen
tegelijkertijd.
Kilometerteller
OOSEV040485L
De kilometerteller geeft de totale afstand
aan die met de auto is gereden en dient
ook te worden gebruikt om te bepalen
wanneer periodiek onderhoud nodig is.
Actieradius
OOSEV040486L
ś De actieradius is de geschatte afstand
die de auto kan afleggen met de
resterende hoeveelheid energie in de
hoogspanningsbatterij.
Zie voor meer informatie
"Actieradius" in de Handleiding
elektrische auto voor in het
instructieboekje.
Instrumentenpaneel
4-6
Informatie
ś Als de auto niet op een horizontaal vlak
staat of nadat de accupolen losgenomen
zijn geweest, kan het gebeuren dat de
functie actieradius niet goed werkt.
ś De weergegeven actieradius is een
schatting van de afstand die met de
auto gereden kan worden en kan dus
afwijken van de werkelijke actieradius.
ś Het brandstofverbruik en de
actieradius zijn sterk afhankelijk van
de rijomstandigheden, de rijstijl van de
bestuurder en de staat van de auto.
Reductieoverbrenging
OCN7040013
Deze indicator geeft aan welke
versnelling geselecteerd is.
Indicator regeneratief remniveau
OOSEV040483L
Bij het gebruik van het regeneratieve
remsysteem kunt u het regeneratieve
remniveau selecteren van 0 tot 3 door
aan de shift paddle te trekken.
Zie "Regeneratief remsysteem" in
hoofdstuk 6 voor meer informatie.
04
4-7
Waarschuwingsen
controlelampjes
Informatie
Controleer nadat de auto gestart is of alle
waarschuwingslampjes uit zijn. Eventuele
lampjes die nog branden, kunnen op een
storing duiden.
Controlelampje READY
Dit controlelampje gaat branden:
Als de auto gereed is om weg te rijden.
- AAN: Normaal rijden is mogelijk.
- UIT: Normaal rijden is niet mogelijk of
er is een storing opgetreden.
- Knipperen: Rijden in noodgeval.
Als het controlelampje Ready UIT gaat
of gaat knipperen, is er een probleem
aanwezig in het systeem. In dat
geval adviseren we u de auto te laten
controleren door een officiële HYUNDAI-
dealer.
Waarschuwingslampje voor
onderhoud
Dit waarschuwingslampje gaat branden:
ś Als de startknop in stand ON staat.
- Het lampje blijft ongeveer 3
seconden branden en gaat dan uit.
ś Als zich een probleem voordoet
met het hybrideregelsysteem, zoals
sensoren, enz.
Als het waarschuwingslampje tijdens
het rijden gaat branden of na het starten
van de auto niet uitgaat, adviseren we
u de auto te laten controleren door een
officiële HYUNDAI-dealer.
Waarschuwingslampje laag
vermogen
Dit waarschuwingslampje gaat branden:
ś Als de startknop in stand ON staat.
- Het lampje blijft ongeveer 3
seconden branden en gaat dan uit.
ś Als het vermogen beperkt is voor de
veiligheid van de hybrideauto.
Het vermogen wordt begrensd om de
volgende redenen.
- Het niveau van de
hoogspanningsbatterij ligt beneden
een bepaalde drempel of de
spanning neemt af
- De temperatuur van
de elektromotor of
hoogspanningsbatterij is te hoog of
te laag
- Er is een probleem met het
koelsysteem of er is een storing die
normaal rijden onmogelijk maakt
AANWIJZING
ś Accelereer niet plotseling of rijd
niet plotseling uit stilstand weg
als het waarschuwingslampje laag
vermogen AAN is.
ś Als het laadniveau van de
hoogspanningsbatterij laag is,
gaat het waarschuwingslampje
laag vermogen branden en is het
vermogen van de auto beperkt.
Laad de hoogspanningsbatterij
onmiddellijk op omdat uw auto
mogelijk niet heuvelop kan rijden of
kan slippen op een helling wanneer
het waarschuwingslampje brandt.
Instrumentenpaneel
4-8
Laadstroomcontrolelampje
(rood)
Dit waarschuwingslampje gaat branden:
ś Bij het laden van de
hoogspanningsbatterij.
Waarschuwingslampje
laadniveau
hoogspanningsbatterij
Dit waarschuwingslampje gaat branden:
ś Als het laadniveau van de
hoogspanningsbatterij laag is.
ś Laad de hoogspanningsbatterij
onmiddellijk als het
waarschuwingslampje AAN gaat.
Waarschuwingslampje
AIRBAG
Dit waarschuwingslampje gaat branden:
ś Als de startknop in stand ON staat.
- Het lampje blijft ongeveer 6
seconden branden en gaat dan uit.
ś In het geval van een storing in het
aanvullend veiligheidssysteem.
In dat geval adviseren we u de auto
te laten controleren door een officiële
HYUNDAI-dealer.
Waarschuwingslampje
veiligheidsgordel
Dit waarschuwingslampje attendeert de
bestuurder erop dat de veiligheidsgordel
niet is vastgemaakt.
Zie voor meer informatie
"Veiligheidsgordels" in hoofdstuk 3.
Waarschuwingslampje
parkeerrem en
remvloeistofniveau (rood)
Waarschuwingslampje parkeerrem en
remvloeistofniveau :
ś Als de startknop in stand ON staat.
- Het lampje blijft ongeveer 3
seconden branden.
- Het lampje blijft branden als de
parkeerrem is geactiveerd.
ś Als de parkeerrem wordt geactiveerd.
ś Als het remvloeistofniveau te laag is.
- Als het waarschuwingslampje blijft
branden terwijl de parkeerrem niet
geactiveerd is, kan dit duiden op
een te laag remvloeistofniveau in
het reservoir.
ś Als het regeneratieve remsysteem niet
werkt.
Als het remvloeistofniveau in het reservoir
te laag is :
1. Rijd voorzichtig naar de kant van de
weg en breng de auto op een veilige
plaats tot stilstand.
2. Schakel de auto uit en controleer het
remvloeistofniveau direct. Laat indien
nodig remvloeistof bijvullen (zie voor
meer informatie “Remvloeistof”
in hoofdstuk 9). Controleer na
het bijvullen van remvloeistof alle
onderdelen van het remsysteem op
lekkage. Rijd niet met de auto als
er een lekkage is gevonden, als het
waarschuwingslampje blijft branden
of als de remmen niet goed werken.
We adviseren u de auto te laten
nakijken door een officiële HYUNDAI-
dealer.
04
4-9
Diagonaal gescheiden remsysteem
Uw auto is uitgerust met een diagonaal
gescheiden remsysteem. Dat betekent
dat als er in een van de remcircuits een
probleem optreedt, u de auto met het
overgebleven remcircuit tot stilstand
kunt brengen.
Als een van de remcircuits is uitgevallen,
wordt de slag van het rempedaal groter
en moet er meer druk op het rempedaal
worden uitgeoefend om de auto tot
stilstand te brengen.
Verder zal in dat geval de remweg
toenemen.
WAARSCHUWING
Waarschuwingslampje parkeerrem en
remvloeistofniveau
Rijden met een auto waarvan het
waarschuwingslampje brandt, is
gevaarlijk. Als het waarschuwings-
lampje parkeerrem en remvloei-
stofniveau blijft branden terwijl
de parkeerrem niet geactiveerd
is, kan dit duiden op een te laag
remvloeistofniveau in het reservoir.
In dat geval adviseren we u de auto te
laten controleren door een officiële
HYUNDAI-dealer.
Waarschuwingslampje
regeneratief remsysteem
(geel)
Dit waarschuwingslampje gaat branden:
Als het regeneratieve remsysteem niet
werkt en de remmen niet goed werken.
Hierdoor gaan het waarschuwingslampje
van het remsysteem (rood) en het
waarschuwingslampje van het
regeneratieve remsysteem (geel)
gelijktijdig branden.
Rijd in dat geval voorzichtig en we
adviseren u de auto te laten controleren
door een officiële HYUNDAI-dealer.
Het kost mogelijk meer moeite dan
normaal om het rempedaal te bedienen
en de remweg kan langer worden.
Waarschuwingslampje ABS
Dit waarschuwingslampje gaat branden :
ś Als de startknop in stand ON staat.
- Het lampje blijft ongeveer 3
seconden branden en gaat dan uit.
ś In het geval van een storing in het
ABS (het normale remsysteem
werkt in dat geval nog wel, maar het
antiblokkeersysteem niet).
In dat geval adviseren we u de auto
te laten controleren door een officiële
HYUNDAI-dealer.
Instrumentenpaneel
4-10
Waarschuwingslampje EBD
Deze twee waarschuwingslampjes gaan
tijdens het rijden gelijktijdig branden :
ś Als het ABS en het normale
remsysteem mogelijk niet normaal
werken.
In dat geval adviseren we u de auto
te laten controleren door een officiële
HYUNDAI-dealer.
WAARSCHUWING
Waarschuwingslampje EBD
Als het waarschuwingslampje ABS en
het waarschu-wingslampje parkeerrem
en remvloeistofniveau gelijktijdig
branden, werkt het remsysteem niet
normaal en kan er dus een onverwachte
en gevaarlijke situatie ontstaan bij
plotseling remmen.
Vermijd in dit geval hard rijden en
plotseling remmen.
Wij adviseren u uw auto zo snel
mogelijk te laten controleren door een
officiële HYUNDAI-dealer.
Informatie
Waarschuwingslampje EBD (Electronic
Brake force Distribution)
Als het waarschuwingslampje ABS
al dan niet in combinatie met het
waarschuwingslampje parkeerrem en
remvloeistofniveau brandt, werken de
snelheidsmeter, de kilometerteller en de
dagteller mogelijk niet. Bovendien kan het
waarschuwingslampje EPS gaan branden
en kan de benodigde stuurkracht toe- of
afnemen.
In dat geval adviseren we u de auto zo
snel mogelijk te laten controleren door een
officiële HYUNDAI-dealer.
Waarschuwingslampje
elektronische parkeerrem
Dit lampje gaat branden:
ś Als de startknop in stand ON staat.
- Het waarschuwingslampje EPB
brandt gedurende ongeveer 3
seconden en dooft vervolgens.
ś Wanneer er een storing is in de EPB.
Laat de auto in dit geval inspecteren
door een officiële HYUNDAI-dealer.
Informatie
Het waarschuwingslampje elektrische
parkeerrem (EPB) kan ook in combinatie
met het controlelampje elektronische
stabiliteitsregeling (ESC) gaan branden,
om aan te geven dat de ESC niet goed
werkt (dit duidt niet op een storing in de
elektrische parkeerrem).
04
4-11
Controlelampje AUTO HOLD
Dit controlelampje gaat branden:
ś [Wit] Als u het AUTO HOLD-systeem
inschakelt door de schakelaar AUTO
HOLD in te drukken.
ś [Groen] Als u de auto door het
intrappen van het rempedaal volledig
tot stilstand brengt terwijl het AUTO
HOLD-systeem is ingeschakeld.
ś [Geel] Wanneer er een storing is in het
AUTO HOLD-systeem.
Laat de auto in dit geval inspecteren
door een officiële HYUNDAI-dealer.
Zie 'Auto Hold' in hoofdstuk 6 voor meer
informatie.
Waarschuwingslampje
elektronische
stuurbekrachtiging (EPS)
Dit lampje gaat branden:
ś Als de startknop in stand ON staat.
- Het lampje blijft ongeveer 3
seconden branden en gaat dan uit.
ś In het geval van een
storing in het elektrische
stuurbekrachtigingssysteem.
In dat geval adviseren we u de auto
te laten controleren door een officiële
HYUNDAI-dealer.
Hoofdwaarschuwings
lampje
Dit controlelampje gaat branden :
ś In het geval van een storing in de
bediening van een van de volgende
systemen :
- Storing Forward Collision-Avoidance
Assist (indien van toepassing)
- Radar Forward Collision-Avoidance
Assist geblokkeerd
(indien van toepassing)
- Storing Blind-Spot Collision Warning
(indien van toepassing)
- Radar Blind-Spot Collision Warning
geblokkeerd (indien van toepassing)
- Storing led-koplamp
(indien van toepassing)
- Storing High Beam Assist
(indien van toepassing)
- Storing in Smart Cruise Control met
Stop & Go (indien van toepassing)
- Radar Smart Cruise Control met
Stop & Go geblokkeerd
(indien van toepassing)
- Storing
bandenspanningscontrolesysteem
(TPMS)
Kijk op het LCD-display voor meer
informatie over de waarschuwing.
Instrumentenpaneel
4-12
Waarschuwingslampje lage
bandenspanning (indien van
toepassing)
Dit lampje gaat branden:
ś Als het contact in stand ON wordt
gezet.
- Het lampje blijft ongeveer 3 seconden
branden en gaat dan uit.
ś Als de spanning van een of meer
banden aanzienlijk te laag is (op het
LCD-display kunt u zien welke banden
het betreft).
Zie voor meer informatie
"Bandenspanningscontrolesysteem
(TPMS)" in hoofdstuk 8.
Dit waarschuwingslampje blijft branden
nadat het ongeveer 60 seconden heeft
geknipperd, of het gaat herhaaldelijk
knipperen met intervallen van ongeveer 3
seconden:
ś In het geval van een storing in het
TPMS.
In dat geval adviseren we u de auto
zo snel mogelijk te laten controleren
door een officiële HYUNDA-Idealer.
Zie voor meer informatie "Banden-
spanningscontrolesysteem (TPMS)" in
hoofdstuk 8:
WAARSCHUWING
Veilig stoppen
ś Het TPMS waarschuwt niet voor
ernstige en plotselinge schade aan
de banden veroorzaakt door externe
factoren.
ś Als de auto instabiel aanvoelt, haal
dan onmiddellijk uw voet van het
gaspedaal, trap het rempedaal licht
in en breng uw auto langzaam op een
veilige plaats tot stilstand.
Controlelampje ESC (indien
van toepassing)
Dit lampje gaat branden:
ś Als de startknop in stand ON staat.
- Het lampje blijft ongeveer 3
seconden branden en gaat dan uit.
ś In het geval van een storing in het
ESC.
In dat geval adviseren we u de auto
te laten controleren door een officiële
HYUNDAI-dealer.
Dit lampje knippert:
ś Terwijl het ESC in werking is.
Zie voor meer informatie "Elektronisch
stabiliteitsprogramma (ESC)" in
hoofdstuk 6.
Controlelampje ESC OFF
Dit lampje gaat branden:
ś Als de startknop in stand ON staat.
- Het lampje blijft ongeveer 3
seconden branden en gaat dan uit.
ś Als u het ESC uitschakelt door op de
toets ESC OFF te drukken.
Zie voor meer informatie "Elektronisch
stabiliteitsprogramma (ESC)" in
hoofdstuk 6.
04
4-13
Controlelampje
startblokkering
Dit lampje blijft gedurende maximaal 30
seconden branden:
ś Als de auto de Smart Key in de auto
detecteert als de startknop in stand
ACC of ON wordt gezet.
- Op dat moment kunt u de auto
starten.
- Het controlelampje gaat uit zodra
de auto is gestart.
Dit controlelampje knippert een paar
seconden:
ś Als er geen Smart Key in de auto
wordt gedetecteerd.
- Op dat moment kunt u de auto
starten.
Dit controlelampje blijft 2 seconden
branden en gaat dan uit:
ś Als de Smart Key in de auto aanwezig
is en de startknop in stand ON staat
maar de auto de Smart Key niet kan
detecteren.
In dat geval adviseren we u de auto
te laten controleren door een officiële
HYUNDAI-dealer.
Dit lampje gaat knipperen:
ś Als de batterij van de Smart Key bijna
leeg is.
- Op dat moment kunt u de auto niet
starten. U kunt de auto echter wel
starten door de startknop met de
Smart Key in te drukken. (Zie voor
meer informatie “Starten van de
auto” in hoofdstuk 6.)
ś In het geval van een storing in het
startblokkeersysteem.
In dat geval adviseren we u de auto
te laten controleren door een officiële
HYUNDAI-dealer.
Controlelampje
richtingaanwijzers
Dit lampje gaat knipperen:
ś Als u de richtingaanwijzers inschakelt.
In de volgende gevallen zit
er mogelijk een storing in het
richtingaanwijzersysteem. In dat
geval adviseren we u de auto te laten
controleren door een officiële HYUNDAI-
dealer.
- Het controlelampje
richtingaanwijzers knippert niet,
maar blijft branden.
- Het controlelampje knippert sneller
dan normaal.
- Het controlelampje
richtingaanwijzers knippert
helemaal niet.
In elk van deze gevallen adviseren we u
uw auto te laten controleren door een
officiële HYUNDAI-dealer.
Controlelampje dimlicht
Dit lampje gaat branden:
ś Als het dimlicht wordt ingeschakeld.
Controlelampje grootlicht
Dit lampje gaat branden:
ś Als het dimlicht is ingeschakeld en
wordt overgeschakeld op grootlicht.
ś Bij het geven van een lichtsignaal door
de richtingaanwijzerhendel naar u toe
te bewegen.
Instrumentenpaneel
4-14
High Beam Assist (HBA)
Controlelampje
(indien van toepassing)
Dit waarschuwingslampje gaat branden:
ś Als het grootlicht is ingeschakeld
terwijl de lichtschakelaar in de stand
AUTO staat.
ś Als uw auto tegenliggers of
voorliggers detecteert, zal het High
Beam Assist (HBA)-systeem het
grootlicht automatisch over-schakelen
naar dimlicht.
Zie “High Beam Assist (HBA)” in
hoofdstuk 5 voor meer informatie.
Controlelampje verlichting
AAN
Dit lampje gaat branden:
ś Als de parkeerverlichting of het dim-/
grootlicht wordt ingeschakeld.
Controlelampje
mistachterlicht
Dit lampje gaat branden:
ś Als het mistachterlicht wordt
ingeschakeld.
Waarschuwingslampje LED-
koplampen
(indien van toepassing)
Dit waarschuwingslampje gaat branden:
ś Als de startknop in stand ON staat.
- Het lampje blijft ongeveer 3
seconden branden en gaat dan uit.
ś In het geval van een storing in de LED-
koplampen.
In dat geval adviseren we u de auto
te laten controleren door een officiële
Hyundai-dealer.
Dit waarschuwingslampje gaat knipperen:
In het geval van een storing in een
onderdeel van de LED-koplampen.
In dat geval adviseren we u de auto
te laten controleren door een officiële
Hyundai-dealer.
AANWIJZING
Door blijven rijden terwijl het
waarschuwingslampje LED-koplampen
brandt of knippert kan de levensduur
van de LED-koplamp verkorten.
04
4-15
Controlelampje CRUISE
(indien van toepassing)
Dit lampje gaat branden:
ś Als de cruise control wordt inge-
schakeld.
Zie voor meer informatie "Cruise
controlsysteem" in hoofdstuk 7.
Controlelampje SET
(indien van toepassing)
Dit lampje gaat branden:
ś Als er een snelheid is ingesteld voor
de cruise control.
Zie voor meer informatie "Cruise
controlsysteem" in hoofdstuk 7.
Controlelampje
snelheidsbegrenzer
(indien van toepassing)
Dit controlelampje gaat branden :
ś Als de snelheidsbegrenzer is
ingeschakeld.
Zie "Snelheidsbegrenzingssysteem" in
hoofdstuk 7 voor meer informatie.
Controlelampje SPORT-
modus
Dit controlelampje gaat branden:
ś Wanneer de SPORT-modus wordt
geselecteerd als de rijmodus.
Zie “Rijmodusregelsysteem” in
hoofdstuk 6 voor meer informatie.
Controlelampje ECO-modus
Dit controlelampje gaat branden :
ś Wanneer de ECO-modus wordt
geselecteerd als rijmodus.
Zie “Rijmodusregelsysteem” in
hoofdstuk 6 voor meer informatie.
Controlelampje ECO+ Mode
(indien van toepassing)
Dit controlelampje gaat branden:
ś Wanneer de ECO-modus wordt
geselecteerd als rijmodus.
Zie "Rijmodusregelsysteem" in
hoofdstuk 5 voor meer informatie.
Instrumentenpaneel
4-16
Waarschuwingslampje
Forward Safety
(indien van toepassing)
Dit controlelampje gaat branden:
ś Als de startknop in stand ON staat.
- Het lampje blijft ongeveer 3
seconden branden en gaat dan uit.
ś In het geval van een storing in de FCA.
In dat geval adviseren we u de auto
te laten controleren door een officiële
Hyundai-dealer.
Zie “Forward Collision-Avoidance
Assist (FCA)” in hoofdstuk 7 voor meer
informatie.
Controlelampje Lane Safety
(indien van toepassing)
Dit controlelampje gaat branden:
ś [Groen] Er wordt aan de voorwaarden
voor de werking van het systeem
voldaan.
ś [Wit] Er wordt niet aan de
voorwaarden voor de werking van het
systeem voldaan.
ś [Geel] In het geval van een storing in
het Lane Keeping Assist-systeem.
In dat geval adviseren we u uw auto
te laten controleren door een officiële
HYUNDAI-dealer.
Zie “Lane Keeping Assist-systeem
(LKA)” in hoofdstuk 7 voor meer
informatie.
Waarschuwingslampje
glad wegdek (indien van
toepassing)
Dit waarschuwingslampje brandt om de
bestuurder te waarschuwen voor een
mogelijk glad wegdek.
Wanneer de temperatuur op de
buitentemperatuurmeter onder
ongeveer 4°C komt, gaan het
waarschuwingslampje voor een glad
wegdek en de buitentemperatuurmeter
knipperen en blijven ze
vervolgens branden. Ook klinkt de
waarschuwingszoemer 1 keer.
Informatie
Als het waarschuwingslampje voor een
glad wegdek gaat branden tijdens het
rijden, moet u met meer aandacht en
veiliger rijden en te hoge snelheden,
snelle acceleratie, plotseling remmen en
plotselinge stuurbewegingen vermijden.
04
4-17
Meldingen LCD-display
Schakel naar P (Shift to P)
Deze waarschuwingsmelding wordt
weergegeven als u probeert de auto uit
te zetten zonder dat de transmissie in
stand P (parkeren) staat.
De startknop gaat dan over naar de
stand ACC (als u de startknop nogmaals
indrukt, gaat hij over naar de stand ON).
Lage Batterij Sleutel
(Low key battery)
Deze waarschuwingsmelding wordt
weergegeven als bij het in de stand OFF
zetten van de startknop de batterij van
de Smart Key bijna leeg is.
Druk op STARTknop tijd.
draaien stuurw.
Deze waarschuwingsmelding wordt
weergegeven als het stuurwiel niet
normaal wordt ontgrendeld bij het
indrukken van de startknop.
U moet bij het indrukken van de
startknop het stuurwiel naar rechts en
links draaien.
Controleer systeem stuurwielslot
(Check steering wheel lock system)
Deze waarschuwingsmelding wordt
weergegeven als het stuurwiel niet wordt
vergrendeld bij het in stand OFF zetten
van de startknop.
Duw op remped. Voor starten wagen
(Press brake pedal to start vehicle)
Deze waarschuwingsmelding wordt
weergegeven als de startknop tweemaal
naar de stand ACC gaat doordat u
herhaaldelijk op de toets drukt zonder
het rempedaal in te trappen.
U kunt de auto starten door het
rempedaal in te trappen.
Sleutel niet in het voertuig
(Key not in vehicle)
Deze waarschuwingsmelding wordt
weergegeven als u de startknop indrukt
terwijl de Smart Key zich niet in de auto
bevindt.
Zorg ervoor dat u altijd de Smart Key bij u
hebt als u probeert de auto te starten.
Sleutel niet gevonden
(Key not detected)
Deze waarschuwingsmelding wordt
weergegeven als u de startknop indrukt
terwijl de Smart Key zich niet in de auto
bevindt.
Zorg ervoor dat u altijd de Smart Key bij u
hebt als u probeert de auto te starten.
Druk opnieuw op de STARTknop
Deze waarschuwingsmelding wordt
weergegeven als de motor niet gestart
wordt terwijl u de startknop indrukt.
Probeer de auto in dat geval te starten
door nogmaals op de startknop te
drukken.
Als de waarschuwingsmelding verschijnt
telkens wanneer u de startknop
indrukt, raden wij u aan de auto te laten
controleren door een officiële Hyundai-
dealer.
Instrumentenpaneel
4-18
Druk op de STARTknop met de
sleutel
Deze waarschuwingsmelding wordt
weergegeven als u de startknop indrukt
terwijl de waarschuwingsmelding “Key
not detected” (sleutel niet gedetecteerd)
wordt weergegeven.
Het controlelampje startblokkering gaat
dan knipperen.
Controleer zekering BRAKE SWITCH
(Check BRAKE SWITCH fuse)
Deze waarschuwingsmelding wordt
weergegeven als de zekering BRAKE
SWITCH is doorgebrand.
U moet de zekering door een nieuw
exemplaar vervangen voordat u de auto
start.
Als dat niet mogelijk is, kunt u de auto
starten door de startknop 10 seconden
ingedrukt te houden in stand ACC.
Schakel naar P voor het starten van
de auto (Shift to P to start vehicle)
Deze waarschuwingsmelding wordt
weergegeven als u probeert de auto
te starten terwijl de transmissie niet in
stand P (parkeren) staat.
Laag sproeivloeistof niveau
(Low washer fluid) (indien van
toepassing)
Deze waarschuwingsmelding
wordt weergegeven als het
ruitensproeiervloeistofreservoir bijna
leeg is.
Laat het ruitensproeiervloeistofreservoir
bijvullen.
12V-accu raakt ontladen als gevolg
van het gebruik van aangesloten
elektrisch apparaten
Deze waarschuwingsmelding wordt
weergegeven als wordt gesignaleerd dat
de 12V-accu ontladen raakt als gevolg
van het gebruik van niettoegestane
elektrische/elektronische apparaten.
Sommige voertuigfuncties kunnen
niet worden gebruikt en de 12V-accu
raakt mogelijk ontladen. Als de melding
weergegeven blijft worden, zelfs
wanneer de elektrische/elektronische
apparaten zijn verwijderd, raden we u
aan om de auto te laten nakijken door
een officiële Hyundai-dealer.
04
4-19
Portier, motorkap, achterklep open
OOSEV040496L
Deze waarschuwing wordt weergegeven
om aan te geven dat een van de
portieren, de motorkap of de achterklep
geopend is.
OPMERKING
Controleer, voordat u gaat rijden, of
de portieren/motorkap/achterklep
geheel gesloten zijn. Controleer of er
geen waarschuwingslampje geopende
portieren/motorkap/achterklep brandt
of een melding weergegeven wordt op
het instrumentenpaneel.
Schuifdak open
(indien van toepassing)
OOS047113
Deze waarschuwing wordt weergegeven
als u de auto uitschakelt terwijl het
schuifdak is geopend.
Sluit het schuif-/kanteldak goed wanneer
u de auto verlaat.
Verlichtingsmodus
OIK047163L
Dit controlelampje geeft aan welke
verlichtingsmodus er is geselecteerd met
de lichtschakelaar.
Instrumentenpaneel
4-20
Ruitenwisser
OJX1049063L
Dit controlelampje geeft aan welke
wissersnelheid er is geselecteerd met de
ruitenwisserschakelaar.
Lage spanning
(indien van toepassing)
OTM040022L
Deze waarschuwingsmelding wordt
weergegeven als de bandenspanning te
laag is. Aangegeven wordt in welke band
de spanning te laag is.
Zie voor meer informatie
"Bandenspanningscontrolesysteem
(TPMS)" in hoofdstuk 8.
Schakel de FUSE SWITCH in
OPDE046119
Deze waarschuwingsmelding wordt
weergegeven als de zekeringschakelaar
op de zekeringkast onder het stuurwiel in
de stand OFF staat.
Zet de zekeringschakelaar in stand ON.
Zie voor meer informatie "Zekeringen"
in hoofdstuk 9.
04
4-21
Stuurwielverwarming aan
(indien van toepassing)
Deze waarschuwingsmelding
wordt weergegeven wanneer u de
stuurwielverwarming inschakelt.
Zie “Stuurwielverwarming” in
hoofdstuk 5 voor meer informatie.
Controleer koplamp
(indien van toepassing)
Deze waarschuwingsmelding wordt
weergegeven als de koplampen niet
goed werken. De gloeilamp van de
koplamp moet mogelijk vervangen
worden.
Informatie
Vervang de kapotte lamp door een nieuw
exemplaar met hetzelfde wattage.
Check systeem High Beam Assist
(HBA) (indien van toepassing)
Deze waarschuwingsmelding wordt
weergegeven als er een probleem is met
de High Beam Assist. We adviseren u de
auto te laten nakijken door een officiële
Hyundai-dealer.
Zie "High Beam Assist (HBA)" in
hoofdstuk 5 voor meer informatie.
Controleer veilig-heidssytemen aan
de voorkant (indien van toepassing)
Deze waarschuwingsmelding wordt
weergegeven als er een probleem is
met de Forward Collision-Avoidance
Assist. We adviseren u de auto te laten
controleren door een officiële Hyundai-
dealer.
Zie "Forward Collision-Avoidance
Assist (FCA)" in hoofdstuk 7 voor meer
informatie.
Check systeem waarsch. oplettendh.
best. (DAW) (indien van toepassing)
Deze waarschuwingsmelding wordt
weergegeven als er een probleem is
met het Driver Attention Warning-
systeem. We adviseren u de auto te laten
controleren door een officiële Hyundai-
dealer.
Zie "Driver Attention Warning-systeem
(DAW)" in hoofdstuk 7 voor meer
informatie.
Check systeem Hulp bij rijbaan
aanhouden (LKA)
(indien van toepassing)
Deze waarschuwingsmelding wordt
weergegeven als er een probleem is met
het Lane Keeping Assist-systeem. We
adviseren u de auto te laten controleren
door een officiële Hyundai-dealer.
Zie "Lane Keeping Assist-systeem
(LKA)" in hoofdstuk 7 voor meer
informatie.
Instrumentenpaneel
4-22
Schakel naar P om te laden
OOSEV040497E
Deze melding wordt weergegeven
als u de laadkabel aansluit terwijl de
transmissie niet in stand P (parkeren)
staat.
Schakel naar stand P (parkeren) alvorens
de laadkabel aan te sluiten.
Oplaadtijd
AC-lader DC-lader
OOSEV040133L OOSEV040489L
Deze melding wordt weergegeven
om te laten weten hoe lang het nog
duurt om de batterij op te laden tot het
geselecteerde beoogde laadniveau.
Haal stekker uit de wagen om te
starten
OOSEV040498L
Deze melding wordt weergegeven als u
de auto start zonder de laadkabel los te
nemen. Neem de laadkabel los en start
de auto.
Laadklep open
OOSEV040499E
Deze melding wordt weergegeven als
er met de auto gereden wordt terwijl de
klep van de laadaansluiting open staat.
Sluit de klep van de laadaansluiting en
rijd vervolgens weg.
04
4-23
Charging stopped. (laden gestopt)
Check the AC/DC charger
(controleer de AC-/DC-lader)
AC-lader DC-lader
OOSEV040500E OOSEV040501E
ś Deze waarschuwingsmelding wordt
weergegeven als het laden om een
van de volgende redenen is gestopt:
- Er is een probleem met de externe
AC- of DC-lader
- De externe AC-lader is gestopt met
laden
- De laadkabel is beschadigd
Controleer in dat geval of er een
probleem is met de externe AC- of DC-
lader en laadkabel.
Als hetzelfde probleem zich voordoet bij
het laden van de auto met een normaal
werkende AC-lader of originele Hyundai
draagbare lader, raden we u aan uw auto
te laten controleren door een officiële
Hyundai-dealer.
Opladen gestopt.
Controleer de AC-oplader
OOSEV040502E
Deze waarschuwingsmelding wordt
weergegeven als het laden is gestopt
omdat de laadstekker niet goed is
aangesloten op de laadaansluiting.
Neem in dat geval de laadstekker los
en sluit hem weer aan en controleer
of er een probleem is (uitwendige
schade, verontreinigingen, enz.) met de
laadstekker en de laadaansluiting.
Als hetzelfde probleem zich voordoet
bij het laden van de auto met een
vervangende AC-lader of originele
Hyundai draagbare lader, raden we u aan
uw auto te laten controleren door een
officiële Hyundai-dealer.
Instrumentenpaneel
4-24
Controleer de remmen/Stop
voertuig en controleer de remmen
Type A Type B
OOSEV040503L OOSEV040504L
Deze waarschuwingsmelding wordt
weergegeven als het regeneratieve
remsysteem niet goed werkt.
In dat geval adviseren we u de auto
te laten nakijken door een officiële
Hyundai-dealer.
Accu laag
OOSEV040505L
Als de capaciteit van de
hoogspanningsbatterij lager wordt
dan ongeveer 8%, wordt deze
waarschuwingsmelding weergegeven.
Tegelijkertijd gaat het
waarschuwingslampje ( ) in het
instrumentenpaneel branden.
Laad de hoogspanningsbatterij
onmiddellijk.
Direct laden Beperkt vermogen
OOSEV040506L
Als de capaciteit van de
hoogspanningsbatterij lager wordt
dan ongeveer 5%, wordt deze
waarschuwingsmelding weergegeven.
Het waarschuwingslampje in het
instrumentenpaneel ( ) en het
waarschuwingslampje laag vermogen
() gaan gelijktijdig branden.
Het vermogen van de auto wordt
begrensd om zo min mogelijk energie te
verbruiken uit de hoogspanningsbatterij.
Laad de hoogspanningsbatterij
onmiddellijk op.
04
4-25
Motorkracht beperkt door lage
temperatuur EV batterij.
Laad batterij op/Lage
buitentempera- tuur kan het
vermogen verminderen.
Laad de batterij op
Type A Type B
OOSEV040507L OOSEV040508L
Beide waarschuwingsmeldingen worden
weergegeven om het elektrische
aandrijvingssysteem te beschermen als
de buitentemperatuur laag is. Als het
laadniveau van de hoogspanningsbatterij
laag is en de auto gedurende lange tijd
bij lage temperaturen buiten geparkeerd
is, wordt het vermogen mogelijk beperkt.
Door de hoogspanningsbatterij vóór
het rijden te laden wordt het vermogen
groter.
AANWIJZING
Als daarna deze waarschuwingsmelding
nog steeds wordt weergegeven, zelfs
als de omgevingstemperatuur is
opgelopen, adviseren we u de auto te
laten controleren door een officiële
HYUNDAI-dealer.
Battery overheated!
(hoogspanningsbatterij oververhit!)
Stop safely (stop op een veilige
plaats)
OOSEV040509E
Deze waarschuwingsmelding wordt
weergegeven als de temperatuur van
de hoogspanningsbatterij te hoog is
om de hoogspanningsbatterij en het
hybridesysteem auto te beschermen.
Breng de auto tot stilstand en
zet de startknop in stand OFF
om de temperatuur van de
hoogspanningsbatterij te laten dalen.
Instrumentenpaneel
4-26
Beperkt vermogen
OOSEV048125L
In de volgende gevallen wordt deze
waarschuwingsmelding weergegeven
als het vermogen van de auto voor de
veiligheid wordt begrensd.
ś Als het niveau van de
hoogspanningsbatterij beneden een
bepaalde drempel ligt of de spanning
afneemt.
ś Als de temperatuur van de
elektromotor of hoogspanningsbatterij
erg hoog is.
ś Als er een probleem met het
koelsysteem is of er een storing is die
normaal rijden onmogelijk maakt.
AANWIJZING
ś Accelereer niet plotseling of rijd
niet plotseling uit stilstand weg
als deze waarschuwingsmelding
weergegeven wordt.
ś Als het laadniveau van de
hoogspanningsbatterij laag is,
gaat het waarschuwingslampje
laag vermogen branden en is het
vermogen van de auto beperkt.
Laad de hoogspanningsbatterij
onmiddellijk op omdat uw auto
mogelijk niet heuvelop kan rijden of
kan slippen op een helling wanneer
het waarschuwingslampje brandt.
Stop veilig en contro-leer het
remsysteem
OOSEV040511E
Deze waarschuwingsmelding wordt
weergegeven als er een storing optreedt
in het voedingssysteem.
Breng uw auto in dat geval op een veilige
plaats tot stilstand. We adviseren u de
auto naar de dichtstbijzijnde officiële
Hyundai-dealer te laten slepen en te
laten controleren.
Controleer Actief Luchtklepsysteem
OOSEV040510E
Deze waarschuwingsmelding wordt
weergegeven in de volgende situaties:
- Er is een defect aanwezig in de servo
van het actieve lamelsysteem van de
grille.
- Er is een defect aanwezig in de
regeleenheid van het actieve
lamelsysteem van de grille.
- De lamel gaat niet open.
Als alle problemen verholpen zijn,
verdwijnt de waarschuwing.
04
4-27
Controleer virtueel systeem
motorgeluid
OOSEV040512E
Deze waarschuwingsmelding wordt
weergegeven als er een probleem
aanwezig is in het Virtual Engine Sound
System (VESS).
In dat geval adviseren we u de auto
te laten nakijken door een officiële
Hyundai-dealer.
Controleer elek. syst. Wagen
OOSEV040513L
Deze waarschuwingsmelding wordt
weergegeven als er een probleem
aanwezig is in het hybrideregelsysteem.
Ga niet rijden als de
waarschuwingsmelding wordt
weergegeven.
In dat geval adviseren we u de auto
te laten nakijken door een officiële
Hyundai-dealer.
Instrumentenpaneel
4-28
Bediening LCD-display
OOSH049025L
De instellingen van het LCD-display kunnen worden gewijzigd met de
bedieningstoetsen.
Schakelaar Functie
Toets MODE voor het selecteren van modi
, Toets MOVE voor het wijzigen van functies
OK Toets SELECTEREN/RESETTEN voor het instellen of resetten van de
geselecteerde functie
/&'ǘ',63/$<
04
4-29
Weergavemodi
Weergavemodi Symbool Toelichting
Rijbegeleiding
In deze modus wordt de status weergegeven van:
- Smart Cruise Control-systeem (SCC)
- Highway Driving Assist-systeem
- Lane Keeping Assist-systeem
- Driver Attention Warning-systeem
Zie "Smart Cruise Control-systeem (SCC)", "Highway
Driving Assist-systeem (HDA)", "Lane Keeping Assist-
systeem (LKA)”, “Driver Attention Warning-systeem
(DAW)” in hoofdstuk 7.
Tripcomputer
Deze modus geeft rij-informatie zoals de dagteller, het
verbruik van elektrische energie, enz. weer.
Zie “Tripcomputer” in dit hoofdstuk voor meer
informatie.
Turn-by-turn
(TBT)
In deze modus wordt de status van het navigatiesysteem
weergegeven.
Gebruikersinstellingen
(indien van
toepassing)
Via deze modus kunt u instellingen met betrekking tot de
portieren, verlichting, enz. wijzigen.
Waarschuwing
- Deze modus geeft waarschuwingsmeldingen met
betrekking tot defecte lampen, enz. weer.
In deze modus wordt informatie weergegeven met
betrekking tot het bandenspanningscontrolesysteem
(TPMS), de staat van de verdeling van de aandrijfkracht
en de resterende hoeveelheid ureumoplossing.
De gegeven informatie kan variëren afhankelijk van de functies waarover uw auto
beschikt.
Instrumentenpaneel
4-30
Tripcomputer-modus
OOSEV048135L
In de tripcomputer-modus wordt
informatie weergegeven met
betrekking tot de parameters tijdens
het rijden, waaronder energieverbruik,
dagtellerinformatie en rijsnelheid.
Zie “Tripcomputer” in dit hoofdstuk
voor meer informatie.
Turn By Turn-modus (TBT)
OOSH049027L
Turn by turn-navigatie, afstand/tijd
tot bestemming wordt weergegeven
wanneer de Turn by Turn-weergave is
geselecteerd.
Driving Assist-modus
OOSH049028L
SCC/HDA/LKA
In deze modus wordt de status van de
Smart Cruise Control (SCC), de Highway
Driving Assist (HDA) en de Lane Keeping
Assist (LKA) weergegeven.
Zie hoofdstuk 7 voor meer informatie
over elke systeem.
OIG059288L
Driver Attention Warning
In deze modus wordt de status van
de Driver Attention Warning (DAW)
weergegeven.
Zie “Driver Attention Warning (DAW)” in
hoofdstuk 7 voor meer informatie.
04
4-31
Master WAARSCHUWING group
OIG059097L
Dit waarschuwingslampje attendeert de
bestuurder op de volgende situaties:
- Storing Forward Collision-Avoidance
Assist (indien van toepassing)
- Radar Forward Collision-Avoidance
Assist geblokkeerd
(indien van toepassing)
- Storing Blind-Spot Collision Warning
(indien van toepassing)
- Radar Blind-Spot Collision Warning
geblokkeerd (indien van toepassing)
- Storing led-koplamp
(indien van toepassing)
- Storing High Beam Assist
(indien van toepassing)
- Storing Smart Cruise Control
(indien van toepassing)
- Radar Smart Cruise Control
geblokkeerd (indien van toepassing)
- Storing
bandenspanningscontrolesysteem
(TPMS)
Het hoofdwaarschuwingslampje brandt
als een of meer van de bovenstaande
situaties zich voordoen.
Op dat moment wordt op het LCD-
display een hoofdwaarschuwingsicoon
() weergegeven.
Als er geen waarschuwing meer nodig is,
dooft het hoofdwaarschuwingslampje en
verdwijnt het hoofdwaarschuwingsicoon.
OCN7040026L
Bandenspanning
In deze modus wordt informatie
weergegeven met betrekking tot het
bandenspanningscontrolesysteem
(TPMS).
Zie “Bandenspanningscontrolesysteem
(TPMS)” in hoofdstuk 8 voor meer
informatie.
Instrumentenpaneel
4-32
Modus Gebruikersinstellingen
(indien van toepassing)
OOSEV040543L
In deze modus kunt u de instellingen met
betrekking tot het instrumentenpaneel,
de portieren, de verlichting, enz.
wijzigen.
1. Assistentie bestuurder
2. ECO rijden
3. Head-up Display
4. Instrumentenpaneel
5. Verlichting
6. Portier
7. Gebruiksgemak
8. Eenheden
9. Taal/Language
10. Reset
De gegeven informatie kan variëren
afhankelijk van de functies waarover uw
auto beschikt.
Shift to P to edit settings (schakel naar
stand P om instellingen te wijzigen)
Deze waarschuwingsmelding wordt
weergegeven wanneer u tijdens
het rijden een item uit de modus
Gebruikersinstellingen probeert te
selecteren.
ś Wijzig om veiligheidsredenen de
gebruikersinstellingen nadat u de auto
hebt stilgezet, de parkeerrem hebt
geactiveerd en stand P (parkeren)
hebt geselecteerd.
Beknopte handleiding (help)
Deze modus biedt korte handleidingen
voor de systemen in de modus
Gebruikersinstellingen. Selecteer een
item en houd de toets OK ingedrukt.
Raadpleeg het instructieboekje voor
meer informatie over elk systeem.
Informatie
Wanneer het infotainmentsysteem
is geactiveerd, wordt alleen de
modus Gebruikersinstellingen op het
infotainmentsysteem ondersteund,
terwijl de modus Gebruikersinstellingen
op het instrumentenpaneel niet wordt
ondersteund.
04
4-33
1. Assistentie bestuurder
Onderwerpen Toelichting
SCC
Reactie
Instellen van de gevoeligheid van de Smart Cruise Control.
śFast/Normal/Slow
Zie “Smart Cruise Control (SCC)” in hoofdstuk 7 voor meer
informatie.
Driving
Convenience
śHighway Driving Assist
In- en uitschakelen van de Highway Driving Assist.
Zie "Highway Driving Assist (HDA)" in hoofdstuk 7 voor meer
informatie.
śAuto Highway Speed Control
In- en uitschakelen van de Navigation-based Smart Cruise Control
Zie "Navigation-based Smart Cruise Control (NSCC)" in hoofdstuk 7
voor meer informatie.
śSpeed Limit Warning
In- en uitschakelen van de Intelligent Speed Limit Warning
Zie “Intelligent Speed Limit Warning (ISLW)” in hoofdstuk 7 voor
meer informatie.
Warning Timing
Instellen van de timing van de waarschuwing voor het
assistentiesysteem voor de bestuurder.
śNormal/Later
Warning Volume
Instellen van het volume van de waarschuwing voor het
assistentiesysteem voor de bestuurder.
śHigh/Medium/Low
Driver Attention
Warning
śLeading Vehicle Departure Alert
In- en uitschakelen van Leading Vehicle Departure Alert.
Zie “Driver Attention Warning (DAW)” in hoofdstuk 7 voor meer
informatie.
śInattentive Driving Warning
Om de bestuurder te waarschuwen bij onoplettend rijgedrag.
Zie “Driver Attention Warning-systeem (DAW)” in hoofdstuk 7 voor
meer informatie.
Forward safety
Instellen van de Forward Collision-Avoidance Assist (FCA)
śActive Assist/Warning only/Uit
Zie “Forward Collision-Avoidance Assist-systeem (FCA)” in
hoofdstuk 7 voor meer informatie.
Lane Safety
Instellen van de Lane Keeping Assist-functie (LKA).
śAssistentie/Warning only/Uit
Zie “Lane Keeping Assist-systeem (LKA)” in hoofdstuk 7 voor meer
informatie.
Instrumentenpaneel
4-34
Onderwerpen Toelichting
Blind-spot Safety
śSafe Exit Warning (SEW)
In- en uitschakelen van Safe Exit Warning.
Zie “Safe Exit Warning (SEW)” in hoofdstuk 7 voor meer informatie.
śActive Assist/Warning only/Uit
śBlind-Spot Collision-Avoidance Assist (BCA)
Om Blind-Spot Collision-Avoidance Assist in of uit te schakelen.
Zie “Blind-Spot Collision-Avoidance Assist (BCA)” in hoofdstuk 7
voor meer informatie.
Parking Safety
śBlind-Spot View
In- en uitschakelen van Blind-Spot View.
Zie “Blind-Spot View monitor (BVM)" in hoofdstuk 7 voor meer
informatie.
śSafe Exit Warning (SEW)
In- en uitschakelen van Safe Exit Assistance.
Zie “Safe Exit Assistance” in hoofdstuk 7 voor meer informatie.
śActive Assist
śWarning only
śUit
In- en uitschakelen van Blind-Spot View
Zie “Blind-Spot View monitor (BVM)" in hoofdstuk 7 voor meer
informatie.
04
4-35
2. ECO rijden
Punkter Forklaring
Utility Mode
(Gebruiksmodus)
In- en uitschakelen van de utiliteitsmodus.
* Utility Mode (utiliteitsmodus): In deze modus kunt u elektriciteit van
de hoogspanningsbatterij gebruiken (rijden is dan niet mogelijk). Een
functie die bijvoorbeeld van pas komt bij kamperen.
Smart
recuperation
(Intelligente
recuperatie)
Om de Smart Recuperation-functie in of uit te schakelen. Indien
geactiveerd wordt het terugwinniveau automatisch aangepast
overeenkomstig de actuele rijsituatie.
Zie “Smart Recuperation-systeem” in hoofdstuk 6 voor meer
informatie.
3. Head-up display (indien van toepassing)
Onderwerpen Toelichting
Enable Head-up
display Als dit item wordt aangevinkt, wordt het head-up display geactiveerd.
Display Height Om de hoogte van het weergegeven beeld in te stellen.
Rotation (hoek) Om de hoek van het weergegeven beeld in te stellen
Brightness
(helderheid) Om de helderheid van het weergegeven beeld in te stellen.
Content selection
(selectie inhoud) Om de weergegeven inhoud te selecteren.
Instrumentenpaneel
4-36
4. Instrumentenpaneel
Onderwerpen Toelichting
Het verbruik van
elektrische energie
resetten
śBij het starten
śNa het tanken
śHandmatig
Resetten van het weergegeven verbruik van elektrische energie.
Wiper/Lights Display In- en uitschakelen van de ruitenwisser-/verlichtingsmodus.
Indien geactiveerd toont het LCD-display de geselecteerde
ruitenwisser-/verlichtingsmodus telkens als u de modus wijzigt.
Traffic Signs Om de weergegeven verkeersborden in te stellen.
Icy Road Warning In- en uitschakelen van de waarschuwing glad wegdek.
Cluster Voice
Guidance Volume
Voor het aanpassen van het volume van de stembegeleiding van
het instrumentenpaneel.
śNiveau 0 - 3
Welkomstgeluid In- en uitschakelen van het welkomstgeluid.
Theme Selection U kunt het thema van het instrumentenpaneel selecteren.
Gekoppeld aan rijmodus / Classic A / Classic B / Classic C / CUBE
5. Verlichting
Onderwerpen Toelichting
Verlichting Om het verlichtingsniveau in te stellen
śNiveau 1 - 20
One Touch Turn
Signal
śUit: De functie one-touch passeerknipperlicht wordt uitgeschakeld.
ś3, 5, 7 keer knipperen: De richtingaanwijzers knipperen 3, 5 of 7 keer
wanneer de combischakelaar iets omhoog of omlaag wordt bewogen.
Zie “Verlichting” in hoofdstuk 5 voor meer informatie.
Headlight
Delay
In- en uitschakelen van de follow me home-functie.
Zie “Verlichting” in hoofdstuk 5 voor meer informatie.
Footwell Light Om de verlichtingsfunctie voor de voetenruimte in of uit te schakelen.
Verkeersmodus
In- en uitschakelen van de functie voor het wisselen tussen links en
rechts rijdend verkeer.
Zie “Verlichting” in hoofdstuk 5 voor meer informatie.
High Beam
Assist
Om de High Beam Assist-functie in of uit te schakelen
Zie “High Beam Assist (HBA)” in hoofdstuk 5 voor meer informatie.
04
4-37
6. Deur
Onderwerpen Toelichting
automatische
vergrendeling
śDisable (uitschakelen): de automatische portiervergrendeling wordt
uitgeschakeld.
śEnable on speed (activeren op snelheid): Alle portieren worden
automatisch vergrendeld zodra de rijsnelheid hoger wordt dan 15 km/h.
śEnable on shift (activeren bij schakelen): Alle portieren worden
automatisch vergrendeld wanneer de transmissie vanuit stand P
(parkeren) in stand R (achteruit), N (neutraal) of D (rijden) wordt gezet.
(Alleen wanneer de auto in de Ready-modus staat.)
automatisch
ontgrendelen
śDisable (uitschakelen): De automatische portierontgrendeling wordt
uitgeschakeld.
śVehicle Off (auto uitgeschakeld): Alle portieren worden automatisch
ontgrendeld als de startknop in stand OFF wordt gezet.
śOn shift to P (bij in stand P zetten): Alle portieren worden automatisch
ontgrendeld wanneer de transmissie in stand P (parkeren) wordt gezet.
(Alleen wanneer de auto in de Ready-modus staat.)
in twee
stappen
ontgrendelen
śOff (uit): Het in twee stappen ontgrendelen is uitgeschakeld. Alle
portieren worden ontgrendeld als de ontgrendelknop voor de portieren
wordt ingedrukt.
śOn (aan): Alleen het bestuurdersportier wordt ontgrendeld als
de ontgrendelknop voor de portieren wordt ingedrukt. Als de
ontgrendelknop voor de portieren binnen 4 seconden nogmaals wordt
ingedrukt, worden de overige portieren ontgrendeld.
Claxon
terugkoppeling
In- en uitschakelen van de terugkoppeling door de claxon.
Als de terugkoppeling door de claxon is geactiveerd, klinkt nadat de
portieren zijn vergrendeld met de vergrendeltoets van de Smart Key,
wanneer u deze toets binnen 4 seconden nogmaals indrukt, eenmaal een
geluidssignaal ter bevestiging dat alle portieren zijn vergrendeld (indien
uitgerust met Smart Key).
Instrumentenpaneel
4-38
7. Gebruiksgemak
Onderwerpen Toelichting
Rear Occupant Alert
In- en uitschakelen van de waarschuwing voor de
achterpassagierszitplaats.
Zie “Rear Occupant Alert-systeem (ROA)” in hoofdstuk 5 voor meer
informatie.
Welcome Mirror/
Light
In- en uitschakelen van de welkomstspiegel-/lichtfunctie.
Wanneer deze functie is geactiveerd, worden de buitenspiegels
uitgeklapt als de auto wordt genaderd met de Smart Key.
Zie “Welkomstsysteem” in hoofdstuk 5 voor meer informatie.
Wireless Charging
System
In- en uitschakelen van het draadloze oplaadsysteem in de voorstoel.
Zie “Draadloos oplaadsysteem mobiele telefoon” in hoofdstuk 5
voor meer informatie.
Auto Rear Wiper
(in R) Om de ruitenwisser achter in of uit te schakelen als de auto
achteruitrijdt terwijl de ruitenwissers voor AAN zijn.
Onderhoudsinterval
śOnderhoudsinterval
In- en uitschakelen van de onderhoudsintervalfunctie.
śAdjust Interval
Als het onderhoudsintervalmenu geactiveerd is kunt u het tijdstip en
de afstand instellen.
śReset
Resetten van het onderhoudsinterval
04
4-39
8. Eenheden
Onderwerpen Toelichting
Speed Unit
(indien van
toepassing) Selecteren van de snelheidseenheid (km/h, MPH).
Temperature
Unit Selecteren van de eenheid voor temperatuur. (°C,°F)
Eenheid voor
het verbruik
van elektrische
energie
Selecteren van de eenheid voor het verbruik van elektrische energie.
(km/kWh, kWh/100km, MPG)
Tire Pressure
Unit Selecteren van de eenheid voor bandenspanning. (psi, kPa, bar)
9. Taal/Language
Onderwerpen Toelichting
Taal/Language Selecteren van taal.
10. Reset
Onderwerpen Toelichting
Reset U kunt de menu's resetten in de modus Gebruikersinstellingen. Alle
menu's in de modus Gebruikersinstellingen worden teruggezet naar de
fabrieksinstellingen, behalve taal en onderhoudsinterval.
ÃDe gegeven informatie kan variëren afhankelijk van de functies waarover uw auto
beschikt.
Instrumentenpaneel
4-40
TRIPCOMPUTER
De tripcomputer voorziet de bestuurder
via een display van informatie over de rit.
Informatie
Bepaalde rijinformatie die in de
tripcomputer is opgeslagen, wordt gereset
als de accu wordt losgekoppeld.
Modi tripcomputer
Ritinformatie
ś Ritafstand
ś Gemiddeld energieverbruik
ś Totale reisduur
Na het laden
ś Ritafstand
ś Gemiddeld energieverbruik
ś Totale reisduur
Cumulatieve informatie
ś Ritafstand
ś Gemiddeld energieverbruik
ś Totale reisduur
Energiestroom
Digitale snelheidsmeter
OOSEV040543L
Druk op de toets " , " op het
stuurwiel om de modus van de
tripcomputer te wijzigen.
A
B
04
4-41
Weergave ritinformatie
Type A Type B
OOSEV040515L OOSEV040516L
Dit display toont de gereden afstand (1),
het gemiddelde energieverbruik (2) en de
totale reisduur (3).
De informatie wordt gecombineerd
voor elke contactcyclus. Het scherm
"Drive Info" (ritinformatie) wordt echter
automatisch gereset als de auto ten
minste 4 uur uit is geweest.
Houd, terwijl Rij-info wordt
weergegeven, de toets OK ingedrukt om
de informatie handmatig te resetten.
De gereden afstand, het gemiddelde
verbruik en de totale reisduur worden
gelijktijdig gereset.
De ritinformatie loopt door als de auto in
de ready-modus ( ) is (bijvoorbeeld
als de auto rijdt of stilstaat bij een
verkeerslicht).
Informatie
Er moet minimaal 300 m met de auto
gereden zijn nadat het contact AAN gezet
is voordat de ritinformatie opnieuw wordt
berekend.
Na het laden
Type A Type B
OOSEV040517L OOSEV040518L
De gereden afstand (1), het gemiddelde
energieverbruik (2) en de totale reisduur
(3) sinds de auto is opgeladen worden
weergegeven.
Om handmatig te resetten moet de
schakelaar [OK] op het stuurwiel langer
dan 1 seconde worden ingedrukt terwijl
After recharging“ (Na het laden) wordt
weergegeven.
Instrumentenpaneel
4-42
Cumulatieve informatie
Type A Type B
OOSEV040519L OOSEV040520L
Dit display toont de totale gereden
afstand (1), het gemiddelde
energieverbruik (2) en de totale reisduur
(3).
De informatie wordt berekend te
beginnen vanaf de laatste keer resetten.
Houd om de informatie handmatig te
resetten de knop OK ingedrukt terwijl
u de cumulatieve ritinformatie bekijkt.
De gereden afstand, het gemiddelde
verbruik en de totale reisduur worden
gelijktijdig gereset.
De cumulatieve ritinformatie loopt door
als de auto in de ready-modus ( ) is
(bijvoorbeeld als de auto rijdt of stilstaat
bij een verkeerslicht).
Informatie
Er moet minimaal 300 m met de auto
gereden zijn nadat het contact AAN gezet
is voordat de cumulatieve ritinformatie
opnieuw wordt berekend.
Energiestroom
OOSEV040482L
Het hybridesysteem informeert de
bestuurder over de energiestromen in
de verschillende rijomstandigheden.
Tijdens het rijden wordt de actuele
energiestroom ingedeeld in drie modi.
Zie voor meer informatie
"Energiestroom" in de Handleiding
hybrideauto voorin het
instructieboekje.
Digitale snelheidsmeter
OIK047151
Deze digitale snelheidsmeter geeft de
snelheid van de auto weer (km/h, MPH)
5
Toegang tot uw auto ......................................................................................... 5-4
Smart key .....................................................................................................................5-4
Startblokkeersysteem .................................................................................................5-9
Sloten ................................................................................................................5-11
Portiersloten van buitenaf vergrendelen/ontgrendelen ........................................... 5-11
Portiersloten van binnenuit vergrendelen/ontgrendelen ........................................5-12
Supervergrendeling (indien aanwezig) ..................................................................... 5-14
Kenmerken van de automatische portiervergrendeling/-ontgrendeling ............... 5-14
Kindersloten achterportieren .....................................................................................5-15
Rear occupant alert (ROA) .........................................................................................5-15
Antidiefstalsysteem .........................................................................................5-16
Stuurwiel........................................................................................................... 5-17
Elektrische stuurbekrachtiging (EPS) ........................................................................5-17
In hoogte en lengte verstelbare stuurkolom ............................................................ 5-18
Stuurwielverwarming ................................................................................................ 5-19
Claxon .........................................................................................................................5-19
Spiegels ........................................................................................................... 5-20
Binnenspiegel .............................................................................................................5-20
Buitenspiegel ...............................................................................................................5-21
Ruiten .............................................................................................................. 5-24
Elektrisch bedienbare ruiten .....................................................................................5-24
Schuifdak ......................................................................................................... 5-28
Schuifdak openen en sluiten .....................................................................................5-29
Schuifdak open-/dichtschuiven ................................................................................5-29
Schuifdak kantelen .....................................................................................................5-30
Zonnescherm ...............................................................................................................5-31
Schuifdak resetten ......................................................................................................5-31
Waarschuwingslampje open schuif-/kanteldak ......................................................5-32
Exterieur .......................................................................................................... 5-33
Motorkap .....................................................................................................................5-33
Achterklep ...................................................................................................................5-35
Klep laadaansluiting ................................................................................................... 5-37
Head-up display (HUD) .................................................................................. 5-38
Voorzorgsmaatregelen bij het gebruik van het head-up display ............................5-38
Head-up display aan/uit ............................................................................................5-39
Informatie head-up display .......................................................................................5-39
Instellingen head-up display .................................................................................... 5-40
5. Handige functies
5
Verlichting ........................................................................................................5-41
Verlichting buitenzijde .............................................................................................. 5-41
Statische verlichting low beam assist .......................................................................5-45
Welcome-systeem ....................................................................................................5-45
Interieurverlichting.................................................................................................... 5-46
High beam assist (HBA) .................................................................................5-49
Instelling van de functie ........................................................................................... 5-49
Werking ...................................................................................................................... 5-49
Storingen in het systeem en beperkingen van het systeem .................................. 5-50
Ruitenwissers en ruitensproeiers .................................................................. 5-53
Ruitenwissers voor .....................................................................................................5-54
Ruitensproeiers voorruit ............................................................................................5-55
Schakelaar achterruitenwisser en -sproeier ............................................................5-56
Automatisch verwarmings- en ventilatiesysteem ........................................ 5-58
Automatische verwarming en airconditioning .........................................................5-59
Handmatig bediende verwarming en airconditioning ........................................... 5-60
Werking systeem ........................................................................................................5-67
Onderhoud van het systeem .................................................................................... 5-69
Voorruit ontdooien en ontwasemen ...............................................................5-72
Binnenzijde voorruit ontwasemen ............................................................................ 5-72
Buitenzijde voorruit ontdooien ................................................................................. 5-73
Ontwasemfunctie ...................................................................................................... 5-73
Automatisch ontwasemingssysteem
(alleen voor verwarmings- en ventilatiesysteem) .................................................... 5-74
Ontwaseming .............................................................................................................5-76
Achterruitverwarming ................................................................................................5-76
Extra voorzieningen verwarmings- en ventilatiesysteem .............................5-77
Luchtreiniger instrumentenpaneel ........................................................................... 5-77
Automatische ventilatie ............................................................................................. 5-77
Opbergvak ....................................................................................................... 5-78
Opbergvak middenconsole ....................................................................................... 5-78
Dashboardkastje.........................................................................................................5-78
Opbergvak voor zonnebril .........................................................................................5-79
Opbergvak bagageruimte ..........................................................................................5-79
5
Overige voorzieningen ...................................................................................5-81
Bekerhouder ............................................................................................................... 5-81
Zonneklep ...................................................................................................................5-82
12V-aansluiting ..........................................................................................................5-82
Usb-lader ...................................................................................................................5-83
Draadloos laadsysteem mobiele telefoon ............................................................... 5-84
Klok ............................................................................................................................. 5-86
Jashaak .......................................................................................................................5-87
Bevestigingspunt (en) vloermat ................................................................................5-87
Bagagenet (houder) .................................................................................................. 5-88
Hoedenplank ............................................................................................................. 5-89
Exterieur ..........................................................................................................5-90
Roof rack .................................................................................................................... 5-90
Infotainmentsysteem .......................................................................................5-91
Usb- en ipod®-aansluiting ......................................................................................... 5-91
Antenne ....................................................................................................................... 5-91
Audiobediening op stuurwiel ....................................................................................5-92
Bluetooth® wireless technology handsfree .............................................................5-93
Spraakherkenning ..................................................................................................... 5-94
Audio/video/navigatiesysteem (AVN) .................................................................... 5-94
5. Handige functies
Handige functies
5-4
Smart Key
Type A
OPDE046044
Type B
OOS050026L
De Smart Key van uw Hyundai
kunt u gebruiken om de portier (en
de achterklep) te vergrendelen of
ontgrendelen en om de auto te starten.
1. Portieren vergrendelen
2. Portieren ontgrendelen
3. Achterklep ontgrendelen
Vergrendelen
OOS047001
Vergrendelen :
1. Sluit alle portieren, de motorkap en de
achterklep.
2. Druk op de toets op de portiergreep
of druk op de vergrendeltoets voor de
portieren (1) op de Smart Key.
3. De alarmknipperlichten knipperen.
Daarnaast zullen de buitenspiegels
worden ingeklapt als de schakelaar
voor de inklapbare buitenspiegels in
stand AUTO staat.
4. Controleer of de portieren
vergrendeld zijn door de stand van de
vergrendelknoppen voor de portieren
in de auto te controleren.
Informatie
De toets op de portiergreep werkt alleen
als de Smart Key zich binnen een afstand
van 0,7 - 1 m van de buitenportiergreep
bevindt.
TOEGANG TOT UW AUTO
05
5-5
Als u op de toets op de
buitenportiergreep drukt, zullen in de
onderstaande gevallen de portieren
niet worden vergrendeld en zal de
waarschuwingszoemer drie seconden
klinken :
ś De Smart Key bevindt zich in de auto.
ś De startknop staat in stand ON.
ś Een portier, maar niet de achterklep,
is open.
WAARSCHUWING
Laat kinderen nooit zonder toezicht
achter terwijl de Smart Key zich in de
auto bevindt.
Kinderen die zonder toezicht
achterblijven, kunnen op de startknop
drukken en de elektrisch bedienbare
ruiten of andere bedieningsorganen in
werking stellen. Het is zelfs mogelijk dat
ze de auto in beweging zetten, hetgeen
kan resulteren in ernstig letsel of een
dodelijk ongeval.
Ontgrendelen
OOS047001
Ontgrendelen :
1. Zorg ervoor dat u de Smart Key bij u
hebt.
2. Druk op de toets op de portiergreep
of druk op de ontgrendeltoets voor de
portieren (2) op de Smart Key.
3. De portieren worden ontgrendeld.
De alarmknipperlichten knipperen
tweemaal.
Daarnaast zullen de buitenspiegels
worden uitgeklapt als de schakelaar
voor de inklapbare buitenspiegels
in stand AUTO staat (indien van
toepassing).
Informatie
ś De toets op de portiergreep werkt
alleen als de Smart Key zich binnen
een afstand van 0,7 - 1 m van de
buitenportiergreep bevindt. Ook
andere personen kunnen de portieren
openen zonder dat ze de Smart Key in
hun bezit hebben.
ś 30 seconden na het ontgrendelen van de
portieren worden ze automatisch weer
vergrendeld, tenzij een van de portieren
wordt geopend.
Handige functies
5-6
Ontgrendelen van de achterklep
Ontgrendelen :
1. Zorg ervoor dat u de Smart Key bij u
hebt.
2. Druk op de toets op de
achterklepgreep of druk langer dan 1
seconde op de ontgrendeltoets voor
de achterklep (3) op de Smart Key.
3. De alarmknipperlichten knipperen
tweemaal.
Als de achterklep eenmaal geopend
en gesloten wordt, zal hij automatisch
vergrendeld worden.
Informatie
ś Met de ontgrendeltoets voor de
achterklep (3) wordt de achterklep
alleen ontgrendeld. Hij opent het
slot niet en opent de achterklep niet
automatisch. Als de ontgrendeltoets
voor de achterklep wordt gebruikt,
moet nog steeds iemand de toets op
de achterklepgreep indrukken om de
achterklep te openen.
ś Als de achterklep na het ontgrendelen
niet binnen 30 seconden wordt
geopend, zal hij automatisch weer
worden vergrendeld.
Starten
U kunt de auto starten zonder de sleutel
in het contactslot te steken.
Zie voor meer informatie “Startknop” in
hoofdstuk 5.
AANWIJZING
Beschadiging van de Smart Key
voorkomen :
ś Houd de Smart Key uit de buurt van
water en andere vloeistoffen, en van
vuur. Als het binnenste van de Smart
Key vochtig wordt (door vloeistof
of damp) of te heet wordt, kan er
een defect ontstaan in het interne
circuit. Dit wordt niet gedekt door de
garantie op de auto.
ś Zorg ervoor dat u de Smart Key niet
laat vallen en gooi er niet mee.
ś Bescherm de Smart Key tegen
extreme temperaturen.
05
5-7
Auto op afstand starten
(indien van toepassing)
U kunt de auto starten door op de Smart
Key op de toets voor het starten op
afstand te drukken.
Op afstand starten van de auto:
1. Druk op een afstand van ten
hoogste 10 m van de auto op de
vergrendelknop voor de portieren van
de Smart Key.
2. Druk binnen 4 seconden na het
drukken op de vergrendelknop voor
de portieren gedurende langer dan 2
seconden op de knop voor het starten
op afstand.
3. De alarmknipperlichten knipperen en
de auto wordt gestart.
4. Druk één keer op de knop voor het
starten op afstand om de functie voor
starten op afstand uit te schakelen.
Informatie
ś Om de functie voor starten op afstand
in te schakelen moet de auto in stand P
(parkeren) staan.
ś De elektromotor gaat uit als u zonder
geregistreerde Smart Key in de auto
stapt.
ś De elektromotor gaat uit als u niet
binnen 10 minuten in de auto stapt
nadat u de motor op afstand hebt
gestart.
ś De toets starten op afstand werkt
mogelijk niet als de Smart Key zich niet
binnen 10 m van de auto bevindt.
ś De auto kan niet op afstand worden
gestart als de motorkap of de
achterklep geopend is.
ś Laat de auto niet langdurig
ingeschakeld zonder te rijden.
Mechanische sleutel
Als de Smart Key niet normaal werkt,
kunt u de portieren met de mechanische
sleutel vergrendelen of ontgrendelen.
OCN7050008
Beweeg de ontgrendelknop in de richting
van de pijl (1) en verwijder vervolgens
de mechanische sleutel (2). Steek de
mechanische sleutel in het portierslot.
Druk de sleutel in de opening tot een klik
hoorbaar is om de mechanische sleutel
weer te plaatsen.
Handige functies
5-8
Verlies van een Smart Key
Er kunnen per auto maximaal twee
Smart Keys worden geregistreerd. Als
u een Smart Key verliest, adviseren
we u de auto en de resterende sleutel
onmiddellijk naar een officiële HYUNDAI-
dealer te brengen of, indien nodig, de
auto te laten wegslepen.
Voorzorgsmaatregelen met
betrekking tot de Smart Key
In de volgende gevallen werkt de Smart
Key niet :
ś De Smart Key bevindt zich in de buurt
van een zender (bijvoorbeeld van
een radiozender of een luchthaven),
waardoor de normale werking van
de afstandsbediening verstoord kan
worden.
ś De Smart Key bevindt zich dicht bij
een zend- en ontvangstinstallatie of
een mobiele telefoon.
ś Dicht bij uw auto wordt de Smart Key
van een andere auto gebruikt.
Vergrendel en ontgrendel de portieren
met de mechanische sleutel wanneer
de Smart Key niet goed werkt. Als u
een probleem hebt met de Smart Key,
adviseren we u contact op te nemen met
een officiële HYUNDAI-dealer.
Wanneer de Smart Key zich in de
buurt van uw mobiele telefoon
bevindt, kan het signaal van de Smart
Key worden geblokkeerd door de
normale werkingssignalen van uw
mobiele telefoon. Dit is met name van
belang wanneer de telefoon actief is,
bijvoorbeeld wanneer u met uw telefoon
belt of wordt gebeld en sms’jes en/of
e-mails verzendt of ontvangt.
Bewaar de Smart Key en uw mobiele
telefoon niet op dezelfde plaats en
probeer altijd voldoende afstand te
houden tussen beide apparaten.
Informatie
Wijzigingen of aanpassingen die niet
expliciet zijn goedgekeurd door de
garantieverstrekker kunnen ertoe leiden
dat de gebruiker niet meer bevoegd
is om de apparatuur te bedienen.
Als de portiervergrendeling met
afstandsbediening door wijzigingen of
aanpassingen waarvoor geen toestemming
is verleend niet meer bediend kan worden,
valt dit niet onder de fabrieksgarantie.
AANWIJZING
Houd de Smart Key uit de buurt van
elektromagnetische materialen die de
elektromagnetische golven naar de
sleutel tegenhouden.
AANWIJZING
Neem de Smart Key altijd met u mee
wanneer u de auto verlaat. Als de Smart
Key in de buurt van de auto wordt
achtergelaten, raakt de accu mogelijk
ontladen.
05
5-9
Vervangen van de batterij
OPDE046046
Als de Smart Key niet goed werkt,
vervang de batterij dan door een nieuw
exemplaar.
Type batterij : CR2032
Vervangen van de batterij :
1. Verwijder de mechanische sleutel.
2. Wrik het deksel aan de achterzijde van
de Smart Key los met een smal stukje
gereedschap.
3. Verwijder de oude batterij en plaats
de nieuwe batterij. Let op de polariteit
van de batterij.
4. Plaats het deksel aan de achterzijde
van de Smart Key.
Als u vermoedt dat de Smart Key
beschadigd is of als u denkt dat de Smart
Key niet goed werkt, adviseren we u
contact op te nemen met een officiële
HYUNDAI-dealer.
Informatie
Een onjuist afgevoerde batterij
kan schadelijk zijn voor het
milieu en voor de gezondheid.
Voer de batterij volgens de
wettelijke voorschriften af.
Startblokkeersysteem
(indien van toepassing)
Het startblokkeersysteem beschermt
uw auto tegen diefstal. Als een
onjuist gecodeerde sleutel (of ander
apparaat) wordt gebruikt, wordt de auto
uitgeschakeld.
Als de startknop in stand ON wordt
gezet, moet het controlelampje van
het startblokkeersysteem kort gaan
branden en vervolgens uitgaan. Als het
controlelampje gaat knipperen, herkent
het systeem de code van de sleutel niet.
Zet de startknop in stand LOCK/OFF en
vervolgens weer in stand ON.
Het systeem herkent de code van
de sleutel mogelijk niet als zich een
andere sleutel van een startblokkering
of een metalen voorwerp (bijvoorbeeld
een sleutelhanger) in de buurt van de
sleutel bevindt. De auto kan mogelijk
niet worden gestart, omdat het
metaal het normaal versturen van het
transpondersignaal kan storen.
Als het systeem herhaaldelijk de code
van de sleutel niet herkent, raden we
u aan contact op te nemen met een
HYUNDAI-dealer.
Probeer geen wijzigingen aan te brengen
aan het systeem of het uit te breiden
met andere apparaten. Dit kan leiden tot
elektrische storingen, waardoor uw auto
niet meer werkt.
Handige functies
5-10
WAARSCHUWING
Bewaar geen reservesleutels in uw
auto, om diefstal van uw auto te
voorkomen. Uw wachtwoord van het
startblokkeersysteem is uniek en strikt
persoonlijk.
AANWIJZING
De transponder in uw sleutel is
een belangrijk onderdeel van het
startblokkeersysteem. Hij is ontworpen
voor jarenlang probleemloos gebruik.
Voorkom echter blootstelling aan
vocht en statische elektriciteit en een
ruwe behandeling. Anders kan het
startblokkeersysteem defect raken.
05
5-11
SLOTEN
Portiersloten van buitenaf
vergrendelen/ontgrendelen
Mechanische sleutel
OOSEV048001
Draai de sleutel richting de achterzijde
van de auto om te vergrendelen en
richting de voorzijde van de auto om te
ontgrendelen.
Als u het bestuurdersportier vergrendelt/
ontgrendelt met een sleutel, zal het
bestuurdersportier automatisch
vergrendeld/ontgrendeld worden.
Trek de portiergreep na het ontgrendelen
omhoog om het portier te openen.
Druk het portier met de hand dicht
om het te sluiten. Zorg ervoor dat de
portieren goed dicht zitten.
Smart Key
OOS047001
Type A
OPDE046004
Type B
OOS050026L
Druk, om de portieren te vergrendelen,
op de toets op de buitenportiergreep
terwijl u de Smart Key bij u draagt of druk
op de vergrendeltoets voor de portieren
op de Smart Key.
Druk, om de portieren te ontgrendelen,
op de toets op de buitenportiergreep
terwijl u de Smart Key bij u draagt of druk
op de ontgrendeltoets voor de portieren
op de Smart Key.
Handige functies
5-12
Trek na het ontgrendelen aan de
portiergreep om het portier te openen.
Druk het portier met de hand dicht
om het te sluiten. Zorg ervoor dat de
portieren goed dichtzitten.
Informatie
ś In een koud en nat klimaat
werken de portiervergrendeling en
portiermechanismen mogelijk niet door
bevriezingsverschijnselen.
ś Als het portier een aantal keren snel
achter elkaar wordt vergrendeld
en weer ontgrendeld, ofwel met
de sleutel ofwel met de schakelaar
portiervergrendeling, zal de werking
van het systeem tijdelijk worden
onderbroken om beschadiging van de
onderdelen te voorkomen.
Portiersloten van binnenuit
vergrendelen/ontgrendelen
Met de vergrendelknop
OOSEV048002
ś Zet de vergrendelknop (1) in stand
ONTGRENDELD om het portier te
ontgrendelen. Het rode merkteken (2)
op de vergrendelknop van het portier
moet zichtbaar zijn.
ś Zet de vergrendelknop (1) in stand
VERGRENDELD om het portier te
vergrendelen. Als het portier juist is
vergrendeld, zal het rode merkteken
(2) op de knop niet zichtbaar zijn.
ś Trek aan de portiergreep (3) om het
portier te openen.
ś Als de Smart Key zich in de auto bevindt
en een portier is geopend, kunnen de
portieren niet vergrendeld worden.
Informatie
Als de centrale portierontgrendeling niet
werkt terwijl u in de auto zit, probeer dan
een van onderstaande mogelijkheden om
de portieren te openen:
Ontgrendel de portieren herhaaldelijk
(zowel elektronisch als handmatig) en trek
tegelijkertijd aan de portiergreep.
Ontgrendel de overige portieren en trek
aan de grepen, voor en achter.
Open een voorportierruit en gebruik de
mechanische sleutel om het portier vanaf
de buitenzijde te ontgrendelen.
05
5-13
Met de portiergreep
Voorportier
Als er aan de binnenportiergreep
wordt getrokken terwijl het portier is
vergrendeld, zal het portier worden
ontgrendeld en geopend.
Achterportier
Als er eenmaal aan de
binnenportiergreep wordt getrokken
terwijl het portier is vergrendeld, wordt
het portier ontgrendeld.
Als nogmaals aan de binnenportiergreep
wordt getrokken, zal het portier
opengaan.
Met de schakelaar centrale
vergrendeling/ontgrendeling
OOSEV048048
Als op het gedeelte ( ) (2) van de
schakelaar wordt gedrukt, worden alle
portieren vergrendeld.
ś Als een portier wordt geopend,
kunnen de portieren niet worden
vergrendeld, ook al wordt de
vergrendelschakelaar (2) van de
schakelaar centrale vergrendeling
ingedrukt.
ś Als de Smart Key zich in de auto
bevindt en een portier wordt
geopend, kunnen de portieren niet
worden vergrendeld, ook al wordt
de vergrendelschakelaar (2) van de
schakelaar centrale vergrendeling
ingedrukt.
Als op het gedeelte ( ) (1) van de
schakelaar wordt gedrukt, worden alle
portieren ontgrendeld.
WAARSCHUWING
ś De portieren moeten tijdens het
rijden altijd volledig gesloten en
vergrendeld zijn. Als de portieren
ontgrendeld zijn, neemt de kans toe
dat inzittenden bij een ongeval uit de
auto geslingerd worden.
ś Trek niet aan de binnenportiergreep
van het bestuurdersportier of
passagiersportier tijdens het rijden.
WAARSCHUWING
Laat kinderen en huisdieren nooit
zonder toezicht achter in de auto.
Een afgesloten auto kan binnenin erg
warm worden, waardoor achtergelaten
kinderen of huisdieren die niet uit de
auto kunnen komen, ernstig letsel
kunnen oplopen.
Kinderen kunnen gewond raken door
het bedienen van bepaalde systemen
in de auto of gevaar lopen als iemand
zich bijvoorbeeld toegang tot de auto
verschaft.
WAARSCHUWING
Als u de auto niet vergrendeld
achterlaat, kan iemand zich in uw auto
verstoppen en u of anderen in gevaar
brengen.
Zet, om de auto veilig te parkeren, de
selectiehendel in stand P (parkeren)
terwijl u het rempedaal ingetrapt
houdt, activeer de parkeerrem en zet de
startknop in stand OFF, sluit alle ruiten,
vergrendel alle portieren en neem altijd
de sleutel mee.
Handige functies
5-14
WAARSCHUWING
Het openen van een portier als iemand
of iets de auto nadert, kan schade of
letsel veroorzaken. Let bij het openen
van portieren goed op of er geen ander
verkeer aankomt.
WAARSCHUWING
Als u gedurende langere tijd in de auto
verblijft terwijl het buiten zeer heet
of koud is, kan een levensgevaarlijke
situatie ontstaan. Vergrendel de auto
niet van buitenaf als er iemand in de
auto aanwezig is.
Supervergrendeling
(indien aanwezig)
Sommige auto’s zijn uitgerust met
supervergrendeling. Supervergrendeling
voorkomt dat een portier vanaf de
binnen- of buitenkant geopend wordt en
dient als extra beveiliging.
Om de auto te vergrendelen
met gebruikmaking van de
supervergrendelingsfunctie, moeten de
portieren worden vergrendeld met de
Smart Key. Gebruik nogmaals de Smart
Key om de auto te ontgrendelen.
WAARSCHUWING
Vergrendel de portieren niet met de
Smart Key als zich nog iemand in de
auto bevindt. Degene die in de auto zit,
kan de portieren niet ontgrendelen met
de vergrendelknop in het portier. Als de
portieren bijvoorbeeld zijn vergrendeld
met de Smart Key, kan de persoon in de
auto de portieren alleen ontgrendelen
met de Smart Key.
Kenmerken van de automatische
portiervergrendeling/-
ontgrendeling
Portierontgrendelsysteem
(indien van toepassing)
Wanneer bij een aanrijding de airbags
worden geactiveerd, worden alle
portieren automatisch ontgrendeld.
Snelheidsafhankelijk
portiervergrendelsysteem
(indien van toepassing)
Alle portieren worden automatisch
vergrendeld bij een rijsnelheid van meer
dan 15 km/h.
U kunt de automatische vergrendel-/
ontgrendelfunctie van de portieren
activeren of deactiveren met de
modus Gebruikersinstellingen op het
LCD-display. Zie “LCD-display” in dit
hoofdstuk voor meer informatie.
05
5-15
Kindersloten achterportieren
OOSEV048003
Het kinderslot zorgt ervoor dat kinderen
die achterin zitten de achterportieren
niet per ongeluk kunnen openen. Schakel
het kinderslot altijd in als u gaat rijden
met kinderen.
Het kinderslot bevindt zich aan de rand
van elk achterportier. Als het kinderslot in
stand LOCK staat, kan het achterportier
niet van binnenuit worden geopend.
Steek een kleine platte schroevendraaier
of iets dergelijks (1) in de uitsparing
en draai het kinderslot in de stand
vergrendeld om het slot te vergrendelen
zoals in de afbeelding is aangegeven.
Ontgrendel het kinderslot om ervoor
te zorgen dat een achterportier van
binnenuit kan worden geopend.
WAARSCHUWING
Als kinderen tijdens het rijden per
ongeluk de achterportieren openen,
kunnen ze uit de auto vallen. Schakel
het kinderslot van de achterportieren
altijd in als er kinderen in de auto
aanwezig zijn.
Rear Occupant Alert (ROA)
Deze functie voorkomt dat de bestuurder
een passagier op de achterbank achterlaat.
Als uw auto is uitgerust met extra
navigatie, raadpleeg dan de afzonderlijk
bij het infotainmentsysteem geleverde
gebruiksaanwijzing.
OCN7050135L
AANWIJZING
Wanneer de bestuurder de auto
UIT zet en het bestuurdersportier
opent nadat er een achterportier is
geopend en gesloten, verschijnt de
waarschuwingsmelding “Controleer de
achterbank”.
WAARSCHUWING
Het alarmsysteem voor achterpassagiers
geeft de bestuurder informatie zodat
deze de achterbank kan controleren,
maar het signaleert niet of zich een
object of passagier op de achterbank
bevindt. Controleer bij het verlaten van
de auto altijd de achterbank.
OPMERKING
De geschiedenis van het openen en sluiten
van de portieren wordt gereset als de
bestuurder de auto UIT zet en het portier
vergrendelt. Ook als het achterportier niet
opnieuw wordt geopend, kan het alarm
klinken als er een vorig geval is. Als de
bestuurder bijvoorbeeld het portier niet
vergrendelt en het portier opent om uit te
stappen nadat het alarm heeft geklonken,
kan het alarm afgaan.
Handige functies
5-16
ANTIDIEFSTALSYSTEEM
Dit systeem helpt uw auto en
waardevolle spullen te beschermen. De
claxon klinkt en de alarmknipperlichten
knipperen continu in een van de
volgende situaties :
- Een portier wordt geopend zonder dat
de Smart Key wordt gebruikt.
- De achterklep wordt geopend zonder
dat de Smart Key wordt gebruikt.
- De motorkap wordt geopend.
Het alarm klinkt gedurende 30
seconden en vervolgens wordt het
systeem gereset. Het alarm kan worden
uitgeschakeld door de portieren te
ontgrendelen met de Smart Key.
Het antidiefstalsysteem wordt 30
seconden na het vergrendelen van
de portieren en de achterklep auto-
matisch ingeschakeld. Om het systeem
te activeren moet u de portieren en de
achterklep van buitenaf vergrendelen
met de Smart Key of door op de toets op
de buitenportiergreep te drukken terwijl
u de Smart Key bij u draagt.
De alarmknipperlichten knipperen en de
zoemer klinkt eenmaal om aan te geven
dat het systeem is ingeschakeld.
Als het antidiefstalsysteem is
ingeschakeld, wordt het alarm
geactiveerd zodra een van de portieren,
de achterklep of de motorkap wordt
geopend zonder de Smart Key te
gebruiken.
Het antidiefstalsysteem wordt niet
ingeschakeld als de motorkap, de
achterklep of een van de portieren niet
volledig gesloten is. Als het systeem niet
wordt ingeschakeld, controleer dan of de
motorkap, de achterklep en de portieren
volledig gesloten zijn.
Probeer geen wijzigingen aan te brengen
aan het systeem of het uit te breiden met
andere apparaten.
Informatie
ś Vergrendel de portieren pas als alle
inzittenden de auto hebben verlaten.
Als het alarm is ingeschakeld terwijl
er nog iemand in de auto zit, wordt het
alarm geactiveerd als diegene de auto
verlaat.
ś Open de portieren met de mechanische
sleutel, start de auto (met de Smart
Key) en wacht 30 seconden als het
systeem niet is uitgeschakeld met de
Smart Key.
ś Als het systeem is uitgeschakeld, maar
niet binnen 30 seconden een portier of
de achterklep wordt geopend, wordt
het systeem weer ingeschakeld.
OJC040170
Informatie
Op auto’s die zijn uitgerust met een
antidiefstalsysteem is een sticker
aangebracht met de volgende tekst :
1. WAARSCHUWING
2. VEILIGHEIDSSYSTEEM
05
5-17
STUURWIEL
Elektrische stuurbekrachtiging
(EPS)
Het systeem ondersteunt u tijdens het
sturen. Als het contact uit is of bij een
defecte stuurbekrachtiging blijft de
auto bestuurbaar, maar is de benodigde
stuurkracht veel groter.
Zo wordt het sturen zwaarder wanneer
de rijsnelheid toeneemt en lichter
wanneer de snelheid afneemt. Hierdoor
hebt u een betere controle over het
stuurwiel.
Indien u merkt dat onder normale
omstandigheden het sturen van de
auto zwaarder gaat dan normaal, dan
adviseren wij u de stuurbekrachtiging
te laten controleren door een officiële
HYUNDAI-dealer.
AANWIJZING
ś Als de elektrische stuurbekrachtiging
niet goed werkt, gaat het
waarschuwingslampje ( ) op
het instrumentenpaneel branden
of knipperen. Mogelijk wordt het
stuurwiel moeilijk te draaien of onder
controle te houden. We adviseren u
zo snel mogelijk contact op te nemen
met een officiële Hyundai-dealer om
het systeem te laten controleren.
ś Als een storing wordt gesignaleerd
in de elektrische stuurbekrachtiging
wordt de stuurassistentie
uitgeschakeld om een ongeval te
voorkomen. Op dat moment gaat
het waarschuwingslampje in het
instrumentenpaneel branden of
knipperen. Mogelijk wordt het
stuurwiel moeilijk te draaien of
onder controle te houden. Laat uw
auto onmiddellijk controleren nadat
u uw auto op een veilige plaats tot
stilstand hebt gebracht.
Informatie
De volgende symptomen kunnen zich
tijdens normaal gebruik voordoen:
ś De benodigde stuurkracht kan direct
nadat de startknop in stand ON is gezet
nog hoog zijn.
Dit gebeurt als het systeem de EPS-
diagnose uitvoert. Als de zelfdiagnose
voltooid is, gaat het draaien aan het
stuur weer net zo licht als anders.
ś Bij een lage accuspanning moet u
mogelijk meer stuurkracht toepassen.
Dit is echter tijdelijk. Nadat de accu
is opgeladen, wordt de situatie weer
normaal.
ś Er kan een klikkend geluid hoorbaar
zijn van het EPS-relais na het in stand
ON of OFF zetten van de startknop.
ś Het geluid van de elektromotor kan
hoorbaar zijn als de auto stilstaat of
met lage snelheid rijdt.
ś Als u het stuurwiel draait bij lage
temperatuur, kan een afwijkend
geluid hoorbaar zijn. Wanneer de
temperatuur stijgt, zal het geluid
verdwijnen. Dit is een normaal
verschijnsel.
ś Als u bij stilstaande auto het stuurwiel
continu van aanslag tot aanslag draait,
neemt de benodigde stuurkracht
toe. Dit duidt niet op een storing. Na
verloop van tijd wordt de benodigde
stuurkracht weer normaal.
Handige functies
5-18
In hoogte en lengte verstelbare
stuurkolom
WAARSCHUWING
Stel het stuurwiel nooit af tijdens
het rijden. Als u dat wel doet, kunt u
de macht over het stuur verliezen,
waardoor ongevallen en letsel kunnen
worden veroorzaakt.
Informatie
Het is mogelijk dat de ontgrendelhendel,
na het instellen, het stuurwiel niet
blokkeert.
Dit duidt niet op een storing. Dit gebeurt
als twee tandwielen niet correct in elkaar
grijpen. Stel in zo’n geval het stuurwiel
opnieuw af en vergrendel het.
OOS047006
Wijzigen van de hoek en de hoogte van
het stuurwiel:
1. Trek de ontgrendelhendel (1) naar
beneden.
2. Stel de hoek (2) en de hoogte (3)
van het stuurwiel naar wens af.
Stel hetstuurwiel zo af dat het
op uw borst is gericht en niet op
uw hoofd. Zorg ervoordat u de
waarschuwingslampjes en de meters
in het instrumentenpaneel kuntzien.
3. Duw de ontgrendelhendel omhoog
om het stuurwiel te blokkeren.
Controleer na het afstellen of het
stuurwiel goed vastzit door het omhoog
enomlaag te drukken.
OPMERKING
Let erop dat u bij het verstellen van de
hoogte van het stuurwiel niet hard op
het stuurwiel drukt of er hard aan trekt,
anders kan de bevestiging beschadigd
raken.
05
5-19
Stuurwielverwarming
(indien van toepassing)
OOSEV040004L
Wanneer het contact in stand ON
staat, kunt u door het indrukken van de
toets van de stuurwielverwarming de
stuurwielverwarming inschakelen.
Het controlelampje in de toets gaat
branden.
Druk nogmaals op de toets om de
stuurwielverwarming uit te schakelen.
Het controlelampje in de toets dooft.
Informatie
De stuurwielverwarming zal ongeveer 30
minuten na het inschakelen automatisch
worden uitgeschakeld.
AANWIJZING
Plaats geen hoes of accessoire op het
stuurwiel. Een hoes of accessoire kan
de stuurwielverwarming beschadigen.
Claxon
OOS047008
Druk op het gedeelte van het
stuurwiel bij het claxonsymbool om te
claxonneren. De claxon wordt alleen
bediend wanneer op dit gedeelte wordt
gedrukt.
AANWIJZING
Om de claxon te bedienen hoeft u niet
op het claxongedeelte te slaan. Druk
het claxongedeelte niet in met een
scherp voorwerp.
Handige functies
5-20
SPIEGELS
Binnenspiegel
Stel voor het rijden de binnenspiegel zo
af dat u in het midden van de spiegel het
midden van de achterruit ziet.
WAARSCHUWING
Zorg ervoor dat uw zicht niet wordt
gehinderd. Plaats geen voorwerpen op
de achterstoelen, in de bagageruimte
of achter de hoofdsteunen van de
achterstoelen die het zicht door de
achterruit zouden kunnen belemmeren.
WAARSCHUWING
Wijzig de binnenspiegel niet en
monteer geen grotere spiegel, om
ernstig letsel bij een ongeval of het
activeren van de airbag te voorkomen.
WAARSCHUWING
Verstel de spiegel NOOIT tijdens het
rijden. Hierdoor kunt u de controle over
de auto verliezen, waardoor er een
ongeval kan ontstaan.
AANWIJZING
Gebruik voor het reinigen van de
spiegel een papieren doekje of
vergelijkbaar materiaal dat vochtig is
gemaakt met glasreiniger. Spuit niet
direct glasreiniger op de spiegel, anders
kan er glasreiniger in het spiegelhuis
komen.
Binnenspiegel met dag-/nachtstand
(indien van toepassing)
OOSEV040005L
[A] : Dagstand, [B] : Nachtstand
Stel de spiegel af voordat u wegrijdt en
terwijl deze in de dagstand staat.
Trek de hendel onder aan de spiegel naar
u toe om de spiegel in de nachtstand
te zetten om verblinding door de
koplampen van achteropkomend verkeer
te voorkomen.
Houd er rekening mee dat het beeld in de
spiegel in de nachtstand minder duidelijk
is dan in de dagstand.
05
5-21
Elektrochromatische spiegel (ECM)
(indien van toepassing)
OOSEV048006L
[A] : Controlelampje
De elektrochromatische binnenspiegel
voorkomt ‘s nachts of als er weinig licht
is automatisch verblinding door de
koplampen van achteropkomend verkeer.
Als de auto is ingeschakeld, worden de
lichtreflecties automatisch gedimd door
de sensor in de binnenspiegel. De sensor
registreert het lichtniveau rond de auto
en dimt automatisch de reflecties van de
koplampen van achteropkomende auto’s.
Als de transmissie in stand R (achteruit)
wordt gezet, wordt de binnenspiegel
automatisch in de helderste stand gezet
om het zicht naar achteren zo duidelijk
mogelijk te maken.
Buitenspiegel
OOS047012
Stel de spiegels af voordat u gaat rijden.
Uw auto is uitgerust met zowel een linker
als een rechter buitenspiegel.
De spiegels kunnen elektrisch versteld
worden met de schakelaar.
De spiegels kunnen worden ingeklapt
om beschadigingen in een automatische
wasserette of bij het rijden door een
smalle straat te voorkomen.
WAARSCHUWING
ś De rechter buitenspiegel is
convergerend. Bij uitvoeringen
voor sommige landen is ook de
linker buitenspiegel convergerend.
Objecten in de spiegel zijn daardoor
dichterbij dan ze lijken.
ś Gebruik bij het veranderen van
rijstrook daarom uw binnenspiegel
en kijk opzij om de werkelijke afstand
tot het achteropkomende verkeer
vast te stellen.
Handige functies
5-22
WAARSCHUWING
Verstel de buitenspiegels niet en klap ze
ook niet in tijdens het rijden. Hierdoor
kunt u de controle over de auto
verliezen, waardoor er een ongeval kan
ontstaan.
AANWIJZING
ś Gebruik geen krabber om de spiegel
ijsvrij te maken, anders kan het
spiegelglas beschadigd raken.
ś Probeer de buitenspiegel niet
met kracht af te stellen als deze
is vastgevroren. Gebruik een
goedgekeurde ruitontdooier (geen
koelvloeistof) of een spons of zachte
doek met zeer warm water, of zet de
auto op een warme plaats om het ijs
te laten smelten.
Afstellen van de buitenspiegels
OOSEV040007L
1. Druk op de toets L (links) of R (rechts)
(1) om de spiegel te selecteren die u
wilt afstellen.
2. Gebruik de bedieningsschakelaar voor
de spiegel (2) om de geselecteerde
spiegel omhoog, omlaag, naar links of
naar rechts te bewegen.
3. Zet de schakelaar na het verstellen
terug in de middenstand om te
voorkomen dat de spiegel onbedoeld
wordt versteld.
AANWIJZING
ś De spiegels stoppen hun beweging
als de maximale stelhoek bereikt is.
De stelmotor blijft echter draaien
zolang de schakelaar ingedrukt
blijft. Houd de schakelaar niet
langer ingedrukt dan nodig om
te voorkomen dat de stelmotor
beschadigd raakt.
ś Probeer de buitenspiegels nooit met
de hand te verstellen, anders kan de
elektromotor beschadigd raken.
05
5-23
Inklappen buitenspiegel
OOS047014
Handmatig
Pak de buitenspiegel bij de behuizing
vast en klap deze naar achteren.
OOS047015
Elektrisch (hvis monteret)
Links : De spiegel klapt uit.
Rechts : De spiegel klapt in.
Midden (AUTO) : De spiegels worden in
de volgende gevallen automatisch in- en
uitgeklapt :
ś Met Smart Key-systeem
- De spiegel wordt in- of uitgeklapt
wanneer de portieren worden
vergrendeld of ontgrendeld met de
Smart Key en “Welkom spiegel” in
de modus Gebruikersinstellingen op
het LCD-display wordt geactiveerd.
- De spiegels worden in- of uitgeklapt
wanneer de portieren worden
vergrendeld of ontgrendeld met
de toets op de buitenportiergreep
en “Welkom spiegel” in de modus
Gebruikersinstellingen op het LCD-
display wordt geactiveerd.
AANWIJZING
De elektrisch bedienbare
buitenspiegels werken zelfs als de
startknop in stand OFF staat.
Stel, om te voorkomen dat de accu
leegraakt, de spiegels niet langer
dan noodzakelijk af als de motor is
uitgeschakeld.
AANWIJZING
Klap de elektrisch bedienbare
buitenspiegels niet met de hand in.
Anders kan de elektromotor beschadigd
raken.
5-24
Handige functies
(1) Schakelaar ruitbediening
bestuurdersportier
(2) Schakelaar ruitbediening
voorpassagiersportier
(3) Schakelaar ruitbediening
achterportier (links)*
(4) Schakelaar ruitbediening
achterportier (rechts)*
(5) Ruiten openen en sluiten
(6) Elektrisch bedienbare ruit*
(7) Blokkeerschakelaar ruitbediening
* : indien van toepassing
Elektrisch bedienbare ruiten (indien van toepassing)
OOS047017
RUITEN
05
5-25
Om de ruiten te kunnen sluiten of
openen, moet het startknop in stand
ON staan. Ieder portier is voorzien van
een schakelaar voor de bediening van
de desbetreffende ruit. De bestuurder
beschikt over een blokkeerschakelaar
waarmee de ruitbediening van de
schakelaars op de overige portieren kan
worden uitgeschakeld. De elektrisch
bedienbare ruiten kunnen worden
bediend tot ongeveer 30 seconden nadat
de startknop in stand ACC of OFF is
gezet. Wanneer de voorportieren echter
geopend zijn, kunnen de ruiten niet
bediend worden, zelfs niet binnen de
periode van 10 minuten.
WAARSCHUWING
Steek tijdens het rijden uw hoofd,
armen of andere lichaamsdelen niet
naar buiten, om ernstig letsel te
voorkomen.
Informatie
ś In een koud en nat klimaat werken de
elektrisch bedienbare ruiten mogelijk
niet door bevriezingsverschijnselen.
ś Tijdens het rijden met de zijruiten
achter omlaag of met het schuifdak
(indien van toepassing) geheel of
gedeeltelijk geopend, kan windgeruis of
een dreunend geluid hoorbaar zijn. Dit
is normaal en kan worden verminderd
of verholpen door het volgende te doen.
Wanneer windgeruis optreedt terwijl
een of beide zijruiten achter geopend
zijn, kunt u beide zijruiten voor
ongeveer 2,5 cm laten zakken. Als het
geluid hoorbaar is terwijl het schuifdak
is geopend, schuif het schuifdak dan
iets verder dicht.
Ruiten openen en sluiten
OOS047018
Openen :
Druk de ruitbedieningsschakelaar
omlaag tot de eerste stand (5). Laat de
schakelaar los als u wilt dat de ruit stopt.
Sluiten :
Druk de ruitbedieningsschakelaar
omhoog tot de eerste stand (5). Laat de
ruitbedieningsschakelaar los als u wilt
dat de ruit stopt.
Automatische ruitbediening
(indien van toepassing)
Door de schakelaar ruitbediening
kortstondig in te drukken tot de tweede
stand (6), wordt de ruit automatisch
geheel geopend, zelfs als de schakelaar
wordt losgelaten. Om de ruitbeweging te
stoppen, trekt u de schakelaar omhoog
of drukt u hem omlaag en laat u hem
vervolgens los.
Ruit automatisch omhoog /
omlaag (indien van toepassing)
Door de schakelaar kortstondig in
te drukken of omhoog te trekken tot
de tweede stand (6), wordt de ruit
automatisch geopend of gesloten, zelfs
als de schakelaar wordt losgelaten. Om
de ruitbeweging te stoppen, trekt u
de schakelaar omhoog of drukt u hem
omlaag en laat u hem vervolgens los.
Handige functies
5-26
De elektrisch bedienbare ruiten
resetten
Als de elektrisch bedienbare ruiten
niet goed werken, moet de elektrische
ruitbediening als volgt worden gereset :
1. Zet de startknop in stand ON.
2. Sluit de ruit en houd de
ruitbedieningsschakelaar daarna nog
minstens 1 seconde omhoog.
Als de elektrisch bedienbare ruiten na
het resetten niet goed werken, raden we
u aan het systeem te laten controleren
door een officiële HYUNDAI-dealer.
WAARSCHUWING
De klembeveiliging werkt niet tijdens
het resetten van de elektrisch bediende
ruiten. Zorg ervoor dat lichaamsdelen
en voorwerpen zich op een veilige
afstand bevinden alvorens de ruiten te
sluiten, om letsel en schade aan de auto
te voorkomen.
Klembeveiliging
(indien van toepassing)
OLF044032
Als een obstakel gesignaleerd wordt
tijdens het automatisch sluiten van een
ruit, stopt de beweging van de ruit en
zakt de ruit ongeveer 30 cm, zodat het
voorwerp verwijderd kan worden.
Als de ruit weerstand ondervindt
terwijl de ruitbedieningsschakelaar
omhooggetrokken blijft, stopt de
omhooggaande beweging van de ruit en
zakt de ruit ongeveer 2,5 cm.
Als de schakelaar opnieuw
omhooggetrokken wordt binnen 5
seconden nadat de ruit automatisch
naar beneden is gegaan door de
klembeveiliging, zal de klembeveiliging
niet werken.
Informatie
De klembeveiliging voor de portierruit
werkt alleen als de automatische
sluitfunctie wordt gebruikt door de
schakelaar omhoog te trekken tot de
tweede stand.
WAARSCHUWING
Zorg ervoor dat lichaamsdelen en
voorwerpen zich op een veilige afstand
bevinden alvorens de ruiten te sluiten,
om letsel en schade aan de auto te
voorkomen.
Als een voorwerp met een diameter
kleiner dan 4 mm tussen de ruit en de
sponning terechtkomt, wordt de extra
weerstand mogelijk niet opgemerkt
door de klembeveiliging en zal de ruit
niet stoppen en in de andere richting
bewegen.
AANWIJZING
Plaats geen accessoires op de ruiten.
De klembeveiliging werkt dan mogelijk
niet.
05
5-27
Blokkeerschakelaar ruitbediening
OOS047019
De bestuurder kan de
ruitbedieningschakelaars van de
achterportieren uitschakelen door de
blokkeerschakelaar voor de ruitbediening
in te drukken.
Als de blokkeerschakelaar van de
ruitbediening is ingedrukt:
ś Kunnen alle elektrisch bedienbare
ruiten worden bediend met
de hoofdschakelaar in het
bestuurdersportier.
ś Kan de elektrisch bedienbare ruit in
het voorpassagiersportier worden
bediend met de schakelaar in het
voorpassagiersportier.
ś Kunnen de elektrisch bedienbare
ruiten in de achterportieren niet
worden bediend met de schakelaar in
de achterportieren.
WAARSCHUWING
Laat kinderen niet met de ruitbediening
spelen. Laat de blokkeerschakelaar
voor de ruitbediening van het
bestuurdersportier in de stand LOCK
staan. Het onbedoeld bedienen door
een kind kan tot ernstig letsel leiden.
AANWIJZING
ś Open of sluit telkens maar één ruit
tegelijk. Anders kan de elektrische
ruitbediening beschadigd raken.
Hierdoor zal bovendien de zekering
langer meegaan.
ś Probeer nooit tegelijkertijd
de hoofdschakelaar voor
de ruitbediening in het
bestuurdersportier en de
afzonderlijke schakelaar voor de
ruitbediening in tegengestelde
richtingen in te drukken. In dat geval
stopt de ruit en kan deze niet meer
worden geopend of gesloten.
WAARSCHUWING
ś Laat kinderen NOOIT zonder toezicht
achter met de sleutels in de auto
terwijl de motor is ingeschakeld.
ś Laat een kind NOOIT zonder toezicht
achter in de auto. Ook zeer jonge
kinderen kunnen per ongeluk de auto
in beweging zetten, bekneld raken
tussen de portierruiten of zichzelf of
anderen letsel toebrengen.
ś Controleer altijd zorgvuldig of er
zich geen armen, handen of andere
belemmeringen in de buurt bevinden
voordat een ruit gesloten wordt.
ś Laat kinderen niet met de
ruitbediening spelen. Laat
de blokkeerschakelaar voor
de ruitbediening in de stand
VERGRENDELD (ingedrukt) staan.
Het onbedoeld bedienen van een
ruit kan vooral bij kinderen tot letsel
leiden.
ś Steek tijdens het rijden uw hoofd,
armen of andere lichaamsdelen niet
naar buiten.
Handige functies
5-28
Indien uw auto is uitgerust met een
schuifdak, kunt u dit met behulp van de
schakelaar in de dakconsole open- en
dichtschuiven of kantelen.
OOSEV048046
Het schuifdak kan elektrisch geopend,
gesloten en gekanteld worden wanneer
de startknop in stand ON staat.
Het schuifdak kan worden bediend
tot ongeveer 30 seconden nadat de
startknop in stand ACC of LOCK is gezet
of de Smart Key is verwijderd.
Wanneer het voorportier echter geopend
wordt, kan het schuifdak niet bediend
worden, zelfs niet binnen de periode van
30 seconden.
Informatie
ś In een koud en nat klimaat werkt het
schuif-/kanteldak mogelijk niet door
bevriezingsverschijnselen.
ś Veeg na het wassen van de auto en na
een regenbui het schuifdak eerst droog
alvorens het te openen.
WAARSCHUWING
ś Verstel het schuifdak of het
zonnescherm niet tijdens het rijden.
Hierdoor kunt u de controle over
de auto verliezen, waardoor een
ongeluk met ernstig letsel of schade
het gevolg kan zijn.
ś Zorg ervoor dat hoofden, andere
lichaamsdelen en voorwerpen zich
op een veilige afstand bevinden
voordat u het schuifdak bedient.
ś Laat kinderen nooit zonder toezicht
achter terwijl de sleutel zich in
de auto bevindt en de motor is
ingeschakeld.
ś Kinderen die zonder toezicht
achterblijven, kunnen het schuifdak
bedienen wat tot ernstig letsel kan
leiden.
ś Ga niet boven op de auto zitten. U
kunt dan gewond raken of schade
aan de auto veroorzaken.
AANWIJZING
ś Bedien de hendel niet meer als
het schuifdak volledig is geopend,
gesloten of gekanteld. Hierdoor
kunnen de motor en andere
onderdelen beschadigd raken.
ś Zorg er bij het verlaten van uw auto
voor dat het schuif-/kanteldak
volledig is gesloten. Als het schuif-/
kanteldak open blijft, kan sneeuw of
regen in het interieur komen of kan
de auto worden gestolen.
6&+8,)'$.ǣ,1',(19$172(3$66,1*Ǥ
05
5-29
Schuifdak openen en sluiten
OOSEV048054L
Openen :
Druk de schakelaar van het schuifdak
naar achteren in de eerste stand. Laat de
schakelaar los als u wilt dat het schuifdak
stopt.
Sluiten :
Druk de hendel van het schuifdak
naar voren in de eerste stand. Laat de
schakelaar los als u wilt dat het schuifdak
stopt.
Schuifdak open-/dichtschuiven
Door de schakelaar voor het schuifdak
naar achteren of naar voren tot de
tweede positie te drukken opent of
sluit het schuifdak volledig, ook als de
schakelaar wordt losgelaten. Om het
schuifdak in de gewenste positie te
stoppen terwijl het in beweging is, drukt
u de schakelaar naar achteren of naar
voren en laat u hem vervolgens weer los.
Informatie
Om het windgeruis tijdens het rijden te
beperken, adviseren wij u te rijden met
het schuifdak iets gesloten (ongeveer 7 cm
voor de stand maximaal open).
Handige functies
5-30
Klembeveiliging
(indien van toepassing)
OOSH049042L
Als een obstakel gesignaleerd wordt
tijdens het automatisch sluiten van het
schuifdak, keert de bewegingsrichting
automatisch om en stopt het schuifdak,
zodat het voorwerp verwijderd kan
worden.
De klembeveiliging werkt niet als er een
klein obstakel tussen het glaspaneel en
de schuifdakrand aanwezig is.
Controleer voor het sluiten altijd of er
geen lichaamsdelen of voorwerpen door
het schuifdak naar buiten zijn gestoken.
WAARSCHUWING
Kleine voorwerpen die klem kunnen
komen te zitten tussen het glaspaneel
van het schuifdak en de sponning
worden mogelijk niet gesignaleerd
door de klembeveiliging. In dat geval
zal het glaspaneel van het schuifdak
het voorwerp niet signaleren en niet in
tegengestelde richting bewegen.
Schuifdak kantelen
OOSEV048053L
Kantel het schuifdak open :
Druk de schakelaar voor het schuifdak
omhoog totdat het schuifdak in de
gewenste positie staat.
Het schuifdak sluiten :
Druk de schakelaar voor het schuifdak
naar voren totdat het schuifdak in de
gewenste positie staat.
AANWIJZING
ś Verwijder van tijd tot tijd het
vuil dat zich heeft verzameld op
de geleiderail van het schuifdak
of tussen het schuifdak en het
dakpaneel, omdat dit lawaai kan
veroorzaken.
ś Wanneer u het schuifdak probeert
te openen bij temperaturen onder
het vriespunt of als het schuifdak
is bedekt met sneeuw of ijs, kan de
elektromotor beschadigd raken. In
een koud en nat klimaat werkt het
schuifdak mogelijk niet correct.
05
5-31
Zonnescherm
OAD045037
Het zonnescherm wordt automatisch
met het glaspaneel geopend wanneer
dit openschuift. U moet het echter
handmatig sluiten.
AANWIJZING
Het zonnescherm schuift gelijktijdig
met het schuifdak open. Laat het
zonnescherm niet dichtzitten als het
schuifdak geopend is.
Schuifdak resetten
Het schuifdak moet in de volgende
gevallen worden gereset:
- De accu is ontladen of de accukabels
zijn losgenomen geweest, of de
schuifdakzekering is vervangen of
verwijderd
- Als de one-touch bediening van het
schuifdak niet goed werkt.
Voer de volgende stappen uit om het
schuifdak te resetten:
1. Zet de startknop in stand ON of
schakel de Ready-modus ( ) in.
Geadviseerd wordt het schuifdak te
resetten in de Ready-modus ( ).
2. Druk de schakelaar naar voren. Het
schuifdak sluit geheel of kantelt,
afhankelijk van de conditie van het
schuifdak.
3. Laat de schakelaar los totdat het
schuifdak niet meer beweegt.
4. Druk de schakelaar ongeveer 10
seconden naar voren.
- Als het schuifdak in gesloten positie
staat :
Het glaspaneel zal kantelen en iets
omhoog en omlaag bewegen.
- Als het schuifdak in gekantelde
positie staat :
Het glaspaneel zal iets omhoog en
omlaag bewegen.
Laat de schakelaar niet los voordat de
procedure is voltooid.
Als u de schakelaar loslaat voordat
de procedure is voltooid, moet de
procedure worden herhaald vanaf stap 2.
Handige functies
5-32
5. Druk binnen 3 seconden de schakelaar
naar voren totdat het schuifdak als
volgt werkt :
2PODDJNDQWHOHQƟRSHQVFKXLYHQƟ
dichtschuiven.
Laat de schakelaar niet los voordat de
procedure is voltooid.
Als u de schakelaar loslaat voordat
de procedure is voltooid, moet de
procedure worden herhaald vanaf stap 2.
6. Laat de schakelaar los als de
gehele procedure is voltooid (Het
schuifdaksysteem is gereset).
Informatie
ś Als het schuifdak niet wordt gereset
wanneer de accu losgenomen of
ontladen is geweest, of wanneer de
desbetreffende zekering doorgebrand
is, werkt het schuifdak mogelijk niet
goed.
ś Voor meer informatie adviseren we u
contact op te nemen met een officiële
HYUNDAI-dealer.
Waarschuwingslampje open
schuif-/kanteldak
(indien van toepassing)
ś Als de bestuurder de auto
uitschakelt wanneer het schuifdak
niet volledig is gesloten, klinkt er
gedurende ongeveer 3 seconden een
waarschuwingszoemer en verschijnt
de waarschuwing geopend schuifdak
op het LCD-display.
ś Als de bestuurder de auto uitschakelt
en het portier opent wanneer het
schuifdak niet volledig is gesloten,
wordt er een waarschuwing geopend
schuifdak op het LCD-display
weergegeven tot het portier wordt
gesloten of tot het schuifdak volledig
is gesloten.
Sluit het schuifdak goed wanneer u de
auto verlaat.
05
5-33
Motorkap
Motorkap openen
OOS040024
1. Parkeer de auto en activeer de
parkeerrem.
2. Trek aan de ontgrendelhendel om
de motorkap te ontgrendelen. De
motorkap komt iets omhoog.
OOSEV040010L
3. Ga naar de voorzijde van de auto en
til de motorkap iets op. Duw tegen
de veiligheidshaak (1) in het midden
van de motorkap en trek de motorkap
omhoog (2).
4. Neem de motorkapsteun los.
OOSEV039038CZ
5. Ondersteun de motorkap met de
steun (3).
WAARSCHUWING
ś Pak de steun altijd vast bij het deel
dat omwikkeld is met rubber. Het
rubber voorkomt dat u zich brandt
aan het hete metaal.
ś De steun moet goed in de opening
geplaatst worden als u controles
in de motorruimte uitvoert. Dit
voorkomt dat de motorkap plotseling
naar beneden kan vallen en letsel
veroorzaakt.
EXTERIEUR
Handige functies
5-34
Motorkap sluiten
1. Controleer de volgende punten
alvorens de motorkap te sluiten :
ś Of alle vuldoppen in de motorruimte
correct zijn teruggeplaatst.
ś Of er geen handschoenen, doeken of
andere brandbare materialen in de
motorruimte zijn achtergebleven.
2. Zet de steun vast in de clip om te
voorkomen dat hij gaat rammelen.
3. Laat de motorkap zakken (tot
ongeveer 30 cm boven zijn gesloten
positie) en druk hem stevig in het
slot. Controleer altijd nogmaals of de
motorkap goed is vergrendeld.
Als de motorkap iets kan worden
opgetild, is hij niet goed vergrendeld.
Open hem nogmaals en sluit hem met
meer kracht.
WAARSCHUWING
ś Controleer voor het sluiten van de
motorkap of er geen zaken in de
motorruimte zijn achtergebleven.
ś Controleer altijd nogmaals of de
motorkap goed is vergrendeld
alvorens met de auto te gaan
rijden. Controleer of er geen
waarschuwingslampje geopende
motorkap brandt of een melding
weergegeven wordt op het
instrumentenpaneel. Als de
motorkap niet vergrendeld is terwijl
de auto in beweging is, zal de
zoemer klinken om de bestuurder te
waarschuwen dat de motorkap niet
volledig vergrendeld is. Het rijden
met een geopende motorkap kan
het zicht in zijn geheel belemmeren,
hetgeen kan leiden tot een ongeval.
ś Verplaats de auto niet als de
motorkap omhoog staat omdat dan
het zicht belemmerd wordt, hetgeen
kan leiden tot een ongeval, en de
motorkap naar beneden kan vallen of
beschadigd kan worden.
05
5-35
Achterklep
Achterklep openen
OOSEV040011L
Zorg ervoor dat de selectiehendel in
stand P (parkeren) staat en activeer de
parkeerrem.
Voer vervolgens één van de volgende
handelingen uit:
1. Ontgrendel alle portieren met de
ontgrendeltoets voor de portieren
op uw Smart Key. Druk op de toets
op de achterklepgreep en open de
achterklep.
2. Houd de ontgrendeltoets voor
de achterklep op de Smart Key
ingedrukt. Druk op de toets op
de achterklepgreep en open de
achterklep.
3. Druk op de toets op de
achterklepgreep en open de
achterklep terwijl u de Smart Key bij u
draagt.
Achterklep sluiten
OOSEV040012L
Laat de achterklep zakken en druk hem
vervolgens aan totdat hij vergrendeld
wordt. Probeer de achterklep omhoog
te trekken zonder op de toets op de
achterklepgreep te drukken om te
controleren of hij goed dichtzit.
Informatie
Sluit de achterklep altijd voordat u gaat
rijden, om schade aan de gasveren van de
achterklep en de bevestigingsmaterialen te
voorkomen.
AANWIJZING
In een koud en nat klimaat werken
de achterklepvergrendeling en
achterklepmechanismen mogelijk niet
goed door bevriezingsverschijnselen.
Handige functies
5-36
WAARSCHUWING
OOS047085
Raak het onderdeel dat de achterklep
ondersteunt (de gasveer) niet aan.
Vervorming van dit onderdeel kan
leiden tot schade aan het voertuig en
kan de veiligheid in gevaar brengen.
WAARSCHUWING
ś Vervoer NOOIT personen in de
bagageruimte van de auto. Als de
achterklep gedeeltelijk of volledig
gesloten is en de persoon niet
uit de bagageruimte kan komen,
kan ernstig letsel optreden door
ventilatiegebrek, snel toenemende
warmte of blootstelling aan kou.
Daarnaast is de bagageruimte zeer
gevaarlijk tijdens een ongeval,
aangezien deze geen deel uitmaakt
van de veiligheidskooi, maar tot de
kreukelzone van de auto behoort.
ś Houd de portieren en de achterklep
vergrendeld en bewaar de sleutels
buiten het bereik van kinderen.
Ouders zouden hun kinderen
moeten wijzen op de gevaren die het
spelen in de bagageruimte met zich
meebrengt.
Noodontgrendeling achterklep
OOSEV040013L
Uw auto is uitgerust met een
ontgrendelhendel aan de onderzijde
van de achterklep om de achterklep in
geval van nood vanaf de binnenzijde
van de auto te kunnen openen. Als
iemand per ongeluk ingesloten is in
de bagageruimte. De achterklep kan
geopend worden door de volgende
handelingen uit te voeren:
1. Steek de sleutel in het gat.
2. Druk de ontgrendelhendel met de
sleutel naar rechts.
3. Druk de achterklep omhoog.
WAARSCHUWING
ś Zorg ervoor dat u weet waar deze
ontgrendelhendel zich bevindt,
zodat u zich in noodgevallen kunt
bevrijden uit de bagageruimte.
ś Vervoer nooit personen in de
bagageruimte van de auto. De
bagageruimte is een uiterst
gevaarlijke plek in geval van een
aanrijding.
ś Gebruik de ontgrendelhendel alleen
in noodgevallen. Wees uiterst
voorzichtig bij het gebruiken van
deze hendel, vooral tijdens het
rijden.
05
5-37
Klep laadaansluiting
Openen van de klep van de
laadaansluiting
OOSEVQ010008L
1. Trap het rempedaal in en activeer de
parkeerrem.
2. Zet alle schakelaars UIT, zet de
transmissie in stand P (parkeren) en
zet deauto UIT.
3. Druk op de klep van de laadaansluiting
op de plaats waar het icoon staat.
De klep van de laadaansluiting gaat
alleen open als de auto ontgrendeld
is.
Informatie
Als de klep van de laadaansluiting door
bevriezing niet geopend kan worden, tik
dan voorzichtig op de klep of verwijder ijs
rondom de klep. Probeer de klep van de
laadaansluiting niet met geweld te openen.
Sluiten van de klep van de
laadaansluiting
OOSEV010015L
1. Plaats na het laden de afdekkap van
de laadaansluiting.
2. Sluit de klep van de laadaansluiting en
zorg ervoor dat hij goed dichtzit.
Zie voor meer informatie de
Handleiding elektrische auto voor in
hetinstructieboekje.
Handige functies
5-38
+($'ǘ83',63/$<ǣ+8'Ǥǣ,1',(19$172(3$66,1*Ǥ
OOSEV050125L
Het head-up display is een optie
waarmee de bestuurder tijdens het
rijden informatie kan bekijken die wordt
geprojecteerd op een transparant
scherm terwijl hij zijn ogen veilig op de
weg kan houden.
Voorzorgsmaatregelen bij het
gebruik van het head-up display
In de volgende situaties kan het moeilijk
zijn de informatie op het head-up display
af te lezen.
- De bestuurder zit niet goed in de
bestuurdersstoel.
- De bestuurder draagt een zonnebril
met polariserende glazen.
- Er bevindt zich een object boven de
kap van het head-up display.
- Er wordt met de auto op een natte
weg gereden.
- Er is een niet-geschikt
verlichtingsaccessoire gemonteerd
in de auto of er is invallend licht van
buiten de auto.
- De bestuurder draagt een bril.
- De bestuurder draagt contactlenzen.
Als de informatie op het head-up display
moeilijk is af te lezen, stel dan de hoogte
van het beeld van het HUD af of stel de
helderheid van het head-up display bij
in de modus Gebruikersinstellingen. Zie
“LCD-display” in hoofdstuk 4 voor meer
informatie.
WAARSCHUWING
ś Bevestig geen stickers of accessoires
op of aan het HUD of het dashboard.
ś Probeer niet het combinatiescherm
of de mechanische klep aan de
bovenzijde van het dashboard met
de hand te verstellen of bewegen.
ś Mogelijk is het beeld niet zichtbaar
als gevolg van vingerafdrukken. Ook
kan het display beschadigd raken
wanneer er tijdens het functioneren
te veel kracht op wordt uitgeoefend.
ś Plaats geen objecten in de buurt
van het HUD. Wanneer het HUD is
geactiveerd, kunnen objecten de
werking hinderen of het display
beschadigen.
ś Plaats geen dranken in de buurt van
het HUD. Als er vloeistof in het HUD
stroomt, kan het display beschadigd
raken.
ś Plaats geen objecten op het HUD.
Bevestig ook geen stickers o.i.d. op
de lens, anders kan de zichtbaarheid
van het beeld worden gehinderd.
ś Voorkom dat er felle lichtstralen op
de lens vallen. Anders kunnen de
lens en de inwendige onderdelen
beschadigd raken.
ś Plaats geen objecten op, in of in de
buurt van het display, ongeacht of
het HUD is geopend of gesloten.
Bevestig ook geen objecten aan
onderdelen van het systeem en steek
ook niets in het systeem.
ś Reinig het HUD met een zachte
doek. Gebruik geen organische
oplosmiddelen, bijtende middelen of
een poetsdoek.
ś Zet voor uw veiligheid de auto stil
voordat u de instellingen wijzigt.
05
5-39
OPMERKING
ś Wanneer u het HUD opent of sluit, is
er mogelijk een geluid hoorbaar van
de elektromotor of het apparaat.
ś Wanneer u de hoogte van het
beeld van het HUD afstelt, is er
mogelijk een geluid hoorbaar van de
elektromotor of het apparaat.
* HUD staat voor head-up display.
Head-up display AAN/UIT
OOSEV040061L
Schakel het head-up display in of uit
met de toets ON/OFF als de startknop in
stand ON staat of als de auto in de ready-
modus ( ) is.
Het head-up display klapt automatisch
in als de auto wordt uitgeschakeld en de
portieren worden vergrendeld met de
Smart Key of wanneer op de toets op de
buitenportiergreep wordt gedrukt.
Let op: als de auto UIT wordt gezet en de
portieren niet worden vergrendeld, klapt
het head-up display na ongeveer vijf
minuten automatisch in.
Informatie head-up display
OOS050019L
1. InformatieTurn-by-turn (TBT)-
navigatie
2. Verkeersborden
3. Snelheidsmeter
4. Informatie ingestelde snelheid SCC
(indien van toepassing).
5. Voertuigafstandsinformatie SCC
6. Informatie Lane Following Assist
(indien van toepassing).
7. Informatie Lane Safety
(indien van toepassing).
8. Informatie Blind-Spot Safety
(indien van toepassing).
9. Informatie Highway Driving Assist
(indien van toepassing).
10. Informatie Highway Auto Speed
Change (indien van toepassing).
Handige functies
5-40
Informatie
Als u de informatie van de Turn-by-turn
(TBT)-navigatie hebt geselecteerd als
HUD-inhoud, wordt de informatie van
de Turn-by-turn (TBT)-navigatie niet
weergegeven op het LCD-display.
Instellingen head-up display
OOSEV040544L
U kunt de instellingen van het head-up
display als volgt op het LCD-display
wijzigen.
ś Display Hoogte
ś Rotatie
ś Helderheid
ś Inhoudselectie
Zie “LCD-display” in hoofdstuk 4 voor
meer informatie.
05
5-41
9(5/,&+7,1*
Verlichting buitenzijde
Bediening verlichting
Type A
OAE046448L
Type B
OAE046449L
Draai, om de verlichting te bedienen,
de knop op het uiteinde van de
combischakelaar naar een van de
volgende standen:
(1) Stand UIT
(2) Stand automatische verlichting
(indien van toepassing)
(3) Stand parkeerlicht
(4) Stand dimlicht
OOS04750L
Stand automatische verlichting
(indien van toepassing)
Als de lichtschakelaar in stand AUTO
staat, worden de parkeerlichten
en koplampen automatisch in- of
uitgeschakeld, afhankelijk van hoe
donker het buiten is.
Ook wanneer de stand AUTO is
ingeschakeld, is het raadzaam om de
verlichting handmatig in te schakelen
wanneer u ‘s nachts of in de mist rijdt of
wanneer u een donkere omgeving, zoals
tunnels en parkeergarages, inrijdt.
AANWIJZING
ś Dek de sensor (1) op het dashboard
niet af en mors er ook niets op.
ś Reinig de sensor niet met een
ruitenreiniger. Deze laat een dunne
laag achter op de sensor, waardoor
deze niet meer goed werkt.
ś Als de voorruit van uw auto
getint glas heeft of is voorzien
van een coating, functioneert de
automatische verlichting mogelijk
niet goed.
Handige functies
5-42
OAE046469L
Stand parkeerlicht ( )
De parkeerlichten, de
kentekenplaatverlichting en de
dashboardverlichting gaan branden.
OAE046467L
Stand koplampen ( )
De koplampen, de parkeerlichten,
de kentekenplaatverlichting en de
dashboardverlichting gaan branden.
Informatie
De startknop moet in stand ON staan
om de voertuigverlichting in te kunnen
schakelen.
Werking grootlicht
OAE046453L
Druk de hendel van u af om het
grootlicht in te schakelen. De hendel
keert terug in zijn oorspronkelijke positie.
Het controlelampje voor het grootlicht
gaat branden wanneer het grootlicht
wordt ingeschakeld.
Trek de hendel naar u toe om het
grootlicht uit te schakelen. Het dimlicht
gaat branden.
WAARSCHUWING
Gebruik het grootlicht niet wanneer
andere auto’s u naderen. Het gebruik
van grootlicht kan het zicht van de
andere bestuurders belemmeren.
OAE046455L
Trek de hendel naar u toe om een
lichtsignaal te geven met het grootlicht
en laat hem vervolgens los. Het
grootlicht blijft branden zolang u de
hendel naar u toe getrokken houdt.
05
5-43
Richtingaanwijzers
OAE046457L
Als u richting wilt aangeven, beweeg de
hendel dan omlaag als u links afslaat en
omhoog als u rechts afslaat, in stand (A).
Beweeg de hendel gedeeltelijk naar
beneden of naar boven en houd hem
vast in stand (B) om een wisseling van
rijstrook aan te geven. De hendel keert
terug naar de stand OFF als hij wordt
losgelaten of wanneer de auto weer
rechtuit rijdt.
Wanneer een controlelampje blijft
branden, niet knippert of abnormaal
knippert, kunnen één of meer lampen
doorgebrand zijn en dienen deze
vervangen te worden.
Functie one-touch passeerknipperlicht
Beweeg de hendel iets en laat hem
dan weer los om de functie one-touch
passeerknipperlicht in te schakelen. De
richtingaanwijzers knipperen 3, 5 of 7
keer.
U kunt de functie one-touch
passeerknipperlicht in-/uitschakelen
of het aantal keren knipperen
selecteren (3, 5 of 7) met de modus
Gebruikersinstellingen op het
LCDdisplay. Zie “LCD-display” in
hoofdstuk 4 voor meer informatie.
OTLE045285
Inschakelen van het mistachterlicht:
Zet de lichtschakelaar in de stand
koplampen en draai hem vervolgens in
de stand mistachterlicht (1).
Voer een van de onderstaande
handelingen uit om het mistachterlicht
uit te schakelen:
ś Schakel de koplampschakelaar uit.
ś Draai de lichtschakelaar nogmaals in
de stand mistachterlicht.
Energiebesparingsfunctie
Deze functie voorkomt dat de accu
ontladen raakt.
Het systeem schakelt automatisch
de parkeerlichten uit wanneer de
bestuurder de auto uitschakelt en het
bestuurdersportier opent.
De parkeerlichten worden automatisch
uitgeschakeld als de auto in het donker
langs de kant van de weg wordt
geparkeerd.
Volg onderstaande procedure als de
parkeerlichten moeten blijven branden
wanneer de auto is uitgeschakeld:
1) Open het portier aan bestuurderszijde.
2) Schakel de parkeerlichten uit en
weer in met de lichtschakelaar op de
stuurkolom.
Handige functies
5-44
Follow me home-functie
(indien van toepassing)
Als u de startknop in stand ACC of OFF
zet met ingeschakelde koplampen,
blijven de koplampen (en/of
parkeerlichten) gedurende ongeveer
5 minuten branden. Als echter de auto
uit is en het bestuurdersportier wordt
geopend en gesloten, worden de
koplampen (en/of de parkeerlichten) na
15 seconden uitgeschakeld.
De koplampen (en/of parkeerlichten)
kunnen worden uitgeschakeld door
tweemaal op de Smart Key te drukken of
door de lichtschakelaar in de stand OFF
of AUTO te zetten. De koplampen worden
echter niet uitgeschakeld wanneer het
donker is en u de lichtschakelaar in de
stand AUTO zet.
U kunt de Follow me home-functie
in- of uitschakelen met de modus
Gebruikersinstellingen op het LCD-
display. Zie “LCD-display” in hoofdstuk
4 voor meer informatie.
AANWIJZING
Wanneer de bestuurder het voertuig
via een ander portier dan het
bestuurdersportier verlaat, werkt
de energiebesparingsfunctie niet en
wordt de Follow me home-functie niet
automatisch uitgeschakeld. Hierdoor
kan de accu ontladen raken. Schakel in
dit geval de lampen uit voordat u het
voertuig verlaat.
Dagrijverlichting (DRL)
(indien van toepassing)
De dagrijverlichting (DRL) zorgt ervoor
dat medeweggebruikers uw auto
overdag beter zien, met name na
zonsopgang en voor zonsondergang.
Het DRL-systeem zorgt ervoor dat de
dagrijverlichting wordt uitgeschakeld als:
1. De koplampen zijn ingeschakeld.
2. De auto is uitgeschakeld.
Koplampverstelling
(indien van toepassing)
OOSEV040059L
Handmatig
De koplamphoogte kan worden afgesteld
en worden aangepast aan het aantal
inzittenden en de hoeveelheid bagage
in de auto door de schakelaar voor de
koplamphoogte te verdraaien.
Hoe hoger het nummer op de schakelaar,
hoe lager de hoogte van de lichtbundel.
Zorg ervoor dat de koplampen niet te
hoog staan om verblinding van andere
weggebruikers te voorkomen.
Hieronder staan voorbeelden van de
juiste afstelling van de schakelaar voor
verschillende belastingen. Stel bij een
andere mate van belasting dan hieronder
vermeld de schakelaar af volgens de
meest vergelijkbare situatie.
05
5-45
Beladingstoestand Stand
schakelaar
Alleen bestuurder 0
Bestuurder +
voorpassagier 0
Alle zitplaatsen bezet 1
Alle zitplaatsen bezet +
Maximaal toelaatbare
belading
2
Bestuurder + Maximaal
toelaatbare belading 3
Automatisch
automatisch aangepast aan het aantal
passagiers en de hoeveelheid bagage in
de auto.
Hij stelt de koplampen ook automatisch
op de juiste hoogte af voor verschillende
omstandigheden.
WAARSCHUWING
Als dit niet correct werkt hoewel uw
auto toch achterover helt als gevolg van
het aantal passagiers of de lichtbundel
in de hoogste of laagste stand staat,
raden we u aan het systeem te laten
nakijken door een officiële Hyundai-
dealer. Probeer de bedrading niet zelf te
controleren of vervangen.
Statische verlichting Low Beam
Assist (indien van toepassing)
Wanneer u door een bocht rijdt, wordt
de statische verlichting van de Low
Beam Assist links of rechts automatisch
ingeschakeld voor een beter zicht en
meer veiligheid.
Welcome-systeem
(indien van toepassing)
Wanneer de koplampen (lichtschakelaar
in stand koplampen of AUTO) zijn
ingeschakeld en alle portieren (en de
achterklep) zijn gesloten en vergrendeld,
gaan de parkeerlichten en de koplampen
gedurende 15 seconden branden
wanneer de ontgrendelknop voor
de portieren op de Smart Key wordt
ingedrukt.
Als u op de vergrendel- of
ontgrendeltoets drukt, doven de
parkeerlichten en de koplampen direct.
Interieurverlichting
Wanneer de schakelaar
interieurverlichting in stand DOOR staat
en alle portieren (en de achterklep)
zijn gesloten en vergrendeld, gaat
de interieurverlichting gedurende
30 seconden branden wanneer het
onderstaande wordt gedaan.
ś Wanneer op de ontgrendeltoets van
de Smart Key wordt gedrukt.
ś Wanneer de toets op de
buitenportiergreep wordt ingedrukt.
Als u op de vergrendel- of
ontgrendeltoets van het portier drukt,
dooft de interieurverlichting direct.
Handige functies
5-46
Interieurverlichting
WAARSCHUWING
Gebruik de interieurverlichting niet
wanneer u in het donker rijdt. De
interieurverlichting kan uw zicht
hinderen en een ongeval veroorzaken.
AANWIJZING
Laat de interieurverlichting niet te lang
branden als het contact uitgeschakeld
is, anders zal de accu ontladen raken.
Interior lamp AUTO cut
De interieurverlichting wordt
automatisch na ongeveer 20 minuten
uitgeschakeld nadat het contact is
uitgeschakeld en de portieren zijn
gesloten. Als een portier is geopend,
dooft de verlichting na ongeveer 40
minuten nadat de auto is uitgeschakeld.
Als de portieren worden vergrendeld en
het alarm van het antidiefstalsysteem
van de auto wordt ingeschakeld, dooft
de verlichting vijf seconden later.
Verlichting voor
Type A
OOSEV048023
Type B
OOSEV048045
Kaartleeslampje voor (1)
Druk op een van deze lampglazen om het
kaartleeslampje in of uit te schakelen.
Dit lampje heeft een gerichte lichtbundel
waarmee de bestuurder en de
voorpassagier in het donker gemakkelijk
een kaart of iets anders kunnen lezen.
05
5-47
Verlichting voorportier ( ) (2) :
De interieurverlichting voor en achter
gaat branden wanneer de voor- of
achterportieren worden geopend. Als de
portieren worden ontgrendeld met de
Smart Key, gaat de interieurverlichting
voor en achter gedurende ongeveer 30
seconden branden zolang er geen portier
wordt geopend. De interieurverlichting
voor en achter dooft na ongeveer 30
seconden geleidelijk als het portier
wordt gesloten. Als echter de startknop
in stand ON staat of alle portieren zijn
vergrendeld, gaat de interieurverlichting
voor en achter uit. Als er een portier
wordt geopend terwijl de startknop
in stand ACC of OFF staat, blijft de
interieurverlichting voor en achter
ongeveer 20 minuten branden.
Interieurverlichting voor
ś (3) :
Druk op de toets om het leeslampje
voor de zitplaatsen voor/achter in te
schakelen.
ś (4) :
Druk op de toets om de
interieurverlichting voor de zitplaatsen
voor/achter uit te schakelen.
Interieurverlichting achter
Type A
OOS047321
Type B
OOSEV078065L
Schakelaar interieurverlichting achter :
Druk op deze schakelaar om de
interieurverlichting in en uit te schakelen.
AANWIJZING
Laat de schakelaars van de verlichting
niet gedurende langere tijd aan staan
als de auto is uitgezet.
Handige functies
5-48
Bagageruimteverlichting
OOSEV040025L
De bagageruimteverlichting gaat
branden zodra de achterklep geopend
wordt.
AANWIJZING
De bagageruimteverlichting brandt
zolang de achterklep is geopend. Sluit
de achterklep volledig na gebruik van
de bagageruimte om te voorkomen dat
de accu onnodig ontladen raakt.
Verlichting make-upspiegel
(indien van toepassing)
OOS047055
Druk op de toets om het lampje in of uit
te schakelen.
ś :
Het lampje wordt ingeschakeld
wanneer deze toets wordt
ingedrukt.
ś :
Het lampje wordt uitgeschakeld
wanneer deze toets wordt
ingedrukt.
AANWIJZING
Zet de schakelaar altijd in stand uit als
de verlichting van de makeupspiegel
niet wordt gebruikt. Als de zonneklep
wordt teruggeklapt terwijl het lampje
nog brandt, kan de accu ontladen raken
en de zonneklep beschadigd worden.
05
5-49
+,*+%($0$66,67ǣ+%$Ǥǣ,1',(19$172(3$66,1*Ǥ
OPDE046057
De High Beam Assist (HBA) is
een systeem dat automatisch het
koplampbereik aanpast (wisselt tussen
grootlicht en dimlicht) overeenkomstig
de helderheid van andere auto’s en
wegomstandigheden.
Detectiesensor (voorruitcamera)
OOSEV050025L
[1] : Voorruitcamera
De voorruitcamera wordt gebruikt als
detectiesensor om tijdens het rijden
omgevingslicht en helderheid te meten.
Raadpleeg de bovenstaande afbeelding
voor de precieze locatie van de
detectiesensor.
Zie “Forward Collision-Avoidance
Assist (FCA)” in hoofdstuk 7
voor meer informatie over de
voorzorgsmaatregelen bij de
voorruitcamera.
Instelling van de functie
De bestuurder kan de HBA activeren
door de startknop in stand ON te zetten
en het volgende te selecteren: “User
6HWWLQJV*HEUXLNHUVLQVWHOOLQJHQƟ/LJKWV
9HUOLFKWLQJƟ+%$+LJK%HDP$VVLVWŖ
Als u deze instelling uitschakelt, werkt
HBA niet.
De instelling van HBA blijft bewaard als
de motor opnieuw wordt gestart.
Werking
1. Zet de lichtschakelaar in de stand
AUTO.
2. Beweeg de hendel van u af om het
grootlicht in te schakelen.
3. Het controlelampje van de High Beam
Assist (HBA) ( ) gaat branden.
4. De High Beam Assist (HBA) wordt
ingeschakeld wanneer de rijsnelheid
hoger is dan 40 km/h.
1) Wanneer u de lichtschakelaar
van u af beweegt terwijl de High
Beam Assist (HBA) in werking is,
wordt de High Beam Assist (HBA)
uitgeschakeld en blijft het grootlicht
onafgebroken branden.
2) Wanneer u de lichtschakelaar
naar u toe beweegt terwijl het
grootlicht is uitgeschakeld, wordt
het grootlicht ingeschakeld zonder
dat de High Beam Assist (HBA)
wordt uitgeschakeld. Wanneer u de
lichtschakelaar loslaat, beweegt de
hendel naar het midden en wordt
het grootlicht uitgeschakeld.
Handige functies
5-50
3) Wanneer u de lichtschakelaar naar
u toe beweegt terwijl het grootlicht
door de High Beam Assist (HBA) is
ingeschakeld, wordt het dimlicht
ingeschakeld en wordt de High
Beam Assist (HBA) uitgeschakeld.
4) Wanneer de lichtschakelaar in de
stand koplampen wordt gezet,
wordt de High Beam Assist (HBA)
uitgeschakeld en blijft het dimlicht
onafgebroken branden.
In de volgende gevallen wordt, wanneer
de High Beam Assist (HBA) in werking
is, van grootlicht overgeschakeld op
dimlicht.
- Wanneer de koplampen van een
tegemoetkomend voertuig worden
gesignaleerd.
- Wanneer de achterlichten van een
voorligger worden gesignaleerd.
- Wanneer de koplamp/het achterlicht
van een fiets/motorfiets wordt
gesignaleerd.
- Wanneer de omgeving helder genoeg
is, is het grootlicht niet nodig.
- Wanneer straatlantaarns of andere
verlichting worden gesignaleerd.
- Wanneer de lichtschakelaar niet in de
stand AUTO staat.
- Wanneer de High Beam Assist (HBA) is
uitgeschakeld.
- Wanneer de rijsnelheid lager is dan 25
km/h.
Storingen in het systeem en
beperkingen van het systeem
Storingen in het systeem
OOS047127L
Wanneer de High Beam Assist
(HBA) niet goed werkt, wordt de
waarschuwingsmelding gedurende
enkele seconden weergegeven. Nadat
de melding is verdwenen, gaat het
hoofdwaarschuwingslampje ( )
branden.
We adviseren u het systeem te laten
controleren door een officiële Hyundai-
dealer.
In de volgende gevallen wordt, wanneer
de High Beam Assist (HBA) in werking
is, van grootlicht overgeschakeld op
dimlicht.
- Wanneer de koplampen van een
tegemoetkomend voertuig worden
gesignaleerd.
- Wanneer de achterlichten van een
voorligger worden gesignaleerd.
- Als de koplamp of het achterlicht van
een (motor) fiets wordt gedetecteerd.
- Wanneer de omgeving helder genoeg
is en het grootlicht dus niet nodig is.
- Wanneer straatlantaarns of andere
verlichting worden gesignaleerd.
- Wanneer de lichtschakelaar niet in de
stand AUTO staat.
- Wanneer de High Beam Assist (HBA) is
uitgeschakeld.
- Wanneer de rijsnelheid lager is dan 30
km/h.
05
5-51
OOSEV048202L
Waarschuwingslampje en -melding
Wanneer de High Beam Assist
(HBA) niet goed werkt, wordt de
waarschuwingsmelding gedurende
enkele seconden weergegeven. Nadat
de melding is verdwenen, gaat het
hoofdwaarschuwingslampje ( )
branden.
We adviseren u het systeem te laten
controleren door een officiële Hyundai-
dealer.
OPMERKING
Het systeem werkt onder de volgende
omstandigheden mogelijk niet goed:
1) Bij een zwakke verlichting van het
tegemoetkomende voertuig of de
voorligger. Dat kan bijvoorbeeld het
geval zijn:
ś Wanneer de koplampen van de
tegemoetkomende auto of de
achterlichten van de voorligger zijn
bedekt met vuil, sneeuw of vocht
ś Als de koplampen van een
tegemoetkomende auto UIT zijn,
maar de mistlampen AAN zijn
2) Wanneer de werking van de
voorruitcamera negatief wordt
beïnvloed door een externe factor.
Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn:
ś Wanneer de koplampen van de auto
zijn beschadigd of niet goed zijn
gerepareerd
ś Wanneer de koplampen van de auto
niet goed zijn afgesteld
ś Wanneer op een smalle bochtige
weg of slechte weg wordt gereden
ś Wanneer op een steile helling
omhoog of omlaag wordt gereden
ś Wanneer slechts een deel van
de voorligger zichtbaar is op een
kruising of een bochtige weg
ś Wanneer er een verkeerslicht,
reflecterend bord, knipperlicht of
spiegel aanwezig is
ś Wanneer de wegomstandigheden
slecht zijn, bijvoorbeeld doordat de
weg nat is of bedekt is met sneeuw
ś Wanneer een auto plotseling opduikt
uit een bocht.
ś Wanneer de auto scheef hangt
door een lekke band of doordat hij
gesleept wordt
ś Wanneer het waarschuwingslampje
van het Lane Keeping Assist-systeem
brandt
ś Wanneer de verlichting van
een tegemoetkomende auto of
voorligger niet wordt gesignaleerd
door rook, mist, sneeuw, enz.
ś Wanneer de voorruit is bedekt met
vuil, ijs of stof, is beslagen of is
beschadigd.
3) Wanneer het zicht naar voren slecht
is Dat kan bijvoorbeeld het geval
zijn:
ś Wanneer de koplampen van de
tegemoetkomende auto of een
voorligger niet wordt gedetecteerd
door slecht zicht (smog, rook, stof,
mist, zware regenval, sneeuw, enz.)
ś Wanneer het zicht door de voorruit
slecht is
Handige functies
5-52
WAARSCHUWING
ś Probeer de voorruitcamera niet zelf
uit elkaar te halen.
Als de camera om wat voor reden
dan ook wordt verwijderd, moet het
systeem mogelijk opnieuw worden
gekalibreerd. Laat het systeem
controleren door een officiële
Hyundai-dealer.
ś Nadat de voorruit van uw auto is
vervangen, moet de voorruitcamera
waarschijnlijk opnieuw worden
gekalibreerd. In dat geval adviseren
wij u om uw auto te laten controleren
en het systeem opnieuw te laten
kalibreren door een officiële
Hyundai-dealer.
ś Zorg ervoor dat er geen water in
de High Beam Assist-unit (HBA)
terechtkomt en verwijder of
beschadig de onderdelen van het
High Beam Assist-systeem (HBA)
niet.
ś Plaats geen voorwerpen op het
dashboard die licht reflecteren, zoals
spiegels, wit papier, enz. Het systeem
werkt mogelijk niet goed wanneer
zonlicht wordt gereflecteerd.
ś Soms werkt het High Beam Assist-
systeem (HBA) mogelijk niet
goed. Het systeem dient alleen ter
vergroting van het gebruiksgemak.
Het is de verantwoordelijkheid van
de bestuurder om veilig te rijden
en altijd de verkeerssituatie te
controleren.
ś Als het systeem niet normaal werkt,
wissel dan handmatig tussen groot-
en dimlicht.
05
5-53
Ruitenwissers/-sproeiers voor
ǴType A
OTLE045159
ǴType B
OTLE045161
Ruitenwisser/-sproeier achter
ǴType A
OTLE045507
ǴType B
OTLE045508
RUITENWISSERS EN RUITENSPROEIERS
A. Regeling wissersnelheid (voor)
ś / MIST – Enkele wisbeweging
śO / OFF – Uit
ś--- / INT – Intervalstand
AUTO* – Automatische regeling
ś1 / LO– Lage wissersnelheid
ś2 / HI – Hoge wissersnelheid
B. Afstellen tijd automatische regeling
C. Sproeien met korte wisbewegingen
(voor) (trek de hendel naar u toe)
D. Achterruitenwisserbediening*
ś2 / HI – Hoge wissersnelheid
ś1 / LO – Lage wissersnelheid
śO / OFF – Uit
E. Sproeien met enkele wisslagen
(achter) (duw de hendel van u af)
* : indien van toepassing
Handige functies
5-54
Ruitenwissers voor
Als de startknop in de stand ON staat, is
de werking als volgt.
/MIST : MIST: Druk voor een
enkele wisbeweging de
bedieningsschakelaar
omlaag ( ) of omhoog
(MIST) en laat hem weer
los. De ruitenwissers zullen
blijven werken zolang de
schakelaar in deze stand
wordt gehouden.
O/OFF : De ruitenwissers zijn
uitgeschakeld
---/INT : De ruitenwissers werken
met regelmatige intervallen.
Gebruik deze stand bij
motregen of mist. Draai aan
de snelheidsregelknop om de
snelheid te wijzigen.
AUTO : De regensensor bovenaan
op de voorruit registreert
de hoeveelheid regen en
schakelt de ruitenwissers
automatisch in met de juiste
snelheid/intervaltijd. Hoe
harder het regent, hoe hoger
de wissersnelheid. Als het
ophoudt met regenen, wordt
de ruitenwisser automatisch
uitgeschakeld. Draai aan de
snelheidsregelknop (B) om de
snelheid te wijzigen.
1/LO : Normale wissersnelheid
2/HO : Hoge wissersnelheid
Informatie
Maak de voorruit vrij van sneeuw en ijs
alvorens de ruitenwissers te gebruiken
of ontdooi de voorruit gedurende 10
minuten.
Anders werken de ruitenwissers mogelijk
niet goed en kunnen ze beschadigd raken.
Als u sneeuw en/of ijs niet verwijdert
voordat u de ruitenwissers en
ruitensproeiers gebruikt, kan er schade
ontstaan aan het ruitenwisser- en
ruitensproeiersysteem.
Automatische regeling (AUTO)
(indien van toepassing)
OOS047322L
De regensensor bovenaan op de voorruit
registreert de hoeveelheid regen en
schakelt de ruitenwissers automatisch in
met de juiste snelheid/intervaltijd. De tijd
dat de ruitenwisser ingeschakeld wordt
hangt af van de hoeveelheid regen.
Als het ophoudt met regenen, worden de
ruitenwissers automatisch uitgeschakeld.
Draai aan de bedieningsschakelaar (1) om
de gevoeligheid in te stellen.
Als de ruitenwisserschakelaar in de stand
AUTO wordt gezet terwijl de startknop
in stand ON staat, zal de wisser eenmaal
werken om een controle van het systeem
uit te voeren.
Zet de schakelaar in stand OFF als de
ruitenwissers niet in gebruik zijn.
WAARSCHUWING
Als de auto aan staat en de schakelaar
voor de ruitenwissers voor in stand
AUTO staat, neem dan onderstaande
aanwijzingen in acht om letsel te
voorkomen:
ś Raak het bovenste deel van de
voorruit, waar de regensensor zich
bevindt, niet aan.
ś Veeg het bovenste deel van de
voorruit niet schoon met een
vochtige doek.
ś Oefen geen druk uit op de voorruit.
ś Zet de schakelaar in stand OFF als de
ruitenwissers niet in gebruik zijn.
Regen Sensor
05
5-55
AANWIJZING
ś Zet de schakelaar tijdens het wassen
van de auto in stand O (OFF) om te
voorkomen dat de ruitenwissers
automatisch worden ingeschakeld.
Als de ruitenwissers tijdens het
wassen worden ingeschakeld, raken
ze mogelijk beschadigd.
ś Verwijder de behuizing van de
regensensor boven aan de voorruit
aan passagierszijde niet.
Eventuele schade aan onderdelen
die hierdoor kan ontstaan, valt niet
onder de fabrieksgarantie.
ś Door het gebruik van een foto-
elektrische sensor kan er tijdens het
rijden een tijdelijke storing optreden
door een plotselinge verandering van
het omgevingslicht veroorzaakt door
stenen en stof.
Ruitensproeiers voorruit
OTLE045163
Trek de hendel naar u toe om de
ruitensproeiers in te schakelen. Als de
ruitenwisserschakelaar in stand OFF
(O) staat, zullen de ruitenwissers 1 - 3
wisslagen maken. De ruitensproeiers en
de ruitenwissers blijven werken tot u de
hendel loslaat.
Als de ruitensproeiers niet werken,
moet u mogelijk ruitensproeiervloeistof
bijvullen.
Indien uw auto is uitgerust met
koplampsproeiers wordt er, terwijl u de
ruitensproeiers voor de voorruit bedient,
ruitensproeiervloeistof op de koplampen
gesproeid wanneer:
1. De startknop staat in stand ON.
2. De lichtschakelaar in de stand
koplampen staat.
Handige functies
5-56
WAARSCHUWING
Wanneer de buitentemperatuur
beneden het vriespunt is, verwarm
de voorruit dan ALTIJD door deze
te ontwasemen om te voorkomen
dat de ruitensproeiervloeistof op de
ruit bevriest en uw zicht belemmert,
waardoor een ongeval met ernstig
letsel tot gevolg kan ontstaan.
OPMERKING
ś Gebruik de ruitensproeiers niet
wanneer het reservoir leeg
is, om beschadiging van de
ruitensproeierpomp te voorkomen.
ś Schakel de ruitenwissers niet
in als de voorruit droog is, om
beschadiging van de wissers en de
voorruit te voorkomen.
ś Probeer de ruitenwissers nooit
met de hand te bewegen,
om beschadiging van de
ruitenwisserarmen en van andere
onderdelen te voorkomen.
ś Gebruik om mogelijke schade
aan het ruitenwisser- en
ruitensproeiersysteem te
voorkomen in de winter of bij lage
buitentemperaturen speciale
ruitensproeiervloeistof.
Schakelaar achterruitenwisser
en -sproeier
(indien van toepassing)
OTLE045167
De schakelaar voor de achterruitenwisser
en -sproeier bevindt zich aan het
uiteinde van de ruitenwisser- en
sproeierschakelaar.
Zet de schakelaar in de gewenste stand
om de achterruitenwisser en -sproeier te
bedienen.
2 / HI – Hoge wissersnelheid
1 / LO – Lage wissersnelheid
O / OFF – Uit
05
5-57
OTLE045168
Druk de hendel van u af om
vloeistof op de ruit te sproeien en
de achterruitenwissers 1 - 3 cycli te
laten wissen. De ruitensproeier en de
ruitenwisser blijft werken tot u de hendel
loslaat. (indien van toepassing)
Automatische ruitenwisser achter
(indien van toepassing)
De achterruitenwisser wordt inges-
chakeld als de auto achteruit rijdt terwijl
de ruitenwissers voor AAN zijn als deze
functie geselecteerd is op het LCD-
display.
*HEUXLNHUVLQVWHOOLQJHQƟ+DQGLJƟ
Automatische ruitenwisser achter
(achteruit).
Handige functies
5-58
OOSEV048300
$8720$7,6&+9(5:$50,1*6ǘ(19(17,/$7,(6<67((0
ǣ,1',(19$172(3$66,1*Ǥ
1. Temperatuurregelknop
2. Aanjagerknop
3. Toets AUTO (automatische regeling)
4. Toets OFF
5. Luchtcirculatietoets
6. Toets A/C
7. Selectietoets informatiescherm
verwarmings- en ventilatiesysteem
8. Toets DRIVER ONLY
(alleen bestuurder)
9. Toets achterruitverwarming
10. Toets achterruitverwarming
11. Toets HEAT
12. Luchttoevoertoets
05
5-59
Automatische verwarming en
airconditioning
Het automatisch verwarmings- en
ventilatiesysteem wordt bediend door de
gewenste temperatuur in te stellen.
OOSEV048301
Druk op toets AUTO.
De te gebruiken uitstroomopenin-gen,
de aanjagersnelheid, de luchtinlaat en
de airconditioning worden automatisch
geregeld op basis van de gekozen
temperatuur.
OOSEV048302
Draai de temperatuurregelknop
om de gewenste temperatuur in te
stellen. Wanneer de laagst mogelijke
temperatuur (17 °C) wordt ingesteld,
zal de airconditioning continu blijven
werken. Stel, zodra het interieur
voldoende is afgekoeld, de knop indien
mogelijk in op een hogere temperatuur.
Informatie
ś Druk op een van de volgende toetsen
om de automatische werking uit te
schakelen:
- Luchtcirculatietoets
- Toets voorruitontwaseming
(Druk de toets nogmaals in om de
voorruitontwasemingsfunctie te
deselecteren. Het teken AUTO wordt
nogmaals op het informatiescherm
weergegeven.)
- Aanjagertoets
- Toets HEAT
- Luchttoevoertoets
(De indicator van de toets AUTO gaat
branden, zelfs als de Luchttoevoertoets
wordt ingedrukt.)
De geselecteerde functie wordt handmatig
bediend terwijl de andere functies
automatisch werken.
ś Voor uw gemak, kunt u de toets AUTO
gebruiken en de temperatuur instellen
op 23°C.
Handige functies
5-60
OOSEV040026L
Informatie
Plaats nooit iets in de buurt van de sensor,
zodat een optimale werking van het
verwarmings- en air-conditioningssysteem
gegarandeerd blijft.
Handmatig bediende
verwarming en airconditioning
Het verwarmings- en airconditioningssysteem
kan handmatig worden geregeld met andere
toetsen dan de toets AUTO. In deze stand
werkt het systeem sequentieel, afhankelijk van
de gekozen toetsen.
Wanneer u in de automatische stand op één
van de toetsen, behalve AUTO, drukt, blijven
de overige functies automatisch werken.
1. Start de auto.
2. Zet de luchtcirculatietoets in de
gewenste stand.
Kies voor een effectieve verwarming
en koeling:
- Verwarmen:
- Koelen:
3. Stel de temperatuur in op de
gewenste waarde.
4. Schakel de stand BUITENLUCHT in
met de luchttoevoertoets.
5. Zet de aanjager op de gewenste snelheid.
6. Als u de uitstromende lucht
gekoeld wilt hebben, kunt u het
airconditioningssysteem aanzetten.
7. Druk op toets AUTO om weer
over te schakelen naar de volledig
automatische regeling.
05
5-61
Luchtcirculatie
OOSEV040304CZ
Handige functies
5-62
OOSEV048303
De luchtcirculatietoets regelt de
circulatie van de lucht door het
ventilatiesysteem.
De lucht wordt op de volgende manier
over de uitstroomopeningen verdeeld:
Stand VENTILEREN (B, D)
De lucht stroomt naar het bovenlichaam
en het hoofd. Daarnaast kan iedere
uitstroomopening versteld worden
om de richting van de luchtstroom te
wijzigen.
BI-LEVEL(B, C, D, E)
De lucht stroomt naar het hoofd en naar
de voetenruimte.
VERWARMEN &
ONTWASEMEN (A, C, D, E)
De meeste lucht stroomt naar de
voetenruimte en de voorruit en
een klein gedeelte stroomt door de
zijruitontwaseming.
VENTILEREN, VERWARMEN
en ONTWASEMEN - Niveau
(A, B, C, D, E)
De lucht stroomt naar het hoofd, het
bovenlichaam, de voetenruimte en de
voorruit en een klein gedeelte wordt
gebruikt voor de zijruitontwaseming.
Stand VERWARMEN
(A, C, D, E)
De meeste lucht stroomt naar de
voetenruimte en een klein gedeelte
stroomt naar de voorruit en de
zijruitontwaseming.
Stand ONTWASEMEN (A, D)
De meeste lucht stroomt naar de voorruit
en een klein gedeelte stroomt door de
zijruitontwaseming.
OOSEV048305
Stand maximaal ONTWASEMEN (A, D)
De meeste lucht stroomt naar de
voetenruimte en een klein gedeelte
stroomt naar de voorruit en de
zijruitontwaseming.
05
5-63
OOSEV040306CZ
Uitstroomopeningen dashboard
De uitstroomopeningen kunnen worden
geopend of gesloten ( ) met de hendel
voor het verstellen van de openingen.
Met de hendel in de uitstroomopeningen
kunt u de richting van de luchtstroom uit
deze uitstroomopeningen afstellen, zoals
in de afbeelding is aangegeven.
Temperatuurregelknop
OOSEV048302
Door de knop naar rechts te draaien,
wordt de temperatuur verhoogd. Door
de knop naar links te draaien, wordt de
temperatuur verlaagd.
Elke keer dat de toetsen worden
ingedrukt, wordt de temperatuur met
0,5°C verhoogd of verlaagd. Wanneer
de laagst mogelijke temperatuur wordt
ingesteld, blijft de airconditioning
continu werken.
Temperatuuraanduiding wijzigen
De temperatuureenheid zal worden
gereset naar graden Celsius wanneer
de accu te ver ontladen is geraakt of
losgekoppeld is geweest.
Temperatuureenheid wijzigen van °C
naar °F of van °F naar °C:
- Automatisch verwarmings- en
ventilatiesysteem
Houd, terwijl u op de toets OFF drukt,
de toets AUTO 3 seconden ingedrukt.
- Instrumentenpaneel
Ga naar User settings
(gebruikersinstellingen) Õ Units
(Enheter) Õ Temperature Unit
(Temperatuur eenheid).
De eenheid voor temperatuur
wijzigt op zowel het LCD-display in
het instrumentenpaneel als op het
scherm van het verwarmings- en
ventilatiesysteem.
Handige functies
5-64
Luchttoevoertoets
OOSEV048315
Met de luchttoevoertoets kan de stand
Buitenlucht (toevoer van buitenlucht) of
RECIRCULATIE (luchtrecirculatie in het
interieur) worden geselecteerd.
Stand RECIRCULATIE
In de stand Recirculatie
wordt de lucht uit het
passagierscompartiment
door het systeem
gerecirculeerd en, afhankelijk
van de gekozen functie,
verwarmd of gekoeld.
Stand BUITENLUCHT
In de stand Buitenlucht
stroomt de lucht
van buitenaf in het
passagierscompartiment.
Deze lucht wordt, afhankelijk
van de gekozen functie,
verwarmd of gekoeld.
Informatie
Voor een optimaal comfort is het
raadzaam onder normale omstandigheden
de stand Buitenlucht te gebruiken en de
stand Recirculatie alleen in te schakelen
wanneer dit nodig is.
Door langdurig gebruik van de
verwarming in de stand Recirculatie (als
de airconditioning niet is ingeschakeld)
kunnen de ruiten beslaan.
Daarnaast kan de lucht in het
passagierscompartiment extreem droog
worden bij langdurig gebruik van de
airconditioning in de stand Recirculatie.
WAARSCHUWING
ś Langdurig gebruik van de stand
Recirculatie kan slaperigheid bij de
inzittenden veroorzaken. Hierdoor
kan de bestuurder de controle over
de auto verliezen, waardoor er een
ongeval kan ontstaan.
ś Langdurig gebruik van de stand
Recirculatie met uitgeschakelde
airconditioning kan leiden tot een
verhoogde luchtvochtigheid in het
interieur.
Hierdoor kunnen de ruiten
beslaan waardoor het zicht wordt
belemmerd.
ś Ga niet slapen in de auto of blijf
niet langdurig in de auto zitten als
deze is geparkeerd terwijl de ruiten
zijn gesloten en de verwarming of
de airconditioning is ingeschakeld.
Hierdoor kan een levensgevaarlijke
hoeveelheid koolmonoxide
binnendringen in het interieur.
05
5-65
Aanjagertoetsen
OOSEV048307
De aanjagersnelheid kan worden
ingesteld door de knop in de gewenste
stand te draaien.
Bij hogere aanjagersnelheden wordt er
meer lucht aangevoerd.
Druk op toets OFF om de aanjager uit te
schakelen.
NOTICE
Wanneer de aanjager wordt bediend
terwijl het startknop in stand ON staat,
kan de accu ontladen raken. Bedien de
aanjager als de auto in de Ready-modus
() staat.
DRIVER ONLY
OOSEV048314
Als u op de toets DRIVER ONLY
() (alleen bestuurder) drukt en het
controlelampje gaat branden, stroomt
er koele lucht naar voornamelijk de
bestuurdersstoel. Er kan echter ook koele
lucht komen uit de uitstroomopeningen
van de overige stoelen om de lucht in het
interieur aangenaam te houden.
Als u de toets gebruikt terwijl er geen
passagier op de voorpassagiersstoel zit,
wordt het energieverbruik gereduceerd.
De toets DRIVER ONLY (alleen
bestuurder) wordt onder de volgende
omstandigheden uitgeschakeld:
1) Voorruitontwaseming ingeschakeld
2) Toets DRIVER ONLY (alleen
bestuurder) nogmaals ingedrukt
Handige functies
5-66
Airconditioning
OOSEV048308
De Toets A/C gaat aan (indicatielampje
gaat branden) wanneer het
klimaatregelsysteem automatisch wordt
geregeld (AUTO ingeschakeld) en de
temperatuur is ingesteld op koelen.
Druk op de toets om de airconditioning
uit te schakelen.
Toets HEAT
OOSEV048310
De Toets HEAT gaat aan (indicatielampje
gaat branden) wanneer het
klimaatregelsysteem automatisch wordt
geregeld (AUTO ingeschakeld) en de
temperatuur is ingesteld op warm.
Druk op de toets om de verwarming uit
te schakelen.
De airconditioning en verwarming
gebruiken energie uit de accu. Als u de
verwarming of airconditioning te lang
gebruikt, kan de actieradius afnemen
omdat er te veel vermogen wordt verbruikt.
Schakel de verwarming en airconditioning
uit als u deze niet langer nodig hebt.
Selectietoets informatiescherm
verwarmings- en ventilatiesysteem
OOSEV048309
Druk op toets OFF om de airconditioning
uit te schakelen. Het is in dat geval
echter nog steeds mogelijk om de
luchtcirculatie en de luchttoevoer met de
toetsen te bedienen, zolang de startknop
in stand ON staat.
Stand OFF (5)
OOSEV048311
Druk op toets OFF voorin om het
verwarmings- en ventilatiesysteem uit
te schakelen. Het is in dat geval nog
steeds mogelijk om de luchtcirculatie
en de luchttoevoer met de toetsen te
bedienen, zolang het contact in stand
ON staat.
05
5-67
Werking systeem
Ventilatie
1. Zet de luchtcirculatietoets in stand
().
2. Schakel de stand BUITENLUCHT in
met de luchttoevoertoets.
3. Stel de temperatuur in op de
gewenste waarde.
4. Zet de aanjager op de gewenste
snelheid.
Verwarmen
1. Zet de luchtcirculatietoets in stand
().
2. Schakel de stand BUITENLUCHT in
met de luchttoevoertoets.
3. Stel de temperatuur in op de
gewenste waarde.
4. Zet de aanjager op de gewenste
snelheid.
5. Als u de uitstromende lucht
gedroogd wil hebben, kunt u het
airconditioningssysteem aanzetten
(indien van toepassing).
ś Schakel de stand VERWARMEN en
ONTWASEMEN in ( ) of schakel de
VOORRUITONTWASEMING ( ) in als
de voorruit beslaat.
Tips voor het gebruik
ś Om te voorkomen dat stof of
onaangename geuren in het interieur
van de auto terechtkomen, kan de
schakelaar voor de luchttoevoer
tijdelijk in de stand RECIRCULATIE
worden gezet. Selecteer de stand
BUITENLUCHT weer zodra de bron
van irritatie gepasseerd is om weer
frisse lucht toe te laten tot het
interieur. Frisse lucht is beter voor de
fysieke gesteldheid van de bestuurder
en bovendien aangenamer.
ś Voorkom dat de voorruit beslaat door
de stand BUITENLUCHT te selecteren,
de aanjager in de gewenste stand
te zetten, de airconditioning in
te schakelen en de gewenste
temperatuur in te stellen.
Airconditioning
HYUNDAI airconditioningssystemen
zijn gevuld met koudemiddel R-134a of
R-1234yf.
1. Start de auto. Druk op de toets A/C.
2. Zet de luchtcirculatieknop in stand
().
3. Zet de luchttoevoer in de stand
RECIRCULATIE om het interieur snel
af te koelen. Zet zodra de gewenste
temperatuur in het interieur is bereikt
de luchttoevoer terug in de stand
BUITENLUCHT.
4. Stel de aanjagersnelheid en de
temperatuur bij om een maximaal
comfort te bereiken.
Informatie
Het aircosysteem in uw auto is gevuld
met koudemiddel R-134a of R-1234yf, in
overeenstemming met de wetgeving in uw
land ten tijde van de productie. Op het
label aan de binnenzijde
van de motorkap staat welk type
koudemiddel wordt gebruikt voor de
airconditioning in uw auto. Raadpleeg
hoofdstuk 5 voor de locatie van het
koudemiddellabel.
Handige functies
5-68
AANWIJZING
ś Onderhoud aan de airconditioning
dient alleen te worden uitgevoerd
door geautoriseerd personeel om
een juiste en veilige werking te
garanderen.
ś Onderhoud aan het
koudemiddelsysteem dient
te worden uitgevoerd in een
goedgeventileerde omgeving.
ś De verdamper van de airconditioning
(koelspiraal) mag nooit worden
gerepareerd of worden vervangen
door een gebruikt exemplaar
en nieuwe vervangende MAC-
verdampers moeten conform SAE-
norm J2842 zijn gekeurd en gemerkt.
Aanwijzingen voor gebruik
airconditioning
ś Open de ruiten een tijdje wanneer de
auto tijdens warm weer in de volle
zon geparkeerd is geweest, zodat de
warme lucht naar buiten kan.
ś Nadat het interieur voldoende is
gekoeld, schakelt u vanuit de stand
RECIRCULATIE terug naar de stand
BUITENLUCHT.
ś Om het beslaan van de ruiten
tijdens regenachtige of vochtige
dagen te verminderen, kunt u de
vochtigheidsgraad in het interieur
terugbrengen door de airconditioning
in te schakelen terwijl de ruiten en het
schuifdak gesloten zijn.
ś Schakel de airconditioning iedere
maand enkele minuten in om het
systeem in een optimale staat te
houden.
ś Als u de airconditioning
overmatig gebruikt, kan door het
temperatuurverschil tussen de
buitenlucht en de voorruit de voorruit
plotseling beslaan, waardoor het
zicht wegvalt. Zet in dat geval de
luchtcirculatietoets in de stand
() en de aanjagerknop in de laagste
stand.
05
5-69
Onderhoud van het systeem
Interieurfilter
OIK047401L
[A] : Buitenlucht, [B] : Gerecirculeerde lucht
[C] : Interieurfilter, [D] : Aanjager
[E] : Verdamper, [F] : PTC heater
Dit filter bevindt zich achter het
dashboardkastje. Het filtert stof
en vervuilende stoffen uit de
lucht die via het verwarmings- en
airconditioningssysteem naar het
interieur wordt gevoerd.
We raden u aan het interieurfilter te
laten vervangen door een officiële
Hyundai-dealer overeenkomstig het
onderhoudsschema. Als er onder
ongunstige omstandigheden gereden
wordt, bijvoorbeeld in een stoffige
omgeving of op slechte wegen,
moet het interieurfilter vaker worden
gecontroleerd en indien nodig worden
vervangen.
We adviseren u het systeem te laten
controleren door een officiële Hyundai-
dealer als de luchtopbrengst plotseling
afneemt.
Informatie
ś Vervang het filter overeenkomstig het
onderhoudsschema.
Als er onder ongunstige
omstandigheden gereden wordt,
bijvoorbeeld in een stoffige
omgeving of op slechte wegen, moet
het interieurfilter vaker worden
gecontroleerd en indien nodig worden
vervangen.
ś We adviseren u het systeem
te laten controleren door een
officiële HYUNDAI-dealer als de
luchtopbrengst plotseling afneemt.
Handige functies
5-70
Hoeveelheid koudemiddel en
compressorolie controleren
Als er te weinig koudemiddel in het
systeem zit, neemt de koelcapaciteit
van de airconditioning af. Een teveel
aan koudemiddel heeft ook nadelige
effecten op de koelcapaciteit van de
airconditioning.
Daarom adviseren we u het systeem
te laten controleren door een officiële
Hyundai-dealer als het systeem niet
normaal werkt.
AANWIJZING
Het is belangrijk dat het juiste type
en de juiste hoeveelheid olie en
koudemiddel worden gebruikt. Anders
kan er schade aan de compressor
ontstaan, waardoor het systeem niet
meer goed functioneert. Om schade
aan het airconditioningsysteem te
voorkomen mag onderhoud alleen
worden uitgevoerd door geschoolde en
gecertificeerde technici.
WAARSCHUWING
Auto’s met R-134a
Omdat het koudemiddel
onder zeer hoge druk staat,
mag onderhoud aan het
airconditioningssysteem
alleen worden uitgevoerd door
geschoolde en gecertificeerde
technici.
Alle koudemiddelen moeten worden
teruggewonnen met de juiste
apparatuur.
Het rechtstreeks naar de atmosfeer
laten ontsnappen van koudemiddelen is
schadelijk voor mens en milieu. Het niet
opvolgen van deze waarschuwingen
kan leiden tot ernstig letsel.
WAARSCHUWING
Auto’s met R-1234yf
Omdat het koudemiddel
licht ontvlambaar is en
onder zeer hoge druk staat,
mag onderhoud aan het
airconditioningssysteem
alleen worden uitgevoerd
door geschoolde en
gecertificeerde technici.
Het is belangrijk dat het
juiste type en de juiste
hoeveelheid olie en
koudemiddel worden
gebruikt.
Alle koudemiddelen moeten worden
teruggewonnen met de juiste
apparatuur.
Het rechtstreeks naar de atmosfeer
laten ontsnappen van koudemiddelen is
schadelijk voor mens en milieu. Het niet
opvolgen van deze waarschuwingen
kan leiden tot ernstig letsel.
OOS050010K
Sticker koudemiddel airconditioning
Op de sticker aan de binnenzijde van de
motorkap staat welk type koudemiddel
wordt gebruikt voor de airconditioning in
uw auto.
05
5-71
Voorbeeld
ǴType A
OHYK059003
ǴType B
OHYK059002
De symbolen en specificaties op de
koudemiddelsticker hebben de volgende
betekenis:
1. Type koudemiddel
2. Hoeveelheid koudemiddel
3. Type compressorolie
4. Opmerking
5. Ontvlambaar koudemiddel
6. Gecertificeerd technicus
vereist voor onderhoud aan
airconditioningsysteem
7. Onderhoudsboekje
Handige functies
5-72
WAARSCHUWING
Voorruitverwarming
Gebruik de standen ( ) of ( ) niet in
combinatie met
koelen bij een extreem hoge
luchtvochtigheid. Door het
temperatuurverschil tussen de
buitenlucht en de voorruit, kan de
voorruit plotseling beslaan, waardoor
het zicht wegvalt. Zet in dat geval de
modusselectie in de stand ( ) en de
aanjager op de laagste stand.
ś Zet de temperatuurregelknop in de
hoogste stand en de aanjagerknop op
de hoogste snelheid om de voorruit
maximaal te ontwasemen. Selecteer
de toets voorruitontwaseming op
het display van het verwarmings- en
ventilatiesysteem.
ś Zet de knop voor de luchtcirculatie in
stand VERWARMEN/ ONTWASEMEN,
wanneer tijdens het ontdooien of
ontwasemen warme lucht in de
voetenruimte gewenst wordt.
ś Verwijder voor het rijden alle sneeuw
en ijs van de voorruit, de achterruit, de
buitenspiegels en alle zijruiten.
ś Verwijder alle sneeuw en ijs
van de motorkap en van de
luchtaanvoeropening in het
paravanrooster om de werking van
de kachel en het ventilatiesysteem te
verbeteren en de kans op het beslaan
van de voorruit te verminderen.
Binnenzijde voorruit
ontwasemen
OOSEV048312
1. Kies een willekeurige aanjagersnelheid,
uitgezonderd stand 0.
2. Stel de gewenste temperatuur in.
3. Kies stand ( ).
4. De stand BUITENLUCHT wordt
automatisch geselecteerd.
Controleer de stand van de luchttoevoer
om er zeker van te zijn dat de stand
BUITENLUCHT is geselecteerd. Als het
controlelampje van de luchttoevoertoets
brandt, druk dan één keer op de toets om
de stand BUITENLUCHT in te schakelen
(controlelampje UIT).
Als de stand ( ) is geselecteerd,
wordt de aanjagersnelheid automatisch
verhoogd.
922558,7217'22,(1(1217:$6(0(1
05
5-73
Buitenzijde voorruit ontdooien
OOSEV048313
1. Zet de aanjager in de hoogste stand
(geheel naar rechts).
2. Stel de temperatuur in op maximaal.
3. Kies stand ( ).
4. Het systeem schakelt de toevoer van
buitenlucht en de airconditioning
(indien van toepassing) automatisch
in.
Controleer de stand van de luchttoevoer
om er zeker van te zijn dat de stand
BUITENLUCHT is geselecteerd. Als het
controlelampje van de luchttoevoertoets
brandt, druk dan één keer op de toets om
de stand BUITENLUCHT in te schakelen
(controlelampje UIT).
Als de stand is geselecteerd, wordt
de aanjagersnelheid automatisch
verhoogd.
Ontwasemfunctie
Om de kans op beslaan van de
binnenkant van de ruit tot een minimum
te beperken, wordt de luchttoevoer
of de airconditioning automatisch
afgestemd op omstandigheden als het
inschakelen van stand ( ) of ( ).
Voer de volgende handelingen uit om
de ontwasemfunctie uit te schakelen of
terug te keren naar de geprogrammeerde
status.
1. Zet de startknop in stand ON.
2. Druk op de toets voorruitontwaseming
().
3. Houd de toets A/C ingedrukt en
druk de luchttoevoertoets binnen 3
seconden ten minste 5 keer in.
Het controlelampje van de
luchttoevoertoets knippert dan 3 keer.
Dit geeft aan dat de ontwasemfunctie is
uitgeschakeld.
Als de accu te ver ontladen raakt
of losgekoppeld is geweest, is
de ontwasemfunctie standaard
ingeschakeld.
Handige functies
5-74
Automatisch
ontwasemingssysteem
(alleen voor verwarmings- en
ventilatiesysteem, indien van
toepassing)
OOSEV040027L
Het automatische ontwasemingssysteem
verkleint de kans op het beslaan van
de binnenzijde van de voorruit doordat
de aanwezigheid van vocht aan de
binnenzijde van de voorruit automatisch
gesignaleerd wordt.
Het automatische ontwasemingssysteem
werkt als de klimaatregeling
ingeschakeld is.
Informatie
Het automatische ontwasemingssysteem
werkt mogelijk niet goed wanneer de
buitentemperatuur temperatuur lager is
dan -10 °C.
Informatie
Het automatische ontwasemingssysteem
werkt mogelijk niet goed wanneer de
buitentemperatuur lager is dan -10°C.
Als het automatische
ontwasemingssysteem werkt,
brandt het controlelampje.
Als een hoge luchtvochtigheidsgraad in
de auto wordt gedetecteerd, wordt het
automatische ontwasemingssysteem
ingeschakeld.
De volgende stappen worden
automatisch uitgevoerd:
Stap 1) De luchtinlaatregeling verandert
in de Stand BUITENLUCHT.
Stap 2) De modus wordt gewijzigd om
een directe luchtstroom naar de
voorruit te ontdooien.
Stap 3) De teets A/C gaat AAN.
Stap 4) De aanjager zal op de hoogste
stand gaan draaien.
Als de airconditioning is uitgeschakeld
of als handmatig de stand recirculatie is
geselecteerd terwijl het automatische
ontwasemingssysteem in werking is,
knippert het controlelampje van het
automatische ontwasemingssysteem 3
keer om aan te geven dat de handmatige
bediening is uitgeschakeld.
05
5-75
Uitschakelen van het automatische
ontwasemingssysteem
1. Zet de startknop in stand ON.
2. Houd de toets voorruitontwaseming
langer dan 3 seconden ingedrukt.
3. Als het automatische
ontwasemingssysteem wordt
uitgeschakeld, knippert het
controlelampje van de toets
voorruitontwaseming 3 keer en
wordt ADS OFF weergegeven op
het informatiescherm van het
verwarmings- en ventilatiesysteem.
Weer inschakelen van het automatische
ontwasemingssysteem
1. Zet de startknop in stand ON.
2. Houd de toets voorruitontwaseming
langer dan 3 seconden ingedrukt.
3. Als het automatische
ontwasemingssysteem weer
wordt ingeschakeld, knippert
het controlelampje van de toets
voorruitontwaseming 6 keer en
verdwijnt de aanduiding ADS OFF
van het informatiescherm van het
verwarmings- en ventilatiesysteem.
Informatie
ś Als de airconditioning is
ingeschakeld door het automatische
ontwasemingssysteem en u de
airconditioning probeert uit te
schakelen, knippert de indicator 3 keer
en zal de airconditioning niet worden
uitgeschakeld.
ś Schakel voor een optimale werking niet
de stand RECIRCULATIE in als het
automatische ontwasemingssysteem in
werking is.
ś Als het automatische
ontwasemingssysteem in werking
is, zijn de aanjagerknop, de
temperatuurregelknop en de
luchttoevoertoets niet functioneel.
AANWIJZING
Verwijder de behuizing van de sensor
boven aan de voorruit niet.
Eventuele schade aan onderdelen die
hierdoor kan ontstaan, valt niet onder
de fabrieksgarantie.
Handige functies
5-76
Ontwaseming
AANWIJZING
Gebruik om beschadiging van de
verwarmingsdraden te voorkomen
nooit scherpe voorwerpen of
reinigingsmiddelen met schurende
bestanddelen om de achterruit te
reinigen.
Informatie
Zie “Voorruit ontdooien en ontwasemen”
in dit hoofdstuk als u condens en ijs van de
voorruit wilt verwijderen.
Achterruitverwarming
OOSEV048316
De achterruitverwarming ontdoet de
achterruit aan de binnen- en buitenzijde
van rijp, condens en ijs terwijl de auto in
de Ready-modus ( ) staat.
ś Druk op de toets in de middenconsole
om de achterruitverwarming in te
schakelen. Het controlelampje in
de toets gaat branden wanneer de
achterruitverwarming ingeschakeld is.
ś Druk de toets opnieuw in om de
achterruitverwarming uit te schakelen.
Informatie
ś Verwijder eerst eventueel aanwezige
sneeuw van de achterruit voordat de
achterruitverwarming ingeschakeld
wordt.
ś De achterruitverwarming wordt na
ongeveer 20 minuten of wanneer de
startknop in stand OFF wordt gezet,
automatisch uitgeschakeld.
05
5-77
(;75$9225=,(1,1*(19(5:$50,1*6ǘ(1
9(17,/$7,(6<67((0
Luchtreiniger
instrumentenpaneel
(indien van toepassing)
Wanneer de startknop in stand ON wordt
gezet, wordt de schoneluchtfunctie
automatisch ingeschakeld.
De schoneluchtfunctie wordt
automatisch uitgeschakeld als de
startknop in de stand OFF gezet wordt.
Automatische ventilatie
(indien van toepassing)
Het systeem selecteert automatisch
de stand BUITENLUCHT als het
verwarmings- en ventilatiesysteem
gedurende een bepaalde tijd (ongeveer
30 minuten) bij een lage temperatuur
heeft gewerkt terwijl de stand
RECIRCULATIE is geselecteerd.
Uitschakelen of weer inschakelen
van de automatische ventilatie
Wanneer het airconditioningsysteem
is ingeschakeld, selecteert u de
modus ventileren ( ) en stelt u de
luchtinlaatregelaar in op de Stand
BUITENLUCHT. Druk vervolgens,
terwijl u de toets A/C ingedrukt houdt,
binnen 3 seconden vijf keer op de Stand
RECIRCULATIE.
Als de automatische ventilatie
wordt uitgeschakeld, knippert
het controlelampje 3 keer. Als de
automatische ventilatie wordt
ingeschakeld, knippert het
controlelampje 6 keer.
Handige functies
5-78
WAARSCHUWING
Bewaar nooit aanstekers of andere
brandbare of explosieve materialen
in de auto. Deze kunnen ontploffen
of vlam vatten wanneer de auto
gedurende lange tijd blootgesteld staat
aan hoge temperaturen.
WAARSCHUWING
Houd de deksels van de opbergvakken
tijdens het rijden ALTIJD goed gesloten.
De voorwerpen in uw auto hebben
dezelfde snelheid als uw auto. Bij een
noodstop of een uitwijkmanoeuvre of
in het geval van een aanrijding kunnen
deze voorwerpen uit het opbergvak
vliegen en verwondingen veroorzaken
als ze de bestuurder of een passagier
raken.
AANWIJZING
Laat geen waardevolle spullen achter
in de opbergvakken, om diefstal te
voorkomen.
Opbergvak middenconsole
OOSEV048028
Openen:
Houd de greep (1) van de armsteun
ingedrukt en trek de klep omhoog.
Dashboardkastje
OOS047057
Openen:
Trek aan de hendel (1).
WAARSCHUWING
Sluit ALTIJD het dashboard-kastje na
gebruik.
Als bij een ongeval de klep van het
dashboardkastje is geopend, kan deze
ernstig letsel bij de voorpassagier
veroorzaken, ook al draagt hij zijn
veiligheidsgordel.
23%(5*9$.
05
5-79
Opbergvak voor zonnebril
(indien van toepassing)
OOSEV040029L
Openen :
Druk op het deksel om het opbergvak
langzaam te openen. Plaats uw zonnebril
met de glazen naar buiten gericht in het
opbergvak.
Sluiten :
Duw het opbergvak weer dicht.
Controleer of het opbergvak voor de
zonnebril goed dicht zit alvorens te gaan
rijden.
WAARSCHUWING
ś Bewaar geen andere voorwerpen
dan een zonnebril in het opbergvak.
Andere voorwerpen kunnen bij
een aanrijding of een noodstop uit
het opbergvak worden geslingerd,
waardoor de inzittenden letsel
kunnen oplopen.
ś Open het opbergvak voor de
zonnebril niet als de auto rijdt.
Het openen van het opbergvak
kan het zicht naar achteren in de
binnenspiegel belemmeren.
ś Probeer de zonnebril niet met kracht
in het opbergvak voor de zonnebril
te duwen. Als u het opbergvak met
kracht probeert te openen terwijl de
bril in de houder zit vastgeklemd,
kunt u gewond raken..
Opbergvak bagageruimte
(indien van toepassing)
OOSEV048030
In het vak kunt u o.a. een
verbandtrommel, een gevarendriehoek
(vak voor) en gereedschap opbergen,
zodat u hier gemakkelijk bij kunt.
ś Pak de handgreep aan de bovenzijde
van het deksel vast en trek het deksel
omhoog.
Handige functies
5-80
Vergroten van de bagageruimte
OOS047320
OOS047319
1. Pak de handgreep aan de bovenzijde
van de kap vast en trek de afdekkap
van het opbergvak in de bagageruimte
achterwaarts naar buiten.
2. Trek de afdekkap van het opbergvak
in de bagageruimte helemaal naar
buiten en verwijder het opbergvak.
(Indien het opbergvak in de
bagageruimte aanwezig is.)
3. Duw de afdekkap van het opbergvak
in de bagageruimte in de onderste
sleuf naar voren
05
5-81
29(5,*(9225=,(1,1*(1
Bekerhouder
Voor
OOSEV048031L
In de bekerhouders kunnen bekers en
blikjes frisdrank worden geplaatst.
Achter
OOS047061
Druk de armsteun naar beneden om de
bekerhouders te kunnen gebruiken.
WAARSCHUWING
ś Vermijd abrupt gas geven en
remmen als u de bekerhouder
gebruikt, om morsen te voorkomen.
Het morsen van hete vloeistof kan
brandwonden tot gevolg hebben.
Hierdoor kunt u de controle over
de auto verliezen, waardoor er een
ongeval kan ontstaan.
ś Ga niet rijden met open bekers,
flesjes, blikjes enzovoort met
hete vloeistof in de bekerhouder.
Hierdoor kan bij een noodstop of een
aanrijding letsel worden veroorzaakt.
ś Plaats alleen bekers van zacht
materiaal in de bekerhouders. Harde
voorwerpen kunnen bij een ongeval
letsel veroorzaken.
WAARSCHUWING
Plaats blikjes en flessen niet in direct
zonlicht en laat ze niet achter in een
warme auto. Ze kunnen exploderen.
AANWIJZING
ś Zorg ervoor dat uw dranken tijdens
het rijden zijn afgedekt om morsen
te voorkomen. Als vloeistof wordt
gemorst, kan deze op onderdelen
van het elektrische/elektronische
systeem van de auto terechtkomen
en storingen veroorzaken.
ś Droog de bekerhouder na het
verwijderen van gemorste
vloeistoffen niet bij een hoge
temperatuur. Hierdoor kan het
interieur beschadigd raken.
Handige functies
5-82
Zonneklep
OTM048089
Trek de zonneklep omlaag om deze te
kunnen gebruiken.
Trek de zonneklep omlaag, neem hem uit
de steun (1) en draai hem naar de zijruit
(2) om bescherming te verkrijgen tegen
zon van opzij.
De make-upspiegel kunt u gebruiken
door de zonneklep te openen en
het afdekkapje (3) van de spiegel te
verschuiven.
Stel de zonneklep af door deze heen
en weer te bewegen (4, indien van
toepassing).
In de tickethouder (5) kunt u tickets
bewaren.
Sluit het afdekkapje van de make-
upspiegel goed en klap de zonneklep
omhoog na gebruik.
Informatie
Sluit het afdekkapje van de make-
upspiegel goed en klap de zonneklep
omhoog na gebruik.
WAARSCHUWING
Belemmer, voor uw eigen veiligheid,
uw zicht niet wanneer u de zonneklep
gebruikt.
AANWIJZING
Probeer niet meer dan één ticket tegelijk
in de tickethouder te plaatsen. Anders
kan de tickethouder beschadigd raken.
12V-aansluiting
(indien van toepassing)
OOSEV040032L
De 12V-aansluiting is ontworpen om
mobiele telefoons en andere apparaten
die in de auto gebruikt kunnen worden,
op te laden. Deze apparaten mogen niet
meer dan 180 W afnemen als de auto in
de Ready-status ( ) staat.
WAARSCHUWING
Voorkom dat u een elektrische
schok krijgt. Steek geen vingers of
vreemde voorwerpen (pen enz.) in een
12V-aansluiting en raak de aansluiting
niet aan met natte handen.
05
5-83
AANWIJZING
Om beschadiging van de
12V-aansluitingen te voorkomen:
ś Gebruik de 12V-aansluiting alleen
als de auto in de Ready-modus
() staat en verwijder de plug
van het apparaat na gebruik uit
de aansluiting. Het gebruik van de
12V-aansluiting gedurende langere
tijd als de auto uit staat, kan ertoe
leiden dat de accu te ver ontladen
raakt.
ś Gebruik ze alleen voor het aansluiten
van elektrische apparatuur die
werkt op 12 V en die een elektrisch
vermogen heeft van minder dan 180
W.
ś Zet de airconditioning of de
verwarming in de laagste stand als
de 12 V-aansluiting gebruikt wordt.
ś Plaats het afdekkapje op de
aansluiting wanneer deze niet wordt
gebruikt.
ś Sommige elektronische apparaten
die op de 12 Vaansluiting worden
aangesloten, kunnen storingen
veroorzaken. De problemen
kunnen variëren van een slechte
radio-ontvangst tot storingen in
de elektronische systemen en
apparaten in de auto.
ś Steek de stekker zo ver mogelijk
in de aansluiting. Als de stekker
geen goed contact maakt, kan deze
oververhit raken of kan de zekering
defect raken.
ś Sluit elektrische/elektronische
apparatuur met een accu alleen
aan als deze zijn voorzien van een
tegenstroombeveiliging. Anders kan
de stroom van de accu terugstromen
naar het elektrische/ elektronische
systeem van de auto en storingen
veroorzaken.
USB-lader
(indien van toepassing)
OOSEV040033L
De USB-lader is ontworpen voor het
opladen van accu’s van kleine elektrische
apparaten met behulp van een USB-
kabel.
De elektrische apparaten kunnen worden
opgeladen als de startknop in stand ACC,
ON of START staat.
De oplaadstatus van de accu kan
worden gecontroleerd op het elektrische
apparaat.
Neem de USB-kabel na gebruik los van
de USB-aansluiting.
ś De smartphone of tablet kan warm
worden tijdens het opladen. Dat
wijst echter niet op een storing in het
laadsysteem.
ś Een smartphone of tablet met
een andere oplaadmethode wordt
mogelijk niet goed opgeladen.
Gebruik in dit geval een oplader die
speciaal voor uw apparaat bestemd is.
ś De laadaansluiting is alleen bedoeld
voor het opladen van een apparaat.
Gebruik de laadaansluiting niet om
een audioapparaat in te schakelen
of media af te spelen op het AVN-
systeem.
Handige functies
5-84
Draadloos laadsysteem mobiele
telefoon (indien van toepassing)
OOSEV040034L
[A] : controlelampji, [B] : oplaadoppervlak
Er bevindt zich een draadloos
laadsysteem voor de mobiele telefoon in
de voorconsole.
Het systeem is beschikbaar wanneer alle
portieren zijn gesloten en de startknop in
stand ON staat (1).
Trek de klep iets omlaag om deze na
gebruik te sluiten.
Het systeem is beschikbaar wanneer alle
portieren zijn gesloten en de startknop in
stand ACC, ON of START staat.
Opladen van een mobiele telefoon
Het draadloze laadsysteem voor mobiele
telefoons kan alleen mobiele telefoons
die compatibel zijn met de Qi-standaard
() opladen. Raadpleeg de sticker op
de batterij van uw mobiele telefoon of
ga naar de website van de fabrikant
van uw mobiele telefoon om te zien of
uw mobiele telefoon de Qi-technologie
ondersteunt.
Het draadloos laden start wanneer u een
mobiele telefoon met Qi-ondersteuning
op de draadloze lader plaatst.
1. Verwijder andere voorwerpen, ook
de Smart Key, van de draadloze lader.
Anders wordt het draadloos laden
mogelijk onderbroken.
Plaats de mobiele telefoon in het
midden van de lader.
2. Het controlelampje is oranje als
de telefoon wordt geladen. Het
controlelampje wordt groen als het
laden van de mobiele telefoon is
voltooid.
3. U kunt de functie voor draadloos
laden in- en uitschakelen in de
modus Gebruikersinstellingen in
het instrumentenpaneel. Zie “User
setting-modus” in hoofdstuk 4 voor
meer informatie.
Als uw mobiele telefoon niet wordt
geladen:
- Verander de positie van de mobiele
telefoon op de laadunit iets.
- Controleer of het controlelampje
oranje is.
05
5-85
Het controlelampje knippert gedurende
10 seconden oranje als er een
storing aanwezig is in het draadloze
laadsysteem.
Onderbreek in dit geval het laadproces
tijdelijk en probeer nogmaals uw mobiele
telefoon draadloos te laden.
Het systeem waarschuwt u met een
melding op het LCD-display wanneer
u de mobiele telefoon niet van de
draadloze lader haalt terwijl de startknop
in stand OFF staat en het voorportier
wordt geopend.
ś Draadloos laden met hoge snelheid
is alleen mogelijk als er een mobiele
telefoon met draadloze laadfunctie op
de lader ligt.
Informatie
Bij sommige merken mobiele telefoons
krijgt u geen waarschuwing van het
systeem als de mobiele telefoon op de
draadloze lader blijft liggen. Dit is een
specifieke eigenschap van de mobiele
telefoon en duidt niet op een storing in de
draadloze lader.
AANWIJZING
ś Het draadloze laadsysteem voor
mobiele telefoon ondersteunt
bepaalde mobiele telefoon die niet
compatibel zijn met de Qi-standaard
() mogelijk niet.
ś Wanneer u uw mobiele telefoon
op de laadmat plaatst, leg hem
dan in het midden van de mat voor
een optimale laadprestatie. Als
uw mobiele telefoon op de rand
ligt, wordt hij mogelijk minder
goed opgeladen en in sommige
gevallen kan de mobiele telefoon
onderhevig zijn aan een hogere
warmtegeleiding.
ś Het kan voorkomen dat het
draadloos laden tijdelijk stopt
als de Smart Key wordt gebruikt,
bijvoorbeeld bij het starten van
de auto of het vergrendelen/
ontgrendelen van de portieren.
ś Het draadloze laden stopt mogelijk
tijdelijk wanneer de temperatuur
in het draadloze laadsysteem voor
mobiele telefoons abnormaal
toeneemt. Stop met het laden van
de mobiele telefoon en wacht tot
de temperatuur tot een bepaalde
waarde is gedaald.
ś Het draadloze laden stopt mogelijk
tijdelijk wanneer zich een metalen
voorwerp, zoals een munt, tussen het
draadloze laadsysteem voor mobiele
telefoons en de mobiele telefoon
bevindt.
ś Wanneer bij bepaalde mobiele
telefoons het hoesje er nog omheen
zit, neemt de draadloze-laadsnelheid
mogelijk af en wordt het draadloze
laden mogelijk onderbroken.
ś Als de mobiele telefoon een dik
hoesje heeft, is draadloos laden
wellicht niet mogelijk.
Handige functies
5-86
ś Als de mobiele telefoon niet volledig
contact maakt met de lader, werkt
het draadloos laden mogelijk niet
goed.
ś Bepaalde magnetische items, zoals
creditcards, telefoonkaarten of
OV-chipkaarten kunnen beschadigd
raken wanneer deze tijdens het
laadproces bij de telefoon liggen.
ś Als er een mobiele telefoon zonder
draadloze laadfunctie of een
metalen voorwerp op de lader
wordt geplaatst, is mogelijk een
geluidje te horen. Dat geluidje
wordt veroorzaakt doordat de auto
signaleert dat het object op de lader
niet compatibel is. Het heeft geen
enkel effect op uw auto noch op de
mobiele telefoon.
Informatie
Wanneer de startknop in stand OFF staat,
wordt het opladen gestopt.
Klok
WAARSCHUWING
Stel het klokje niet af tijdens het rijden.
Als u dat wel doet, kunt u de macht
over het stuur verliezen waardoor
ongevallen en letsel veroorzaakt
kunnen worden.
Auto’s met audiosysteem
Selecteer het menu Settings
LQVWHOOLQJHQRSKHWDXGLRVFKHUPƟ
Selecteer [Klok].
ś Tijd instellen: stel de tijd in die op het
audioscherm wordt weergegeven.
ś Tijdnotatie: kies tussen een
12-uursweergave en een
24-uursweergave.
Auto’s met navigatiesysteem
Selecteer het menu Settings
LQVWHOOLQJHQRSKHW$91VFKHUPƟ
Selecteer [Klok].
ś Tijd via GPS: geeft de tijd weer die via
GNSS wordt ontvangen.
ś 24-u: schakelt tussen 12-uursweergave
en 24-uursweergave.
Zie voor meer informatie het
afzonderlijke instructieboekje dat bij
uw auto is geleverd.
05
5-87
Jashaak (indien van toepassing)
OOS047065
Deze haken zijn niet ontworpen om er
grote of zware voorwerpen aan op te
hangen.
WAARSCHUWING
OOS047066
Hang hier geen andere voorwerpen dan
kleding aan. Plaats ook geen zware,
scherpe of breekbare voorwerpen in de
zakken.
Anders kan bij een ongeval of bij het
activeren van de curtain airbag de auto
beschadigd raken of kan persoonlijk
letsel ontstaan.
Bevestigingspunt (EN) vloermat
(indien van toepassing)
OOS047067
Gebruik ALTIJD de bevestigingspunten
om de vloermatten voorin in de auto te
bevestigen. De bevestigingspunten op
de vloerbekleding voorin voorkomen dat
de vloermatten naar voren schuiven.
Handige functies
5-88
WAARSCHUWING
Neem het volgende in acht bij het
plaatsen van vloermatten in de auto.
ś Zorg dat u de beschermfolie
verwijdert van de vloerbekleding
voorin voordat u hierop een vloermat
bevestigt. Anders kan de vloermat
vrij bewegen op de beschermfolie
en dit kan resulteren in onbedoeld
remmen of accelereren.
ś Controleer of de vloermatten
zorgvuldig bevestigd zijn aan de
bevestigingspunten voordat u gaat
rijden.
ś Gebruik GEEN vloermatten die niet
goed vastgemaakt kunnen worden
aan de bevestigingspunten voor de
vloermatten.
ś Plaats geen vloermatten op elkaar
(bv. een rubber mat bovenop een
gewone vloermat). Gebruik overal
slechts één enkele vloermat.
BELANGRIJK - Uw auto is uitgerust
met bevestigingspunten voor een
degelijke bevestiging van de vloermat
aan bestuurderszijde. Om te voorkomen
dat de vloermat de bediening van
de pedalen belemmert, adviseert
HYUNDAI alleen vloermatten van
HYUNDAI te plaatsen die ontworpen
zijn voor gebruik in uw auto.
Bagagenet (houder)
(indien van toepassing)
OOSEV048036
Om te voorkomen dat uw spullen door
de bagageruimte heen en weer schuiven,
kunt u de vier haken in de bagageruimte
gebruiken om het bagagenet vast te
zetten.
We adviseren u voor het aanschaffen van
een bagagenet contact op te nemen met
een officiële HYUNDAI-dealer.
OPMERKING
Om beschadiging van de goederen of
de auto te voorkomen, moet bij het
vervoer van kwetsbare of volumineuze
lading in de bagageruimte de nodige
voorzichtigheid in acht worden
genomen.
WAARSCHUWING
Voorkom oogletsel. Trek het bagagenet
niet te strak aan.
Hou gezicht en lichaam op voldoende
afstand. Gebruik het net niet als de
spanbanden zichtbare slijtage of
schade vertonen.
05
5-89
Hoedenplank
(indien van toepassing)
OOSEV040037L
Gebruik de hoedenplank om te
voorkomen dat de bagage in de
bagageruimte van buitenaf zichtbaar is.
De hoedenplank wordt omhoog getild
wanneer de achterklep wordt geopend.
Neem de lus (1) los van de houder
wanneer u de hoedenplank in
zijn oorspronkelijke positie wilt
terugplaatsen. Om de hoedenplank
in zijn geheel te verwijderen tilt u de
hoedenplank omhoog tot een hoek van
50 graden en trekt u hem naar buiten (2).
AANWIJZING
Leg om beschadiging of vervorming
te voorkomen geen bagage op de
hoedenplank.
WAARSCHUWING
ś Plaats niets op de rolhoes. Dergelijke
voorwerpen kunnen bij een ongeval
of remmen door de auto geslingerd
worden en inzittenden verwonden.
ś Laat tijdens het rijden niemand in de
bagageruimte zitten. Deze is alleen
bedoeld voor bagage.
ś Plaats bagage voor een goede balans
zo ver mogelijk naar voren.
Handige functies
5-90
EXTERIEUR
Roof rack
(indien van toepassing)
OOSEV048035
Als uw auto is voorzien van een roof rack,
kunt u bagage op het dak vervoeren.
AANWIJZING
Plaats, als de auto is uitgerust met een
schuif-/kanteldak, de lading zodanig op
het roof rack dat de werking van het dak
niet wordt gehinderd.
AANWIJZING
ś Neem de juiste
voorzorgsmaatregelen om te
voorkomen dat lading op het roof
rack het dak beschadigt.
ś Zorg ervoor dat grote objecten nooit
aan de achterzijde of aan de zijkant
buiten de auto uitsteken.
WAARSCHUWING
ś Hieronder wordt aangegeven wat
het maximale gewicht is dat kan
worden geladen op het roof rack.
Verdeel de lading zo gelijkmatig
mogelijk over het roof rack en zet de
lading goed vast.
ROOF
RACK 80 kg
EVENLY DISTRIBUTED
Er kan schade aan uw auto ontstaan
als u meer bagage dan toegestaan is
op het roof rack vervoert.
ś Het zwaartepunt van de auto ligt
hoger als er zich lading op het roof
rack bevindt.
Vermijd plotseling wegrijden of
remmen, scherpe bochten, abrupte
manoeuvres of hoge snelheden
waardoor u de macht over het stuur
kunt kwijtraken of de auto over de
kop kan slaan.
ś Rijd altijd langzaam en neem
bochten voorzichtig als u
voorwerpen op het roof rack
vervoert.
Sterke windvlagen kunnen een
opwaartse druk aan de onderzijde
van de lading veroorzaken. Dit
geldt met name voor grote, platte
voorwerpen zoals houten panelen of
matrassen.
Hierdoor kunnen voorwerpen van
het roof rack vallen en de auto of
andere auto’s beschadigen.
ś Controleer regelmatig of de
voorwerpen op het roof rack goed
vastzitten om te voorkomen dat de
lading beschadigd of verloren raakt.
05
5-91
Informatie
ś Als u achteraf HID-koplampen
monteert, treden er mogelijk
storingen op in het audiosysteem en de
elektronische onderdelen van uw auto.
ś Voorkom dat chemicaliën als parfum,
cosmetische oliën, zonnebrandcrème,
handenreiniger en luchtverfrisser in
aanraking komen met onderdelen van
het interieur, omdat ze beschadiging of
verkleuring kunnen veroorzaken.
USB- en iPod®-aansluiting
U kunt een USB-aansluiting gebruiken
voor het aansluiten van een USB-
apparaat en een iPod-aansluiting
gebruiken.
OOSEV040038L
OOSEV050126L
U kunt een USB-aansluiting gebruiken
voor het aansluiten van een USB-
apparaat of een iPod®-aansluiting
gebruiken.
Open om de USB- en iPod®-aansluitingen
te gebruiken de klep aan de voorzijde
van de middenconsole door het onderste
gedeelte van de klep iets in te drukken.
Informatie
Als er een draagbaar audioapparaat op de
elektrische aansluiting wordt aangesloten,
is er tijdens het afspelen mogelijk ruis
hoorbaar. Gebruik in dat geval de
voedingsbron van het draagbare apparaat.
ÃiPod® is een handelsmerk van Apple
Inc.
Antenne
Dakantenne
OOSEV048041
De dakantenne ontvangt door zenders
en satellieten (bijvoorbeeld AM/FM, DAB,
GPS) doorgegeven gegevens.
INFOTAINMENTSYSTEEM
Handige functies
5-92
Audiobediening op stuurwiel
(indien van toepassing)
OOSEV040051L
OOSEV040042L
Type A
Type B
OOSEV040055L
OOSEV040476L
Type C
Type D
Voor uw gemak is het stuurwiel voorzien
van toetsen voor de bediening van het
audiosysteem.
AANWIJZING
Bedien de verschillende toetsen van het
audiosysteem niet gelijktijdig.
VOLUME (VOL + / - ) (1)
ś Druk de VOLUME-schakelaar naar
boven om het volume te verhogen.
ś Druk de VOLUME-schakelaar naar
beneden om het volume te verlagen.
SEEK/PRESET ( / ) (2)
Als de schakelaar SEEK/PRESET
gedurende 0,8 seconden of langer naar
boven of beneden wordt gedrukt, werkt
hij in de volgende modi.
Radiomodus
Werkt als schakelaar AUTO SEEK. Er zal
worden gezocht totdat u de schakelaar
loslaat.
Mediamodus
Werkt als schakelaar FF/REW.
Als de schakelaar SEEK/PRESET naar
boven of beneden wordt gedrukt, werkt
hij in de volgende modi.
Radiomodus
Werkt als schakelaar UP/DOWN voor
PRESET STATION.
Mediamodus
Werkt als schakelaar TRACK UP/DOWN.
05
5-93
MODE ( ) (3)
Druk op de toets MODE om radio, disc of
AUX te selecteren.
MUTE ( ) (4)
ś Druk op de toets om het geluid te
dempen.
ś Druk nogmaals op de toets om het
geluid in te schakelen.
Informatie
Gedetailleerde informatie vindt u in een
afzonderlijk geleverd instructieboekje.
Bluetooth® Wireless Technology
handsfree
OOSEV040043L
OOSEV048050L
U kunt de telefoon draadloos gebruiken
dankzij Bluetooth® Wireless Technology.
(1) Toets bellen/beantwoorden
(2) Toets gesprek beëindigen
(3) Microfoon
ś AVN: Meer informatie over Bluetooth®
Wireless Technology handsfree
vindt u in het afzonderlijk geleverde
instructieboekje.
Handige functies
5-94
Spraakherkenning
OOS050025K
U kunt de spraakherkenningsfunctie
bedienen met spraakcommando’s.
Zie voor meer informatie hierover het
separaat geleverde instructieboekje
van het infotainmentsysteem.
Audio/Video/Navigatiesysteem
(AVN) (indien van toepassing)
Gedetailleerde informatie over het
AVN-systeem vindt u in een afzonderlijk
geleverd instructieboekje.
6
Vóór het rijden ................................................................................................... 6-3
Voor het instappen .......................................................................................................6-3
Vóór het starten ............................................................................................................6-3
Startknop ........................................................................................................... 6-4
Standen startknop ........................................................................................................6-5
Starten van de auto ..................................................................................................... 6-6
De auto uitschakelen ...................................................................................................6-7
Reductieoverbrenging ...................................................................................... 6-8
Bediening reductieoverbrenging ............................................................................... 6-8
Parkeren ...................................................................................................................... 6-10
Meldingen lcd-display ...............................................................................................6-10
Goede rijgewoonten .................................................................................................. 6-13
Regeneratief remsysteem.......................................................................................... 6-14
One pedal driving ....................................................................................................... 6-15
Slim recuperatiesysteem
(indien voorzien van smart cruise control-systeem) .........................................6-16
Systeeminstelling ....................................................................................................... 6-16
Activeren van het slimme recuperatiesysteem ........................................................ 6-16
Het slimme recuperatiesysteem wordt tijdelijk uitgeschakeld wanneer: .............. 6-18
Hervatten van het slimme recuperatiesysteem ....................................................... 6-18
Uitschakelen van het slimme recuperatiesysteem .................................................. 6-18
Herkenningssensor afstand tot voorligger (radar voor) .......................................... 6-18
Storing in het systeem ............................................................................................... 6-19
Beperkingen van het systeem ................................................................................... 6-19
Remsysteem ................................................................................................... 6-23
Rembekrachtiging .....................................................................................................6-23
Remblokslijtage-indicatoren ....................................................................................6-24
Elektronische parkeerrem (EPB) ..............................................................................6-24
Auto hold-functie .......................................................................................................6-29
Antiblokkeersysteem (ABS) .......................................................................................6-32
Elektronische stabiliteitsregeling (electronic stability control-esc) ......................6-34
Vehicle stability management (VSM) .......................................................................6-37
Hill-start assist control (HAC) .................................................................................. 6-38
Noodstopsignaal (emergency stop signal-ess) ...................................................... 6-38
Goede remgewoonten ...............................................................................................6-39
In drive-stand geïntegreerd regelsysteem ....................................................6-40
Basisinstelling voor elke rijmodus ............................................................................. 6-41
6. Met uw auto rijden
6
Rijden onder speciale rijomstandigheden ....................................................6-42
Rijden onder moeilijke omstandigheden ................................................................ 6-42
Op eigen kracht lostrekken van de auto ................................................................. 6-42
Vloeiend nemen van bochten .................................................................................. 6-43
Rijden in het donker .................................................................................................. 6-43
Rijden in de regen ..................................................................................................... 6-44
Doorwaden van water ............................................................................................... 6-44
Rijden met hoge snelheden...................................................................................... 6-44
Verkleinen van de kans op over de kop slaan.......................................................... 6-45
Rijden in de winter ..........................................................................................6-46
Sneeuw en ijs ............................................................................................................. 6-46
Voorzorgsmaatregelen voor rijden in de winter ...................................................... 6-49
Rijden met een aanhanger (europa) ...............................................................6-51
Uitrusting voor het rijden met een aanhanger .........................................................6-55
Rijden met een aanhanger ....................................................................................... 6-56
Onderhoud bij het rijden met een aanhanger ......................................................... 6-59
Massa van de auto ..........................................................................................6-60
Overbeladen ..............................................................................................................6-60
06
6-3
Voor het instappen
ś Zorg ervoor dat alle ruiten,
buitenspiegel(s) en lampen schoon en
onbedekt zijn.
ś Verwijder rijp, sneeuw of ijs.
ś Controleer de banden visueel
op ongelijkmatige slijtage en
beschadigingen.
ś Controleer of er geen sporen van
lekkage onder de auto te zien zijn.
ś Controleer of er zich geen obstakels
achter de auto bevinden wanneer u
achteruit wilt rijden.
Vóór het starten
ś Controleer of de motorkap, de
achterklep en de portieren goed
gesloten en vergrendeld zijn.
ś Stel de positie van de stoel en het
stuurwiel af.
ś Stel de binnen- en buitenspiegels af.
ś Controleer of alle verlichting werkt.
ś Doe uw veiligheidsgordel om.
Controleer of alle passagiers hun
veiligheidsgordel omgedaan hebben.
ś Controleer de meters en
controlelampjes in het
instrumentenpaneel en de
waarschuwingen die in het display
van het instrumentenpaneel worden
weergegeven als de startknop in stand
ON staat.
ś Controleer of alle voorwerpen die u
bij u hebt goed opgeborgen of goed
vastgezet zijn.
WAARSCHUWING
Om de kans op ERNSTIG LETSEL
te beperken, moeten de volgende
voorzorgsmaatregelen getroffen worden:
ś Doe uw veiligheidsgordel ALTIJD
om. Alle inzittenden moeten tijdens
het rijden de veiligheidsgordel
op de juiste manier dragen. Zie
“Veiligheidsgordels” in hoofdstuk 3
voor meer informatie.
ś Rijd altijd defensief. Houd
er rekening mee dat andere
bestuurders of voetgangers
onachtzaam kunnen zijn en fouten
kunnen maken.
ś Blijf u concentreren op het rijden.
Een bestuurder die zich laat afleiden
kan een ongeval veroorzaken.
ś Bewaar ruim voldoende afstand tot
uw voorligger.
WAARSCHUWING
Ga NOOIT rijden als u onder invloed
bent van drank of drugs.
Rijden onder invloed van drank of
drugs is gevaarlijk en kan resulteren
in een ongeval met ERNSTIG LETSEL
tot gevolg. Rijden onder invloed is
de belangrijkste doodsoorzaak in het
verkeer. Zelfs een geringe hoeveelheid
alcohol zal het reactie-, waarnemings-
en beoordelingsvermogen vermin-
deren. Een enkel glas alcohol heeft
al invloed op de manier waarop u op
veranderende omstandigheden en
noodsituaties reageert en uw reactietijd
wordt met elk volgende glas langer.
Rijden onder invloed van drugs is
minstens even gevaarlijk als rijden
onder invloed van alcohol.
De kans op een ernstig ongeval is vele
malen groter als u gaat rijden onder
invloed van alcohol of drugs. Ga niet
rijden als u gedronken heeft of drugs
heeft gebruikt. Rijd ook niet mee met
een bestuurder die onder invloed van
alcohol of drugs is. Bepaal van tevoren
wie er rijdt of neem een taxi.
VÓÓR HET RIJDEN
Met uw auto rijden
6-4
WAARSCHUWING
Om de kans op ERNSTIG LETSEL
te beperken, moeten de volgende
voorzorgsmaatregelen worden
getroffen:
ś Laat kinderen en mensen die niet
bekend zijn met de auto de startknop
en aanverwante onderdelen NOOIT
aanraken. De auto kan onverwacht
en plotseling in beweging komen.
ś Steek NOOIT tijdens het rijden
uw hand door het stuurwiel
om de startknop of andere
bedieningsorganen te bedienen.
Anders kunt u de controle over de
auto verliezen, wat kan leiden tot een
ongeval.
OOSEV060019L
Wanneer het voorportier wordt geopend,
gaat de verlichting van de startknop
branden. 30 seconden nadat het portier
gesloten is, gaat de verlichting uit.
WAARSCHUWING
Uitzetten van de auto in een noodgeval:
Houd de startknop gedurende langer
dan twee seconden ingedrukt OF druk
de startknop drie keer achter elkaar
snel in (binnen drie seconden).
Als de auto nog rolt, kunt u de auto
weer starten zonder het rempedaal
in te trappen door de startknop in te
drukken met de transmissie in stand N
(neutraal).
WAARSCHUWING
ś Zet de startknop NOOIT in stand
LOCK of ACC terwijl de auto rijdt,
uitgezonderd in een noodgeval.
Als u dat wel doet, wordt de auto
uitgeschakeld, waardoor de stuur-
en rembekrachtiging wegvallen.
Hierdoor kunt u de controle over
de besturing verliezen en neemt
de remvertraging af, wat tot een
ongeval kan leiden.
ś Controleer voordat u de auto
verlaat altijd of de transmissie in
stand P (parkeren) staat, activeer de
parkeerrem, druk op de startknop
om het contact in stand OFF te
zetten en neem de Smart Key met u
mee. Als deze voorzorgsmaatregelen
niet worden opgevolgd, kan de auto
onverwacht in beweging komen.
STARTKNOP
06
6-5
Standen startknop
Stand startknop Actie Aanwijzing
OFF Druk, om de auto uit te schakelen, op
de startknop terwijl de transmissie in
stand P (parkeren) staat.
De auto wordt ook uitgeschakeld als
de startknop ingedrukt wordt terwijl
de transmissie in stand D (rijden) of
stand R (achteruit) staat, omdat de
transmissie automatisch naar stand P
(parkeren) schakelt. Maar als hij wordt
ingedrukt in stand N (neutraal), gaat
de startknop naar stand ACC.
Het stuurslot beschermt de auto
tegen diefstal.
Als het stuurwiel niet correct
vergrendeld is wanneer u het
bestuurdersportier opent, zal
er een waarschuwingszoemer
klinken.
ACC Druk op de startknop als de startknop
in stand OFF staat zonder het
rempedaal in te trappen.
Bepaalde elektrische accessoires
kunnen worden gebruikt.
Het stuurslot ontgrendelt.
Als het stuurwiel niet correct
wordt ontgrendeld, zal de
startknop niet werken. Druk op
de startknop en beweeg daarbij
het stuurwiel naar rechts en naar
links om de spanning weg te
nemen.
ON Druk op de startknop terwijl het
contact in stand ACC staat zonder het
rempedaal in te trappen.
De waarschuwingslampjes kunnen
worden gecontroleerd voordat de
auto wordt gestart.
Laat de startknop niet in stand
ON staan als de auto niet in
de Ready-modus ( ) staat,
om te voorkomen dat de accu
leegraakt.
START Om de auto te starten, trapt u het
rempedaal in en drukt u de startknop
in met de transmissie in stand P
(parkeren).
Als u op de startknop drukt
zonder het rempedaal in te
trappen, zal de auto niet starten
en wijzigt de stand van de
startknop als volgt:
OFF Ɵ ACC Ɵ ON Ɵ OFF of ACC
Met uw auto rijden
6-6
Starten van de auto
WAARSCHUWING
ś Draag altijd geschikte schoenen
tijdens het rijden. Ongeschikte
schoenen, zoals hoge hakken,
skischoenen, sandalen, teenslippers,
enz. kunnen het bedienen van het
rempedaal, het gaspedaal en het
koppelingspedaal bemoeilijken.
ś Start de auto niet terwijl het
gaspedaal wordt ingetrapt. De auto
kan in beweging komen, wat kan
leiden tot een ongeval.
Informatie
ś De auto zal starten wanneer u op de
startknop drukt, maar alleen wanneer
de Smart Key zich in de auto bevindt.
ś Als de Smart Key wel in de auto is,
maar ver bij de bestuurder vandaan,
start de auto mogelijk niet.
ś Als de startknop in stand ACC of ON
staat terwijl een portier geopend is,
controleert het systeem of de Smart
Key aanwezig is. Als de Smart Key
niet in de auto aanwezig is, zal het
controlelampje " " knipperen en
wordt de waarschuwing "Key not
in vehicle" (sleutel niet in de auto)
weergegeven. Wanneer alle portieren
worden gesloten, zal ook de zoemer 5
seconden klinken. Zorg dat de Smart
Key in de auto is wanneer stand ACC
is ingeschakeld of de auto in de Ready-
modus ( ) staat.
1. Zorg ervoor dat u de Smart Key altijd
bij u hebt.
2. Controleer of de parkeerrem is
geactiveerd.
3. Zorg ervoor dat de transmissie in
stand P (parkeren) staat.
4. Trap het rempedaal in.
5. Druk op de startknop. Als de auto
start, gaat het controlelampje " "
branden.
Informatie
ś Trap altijd het rempedaal in bij het
starten van de auto. Trap niet op het
gaspedaal bij het starten van de auto.
ś Wanneer de omgevingstemperatuur
laag is, blijft het controlelampje " "
mogelijk langer branden dan normaal.
AANWIJZING
Om schade aan de auto te voorkomen:
ś Probeer de transmissie niet in stand
P (parkeren) te zetten wanneer het
controlelampje " " tijdens het
rijden dooft.
Als de verkeers- en
wegomstandigheden het toelaten
kunt u de transmissie in stand N
(neutraal) zetten terwijl de auto nog
rolt en vervolgens op de startknop
drukken om te proberen de auto
opnieuw te starten.
ś Probeer de auto niet te starten door
de auto aan te duwen of aan te
slepen.
06
6-7
AANWIJZING
Om schade aan de auto te voorkomen:
Druk de startknop nooit langer dan
10 seconden in, behalve wanneer de
remlichtzekering is doorgebrand.
Wanneer de remlichtzekering is
doorgebrand, kunt u de auto niet
normaal starten. Vervang de zekering
door een nieuwe. Als u de zekering niet
kunt vervangen, kunt u de auto starten
door
de startknop gedurende 10 seconden
ingedrukt te houden terwijl de
startknop in stand ACC staat.
Trap voor uw eigen veiligheid altijd
het rempedaal in alvorens de auto te
starten.
OOSEV060020L
Informatie
Als de batterij van de Smart Key bijna
leeg is of de Smart Key niet goed werkt,
kunt u de auto starten door de startknop
direct met de Smart Key in te drukken,
zoals hierboven is afgebeeld.
De auto uitschakelen
1. Trap het rempedaal volledig in.
2. Zet de transmissie in stand P
(parkeren).
3. Activeer de parkeerrem.
4. Druk op de startknop om de auto uit
te zetten.
5. Controleer of het controlelampje " "
in het instrumentenpaneel uit is.
OPMERKING
Als het controlelampje " " in het
instrumentenpaneel blijft branden,
is de auto niet uitgeschakeld en kan
hij in beweging komen wanneer u de
transmissie in een andere stand dan P
(parkeren) zet.
Met uw auto rijden
6-8
REDUCTIEOVERBRENGING
Bediening reductieoverbrenging
WAARSCHUWING
Om de kans op ernstig letsel te
beperken:
ś Controleer ALTIJD de omgeving rond
de auto op de aanwezigheid van
anderen, in het bijzonder kinderen,
alvorens de transmissie in stand D
(rijden) of R (achteruit) te zetten.
ś Controleer voordat u de auto
verlaat altijd of de transmissie
in stand P (parkeren) staat,
activeer de parkeerrem en zet de
startknop in stand OFF. Als deze
voorzorgsmaatregelen niet worden
opgevolgd, kan de auto onverwacht
en abrupt in beweging komen.
OOSEV058004L
Selecteer de standen van de transmissie
door de schakelknop in te drukken.
Trap voor uw eigen veiligheid altijd het
rempedaal in voordat u de transmissie in
een andere stand zet.
WAARSCHUWING
De knop van de reductieoverbrenging
of de inwendige onderdelen worden
mogelijk heet wanneer de auto tijdens
warm weer buiten geparkeerd staat.
Wees altijd voorzichtig wanneer de auto
heet is.
Stand transmissie
OCN7040013
De schakelstandindicator in het
instrumentenpaneel geeft, als de
startknop in stand ON staat, aan in welke
stand de transmissie staat.
Stand P (parkeren)
Zorg ervoor dat de auto volledig tot
stilstand is gekomen voordat stand P
(parkeren) wordt ingeschakeld.
Druk, om de transmissie van stand R
(achteruit), stand N (neutraal) of stand D
(rijden) in stand P (parkeren) te zetten op
knop [P].
Als u de auto uitzet in stand D (rijden)
of stand R (achteruit), schakelt de
transmissie automatisch naar stand P
(parkeren).
ś Als de motor AAN is, wordt
automatisch stand P (parkeren)
geselecteerd als u het
bestuurdersportier opent terwijl de
transmissie in stand N (neutraal),
stand R (achteruit) of stand D
(rijden) staat en aan de volgende
voorwaarden wordt voldaan:
- Het rem-/gaspedaal wordt niet
ingetrapt
- De veiligheidsgordel is losgemaakt
- De rijsnelheid is lager dan 0,6 km/h
ś Als de auto een bepaalde snelheid
overschrijdt, wordt de transmissie niet
in stand P (parkeren) gezet als op de
knop P wordt gedrukt.
06
6-9
WAARSCHUWING
ś Wanneer u tijdens het rijden stand
P (parkeren) inschakelt, kunt u de
controle over de auto verliezen.
ś Zet als de auto tot stilstand is
gebracht altijd de transmissie in
stand P (parkeren), activeer de
parkeerrem en zet de auto uit.
ś Gebruik stand P (parkeren) niet in
plaats van de parkeerrem.
Stand R (achteruit)
Gebruik deze stand om achteruit te
rijden.
Druk om stand R (achteruit) in te
schakelen op knop [R] terwijl u het
rempedaal ingetrapt houdt.
Stand N (neutraal)
De wielen en de transmissie zijn niet aan
elkaar gekoppeld.
Druk om stand N (neutraal) in te
schakelen op knop [N] terwijl u het
rempedaal ingetrapt houdt.
Trap altijd het rempedaal in als u de
transmissie vanuit stand N (neutraal) in
een anders stand zet.
Als de bestuurder de auto uit probeert
te zetten in stand N (neutraal), blijft de
transmissie in stand N (neutraal) staan en
gaat de startknop naar stand ACC.
Om de auto vanuit stand ACC uit te
zetten, zet u de startknop in stand ON,
drukt u op knop [P] en zett u de startknop
in stand OFF.
Als het bestuurdersportier wordt
geopend binnen 3 minuten nadat
de startknop in stand ACC gezet
wordt en de transmissie in stand N
(neutraal), wordt de auto automatisch
uitgeschakeld en schakelt de transmissie
naar stand P (parkeren).
Stand D (rijden)
Dit is de normale rijstand.
Druk om stand D (rijden) in te schakelen
op knop [D] terwijl u het rempedaal
ingetrapt houdt.
Schakelblokkeersysteem
Voor uw veiligheid heeft uw auto een
schakelblokkeersysteem dat voorkomt
dat de transmissie uit stand P (parkeren)
of N (neutraal) in stand R (achteruit) of
stand D (rijden) kan worden gezet zonder
dat het rempedaal wordt ingetrapt.
Om te schakelen van stand P (parkeren)
of stand N (neutraal) naar stand R
(achteruit) of stand D (rijden), of van
stand R (achteruit) naar stand D (rijden),
of van stand D (rijden) naar stand R
(achteruit) :
1. Houd het rempedaal ingetrapt.
2. Start de auto of zet de startknop in
stand ON.
3. Druk op de knop stand R (achteruit) of
stand D (rijden).
Informatie
Om veiligheidsredenen kunt u de
transmissie niet in een andere stand zetten
als de laadkabel is aangesloten.
Als de accu (12 V) ontladen is
U kunt de transmissie niet in een andere
stand zetten als de accu ontladen is.
Start uw auto met een hulpaccu (zie
"Starten met hulpaccu" in hoofdstuk 8)
of neem contact op met een officiële
Hyundai-dealer.
Met uw auto rijden
6-10
Parkeren
Breng de auto volledig tot stilstand en
blijf het rempedaal ingetrapt houden. Zet
de selectiehendel in stand P (parkeren),
activeer de parkeerrem en zet het
contact in stand LOCK/OFF. Neem de
sleutel met u mee wanneer u de auto
verlaat.
Meldingen LCD-display
Schakelvoorwaarden niet vervuld
OOSEV050006L
De melding verschijnt in het LCD-display
in de volgende omstandigheden:
1. Als de rijsnelheid te hoog is om de
transmissie in een andere stand te
zetten.
Verlaag de rijsnelheid alvorens de
transmissie in een andere stand te
zetten.
2. Als de transmissie in een andere stand
wordt gezet terwijl de Utility-modus
van de auto is geactiveerd.
Druk rempedaal in om te schakelen
OOSEV050008L
De melding verschijnt in het LCD-display
als het rempedaal niet ingetrapt wordt
als de transmissie in een andere stand
wordt gezet.
Trap het rempedaal in en zet vervolgens
de transmissie in een andere stand.
Schakel naar P na het stoppen
OIK057046L
De melding verschijnt in het LCD-display
als de transmissie in stand P (parkeren)
wordt gezet terwijl de auto in beweging
is.
Breng de auto tot stilstand alvorens
stand P (parkeren) in te schakelen.
06
6-11
Parkeren ingeschakeld
OIK057051L
De melding verschijnt in het LCD-display
als stand P (parkeren) ingeschakeld is.
Neutraal ingeschakeld
OIK057052L
De melding verschijnt in het LCD-display
als stand N (neutraal) ingeschakeld is.
This gear is already selected
(deze stand is al geselecteerd)
OOSEV050007L
De melding verschijnt in het LCD-display
als de knop van de geselecteerde stand
nogmaals ingedrukt wordt.
PARK button error! (fout in knop P!)
Engage parking brake when parking
vehicle (activeer de parkeerrem als
u de auto parkeert)
OOSEV058009L
Deze melding wordt weergegeven bij
een probleem met het inschakelen van
stand P (parkeren).
We adviseren u de auto onmiddellijk
te laten controleren door een officiële
Hyundai-dealer.
Met uw auto rijden
6-12
D button error! (fout in knop D!)
Shifting back to D not possible
if gear changed or vehicle Off
(opnieuw inschakelen van stand
D (rijden) niet mogelijk als de
transmissiestand wordt veran-derd
of de motor UIT wordt gezet)
OOSEV058013L
Deze melding wordt weergegeven bij
een probleem met knop D.
Als deze melding wordt weergegeven,
schakel dan geen andere stand in en
zet de auto niet uit tijdens het rijden.
Als de bestuurder stand P (parkeren), R
(achteruit) of N (neutraal) inschakelt of
de auto uit zet, kan stand D (rijden) niet
meer worden ingeschakeld.
Controleer P-knop
OOSEV058012L
De melding verschijnt in het LCD-display
als er een probleem is met de knop P.
We adviseren u de auto onmiddellijk
te laten controleren door een officiële
Hyundai-dealer.
Controleer schakelbediening
OOSEV058010L
De melding verschijnt in het LCD-
display als er een probleem is met de
schakelknoppen.
We adviseren u de auto onmiddellijk
te laten controleren door een officiële
Hyundai-dealer.
Shift button is stuck
(Schakelknop zit vast)
OOSEV050014E
De melding verschijnt in het LCD-display
als de schakelknop continu ingedrukt
gehouden wordt of als er een probleem
is met de knop.
Als het probleem blijft bestaan adviseren
we u de auto onmiddellijk te laten
nakijken door een officiële Hyundai-
dealer.
06
6-13
Goede rijgewoonten
ś Houd het gaspedaal nooit ingetrapt
als de selectiehendel van stand P of N
in een andere stand wordt gezet.
ś Zet de selectiehendel nooit in stand
P als de auto nog niet volledig tot
stilstand is gekomen.
Zorg ervoor dat de auto volledig tot
stilstand is gekomen voordat stand R
of D wordt ingeschakeld.
ś Zet de selectiehendel tijdens het
rijden niet in stand N (neutraal). Als
u dat wel doet kan er een ongeval
ontstaan.
ś Zorg bij het rijden op een helling
dat de stand van de selectiehendel
(D (vooruit) of R (achteruit)) altijd
overeenkomt met de rijrichting, en
controleer voordat u wegrijdt de
ingeschakelde versnelling op het
instrumentenpaneel. Als de stand van
de selectiehendel niet overeenkomt
met de rijrichting, slaat de auto af
en kan de verminderde werking van
de rembekrachtiging leiden tot een
ernstig ongeval.
ś Laat tijdens het rijden uw voet niet
op het rempedaal rusten. Zelfs een
lichte, maar permanente pedaaldruk
kan leiden tot oververhitting in het
remsysteem, voortijdige slijtage en
zelfs het weigeren van de remmen.
ś Activeer altijd de parkeerrem als u de
auto verlaat. Vertrouw niet uitsluitend
op stand P (parkeren) van de
transmissie om de auto op zijn plaats
te houden.
ś Wees vooral voorzichtig bij het rijden
op een gladde ondergrond. Let in
dat geval vooral op bij het remmen,
gasgeven en schakelen. Op een
glad wegdek kan een plotselinge
snelheidsverandering leiden tot verlies
van grip van de aangedreven wielen,
waardoor u de controle over uw auto
kunt verliezen, met een mogelijk
ongeval tot gevolg.
ś Voor de beste prestaties en een zo
laag mogelijk brandstofverbruik moet
het gaspedaal met een gelijkmatige
beweging worden ingetrapt en
worden losgelaten.
WAARSCHUWING
Om de kans op ERNSTIG LETSEL te
beperken:
ś Doe uw veiligheidsgordel ALTIJD om.
Bij een aanrijding lopen inzittenden
die hun veiligheidsgordel niet
dragen een veel grotere kans op
ernstig letsel dan inzittenden die hun
veiligheidsgordel wel dragen.
ś Pas uw snelheid aan voordat u een
bocht aansnijdt of gaat keren.
ś Maak geen plotselinge
stuurbewegingen bij het wisselen
van rijbaan of bij het nemen van
snelle, scherpe bochten.
ś De kans dat de auto over de kop slaat
wanneer u de macht over het stuur
verliest, is veel groter bij hogere
snelheden.
ś Meestal verliest de bestuurder de
macht over de auto wanneer twee of
meer wielen van de weg raken en de
bestuurder het stuur omgooit om de
auto weer de weg op te sturen.
ś Gooi het stuur niet om wanneer uw
auto van de weg raakt. Minder in
plaats daarvan snelheid voordat u de
auto terug de weg op stuurt.
ś HYUNDAI adviseert u om u altijd aan
de aangegeven snelheidslimieten te
houden.
Met uw auto rijden
6-14
Regeneratief remsysteem
Regeneratief remmen (Shift paddle)
OOS057006
De shift paddle wordt gebruikt om de
regeneratieve remverhouding te regelen
van 0 tot 3 tijdens het decelereren of
remmen.
ś Links ( ): Verhoogt de regeneratieve
remwerking en deceleratie.
ś Rechts ( ): Verlaagt de regeneratieve
remwerking en deceleratie.
ś Houd de linker shift paddle gedurende
langer dan 0,5 seconden naar u toe
getrokken; de functie voor het rijden
met één pedaal wordt ingeschakeld,
waardoor het regeneratief remmen
wordt verbeterd. In dit geval kan de
auto tot stilstand worden gebracht
door de shift paddle naar u toe
getrokken te houden.
Zie de volgende bladzijden voor "One
Pedal Driving".
ś Wanneer het slimme
recuperatiesysteem is ingeschakeld
en u de rechter shift paddle
gedurende langer dan 1 seconde
naar u toe getrokken houdt,
wordt het automatisch wijzigen
van het regeneratief remmen
in- en uitgeschakeld. Er zal
echter niets gebeuren als het
slimme recuperatiesysteem niet
is geactiveerd vanuit de modus
Gebruikersinstellingen.
*DQDDUœ8VHUVHWWLQJVƟ&RQYHQLHQFH
Ɵ6PDUWUHFXSHUDWLRQ*HEUXLNHUVLQVW
Ɵ+DQGLJƟ6OLPPHUHFXSHUDWLHŔRPGH
functie in of uit te schakelen. Raadpleeg
de volgende bladzijdes over "Slim
recuperatiesysteem".
Informatie
De shift paddles werken niet wanneer:
ś Gelijktijdig aan de shift paddles [ ] en
[] getrokken wordt.
ś Er wordt met de auto gedecelereerd
door het rempedaal in te trappen.
ś Het cruise control-systeem of het Smart
Cruise Control-systeem is geactiveerd.
OOSEV040483L
De geselecteerde regeneratieve
remverhouding wordt weergegeven op
het instrumentenpaneel.
De oorspronkelijke instelling van het
niveau van regeneratief remmen en het
in te stellen bereik verschillen afhankelijk
van de geselecteerde rijmodus.
Drive Mode
(rijmodus) Basisinstelling In te stellen
bereik
COMFORT 1 0-3
SPORT 1 0-3
Zie "Rijmodusregelsysteem" in dit
hoofdstuk voor meer informatie.
06
6-15
One Pedal Driving
De bestuurder kan de auto tot stilstand
brengen door de linker shift paddle naar
zich toe getrokken te houden.
Werking
Het systeem kan in werking treden als
aan onderstaande voorwaarden voldaan
is:
ś Het bestuurdersportier is gesloten.
ś De bestuurder heeft de
veiligheidsgordel vastgemaakt.
Inschakelen:
ś Houd de linker shift paddle naar u
toe getrokken tijdens het rijden met
constante snelheid.
ś Laat, als de rijsnelheid hoger is dan
3 km/h, de shift paddle los om terug
te keren naar het eerder ingestelde
niveau.
ś Als de rijsnelheid lager is dan 3 km/h,
blijft de functie actief om de auto tot
stilstand te brengen ook als de shift
paddle wordt losgelaten.
ś Wanneer One Pedal Driving is
geactiveerd, kan de bestuurder de
plaats waar de auto tot stilstand
komt bepalen met behulp van het
gaspedaal.
Automatisch activeren van EPB
Nadat de auto tot stilstand is gebracht
met de One Pedal Driving-functie wordt
de EPB automatisch geactiveerd als aan
een van de volgende voorwaarden is
voldaan:
ś Het bestuurdersportier is geopend.
ś De bestuurder heeft de
veiligheidsgordel losgemaakt.
ś De motorkap is geopend.
ś De achterklep is geopend.
ś Er zijn 5 minuten verstreken sinds de
auto tot stilstand is gebracht.
ś De werking van het systeem is beperkt
vanwege andere redenen.
WAARSCHUWING
Het tot stilstand brengen van de auto
is wellicht niet mogelijk, afhankelijk
van de omstandigheden van de auto
en de wegomstandigheden. Let op de
wegomstandigheden voor u en trap
indien nodig het rempedaal in.
Met uw auto rijden
6-16
SLIM RECUPERATIESYSTEEM
ǣ,1',(19225=,(19$160$57&58,6(&21752/ǘ6<67((0Ǥ
Het slimme recuperatiesysteem regelt
automatisch het regeneratief remmen
overeenkomstig de helling van de weg
en het rijgedrag van de voorligger. Het
systeem minimaliseert de onnodige
bediening van het rem- en gaspedaal,
waardoor het verbruik van elektrische
energie afneemt en de bestuurder
ondersteuning krijgt.
Systeeminstelling
OOSEV040545L
Het slimme recuperatiesysteem is klaar
voor gebruik wanneer:
De transmissie in stand P (parkeren)
staat en 'User settings (Gebruikersinst.)
Ɵ(&29HKLFOH(&2ULMGHQƟ6PDUW
recuperation (Slimme recuperatie)'
geselecteerd is.
De instelling blijft behouden als de auto
opnieuw gestart wordt.
Activeren van het slimme
recuperatiesysteem
Terwijl AUTO voor het niveau
voor regeneratief remmen op het
instrumentenpaneel wordt weergegeven,
wordt het niveau voor regeneratief
remmen automatisch geregeld wanneer
de rijsnelheid hoger is dan 10 km/h
en aan een van de onderstaande
voorwaarden wordt voldaan.
- Het profiel van de weg verandert
- De afstand tot de voorligger neemt af
of neemt toe
- De snelheid van de voorligger neemt
af of neemt toe
WAARSCHUWING
Wanneer de rijsnelheid lager is
dan 10 km/h, wordt het slimme
recuperatiesysteem uitgeschakeld.
De bestuurder moet de rijsnelheid
aanpassen door het gaspedaal
of rempedaal in te trappen
overeenkomstig de weg- en
rijomstandigheden.
06
6-17
OOSEV040487L
Als het systeem ingeschakeld is via de
modus Gebruikersinstellingen maar de
radar voor de voorligger niet herkent,
wordt AUTO weergegeven in wit.
OOSEV040488L
Als de radar vóór de voorligger herkent,
wordt AUTO weergegeven in oranje. Het
niveau van regeneratief remmen wordt
automatisch geregeld op basis van het
rijgedrag van de voorligger en het niveau
wordt aangegeven met pijlen.
Het huidige niveau van regeneratief
remmen wordt echter aangehouden als
de bestuurder het rempedaal intrapt
terwijl het systeem geactiveerd is. Verder
wordt het systeem tijdelijk uitgeschakeld
als het gaspedaal ingetrapt wordt.
WAARSCHUWING
Het slimme recuperatiesysteem,
dat automatisch het niveau voor
regeneratief remmen regelt tijdens
het rijden, is slechts een aanvullend
systeem dat het gebruiksgemak voor
de bestuurder vergroot. Het systeem
kan de auto niet volledig tot stilstand
brengen noch alle aanrijdingen
voorkomen. De remregeling kan
ontoereikend zijn, afhankelijk van de
snelheid van de voorligger en als de
voorligger plotseling stopt, een auto
plotseling invoegt of als er op een
steile helling gereden wordt. Wees
voorzichtig en kijk altijd vooruit om te
voorkomen dat zich onverwachte en
plotselinge situaties voordoen.
Met uw auto rijden
6-18
Het slimme recuperatiesysteem
wordt tijdelijk uitgeschakeld
wanneer:
ś Het handmatig wordt uitgeschakeld
Houd de rechter shift paddle
gedurende langer dan 1 seconde naar
u toe getrokken.
Het slimme recuperatiesysteem wordt
tijdelijk uitgeschakeld en AUTO voor
het niveau voor regeneratief remmen
verdwijnt van het instrumentenpaneel.
ś Het automatisch wordt uitgeschakeld
- De transmissie wordt in stand
N (neutraal), R (achteruit) of P
(parkeren) gezet.
- Het cruise control-systeem
(inclusief het Smart Cruise Control-
systeem) is in werking.
- De ESC (Electronic Stability Control)
of het ABS is in werking.
WAARSCHUWING
Pas, wanneer het slimme
recuperatiesysteem automatisch
is uitgeschakeld, direct actief de
rijsnelheid aan door het gaspedaal
of rempedaal in te trappen
overeenkomstig de weg- en
rijomstandigheden.
Hervatten van het slimme
recuperatiesysteem
Houd nogmaals de rechter shift paddle
gedurende langer dan 1 seconde
naar u toe getrokken om het slimme
recuperatiesysteem tijdens het rijden
opnieuw te activeren. Vervolgens
verschijnt voor het niveau van
regeneratief remmen AUTO op het
instrumentenpaneel.
Uitschakelen van het slimme
recuperatiesysteem
Zet, om het systeem uit te schakelen,
de transmissie in stand P (parkeren)
en deselecteer 'User settings
*HEUXLNHUVLQVWƟ(&29HKLFOH(&2
ULMGHQƟ6PDUWUHFXSHUDWLRQ6OLPPH
recuperatie)'.
Herkenningssensor afstand tot
voorligger (radar voor)
Zorg ervoor dat het afdekkapje van de
radarsensor altijd schoon is en vrij is
van vuil, sneeuw en verontreinigingen
om ervoor te zorgen dat het slimme
recuperatiesysteem goed werkt. Vuil,
sneeuw en verontreinigingen op de
lens kunnen de prestaties van de sensor
negatief beïnvloeden. In dat geval
wordt het systeem mogelijk tijdelijk
uitgeschakeld en werkt het mogelijk niet
normaal.
06
6-19
OPMERKING
ś Breng geen kentekenplaathouder
of vreemde voorwerpen,
zoals een bumpersticker of
bumperbescherming, aan in de buurt
van de radarsensor.
ś Houd de radarsensor en de behuizing
altijd schoon en vrij van vuil e.d.
ś Gebruik alleen een zachte doek voor
het wassen van de auto. Spuit geen
water onder hoge druk direct op de
sensor of de behuizing van de sensor.
ś Oefen geen onnodige kracht uit
op de radarsensor of de behuizing
van de sensor. Als de sensor met
kracht uit de juiste positie wordt
bewogen, werkt het slimme
recuperatiesysteem mogelijk niet
goed. Laat de auto controleren door
een officiële Hyundai-dealer.
ś Als de voorbumper beschadigd
raakt in het gebied rondom de
radarsensor, werkt het slimme
recuperatiesysteem mogelijk niet
goed. Laat de auto controleren door
een officiële Hyundai-dealer.
ś Gebruik alleen originele onderdelen
of voor uw auto geschikte
gelijkwaardige onderdelen om een
beschadigde sensor of behuizing
van de sensor te repareren of te
vervangen. Breng geen verf aan op
de behuizing van de sensor.
Storing in het systeem
OOSEV040521E
Check smart recuperation system
(Controleer Smart Recuperation System)
De melding wordt weergegeven wanneer
het systeem niet normaal werkt. Het
systeem wordt uitgeschakeld, het woord
AUTO verdwijnt van het instrumen-
tenpaneel en in plaats daarvan wordt
het niveau van regeneratief remmen
weergegeven. Controleer of er
verontreinigingen aanwezig zijn op de
radar voor.
Verwijder vuil, sneeuw en
verontreinigingen die de werking van de
radarsensoren kunnen hinderen. Als het
systeem nog steeds niet normaal werkt,
adviseren we u het systeem te laten
controleren door een officiële Hyundai-
dealer.
Beperkingen van het systeem
Het Smart Renegeration-systeem werkt
mogelijk niet goed in bepaalde situaties
als de rijomstandigheden niet goed
kunnen worden beoordeeld door de
radarsensor voor.
In situaties waarbij het systeem niet juist
reageert of onbedoeld in werking treedt,
is de oplettendheid van de bestuurder
vereist.
Met uw auto rijden
6-20
In bochten
OTM058117
Tijdens het rijden met constante
snelheid in de bocht kan het systeem
de voorligger in uw rijstrook mogelijk
niet signaleren en wordt het niveau
van regeneratief remmen automatisch
gereduceerd, waardoor u het gevoel kunt
krijgen dat de auto accelereert.
Ook kan, als het systeem de voorligger
plotseling signaleert, het niveau van
regeneratief remmen automatisch
worden verhoogd, waardoor u het gevoel
kunt krijgen dat de auto decelereert.
De bestuurder moet altijd voldoende
afstand tot de voorligger bewaren, zodat
de auto veilig tot stilstand kan worden
gebracht en indien nodig het rempedaal
intrappen om de rijsnelheid te verlagen
om een veilige afstand aan te houden.
OTM058073
Uw rijsnelheid wordt mogelijk
verlaagd als gevolg van een auto op de
aangrenzende rijstrook.
Trap het gaspedaal in en selecteer de
geschikte snelheid. Controleer of de
wegomstandigheden een veilige werking
van het slimme recuperatiesysteem
mogelijk maken.
Op hellingen
OOS057073
Tijdens het rijden met constante snelheid
hellingop of hellingaf kan het systeem
de voorligger in uw rijstrook mogelijk
niet signaleren en wordt het niveau
van regeneratief remmen automatisch
gereduceerd, waardoor u het gevoel kunt
krijgen dat de auto accelereert.
Ook kan, als het systeem de voorligger
plotseling signaleert, het niveau van
regeneratief remmen automatisch
worden verhoogd, waardoor u het gevoel
kunt krijgen dat de auto decelereert.
Controleer of de wegomstandigheden
een veilige werking van het slimme
recuperatiesysteem mogelijk maken.
06
6-21
Wisselen van rijstrook
OTM058074
ś Een auto die vanuit een aangrenzende
rijstrook invoegt, kan pas door de
sensor worden herkend wanneer hij
zich binnen het detectiebereik van de
sensor bevindt.
ś De radar signaleert mogelijk niet
direct dat een auto plotseling invoegt.
Let altijd op het verkeer en de weg- en
rijomstandigheden.
Herkennen van voertuigen
OTM058128
Sommige voertuigen in uw rijstrook
kunnen niet door de sensor worden
herkend:
- Smalle voertuigen, zoals motorfietsen
of fietsen
- Voertuigen die naar een zijde
overhellen
- Langzaam rijdende of plotseling
afremmende voertuigen
- Stilstaande voertuigen (Als de
voorligger wegrijdt kan het systeem
een stilstaande auto mogelijk niet
signaleren.)
- Voertuigen met een smalle
achterzijde, zoals aanhangers zonder
belading
Een voorligger kan in de volgende
gevallen niet goed door de sensor
worden herkend:
- Wanneer de auto aan de voorzijde
omhoog wijst als gevolg van
overbelading van de bagageruimte.
- Terwijl het stuurwiel wordt bediend.
- Wanneer u naar een zijde van de
rijstrook rijdt.
- Wanneer u op een smalle rijstrook of
in bochten rijdt.
Trap indien nodig het rempedaal of
gaspedaal in.
Met uw auto rijden
6-22
WAARSCHUWING
Neem bij het gebruik van het slimme
recuperatiesysteem de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht:
ś Wanneer een noodstop noodzakelijk
is, moet u het rempedaal intrappen.
ś Houd een veilige afstand
aan overeenkomstig de
wegomstandigheden en de
rijsnelheid. Als de afstand tot de
voorligger tijdens het rijden met
hoge snelheden te klein wordt, kan
een ernstige aanrijding het gevolg
zijn.
ś Zorg dat u voldoende remafstand
hebt en decelereer indien nodig door
het rempedaal in te trappen.
ś Het slimme recuperatiesysteem kan
een stilstaande auto, voetgangers
of een tegemoetkomende auto niet
herkennen. Wees voorzichtig en kijk
altijd vooruit om te voorkomen dat
zich onverwachte en plotselinge
situaties voordoen.
ś Voorliggers die regelmatig van
rijstrook wisselen zorgen mogelijk
voor een vertraging in de reactie
van het systeem of zorgen er
mogelijk voor dat het systeem op
een voertuig reageert dat eigenlijk in
een aangrenzende rijstrook rijdt. Rijd
altijd voorzichtig om onverwachte en
plotselinge situaties te voorkomen.
ś Let altijd goed op de
rijomstandigheden en regel uw
rijsnelheid, aangezien het slimme
recuperatiesysteem ingewikkelde
rijsituaties mogelijk niet herkent.
AANWIJZING
Het slimme recuperatiesysteem werkt
als gevolg van de volgende zaken
mogelijk tijdelijk niet:
ś Elektrische interferentie
ś Een gewijzigde wielophanging
ś Verschillen in bandenslijtage of
bandenspanning
ś Het monteren van andere soorten
banden
06
6-23
REMSYSTEEM
Rembekrachtiging
Uw auto is voorzien van bekrachtigde
remmen die bij normaal gebruik
automatisch afgesteld worden.
Als geen vermogen geleverd wordt zoals
wanneer de batterij ontladen is of de
motor wordt uitgeschakeld tijdens het
rijden, werkt de rembekrachtiging niet.
U kunt uw auto wel tot stilstand brengen
door een grotere pedaalkracht uit te
oefenen dan normaal. De remweg zonder
rembekrachtiging zal echter langer dan
gewoonlijk zijn.
Als de rembekrachtiging uitvalt, probeer
dan niet "pompend" te remmen.
WAARSCHUWING
Neem de volgende
voorzorgsmaatregelen:
ś Laat tijdens het rijden uw voet niet
op het rempedaal rusten. Hierdoor
kan de temperatuur van de remmen
abnormaal hoog worden, kunnen de
remblokken en -schoenen overmatig
slijten en kan de remweg vergroot
worden.
ś Schakel bij het afrijden van een
lange of een steile helling een lagere
versnelling in en vermijd langdurig
achter elkaar remmen. Door
langdurig achter elkaar te remmen,
zullen de remmen oververhit raken
en kan een tijdelijk verlies van
remvermogen het gevolg zijn.
ś Als de remmen nat zijn, remt de auto
minder dan normaal en kan de auto
naar één kant trekken tijdens het
remmen. Door het rempedaal licht
in te trappen, kunt u controleren
of het remvermogen door het nat
worden is verminderd. Controleer
uw remmen altijd op deze manier
nadat u door waterplassen bent
gereden. Druk voor het drogen van
de remmen het rempedaal licht in
om de remmen op te warmen terwijl
u met een veilige snelheid rijdt,
totdat het remvermogen weer op het
normale niveau is. Vermijd het rijden
met hoge snelheid totdat de remmen
weer goed functioneren.
AANWIJZING
Houd het rempedaal niet ingetrapt als
het controlelampje " " niet brandt.
De accu kan ontladen raken.
ś Het is normaal dat tijdens het
remmen geluid te horen is en
trillingen voelbaar zijn.
ś Het is normaal dat in de
onderstaande gevallen geluiden van
de elektrische rempomp hoorbaar en
motortrillingen voelbaar zijn.
- Wanneer het pedaal plotseling
wordt ingetrapt.
- Wanneer het pedaal herhaaldelijk
met korte intervallen wordt
ingetrapt.
- Als de ABS-functie tijdens het
remmen wordt geactiveerd.
Met uw auto rijden
6-24
Remblokslijtage-indicatoren
Wanneer de remblokken vóór of achter
(indien van toepassing) versleten zijn,
hoort u als waarschuwing een piepend
geluid van de remmen. Dit geluid kan af
en toe hoorbaar zijn of op het moment
dat u het rempedaal intrapt.
Let op dat onder sommige
rijomstandigheden of bij sommige
klimaten de remmen kunnen piepen
wanneer u het rempedaal voor de eerste
keer (of lichtjes) intrapt. Dit is normaal
en duidt niet op een probleem met de
remmen.
AANWIJZING
Blijf, om kostbare reparaties aan de
remmen te voorkomen, niet rijden met
versleten remblokken.
Informatie
Vervang de remblokken van één as altijd
gelijktijdig.
Elektronische parkeerrem (EPB)
Activeren van de parkeerrem
OOSEV050015L
Activeren van de EPB (elektronische
parkeerrem):
1. Trap het rempedaal in.
2. Trek de EPB-schakelaar omhoog.
Controleer of het waarschuwingslampje
van het remsysteem gaat branden.
Als de Auto Hold-functie is geactiveerd,
wordt de EPB automatisch geactiveerd
als de auto uitgezet wordt.
Als de Auto Hold-functie echter UIT is als
de motor UIT wordt gezet, wordt de EPB
niet geactiveerd.
WAARSCHUWING
Om de kans op ERNSTIG of DODELIJK
LETSEL te beperken mag de EPB niet
tijdens het rijden worden bediend,
behalve in een noodsituatie. Hierdoor
kan het remsysteem beschadigd raken
en kunt u een ongeval veroorzaken.
06
6-25
Deactiveren van de parkeerrem
OOSEV050016L
Deactiveren van de EPB (elektronische
parkeerrem):
ś Zet de startknop in stand ON.
ś Trap het rempedaal in.
ś Druk de EPB-schakelaar in.
Controleer of het waarschuwingslampje
voor het remsysteem uitgaat.
Automatisch deactiveren van de EPB
(elektronische parkeerrem):
ś Selectiehendel in P (parkeren)
Trap, met de auto in de stand-by
() modus, het rempedaal in en
schakel vanuit stand P (parkeren) naar
R (achteruit) of D (rijden).
ś Selectiehendel in N (neutraal)
Trap, met de auto in de stand-by
() modus, het rempedaal in en
schakel vanuit stand N (neutraal) naar
R (achteruit) of D (rijden).
ś Controleer de volgende
omstandigheden
1. Controleer of alle inzittenden de
veiligheidsgordel dragen en of de
portieren, motorkap en achterklep
gesloten zijn.
2. Trap, met de auto in de stand-by
() modus, het rempedaal in en
schakel vanuit stand P (parkeren)
naar R (achteruit), D (rijden) of de
handmatige schakelmodus.
3. Trap het gaspedaal in.
Controleer of het waarschuwingslampje
voor het remsysteem uitgaat.
Informatie
ś Uit veiligheidsoverwegingen kunt
u de EPB activeren, ook al staat de
startknop in stand OFF (alleen met
opgeladen accu), maar u kunt de EPB
niet deactiveren.
ś Om veilig heuvelafwaarts te kunnen
wegrijden of achteruit te rijden vanuit
stilstand trapt u het rempedaal in en
deactiveert u de EPB handmatig met de
EPB-schakelaar.
AANWIJZING
ś We adviseren u het systeem
te laten controleren door een
officiële HYUNDAI-dealer als het
waarschuwingslampje voor het
parkeerremsysteem blijft branden
terwijl de EPB gedeactiveerd is.
ś Ga niet rijden terwijl de EPB is
geactiveerd. Dit kan voor overmatige
slijtage van de remblokken en
remschijven zorgen.
De EPB (elektronische parkeerrem) kan
automatisch geactiveerd worden als:
ś Andere systemen hierom verzoeken.
ś De meenemer de auto uitschakelt
terwijl het Auto Hold-systeem in
werking is.
Met uw auto rijden
6-26
Waarschuwingsmeldingen
OOSEV058094L
Maak gordel vast en sluit deur, motorkap,
koffer om EPB te ontkoppelen
In de volgende omstandigheden klinkt er
een waarschuwingssignaal en wordt er
een melding weergegeven:
ś Wanneer u probeert weg te rijden
terwijl de EPB is geactiveerd.
ś Wanneer de gordel van de
bestuurdersstoel niet is vastgemaakt
en u de EPB probeert te deactiveren.
ś Wanneer het bestuurdersportier is
geopend en u de EPB probeert te
deactiveren.
ś Wanneer de motorkap is geopend met
de transmissie in stand D (rijden) en u
de EPB probeert te deactiveren.
ś Wanneer de achterklep is geopend
met de transmissie in stand R
(achteruit) en u de EPB probeert te
deactiveren.
ś Bij een probleem met de auto.
Trap, indien bovenstaande situatie zich
voordoet, het rempedaal in en deactiveer
de EPB met de EPB-schakelaar.
WAARSCHUWING
ś Gebruik stand P (parkeren) niet in
plaats van de parkeerrem om de auto
op zijn plaats te houden. Activeer
de parkeerrem en zet de transmissie
goed in stand P (parkeren).
ś Laat personen die niet bekend zijn
met de auto niet aan de parkeerrem
komen. Als de parkeerrem per
ongeluk wordt gedeactiveerd, kan er
ernstig letsel ontstaan.
ś Bij het parkeren van de auto moet
altijd de parkeerrem worden
geactiveerd om te voorkomen dat
de auto zich onbedoeld in beweging
zet, waardoor de inzittenden of
voetgangers letsel op zouden
kunnen lopen.
AANWIJZING
ś Er kan een klikkend geluid hoorbaar
zijn bij het activeren of deactiveren
van de EPB, maar dat is normaal en
geeft aan dat de EPB goed werkt.
ś Informeer, als u uw sleutels afgeeft
aan een parkeerwachter of iemand
die uw auto voor u parkeert, hem of
haar over de bediening van de EPB.
ś De EPB kan defect raken als u rijdt
terwijl de EPB geactiveerd is.
ś Trap het gaspedaal langzaam in als u
de EPB automatisch deactiveert.
06
6-27
OOSEV058098L
AUTO HOLD wordt uitgeschakeld...
Druk op rempedaal
Als de overgang van Auto Hold naar EPB
niet op de juiste wijze verloopt, klinkt er
een waarschuwingssignaal en wordt er
een melding weergegeven.
OOSEV058099L
Parkeerrem automatisch in werking
Als de EPB wordt ingeschakeld terwijl het
Auto Holdsysteem is geactiveerd, klinkt
er een waarschuwing en verschijnt er
een melding.
Storingscontrolelampje EPB
Dit waarschuwingslampje gaat
branden als de startknop in
stand ON wordt gezet en gaat
na ongeveer 3 seconden uit als
het systeem normaal werkt.
Als het storingscontrolelampje EPB niet
uitgaat of tijdens het rijden gaat branden,
of niet gaat branden als de startknop
in stand ON wordt gezet, is er mogelijk
sprake van een storing in de EPB.
Laat in dit geval het systeem controleren
door een officiële Hyundai-dealer.
Het storingscontrolelampje EPB kan
gaan branden als het controlelampje ESC
gaat branden om aan te geven dat het
ESC niet goed werkt, maar dat duidt niet
op een probleem met de EPB.
AANWIJZING
ś Als het waarschuwingslampje van de
EPB nog steeds brandt, raden we u
aan het systeem te laten controleren
door een officiële HYUNDAI-dealer.
ś Als het waarschuwingslampje voor
het parkeerremsysteem niet brandt
of knippert als de EPB-schakelaar
omhoog getrokken is, is de EPB
mogelijk niet geactiveerd.
ś Als het waarschuwingslampje voor
het parkeerremsysteem knippert
als het EPB waarschuwingslampje
brandt, druk dan op de schakelaar
of trek deze vervolgens omhoog.
Herhaal dit een aantal keer. Als
het waarschuwingslampje van de
EPB niet dooft, raden we u aan het
systeem te laten controleren door
een officiële HYUNDAI-dealer.
Met uw auto rijden
6-28
Waarschuwingslampje
parkeerremsysteem
Controleer of het
waarschuwingslampje van de
parkeerrem functioneert door
de startknop in stand ON te
zetten (lampje uit).
Dit lampje gaat branden wanneer de
parkeerrem wordt geactiveerd terwijl de
startknop in stand START of ON staat.
Zorg ervoor dat de parkeerrem voor het
wegrijden gedeactiveerd is en controleer
of het waarschuwingslampje van het
remsysteem niet brandt.
Indien het waarschuwingslampje voor
het parkeerremsysteem blijft branden
nadat de parkeerrem is uitgeschakeld
terwijl de auto zich in de stand-by modus
() bevindt, is er mogelijk een storing
van het remsysteem. In dat geval moet u
direct handelen.
Zet de auto indien mogelijk direct stop.
Neem als dat niet mogelijk is extra
voorzichtigheid in acht bij het rijden en
rijd door totdat u een veilige plek vindt
om te stoppen.
Remmen in noodsituaties
Als tijdens het rijden een probleem
met het rempedaal optreedt, kan in
een noodsituatie worden geremd door
de EPB-schakelaar omhoog te trekken
en vast te houden. Remmen is alleen
mogelijk als u de EPB-schakelaar
vasthoudt. De remafstand zal echter
langer dan normaal zijn.
WAARSCHUWING
Bedien de parkeerrem niet tijdens het
rijden, behalve in een noodsituatie.
Hierdoor kan het remsysteem
beschadigd raken en kunt u een ernstig
ongeval veroorzaken.
Informatie
Tijdens het remmen in noodsituaties
gaat het waarschuwingslampje van het
parkeerremsysteem branden om aan te
geven dat het systeem in werking is.
AANWIJZING
Als u continu bijgeluiden hoort of
een brandgeur ruikt nadat u de EPB
hebt gebruikt voor het remmen in
een noodsituatie, raden wij u aan het
systeem te laten controleren door een
officiële HYUNDAI-dealer.
Als de EPB (elektronische parkeerrem)
niet gedeactiveerd kan worden
Als de EPB niet op normale wijze
gedeactiveerd kan worden, raden
we u aan uw auto naar een officiële
HYUNDAI-dealer te laten brengen met
een autoambulance en het systeem na te
laten kijken.
06
6-29
Auto Hold-functie
De Auto Hold-functie houdt de auto op
zijn plek, zelfs als het rempedaal niet
wordt ingetrapt, nadat de bestuurder de
auto tot stilstand heeft afgeremd met het
rempedaal.
Activeren:
OOSEV050018L
1. Trap, terwijl het bestuurdersportier
en de achterklep gesloten zijn,
het rempedaal in en druk op de
[AUTO HOLD]-schakelaar. Het witte
controlelampje AUTO HOLD gaat
branden en het systeem bevindt zich
in de stand-bystand.
OOSEV050019L
2. Indien u de auto volledig tot stilstand
brengt door het intrappen van het
rempedaal, zorgt het Auto Hold-
systeem ervoor dat de remdruk
in stand wordt gehouden om de
auto op zijn plek te houden. Het
controlelampje verandert van wit naar
groen.
3. Zelfs als u het rempedaal laat
opkomen blijft de auto op zijn plaats.
4. Wanneer de EPB is geactiveerd, wordt
het Auto Hold-systeem uitgeschakeld.
Deactiveren:
ś Wanneer u het gaspedaal intrapt
met de selectiehendel in D (rijden)
of de handmatige modus, wordt het
Auto Hold-systeem automatisch
gedeactiveerd en begint de auto
te rijden. Het controlelampje AUTO
HOLD verandert van groen naar wit.
ś Als de auto weer wordt gestart met
de Cruisecontrol-tuimelschakelaar
(RES+ of SET-) terwijl het Auto
Hold-systeem en de Cruisecontrol
in werking zijn, wordt het Auto Hold-
systeem uitgeschakeld, ongeacht of
het gaspedaal wordt bediend. Het
controlelampje AUTO HOLD verandert
van groen naar wit.
(indien voorzien van een cruise
control-systeem)
Met uw auto rijden
6-30
WAARSCHUWING
Controleer, wanneer u het Auto Hold-
systeem deactiveert door het gaspedaal
in te trappen, altijd de omgeving rond
uw auto.
Trap het gaspedaal langzaam in om
soepel weg te rijden.
Uitschakelen:
OOSEV050020L
1. Trap het rempedaal in.
2. Druk op de -schakelaar.
Het controlelampje AUTO HOLD zal
uitgaan.
WAARSCHUWING
Druk ALTIJD met uw voet het rempedaal
in om het Auto Hold-systeem uit
te schakelen, om onverwacht en
plotseling in beweging komen van de
auto te voorkomen voordat u:
- Een helling af rijdt.
- In stand R (achteruit-) rijdt.
- De auto parkeert.
Informatie
ś De Auto Hold-functie werkt niet als:
ǢHet bestuurdersportier wordt
geopend.
- De motorkap is geopend.
- De selectiehendel staat in P
(parkeren) of R (achteruit).
ǢDe EPB wordt bediend.
ś Uit veiligheidsoverwegingen schakelt
het Auto Hold-systeem automatisch
over naar EPB als:
- Het bestuurdersportier wordt
geopend.
- De motorkap is geopend.
- De auto langer dan 10 minuten
stilstaat.
- De auto op een steile helling staat.
ǢDe auto enkele keren in beweging is
gekomen.
In deze gevallen gaat het
waarschuwingslampje voor het
parkeerremsysteem branden, verandert
het controlelampje AUTO HOLD
van groen naar wit, klinkt er een
waarschuwing en verschijnt er een
melding, om u te informeren dat de
EPB automatisch is ingeschakeld.
Trap het rempedaal in, controleer de
omgeving van uw auto en schakel de
parkeerrem handmatig uit met de EPB-
schakelaar alvorens weg te rijden.
ś Tijdens de werking van het Auto
Hold-systeem kunt u mechanische
geluiden horen. Dit zijn echter normale
werkingsgeluiden.
AANWIJZING
Wanneer het controlelampje AUTO
HOLD geel gaat branden, werkt het
Auto Hold-systeem niet correct. We
adviseren u contact op te nemen met
een officiële HYUNDAI-dealer.
06
6-31
WAARSCHUWING
ś Trap het gaspedaal langzaam in als u
de auto start.
ś Schakel uit veiligheidsoverwegingen
het Auto Hold-systeem uit als u een
heuvel af rijdt, achteruitrijdt of de
auto parkeert.
AANWIJZING
In het geval van een storing in het
detectiesysteem voor een geopend
bestuurdersportier of een geopende
motorkap werkt de Auto Hold-functie
mogelijk niet goed.
We adviseren u contact op te nemen
met een officiële HYUNDAI-dealer.
Waarschuwingsmeldingen
OOSEV058099L
Parkeerrem automatisch in werking
Als de EPB is geactiveerd door het Auto
Holdsysteem, klinkt er een waarschuwing
en verschijnt er een melding.
OOSEV058098L
AUTO HOLD wordt uitgeschakeld...
Druk op rempedaal
Als de overgang van Auto Hold naar EPB
niet op de juiste wijze verloopt, klinkt er
een waarschuwingssignaal en wordt er
een melding weergegeven.
Wanneer deze melding wordt
weergegeven, werken het Auto Hold-
systeem en de EPB mogelijk niet. Trap
voor uw eigen veiligheid het rempedaal
in.
OIK057080L
Duw op het rempedaal om de AUTO
HOLD te deactiveren
Als u het rempedaal niet intrapt tijdens
het deactiveren van het Auto Hold-
systeem door de -schakelaar in te
drukken, klinkt er een waarschuwing en
verschijnt er een melding.
Met uw auto rijden
6-32
OOSEV058076L
AUTO HOLD uit.
Sluit deuren en motorkap
Als u de [AUTO HOLD]-schakelaar
indrukt en het bestuurdersportier en
de motorkap niet gesloten zijn, klinkt er
een waarschuwingssignaal en wordt er
een melding weergegeven in het LCD-
display.
Druk op de [AUTO HOLD]-schakelaar
nadat het bestuurdersportier, de
motorkap en de achterklep gesloten zijn.
Antiblokkeersysteem (ABS)
WAARSCHUWING
Een antiblokkeersysteem (ABS) of
elektronische stabiliteitsregeling (ESC)
kan geen ongelukken voorkomen die
het gevolg zijn van gevaarlijk rijgedrag.
Hoewel de auto bij een noodstop beter
onder controle gehouden kan worden,
is het toch noodzakelijk een veilige
afstand tot uw voorligger te bewaren.
U moet uw rijsnelheid altijd aanpassen
aan de omstandigheden en zo nodig
uw snelheid verlagen. De remweg van
auto’s met ABS of ESC kan onder de
volgende omstandigheden langer zijn
dan van auto’s zonder een dergelijk
systeem.
Verlaag uw rijsnelheid onder de
volgende omstandig-heden:
ś Op slechte wegen, wegen met
steenslag of wegen die met sneeuw
bedekt zijn.
ś Op wegen met kuilen of met
hoogteverschillen.
ś Als er sneeuwkettingen onder uw
auto zijn gemonteerd.
Probeer de werking van het ABS (of
ESC) van uw auto niet uit bij hoge
snelheden of tijdens het nemen van
een bocht. Hiermee kunt u zichzelf en
anderen in gevaar brengen.
ABS is een elektronisch remsysteem
dat helpt een slip tijdens het remmen
te voorkomen. ABS maakt het mogelijk
gelijktijdig te sturen en te remmen.
06
6-33
Gebruik van ABS
Om in een noodsituatie het maximale
rendement uit het ABS te halen, moet
u niet proberen zelf de remdruk te
regelen en moet u niet “pompend” gaan
remmen. Trap het rempedaal zo hard
mogelijk in.
Als u het rempedaal intrapt onder
omstandigheden waarbij de wielen
kunnen blokkeren kunt u geluiden
horen van het remsysteem en kan het
rempedaal gaan trillen. Dit is normaal.
Het betekent dat het ABS in werking is
getreden.
Het ABS beperkt niet de tijd of de afstand
die nodig is om de auto tot stilstand te
brengen.
Bewaar altijd een veilige afstand tot de
auto voor u.
Het ABS kan geen slip voorkomen
die het gevolg is van plotselinge
koerswijzigingen, bijvoorbeeld
een te hoge bochtensnelheid of
plotselinge verandering van rijstrook.
Rijd altijd met een bij de weg- en
weersomstandigheden passende veilige
snelheid.
Het ABS kan een verlies aan stabiliteit
niet voorkomen. Stuur altijd beheerst
tijdens hard remmen. Door een krachtige
of scherpe stuurbeweging kan uw auto
nog steeds terechtkomen op de rijbaan
voor tegemoetkomend verkeer of naast
de weg.
Op wegen met los grind of wegen die
niet vlak zijn kan het antiblokkeersysteem
voor een langere remweg zorgen dan bij
DXWRŔV]RQGHUDQWLEORNNHHUV\VWHHP
Het waarschuwingslampje ABS
() blijft nog enkele seconden branden
nadat de startknop in stand ON is gezet.
Het ABS voert dan een zelfdiagnose uit
en het lampje zal doven wanneer alles
in orde is. Wanneer het lampje blijft
branden, is er mogelijk een probleem
aanwezig in het ABS. We adviseren u zo
snel mogelijk contact op te nemen met
een officiële Hyundai-dealer.
WAARSCHUWING
Wanneer het waarschuwingslampje
ABS ( ) blijft branden, is er mogelijk
een probleem aanwezig in het ABS. De
rembekrachtiging werkt normaal. Om
de kans op ernstig letsel te beperken
adviseren we u zo snel mogelijk
contact op te nemen met een officiële
HYUNDAI-dealer.
AANWIJZING
Als u op een weg rijdt waar erg
weinig grip is, bijvoorbeeld op een
bevroren wegdek, en voortdurend
de remmen bedient, is het ABS
voortdurend in werking en kan het
waarschuwingslampje ABS ( ) gaan
branden. Zet de auto op een veilige
plaats stil en zet de motor uit.
Zet de auto op een veilige plaats stil en
zet hem uit.
Start de auto opnieuw. Als het
waarschuwingslampje ABS dooft, is het
ABS in orde.
Anders is er mogelijk een probleem
aanwezig in het antiblokkeersysteem.
We adviseren u zo snel mogelijk contact
op te nemen met een officiële Hyundai-
dealer.
Informatie
Als u de auto met een hulpaccu moet
starten doordat de accu is leeggeraakt,
kan het waarschuwingslampje ABS gaan
branden ( ). Dit komt door de lage
accuspanning. Het betekent niet dat er
een storing in het ABS is. Laat de accu
bijladen voordat u wegrijdt.
Met uw auto rijden
6-34
Elektronische
stabiliteitsregeling (Electronic
Stability Control-ESC)
OOSEV058021
De elektronische stabiliteitsregeling
(ESC) is ontworpen om de stabiliteit
van de auto in bochten te verbeteren.
De ESC controleert in welke richting
u stuurt en in welke richting de auto
daadwerkelijk beweegt. De ESC remt
de wielen gericht af en grijpt in in het
hybrideregelsysteem om de bestuurder
te helpen de auto op de gewenste
koers te houden. Het systeem is geen
vervanging voor een veilig rijgedrag. Pas
uw snelheid en rijgedrag altijd aan aan
de wegomstandigheden.
WAARSCHUWING
Rijd niet harder dan de toestand van de
weg toelaat en neem bochten niet met
een te hoge snelheid. Het ESC-systeem
voorkomt geen ongevallen.
Te hoge bochtensnelheden, plotselinge
manoeuvres en aquaplaning op een nat
wegdek kunnen nog steeds leiden tot
ernstige ongevallen.
Bediening
voertuigstabiliteitsregeleing (ESC)
Voertuigstabiliteitsregeling (ESC)
ingeschakeld
Als de startknop in stand ON staat,
branden de controlelampjes ESC en ESC
OFF gedurende ongeveer drie seconden.
Vervolgens gaan ze uit en is de ESC
ingeschakeld.
In werking
Als de elektronische
stabiliteitsregeling in werking
treedt, gaat het controlelampje
ESC knipperen.
ś Als u het rempedaal intrapt onder
omstandigheden waarbij de wielen
kunnen blokkeren kunt u geluiden
horen van het remsysteem en kan het
rempedaal gaan trillen. Dit is normaal.
Het betekent dat de ESC in werking is
getreden.
ś Als de ESC geactiveerd is, reageert de
auto mogelijk niet zo op het gaspedaal
als onder normale omstandigheden.
ś Als de cruise control ingeschakeld
is op het moment dat de ESC
geactiveerd wordt, wordt de cruise
control automatisch uitgeschakeld.
De cruise control kan weer worden
ingeschakeld op het moment dat
de wegcondities dat toestaan.
Zie “Cruise control-systeem” in
hoofdstuk 7. (indien van toepassing).
06
6-35
ESC uitgeschakeld
Uitschakelen van ESC-systeem:
ś Status 1
OIK057082L
Druk kort op de toets ESC OFF. Het
controlelampje ESC OFF gaat branden en
de melding "Traction Control disabled"
(Tractie controle uitgeschakeld)
wordt weergegeven. In deze status
wordt de antidoorslipregelingsfunctie
van de ESC uitgeschakeld, maar
is de remregelfunctie van de ESC
(remmanagement) nog in werking.
ś Status 2
OIK057084L
Houd de toets ESC OFF langer dan
3 s ingedrukt. Het controlelampje
ESC OFF gaat branden, de melding
"Tractie- & Stabiliteitscontr.
uitgeschak." wordt weergegeven en
er klinkt een waarschuwingszoemer.
In deze status wordt zowel de
antidoorslipregelingsfunctie van de
ESC als de remregelfunctie van de ESC
(remmanagement) uitgeschakeld.
Als u de startknop in stand LOCK/OFF
zet terwijl de ESC is uitgeschakeld, blijft
de ESC uitgeschakeld. Wanneer de
auto opnieuw wordt gestart, zal de ESC
automatisch weer worden ingeschakeld.
Met uw auto rijden
6-36
Controlelampje
Controlelampje ESC (knippert)
Controlelampje ESC OFF (gaat brande)
Als de startknop in stand ON wordt
gezet, gaat het controlelampje ESC
branden. Als het ESC-systeem normaal
werkt, gaat het controlelampje
vervolgens uit.
Het controlelampje ESC knippert zodra
de ESC in werking is.
Als het controlelampje ESC blijft
branden, is er mogelijk een storing
aanwezig in het ESC-systeem.
Als dit waarschuwingslampje brandt
adviseren we u de auto zo spoedig
mogelijk te laten controleren door een
officiële HYUNDAI-dealer.
Het controlelampje ESC OFF gaat
branden als het ESC wordt uitgeschakeld
met de schakelaar.
WAARSCHUWING
Als het controlelampje ESC knippert,
geeft dit aan dat de ESC geactiveerd is:
Rijd langzaam en probeer NOOIT te
accelereren. Schakel de ESC NOOIT uit
als het controlelampje ESC knippert,
omdat u dan de controle over de auto
kunt verliezen, wat kan resulteren in
een ongeval.
AANWIJZING
Als er banden en/of velgen met een
verschillende maat onder de auto
gemonteerd zijn, kan dat een storing
in het ESC-systeem veroorzaken.
Controleer voor het vervangen van
banden of alle vier de banden en velgen
dezelfde maat hebben. Rijd nooit
met de auto wanneer er banden en
velgen met een verschillende maat zijn
gemonteerd.
Voertuigstabiliteitsregeling (ESC)
uitschakelen
Tijdens het rijden
De ESC OFF-modus mag alleen kort
worden gebruikt om weg te rijden als
u vastzit in sneeuw of modder. Door
de ESC tijdelijk uit te schakelen, kan
het niet-doorslippende wiel koppel
overbrengen.
Schakel de elektronische
stabiliteitsregeling tijdens het rijden
alleen uit als u op een vlakke weg rijdt.
AANWIJZING
ś Laat het/de wiel(en) van een as
niet overmatig doorslippen als de
waarschuwingslampjes van de ESC,
het ABS en het parkeerremsysteem
branden. Eventuele schade
aan onderdelen die hierdoor
kan ontstaan valt niet onder de
fabrieksgarantie.
Verlaag het vermogen en
laat het wiel/de wielen niet
overmatig doorslippen als deze
waarschuwingslampjes branden.
ś Schakel de ESC uit (controlelampje
ESC OFF brandt) als de auto op een
rollenbank getest wordt.
Informatie
Het uitschakelen van de ESC heeft geen
gevolgen voor een correcte werking van
het ABS en het remsysteem.
06
6-37
Vehicle Stability Management
(VSM)
Het Vehicle Stability Management (VSM)
is een functie van het ESC-systeem
(elektronische stabiliteitsregeling). Het
helpt de auto stabiel te houden bij het
plotseling accelereren of remmen op
een nat, glad of slecht wegdek waarbij
de tractie van de vier banden plotseling
sterk kan verschillen.
WAARSCHUWING
Neem de volgende
voorzorgsmaatregelen bij het gebruik
van het VSM (Vehicle Stability
Management):
ś Houd ALTIJD de snelheid en de
afstand tot de voorligger in de gaten.
Het VSM is geen vervanging voor een
veilig rijgedrag.
ś Rijd niet harder dan de toestand
van de weg toelaat. Het VSM-
systeem voorkomt geen ongevallen.
Een te hoge snelheid bij slechte
weersomstandigheden, een glad of
slecht wegdek kunnen nog steeds
leiden tot een ernstig ongeval.
VSM uitschakelen
VSM AAN-conditie
Het VSM werkt als:
ś De elektronische stabiliteitsregeling
(ESC) geactiveerd is.
ś De rijsnelheid is lager dan ongeveer
150 km/h bij het remmen op slecht
wegdek.
In werking
Als u het rempedaal intrapt onder
omstandigheden waarbij de ESC
geactiveerd kan worden kunt u geluiden
horen van het remsysteem en kan het
rempedaal gaan trillen. Dit is normaal.
Het betekent dat het VSM in werking is
getreden.
Informatie
Het VSM werkt niet wanneer:
ś Op een hellend wegdek wordt gereden,
bijvoorbeeld helling op of helling af.
ś Achteruit wordt gereden.
ś Controlelampje ESC OFF brandt.
ś Waarschuwingslampje EPS (elektrische
stuurbekrachtiging) ( ) brandt.
WAARSCHUWING
Als het controlelampje ESC ( ) of het
waarschuwingslampje EPS ( ) blijft
branden of knippert, is er mogelijk een
storing aanwezig in het VSM-systeem.
Als het waarschuwingslampje brandt,
adviseren we u de auto zo spoedig
mogelijk te laten controleren door een
officiële HYUNDAI-dealer.
AANWIJZING
Als er banden en/of velgen met
een verschillende maat onder de
auto gemonteerd zijn, kan het VSM-
systeem defect raken. Controleer
voor het vervangen van banden of alle
vier de banden en velgen dezelfde
maat hebben. Rijd nooit met de auto
wanneer er banden en velgen met een
verschillende maat zijn gemonteerd.
Met uw auto rijden
6-38
Hill-start Assist Control (HAC)
De Hill-start Assist Control (HAC)
voorkomt dat de auto achteruit rolt
bij het wegrijden op een helling.
Het systeem activeert automatisch
de remmen gedurende ongeveer 5
seconden en laat na die 5 seconden of
wanneer het gaspedaal wordt ingetrapt
de remmen los.
WAARSCHUWING
Zorg ervoor dat u altijd in staat bent het
gaspedaal te bedienen bij het wegrijden
op een helling. De HAC werkt slechts
gedurende ongeveer 5 seconden.
Informatie
ś De HAC werkt niet wanneer de
selectiehendel in stand P (parkeren) of
stand N (neutraal) staat.
ś De HAC werkt ook als de ESC
(elektronische stabiliteitsregeling)
uitgeschakeld is. Het systeem wordt
echter niet geactiveerd als de ESC niet
normaal werkt.
Noodstopsignaal (Emergency
Stop Signal-ESS) (indien van
toepassing)
Het Emergency Stop Signal-systeem
waarschuwt achteropkomende
bestuurders door de remlichten te laten
knipperen wanneer de auto plotseling
sterk afremt.
Het systeem wordt geactiveerd als:
ś De auto plotseling afremt. (De
remvertraging is hoger dan 7 m/s2 en
de rijsnelheid is hoger dan 55 km/h)
ś Het ABS is geactiveerd en de
rijsnelheid is hoger dan 55 km/h.
De alarmknipperlichten worden
automatisch ingeschakeld nadat de
remlichten zijn gaan knipperen als:
ś De rijsnelheid lager is dan 40 km/h,
ś Het ABS gedeactiveerd is, en
ś De auto niet meer sterk afremt.
De alarmknipperlichten gaan UIT:
ś Als de auto gedurende een bepaalde
periode met lage snelheid rijdt.
De bestuurder kan de
alarmknipperlichten handmatig
uitschakelen door op de toets voor de
alarmknipperlichten te drukken.
Informatie
Het ESS-systeem (Emergency Stop
Signal) wordt niet geactiveerd als de
alarmknipperlichten al knipperen.
06
6-39
Goede remgewoonten
WAARSCHUWING
Breng voor het verlaten van de auto
of het parkeren de auto volledig tot
stilstand en blijf het rempedaal ingetrapt
houden. Zet de selectiehendel in stand
P (parkeren), activeer de parkeerrem en
zet de startknop in stand LOCK/OFF.
Wanneer de auto wordt geparkeerd en
de parkeerrem niet of niet goed wordt
geactiveerd, kan de auto onbedoeld
in beweging komen, waardoor
de bestuurder of anderen letsel
kunnen oplopen. Activeer ALTIJD de
parkeerrem voordat u de auto verlaat.
Het rijden met natte remmen kan gevaarlijk
zijn! De remmen kunnen nat worden als de
auto door een plas rijdt of als hij gewassen
wordt. De remweg van uw auto wordt
langer als de remmen nat zijn. Ook kan de
auto tijdens het remmen naar één kant
trekken als de remmen nat zijn.
U kunt de remmen drogen door het
rempedaal tijdens het rijden licht in te
trappen totdat het remsysteem weer
normaal werkt, waarbij u ervoor moet
zorgen dat u de auto te allen tijde onder
controle houdt. Als het remsysteem echter
niet normaal gaat werken, breng dan de
auto zo snel mogelijk op een veilige plaats
tot stilstand en neem contact op met een
officiële HYUNDAI-dealer voor hulp.
Laat tijdens het rijden uw voet NIET op
het rempedaal rusten. Zelfs een lichte,
maar permanente pedaaldruk kan leiden
tot oververhitting van de remmen,
voortijdige slijtage en zelfs het weigeren
van de remmen.
Trap het rempedaal geleidelijk in en verlaag
uw snelheid terwijl u rechtuit blijft rijden
als u tijdens het rijden een lekke band
krijgt. Breng uw auto op een veilige plaats
tot stilstand nadat u voldoende vaart heeft
geminderdom veilig te kunnen stoppen.
Houd het rempedaal stevig ingetrapt als
de auto stilstaat om te voorkomen dat de
auto vooruit rolt.
Met uw auto rijden
6-40
,1'5,9(ǘ67$1'*(17(*5((5'5(*(/6<67((0
ǣ,1',(19$172(3$66,1*Ǥ
OOSEV050022L
De rijmodus kan worden afgestemd op
de voorkeur van de bestuurder of op de
wegomstandigheden.
ś De modus wijzigt in onderstaande
volgorde wanneer de toets DRIVE
MODE wordt ingedrukt.
COMFORT
p
SPORT
p
ECO
ś Houd de toets DRIVE MODE ingedrukt
om de ECO+-modus te selecteren.
Het systeem gaat terug naar de
COMFORT-modus (behalve als het in de
ECO-modus staat) als de auto opnieuw
gestart wordt.
Als de auto weer wordt gestart,
wordt standaard de rijmodus ECO
geselecteerd.
Informatie
Als er een probleem in het
instrumentenpaneel aanwezig is, zal de
COMFORT-modus worden geselecteerd
als rijmodus en kan mogelijk niet worden
overgeschakeld naar de SPORT-modus.
De modus wijzigt in onderstaande
volgorde wanneer de toets DRIVE MODE
wordt ingedrukt.
ECO (indien van
toepassing)
SPORT NORMAL
Als de COMFORT-modus is geselecteerd,
wordt dit niet weergegeven in het
instrumentenpaneel.
ECO-modus (indien van toepassing)
Als de ECO-modus is
ingesteld, wordt de regeling
van de elektromotor en
transmissie aangepast voor
een zo laag mogelijk
energieverbruik.
ś Als de ECO-modus is geselecteerd
door op de toets DRIVE MODE
te drukken, brandt het ECO-
controlelampje (groen).
ś Als de ECO-modus is ingesteld en
de auto uitgezet wordt en weer
opnieuw gestart wordt, blijft de
rijmodusinstelling de ECO-modus.
ś Als de auto opnieuw wordt gestart,
wijzigt de rijmodus in de ECO-modus.
Informatie
Het verbruik van elektrische energie is
afhankelijk van de rijgewoonten van de
bestuurder en de toestand van de weg.
Als de ECO-modus geactiveerd is:
ś Accelereert de auto mogelijk minder
snel wanneer het gaspedaal geleidelijk
wordt ingetrapt.
ś Nemen de prestaties van de
airconditioning mogelijk af.
ś Het schakelpatroon van de
reductieoverbrenging wijzigt mogelijk.
De bovenstaande situaties zijn normale
omstandigheden als de ECO-modus
is geactiveerd om het verbruik van
elektrische energie te verlagen.
06
6-41
Basisinstelling voor elke rijmodus
Rijmodus COMFORT SPORT ECO ECO+ *1
Kenmerk Normale
rijmodus
Sportieve
rijmodus
Optimaal voor
energiezuinig
rijden
Extreme
energiebesparings-
modus
Toets voor
activeren Indrukken Indrukken Indrukken Ingedrukt
houden
Controlelampje
op het
instrumentenpaneel
-
Bediening
airconditionings-/
verwarmingssysteem
COMFORT
(ECO/
COMFORT) *2
COMFORT
(ECO/
COMFORT) *2
ECO Uit
Niveau
regeneratief
remmen
1 (1~3) *2 1 (1~3) *2 2 (1~3) *2 2
*1 : Overschakelen naar de ECO+-modus
- De actieradius verandert mogelijk niet als het airconditionings-/verwarmingssysteem wordt
uitgeschakeld. Maar de werkelijke actieradius kan wel toenemen.
- Het airconditionings-/verwarmingssysteem wordt uitgeschakeld (behalve de ontwaseming),
maar u kunt het, indien nodig, weer inschakelen.
- Als vanuit de ECO+-rijmodus een andere rijmodus wordt geselecteerd, gaat het
airconditionings-/verwarmingssysteem over op de ECO-modus.
*2 : Het is mogelijk om de rijomstandigheid voor elke rijmodus (behalve de ECO+-modus)
in te stellen via de rijmodusinstelling in het audio- en AVN-systeem. Meer informatie
hierover vindt u in het separaat meegeleverde instructieboekje.
Met uw auto rijden
6-42
RIJDEN ONDER SPECIALE RIJOMSTANDIGHEDEN
Rijden onder moeilijke
omstandigheden
Neem onderstaande
voorzorgsmaatregelen als er sprake is
van gevaarlijke omstandigheden, zoals
water, sneeuw, ijs, modder of zand op
het wegdek:
ś Rijd voorzichtig en houd rekening met
een langere remweg.
ś Vermijd plotseling remmen of sturen.
ś Probeer weg te rijden als uw auto
vastzit in sneeuw, modder. Accelereer
langzaam om onnodige doorslippen
van de wielen te voorkomen.
ś Gebruik zand, pekel, sneeuwkettingen
of ander antislipmateriaal onder de
aangedreven wielen voor extra tractie
als de auto vast is komen te zitten in
ijs, sneeuw of modder.
Op eigen kracht lostrekken van
de auto
Verdraai eerst het stuurwiel een aantal
keren naar rechts en naar links om de
voorwielen vrij te maken wanneer de
auto vastzit in ijs, modder of sneeuw
en het nodig is de auto heen en weer
te schommelen om te proberen hem
los te trekken. Schakel vervolgens
afwisselend stand R (achteruit) en een
vooruitversnelling in.
Probeer te voorkomen dat de wielen
doorslippen en laat de auto niet met een
te hoog toerental draaien.
Wacht met schakelen tot de wielen
niet meer doorslippen om schade
aan de reductieoverbrenging te
voorkomen. Laat het gaspedaal los
tijdens het schakelen en trap licht op
het gaspedaal bij een ingeschakelde
reductieoverbrenging.
Door de wielen langzaam in voor- en
achterwaartse richting door te laten
slippen, ontstaat een schommelende
beweging waardoor de auto weer vrij kan
komen.
06
6-43
WAARSCHUWING
Als de auto vast is komen te zitten
en de wielen hevig spinnen, kan de
temperatuur van de banden zeer snel
oplopen. Als de banden beschadigd
raken, kunnen de banden klappen.
Dit is een gevaarlijke situatie; uzelf en
anderen kunnen gewond raken. Voer
deze procedure niet uit als er mensen of
obstakels in de directe nabijheid van de
auto aanwezig zijn.
Als u de auto vrij probeert te krijgen,
kan de auto snel oververhit raken,
waardoor er in de motorruimte brand
of andere schade kan ontstaan.
Probeer het spinnen van de wielen
zo veel mogelijk te vermijden, om
oververhitting van de banden of de
auto te voorkomen. Laat de wielen NIET
doorslippen bij snelheden hoger dan 56
km/h.
Informatie
Het ESC-systeem moet worden
uitgeschakeld alvorens te proberen de auto
door schommelen los te krijgen.
AANWIJZING
Als de auto na enkele
schommelpogingen nog vastzit,
dient u de auto los te laten
trekken om oververhitting van de
motor en beschadiging van de
reductieoverbrenging en banden te
voorkomen. Zie “Slepen” in hoofdstuk
8.
Vloeiend nemen van bochten
Pas uw snelheid zo aan dat u in bochten
niet hoeft te remmen of te schakelen,
vooral op een nat wegdek. Het beste is
licht accelererend de bocht uit te rijden.
Rijden in het donker
Het rijden in het donker levert meer
gevaren op dan het rijden bij daglicht.
Hier volgt een aantal belangrijke tips om
te onthouden:
ś Rijd langzamer en houd meer afstand
tussen u en uw voorliggers omdat
het zicht in het donker beperkter
is, vooral in gebieden waar geen
straatverlichting is.
ś Stel uw spiegels bij om verblinding
door de koplampen van andere auto's
te beperken.
ś Houd uw koplampen schoon en
op de juiste wijze afgesteld. Vuile
of verkeerd afgestelde koplampen
beperken het zicht in het donker.
ś Kijk niet rechtstreeks in de koplampen
van tegemoetkomende auto's. U kunt
daardoor tijdelijk verblind raken en het
duurt enkele seconden voordat uw
ogen weer aan de duisternis gewend
zijn.
Met uw auto rijden
6-44
Rijden in de regen
Regen en natte wegen kunnen het rijden
gevaarlijk maken. Hier volgt een aantal
aandachtspunten voor het rijden in de
regen of op een glad wegdek:
ś Verlaag uw snelheid en bewaar meer
afstand tot uw voorligger. Door hevige
regenval zal het zicht beperkt worden
en de remweg groter worden.
ś Schakel de cruise control (indien van
toepassing) UIT.
ś Vervang de ruitenwisserbladen als
ze strepen achterlaten of bepaalde
stukken overslaan.
ś Zorg ervoor dat de banden voldoende
profiel hebben. Wanneer uw banden
niet voldoende profiel hebben,
kunnen de wielen bij hard remmen
op een nat wegdek gaan slippen
waardoor een ongeval kan ontstaan.
Zie “Banden vervangen" in hoofdstuk
9.
ś Schakel uw koplampen in zodat
anderen u beter kunnen zien.
ś Te snel door grote waterplassen rijden
kan uw remmen aantasten. Als u door
plassen moet rijden, probeer dit dan
langzaam te doen.
ś Trap het rempedaal tijdens het rijden
licht in totdat de remmen weer
normaal werken wanneer u vermoedt
dat uw remmen nat geworden zijn.
Aquaplaning
Als er voldoende water op het wegdek
ligt en u hard genoeg rijdt, kan het
contact tussen uw auto en het wegdek
grotendeels of geheel verloren gaan,
waardoor op het water rijdt. Het beste
advies is LANGZAMER te gaan rijden als
de weg nat is.
De kans op aquaplaning neemt toe
naarmate de profieldiepte van de
banden vermindert, zie “Banden
vervangen” in hoofdstuk 9.
Doorwaden van water
Vermijd het doorwaden van water tenzij
u er zeker van bent dat het water niet
hoger komt dan de onderzijde van de
wielnaven. Rijd altijd langzaam bij het
doorwaden van water.
Bewaar voldoende afstand om te
remmen omdat het remvermogen
verminderd kan zijn.
Droog de remmen door na het
doorwaden bij lage snelheid het
rempedaal een aantal malen voorzichtig
in te trappen.
Rijden met hoge snelheden
Banden
Breng de banden op de voorgeschreven
spanning. Een te lage spanning kan tot
oververhitting of schade aan de banden
leiden.
Monteer geen versleten of beschadigde
banden. Deze hebben minder grip en
kunnen de remwerking in negatieve zin
beïnvloeden.
Informatie
Breng de banden nooit op een hogere
spanning dan de maximale spanning die
voor uw banden is voorgeschreven.
Koelvloeistof en
hoogspanningsbatterij
Controleer voordat u gaat rijden
zowel het koelvloeistofpeil
als het ladingsniveau van de
hoogspanningsbatterij.
06
6-45
Verkleinen van de kans op over
de kop slaan
Uw type personenauto, dat geschikt is
voor meerdere doeleinden, wordt een
Sports Utility Vehicle (SUV) genoemd.
Een SUV heeft een grotere bodemvrijheid
en een kleinere spoorbreedte. Dit maakt
de inzetbaarheid op vele terreinen
mogelijk. Door het specifieke ontwerp
ligt het zwaartepunt hoger dan bij
normale auto's, waardoor de auto
gemakkelijker over de kop kan slaan als
u een abrupte bocht maakt. Een MPV
slaat significant eerder over de kop dan
een ander type auto. Vanwege dit risico,
raden wij de bestuurder en passagiers
sterk aan om hun veiligheidsgordel vast
te maken. De kans dat een persoon die
zijn of haar veiligheidsgordel niet draagt
zeer ernstig gewond raakt als de auto
over de kop slaat, is aanmerkelijk groter
dan bij een persoon die wel zijn of haar
veiligheidsgordel draagt.
Er zijn stappen die een bestuurder kan
nemen om de kans op over de kop slaan
te verkleinen. Probeer scherpe bochten
en plotselinge manoeuvres te vermijden,
laad geen zware bagage op het dak en
breng geen modificaties aan uw auto
aan.
WAARSCHUWING
Een MPV slaat significant eerder over de
kop dan een ander type auto. Om over
de kop slaan van of verlies van controle
over de auto te voorkomen:
ś Neem bochten met een lagere
snelheid dan u zou doen met een
normale personenauto.
ś Vermijd scherpe bochten en
plotselinge manoeuvres.
ś Breng aan uw auto geen modificaties
aan die het zwaartepunt van uw auto
verhogen.
ś Houd de banden op de juiste
spanning.
ś Vervoer geen zware lading op het
dak.
WAARSCHUWING
De kans dat een persoon die zijn of
haar veiligheidsgordel niet draagt zeer
ernstig gewond raakt als de auto over
de kop slaat, is aanmerkelijk groter
dan bij een persoon die wel zijn of haar
veiligheidsgordel draagt. Verzeker
u er van dat alle passagiers hun
veiligheidsgordels dragen.
Met uw auto rijden
6-46
RIJDEN IN DE WINTER
De slechtere weersomstandigheden in
de winter leiden tot meer slijtage van
de banden en andere problemen. Om
problemen bij het rijden in de winter tot
een minimum te beperken adviseren we
u het volgende:
Sneeuw en ijs
Houd voldoende afstand tot uw
voorligger.
Trap het rempedaal met beleid in.
Rijden met hoge snelheden, plotseling
accelereren en remmen en het nemen
van scherpe bochten zijn potentieel
gevaarlijke handelingen. Gebruik tijdens
het decelereren de shift paddle (links)
om de regeneratieve remwerking te
versterken, maar stel deze niet in op
niveau 3 (de besturing kan dan zwaar
worden). Door plotseling te remmen op
een met sneeuw of ijs bedekte weg kan
de auto in een slip raken.
Om met uw auto op een besneeuwd
wegdek te kunnen rijden, kan het
noodzakelijk zijn gebruik te maken van
winterbanden of sneeuwkettingen onder
uw auto te monteren.
Neem altijd de benodigde uitrusting voor
noodgevallen mee. Onder deze zaken
vallen bijvoorbeeld sneeuwkettingen,
een sleepkabel of -ketting, een
zaklantaarn, een alarmknipperlicht,
zand, een schep, startkabels, een
ruitenkrabber, handschoenen, een stuk
zeil of een kleed, een deken, enz.
Winterbanden
WAARSCHUWING
De maat en het type van de
winterbanden moeten gelijk zijn aan
die van de standaard gemonteerde
banden. Anders kan de veiligheid en
het rijgedrag van uw auto negatief
beïnvloed worden.
Als u winterbanden op uw auto laat
monteren, controleer dan of deze
dezelfde maat en beladingsindex
hebben als de originele banden. Monteer
sneeuwbanden op alle vier de wielen,
voor een optimale wegligging onder alle
weersomstandigheden.
De grip op een droog wegdek met
winterbanden is wellicht niet zo goed als
met de originele banden. Raadpleeg uw
bandenleverancier voor de maximum
snelheid van de banden.
Informatie
Monteer geen banden met spikes zonder
eerst na te gaan of het gebruik hiervan ter
plaatse niet wettelijk verboden is.
06
6-47
Sneeuwkettingen (Behalve Europa)
OOSEV050066L
Omdat de wangen van een radiaalband
dunner zijn dan die van andere typen
banden, kunnen ze door sommige
typen sneeuwkettingen beschadigd
raken. Daarom wordt aanbevolen om
winterbanden te gebruiken in plaats van
sneeuwkettingen.
Monteer geen sneeuwkettingen
RSDXWRŔVPHWOLFKWPHWDOHQYHOJHQ
Gebruik als het echt niet anders kan
ladderkettingen.
Als het onvermijdelijk is om
sneeuwkettingen te gebruiken, gebruik
dan sneeuwkettingen met een dikte
van minder dan 12 mm (0,47 in) en
lees voor de montage eerst de bij de
sneeuwkettingen geleverde montage-
instructies. Schade aan uw auto die het
gevolg is van het gebruik van onjuist
gebruik van sneeuwkettingen valt niet
onder de fabrieksgarantie van uw auto.
WAARSCHUWING
Het rijgedrag van de auto kan door
het gebruik van kettingen negatief
beïnvloed worden:
ś Rijd minder dan 30 km/h of de door
de fabrikant aanbevolen snelheid.
Houd de laagste snelheid aan.
ś Rijd voorzichtig en vermijd
oneffenheden, gaten, scherpe bochten
en andere situaties waardoor de auto
plotseling zou kunnen uitveren.
ś Vermijd het maken van scherpe
bochten en het remmen met
geblokkeerde wielen.
Informatie
ś Breng de sneeuwkettingen aan op
de voorwielen. Het monteren van
sneeuwkettingen zorgt wel voor een
betere grip, maar kan niet te allen tijde
voorkomen dat de auto opzij glijdt.
ś Monteer geen banden met spikes
zonder eerst na te gaan of het gebruik
hiervan ter plaatse niet wettelijk
verboden is.
Aanbrengen van sneeuwkettingen
Volg voor het plaatsen van de
sneeuwkettingen de aanwijzingen van
de fabrikant en trek de kettingen zo strak
mogelijk aan. Rijd langzaam (minder
dan 30 km/h) als er sneeuwkettingen
gemonteerd zijn. Als u de kettingen
tegen de carrosserie of het chassis
hoort slaan, stop dan meteen en trek de
kettingen aan. Als ze daarna nog tegen
de auto slaan, matig uw snelheid dan
totdat dit niet meer gebeurt. Verwijder
de sneeuwkettingen zodra u weer op een
schone weg rijdt.
Parkeer de auto op een vlakke
ondergrond en uit de buurt van het
overige verkeer voor het monteren
van de sneeuwkettingen. Zet de
alarmknipperlichten aan en plaats indien
mogelijk een gevarendriehoek achter de
auto.
Zet de transmissie in stand P (parkeren),
activeer de parkeerrem en zet de auto
uit alvorens de sneeuwkettingen te
monteren.
Met uw auto rijden
6-48
AANWIJZING
Bij gebruik van sneeuwkettingen:
ś Kettingen die een verkeerde maat
hebben of niet goed gemonteerd
zijn, kunnen de remleidingen,
wielophanging, carrosserie en
velgen van uw auto beschadigen.
ś Gebruik SAE “S”-klasse kettingen of
ladderkettingen.
ś Trek de kettingen strakker aan om
te voorkomen dat de kettingen in
contact komen met de carrosserie
als u hoort dat dit het geval is.
ś Trek de kettingen opnieuw strak aan
nadat u 0,5 - 1,0 km gereden heeft
om schade aan de carrosserie te
voorkomen.
ś Monteer geen sneeuwkettingen
op auto’s met lichtmetalen velgen.
Gebruik als het echt niet anders kan
ladderkettingen.
ś Gebruik ladderkettingen van minder
dan 12 mm breed om schade aan de
kettingbevestiging te voorkomen.
Sneeuwkettingen (Voor Europa)
OOSEV060178L
Omdat de wangen van een radiaalband
vrij dun zijn, kunnen ze door sommige
typen sneeuwkettingen beschadigd
raken. Daarom wordt aanbevolen om
winterbanden te gebruiken in plaats van
sneeuwkettingen.
Monteer geen sneeuwkettingen op
DXWRŔVPHWOLFKWPHWDOHQYHOJHQRPGDW
de velgen daardoor beschadigd kunnen
raken. Als het onvermijdelijk is om
sneeuwkettingen te gebruiken, gebruik
dan AutoSock (stoffen sneeuwketting).
Schade aan uw auto die het gevolg
is van het gebruik van ongeschikte
sneeuwkettingen valt niet onder de
fabrieksgarantie van uw auto. Wanneer u
sneeuwkettingen gebruikt, breng ze dan
alleen aan rond de voorwielen.
WAARSCHUWING
Controleer nadat u ongeveer 0,5 - 1 km
hebt gereden of de kettingen nog goed
zitten. Span de kettingen of monteer ze
opnieuw als ze los zitten.
06
6-49
Aanbrengen van kettingen
Volg voor het plaatsen van de AutoSock
(stoffen sneeuwketting) de aanwijzingen
van de fabrikant en plaats hem zo
strak mogelijk. Rijd langzaam (minder
dan 30 km/h) als er sneeuwkettingen
gemonteerd zijn.
Als u de kettingen tegen de carrosserie
of het chassis hoort slaan, stop dan
meteen en trek de kettingen aan. Als ze
daarna nog tegen de auto slaan, matig
uw snelheid dan totdat dit niet meer
gebeurt. Verwijder de kettingen zodra u
weer op een schone weg rijdt.
WAARSCHUWING
Monteren van sneeuwkettingen
Parkeer de auto op een vlakke
ondergrond en uit de buurt van het
overige verkeer voor het monteren
van de sneeuwkettingen. Zet de
alarmknipperlichten aan en plaats
indien mogelijk een gevarendriehoek
achter de auto. Zet de transmissie
in stand P (parkeren), activeer de
parkeerrem en zet de auto uit alvorens
de sneeuwkettingen te monteren.
Voorzorgsmaatregelen voor
rijden in de winter
Controleer de accu en de ccukabels
Winterse temperaturen hebben invloed
op de accuprestaties. Controleer de
accu en de kabels, zoals beschreven
in hoofdstuk 9. De ladingstoestand van
de accu kan worden gecontroleerd door
een officiële HYUNDAI-dealer of een
garagebedrijf.
Laat de motor indien nodig vullen met
een speciale “winterolie”
In sommige regio's wordt geadviseerd
in de winter speciale winterolie te
gebruiken met een lagere viscositeit. Zie
hoofdstuk 2 voor meer informatie. Wij
adviseren u om contact op te nemen
met een officiële Hyundai-dealer als u
niet weet welk type winterolie u moet
gebruiken.
Voorkom bevriezing van de sloten
Spuit een goedgekeurde slotontdooier of
glycerine in het sleutelgat om bevriezing
van de sloten te voorkomen. Verwijder
het ijs van een bevroren slot door het
in te spuiten met een goedgekeurde
slotontdooier. Als een slot inwendig
bevroren is, kunt u het proberen te
ontdooien met een verwarmde sleutel.
Zorg ervoor dat u zich niet brandt aan de
verwarmde sleutel.
Gebruik goedgekeurde
ruitensproeierantivries
Vul het ruitensproeierreservoir met
goedgekeurde ruitensproeierantivries,
zoals voorgeschreven op het
reservoir, om bevriezing van de
ruitensproeiervloeistof te voorkomen.
Ruitensproeierantivries is verkrijgbaar
bij een officiële HYUNDAI-dealer en de
meeste automaterialenzaken. Gebruik
geen koelvloeistof of andere soorten
antivries omdat deze de lak kunnen
beschadigen.
Met uw auto rijden
6-50
Voorkom vastvriezen van de arkeerrem
Onder bepaalde omstandigheden kan
de parkeerrem in geactiveerde toestand
vastvriezen. De kans daar op is het
grootst als er rond de achterremmen
sprake is van een opeenhoping van
sneeuw of ijs of als de remmen nat zijn.
Zet de selectiehendel in stand P
(parkeren) als er een kans is dat de
parkeerrem bevriest. Leg ook blokken
voor en achter de achterwielen om
te voorkomen dat de auto weg rolt.
Deactiveer daarna de parkeerrem.
Voorkom dat ijs en sneeuw zich
ophopen aan de onderzijde van de auto
In sommige gevallen kunnen sneeuw en
ijs zich ophopen onder de schermen en
de bewegingen van de stuurinrichting
belemmeren.
Controleer regelmatig de onderzijde
van de auto om er zeker van te zijn dat
de voorwielen en onderdelen van de
stuurinrichting vrij kunnen bewegen als
onder zware winterse omstandigheden
wordt gereden.
Neem de benodigde uitrusting voor
noodgevallen mee
Afhankelijk van de weersomstandig-
heden, kan het nodig zijn de benodigde
uitrusting voor noodgevallen mee
te nemen. Onder deze zaken vallen
bijvoorbeeld sneeuwkettingen, een
sleepkabel of -ketting, een zaklantaarn,
een alarmknipperlicht, zand, een schep,
hulpstartkabels, een ruitenkrabber,
handschoenen, een stuk zeil of een
kleed, een deken, enz.
Plaats geen voorwerpen of materialen
in de motorruimte
Het plaatsen van voorwerpen of
materialen in de motorruimte die koeling
van onderdelen in de motorruimte
verhinderen kan een storing of brand
veroorzaken. De schade die hierdoor
kan ontstaan valt niet onder de
fabrieksgarantie.
06
6-51
5,-'(10(7((1$$1+$1*(5ǣ(8523
Stel u voordat u met uw auto een
aanhanger gaat trekken eerst op de
hoogte van de wettelijke voorschriften
ter plaatse. Dat is noodzakelijk omdat
de voorschriften met betrekking tot de
aanhanger, de auto en dergelijke per land
kunnen verschillen. Vraag een officiële
Hyundai-dealer om meer informatie
voordat u met een aanhanger gaat rijden.
Let op dat rijden met een aanhanger
anders is dan rijden zonder aanhanger. Bij
rijden met een aanhanger is de besturing
anders en nemen slijtage en verbruik
van elektrische energie toe. Voor goed
en veilig rijden met een aanhanger is het
belangrijk dat de aanhanger technisch in
orde is en op de juiste manier aan de auto
is gekoppeld. Schade aan uw auto die het
gevolg is van het op een onjuiste manier
rijden met een aanhanger valt niet onder
de fabrieksgarantie van uw auto.
In dit hoofdstuk worden een
aantal belangrijke aanwijzingen en
veiligheidsregels genoemd. Veel van
deze hebben betrekking op uw eigen
veiligheid en die van uw passagiers. Lees
dit hoofdstuk daarom zorgvuldig door
voordat u gaat rijden met een aanhanger.
WAARSCHUWING
Neem de volgende
voorzorgsmaatregelen:
ś Bij verkeerd gebruik van de aanhanger
en/of een onjuist rijgedrag kunt u
de controle over de auto verliezen.
Als de aanhanger bijvoorbeeld te
zwaar beladen is, kunnen de remmen
niet goed niet werken. U en uw
passagiers kunnen in dat geval ernstig
letsel oplopen. Ga alleen rijden met
een aanhanger als u de volgende
aanwijzingen hebt opgevolgd.
ś Zorg er voordat u gaat rijden met een
aanhanger voor dat u het maximale
totale aanhangergewicht, het
maximaal toelaatbare totaalgewicht,
het maximaal toelaatbare
voertuiggewicht en de maximale
kogeldruk niet overschrijdt.
Informatie - Europa
ś De technisch toegestane maximale
belasting van de achteras(sen) mag
met niet meer dan 15% worden
overschreden en het technisch
toegestane maximale laadgewicht van
de auto mag met niet meer dan 10% of
100 kg worden overschreden, de laagste
waarde is van toepassing. In dit geval
dient u niet harder te rijden dan 100
km/h met een auto van de categorie
M1 of 80 km/h met een auto van de
categorie N1.
ś Wanneer een auto die onder categorie
M1 valt met een aanhangwagen rijdt,
zorgt het extra gewicht op de trekhaak
er mogelijk voor dat het maximale
draagvermogen van de banden wordt
overschreden. Dit mag echter niet met
meer dan 15% zijn. Rijd in dit geval
niet harder dan 100 km/h (62,1 mph)
en verhoog de bandenspanning met ten
minste 0,2 bar.
M1 : personenauto
(9 zitplaatsen of minder)
N1 : bedrijfsauto (3,5 ton of minder)
Met uw auto rijden
6-52
Als u gaat rijden met een
aanhanger?
Let op de volgende punten als u gaat
rijden met een aanhanger:
ś Overweeg het gebruik van een
stabilisator. Raadpleeg de leverancier
van uw aanhanger voor meer
informatie.
ś Trek gedurende de eerste 2.000
km met uw auto geen aanhanger
om de auto goed in te rijden.
Als u dat wel doet, kan ernstige
schade aan de elektromotor of de
reductieoverbrenging ontstaan.
ś Wanneer u van plan bent met uw
auto een aanhanger te gaan trekken,
raden we u aan voor meer informatie
contact op te nemen met een officiële
Hyundai-dealer over de benodigde
zaken als een trekhaak, enz.
ś Rijd met een gematigde snelheid
(minder dan 100 km/h) of niet harder
dan de aangegeven snelheidslimiet
voor het rijden met een aanhanger.
ś Rijd bij het oprijden van een lange
helling niet harder dan 70 km/h of de
voorgeschreven maximum snelheid.
ś Houd u zorgvuldig aan de aangegeven
gewichts- en beladingsgrenzen op de
volgende bladzijden.
Aanhangergewicht
Kogeldruk Totaal aanhangergewicht
OLMB053047
Wat is het maximale
aanhangwagengewicht? Hij mag
nooit meer wegen dan het maximale
aanhangergewicht voor een geremde
aanhanger. Maar dit kan al te zwaar zijn.
Dat hangt af van de manier waarop
de aanhanger wordt gebruikt. Zo zijn
onder andere de rijsnelheid, de hoogte,
hellingshoek, buitentemperatuur en
ervaring belangrijke factoren. Het
maximale aanhangergewicht is ook
afhankelijk van eventuele voorzieningen
die op de auto zijn aangebracht.
06
6-53
Kogeldruk
Maximale asbelasting Maximaal toelaatbaar
voertuiggewicht
OLMB053048
De kogeldruk is van groot belang omdat
deze invloed heeft op het maximaal
toelaatbaar totaalgewicht (GVW). De
kogeldruk mag maximaal 10% van het
totale aanhangergewicht bedragen,
binnen de grenzen van de maximaal
toelaatbare kogeldruk.
Controleer na het beladen van de
aanhanger of de kogeldruk in orde is. Als
dat niet het geval is, kan deze worden
aangepast door de belading van de
aanhanger anders te verdelen.
WAARSCHUWING
Neem de volgende
voorzorgsmaatregelen:
ś Zorg ervoor dat de aanhanger aan de
voorzijde altijd zwaarder is dan aan
de achterzijde. De verhouding tussen
de belading voor en achter dient
ongeveer 60/40 te zijn.
ś Belaad de aanhanger niet zwaarder
dan volgens de fabrikant van
de aanhanger c.q. trekhaak is
toegestaan. Een verkeerde belading
kan beschadiging van de auto en/of
persoonlijk letsel tot gevolg hebben.
Controleer het aanhangergewicht
met een geschikte weegschaal of op
een weegbrug.
Met uw auto rijden
6-54
Maximaal gewicht en maximale kogeldruk bij het rijden met een aanhanger
Onderwerp Zuinige
hoogspanningsbatterij
Range extender
batterij
Maximaal
aanhangergewicht
kg (Ibs.)
Geremd - 300 (661)
Ongeremd - 300 (661)
Maximale kogeldruk
kg (Ibs.)
- 100 (220)
Aanbevolen afstand hart achterwiel - kogel
mm (inch)
795 (31)
06
6-55
Uitrusting voor het rijden met
een aanhanger
Trekhaken
OOSEV060177L
Informatie
De bevestigingsgaten voor een trekhaak
bevinden zich in de bodemplaat achter de
achterwielen.
Een goede trekhaak is zéér belangrijk.
Zijwind, rukwinden door passerende
vrachtwagens en hobbelige wegen
vormen een zware belasting voor de
trekhaak. Neem de volgende regels in
acht:
ś Moeten er voor het bevestigen van
de trekhaak gaten worden geboord in
het chassis? Zorg er in dat geval voor
dat, wanneer de trekhaak weer wordt
verwijderd, deze gaten weer worden
afgedicht. Als u ze niet afdicht,
kunnen vuil en water in uw auto
terechtkomen.
ś De bumper is niet geschikt voor het
monteren van een trekhaak. Monteer
nooit een trekhaak los op de bumper.
Gebruik alleen een trekhaak die op het
chassis moet worden bevestigd.
ś Delen van de kentekenplaat en/
of de verlichting aan de achterzijde
van de auto mogen niet door de
trekhaakkogel worden afgeschermd.
Als de kentekenplaat en/of de
verlichting aan de achterzijde van de
auto geheel of gedeeltelijk door de
trekhaakkogel worden afgeschermd,
moet een trekhaakkogel worden
gebruikt die zonder gereedschap of
eenvoudig (d.w.z. met een kracht
van max. 20 Nm) door middel van
een bijgeleverde sleutel kan worden
verwijderd.
Houd er rekening mee dat een
trekhaakkogel die niet wordt gebruikt
altijd verwijderd of weggeklapt moet
zijn als deze anders de kentekenplaat
of de verlichting aan de achterzijde
van de auto zou afschermen.
Losbreekvoorziening
Bevestig altijd een stalen kabel of ketting
tussen de aanhanger en de auto.
Mogelijk worden door de fabrikant
van de trekhaak of aanhanger ook
instructies met betrekking tot de
losbreekvoorziening geleverd. Volg
de instructies van de fabrikant
altijd op bij het bevestigen van een
losbreekvoorziening. Bevestig de
kabel of ketting niet te strak, zodat de
aanhanger vrij kan bewegen in bochten.
Laat de kabel of ketting niet over de
grond slepen.
Met uw auto rijden
6-56
Remsysteem aanhanger
Controleer of uw aanhanger voldoet
aan de wettelijke voorschriften als
uw aanhanger is uitgerust met een
remsysteem.
Als uw aanhanger zwaarder is dan
het maximaal toegestane ongeremde
aanhangergewicht, moet de aanhanger
zijn voorzien van een eigen, goed
werkend remsysteem. Volg de instructies
van de fabrikant voor het gebruiken,
afstellen en onderhouden van het
remsysteem van de aanhanger. Breng
geen wijzigingen aan in het remsysteem
van de auto.
WAARSCHUWING
Ga niet rijden met een aanhanger met
eigen remsysteem voordat dit systeem
goed is afgesteld. Voor het afstellen
is specifieke vakkennis benodigd.
Laat dit daarom uitvoeren bij een
gespecialiseerd bedrijf.
Rijden met een aanhanger
Voor het rijden met een aanhanger
is enige ervaring vereist. Ga, voordat
u zich op de openbare weg begeeft,
eerst oefenen met het rijden met een
aanhanger. Probeer vertrouwd te raken
met het gewijzigde stuur- en remgedrag.
Houd altijd in gedachten dat de auto
met aanhanger langer is en minder snel
reageert.
Controleer voordat u gaat rijden de
trekhaak en de bevestiging ervan, de
losbreekvoorziening, de elektrische
aansluiting(en), de verlichting, de banden
en de remmen.
Controleer tijdens het rijden af en toe
of de lading nog goed vastzit en of
de verlichting en de remmen van de
aanhanger nog werken.
Afstand
Houd tenminste tweemaal zo veel
afstand als tijdens het rijden zonder
aanhanger. Hierdoor kunt u plotselinge
remacties en uitwijkmanoeuvres
voorkomen.
Inhalen
Het inhalen met een aanhanger neemt
meer tijd in beslag. Bovendien moet u
door de extra lengte de in te halen auto
verder voorbij voordat u weer terug kunt
keren naar de oorspronkelijke rijbaan.
Achteruitrijden
Houd het stuurwiel aan de onderzijde
vast met één hand. Beweeg uw hand
naar links om de aanhanger naar links
te laten gaan. Beweeg uw hand naar
rechts om de aanhanger naar rechts te
laten gaan. Rijd altijd langzaam achteruit
en laat u indien mogelijk door iemand
anders begeleiden.
06
6-57
Rijden in bochten
Rijd met een aanhanger ruimer door
bochten dan normaal. Anders kan de
aanhanger te veel naar binnen komen
en stoepranden, verkeersborden, bomen
enz. raken. Voorkom schokkerige en
plotselinge manoeuvres. Geen ruim van
tevoren richting aan.
Richtingaanwijzers
De aanhanger dient te zijn voorzien
van richtingaanwijzers. Als u de
richtingaanwijzers inschakelt, gaan de
groene pijlen in het instrumentenpaneel
knipperen. De richtingaanwijzers van
de aanhanger dienen gelijktijdig mee te
knipperen.
Ook als de richtingaanwijzers van de
aanhanger niet werken, zullen de groene
pijlen in het instrumenten-paneel
knipperen. Zodoende kunt u denken
dat achteropkomende bestuurders zien
dat u richting aangeeft, terwijl dit niet
het geval is. Daarom is het belangrijk
om af en toe te controleren of de
richtingaanwijzers van de aanhanger
nog werken. Controleer steeds na het
opnieuw aankoppelen van de aanhanger
of de verlichting en de richtingaanwijzers
werken.
WAARSCHUWING
Sluit de verlichting van de aanhanger
niet rechtstreeks aan op de verlichting
van de auto. Gebruik speciale
goedgekeurde bedrading voor de
aanhanger.
Het gebruik van niet goedgekeurde
bedrading kan schade aan het
elektrische systeem van de auto en/
of persoonlijk letsel veroorzaken. We
adviseren u contact op te nemen met
een officiële Hyundai-dealer.
Rijden op hellingen
Schakel bij het oprijden van een lange
helling terug en verminder snelheid
tot ongeveer 70 km/h. Hierdoor wordt
voorkomen dat de elektromotor en de
reductieoverbrenging oververhit raken.
Rijd in stand D (rijden) wanneer u met
een aanhanger rijdt die meer weegt dan
het maximaal toegestane ongeremde
aanhangergewicht.
Wanneer u in stand D (rijden)
rijdt met een aanhanger wordt de
warmteontwikkeling geminimaliseerd
en de levensduur van de
reductieoverbrenging verlengd.
AANWIJZING
Voorkomen van oververhitting
van elektromotor en/of
reductieoverbrenging:
ś Als u een aanhanger trekt terwijl
de auto en de aanhanger maximaal
beladen zijn, kan de elektromotor
of reductieoverbrenging oververhit
raken. Zodra de elektromotor of
reductieoverbrenging voldoende is
afgekoeld, kunt u uw weg vervolgen.
ś Als uw auto een aanhanger trekt,
kan de rijsnelheid veel lager zijn dan
die van de andere weggebruikers,
met name als u een helling op
rijdt. Ga op een helling omhoog
op de rechter rijstrook rijden als
uw auto een aanhanger trekt. Pas
uw rijsnelheid aan de maximaal
toegestane snelheid voor auto's
met een aanhanger, de steilheid van
de helling en het gewicht van uw
aanhanger aan.
Met uw auto rijden
6-58
Parkeren op een helling
Als u een aanhanger achter de auto hebt
gekoppeld is het niet verstandig om uw
auto op een helling te parkeren.
Is het niet anders mogelijk dan de auto
op een helling te parkeren, doe dit dan
als volgt:
1. Zet de auto op de parkeerplaats.
Draai het stuurwiel in de richting van
de stoeprand (rechtsom als u parkeert
op een aflopende helling, linksom op
een stijgende helling).
2. Zet de selectiehendel in stand P
(parkeren).
3. Trek de parkeerrem aan en sluit de
auto af.
4. Plaats wielblokken onder de wielen
van de aanhanger aan de lage zijde.
5. Start de auto, houd de rem ingetrapt,
schakel in de vrijstand, zet de
parkeerrem los en laat het rempedaal
langzaam opkomen tot de blokken
het gewicht van de aanhanger
tegenhouden.
6. Trap het rempedaal opnieuw in en
activeer de parkeerrem.
7. Zet de selectiehendel in stand P
(parkeren) of in de 1e versnelling
(handgeschakelde transmissie) als
de auto met de voorzijde heuvelop
geparkeerd staat en in stand R
(achteruit), als de auto met de
voorzijde heuvelaf geparkeerd staat.
8. Zet de motor af en laat het rempedaal
los, maar laat de parkeerrem
aangetrokken blijven.
WAARSCHUWING
Om ernstig letsel te voorkomen:
ś Stap niet uit de auto zonder dat de
parkeerrem goed geactiveerd is.
Als u de auto laat draaien, kan hij
plotseling in beweging komen. Uzelf
en anderen kunnen hierdoor ernstig
letsel oplopen.
ś Houd de auto helling op niet op zijn
plaats door gas te geven.
Wegrijden vanuit stilstand op een
helling
1. Zet de selectiehendel in stand P
(parkeren), houd het rempedaal
ingetrapt en:
śStart uw auto;
śZet de transmissie in de eerste
versnelling of in stand D.
śOntgrendel de parkeerrem.
2. Laat het rempedaal langzaam los.
3. Rijd langzaam vooruit tot de
aanhanger los komt van de blokken.
4. Stop en laat de blokken door iemand
oprapen en opbergen.
06
6-59
Onderhoud bij het rijden met
een aanhanger
Uw auto heeft vaker onderhoud
nodig wanneer u regelmatig met een
aanhanger rijdt. Belangrijke zaken die
speciale aandacht verdienen zijn: de
reductieoverbrenging, de smering van
de aandrijfassen en de koelvloeistof.
De toestand van de remmen moet ook
regelmatig gecontroleerd worden.
Alle zaken staan in dit instructieboekje
beschreven. De index is hierbij een
handig hulpmiddel. Het is verstandig
deze gedeeltes te lezen voordat u met
een aanhanger op pad gaat. Vergeet
ook niet de aanhanger en de trekhaak te
onderhouden.
Volg het onderhoudsschema van de
aanhanger en controleer de aanhanger
regelmatig. Voer de controle bij voorkeur
ieder keer uit wanneer u gaat rijden.
Het is van het grootste belang dat de
trekhaakmoeren en -bouten vastzitten.
AANWIJZING
Om schade aan de auto te voorkomen:
ś Vanwege de hogere belasting tijdens
het rijden met een aanhanger, kan bij
warm weer of bij helling op rijden de
motor oververhit raken.
ś Als met een aanhanger gereden
wordt, moet de vloeistof van de
reductieoverbrenging vaker worden
gecontroleerd.
Met uw auto rijden
6-60
MASSA VAN DE AUTO
Twee labels op de dorpel van het
bestuurdersportier geven aan voor welke
belading uw auto ontworpen is: het
informatielabel en het typeplaatje.
Zorg ervoor dat u, voordat u uw auto
gaat beladen, weet wat de volgende
termen betekenen, zodat u uw auto
op de juiste manier kunt beladen. De
informatie vindt u bij de specificaties en
op het typeplaatje:
Rijklaar gewicht
Dit is het gewicht van de auto met
de complete standaarduitrusting. Dit
gewicht is zonder passagiers, lading en
extra uitrusting.
Leeggewicht
Dit is het gewicht van de auto bij
aflevering plus het gewicht van de
achteraf gemonteerde uitrusting.
Belading
Dit getal heeft betrekking op al het
gewicht dat opgeteld wordt bij het
rijklaar gewicht, dus het gewicht van de
lading en de extra uitrusting.
GAW (maximale asbelasting)
Dit is het totaalgewicht op elke as (voor
en achter) - opgebouwd uit het rijklaar
gewicht en de totale belasting.
GAWR (maximale toelaatbare
asbelasting)
Dit is de maximale toegestane belasting
op een enkele as (voor of achter). Deze
cijfers staan op het typeplaatje. De totale
belasting op een as mag de GAWR nooit
overschrijden.
GVW (maximaal toelaatbaar
totaalgewicht)
Dit is het rijklaar gewicht plus het
gewicht van de lading en van de
passagiers.
GVWR (maximale massa voertuig)
Dit is het maximaal toelaatbaar gewicht
van de volledig belaste auto (inclusief
opties, uitrusting, passagiers en lading).
De GVWR staat op het typeplaatje op de
dorpel van het bestuurdersportier.
Overbeladen
WAARSCHUWING
De maximale asbelasting en de
maximale massa van het voertuig
staan vermeld op het typeplaatje
bevestigd aan het bestuurdersportier
(of voorpassagiersportier). Het
overschrijden van deze waardes kan
een ongeval of schade aan de auto
veroorzaken. U kunt het gewicht
van uw lading berekenen door de
voorwerpen (en personen) vooraf te
wegen. Wees voorzichtig uw auto niet
te overbeladen.
7
Rijveiligheid
Forward Collision-Avoidance Assist
(FCA, Ondersteuning botsingsvermijding voorzijde) (Alleen voorruitcamera) ..... 7-2
Forward Collision-Avoidance Assist
(FCA, Ondersteuning botsingsvermijding voorzijde) (Sensor Fusion) .................7-14
Lane Keeping Assist (LKA, rijvakassistentie) .......................................................... 7-28
Blind-Spot Collision Warning (BCW; botsingswaarschuwing blinde hoek) ........ 7-34
Blind-Spot Collision-Avoidance Assist
(BCA - hulp bij het vermijden van een blindehoekbotsing) .................................7-43
Safe Exit Warning (SEW) .........................................................................................7-56
Handmatige snelheidslimietregeling (MSLA) .......................................................7-62
Slimme snelheidslimietwaarschuwing (ISLW) ......................................................7-65
Waarschuwingssysteem voor de aandacht van de bestuurder (DAW) ............... 7-70
Rijcomfort
Cruise Control (CC) ................................................................................................. 7-76
Smart Cruise Control (SCC) ...................................................................................7-80
Navigation-Based Smart Cruise Control (NSCC) ..................................................7-96
Lane Following Assist (LFA - rijstrook volgen) .....................................................7-103
Highway Driving Assist (rijhulp voor op de snelweg, HDA) ................................7-107
Parkeerveiligheid
REAR VIEW MONITOR (RVM) ..................................................................................7-113
Rear Cross-Traffic Collision Warning
(RCCW; botsingswaarschuwing kruisend verkeer achteraan) .............................7-117
Rear Cross-Traffic Collision-Avoidance Assist (RCCA) ........................................7-125
Afstandswaarschuwing-achteruit (PDW) ..............................................................7-135
Forward/Reverse Parking Distance Warning
(parkeersensoren voor/achter, PDW) ...................................................................7-138
7. Bestuurdershulp
Bestuurdershulp
7-2
OTM070237
Het Forward Collision-Avoidance Assist-
systeem is ontworpen om voorliggers of
voetgangers op de rijweg te detecteren
en te controleren. De bestuurder wordt
gewaarschuwd met een melding en een
signaal dat een botsing dreigt en indien
nodig wordt de noodrem geactiveerd.
Detectiesensor
OOSEV050025L
[1] : Frontzichtcamera
Zie bovenstaande afbeelding voor de
precieze locatie van de detectiesensor.
OPMERKING
Neem de volgende
voorzorgsmaatregelen om de optimale
prestaties van de detectiesensor te
waarborgen:
ś Demonteer NOOIT de detectiesensor
of sensorunits en oefen er geen
kracht van buitenaf op uit.
ś Na het vervangen of repareren van
de detectiesensor adviseren wij u uw
auto te laten controleren door een
officiële HYUNDAI-dealer.
ś Breng NOOIT accessoires of stickers
op de voorruit aan en deze mag ook
niet worden getint.
ś Let goed op dat u de
frontzichtcamera steeds droog
houdt.
ś Plaats NOOIT reflecterende
voorwerpen (bijv. wit papier,
spiegel) op het dashboard. In dat
geval kan het systeem als gevolg
van lichtreflecties niet meer correct
werken.
)25:$5'&2//,6,21ǘ$92,'$1&($66,67ǣ)&$
21'(567(81,1*%276,1*69(50,-',1*9225=,-'(Ǥ
ǣ$//((1922558,7&$0(5$Ǥǣ,1',(19$172(3$66,1*Ǥ
07
7-3
Systeemconfiguratie
Instellingsfuncties voor het systeem
OTM070090N
Forward Safety (veiligheid vooruit)
Met de auto aan selecteert of
GHVHOHFWHHUWX%HVWXXUGHUVKXOSƟ.RS
staartveiligheid' in het menu Settings
(instellingen) om voor iedere functie in
te stellen of ze al dan niet moet worden
gebruikt.
- Als 'Actieve hulp' wordt geselecteerd,
waarschuwt de functie de bestuurder
met een waarschuwingsmelding
of een waarschuwingssignaal,
afhankelijk van het niveau van het
botsingsrisico. Afhankelijk van het
botsingsrisico wordt de remhulp
geactiveerd.
- Als 'Alleen waarschuwing' is
geselecteerd, waarschuwt de
functie de bestuurder met een
waarschuwingsmelding of een
waarschuwingssignaal, afhankelijk
van het niveau van het botsingsrisico.
Er is geen remhulp.
- Als 'Uit' is geselecteerd, wordt
het systeem uitgeschakeld. Het
waarschuwingslampje ( ) op het
instrumentenpaneel gaat branden.
De bestuurder kan de status On/Off
van het Forward Collision-Avoidance
Assist-systeem controleren in het menu
Settings (Instellingen). Als het ( )
waarschuwingslampje blijft branden als
het systeem op ON staat, raden we u aan
het systeem te laten controleren door
een officiële HYUNDAI-dealer.
WAARSCHUWING
Wanneer de auto opnieuw wordt
gestart, wordt het Forward Collision-
Avoidance Assist-systeem altijd
ingeschakeld. Als echter 'Uit' wordt
geselecteerd nadat de auto opnieuw is
gestart, moet de bestuurder altijd op de
omgeving letten en veilig rijden.
OPMERKING
Als 'Warning Only’ ('Alleen
waarschuwen') wordt geselecteerd, is
er geen remhulp.
Informatie
Het Forward Collision-Avoidance Assist-
systeem wordt uitgeschakeld wanneer ESC
wordt uitgeschakeld, door de toets ESC
OFF langer dan 3 seconden ingedrukt te
houden. Het waarschuwingslampje ( )
op het instrumentenpaneel gaat branden.
Bestuurdershulp
7-4
OTM070140N
Waarschuwingsmoment
Met de auto aan, selecteert
X%HVWXXUGHUVKXOSƟ7LPLQJ
waarschuwing' in het menu
Settings (instellingen) om de initiële
activeringstijd voor de waarschuwing van
Forward Collision-Avoidance Assist (hulp
bij het vermijden van een voorwaartse
botsing) te wijzigen.
Wanneer uw auto wordt afgeleverd,
is het waarschuwingsmoment
ingesteld op ‘Normaal’. Als u het
waarschuwingsmoment wijzigt, kan
dat ook het waarschuwingsmoment
voor andere bestuurdershulpsystemen
wijzigen.
OTM070141N
Waarschuwingsvolume
Met de auto aan selecteert
X%HVWXXUGHUVKXOSƟ
Waarschuwingsvolume' in het
menu Settings (instellingen) om het
waarschuwingsvolume voor Forward
Collision-Avoidance Assist te wijzigen
naar 'Hoog', 'Gemiddeld', 'Laag' of 'Uit'.
Als u het waarschuwingsvolume wijzigt,
kan dat ook het waarschuwingsvolume
voor andere bestuurdershulpsystemen
wijzigen.
OPMERKING
ś De instellingen voor het
waarschuwingsmoment en het
waarschuwingsvolume worden
toegepast bij alle functies van het
Forward Collision-Avoidance Assist-
systeem.
ś Zelfs als voor het
waarschuwingsmoment 'Normaal'
wordt geselecteerd, kan de initiële
activeringstijd laat lijken als de
voorligger plotseling stopt.
ś Selecteer voor het
waarschuwingsmoment 'Later'
wanneer er weinig verkeer is en u
traag rijdt.
Informatie
Wanneer de auto opnieuw wordt
gestart, blijft de laatste instelling voor
het waarschuwingsmoment en -volume
behouden.
07
7-5
Werking systeem
Waarschuwing en regeling
De basisfunctie van Forward Collision-
Avoidance Assist is om te helpen
waarschuwen en het voertuig te
controleren, naargelang het risico
op een botsing: ‘Collision Warning
- waarschuwing voor een botsing’,
‘Emergency Braking - noodrem
en ‘Stopping vehicle and ending
brake control - voertuig stoppen en
remcontrole beëindigen’.
OTM070143N
Botsingswaarschuwing
ś Om de bestuurder te waarschuwen
voor een botsing, verschijnt de
waarschuwing 'Botsing waarsch.’ op
het instrumentenpaneel, klinkt een
waarschuwingssignaal.
ś Wordt er een voorligger gedetecteerd,
dan werkt het systeem bij een
rijsnelheid tussen ongeveer 10~180
km/u.
ś Als een voetganger vóór de auto
wordt gedetecteerd, werkt het
systeem bij een rijsnelheid tussen
ongeveer 10~60 km/u.
ś Als 'Actieve hulp' is geselecteerd, kan
de remhulp worden geactiveerd.
OTM070144N
Noodremmen
ś Om de bestuurder te waarschuwen
voor het noodremmen, verschijnt
de waarschuwing 'Noodremmen' op
het instrumentenpaneel, klinkt een
waarschuwingssignaal.
ś Wordt er een voorligger gedetecteerd,
dan werkt het systeem bij een
rijsnelheid tussen ongeveer10~60
km/u.
ś Als een voetganger vóór de auto
wordt gedetecteerd, werkt het
systeem bij een rijsnelheid tussen
ongeveer 10~60 km/u.
ś In een noodstopsituatie voorziet het
systeem als remhulp hoge remkracht
om een botsing met het voertuig
of de voetganger vóór de auto te
voorkomen.
Bestuurdershulp
7-6
OTM070059L
De auto tot stilstand brengen en het
aansturen van de remmen beëindigen
ś Wanneer de auto tot stilstand is
gebracht door de noodrem, verschijnt
de waarschuwing 'Rij voorzichtig' op
het instrumentenpaneel.
Voor zijn/haar veiligheid dient de
bestuurder het rempedaal onmiddellijk in
te trappen en de omgeving te controleren.
ś Het aansturen van de remmen wordt
beëindigd nadat de auto door toedoen
van de noodrem gedurende ongeveer
2 seconden heeft stilgestaan.
WAARSCHUWING
Tref de volgende voorzorgsmaatregelen
wanneer u gebruikmaakt van
het Forward Collision-Avoidance
Assist-systeem (ondersteuning
botsingsvermijding voorzijde):
ś Wijzig voor uw veiligheid de instellingen
pas nadat u de auto op een veilige plaats
heeft geparkeerd.
ś Als 'Actieve hulp' of 'Alleen
waarschuwing' is geselecteerd, wordt
het Forward Collision-Avoidance Assist
automatisch uitgeschakeld wanneer ESC
wordt uitgeschakeld door de toets ESC
OFF langer dan 3 seconden ingedrukt
te houden. In dit geval kan het systeem
niet worden ingesteld in het menu
Settings (instellingen) en gaat (
)
het
waarschuwingslampje branden op het
instrumentenpaneel. Dit is normaal.
Als ESC wordt uitgeschakeld door op
de toets ESC OFF te drukken, behoudt
het Forward Collision-Avoidance Assist-
systeem de laatste instelling.
ś Forward Collision-Avoidance Assist
werkt niet in alle situaties en kan niet alle
aanrijdingen voorkomen.
ś De bestuurder is er verantwoordelijk
voor de auto onder controle te houden.
Vertrouw niet uitsluitend op het Forward
Collision-Avoidance Assist-systeem.
Houd een veilige remafstand en trap
indien nodig het rempedaal in om
snelheid te minderen of het voertuig tot
stilstand te brengen.
ś Laat het Forward Collision-Avoidance
Assist-systeem nooit opzettelijk
reageren op mensen, dieren,
voorwerpen enz. Dit kan ernstig of
dodelijk letsel veroorzaken.
ś Mogelijk werkt het Forward Collision-
Avoidance Assist-systeem niet als de
bestuurder het rempedaal intrapt om
een aanrijding te voorkomen.
ś Mogelijk waarschuwt Forward Collision-
Avoidance Assist de bestuurder te laat of
helemaal niet, afhankelijk van de weg-
en rijomstandigheden.
ś Terwijl Forward Collision-Avoidance
Assist ingrijpt, kan de auto plotseling
tot stilstand komen, waarbij letsel kan
worden toegebracht aan passagiers en
losse voorwerpen kunnen verschuiven.
Zorg dat alle inzittenden steeds hun
veiligheidsgordel om hebben en dat
losse voorwerpen altijd goed worden
vastgezet.
ś Mogelijk verschijnt of klinkt
de waarschuwing of het
waarschuwingssignaal van het Forward
Collision-Avoidance Assist-systeem
niet als een waarschuwingsmelding of
waarschuwingssignaal van een ander
systeem wordt weergegeven of klinkt.
ś Mogelijk hoort u het
waarschuwingssignaal van het Forward
Collision-Avoidance Assist-systeem
(ondersteuning botsingsvermijding
voorzijde) niet als er veel lawaai in de
omgeving is.
ś Afhankelijk van de wegomstandigheden
en de omgeving is het mogelijk dat het
Forward Collision-Avoidance Assist-
systeem wordt uitgeschakeld, dat het
niet naar behoren werkt of dat het werkt
wanneer dat niet nodig is.
07
7-7
WAARSCHUWING
ś Ook als er een probleem met het
Forward Collision-Avoidance Assist-
systeem is, werken de remmen
normaal.
ś Tijdens een noodstop, wordt de
controle op de remmen door het
systeem automatisch geannuleerd
als de bestuurder het gaspedaal hard
intrapt of het stuur omgooit.
OPMERKING
De snelheden waarmee het Forward
Collision-Avoidance Assist werkt,
kunnen verminderen door de toestand
van het voertuig of de voetganger
ervoor of in de omgeving. Naargelang
de snelheid waarschuwt het systeem
alleen de bestuurder en treedt het niet
op.
Informatie
Als een botsing dreigt, kan remhulp
worden voorzien door het Forward
Collision-Avoidance Assist-systeem als de
bestuurder niet hard genoeg remt.
Storingen en beperkingen van
het systeem
Storing in het systeem
Type A Type B
OTM070094N OTM070094L
Als Forward Collision-Avoidance Assist
niet naar behoren werkt, verschijnt de
waarschuwing 'Check Forward Safety'
('Controleer de veiligheid vooruit') en
de ( ) en ( ) waarschuwingslampjes
branden op het instrumentenpaneel.
We raden u aan het systeem door een
officiële HYUNDAI-dealer te laten
controleren.
Bestuurdershulp
7-8
Systeem uitgeschakeld
OTM070093N
Als het deel van de voorruit waar de
frontzichtcamera zich bevindt, of de
sensor bedekt zijn met vreemd materiaal
zoals sneeuw of regen, dan kan dit de
detectieprestaties verminderen en het
Forward Collision-Avoidance Assist-
systeem tijdelijk beperken of uitschakelen.
Als dit gebeurt, verschijnt de
waarschuwingsmelding 'Forward
Safety system disabled - voorwaarts
veiligheidssysteem uitgeschakeld.
Camera obscured - camera aan het zicht
onttrokken’ waarschuwing, en de ( )
en ( ) waarschuwingslampjes zullen
oplichten op het paneel.
Het systeem zal normaal werken
wanneer deze sneeuw, regen of ander
vreemd materiaal is verwijderd.
Als het systeem na obstructie (sneeuw,
regen of vreemde materialen) niet
normaal werkt, adviseren we om het
systeem te laten nakijken door een
officiële HYUNDAI-dealer.
WAARSCHUWING
ś Mogelijk werkt het Forward
Collision-Avoidance Assist-systeem
niet goed, zonder dat daardoor het
waarschuwingsmelding verschijnt
of het waarschuwingslampje gaat
branden op het instrumentenpaneel.
ś Mogelijk werkt Forward Collision-
Avoidance Assist niet goed in bepaalde
gebieden (bv. open terrein), als er geen
objecten worden gedetecteerd na het
starten van de auto.
Beperkingen van het systeem
Mogelijk werkt het Forward Collision-
Avoidance Assist-systeem niet normaal
of grijpt het systeem onverwacht in
onder de volgende omstandigheden:
ś De detectiesensor of het gebied
eromheen is vuil of beschadigd
ś De temperatuur rond de
frontzichtcamera is hoog of laag
ś De cameralens heeft last van een
getinte voorruit of een film of coating
op de voorruit, beschadigd glas of
vreemde voorwerpen (sticker, insect,
enz.) op het glas.
ś Er is vocht op de voorruit dat
niet verwijderd is of dat eraan
vastgevroren is
ś De voorruit wordt constant met
ruitensproeiervloeistof besproeid of
de ruitenwisser is geactiveerd
ś Rijden bij zware regenval of sneeuw of
dichte mist
ś Het gezichtsveld van de
frontzichtcamera wordt belemmerd
door schittering van de zon
ś Straatverlichting of licht van een
tegenligger wordt gereflecteerd op
het natte wegdek, bv. door een plas
op de weg
ś Er is een voorwerp op het dashboard
geplaatst
ś Uw auto wordt gesleept
ś De omgeving is heel helder
ś De omgeving is zeer donker, bv. in een
tunnel enz.
ś De helderheid verandert plots, bv.
wanneer u een tunnel inrijdt of verlaat
ś Er is niet veel licht buiten en de
koplampen zijn niet aan of geven
weinig licht
07
7-9
ś Rijden door stoom, rook of schaduw
ś Slechts een deel van een voertuig,
voetganger of fietser vóór de auto
wordt gedetecteerd
ś De voorligger is een bus, een grote
vrachtwagen, een vrachtwagen
met een lading of oplegger die een
ongewone vorm heeft enz.
ś De voorligger heeft geen
achterlichten, zijn achterlichten
bevinden zich op een ongewone
plaats enz.
ś Er is niet veel licht buiten en de
achterlichten zijn niet aan of geven
weinig licht
ś De achterzijde van de voorligger
is klein of het voertuig ziet er niet
normaal uit, zoals wanneer het
gekanteld is, op zijn kop ligt of
overdwars staat, enz.
ś De bodemvrijheid voor de auto is laag
of hoog.
ś Een voertuig of voetganger rijdt of
stapt plotseling voor u in
ś De voorligger wordt te laat
gedetecteerd
ś De weg van de voorligger wordt
plotseling versperd door een obstakel
ś De voorligger verandert plotseling van
rijstrook of vertraagt plotseling
ś De voorligger is vervormd
ś De voorligger rijdt met een lage of
hoge snelheid
ś De voorligger stuurt in de
tegenovergestelde richting van uw
auto om een botsing te vermijden
ś Uw auto verandert langzaam van
rijstrook terwijl vóór u een voorligger
rijdt
ś De voorligger is bedekt met sneeuw
ś U verlaat of keert terug naar de
rijstrook
ś Onstabiel rijden
ś U bevindt zich op een rotonde en de
voorligger wordt niet gedetecteerd
ś U blijft in een cirkel rijden
ś De voorligger heeft een ongewone
vorm
ś De voorligger rijdt bergop of bergaf
ś De voetganger wordt niet volledig
gedetecteerd, bijvoorbeeld als hij
zich vooroverbuigt of niet helemaal
rechtop loopt
ś De voetganger draagt kleding of
uitrusting waardoor hij moeilijk
als voetganger kan worden
geïdentificeerd
OADAS051
De afbeelding hierboven toont het beeld
dat de camera vooraan als een voertuig
of voetganger waarneemt.
ś De voetganger vóór de auto verplaatst
zich zeer snel
ś De voetganger vóór de auto is klein
van gestalte of heeft een lage houding
aangenomen
ś De voetganger vóór de auto heeft een
mobiliteitsbeperking
ś De voetganger vóór de auto verplaatst
zich haaks op de rijrichting
Bestuurdershulp
7-10
ś Er bevindt zich een groep voetgangers
of een grote menigte voor de auto
ś De voetganger draagt kleding die
opgaat in de achtergrond en daardoor
moeilijk te detecteren is
ś De voetganger is moeilijk te
onderscheiden van een structuur met
een soortgelijke vorm in de omgeving
ś U rijdt voorbij een voetganger,
verkeersborden, constructies enz.
nabij een kruispunt
ś U rijdt op een parkeerterrein
ś U rijdt door een tolpoort of
langs wegwerkzaamheden, over
een onverharde, gedeeltelijk
verharde of hobbelige weg, over
verkeersdrempels enz.
ś U rijdt op een weg met hellingen,
bochten enz.
ś U rijdt langs bomen of
straatverlichting aan de kant van de
weg
ś De slechte staat van de weg doet
de auto overmatig trillen tijdens het
rijden
ś Uw auto is te hoog of te laag door
een zware lading, een abnormale
bandenspanning enz.
ś U rijdt op een smalle weg die tussen
bomen of gras ligt of overgroeid is
ś Er is storing door elektromagnetische
golven, bijvoorbeeld in bepaalde
gebieden met sterke radiogolven of
elektrische ruis
WAARSCHUWING
ś Rijden in bochten
OADAS003 OADAS002
Mogelijk detecteert Forward
Collision-Avoidance Assist geen
andere voertuigen of voetgangers
voor de auto op bochtige wegen
die de prestaties van de sensoren
verminderen. Hierdoor kunnen
waarschuwingen en remhulp
uitblijven wanneer ze wel nodig zijn.
Rijdt u in een bocht, dan moet u een
veilige remafstand houden en indien
nodig sturen en het rempedaal
intrappen om snelheid te minderen
en zo een veilige afstand te bewaren.
07
7-11
OADAS006 OADAS005
Mogelijk detecteert Forward
Collision-Avoidance Assist een
voertuig of voetganger in de rijstrook
naast u of elders buiten uw rijstrook
wanneer u op een bochtige weg rijdt.
Als dit gebeurt, kan het systeem
mogelijk de bestuurder
waarschuwen en de rem aansturen
wanneer dat niet nodig is. Controleer
altijd de verkeersomstandigheden
rond uw auto.
ś Op een helling rijden
OADAS009
OADAS007
Mogelijk detecteert Forward
Collision-Avoidance Assist geen
andere voertuigen of voetgangers
vóór u op hellende wegen die
de prestaties van de sensoren
verminderen.
Hierdoor kan het systeem mogelijk
waarschuwen, remmen of bijsturen
wanneer dat niet nodig is of niet
waarschuwen, remmen of bijsturen
wanneer dat wel nodig is.
De rijsnelheid kan ook snel dalen
wanneer plotseling een voertuig
of voetganger vóór de auto wordt
gedetecteerd.
Blijf altijd op de weg letten wanneer
u bergop of bergaf rijdt. Indien nodig
stuurt u en trapt u het rempedaal in
om snelheid te minderen en zo een
veilige afstand te bewaren.
Bestuurdershulp
7-12
ś Van rijbaan wisselen
OADAS032
[A] : Uw auto,
[B] : Een auto die van rijstrook verandert
Wanneer een voertuig vanuit een
aangrenzende rijstrook uw rijstrook
oprijdt, kan de sensor het niet
detecteren totdat het zich in zijn
detectiebereik bevindt. Mogelijk
detecteert Forward Collision-
Avoidance Assist het voertuig niet
onmiddellijk als het plotseling van
rijbaan wisselt. In dit geval moet
u een veilige remafstand houden
en indien nodig sturen en het
rempedaal intrappen om snelheid te
minderen en zo een veilige afstand te
bewaren.
OADAS033
[A] : Uw auto,
[B] : Een auto die van rijstrook verandert,
[C] : voertuig op dezelfde rijstrook
Wanneer een voertuig vóór u uw
rijstrook verlaat, detecteert Forward
Collision-Avoidance Assist uw
nieuwe voorligger mogelijk niet
onmiddellijk.
In dit geval moet u een veilige
remafstand houden en indien nodig
sturen en het rempedaal intrappen
om snelheid te minderen en zo een
veilige afstand te bewaren.
07
7-13
ś Voertuig detecteren
OOSEV050127L
Als een voorligger een lading heeft
die achter het voertuig uitsteekt of
wanneer een voorligger een grotere
bodemvrijheid heeft, is speciale
aandacht vereist. Mogelijk detecteert
Forward Collision-Avoidance Assist
de lading die achter het voertuig
uitsteekt niet. In dit geval moet u een
veilige remafstand tot het achterste
voorwerp houden en indien nodig
sturen en het rempedaal intrappen
om snelheid te minderen en zo de
afstand te bewaren.
WAARSCHUWING
ś Wanneer u een aanhanger of een
ander voertuig sleept, raden we
aan dat u om veiligheidsredenen
Forward Collision-Avoidance Assist
uitschakelt.
ś Mogelijk grijpt het Forward Collision-
Avoidance Assist-systeem in als het
voorwerpen detecteert die door hun
vorm of bepaalde kenmerken lijken
op voertuigen en voetgangers.
ś Forward Collision-Avoidance Assist
werkt niet met fietsen, motorfietsen
of kleinere voorwerpen op wielen,
zoals bagagetassen, winkel- of
kinderwagens.
ś Mogelijk functioneert Forward
Collision-Avoidance Assist niet
normaal bij storing door sterke
elektromagnetische golven.
ś Mogelijk werkt Forward Collision-
Avoidance Assist niet gedurende
15 seconden na het starten van
de auto of het inschakelen van de
frontzichtcamera.
Bestuurdershulp
7-14
)25:$5'&2//,6,21ǘ$92,'$1&($66,67ǣ)&$
21'(567(81,1*%276,1*69(50,-',1*9225=,-'(Ǥ
ǣ6(1625)86,21Ǥǣ,1',(19$172(3$66,1*Ǥ
Basisfunctie
OJX1070255L
Het Forward Collision-Avoidance Assist-
systeem is ontworpen om fietsers of
voetgangers op de rijweg te detecteren
en te controleren. De bestuurder wordt
gewaarschuwd met een melding en een
signaal dat een botsing dreigt en indien
nodig wordt de noodrem geactiveerd.
Detectiesensor
(Voorruitcamera, radar voor)
OOSEV050025L
OOSEV040477L
[1] : Frontzichtcamera
[2] : Voorste radar
Zie bovenstaande afbeelding voor de
precieze locatie van de detectiesensoren.
07
7-15
OPMERKING
Neem de volgende
voorzorgsmaatregelen om de optimale
prestaties van de detectiesensor te
waarborgen:
ś Demonteer nooit de detectiesensor
of sensorunits en oefen er geen
kracht van buitenaf op uit.
ś Na het vervangen of repareren van
de detectiesensor adviseren wij u uw
auto te laten controleren door een
officiële HYUNDAI-dealer.
ś Breng nooit accessoires of stickers
op de voorruit aan en deze mag ook
niet worden getint.
ś Let goed op dat u de
frontzichtcamera steeds droog
houdt.
ś Plaats nooit reflecterende
voorwerpen (bijv. wit papier,
spiegel) op het dashboard. In dat
geval kan het systeem als gevolg
van lichtreflecties niet meer correct
werken.
ś Breng geen kentekenplaathouder
of voorwerpen, zoals een
bumpersticker, folie of
bumperbescherming aan in de buurt
van het afdekkapje van de radar vóór.
ś Houd de radar en zijn afdekkapje
altijd schoon en vrij van vuil en stof.
Gebruik alleen een zachte doek om
het voertuig te wassen. Richt geen
hogedrukreiniger rechtstreeks op de
sensor of sensorafdekking.
ś Als overmatige kracht is uitgeoefend
op of rond de radar, kan Forward
Collision-Avoidance Assist
mogelijk niet goed functioneren,
ook al verschijnt er geen
waarschuwingsmelding op het
instrumentenpaneel. We adviseren u
de auto te laten controleren door een
officiële HYUNDAI-dealer.
ś Gebruik alleen originele onderdelen
of voor uw auto geschikte
gelijkwaardige onderdelen om een
beschadigde behuizing van de radar
voor te repareren of te vervangen.
Breng geen lak aan op het afdekkapje
van de radar vóór.
Bestuurdershulp
7-16
Systeemconfiguratie
Instellingsfuncties voor het systeem
OTM070090N
Forward Safety (veiligheid vooruit)
Met de auto aan selecteert of
GHVHOHFWHHUWX%HVWXXUGHUVKXOSƟ.RS
staartveiligheid' in het menu Settings
(instellingen) om voor iedere functie in
te stellen of ze al dan niet moet worden
gebruikt.
- Als 'Actieve hulp' wordt geselecteerd,
waarschuwt de functie de bestuurder
met een waarschuwingsmelding
of een waarschuwingssignaal,
afhankelijk van het niveau van het
botsingsrisico. Afhankelijk van het
botsingsrisico wordt de remhulp
geactiveerd.
- Als 'Alleen waarschuwing' is
geselecteerd, waarschuwt de
functie de bestuurder met een
waarschuwingsmelding of een
waarschuwingssignaal, afhankelijk
van het niveau van het botsingsrisico.
Er is geen remhulp.
- Als 'Uit' is geselecteerd, wordt
het systeem uitgeschakeld. Het
waarschuwingslampje ( ) op het
instrumentenpaneel gaat branden.
De bestuurder kan de status On/Off
van het Forward Collision-Avoidance
Assist-systeem controleren in het menu
Settings (Instellingen). Als het ( )
waarschuwingslampje blijft branden als
het systeem op ON staat, raden we u aan
het systeem te laten controleren door
een officiële HYUNDAI-dealer.
WAARSCHUWING
Wanneer de auto opnieuw wordt
gestart, wordt het Forward Collision-
Avoidance Assist-systeem altijd
ingeschakeld. Als echter 'Uit' wordt
geselecteerd nadat de auto opnieuw is
gestart, moet de bestuurder altijd op de
omgeving letten en veilig rijden.
OPMERKING
Als 'Warning Only’ ('Alleen
waarschuwen') wordt geselecteerd, is
er geen remhulp.
Informatie
Het Forward Collision-Avoidance Assist-
systeem wordt uitgeschakeld wanneer ESC
wordt uitgeschakeld, door de toets ESC
OFF langer dan 3 seconden ingedrukt te
houden. Het waarschuwingslampje ( )
op het instrumentenpaneel gaat branden.
07
7-17
OTM070140N
Waarschuwingsmoment
Met de auto aan, selecteert
X%HVWXXUGHUVKXOSƟ7LPLQJ
waarschuwing' in het menu
Settings (instellingen) om de initiële
activeringstijd voor de waarschuwing van
Forward Collision-Avoidance Assist (hulp
bij het vermijden van een voorwaartse
botsing) te wijzigen.
Wanneer uw auto wordt afgeleverd,
is het waarschuwingsmoment
ingesteld op ‘Normaal’. Als u het
waarschuwingsmoment wijzigt, kan
dat ook het waarschuwingsmoment
voor andere bestuurdershulpsystemen
wijzigen.
OTM070141N
Waarschuwingsvolume
Met de auto aan selecteert
X%HVWXXUGHUVKXOSƟ
Waarschuwingsvolume' in het
menu Settings (instellingen) om het
waarschuwingsvolume voor Forward
Collision-Avoidance Assist te wijzigen
naar 'Hoog', 'Gemiddeld', 'Laag' of 'Uit'.
Als u het waarschuwingsvolume wijzigt,
kan dat ook het waarschuwingsvolume
voor andere bestuurdershulpsystemen
wijzigen.
OPMERKING
ś De instellingen voor het
waarschuwingsmoment en het
waarschuwingsvolume worden
toegepast bij alle functies van het
Forward Collision-Avoidance Assist-
systeem.
ś Zelfs als voor het
waarschuwingsmoment 'Normaal'
wordt geselecteerd, kan de initiële
activeringstijd laat lijken als de
voorligger plotseling stopt.
ś Selecteer voor het
waarschuwingsmoment 'Later'
wanneer er weinig verkeer is en u
traag rijdt.
Informatie
Wanneer de auto opnieuw wordt
gestart, blijft de laatste instelling voor
het waarschuwingsmoment en -volume
behouden.
Bestuurdershulp
7-18
Werking systeem
Basisfunctie
Waarschuwing en regeling
De basisfunctie van Forward Collision-
Avoidance Assist is om te helpen
waarschuwen en het voertuig te
controleren, naargelang het risico op een
botsing: ‘Botsing waarsch., ‘Emergency
Braking - noodrem’ en ‘Noodremmen.
OTM070143N
Botsingswaarschuwing
ś Om de bestuurder te waarschuwen
voor een botsing, verschijnt de
waarschuwing 'Botsing waarsch.' op
het instrumentenpaneel, klinkt een
waarschuwingssignaal.
ś Wordt er een voorligger gedetecteerd,
dan werkt het systeem bij een
rijsnelheid tussen ongeveer 10~180
km/u.
ś Als een voetganger of fietser vóór de
auto wordt gedetecteerd, dan werkt
het systeem bij een rijsnelheid tussen
ongeveer 10~85 km/h.
ś Als 'Actieve hulp' is geselecteerd, kan
de remhulp worden geactiveerd.
OTM070144N
Noodremmen
ś Om de bestuurder te waarschuwen
voor het noodremmen, verschijnt
de waarschuwing 'Noodremmen' op
het instrumentenpaneel, klinkt een
waarschuwingssignaal.
ś Wordt er een voorligger gedetecteerd,
dan werkt het systeem bij een
rijsnelheid tussen ongeveer10~75
km/u.
ś Als een voetganger of fietser vóór de
auto wordt gedetecteerd, dan werkt
het systeem bij een rijsnelheid tussen
ongeveer 10~65 km/h.
ś In een noodstopsituatie voorziet het
systeem hoge remkracht als remhulp
om een botsing met het voertuig, de
voetganger of de fietser vóór de auto
te voorkomen.
07
7-19
OTM070059L
De auto tot stilstand brengen en het
aansturen van de remmen beëindigen
ś Wanneer de auto tot stilstand is
gebracht door de noodrem, verschijnt
de waarschuwing 'Rij voorzichtig' op
het instrumentenpaneel.
Voor zijn/haar veiligheid dient
de bestuurder het rempedaal
onmiddellijk in te trappen en de
omgeving te controleren.
ś Het aansturen van de remmen wordt
beëindigd nadat de auto door toedoen
van de noodrem gedurende ongeveer
2 seconden heeft stilgestaan.
WAARSCHUWING
Tref de volgende voorzorgsmaatregelen
wanneer u gebruikmaakt van
het Forward Collision-Avoidance
Assist-systeem (ondersteuning
botsingsvermijding voorzijde):
ś Wijzig voor uw veiligheid de
instellingen pas nadat u de auto op
een veilige plaats heeft geparkeerd.
ś Als 'Actieve hulp' of 'Alleen
waarschuwing' is geselecteerd,
wordt het Forward Collision-
Avoidance Assist automatisch
uitgeschakeld wanneer ESC wordt
uitgeschakeld door de toets ESC OFF
langer dan 3 seconden ingedrukt
te houden. In dit geval kan het
systeem niet worden ingesteld in
het menu Settings (instellingen) en
gaat ( ) het waarschuwingslampje
branden op het instrumentenpaneel.
Dit is normaal. Als ESC wordt
uitgeschakeld door op de toets
ESC OFF te drukken, behoudt het
Forward Collision-Avoidance Assist-
systeem de laatste instelling.
ś Forward Collision-Avoidance Assist
werkt niet in alle situaties en kan niet
alle aanrijdingen voorkomen.
ś De bestuurder is er verantwoordelijk
voor de auto onder controle te
houden. Vertrouw niet uitsluitend
op het Forward Collision-Avoidance
Assist-systeem. Houd een veilige
remafstand en trap indien nodig
het rempedaal in om snelheid te
minderen of het voertuig tot stilstand
te brengen.
ś Laat het Forward Collision-Avoidance
Assist-systeem nooit opzettelijk
reageren op mensen, dieren,
voorwerpen enz. Dit kan ernstig of
dodelijk letsel veroorzaken.
ś Mogelijk werkt het Forward
Collision-Avoidance Assist-systeem
niet als de bestuurder het rempedaal
intrapt om een aanrijding te
voorkomen.
Bestuurdershulp
7-20
ś Mogelijk waarschuwt Forward
Collision-Avoidance Assist de
bestuurder te laat of helemaal
niet, afhankelijk van de weg- en
rijomstandigheden.
ś Terwijl Forward Collision-
Avoidance Assist ingrijpt, kan
de auto plotseling tot stilstand
komen, waarbij letsel kan worden
toegebracht aan passagiers en losse
voorwerpen kunnen verschuiven.
Zorg dat alle inzittenden steeds hun
veiligheidsgordel om hebben en dat
losse voorwerpen altijd goed worden
vastgezet.
ś Mogelijk verschijnt of klinkt
de waarschuwing of het
waarschuwingssignaal van het
Forward Collision-Avoidance
Assist-systeem niet als een
waarschuwingsmelding of
waarschuwingssignaal van een
ander systeem wordt weergegeven
of klinkt.
ś Mogelijk hoort u het
waarschuwingssignaal van het
Forward Collision-Avoidance
Assist-systeem (ondersteuning
botsingsvermijding voorzijde) niet
als er veel lawaai in de omgeving is.
ś Afhankelijk van de
wegomstandigheden en de
omgeving is het mogelijk dat het
Forward Collision-Avoidance Assist-
systeem wordt uitgeschakeld, dat
het niet naar behoren werkt of dat
het werkt wanneer dat niet nodig is.
WAARSCHUWING
ś Ook als er een probleem met het
Forward Collision-Avoidance Assist-
systeem is, werken de remmen
normaal.
ś Tijdens een noodstop, wordt de
controle op de remmen door het
systeem automatisch geannuleerd
als de bestuurder het gaspedaal hard
intrapt of het stuur omgooit.
OPMERKING
ś De snelheden waarmee het
Forward Collision-Avoidance Assist
werkt, kunnen verminderen door
de toestand van het voertuig of
de voetganger ervoor of in de
omgeving. Naargelang de snelheid
waarschuwt het systeem alleen de
bestuurder en treedt het niet op.
ś Forward Collision-Avoidance
Assist werkt onder bepaalde
omstandigheden, door het
risiconiveau te beoordelen op basis
van de staat, rijrichting en snelheid
van de tegenligger en de omgeving.
Informatie
Als een botsing dreigt, kan remhulp
worden voorzien door het Forward
Collision-Avoidance Assist-systeem als de
bestuurder niet hard genoeg remt.
07
7-21
Storingen en beperkingen van
het systeem
Storing in het systeem
Type A Type B
OTM070094N OTM070094L
Als Forward Collision-Avoidance Assist
niet naar behoren werkt, verschijnt
de waarschuwing 'Controleer veilig-
heidssytemen aan de voorkant' en de
() en ( ) waarschuwingslampjes
branden op het instrumentenpaneel.
We raden u aan het systeem door een
officiële HYUNDAI-dealer te laten
controleren.
Systeem uitgeschakeld
OTM070093N OTM070095N
Als het deel van de voorruit waar de
frontzichtcamera zich bevindt, het
afdekkapje van de radar vooraan of
de sensor bedekt is met vuil, zoals
sneeuw of regen, dan kan dit de
detectieprestaties verminderen en
het Forward Collision-Avoidance
Assist-systeem tijdelijk beperken of
uitschakelen.
Als dit gebeurt, verschijnt de
waarschuwingsmelding 'Veiligheidssyst.
aan voorkant uitgeschakeld. Camerazicht
beperkt' of 'Veiligheidssys- temen aan
de voorkant uitge- schakeld. Radar
geblokkeerd' waarschuwing en de
() en ( ) de waarschuwingslampjes
branden op het instrumentenpaneel.
Het systeem zal normaal werken
wanneer deze sneeuw, regen of ander
vreemd materiaal is verwijderd.
Als het systeem na obstructie (sneeuw,
regen of vreemde materialen) niet
normaal werkt, adviseren we om het
systeem te laten nakijken door een
officiële HYUNDAI-dealer.
Bestuurdershulp
7-22
WAARSCHUWING
ś Mogelijk werkt het Forward
Collision-Avoidance Assist-systeem
niet goed, zonder dat daardoor het
waarschuwingsmelding verschijnt
of het waarschuwingslampje gaat
branden op het instrumentenpaneel.
ś Mogelijk werkt Forward Collision-
Avoidance Assist niet goed in
bepaalde gebieden (bv. open
terrein), als er geen objecten worden
gedetecteerd na het starten van de
auto.
Beperkingen van het systeem
Mogelijk werkt het Forward Collision-
Avoidance Assist-systeem niet normaal
of grijpt het systeem onverwacht in
onder de volgende omstandigheden:
ś De detectiesensor of het gebied
eromheen is vuil of beschadigd
ś De temperatuur rond de
frontzichtcamera is hoog of laag
ś De cameralens heeft last van een
getinte voorruit of een film of coating
op de voorruit, beschadigd glas of
vreemde voorwerpen (sticker, insect,
enz.) op het glas.
ś Er is vocht op de voorruit dat
niet verwijderd is of dat eraan
vastgevroren is
ś De voorruit wordt constant met
ruitensproeiervloeistof besproeid of
de ruitenwisser is geactiveerd
ś Rijden bij zware regenval of sneeuw of
dichte mist
ś Het gezichtsveld van de
frontzichtcamera wordt belemmerd
door schittering van de zon
ś Straatverlichting of licht van een
tegenligger wordt gereflecteerd op
het natte wegdek, bv. door een plas
op de weg
ś Er is een voorwerp op het dashboard
geplaatst
ś Uw auto wordt gesleept
ś De omgeving is heel helder
ś De omgeving is zeer donker, bv. in een
tunnel enz.
ś De helderheid verandert plots, bv.
wanneer u een tunnel inrijdt of verlaat
ś Er is niet veel licht buiten en de
koplampen zijn niet aan of geven
weinig licht
ś Rijden door stoom, rook of schaduw
ś Slechts een deel van een voertuig,
voetganger of fietser vóór de auto
wordt gedetecteerd
ś De voorligger is een bus, een grote
vrachtwagen, een vrachtwagen
met een lading of oplegger die een
ongewone vorm heeft enz.
ś De voorligger heeft geen
achterlichten, zijn achterlichten
bevinden zich op een ongewone
plaats enz.
ś Er is niet veel licht buiten en de
achterlichten zijn niet aan of geven
weinig licht
ś De achterzijde van de voorligger
is klein of het voertuig ziet er niet
normaal uit, zoals wanneer het
gekanteld is, op zijn kop ligt of
overdwars staat, enz.
ś De bodemvrijheid voor de auto is laag
of hoog.
ś Een voertuig, voetganger of fietser
rijdt of stapt plotseling voor u in
ś Het deel van de bumper rond de radar
heeft een stoot ondervonden of is
beschadigd of de radar zit niet op zijn
plaats
ś De temperatuur rond de radar is hoog
of laag
07
7-23
ś U rijdt door een tunnel of onder een
ijzeren brug door
ś U rijdt in een groot gebied waar
weinig voertuigen of constructies zijn
(d.w.z. een woestijn, weide, voorstad
enz.)
ś U rijdt nabij zones waar zich metalen
bevinden, zoals een bouwplaats,
spoorweg enz.
ś Er is een materiaal in de buurt dat
de golven van de radar zeer goed
reflecteert, zoals een vangrail, een
auto enz.
ś De fietser vóór de auto zit op een fiets
van een materiaal dat de golven van
de radar vóór niet goed reflecteert
ś De voorligger wordt te laat
gedetecteerd
ś De weg van de voorligger wordt
plotseling versperd door een obstakel
ś De voorligger verandert plotseling van
rijstrook of vertraagt plotseling
ś De voorligger is vervormd
ś De voorligger rijdt met een lage of
hoge snelheid
ś De voorligger stuurt in de
tegenovergestelde richting van uw
auto om een botsing te vermijden
ś Uw auto verandert langzaam van
rijstrook terwijl vóór u een voorligger
rijdt
ś De voorligger is bedekt met sneeuw
ś U verlaat of keert terug naar de
rijstrook
ś Onstabiel rijden
ś U bevindt zich op een rotonde en de
voorligger wordt niet gedetecteerd
ś U blijft in een cirkel rijden
ś De voorligger heeft een ongewone
vorm
ś De voorligger rijdt bergop of bergaf
ś De voetganger of fietser wordt niet
volledig gedetecteerd, bijvoorbeeld
als hij zich vooroverbuigt of niet
helemaal rechtop loopt
ś De voetganger of fietser draagt
kleding of uitrusting waardoor hij
moeilijk als voetganger of fietser kan
worden geïdentificeerd
OADAS044
De afbeelding hierboven toont het beeld
dat de camera vooraan als een voertuig,
voetganger of fietser waarneemt.
ś De voetganger of fietser vóór de auto
verplaatst zich zeer snel
ś De voetganger of fietser vóór de auto
is klein van gestalte of heeft een lage
houding aangenomen
ś De voetganger of fietser vóór de auto
heeft een mobiliteitsbeperking
ś De voetganger of fietser vóór de auto
verplaatst zich haaks op de rijrichting
ś Er bevindt zich een groep voetgangers
of fietsers of een grote menigte voor
de auto
Bestuurdershulp
7-24
ś De voetganger of fietser draagt
kleding die opgaat in de achtergrond
en daardoor moeilijk te detecteren is
ś De voetganger of fietser is moeilijk te
onderscheiden van een structuur met
een soortgelijke vorm in de omgeving
ś U rijdt voorbij een voetganger, fietser,
verkeersbord, gebouw enz. nabij een
kruispunt
ś U rijdt op een parkeerterrein
ś U rijdt door een tolpoort of
langs wegwerkzaamheden, over
een onverharde, gedeeltelijk
verharde of hobbelige weg, over
verkeersdrempels enz.
ś U rijdt op een weg met hellingen,
bochten enz.
ś U rijdt langs bomen of
straatverlichting aan de kant van de
weg
ś De slechte staat van de weg doet
de auto overmatig trillen tijdens het
rijden
ś Uw auto is te hoog of te laag door
een zware lading, een abnormale
bandenspanning enz.
ś U rijdt op een smalle weg die tussen
bomen of gras ligt of overgroeid is
ś Er is storing door elektromagnetische
golven, bijvoorbeeld in bepaalde
gebieden met sterke radiogolven of
elektrische ruis
WAARSCHUWING
ś Rijden in bochten
OADAS014
OADAS016 OADAS018
Mogelijk detecteert Forward
Collision-Avoidance Assist geen
andere voertuigen, voetgangers of
fietsers vóór u op bochtige wegen
die de prestaties van de sensoren
verminderen. Hierdoor kunnen
waarschuwingen en remhulp
uitblijven wanneer ze wel nodig zijn.
Rijdt u in een bocht, dan moet u een
veilige remafstand houden en indien
nodig sturen en het rempedaal
intrappen om snelheid te minderen
en zo een veilige afstand te bewaren.
07
7-25
OADAS015
OADAS017 OADAS019
Mogelijk detecteert Forward
Collision-Avoidance Assist een
voertuig, voetganger of fietser in de
rijstrook naast u of elders buiten uw
rijstrook wanneer u op een bochtige
weg rijdt.
Als dit gebeurt, kan het systeem
mogelijk de bestuurder
waarschuwen en de rem aansturen
wanneer dat niet nodig is. Controleer
altijd de verkeersomstandigheden
rond uw auto.
ś Op een helling rijden
OADAS012
OADAS010 OADAS011
Mogelijk detecteert Forward
Collision-Avoidance Assist geen
andere voertuigen, voetgangers of
fietsers vóór u op hellende wegen
die de prestaties van de sensoren
verminderen.
Hierdoor kan het systeem mogelijk
waarschuwen, remmen of bijsturen
wanneer dat niet nodig is of niet
waarschuwen, remmen of bijsturen
wanneer dat wel nodig is.
De rijsnelheid kan ook snel dalen
wanneer plotseling een voertuig,
voetganger of fietser vóór de auto
wordt gedetecteerd.
Blijf altijd op de weg letten wanneer
u bergop of bergaf rijdt. Indien nodig
stuurt u en trapt u het rempedaal in
om snelheid te minderen en zo een
veilige afstand te bewaren.
Bestuurdershulp
7-26
ś Van rijbaan wisselen
OADAS030
[A] : Uw auto,
[B] : Een auto die van rijstrook verandert
Wanneer een voertuig vanuit een
aangrenzende rijstrook uw rijstrook
oprijdt, kan de sensor het niet
detecteren totdat het zich in zijn
detectiebereik bevindt. Mogelijk
detecteert Forward Collision-
Avoidance Assist het voertuig niet
onmiddellijk als het plotseling van
rijbaan wisselt. In dit geval moet
u een veilige remafstand houden
en indien nodig sturen en het
rempedaal intrappen om snelheid te
minderen en zo een veilige afstand te
bewaren.
OADAS031
[A] : Uw auto [B] : Een auto die van rijstrook verandert,
[C] : voertuig op dezelfde rijstrook
Wanneer een voertuig vóór u uw
rijstrook verlaat, detecteert Forward
Collision-Avoidance Assist uw
nieuwe voorligger mogelijk niet
onmiddellijk. In dit geval moet u een
veilige remafstand houden en indien
nodig sturen en het rempedaal
intrappen om snelheid te minderen
en zo een veilige afstand te bewaren.
07
7-27
ś Voertuig detecteren
OOSEV060176L
Als een voorligger een lading heeft
die achter het voertuig uitsteekt of
wanneer een voorligger een grotere
bodemvrijheid heeft, is speciale
aandacht vereist. Mogelijk detecteert
Forward Collision-Avoidance Assist
de lading die achter het voertuig
uitsteekt niet. In dit geval moet u een
veilige remafstand tot het achterste
voorwerp houden en indien nodig
sturen en het rempedaal intrappen
om snelheid te minderen en zo de
afstand te bewaren.
WAARSCHUWING
ś Wanneer u een aanhanger of een
ander voertuig sleept, raden we
aan dat u om veiligheidsredenen
Forward Collision-Avoidance Assist
uitschakelt.
ś Mogelijk grijpt het Forward Collision-
Avoidance Assist-systeem in als het
voorwerpen detecteert die door hun
vorm of bepaalde kenmerken op
voertuigen, voetgangers en fietsers
lijken.
ś Forward Collision-Avoidance Assist
werkt niet met fietsen, motorfietsen
of kleinere voorwerpen op wielen,
zoals bagagetassen, winkel- of
kinderwagens.
ś Mogelijk functioneert Forward
Collision-Avoidance Assist niet
normaal bij storing door sterke
elektromagnetische golven.
ś Mogelijk werkt Forward Collision-
Avoidance Assist niet gedurende
15 seconden na het starten van
de auto of het inschakelen van de
frontzichtcamera.
Bestuurdershulp
7-28
/$1(.((3,1*$66,67ǣ/.$5,-9$.$66,67(17,(Ǥ
ǣ,1',(19$172(3$66,1*Ǥ
Systeemconfiguratie
Instellingsfuncties voor het systeem
OTM070184N
Lane Safety (rijstrookveiligheid)
Met de auto aan selecteert of
GHVHOHFWHHUWX%HVWXXUGHUVKXOSƟ
Rijbaanveiligheid' in het menu Settings
(instellingen) om voor iedere functie in
te stellen of ze al dan niet moet worden
gebruikt.
- Als 'Assistent' is geselecteerd,
helpt het systeem de bestuurder
automatisch bij het sturen wanneer
het detecteert dat de rijstrook wordt
verlaten, om te helpen voorkomen dat
de auto van zijn rijstrook afwijkt.
- Als 'Alleen waarschuwing' is
geselecteerd, waarschuwt het
systeem de bestuurder met een
geluidssignaal wanneer hij detecteert
dat de auto zijn rijstrook verlaat. De
bestuurder moet zelf bijsturen.
- Als 'Uit' is geselecteerd, wordt
het systeem uitgeschakeld. Het
controlelampje ( ) op het
instrumentenpaneel dooft.
WAARSCHUWING
ś Als 'Alleen waarschuwing' wordt
geselecteerd, is er geen stuurhulp.
ś Het Lane Keeping Assist-systeem
stuurt niet bij wanneer de auto in het
midden van de rijstrook rijdt.
ś De bestuurder dient zich altijd bewust
te zijn van de omgeving en de auto te
sturen als 'Uit' is geselecteerd.
Het Lane Keeping Assist-systeem
is ontworpen om tijdens het rijden
boven een bepaalde snelheid
rijstrookmarkeringen (of randen
van de weg) te detecteren. Het
systeem waarschuwt de bestuurder
als het voertuig de rijstrook verlaat
zonder gebruik te maken van de
richtingaanwijzers of helpt de bestuurder
automatisch te sturen om zo te helpen
voorkomen dat de auto de rijstrook
verlaat.
Detectiesensor (Voorruitcamera)
OOSEV050025L
[1] : Frontzichtcamera
De frontzichtcamera wordt gebruikt als
detectiesensor om rijstrookmarkeringen
(of de randen van de weg) te detecteren.
Zie bovenstaande afbeelding voor de
precieze locatie van de detectiesensor.
OPMERKING
Zie de alinea 'Forward Collision-
Avoidance Assist (FCA, ondersteuning
botsingsvermijding voorzijde)' in
hoofdstuk 7 voor meer informatie over
de voorzorgsmaatregelen voor de
frontzichtcamera.
07
7-29
Het systeem in- of uitschakelen (toets
Lane Driving Assist (hulp met rijden op de
rijstrook))
OOS070014K
Met de auto aan houdt u de toets Lane
Driving Assist (hulp op de rijstrook)
op het stuurwiel ingedrukt om Lane
Keeping Assist in te schakelen. Het
witte controlelampje ( ) op het
instrumentenpaneel gaat branden.
Druk nogmaals op de toets en houd
hem ingedrukt om het systeem uit te
schakelen.
Wanneer de motor opnieuw wordt
gestart, behoudt het Lane Keeping
Assist-systeem de laatste instelling.
OPMERKING
Als de toets Lane Driving Assist kort
wordt ingedrukt, zal Lane Following
Assist aan en uit gaan.
OTM070141N
Waarschuwingsvolume
Met de auto aan selecteert
X%HVWXXUGHUVKXOSƟ
Waarschuwingsvolume' in het
menu Settings (instellingen) om het
waarschuwingsvolume voor Lane
Keeping Assist te wijzigen naar 'Hoog',
'Gemiddeld', 'Laag'.
Als u het waarschuwingsvolume wijzigt,
kan dat ook het waarschuwingsvolume
voor andere bestuurdershulpsystemen
wijzigen.
Bestuurdershulp
7-30
Werking systeem
Waarschuwing en regeling
Het Lane Keeping Assist-systeem
waarschuwt en stuurt de auto aan met
Lane Departure Warning (waarschuwing
bij rijbaanwissel) en Lane Keeping Assist
(hulp bij rijbaan aanhouden).
Links Rechts
OTM070027 OTM070028
Lane Departure Warning
ś Om de bestuurder te waarschuwen
dat het voertuig afwijkt van de
geprojecteerde rijstrook vóór de auto
gaat het groene ( ) controlelampje
knipperen op het instrumentenpaneel,
knippert de rijstrooklijn op het
instrumentenpaneel naargelang de
richting die de auto opgaat, en klinkt
een waarschuwingssignaal.
ś Het systeem werkt bij een rijsnelheid
tussen ongeveer 60~200 km/h.
Lane Keeping Assist
ś Om de bestuurder te waarschuwen
dat het voertuig afwijkt van de
geprojecteerde rijstrook vóór de auto
gaat het groene ( ) controlelampje
knipperen op het instrumentenpaneel
en er wordt bijgestuurd om het
voertuig op de rijstrook te houden.
ś Het systeem werkt bij een rijsnelheid
tussen ongeveer 60~200 km/h.
Type A Type B
OTM070037N OTM070037L
Waarschuwing hands-off (handen van het
stuur)
Als de bestuurder het stuurwiel
gedurende meerdere seconden
loslaat, verschijnt de waarschuwing
'Plaats uw handen op het stuur' op
het instrumentenpaneel en klinkt een
waarschuwingssignaal met verschillende
niveaus.
07
7-31
WAARSCHUWING
ś Mogelijk wordt er niet bijgestuurd
als het stuurwiel zeer stevig wordt
vastgehouden of als het voorbij een
bepaalde hoek gedraaid is.
ś Het Lane Keeping Assist-systeem
werkt niet de hele tijd. Het is de
verantwoordelijkheid van de
bestuurder om veilig te sturen en de
auto in zijn rijstrook te houden.
ś Afhankelijk van de
wegomstandigheden kan de
waarschuwingsmelding hands-off
mogelijk te laat verschijnen. Houd
uw handen altijd aan het stuurwiel
tijdens het rijden.
ś Als het stuur zeer lichtjes
wordt vastgehouden, kan de
waarschuwingsmelding hands-off
verschijnen omdat het systeem de
handen van de bestuurder aan het
stuur mogelijk niet opmerkt.
ś Als u voorwerpen aan het stuurwiel
bevestigt, is het mogelijk dat de
waarschuwing hands-off niet goed
werkt.
Informatie
ś U kunt de instellingen veranderen
op het instrumentenpaneel
(Gebruikersinstellingen) of het
infotainmentsysteem (Vehicle Settings
- voertuiginstellingen), afhankelijk van
de optie die met uw auto is geleverd.
Voor meer details, zie paragraaf "User
Settings - gebruikersinstellingen" in
hoofdstuk 4, of de paragraaf "Vehicle
Settings - voertuiginstellingen"
in de meegeleverde Infotainment
handleiding.
ś Wanneer rijstrookmarkeringen (of
wegranden) worden gedetecteerd,
veranderen de rijstrooklijnen op het
instrumentenpaneel van grijs naar
wit en gaat het groene controlelampje
() branden.
Rijstrook niet
gesignaleerd
Rijstrook
gesignaleerd
OTM070025 OTM070026
ś Hoewel het Lane Keeping Assist-
systeem bijstuurt, kan de bestuurder
steeds zelf sturen.
ś Het stuurwiel kan wel zwaarder of
lichter aanvoelen terwijl Lane Keeping
Assist bijstuurt dan wanneer dat niet
het geval is.
Bestuurdershulp
7-32
Storingen en beperkingen van
het systeem
Storing in het systeem
Type A Type B
OTM070035N OTM070035L
Als Lane Keeping Assist niet naar
behoren werkt, verschijnt de
waarschuwingsmelding 'Check systeem
Hulp bij rijbaan aanhouden' en gaat het
gele ( ) controlelampje branden op
het instrumentenpaneel. Laat de auto in
dit geval inspecteren door een officiële
HYUNDAI-dealer.
WAARSCHUWING
Neem bij het gebruik van het Lane
Keeping Assist (LKA) systeem altijd de
volgende voorzorgsmaatregelen in
acht:
ś De bestuurder is er verantwoordelijk
voor veilig te rijden en de auto onder
controle te houden. Vertrouw niet
uitsluitend op het systeem en rijd
nooit gevaarlijk.
ś Afhankelijk van de
wegomstandigheden en de
omgeving wordt de werking van
Lane Keeping Assist mogelijk
geannuleerd of werkt het systeem
mogelijk niet goed. Wees altijd
voorzichtig als u rijdt.
ś Raadpleeg 'Beperkingen van het
systeem' als de rijstrook niet goed
wordt gedetecteerd.
ś Wanneer u een aanhanger of een
ander voertuig sleept, raden we
aan dat u Lane Keeping Assist om
veiligheidsredenen uitschakelt.
ś Bij hoge rijsnelheden wordt er
niet bijgestuurd. De bestuurder
moet zich altijd aan de geldende
snelheidslimiet houden als hij het
systeem gebruikt.
ś Mogelijk verschijnt of klinkt
de waarschuwingsmelding of
het waarschuwingssignaal van
Lane Keeping Assist niet als
een waarschuwingsmelding of
waarschuwingssignaal van een
ander systeem wordt weergegeven
of klinkt.
ś Mogelijk hoort u het
waarschuwingssignaal van Lane
Keeping Assist niet als er veel lawaai
in de omgeving is.
ś Als u voorwerpen aan het stuurwiel
bevestigt, wordt er mogelijk niet
correct bijgestuurd.
ś Mogelijk werkt Lane Keeping
Assist niet gedurende 15 seconden
na het starten van de auto of het
inschakelen van de frontzichtcamera.
ś Lane Keeping Assist werkt niet
wanneer:
- De richtingaanwijzer of
alarmknipperlichten ingeschakeld
zijn
- De auto niet in het midden van de
rijstrook rijdt terwijl het systeem
wordt ingeschakeld of onmiddellijk
na een rijstrookwissel
- ESC (elektronische
stabiliteitscontrole) of VSM
(voertuigstabiliteitsregeling)
geactiveerd is
- De auto door een scherpe bocht
gaat
- De rijsnelheid lager dan 55 km/u of
hoger dan 210 km/u is
- De auto abrupt van rijstrook
wisselt
- De auto plotseling remt
07
7-33
Beperkingen van het systeem
Mogelijk werkt het Lane Keeping Assist
niet normaal of grijpt het systeem
onverwacht in onder de volgende
omstandigheden:
ś De rijstrook is vuil of moeilijk te
onderscheiden doordat
- de rijstrookmarkeringen (of
wegrand) bedekt is met regen,
sneeuw, vuil, olie enz.
- De kleur van de rijstrookmarkering
(of randen van de weg) niet
waarneembaar is vanaf de rijbaan
- Er op de rijbaan in de buurt van
de rijstrookmarkeringen (of
wegranden) zijn aangebracht
of doordat de markeringen (of
wegranden) op de rijbaan lijken
op de rijstrookmarkeringen (of
wegrand)
- De rijstrookmarkering (of wegrand)
is onduidelijk of beschadigd.
- Er bevinden zich schaduwen op
de wegmarkering (of wegrand),
bijv. van een middenberm, bomen,
vangrail, geluidswal, enz.
ś De weg heeft meer dan twee
rijstrookmarkeringen (of wegranden)
ś Het aantal rijstroken neemt toe of
af of de rijstrookmarkeringen (of
wegranden) kruisen elkaar op een
ingewikkelde manier
ś De rijstrookmarkeringen (of
wegranden) zijn ingewikkeld of
een constructie doet dienst als
rijstrookmarkering, bijv. in het geval
van wegwerkzaamheden.
ś Er zijn wegmarkeringen zoals
zigzaglijnen, oversteekplaats of
verkeersborden
ś De rijstrook plotseling verdwijnt, bv.
bij een kruising
ś De rijstrook (of de weg) zeer breed of
zeer smal is
ś Er is een wegrand zonder rijstrook
ś De rijweg wordt begrensd door een
structuur, zoals een tolpoort, stoep,
stoeprand enz.
ś De afstand tot uw voorligger zeer
klein is of uw voorligger op de
wegmarkering (of de rand van de weg)
staat
Zie de paragraaf 'Forward Collision-
Avoidance Assist (FCA, ondersteuning
botsingsvermijding voorzijde)' in
hoofdstuk 7 voor meer informatie
over de beperkingen van de
frontzichtcamera.
Bestuurdershulp
7-34
Blind-Spot Collision Warning
(botsingswaarschuwing blinde hoek) is
ontworpen om naderende voertuigen
in de blinde hoek van de bestuurder
te detecteren en te controleren en
de bestuurder met een melding en
een signaal te waarschuwen voor een
mogelijke aanrijding.
OJX1079256
Blind-Spot Collision Warning
(waarschuwing voor blinde hoeken en
botsingen) detecteert en informeert de
bestuurder dat er zich een voertuig in zijn
dode hoek bevindt.
OPMERKING
Afhankelijk van uw rijsnelheid kan het
detectiebereik variëren. Als u met hoge
snelheid een voertuig voorbijrijdt, is het
mogelijk dat het systeem u er niet voor
waarschuwt, zelfs als het zich in uw
dode hoek bevindt.
OJX1079026
Blind-Spot Collision Warning detecteert
en informeert de bestuurder dat een
voertuig met hoge snelheid nadert uit de
dodehoekzone.
OPMERKING
Het waarschuwingsmoment kan
variëren afhankelijk van de rijsnelheid
van het naderende voertuig.
Informatie
In de volgende tekst wordt het Blind-Spot
Collision Warning (botsingswaarschuwing
blinde hoek) het Blind-Spot Safety-
systeem (veiligheid blinde hoek) genoemd.
%/,1'ǘ6327&2//,6,21:$51,1*
ǣ%&:%276,1*6:$$56&+8:,1*%/,1'(+2(.Ǥ
ǣ,1',(19$172(3$66,1*Ǥ
07
7-35
Detectiesensor
OOSEV050034L
[2] : Hoekradar achteraan
Zie bovenstaande afbeelding voor de
precieze locatie van de detectiesensor.
OPMERKING
Neem de volgende
voorzorgsmaatregelen om de optimale
prestaties van de detectiesensor te
waarborgen:
ś Demonteer nooit de hoekradar
achter of de radarunit en oefen er
geen kracht van buitenaf op uit.
ś Als de hoekradar achter is vervangen
of gerepareerd, raden we u aan uw
auto te laten controleren door een
officiële HYUNDAI-dealer.
ś Als een kracht van buitenaf
is uitgeoefend op of nabij de
hoekradar achter, kan het Blind-
Spot Safety-systeem mogelijk niet
goed functioneren, ook al verschijnt
er geen waarschuwingsmelding
op het instrumentenpaneel. We
raden u aan het systeem door een
officiële HYUNDAI-dealer te laten
controleren.
ś Gebruik alleen originele onderdelen
of voor uw auto geschikte
gelijkwaardige onderdelen om de
achterbumper, waar de hoekradar
achter zich bevindt, te repareren.
ś Breng geen kentekenplaathouder
of andere voorwerpen, zoals
een bumpersticker, folie of
bumperbescherming aan in de buurt
van de hoekradar achter.
ś Mogelijk werkt het systeem niet
goed als de bumper is vervangen of
als de omgeving van de hoekradar
achter beschadigd of gelakt is.
ś Als er een aanhanger, drager of iets
dergelijks is geïnstalleerd, kan dit de
werking van de hoekradar achteraan
verstoren of werkt de functie
mogelijk niet.
Systeemconfiguratie
Instellingsfuncties voor het systeem
OTM070202N
Blind-Spot Safety (veiligheid blinde hoek)
Met de auto aan selecteert of
GHVHOHFWHHUWX%HVWXXUGHUVKXOSƟ
Dodehoekveiligheid' in het menu
Settings (instellingen) om voor iedere
functie in te stellen of ze al dan niet moet
worden gebruikt.
- Als 'Alleen waarschuwing' is
geselecteerd, waarschuwt de
functie de bestuurder met een
waarschuwingsmelding of een
waarschuwingssignaal, afhankelijk
van het niveau van het botsingsrisico.
Er is geen remhulp.
- Als 'Uit' is geselecteerd, wordt het
systeem uitgeschakeld.
Bestuurdershulp
7-36
OTM070097N
Wanneer de auto opnieuw wordt gestart
terwijl het systeem uitgeschakeld is,
verschijnt de melding 'Veiligheids-
systeem van de dode hoek is uit' op het
instrumentenpaneel.
Als u de instelling wijzigt van 'Uit'
naar 'Alleen waarschuwing', knippert
het waarschuwingslampje op de
buitenspiegel gedurende 3 seconden.
Ook als de auto wordt gestart
terwijl het systeem is ingesteld op
'Alleen waarschuwing', knippert
het waarschuwingslampje op de
buitenspiegel 3 seconden.
WAARSCHUWING
ś Als 'Alleen waarschuwing' wordt
geselecteerd, is er geen remhulp.
ś Als 'Uit' wordt geselecteerd, moet de
bestuurder zich altijd bewust zijn van
de omgeving en veilig rijden.
Informatie
Wanneer de auto opnieuw wordt gestart,
behoudt het Blind-Spot Safety-systeem de
laatste instelling.
OTM070140N
Waarschuwingsmoment
Met de auto aan, selecteert
X%HVWXXUGHUVKXOSƟ7LPLQJ
waarschuwing' in het menu
Settings (instellingen) om de initiële
activeringstijd voor de waarschuwing van
het Blind-Spot Safety systeem (blinde
hoek veiligheidssysteem) te wijzigen.
Wanneer uw auto wordt afgeleverd,
is het waarschuwingsmoment
ingesteld op ‘Normaal’. Als u het
waarschuwingsmoment wijzigt, kan
dat ook het waarschuwingsmoment
voor andere bestuurdershulpsystemen
wijzigen.
07
7-37
OTM070141N
Waarschuwingsvolume
Met de auto aan, selecteer
%HVWXXUGHUVKXOSƟ
Waarschuwingsvolume' in het
menu Settings (instellingen) om het
waarschuwingsvolume van het Blind-
Spot Safety (Blindehoekveiligheid)
systeem te wijzigen naar 'Hoog',
'Gemiddeld', 'Laag'.
Als u het waarschuwingsvolume wijzigt,
kan dat ook het waarschuwingsvolume
voor andere bestuurdershulpsystemen
wijzigen.
OPMERKING
ś De instelling voor
waarschuwingsmoment en
waarschuwingsvolume is van
toepassing op alle functies van het
Blind-Spot Safety-systeem.
ś Hoewel voor het
waarschuwingsmoment 'Normaal'
is geselecteerd, kan de initiële
activeringstijd van de waarschuwing
laat lijken als voertuigen met een
hoge snelheid naderen.
ś Selecteer voor het
waarschuwingsmoment 'Later'
wanneer er weinig verkeer is en u
traag rijdt.
Werking systeem
Waarschuwing
Links
Rechts
OOS057024
Voertuigdetectie
ś Om de bestuurder te waarschuwen
dat een voertuig wordt gedetecteerd,
gaat het waarschuwingslampje op de
buitenspiegel en het Head-Up Display
(indien van toepassing) branden.
ś Het systeem werkt wanneer uw
rijsnelheid hoger is dan 20 km/u en
de snelheid van het voertuig in de
dodehoekzone hoger is dan 10 km/u.
Botsingswaarschuwing
ś De botsingswaarschuwing werkt
wanneer de richtingaanwijzer wordt
ingeschakeld in de richting van de
gedetecteerde auto.
ś Om de bestuurder te waarschuwen
voor een aanrijding, knipperen
het waarschuwingslampje op de
buitenspiegel en de head-up display
(indien van toepassing). Er is ook een
waarschuwingssignaal te horen.
ś Als de richtingaanwijzer wordt
uitgeschakeld of u wegrijdt van
de rijstrook in kwestie, wordt de
botsingswaarschuwing geannuleerd
en schakelt het systeem opnieuw de
voertuigdetectiemodus in.
Bestuurdershulp
7-38
WAARSCHUWING
ś Het detectiebereik van de hoekradar
achter wordt bepaald door de
standaard wegbreedte. Op een
smalle weg is het dus mogelijk dat
het systeem andere voertuigen twee
rijstroken verderop detecteert en
u daarvoor waarschuwt. Mogelijk
kan het systeem op een brede weg
een voertuig op de rijstrook naast
u niet detecteren en u er niet voor
waarschuwen.
ś Wanneer de alarmknipperlichten
ingeschakeld zijn, werkt de
botsingswaarschuwing d.m.v. de
richtingaanwijzer niet.
Informatie
Als het stuur links zit, kunt u worden
gewaarschuwd voor een botsing wanneer
u naar links rijdt. Bewaar een correcte
afstand tot de voertuigen in de rijstrook
links van u. Als het stuur rechts zit, kunt
u worden gewaarschuwd voor een botsing
wanneer u naar rechts rijdt. Bewaar een
correcte afstand tot de voertuigen in de
rijstrook rechts van u.
WAARSCHUWING
Neem de volgende
voorzorgsmaatregelen bij gebruik van
het Blind-Spot Safety-systeem:
ś Wijzig voor uw veiligheid de
instellingen pas nadat u de auto op
een veilige plaats heeft geparkeerd.
ś Mogelijk verschijnt de waarschuwing
of klinkt het waarschuwingssignaal
van Blind-Spot Safety niet
alser een waarschuwing of
waarschuwingssignaal van een
ander systeem verschijnt of klinkt.
ś Mogelijk hoort u het
waarschuwingssignaal van Blind-
Spot Safety niet als er veel lawaai in
de omgeving is.
ś Mogelijk waarschuwt het Blind-Spot
Safety-systeem de bestuurder te laat
of helemaal niet, afhankelijk van de
weg- en rijomstandigheden.
ś De bestuurder moet het voertuig te
allen tijde onder controle houden.
Vertrouw niet alleen op het Blind-
Spot Safety-systeem. Houd een
veilige remafstand en trap indien
nodig het rempedaal in om snelheid
te minderen of het voertuig tot
stilstand te brengen.
07
7-39
Storingen en beperkingen van
het systeem
Storing in het systeem
OTM070099N
Als het Blind-Spot Safety-systeem
niet naar behoren werkt, verschijnt
de waarschuwing 'Controleer Dode-
hoekveiligheids- systeem' op het
instrumentenpaneel en wordt het
systeem automatisch uitgeschakeld of
beperkt. We raden u aan het systeem
door een officiële HYUNDAI-dealer te
laten controleren.
Type A Type B
OTM070100N OTM070100L
Als het waarschuwingslampje in de
buitenspiegel niet naar behoren werkt,
verschijnt de waarschuwing 'Controleer
het alarmsymbool van de buitenspiegel'
op het instrumentenpaneel. We raden
u aan het systeem door een officiële
HYUNDAI-dealer te laten controleren.
Systeem uitgeschakeld
OTM070098N
Als het deel van de achterbumper
waar de hoekradar achter of de sensor
zich bevindt, bedekt is met vuil, zoals
sneeuw, regen of een andere substantie,
of als een aanhanger of drager wordt
bevestigd, kan dit de detectieprestaties
verminderen en het Blind-Spot
Safety-systeem tijdelijk beperken of
uitschakelen.
Als dit gebeurt, verschijnt de
waarschuwingsmelding 'Dodehoekveilig-
heidssysteem uitgeschakeld. Radar
geblokkeerd' op het instrumentenpaneel.
Het systeem werkt normaal als dit vuil
of de aanhanger, etc. is verwijderd en de
auto daarna opnieuw wordt gestart.
Als het systeem niet normaal werkt
nadat het verwijderd is, adviseren we om
het systeem te laten nakijken door een
officiële HYUNDAI-dealer.
Bestuurdershulp
7-40
WAARSCHUWING
ś Mogelijk werkt het Blind-Spot
Safety-systeem niet goed,
zonder dat daardoor een
waarschuwingsmelding verschijnt
op het instrumentenpaneel.
ś Mogelijk werkt het Blind-Spot Safety-
systeem niet goed in bepaalde
gebieden (bv. open terrein), waar
eventuele substanties niet worden
gedetecteerd na het starten van de
auto of wanneer de detectiesensor
vlak het starten van de auto bedekt is
met vreemd materiaal.
OPMERKING
Schakel het Blind-Spot Safety-systeem
uit om een aanhanger, drager enz. te
bevestigen of verwijder de aanhanger,
drager enz. om het Blind-Spot Safety-
systeem te gebruiken.
Beperkingen van het systeem
Mogelijk werkt Blind-Spot Safety
niet normaal of treedt het systeem
onverwacht op onder de volgende
omstandigheden:
ś Slecht weer, zoals hevige sneeuwval,
zware regen enz.
ś De hoekradar achter is bedekt met
sneeuw, regen, vuil enz.
ś De temperatuur rond de hoekradar
achter is hoog of laag
ś De auto rijdt op een op- of afrit van
een snelweg (of hoofdweg)
ś Het wegdek (of de grond eromheen)
bevat ongewone metalen (bijv. door
de aanleg van een tunnel).
ś Er is een vast voorwerp in de buurt
van de auto, zoals een geluidsscherm,
vangrail, middenberm, slagboom,
lamp, bord, tunnel, muur enz.
(inclusief dubbele structuren)
ś U rijdt in een groot gebied waar
weinig voertuigen of constructies zijn
(d.w.z. een woestijn, weide, voorstad
enz.)
ś U rijdt op een smalle weg die tussen
bomen of gras ligt of overgroeid is
ś U rijdt op een nat wegdek, zoals een
plas op de weg
ś Een achterligger rijdt op een zeer
kleine afstand van u of een andere
auto rijdt op een kleine afstand voorbij
uw auto
ś Een andere auto rijdt u zeer snel
voorbij, zodat hij slechts heel kort
naast u rijdt
ś Uw auto rijdt een andere auto voorbij
ś Uw auto verandert van rijstrook
ś Uw auto is op hetzelfde tijdstip als het
voertuig naast u vertrokken en heeft
geaccelereerd
ś Het voertuig op de rijstrook naast u
schuift nog een rijstrook verder op, of
een voertuig twee rijstroken verderop
schuift over naar de rijstrook naast u
ś Er is een aanhanger, drager of
dergelijke bevestigd in de buurt van
de hoekradar achter
ś Het deel van de bumper rond de
hoekradar achter wordt bedekt door
een bepaald voorwerp, zoals een
bumpersticker, bumperbescherming,
een fietsendrager enz.
ś Het deel van de bumper rond de
hoekradar achter heeft een stoot
ondervonden of is beschadigd, of de
radar zit niet op zijn plaats
ś Uw auto is te hoog of te laag door
een zware lading, een abnormale
bandenspanning enz.
07
7-41
Mogelijk werkt Blind-Spot Safety
niet normaal of treedt het systeem
onverwacht op wanneer de volgende
voorwerpen worden gedetecteerd:
ś Een motorfiets of fiets
ś Een platte aanhanger of gelijkaardig
voertuig
ś Een groot voertuig zoals een bus of
een vrachtwagen
ś Er wordt een bewegend obstakel zoals
een voetganger, dier, winkelwagentje
of kinderwagen gedetecteerd
ś Een voertuig met een geringe hoogte,
zoals een sportwagen
WAARSCHUWING
ś Rijden in bochten
OJX1079057
Mogelijk werkt Blind-Spot Safety niet
goed op bochtige wegen: Mogelijk
detecteert het systeem het voertuig
op de rijstrook naast u niet.
Let tijdens het rijden altijd op de weg
en de rijomstandigheden.
OJX1079058
Mogelijk werkt Blind-Spot Safety niet
goed op bochtige wegen: Mogelijk
detecteert het systeem een voertuig
in uw rijstrook.
Let tijdens het rijden altijd op de weg
en de rijomstandigheden.
Bestuurdershulp
7-42
ś Rijden waar rijstroken samenvoegen/
splitsen
OJX1079059
Mogelijk werkt Blind-Spot Safety niet
goed op plaatsen waar de rijstrook
splitst of meerdere rijstroken
samenkomen. Mogelijk detecteert
het systeem het voertuig op de
rijstrook naast u niet.
Let tijdens het rijden altijd op de weg
en de rijomstandigheden.
ś Op een helling rijden
OTM070031
Mogelijk werkt Blind-Spot Safety
niet goed op hellingen. Mogelijk
detecteert het systeem het voertuig
op de rijstrook naast u niet of
detecteert het onbedoeld de grond
of een voorwerp.
Let tijdens het rijden altijd op de weg
en de rijomstandigheden.
ś Rijden waar de rijstroken op
verschillende hoogten lopen
OOS070017K
Mogelijk werkt Blind-Spot Safety niet
goed op plaatsen waar de rijstroken
op verschillende hoogten lopen.
Mogelijk detecteert het systeem een
voertuig niet op een weg waar de
rijstroken op verschillende hoogten
lopen (opritten bij onderdoorgangen,
ongelijkgrondse kruisingen enz.).
Let tijdens het rijden altijd op de weg
en de rijomstandigheden.
WAARSCHUWING
ś Zorg dat u Blind-Spot Safety
uitschakelt wanneer u een
aanhanger of een ander voertuig
sleept.
ś Mogelijk functioneert het
Blind-Spot Safety-systeem niet
normaal bij storing door sterke
elektromagnetische golven.
ś Mogelijk werkt Blind-Spot Safety niet
gedurende 3 seconden na het starten
van de auto of na het inschakelen
van de hoekradars achter.
07
7-43
%/,1'ǘ6327&2//,6,21ǘ$92,'$1&($66,67ǣ%&$ǘ+8/3%,-
+(79(50,-'(19$1((1%/,1'(+2(.%276,1*Ǥ
ǣ,1',(19$172(3$66,1*Ǥ
Blind-Spot Collision-Avoidance Assist
(botsingsvermijding blinde hoek) is
ontworpen om voertuigen die naderen
en zich in de blinde hoek van de
bestuurder bevinden te detecteren en te
controleren en de bestuurder met een
melding en een signaal te waarschuwen
als een aanrijding dreigt.
Als het risico op een botsing bestaat bij
een rijstrookwissel of het voorwaarts
verlaten van een parkeerplaats, helpt de
functie die bovendien te vermijden door
te remmen.
OJX1079256
Blind-Spot Collision-Avoidance Assist
detecteert en informeert de bestuurder
als er zich een voertuig in zijn/haar dode
hoek bevindt.
OPMERKING
Afhankelijk van uw rijsnelheid kan het
detectiebereik variëren. Als u met hoge
snelheid een voertuig voorbijrijdt, is
het mogelijk dat het systeem u niet
waarschuwt, zelfs als het zich in uw
dode hoek bevindt.
OJX1079026
Blind-Spot Collision Warning detecteert
en informeert de bestuurder dat een
voertuig met hoge snelheid nadert uit de
dodehoekzone.
OPMERKING
Het waarschuwingsmoment kan
variëren afhankelijk van de rijsnelheid
van het naderende voertuig.
OJX1079027
Als het systeem bij een rijstrookwissel
waarneemt dat het gevaar bestaat voor
een botsing met een voertuig dat zich
in de blinde hoek bevindt, helpt het een
aanrijding te vermijden door te remmen.
Bestuurdershulp
7-44
OJX1079028
Als u voorwaarts een parkeerplek verlaat
en het systeem inschat dat er kans op
een botsing bestaat met een naderend
voertuig dat zich in de blinde hoek
bevindt, helpt het systeem een aanrijding
te vermijden door te remmen.
Informatie
In de volgende tekst wordt het Blind-
Spot Collision-Avoidance Assist-systeem
(botsingsvermijding blinde hoek) het
Blind-Spot Safety-systeem (veiligheid
blinde hoek) genoemd.
Detectiesensor
(Voorruitcamera, hoekradar achter)
OOSEV050025L
OOSEV050034L
[1] : Frontzichtcamera
[2] : Hoekradar achteraan
Zie bovenstaande afbeelding voor de
precieze locatie van de detectiesensoren.
OPMERKING
Neem de volgende
voorzorgsmaatregelen om de optimale
prestaties van de detectiesensor te
waarborgen:
ś Demonteer nooit de hoekradar
achter of de radarunit en oefen er
geen kracht van buitenaf op uit.
ś Als een kracht van buitenaf is
uitgeoefend op of nabij de hoekradar
achter, kan het Blind-Spot Safety-
systeem mogelijk niet goed
functioneren, ook al verschijnt er
geen waarschuwingsmelding op
het instrumentenpaneel. We raden
u aan het systeem door een officiële
HYUNDAI-dealer te laten controleren.
07
7-45
ś Als de hoekradar achter is vervangen
of gerepareerd, raden we u aan uw
auto te laten controleren door een
officiële HYUNDAI-dealer.
ś Gebruik alleen originele onderdelen
of voor uw auto geschikte
gelijkwaardige onderdelen om de
achterbumper, waar de hoekradar
achter zich bevindt, te repareren.
ś Breng geen kentekenplaathouder
of andere voorwerpen, zoals
een bumpersticker, folie of
bumperbescherming aan in de buurt
van de hoekradar achter.
ś Mogelijk werkt het systeem niet
goed als de bumper is vervangen of
als de omgeving van de hoekradar
achter beschadigd of gelakt is.
ś Als er een aanhanger, drager of iets
dergelijks is geïnstalleerd, kan dit de
werking van de hoekradar achteraan
verstoren of werkt de functie
mogelijk niet.
Zie de alinea 'Forward Collision-
Avoidance Assist (FCA, ondersteuning
botsingsvermijding voorzijde)' in
hoofdstuk 7 voor meer informatie over
de voorzorgsmaatregelen voor de
frontzichtcamera.
Systeemconfiguratie
Instellingsfuncties voor het systeem
OTM070096N
Blind-Spot Safety (veiligheid blinde hoek)
Met de auto aan selecteert of
GHVHOHFWHHUWX%HVWXXUGHUVKXOSƟ
Dodehoekveiligheid' in het menu
Settings (instellingen) om voor iedere
functie in te stellen of ze al dan niet moet
worden gebruikt.
- Als 'Actieve hulp' wordt
geselecteerd, waarschuwt het
systeem de bestuurder met een
waarschuwingsmelding of een
waarschuwingssignaal en er wordt
remondersteuning toegepast,
afhankelijk van het niveau van het
botsingsrisico.
- Als 'Alleen waarschuwing' is
geselecteerd, waarschuwt de
functie de bestuurder met een
waarschuwingsmelding of een
waarschuwingssignaal, afhankelijk
van het niveau van het botsingsrisico.
Er is geen remhulp.
- Als 'Uit' is geselecteerd, wordt het
systeem uitgeschakeld.
Bestuurdershulp
7-46
OTM070097N
Wanneer de auto opnieuw wordt gestart
terwijl het systeem uitgeschakeld is,
verschijnt de melding 'Veiligheids-
systeem van de dode hoek is uit' op het
instrumentenpaneel.
Als u de instelling wijzigt van 'Uit'
naar 'Actieve hulp' of 'Warning Only’
('Alleen waarschuwen’), knippert
het waarschuwingslampje op de
buitenspiegel gedurende 3 seconden.
Ook als de auto wordt gestart terwijl het
systeem is ingesteld op 'Actieve hulp' of
'Warning Only' ('Alleen waarschuwen’),
knippert het waarschuwingslampje op de
buitenspiegel gedurende 3 seconden.
WAARSCHUWING
ś Als 'Alleen waarschuwing' wordt
geselecteerd, is er geen remhulp.
ś Als 'Uit' wordt geselecteerd, moet de
bestuurder zich altijd bewust zijn van
de omgeving en veilig rijden.
Informatie
Wanneer de auto opnieuw wordt gestart,
behoudt het Blind-Spot Safety-systeem de
laatste instelling.
OTM070140N
Waarschuwingsmoment
Met de auto aan, selecteert
X%HVWXXUGHUVKXOSƟ7LPLQJ
waarschuwing' in het menu
Settings (instellingen) om de initiële
activeringstijd voor de waarschuwing van
het Blind-Spot Safety systeem (blinde
hoek veiligheidssysteem) te wijzigen.
Wanneer uw auto wordt afgeleverd,
is het waarschuwingsmoment
ingesteld op ‘Normaal’. Als u het
waarschuwingsmoment wijzigt, kan
dat ook het waarschuwingsmoment
voor andere bestuurdershulpsystemen
wijzigen.
07
7-47
OTM070141N
Waarschuwingsvolume
Met de auto aan, selecteer
%HVWXXUGHUVKXOSƟ
Waarschuwingsvolume' in het
menu Settings (instellingen) om het
waarschuwingsvolume van het Blind-
Spot Safety (Blindehoekveiligheid)
systeem te wijzigen naar 'Hoog',
'Gemiddeld', 'Laag'.
Als u het waarschuwingsvolume wijzigt,
kan dat ook het waarschuwingsvolume
voor andere bestuurdershulpsystemen
wijzigen.
OPMERKING
ś De instelling voor
waarschuwingsmoment en
waarschuwingsvolume is van
toepassing op alle functies van het
Blind-Spot Safety-systeem.
ś Hoewel voor het
waarschuwingsmoment 'Normaal'
is geselecteerd, kan de initiële
activeringstijd van de waarschuwing
laat lijken als voertuigen met een
hoge snelheid naderen.
ś Selecteer voor het
waarschuwingsmoment 'Later'
wanneer er weinig verkeer is en u
traag rijdt.
Werking systeem
Waarschuwing en regeling
Links
Rechts
OOS057024
Voertuigdetectie
ś Om de bestuurder te waarschuwen
dat een voertuig wordt gedetecteerd,
gaat het waarschuwingslampje op de
buitenspiegel en het Head-Up Display
(indien van toepassing) branden.
ś Het systeem werkt wanneer uw
rijsnelheid hoger is dan 20 km/u en
de snelheid van het voertuig in de
dodehoekzone hoger is dan 10 km/u.
Bestuurdershulp
7-48
Botsingswaarschuwing
ś De botsingswaarschuwing werkt
wanneer de richtingaanwijzer wordt
ingeschakeld in de richting van de
gedetecteerde auto.
ś Als 'Alleen waarschuwing'
wordt geselecteerd in het menu
Settings (Instellingen), werkt de
botsingswaarschuwing wanneer
uw auto de rijstrook nadert waarin
het voertuig in uw dode hoek is
gedetecteerd.
ś Om de bestuurder te waarschuwen
voor een aanrijding, knipperen
het waarschuwingslampje op de
buitenspiegel en de head-up display
(indien van toepassing). Er is ook een
waarschuwingssignaal te horen.
ś Als de richtingaanwijzer wordt
uitgeschakeld of u wegrijdt van
de rijstrook in kwestie, wordt de
botsingswaarschuwing geannuleerd
en schakelt het systeem opnieuw de
voertuigdetectiemodus in.
WAARSCHUWING
ś Het detectiebereik van de hoekradar
achter wordt bepaald door de
standaard wegbreedte. Op een
smalle weg is het dus mogelijk dat
het systeem andere voertuigen op
de volgende rijstrook detecteert
en u waarschuwt. Mogelijk kan het
systeem op een brede weg een
voertuig op de rijstrook naast u
niet detecteren en u er niet voor
waarschuwen.
ś Wanneer de alarmknipperlichten
ingeschakeld zijn, werkt de
botsingswaarschuwing d.m.v. de
richtingaanwijzer niet.
Informatie
Als het stuur links zit, kunt u worden
gewaarschuwd voor een botsing wanneer
u naar links rijdt. Bewaar een correcte
afstand tot de voertuigen in de rijstrook
links van u. Als het stuur rechts zit, kunt
u worden gewaarschuwd voor een botsing
wanneer u naar rechts rijdt. Bewaar een
correcte afstand tot de voertuigen in de
rijstrook rechts van u.
07
7-49
OOSEV070114L
BCA (Hulp bij vermijden
dodehoekbotsing) (tijdens het rijden)
ś Om de bestuurder te waarschuwen
voor een aanrijding, knippert
het waarschuwingslampje op de
buitenspiegel; ook verschijnt er
een waarschuwingsmelding op
het instrumentenpaneel. Tegelijk
klinkt een waarschuwingssignaal,
knippert een waarschuwingslampje
op het Head-Up Display (indien van
toepassing).
ś Het systeem werkt wanneer uw
rijsnelheid tussen ongeveer 60~200
km/h ligt en de rijstrookmarkeringen
aan beide zijden van uw rijstrook
worden gedetecteerd.
ś De noodrem wordt geactiveerd om
een botsing met het voertuig in de
dodehoekzone te helpen voorkomen.
WAARSCHUWING
ś BCA (Hulp bij vermijden
dodehoekbotsing) wordt
geannuleerd onder de volgende
omstandigheden:
- Uw auto rijdt op een bepaalde
afstand de rijstrook naast u op.
- Uw auto is niet meer in de buurt
van het botsingsrisico
- Het stuurwiel wordt omgegooid
- Het rempedaal wordt ingetrapt.
- Forward Collision-Avoidance Assist
(ondersteuning botsingsvermijding
voorzijde) actief is
ś Nadat het systeem heeft ingegrepen
of na een rijstrookwissel moet u naar
het midden van de rijstrook rijden.
Het systeem werkt niet als de auto
niet in het midden van zijn rijstrook
rijdt.
Bestuurdershulp
7-50
OOSEV070115L
Collision-Avoidance Assist
(botsingsvermijding) (bij het wegrijden)
ś Om de bestuurder te waarschuwen
voor een aanrijding, knippert
het waarschuwingslampje op de
buitenspiegel; ook verschijnt er
een waarschuwingsmelding op
het instrumentenpaneel. Tegelijk
klinkt een waarschuwingssignaal,
knippert een waarschuwingslampje
op het Head-Up Display (indien van
toepassing).
ś Het systeem werkt wanneer uw
rijsnelheid lager is dan 3 km/u en
de snelheid van het voertuig in de
dodehoekzone hoger is dan 6 km/u.
ś De noodrem wordt geactiveerd om
een botsing met het voertuig in de
dodehoekzone te helpen voorkomen.
OTM070059L
De auto tot stilstand brengen en het
aansturen van de remmen beëindigen
ś Wanneer de auto tot stilstand
is gebracht door de noodrem,
verschijnt de waarschuwing 'Drive
carefully’ ('Rijd voorzichtig') op het
instrumentenpaneel.
Voor zijn/haar veiligheid dient
de bestuurder het rempedaal
onmiddellijk in te trappen en de
omgeving te controleren.
ś Het aansturen van de remmen wordt
beëindigd nadat de auto door toedoen
van de noodrem gedurende ongeveer
2 seconden heeft stilgestaan.
07
7-51
WAARSCHUWING
Neem de volgende
voorzorgsmaatregelen bij gebruik van
het Blind-Spot Safety-systeem:
ś Wijzig voor uw veiligheid de
instellingen pas nadat u de auto op
een veilige plaats heeft geparkeerd.
ś Mogelijk verschijnt de waarschuwing
of klinkt het waarschuwingssignaal
van Blind-Spot Safety niet
alser een waarschuwing of
waarschuwingssignaal van een
ander systeem verschijnt of klinkt.
ś Mogelijk hoort u het
waarschuwingssignaal van Blind-
Spot Safety niet als er veel lawaai in
de omgeving is.
ś Mogelijk werkt het Blind-Spot Safety-
systeem niet als de bestuurder het
rempedaal intrapt om een aanrijding
te voorkomen.
ś Terwijl Blind-Spot Safety werkt,
wordt het aansturen van de remmen
door het systeem automatisch
geannuleerd wanneer de bestuurder
het gaspedaal hard intrapt of abrupt
het stuur omgooit.
ś Terwijl Blind-Spot Safety ingrijpt, kan
het plotseling tot stilstand komen
van de auto letsel toebrengen aan
passagiers en losse voorwerpen
heen en weer doen schuiven. Zorg
dat alle inzittenden steeds hun
veiligheidsgordel om hebben en dat
losse voorwerpen altijd goed worden
vastgezet.
ś Zelfs als er een probleem is met
Blind-Spot Safety, functioneren
de gewone remmen van de auto
normaal.
ś Het Blind-Spot Safety-systeem werkt
niet in alle situaties en kan niet alle
aanrijdingen voorkomen.
ś Mogelijk waarschuwt het Blind-Spot
Safety-systeem de bestuurder te laat
of helemaal niet, afhankelijk van de
weg- en rijomstandigheden.
ś De bestuurder moet het voertuig te
allen tijde onder controle houden.
Vertrouw niet alleen op het Blind-
Spot Safety-systeem. Houd een
veilige remafstand en trap indien
nodig het rempedaal in om snelheid
te minderen of het voertuig tot
stilstand te brengen.
ś Laat het Blind-Spot Safety-systeem
nooit reageren op mensen, dieren,
voorwerpen enz. Dit kan ernstig of
dodelijk letsel veroorzaken.
WAARSCHUWING
Afhankelijk van de status van ESC
(elektronische stabiliteitsregeling) is
het mogelijk dat het aansturen van de
remmen niet goed functioneert.
Er zal alleen een waarschuwing worden
gegeven in de volgende gevallen:
- Het waarschuwingslampje
elektronische stabiliteitsregeling
brandt
- elektronische stabiliteitsregeling
(ESC) voert een andere functie uit.
Bestuurdershulp
7-52
Storingen en beperkingen van
het systeem
Storing in het systeem
OTM070099N
Als het Blind-Spot Safety-systeem
niet naar behoren werkt, verschijnt
de waarschuwing 'Controleer Dode-
hoekveiligheids- systeem' op het
instrumentenpaneel en wordt het
systeem automatisch uitgeschakeld of
beperkt. We raden u aan het systeem
door een officiële HYUNDAI-dealer te
laten controleren.
Type A Type B
OTM070100N OTM070100L
Als het waarschuwingslampje in de
buitenspiegel niet naar behoren werkt,
verschijnt de waarschuwing 'Controleer
het alarmsymbool van de buitenspiegel'
op het instrumentenpaneel. We raden
u aan het systeem door een officiële
HYUNDAI-dealer te laten controleren.
Systeem uitgeschakeld
OTM070098N
Als het deel van de achterbumper
waar de hoekradar achter of de sensor
zich bevindt, bedekt is met vuil, zoals
sneeuw, regen of een andere substantie,
of als een aanhanger of drager wordt
bevestigd, kan dit de detectieprestaties
verminderen en het Blind-Spot
Safety-systeem tijdelijk beperken of
uitschakelen.
Als dit gebeurt, verschijnt de
waarschuwingsmelding 'Dodehoekveilig-
heidssysteem uitgeschakeld. Radar
geblokkeerd' op het instrumentenpaneel.
Het systeem werkt normaal als dit vuil
of de aanhanger, etc. is verwijderd en de
auto daarna opnieuw wordt gestart.
Als het systeem niet normaal werkt
nadat het verwijderd is, adviseren we om
het systeem te laten nakijken door een
officiële HYUNDAI-dealer.
WAARSCHUWING
ś Mogelijk werkt het Blind-Spot
Safety-systeem niet goed,
zonder dat daardoor een
waarschuwingsmelding verschijnt
op het instrumentenpaneel.
ś Mogelijk werkt het Blind-Spot Safety-
systeem niet goed in bepaalde
gebieden (bv. open terrein), waar
eventuele substanties niet worden
gedetecteerd na het starten van de
auto of wanneer de detectiesensor
vlak het starten van de auto bedekt is
met vreemd materiaal.
07
7-53
OPMERKING
Schakel het Blind-Spot Safety-systeem
uit om een aanhanger, drager enz. te
bevestigen of verwijder de aanhanger,
drager enz. om het Blind-Spot Safety-
systeem te gebruiken.
Beperkingen van het systeem
Mogelijk werkt Blind-Spot Safety
niet normaal of treedt het systeem
onverwacht op onder de volgende
omstandigheden:
ś Slecht weer, zoals hevige sneeuwval,
zware regen enz.
ś De hoekradar achter is bedekt met
sneeuw, regen, vuil enz.
ś De temperatuur rond de hoekradar
achter is hoog of laag
ś De auto rijdt op een op- of afrit van
een snelweg (of hoofdweg)
ś Het wegdek (of de grond eromheen)
bevat ongewone metalen (bijv. door
de aanleg van een tunnel).
ś Er is een vast voorwerp in de buurt
van de auto, zoals een geluidsscherm,
vangrail, middenberm, slagboom,
lamp, bord, tunnel, muur enz.
(inclusief dubbele structuren)
ś U rijdt in een groot gebied waar
weinig voertuigen of constructies zijn
(d.w.z. een woestijn, weide, voorstad
enz.)
ś U rijdt op een smalle weg die tussen
bomen of gras ligt of overgroeid is
ś U rijdt op een nat wegdek, zoals een
plas op de weg
ś Een achterligger rijdt op een zeer
kleine afstand van u of een andere
auto rijdt op een kleine afstand voorbij
uw auto
ś Een andere auto rijdt u zeer snel
voorbij, zodat hij slechts heel kort
naast u rijdt
ś Uw auto rijdt een andere auto voorbij
ś Uw auto verandert van rijstrook
ś Uw auto is op hetzelfde tijdstip als het
voertuig naast u vertrokken en heeft
geaccelereerd
ś Het voertuig op de rijstrook naast u
schuift nog een rijstrook verder op, of
een voertuig twee rijstroken verderop
schuift over naar de rijstrook naast u
ś Er is een aanhanger, drager of
dergelijke bevestigd in de buurt van
de hoekradar achter
ś Het deel van de bumper rond de
hoekradar achter wordt bedekt door
een bepaald voorwerp, zoals een
bumpersticker, bumperbescherming,
een fietsendrager enz.
ś Het deel van de bumper rond de
hoekradar achter heeft een stoot
ondervonden of is beschadigd, of de
radar zit niet op zijn plaats
ś Uw auto is te hoog of te laag door
een zware lading, een abnormale
bandenspanning enz.
Mogelijk werkt Blind-Spot Safety
niet normaal of treedt het systeem
onverwacht op wanneer de volgende
voorwerpen worden gedetecteerd:
ś Een motorfiets of fiets
ś Een platte aanhanger of gelijkaardig
voertuig
ś Een groot voertuig zoals een bus of
een vrachtwagen
ś Er wordt een bewegend obstakel zoals
een voetganger, dier, winkelwagentje
of kinderwagen gedetecteerd
ś Een voertuig met een geringe hoogte,
zoals een sportwagen
Bestuurdershulp
7-54
Mogelijk werkt het aansturen van de
remmen niet en is de aandacht van
de bestuurder vereist in de volgende
gevallen:
ś De auto trilt ernstig wanneer hij
op een wegdek rijdt dat hobbelig,
ongelijkmatig of met beton hersteld is
ś U rijdt op een ondergrond die glad is
door sneeuw, waterplassen, ijs enz.
ś De bandendruk is laag of er is een
band beschadigd
ś De remmen zijn herzien
ś De auto wisselt abrupt van rijstrook
Zie de paragraag 'Forward Collision-
Avoidance Assist (FCA, Ondersteuning
botsingsvermijding voorzijde) en 'Lane
Keeping Assist (LKA, Hulp bij rijbaan
aanhouden’) in hoofdstuk 7 voor meer
informatie over de beperkingen van de
frontzichtcamera.
WAARSCHUWING
ś Rijden in bochten
OJX1079057
Mogelijk werkt Blind-Spot Safety niet
goed op bochtige wegen: Mogelijk
detecteert het systeem het voertuig
op de rijstrook naast u niet.
Let tijdens het rijden altijd op de weg
en de rijomstandigheden.
OJX1079058
Mogelijk werkt Blind-Spot Safety niet
goed op bochtige wegen: Mogelijk
detecteert het systeem een voertuig
in uw rijstrook.
Let tijdens het rijden altijd op de weg
en de rijomstandigheden.
07
7-55
ś Rijden waar rijstroken samenvoegen/
splitsen
OJX1079059
Mogelijk werkt Blind-Spot Safety niet
goed op plaatsen waar de rijstrook
splitst of meerdere rijstroken
samenkomen. Mogelijk detecteert
het systeem het voertuig op de
rijstrook naast u niet.
Let tijdens het rijden altijd op de weg
en de rijomstandigheden.
ś Op een helling rijden
OTM070031
Mogelijk werkt Blind-Spot Safety
niet goed op hellingen. Mogelijk
detecteert het systeem het voertuig
op de rijstrook naast u niet of
detecteert het onbedoeld de grond
of een voorwerp.
Let tijdens het rijden altijd op de weg
en de rijomstandigheden.
ś Rijden waar de rijstroken op
verschillende hoogten lopen
OOS070018K
Mogelijk werkt Blind-Spot Safety niet
goed op plaatsen waar de rijstroken
op verschillende hoogten lopen.
Mogelijk detecteert het systeem een
voertuig niet op een weg waar de
rijstroken op verschillende hoogten
lopen (opritten bij onderdoorgangen,
ongelijkgrondse kruisingen enz.).
Let tijdens het rijden altijd op de weg
en de rijomstandigheden.
WAARSCHUWING
ś Zorg dat u Blind-Spot Safety
uitschakelt wanneer u een
aanhanger of een ander voertuig
sleept.
ś Mogelijk functioneert het
Blind-Spot Safety-systeem niet
normaal bij storing door sterke
elektromagnetische golven.
ś Mogelijk werkt Blind-Spot Safety
niet gedurende 3 seconden na het
starten van de auto of nadat de
frontzichtcamera of hoekradars
achter zijn ingeschakeld.
Bestuurdershulp
7-56
OOS070026K
Wanneer een passagier een portier
opent als de auto tot stilstand is
gekomen, waarschuwt het Safety Exit
Assist-Warning de bestuurder met
een waarschuwingsmelding en een
waarschuwingssignaal als een naderend
voertuig in de zone achter de auto wordt
gedetecteerd. Zo helpt het systeem
aanrijdingen te voorkomen.
OPMERKING
Het waarschuwingsmoment kan
variëren afhankelijk van de snelheid van
het naderende voertuig.
Detectiesensor
OOSEV050034L
[2] : Hoekradar achteraan
De hoekradars achteraan zijn sensoren
in de achterbumper die zaken naast
en achter de auto moeten detecteren.
Zorg ervoor dat de achterbumper altijd
schoon is, zodat het Safety Exit Warning-
systeem naar behoren kan werken.
AANWIJZING
Zie “Blind-Spot Collision Warning
(BCW)” of “Blind-Spot Collision
Assist (BCA)” in hoofdstuk 7
voor meer informatie over de
voorzorgsmaatregelen bij de
hoekradars achter.
6$)((;,7:$51,1*ǣ6(:Ǥǣ,1',(19$172(3$66,1*Ǥ
07
7-57
Systeemconfiguratie
Instellingsfuncties voor het systeem
OOS070043L
Safe Exit Warning Safe Exit Warning
Selecteer als de auto AAN staat ‘Driver
$VVLVWDQFHƟ%OLQG6SRW6DIHW\Ɵ6DIH
Exit Warning (SEW) or SEW (Safe Exit
Warning)’ (assistentie bestuurder -
Blind-Spot Safety - Safe Exit Warning
(SEW) of SEW (Safe Exit Warning)) in het
menu Settings (instellingen) om Safe
Exit Assist in te schakelen en maak de
selectie ongedaan om het systeem uit te
schakelen.
WAARSCHUWING
De bestuurder dient zich altijd bewust
te zijn van onverwachte en plotselinge
situaties die zich kunnen voordoen.
Als 'SEW (Safe Exit Warning)' is
uitgeschakeld, kan het systeem u niet
helpen.
Informatie
Wanneer de auto opnieuw wordt gestart,
behoudt het Safety Exit Warning-systeem
de laatste instelling.
OTM070140N
Waarschuwingsmoment
Met de auto aan, selecteert
X%HVWXXUGHUVKXOSƟ7LPLQJ
waarschuwing' in het menu
Settings (instellingen) om de initiële
activeringstijd voor de waarschuwing van
het Blind-Spot Safety systeem (blinde
hoek veiligheidssysteem) te wijzigen.
Wanneer uw auto wordt afgeleverd,
is het waarschuwingsmoment
ingesteld op ‘Normaal’. Als u het
waarschuwingsmoment wijzigt, kan
dat ook het waarschuwingsmoment
voor andere bestuurdershulpsystemen
wijzigen.
Bestuurdershulp
7-58
OTM070141N
Waarschuwingsvolume
Met de auto aan, selecteer
%HVWXXUGHUVKXOSƟ
Waarschuwingsvolume' in het
menu Settings (instellingen) om het
waarschuwingsvolume van het Blind-
Spot Safety (Blindehoekveiligheid)
systeem te wijzigen naar 'Hoog',
'Gemiddeld', 'Laag'.
Als u het waarschuwingsvolume wijzigt,
kan dat ook het waarschuwingsvolume
voor andere bestuurdershulpsystemen
wijzigen.
OPMERKING
ś De instelling voor
waarschuwingsmoment en
waarschuwingsvolume is van
toepassing op alle functies van het
Safe Exit Warning-systeem.
ś Hoewel voor het
waarschuwingsmoment 'Normaal'
is geselecteerd, kan de initiële
activeringstijd laat lijken, als
voertuigen met een hoge snelheid
van achteren naderen.
ś Selecteer voor het
waarschuwingsmoment 'Later'
wanneer er weinig verkeer is.
Werking systeem
Waarschuwing functie
OTM070101N
Botsingswaarschuwing bij het verlaten
van de auto
ś Wanneer, op het moment dat een
portier wordt geopend, een voertuig
wordt gedetecteerd dat de auto
van achteren nadert, verschijnt de
waarschuwingsmelding 'Let op
verkeer' op het instrumentenpaneel
en klinkt een waarschuwingssignaal.
ś Het Safe Exit Warning-systeem
waarschuwt de bestuurder wanneer
de rijsnelheid lager is dan 3 km/u en
de snelheid van het voertuig dat van
achteren nadert hoger is dan 6 km/h.
07
7-59
WAARSCHUWING
Neem de volgende
voorzorgsmaatregelen bij gebruik van
het Safe Exit Warning-systeem:
ś Wijzig voor uw veiligheid de
instellingen pas nadat u de auto op
een veilige plaats heeft geparkeerd.
ś Mogelijk verschijnt de
waarschuwingsmelding of of
klinkt het waarschuwingssignaal
van Safe Exit Warning niet als
een waarschuwingsmelding of
waarschuwingssignaal van een
ander systeem wordt weergegeven
of klinkt.
ś Mogelijk hoort u het
waarschuwingssignaal van het Safe
Exit Warning-systeem niet als er veel
lawaai in de omgeving is.
ś Het Safe Exit Warning-systeem werkt
niet in alle situaties en kan niet alle
aanrijdingen voorkomen.
ś Mogelijk waarschuwt het Safe Exit
Warning-systeem de bestuurder te
laat of helemaal niet, afhankelijk
van de weg- en rijomstandigheden.
Controleer altijd de omgeving van de
auto.
ś De bestuurder en de passagiers zijn
verantwoordelijk voor ongevallen bij
het verlaten van de auto. Controleer
altijd de omgeving voordat u uit de
auto stapt.
ś Laat Safe Exit Warning nooit
opzettelijk activeren. Dit kan ernstig
of dodelijk letsel veroorzaken.
ś Het Safety Exit Warning-systeem
werkt niet als er een probleem is
met het Blind-Spot Safety-systeem
(veiligheid blinde hoek). Er is
mogelijk een probleem met Blind
Spot Safety als:
- het waarschuwingslampje van
het Blind Spot Safety systeem
verschijnt
- De sensor van het Blind-Spot
Safety-systeem of de omgeving
van de sensor vuil of afgedekt is
- Het Blind-Spot Safety-systeem
passagiers niet of nodeloos
waarschuwt
Informatie
Nadat de auto is uitgezet, blijft het Safe
Exit Warning-systeem nog ongeveer 3
minuten werken. Het wordt onmiddellijk
uitgeschakeld als de portieren worden
vergrendeld.
Bestuurdershulp
7-60
Storingen en beperkingen van
het systeem
Storing in het systeem
OTM070099N
Als Safe Exit Warning niet naar behoren
werkt, verschijnt de waarschuwing
'Controleer Dode- hoekveiligheids-
Warning' op het instrumentenpaneel
en wordt het Warning automatisch
uitgeschakeld of beperkt. We raden
u aan het Warning door een officiële
HYUNDAI-dealer te laten controleren.
Systeem uitgeschakeld
OTM070098N
Als het deel van de achterbumper waar
de achterste hoekradar of de sensor
zich bevindt, bedekt is met vuil, zoals
sneeuw of regen, of als een aanhanger
of drager wordt geplaatst, kan dit de
detectieprestaties verminderen en
Safe Exit Warning tijdelijk beperken of
uitschakelen.
Als dit gebeurt, verschijnt de
waarschuwingsmelding 'Dodehoekveilig-
heidssysteem uitgeschakeld. Radar
geblokkeerd' op het instrumentenpaneel.
Het systeem werkt normaal als dit vuil
of de aanhanger, etc. is verwijderd en de
auto daarna opnieuw wordt gestart.
Als het systeem niet normaal werkt
nadat het verwijderd is, adviseren we om
het systeem te laten nakijken door een
officiële HYUNDAI-dealer.
WAARSCHUWING
ś Zelfs als er geen waarschuwing op
het instrumentenpaneel verschijnt,
is het mogelijk dat Safe Exit Warning
niet goed werkt.
ś Mogelijk werkt Safe Exit Warning niet
goed in bepaalde gebieden (bv. open
terrein), waar eventuele substanties
niet worden gedetecteerd na het
starten van de auto of wanneer
de detectiesensor vlak het starten
van de auto bedekt is met vreemd
materiaal.
07
7-61
OPMERKING
Schakel Safe Exit Warning uit als u
een aanhanger, drager enz. plaatst, of
koppel de aanhanger, drager enz. af om
Safe Exit Warning te gebruiken.
Beperkingen van het systeem
Mogelijk werkt Safe Exit Warning niet
normaal of grijpt het onverwacht in
onder de volgende omstandigheden:
ś Uit de auto stappen op een plaats met
veel bomen of hoog gras
ś Uit de auto stappen op een plaats
waar het wegdek nat is
ś De aankomende auto rijdt met een
zeer lage of hoge snelheid
Zie de paragraaf 'Blind-Spot
Collision-Avoidance Assist (BCA)
(botsingsvermijding blinde hoek)' in
hoofdstuk 7 voor meer informatie over
de beperkingen van de hoekradar
achteraan.
WAARSCHUWING
ś Safe Exit Warning werkt mogelijk
niet normaal vanwege interferentie
met sterke elektromagnetische
golven.
ś Mogelijk werkt Safe Exit Warning niet
gedurende 3 seconden na het starten
van de auto of na het inschakelen
van de achterste hoekradars.
Bestuurdershulp
7-62
OTM070111L
(1) Manual Speed Limit Assist (hulp bij
handmatige snelheidsbegrenzing)
ingeschakeld controlelampje
(2) Ingestelde snelheid
U kunt de snelheidslimiet instellen
wanneer u niet harder dan een bepaalde
snelheid wilt rijden.
Als u de vooraf ingestelde snelheidslimiet
overschrijdt, treedt Manual Speed
Limit Assist in werking (de ingestelde
snelheidslimiet knippert en een
waarschuwingssignaal klinkt) totdat de
rijsnelheid weer onder de snelheidslimiet
ligt.
Werking systeem
Snelheidslimiet instellen
OOS070008E
Type A
Type B
1. Druk bij de gewenste snelheid op
de toets Driving Assist ( )
(bestuurdershulp). Het controlelampje
snelheidslimiet handmatig ingesteld
() op het instrumentenpaneel
gaat branden.
OOS070006K
2. Druk de schakelaar + omhoog of de
schakelaar - omlaag en laat hem bij de
gewenste snelheid los.
Druk de schakelaar + omhoog of de
schakelaar - omlaag en houd hem in
deze positie. De snelheid neemt eerst
tot het dichtstbijzijnde tiental (vijftal
in mijlen) toe of af en vervolgens met
10 km/u.
OTM070203L
3. De ingestelde snelheid wordt op het
instrumentenpaneel weergegeven.
Als u de vooraf ingestelde
snelheidslimiet wilt overschrijden,
trapt u het gaspedaal voorbij
het drukpunt in om het
terugschakelmechanisme (kickdown)
te activeren.
De ingestelde snelheidslimiet knippert
en er klinkt een waarschuwingssignaal
totdat de rijsnelheid weer onder de
snelheidslimiet ligt.
+$1'0$7,*(61(/+(,'6/,0,(75(*(/,1*ǣ06/$Ǥǣ,1',(1
9$172(3$66,1*Ǥ
07
7-63
Informatie
ś Als het gaspedaal niet voorbij het
drukpunt wordt ingetrapt, blijft de
rijsnelheid onder de snelheidslimiet.
ś Wanneer het gaspedaal voorbij het
drukpunt wordt ingetrapt, kan het
terugschakelmechanisme een klikgeluid
voortbrengen.
Het systeem tijdelijk annuleren
OOS070007E
Type A
Type B
[A] : type A, [B]: type B
Druk op ( ) de schakelaar om de
ingestelde snelheidslimiet tijdelijk te
annuleren. De ingestelde snelheidslimiet
wordt uitgeschakeld, maar het
controlelampje handmatig ingestelde
snelheidslimiet ( ) blijft branden.
Het systeem opnieuw activeren
OOS070006K
Om Manual Speed Limit Assist (hulp bij
handmatige snelheidsbegrenzing) ter
hervatten na een pauze van het systeem,
drukt u op de +, -, ( ) schakelaar.
Als u de + schakelaar omhoog of de
– schakelaar omlaag drukt, wordt de
snelheid van de auto op de huidige
snelheid op het instrumentenpaneel
ingesteld.
Als u op de schakelaar ( ) drukt, gaat
de auto opnieuw de ingestelde snelheid
aanhouden.
Bestuurdershulp
7-64
Het systeem uitschakelen
OOS070008E
Type A
Type B
Druk op de toets Driving Assist ( )
(rijhulp) om de Manual Speed Limit Assist
uit te schakelen. Het controlelampje
Manual Speed Limit Assist (hulp bij
handmatige snelheidsbegrenzing)
ingeschakeld ( ) dooft.
Druk altijd op de toets Driving Assist
() (rijhulp) om Manual Speed
Limit Assist uit te schakelen wanneer u
het niet gebruikt.
WAARSCHUWING
Neem de volgende
voorzorgsmaatregelen bij gebruik van
de Handmatige snelheidslimietregeling:
ś Stel de rijsnelheid altijd lager op de
snelheidslimiet in uw land.
ś Houd Manual Speed Limit Assist
uitgeschakeld wanneer u het
systeem niet gebruikt. Zo voorkomt u
dat u onbedoeld een snelheid instelt.
Controleer of het controlelampje
Manual Speed Limit Assist (hulp bij
handmatige snelheidsbegrenzing)
ingeschakeld ( ) is gedoofd.
ś De Handmatige
snelheidslimietregeling is geen
vervanging voor correct en veilig
rijgedrag. De bestuurder heeft de
verantwoordelijkheid altijd veilig
te rijden en moet zich altijd bewust
zijn van onverwachte en plotselinge
situaties die zich kunnen voordoen.
Blijf te allen tijde letten op de
toestand van de weg.
07
7-65
Intelligent Speed Limit Warning (slimme
waarschuwing snelheidsbegrenzing)
gebruikt informatie van het
gedetecteerde verkeersbord en het
navigatiesysteem om de bestuurder in te
lichten over de snelheidslimiet en extra
informatie over de huidige weg te geven.
OPMERKING
Intelligent Speed Limit Warning werkt
mogelijk niet goed in andere landen.
Detectiesensor (Voorruitcamera)
OOSEV050025L
[1] : Frontzichtcamera
Zie bovenstaande afbeelding voor de
precieze locatie van de detectiesensor.
OPMERKING
Zie de alinea 'Forward Collision-
Avoidance Assist (FCA, ondersteuning
botsingsvermijding voorzijde)' in
hoofdstuk 7 voor meer informatie over
de voorzorgsmaatregelen voor de
frontzichtcamera.
Informatie
Als het navigatiesysteem beschikbaar
is, wordt de informatie van het
navigatiesysteem gebruikt met de
informatie van verkeersborden die de
voorste camera heeft gedetecteerd.
Systeemconfiguratie
Instelling
OTM070224L
Snelheidslimietwaarschuwing
Met de auto aan selecteert
of deselecteert u
%HVWXXUGHUVKXOSƟ5LMFRPIRUWƟ
Snelheidslimietwaarschuwing’ in het
menu Settings (instellingen) om voor
iedere functie in te stellen of ze al dan
niet moet worden gebruikt.
- Als ‘Snelheidslimietwaarschuwing’ is
geselecteerd, informeert het systeem
de bestuurder over de snelheidslimiet
en andere verkeersborden
Informatie
Intelligent Speed Limit Warning (slimme
waarschuwing snelheidslimiet) wordt
automatisch ingeschakeld als de auto
wordt geactiveerd.
6/,00(61(/+(,'6/,0,(7:$$56&+8:,1*ǣ,6/:Ǥ
ǣ,1',(19$172(3$66,1*Ǥ
Bestuurdershulp
7-66
Werking systeem
Systeemscherm
"Driving Assist - rijhulp"
scherm geselecteerd
OTM070230L OTM070227L
De Intelligent Speed Limit Warning
(slimme waarschuwing snelheidslimiet)
geeft snelheidslimietinformatie weer
en toont eventuele inhaalverboden
wanneer uw voertuig de betreffende
verkeersborden passeert.
OTM070232L
Toont snelheidslimiet
Informatie over de snelheidslimiet
wordt weergegeven op het
instrumentenpaneel.
WAARSCHUWING
Het is de verantwoordelijkheid van de
bestuurder om de snelheidslimiet te
respecteren waar hij rijdt.
Informatie
ś Intelligent Speed Limit Warning
(slimme waarschuwing snelheidslimiet)
geeft extra informatie van
verkeersborden en de snelheidslimiet.
De extra verkeersinformatie kan van
land tot land verschillen.
ś Extra bord weergegeven onder de
snelheidslimiet of een bord ivm
inhaalbeperkingen betekent de
voorwaarden waaronder de borden
gevolgd moeten worden. Als het extra
bord niet herkend wordt, wordt het als
blanco weergegeven.
OTM070228L
Onderbord
Als ISLW een onderbord detecteert,
wordt het symbool van een
verkeersbord aan de onderzijde of
links van de snelheidslimiet in het
instrumentenpaneel overlapt.
Op dezelfde weg kunnen verschillende
borden met snelheidslimieten staan.
Zo kan de snelheidslimiet bijvoorbeeld
normaal 100 km/u bedragen, maar is
de snelheidslimiet 60 km/u bij regen of
sneeuw.
Een onderbord geeft aan dat u de
snelheidslimiet of het inhaalverbod
slechts onder bepaalde omstandigheden
moet respecteren, bijv. bij regen of
sneeuw.
07
7-67
Aanvullende verkeersborden
---
Geen betrouwbare informatie over
snelheidslimieten
WTL-220
ś Het symbool wordt getoond Intelligent
Speed Limit Warning (slimme
snelheidslimietwaarschuwing)
geen betrouwbare informatie over
snelheidslimieten heeft
Geen informatie
over inhaalverboden
WTL-222 WTL-221
ś Het symbool verschijnt als Intelligent
Speed Limit Warning een niet inhalen
bord detecteert.
Einde van een
snelheidslimiet
WUM-207 WUM-208
ś Nadat de auto een bord
'einde van snelheidslimiet ' is
gepasseerd, informeert het ISLW-
systeem de bestuurder over de
volgende snelheidslimiet op
basis van informatie die van het
navigatiesysteem is ontvangen.
Geen snelheidslimiet (alleen in Duitsland)
WUM-205
ś In Duitsland wordt op het
instrumentenpaneel het symbool,
"einde van limiet" weergegeven,
omdat daar geen snelheidslimiet
geldt. Het wordt weergegeven
tot het voertuig een ander
snelheidslimietbord passeert.
Bestuurdershulp
7-68
Storingen en beperkingen van
het systeem
Storing in het systeem
OTM070225L
Wanneer de slimme
snelheidslimietwaarschuwing niet goed
werkt, verschijnt enkele seconden het
waarschuwingsbericht 'Controleer
snelheidslimiet- systeem' op het
instrumentenpaneel. Laat de auto in
dit geval inspecteren door een officiële
HYUNDAI-dealer.
Systeem uitgeschakeld
OTM070226L
Als het deel van de voorruit waar
de frontzichtcamera zich bevindt
met vreemd materiaal zoals sneeuw
of regen bedekt is, dan kan dit de
detectieprestaties verminderen en
Intelligent Speed Limit Warning tijdelijk
beperken of uitschakelen. Als dit gebeurt,
verschijnt de waarschuwingsmelding
'Snelheids- limietsysteem uitgeschakeld.
Camerazicht beperkt' op het
instrumentenpaneel.
Het systeem zal normaal werken
wanneer deze sneeuw, regen of ander
vreemd materiaal is verwijderd.
Als het systeem niet normaal werkt
nadat het verwijderd is, adviseren we om
het systeem te laten nakijken door een
officiële HYUNDAI-dealer.
WAARSCHUWING
ś Hoewel er geen waarschuwing of
waarschuwingslampje verschijnt
op het instrumentenpaneel, werkt
Intelligent Speed Limit Warning
misschien niet goed.
ś Als de sensor vlak na het starten van
de auto gecontamineerd is, werkt
het systeem misschien niet goed.
07
7-69
Beperkingen van het systeem
Het Intelligent Speed Limit Warning
(ISLW)-systeem werkt in de volgende
omstandigheden mogelijk niet of geeft
niet de juiste informatie:
ś Het verkeersbord is vuil of onleesbaar
- Het verkeersbord is nauwelijks
zichtbaar door slecht weer zoals
regen, sneeuw, mist enz.
- Het verkeersbord is niet helder of
beschadigd
- Het verkeersbord wordt gedeeltelijk
verborgen door omringende
voorwerpen of schaduw
ś De verkeersborden zijn geen
standaardborden.
- De tekst of afbeelding op het
verkeersbord verschilt van de norm
- Het verkeersbord is tussen de
hoofdlijn en de afrit geplaatst, of
tussen uiteenlopende wegen
- Er is geen onderbord geplaatst met
een bord op de op- of afrit
- Een bord is aan een ander voertuig
vastgemaakt
ś De helderheid verandert plots, bv.
wanneer u een tunnel inrijdt of verlaat
of onder een brug doorrijdt.
ś De koplampen worden niet gebruikt
of de helderheid van de koplampen is
zwak ‚s nachts of in een tunnel
ś Verkeersborden zijn moeilijk te
herkennen door de weerspiegeling
van de zon, straatverlichting of
tegenliggers
ś Het gezichtsveld van de
frontzichtcamera wordt belemmerd
door schittering van de zon
ś U rijdt op een weg met scherpe of veel
bochten
ś U rijdt over verkeersdrempels of
bergop- of afwaarts of van links naar
rechts op steile hellingen
ś Het voertuig schudt hevig
ś Boven de 130 km/h worden
snelheidslimietborden mogelijk
niet correct gesignaleerd door de
voorruitcamera
Zie de paragraaf 'Forward Collision-
Avoidance Assist (FCA, ondersteuning
botsingsvermijding voorzijde)' in
hoofdstuk 7 voor meer informatie
over de beperkingen van de
frontzichtcamera.
Bestuurdershulp
7-70
Basisfunctie
Het waarschuwingssysteem voor de aandacht
van de bestuurder helpt het aandachtsniveau
van de bestuurder te bepalen door het
rijpatroon, de rijtijd enz. te analyseren tijdens
het rijden. Het systeem beveelt een pauze
aan wanneer de aandacht van de bestuurder
afneemt tot beneden een bepaald niveau.
Functie Leading Vehicle Departure Alert
(waarschuwing vertrek voorliggend
voertuig)
De functie Leading Vehicle Departure
Alert informeert de bestuurder wanneer
de voorligger weer vertrekt na tot
stilstand te zijn gekomen.
Detectiesensor (Voorruitcamera)
OOSEV050025L
[1] : Frontzichtcamera
De frontzichtcamera wordt tijdens het rijden
gebruikt als detectiesensor om rijpatronen en
het wegrijden van een voorligger te detecteren.
Zie bovenstaande afbeelding voor de
precieze locatie van de detectiesensor.
OPMERKING
Houd de frontzichtcamera altijd in goede
staat om de optimale prestaties van
Driver Attention Warning te waarborgen.
Zie de alinea 'Forward Collision-
Avoidance Assist (FCA, ondersteuning
botsingsvermijding voorzijde)' in
hoofdstuk 7 voor meer informatie over
de voorzorgsmaatregelen voor de
frontzichtcamera.
Systeemconfiguratie
Instellingsfuncties voor het systeem
Type A Type B
OTM070188N OTM070188L
Driver Attention Warning (Waarschuwing
oplettendheid bestuurder)
Met de auto aan selecteert of geselecteerd
X%HVWXXUGHUVKXOSƟ'$::DDUVFKXZLQJ
oplettendheid bestuurder)' in het menu
Settings (instellingen) om voor iedere
functie in te stellen of ze al dan niet moet
worden gebruikt.
- Als 'Slingerwaarschuwing' wordt
geselecteerd, waarschuwt het
systeem de bestuurder en beveelt het
aan een pauze te nemen wanneer de
aandacht van de bestuurder afneemt
tot onder een bepaald niveau.
Type A Type B
OTM070189N OTM070189L
Leading Vehicle Departure alert
(Waarschuwing vertrek voorliggend
voertuig)
- Als 'Waarschuwing vertrek
voorliggend voertuig' is geselecteerd,
informeert het systeem de bestuurder
wanneer de voorligger na een halte
weer vertrekt.
:$$56&+8:,1*66<67((09225'($$1'$&+79$1'(
%(67885'(5ǣ'$:Ǥǣ,1',(19$172(3$66,1*Ǥ
07
7-71
OTM070140N
Waarschuwingsmoment
Met de auto aan, selecteert
X%HVWXXUGHUVKXOSƟ7LPLQJ
waarschuwing' in het menu
Settings (instellingen) om de initiële
activeringstijd voor de waarschuwing van
Driver Attention Warning (waarschuwing
attentie bestuurder) te wijzigen.
Wanneer uw auto wordt afgeleverd,
is het waarschuwingsmoment
ingesteld op ‘Normaal’. Als u het
waarschuwingsmoment wijzigt, kan
dat ook het waarschuwingsmoment
voor andere bestuurdershulpsystemen
wijzigen.
Informatie
Wanneer de auto opnieuw wordt gestart,
behoudt het Driver Attention Warning de
laatste instelling.
Werking systeem
Basisfunctie
Weergave en waarschuwing systeem
De basisfunctie van het Driver
Attention Warning-systeem bestaat
erin de bestuurder te informeren
over zijn aandachtsniveau en hem te
waarschuwen dat het goed zou zijn om
een pauze te nemen.
Aandachtsniveau
Systeem uit Stand-by/
uitgeschakeld
OTM070102N OTM070106N
Oplettend rijden Onoplettend rijden
OOSEV070119L OTM070191N
ś De bestuurder kan zijn/haar
rijpatronen controleren op het
instrumentenpaneel.
- Wanneer 'Slingerwaarschuwing'
wordt geannuleerd in het menu
Settings (Instellingen), wordt
'System Off' ('Systeem uit')
weergegeven.
- Het systeem werkt bij een
rijsnelheid van 0~210km/h.
- Als de snelheid van de auto niet
binnen de bedrijfssnelheid valt,
wordt de melding 'Uitgeschakeld'
weergegeven.
Bestuurdershulp
7-72
ś Het aandachtsniveau van de
bestuurder wordt weergegeven op
een schaal van 1 tot 5. Hoe lager
het niveau, hoe onoplettender de
bestuurder.
ś Het niveau daalt wanneer de
bestuurder gedurende een bepaalde
tijd geen pauze inlast.
Een pauze nemen
OTM070105L
ś Wanneer de aandacht van de
bestuurder afneemt tot onder
aandachtsniveau 1, verschijnt de
melding 'Neem een pauze' op
het instrumentenpaneel en klinkt
een waarschuwingssignaal om de
bestuurder aan te sporen een pauze
te nemen.
ś Als de totale rijtijd korter is dan 10
minuten of als de laatste pauze
minder dan 10 minuten geleden werd
aanbevolen, beveelt Driver Attention
Warning geen pauze aan.
WAARSCHUWING
Wijzig voor uw veiligheid de
instellingen pas nadat u de auto op een
veilige plaats heeft geparkeerd.
OPMERKING
ś Driver Attention Warning kan
mogelijk ook een pauze aanbevelen
op basis van het rijpatroon of de
gewoonten van de bestuurder, als de
bestuurder zich niet vermoeid voelt.
ś Driver Attention Warning is een
hulpmiddel en is er mogelijk niet toe
in staat te bepalen of de bestuurder
al dan niet onoplettend is.
ś Als de bestuurder zich vermoeid
voelt, dient hij een pauze te nemen
op een veilige plaats, zelfs als de
Driver Attention Warning pauze
aanbeveelt.
Informatie
ś U kunt de instellingen veranderen
op het instrumentenpaneel
(Gebruikersinstellingen) of het
infotainmentsysteem (Vehicle Settings
- voertuiginstellingen), afhankelijk van
de optie die met uw auto is geleverd.
Voor meer details, zie paragraaf "User
Settings - gebruikersinstellingen" in
hoofdstuk 4, of de paragraaf "Vehicle
Settings - voertuiginstellingen"
in de meegeleverde Infotainment
handleiding.
ś In de volgende situaties rest Driver
Attention Warning het tijdstip van de
laatste pauze in op 00:00:
- De auto wordt uitgezet
- De bestuurder maakt zijn
veiligheidsgordel los en opent het
bestuurdersportier
- De auto staat langer dan 10 minuten
stil.
ś Wanneer de bestuurder de Driver
Attention Warning reset, wordt het
tijdstip van de vorige pauze ingesteld
op 00:00 en wordt het aandachtsniveau
van de bestuurder ingesteld op Hoog.
07
7-73
Functie Leading Vehicle Departure
Alert (waarschuwing vertrek
voorliggend voertuig)
Type A Type B
OTM070042N OTM070042L
Wanneer de voorligger weer vertrekt
na tot stilstand te zijn gekomen,
informeert Leading Vehicle Departure
Alert de bestuurder door middel van de
waarschuwingsmelding 'Voertuig voor u
rijdt weg' op het instrumentenpaneel en
klinkt een waarschuwingssignaal.
WAARSCHUWING
ś Mogelijk verschijnt of klinkt de
waarschuwingsmelding of het
waarschuwingssignaal van Leading
Vehicle Departure Alert niet als
een waarschuwingsmelding of
waarschuwingssignaal van een
ander systeem wordt weergegeven
of klinkt.
ś De bestuurder is er verantwoordelijk
voor veilig te rijden en de auto onder
controle te houden.
OPMERKING
ś Leading Vehicle Departure Alert is
een hulpmiddel en waarschuwt de
bestuurder mogelijk niet telkens als
de voorligger weer vertrekt na tot
stilstand te zijn gekomen.
ś Kijk voordat u wegrijdt altijd voor de
auto en naar de staat van de weg.
Storingen en beperkingen van
het systeem
Storing in het systeem
OTM070107L
Als het Driver Attention Warning-systeem
niet naar behoren werkt, verschijnt de
waarschuwingsmelding 'Check systeem
waarsch. oplet- tendheid best.' op het
instrumentenpaneel. Laat de auto in
dit geval inspecteren door een officiële
HYUNDAI-dealer.
Beperkingen van het systeem
Mogelijk werkt Driver Attention Warning
niet goed in de volgende situaties:
ś Er wordt wild met de auto gereden
ś De auto wisselt opzettelijk vaak van
rijstrook
ś Het voertuig wordt aangestuurd door
een bestuurdershulpsysteem, zoals
Lane Keeping Assist
Bestuurdershulp
7-74
Functie Leading Vehicle Departure Alert
(Waarschuwing vertrek voorligger)
ś Wanneer een voertuig invoegt
OADAS021
OADAS022
[A] : Uw auto, [B] : Voorligger
Als een voertuig voor uw auto
inrijdt, is het mogelijk dat Leading
Vehicle Departure Alert niet goed
functioneert.
ś Wanneer de bestuurder van de
voorligger het stuur omgooit
OADAS034
[A] : Uw auto, [B] : Voorligger
Als de voorligger een scherpe
bocht maakt, zoals afslaan naar
links of naar rechts, zich omkeren
enz., is het mogelijk dat Leading
Vehicle Departure Alert niet goed
functioneert.
ś Wanneer de voorligger abrupt
wegrijdt
OADAS024
Als de voorligger een abrupt wegrijdt,
is het mogelijk dat Leading Vehicle
Departure Alert niet goed werkt.
07
7-75
ś Wanneer er een voetganger tussen u
en uw voorligger staat
OADAS025
Als er zich een of meer voetgangers
of fietsen tussen u en uw voorligger
bevinden, is het mogelijk dat Leading
Vehicle Departure Alert niet goed
werkt.
ś Op een parkeerterrein
OADAS027
Als een voertuig dat vóór u
geparkeerd staat, vertrekt, kan
Leading Vehicle Departure Alert u
mogelijk waarschuwen dat deze
geparkeerde auto wegrijdt.
ś Bij het rijden door een tolpoort of op
een kruispunt, enz.
OADAS026
Als u voorbij een tolpoort of
kruising met veel voertuigen rijdt
of als u ergens rijdt waar rijstroken
vaak samenkomen of splitsen, is
het mogelijk dat Leading Vehicle
Departure Alert niet goed werkt.
OPMERKING
Zie de alinea 'Forward Collision-
Avoidance Assist (FCA, ondersteuning
botsingsvermijding voorzijde)' in
hoofdstuk 7 voor meer informatie over
de voorzorgsmaatregelen voor de
frontzichtcamera.
Bestuurdershulp
7-76
OTM070111
(1) Controlelampje cruise
(2) Ingestelde snelheid
Het Cruise Control-systeem stelt u in
staat om meer dan 30 km/u te rijden
zonder het gaspedaal in te drukken.
Werking systeem
Snelheid instellen
1. Accelereer naar de gewenste snelheid,
die hoger moet zijn dan 30 km/h.
OOS070008E
Type A
Type B
2. Druk bij de gewenste snelheid op de
toets Driving Assist (bestuurdershulp).
() Op het instrumentenpaneel
lichten de ingestelde snelheid en het
controlelampje Cruise ( ) op.
3. Laat het gaspedaal los.
De ingestelde snelheid wordt
aangehouden, zelfs wanneer het
gaspedaal niet wordt ingedrukt.
Informatie
Op een steile helling kan de auto bergaf
licht versnellen of bergop licht vertragen.
&58,6(&21752/ǣ&&Ǥǣ,1',(19$172(3$66,1*Ǥ
07
7-77
Snelheid verhogen
OOS070009K
ś Druk de schakelaar (+) omhoog en laat
hem onmiddellijk los. Telkens als u de
schakelaar op deze manier bedient,
wordt de kruissnelheid met 1 km/h
verhoogd.
ś Druk de schakelaar (+) omhoog
en houd hem in die positie terwijl
u de ingestelde snelheid op het
instrumentenpaneel controleert.
De kruissnelheid neemt eerst tot
het dichtstbijzijnde tiental toe en
vervolgens met 10 km/h elke keer
wanneer de schakelaar op deze
manier wordt bediend.
Laat de schakelaar los wanneer
de gewenste snelheid wordt
weergegeven en de auto en
accelereert tot die snelheid.
Snelheid verlagen
OOS0700010K
ś Druk de schakelaar (-) omlaag en laat
hem onmiddellijk los. Telkens als u de
schakelaar op deze manier bedient,
wordt de kruissnelheid met 1 km/h
verlaagd.
ś Druk de schakelaar (-) omlaag en
houd hem in die positie terwijl
u de ingestelde snelheid op het
instrumentenpaneel controleert.
De kruissnelheid daalt eerst tot het
dichtstbijzijnde tiental en vervolgens
met 10 km/h elke keer wanneer de
schakelaar op deze manier wordt
bediend.
Laat de schakelaar los op het moment
dat de gewenste snelheid is bereikt.
Tijdelijk accelereren
Trap het gaspedaal in als u tijdelijk sneller
wilt gaan rijden terwijl de cruise control
is ingeschakeld.
Laat het gaspedaal los om weer terug
te keren naar de oorspronkelijke
kruissnelheid.
Als u bij verhoogde snelheid de +
schakelaar omhoog, of de – schakelaar
omlaag drukt, wordt de cruise snelheid
op de huidige verhoogde snelheid
ingesteld.
Bestuurdershulp
7-78
Het systeem tijdelijk annuleren
OOS070011K
De cruisecontrol wordt geannuleerd:
ś Het rempedaal wordt ingetrapt.
ś Druk op de ( ) toets.
ś De transmissie naar stand N (neutraal)
wordt geschakeld.
ś De rijsnelheid afneemt tot minder dan
ongeveer 30 km/u.
ś De ESC (elektronische
stabiliteitsregeling) is geactiveerd.
De ingestelde snelheid wordt
uitgeschakeld, maar het controlelampje
Cruise ( ) blijft branden.
AANWIJZING
Als Cruise Control in een niet vermelde
situatie pauzeert, raden we aan om uw
auto te laten nakijken door een officiële
HYUNDAI-dealer.
Het systeem opnieuw activeren
OOS070012K
Druk op de (+ , -) schakelaar of ( )
knop.
Als u de + schakelaar omhoog of de
– schakelaar omlaag drukt, wordt de
snelheid van de auto op de huidige
snelheid op het instrumentenpaneel
ingesteld.
Als u op de ( ) knop drukt, gaat de
auto opnieuw de ingestelde snelheid
aanhouden.
Om het systeem opnieuw te activeren
moet de auto sneller dan 30 km/h rijden.
WAARSCHUWING
Controleer de rijomstandigheden
voordat u de ( ) toets gebruikt. Als
u de ( ) toets indrukt, kan uw auto
mogelijk snel accelereren of vertragen.
07
7-79
Het systeem uitschakelen
OOS070008E
Type A
Type B
Druk op de toets Driving Assist
(bestuurdershulp) om het systeem in te
schakelen. Het controlelampje Cruise
() dooft.
Druk altijd op de toets Driving Assist
(bestuurdershulp) om de cruisecontrol
uit te schakelen wanneer u het niet
gebruikt.
Informatie
Als uw auto is uitgerust met Manual
Speed Limit Assist, en houd de Driving
Assist knop ingedrukt om Cruise Control
uit te schakelen. Let er wel op dat Manual
Speed Limit Assist nu wordt ingeschakeld.
WAARSCHUWING
Neem de volgende
voorzorgsmaatregelen bij gebruik van
de cruisecontrol:
ś Stel de rijsnelheid altijd lager op de
snelheidslimiet in uw land.
ś Laat Cruise Control uitgeschakeld
wanneer u het systeem niet gebruikt.
Zo voorkomt u dat u onbedoeld een
snelheid instelt. Controleer of het
controlelampje Cruise ( ) uit
is.
ś De cruisecontrol is geen
vervanging voor correct en veilig
rijgedrag. De bestuurder heeft de
verantwoordelijkheid altijd veilig
te rijden en moet zich altijd bewust
zijn van onverwachte en plotselinge
situaties die zich kunnen voordoen.
ś Rijd altijd voorzichtig om
onverwachte en plotselinge situaties
te voorkomen. Blijf te allen tijde
letten op de toestand van de weg.
ś Gebruik de cruisecontrol nooit
wanneer niet veilig met een
constante snelheid gereden kan
worden:
- In druk verkeer of als de
verkeersomstandigheden het
moeilijk maken om een constante
snelheid aan te houden
- Wanneer u rijdt over wegen die
glad zijn door regen, ijs of sneeuw
- Bij het rijden op een heuvelachtige
of winderige weg
- Wanneer u in gebieden met veel
windt rijdt
- Als het zicht tijdens het rijden
beperkt wordt (mogelijk door
slechte weersomstandigheden,
zoals mist, sneeuw, regen of een
zandstorm)
ś Gebruik de cruisecontrol niet tijdens
het rijden met een aanhanger.
Bestuurdershulp
7-80
Het Smart Cruise Control-systeem
is ontworpen om de voorligger te
detecteren en de gewenste snelheid en
minimumafstand tot uw voorligger te
helpen bewaren.
Overtaking Acceleration Assist
(versnellingshulp voor inhalen)
Terwijl Smart Cruise Control werkt, helpt
het systeem bij de acceleratie wanneer
het oordeelt dat de bestuurder van plan
is zijn voorligger in te halen.
Detectiesensor
(Voorruitcamera, radar voor)
OOSEV050025L
OOSEV050029L
[1] : Frontzichtcamera
[2] : Voorste radar
De frontzichtcamera en radar vóór
worden gebruikt als detectiesensor om
voorliggers te detecteren.
Zie bovenstaande afbeelding voor de
precieze locatie van de detectiesensor.
OPMERKING
Houd de frontzichtcamera altijd en
de radar vóór in goede staat om de
optimale prestaties van het Smart
Cruise Control-systeem te waarborgen.
Zie de paragraaf 'Forward Collision-
Avoidance Assist (FCA) (ondersteuning
botsingsvermijding voorzijde)' in
hoofdstuk 7 voor meer informatie
over de beperkingen van de
frontzichtcamera en de radar vóór.
60$57&58,6(&21752/ǣ6&&Ǥǣ,1',(19$172(3$66,1*Ǥ
07
7-81
Systeemconfiguratie
Instellingsfuncties voor het systeem
OOS070008E
Type A
Type B
Het systeem inschakelen
ś Druk op de knop Driving Assist om
het systeem in te schakelen. Op het
instrumentenpaneel wordt de huidige
snelheid als snelheid ingesteld.
ś Als er geen voertuig vóór u is,
dan wordt de ingestelde snelheid
aangehouden. Als er wel een voertuig
vóór u is, dan kan de snelheid
worden verlaagd om de afstand tot
uw voorligger te bewaren. Als uw
voorligger accelereert, houdt uw auto
een constante kruissnelheid aan nadat
hij tot de ingestelde snelheid heeft
geaccelereerd.
Informatie
ś Als de snelheid van uw auto tussen
ongeveer 0~30 km/u ligt en u de Driving
Assist knop indrukt, wordt de snelheid
van Smart Cruise Control ingesteld op
30 km/u.
ś Het symbool van de Driving Assist
knop kan naargelang de optie van uw
voertuig verschillen.
OOS070013K
Tussenafstand instellen
Elke keer als u op de toets drukt,
verandert de tussenafstand als volgt:
Distance 4 Distance 3
Distance 1
Distance 2
Informatie
ś Bij een rijsnelheid van 90 km/h, wordt
de afstand als volgt gehandhaafd:
Afstand 4 - ca. 53 m
Afstand 3 - ca. 40 m
Afstand 2 - ca. 30 m
Afstand 1 - ca. 25 m
ś Wanneer de auto opnieuw wordt
gestart, of nadat het systeem tijdelijk
werd geannuleerd, wordt laatste
ingestelde afstand opnieuw ingesteld.
Bestuurdershulp
7-82
OOS070009K
Snelheid verhogen
ś Druk de schakelaar (+) omhoog en laat
hem onmiddellijk los. Telkens als u de
schakelaar op deze manier bedient,
wordt de kruissnelheid met 1 km/h
verhoogd.
ś Druk de schakelaar (+) omhoog
en houd hem in die positie terwijl
u de ingestelde snelheid op het
instrumentenpaneel controleert.
Telkens als u de schakelaar op
deze manier bedient, wordt
de kruissnelheid met 10 km/h
verhoogd. Laat de schakelaar los
wanneer de gewenste snelheid
wordt weergegeven en de auto en
accelereert tot die snelheid. U kunt
snelheden tot 180 km/h instellen.
WAARSCHUWING
Controleer de rijomstandigheid voordat
u de schakelaar + gebruikt. Als u de
schakelaar + omhoog drukt en in deze
positie houdt, kan uw auto mogelijk
snel accelereren.
OOS070010K
Snelheid verlagen
ś Druk de schakelaar (-) omlaag en laat
hem onmiddellijk los. Telkens als u de
schakelaar op deze manier bedient,
wordt de kruissnelheid met 1 km/h
verlaagd.
ś Druk de schakelaar (-) omlaag en
houd hem in die positie terwijl
u de ingestelde snelheid op het
instrumentenpaneel controleert.
Telkens als u de schakelaar op
deze manier bedient, wordt de
kruissnelheid met 10 km/h verlaagd.
Laat de schakelaar los op het moment
dat de gewenste snelheid is bereikt. U
kunt snelheden tot 30 km/h instellen.
07
7-83
OOS070011E
Het systeem tijdelijk annuleren
Druk op de ( ) schakelaar of trap het
rempedaal in om Smart Cruise Control
tijdelijk te annuleren.
OOS070012E
Het systeem opnieuw activeren
Om Smart Cruise Control opnieuw te
activeren nadat het werd geannuleerd,
drukt u op de schakelaar (+ , -) of ( ).
Als u de (+) schakelaar omhoog of de
(–) schakelaar omlaag drukt, wordt de
snelheid van de auto op de huidige
snelheid op het instrumentenpaneel
ingesteld.
Als u op de schakelaar ( ) drukt, gaat
de auto opnieuw de ingestelde snelheid
aanhouden.
WAARSCHUWING
Controleer de rijomstandigheid voordat
u de schakelaar ( ) gebruikt. Als u de
schakelaar ( ) indrukt, kan uw auto
mogelijk snel accelereren.
OOS070008E
Type A
Type B
Het systeem uitschakelen
Druk op de toets Driving Assist om
het Smart Cruise Controlsysteem uit te
schakelen.
Informatie
Als uw auto is uitgerust met Manual
Speed Limit Assist, houd de Driving Assist
knop ingedrukt om Smart Cruise Control
uit te schakelen. Let er wel op dat Manual
Speed Limit Assist nu wordt ingeschakeld.
Bestuurdershulp
7-84
Type A Type B
OTM070142N OTM070142L
Radar Smart Cruise Control
Met de auto aan, selecteert u ‘Driver
$VVLVWDQFHULMKXOSƟ6PDUW&UXLVH
Reaction (of Smart Cruise response
(reactie))’ van het instellingen menu
om de gevoeligheid van de snelheid te
kiezen als u de voorligger volgt om de
ingestelde afstand te bewaren.
OTM070141N
Waarschuwingsvolume
Met de auto aan selecteert u
%HVWXXUGHUVKXOSƟ:DDUVFKXZLQJVYROXPH
in het menu Settings (instellingen)
om het 'Hoog', 'Gemiddeld', 'Laag'
waarschuwingsvolume voor Smart Cruise
Control te wijzigen .
Als u het waarschuwingsvolume wijzigt, kan
dat ook het waarschuwingsvolume voor
andere bestuurdershulpsystemen wijzigen.
Informatie
Wanneer de auto opnieuw wordt gestart,
blijft de laatste instelling voor het
waarschuwingsvolume behouden.
Werking systeem
Voorwaarden voor gebruik
Smart Cruise Control werkt wanneer
aan de volgende voorwaarden wordt
voldaan:
Basisfunctie
ś De transmissie staat in stand D
(Rijden)
ś Het bestuurdersportier is gesloten.
ś EPB (elektronische parkeerrem) is niet
geactiveerd
ś Uw rijsnelheid valt binnen de
snelheidsgrenzen voor werking
- 10~180 km/h: wanneer er geen
voorligger is
- 0~180 km/h: wanneer er een
voorligger is
ś ESC (elektronische stabiliteitsregeling)
of TCS (anti-doorslipregeling) is
geactiveerd
ś ESC (elektronische stabiliteitsregeling)
of TCS (anti-doorslipregeling) of ABS
is niet geactiveerd
ś Het toerental van de elektromotor ligt
niet in het rode gebied.
ś Forward Collision-Avoidance Assist
stuurt het remmen niet aan
ś Remote Smart Parking Assist stuurt
het remmen niet aan
Informatie
Wanneer u stopt, wordt het systeem
ingeschakeld wanneer u het rempedaal
intrapt, als er geen voertuig vóór u staat
07
7-85
Overtaking Acceleration Assist
(versnellingshulp voor inhalen)
Overtaking Acceleration Assist werkt
wanneer de richtingaanwijzer links
(stuur links) of rechts (stuur rechts)
wordt ingeschakeld terwijl Smart Cruise
Control werkt en er wordt voldaan aan de
volgende voorwaarden:
ś U rijdt sneller dan 60 km/h.
ś De alarmknipperlichten zijn niet
ingeschakeld.
ś Een voorligger wordt gedetecteerd.
ś Er hoeft niet te worden vertraagd
om de afstand tot uw voorligger te
bewaren.
WAARSCHUWING
ś Wanneer de richtingaanwijzer links
(stuur links) of rechts (stuur rechts)
wordt ingeschakeld terwijl er een
voorligger is, kan de auto tijdelijk
vertragen. Blijf te allen tijde letten op
de toestand van de weg.
ś Overtaking Acceleration Assist werkt
altijd wanneer aan de voorwaarden
wordt voldaan, ongeacht aan welke
kant van de weg in uw land wordt
gereden. Gebruikt u de functie in
landen waar aan de andere kant van
de weg wordt gereden, controleer
dan steeds de rijomstandigheden.
Weergave en regeling systeem
Basisfunctie
U ziet de bedrijfsstatus van het Smart
Cruise Control-systeem in de Driving
Assistmodus (rijhulpprogramma) op het
instrumentenpaneel. Zie de paragraaf
'Weergavemodi lcd-display' in hoofdstuk
4.
Smart Cruise Control wordt weergegeven
zoals hieronder, afhankelijk van de status
van het systeem.
OTM070245
ś In werking
(1) Eventuele aanwezigheid van een
voorligger en het geselecteerde
afstandsniveau worden
weergegeven.
(2) Ingestelde snelheid wordt
weergegeven.
(3) Eventuele aanwezigheid van een
voorligger en de doelafstand tot het
voertuig worden weergegeven.
Bestuurdershulp
7-86
OTM070155
ś Indien tijdelijk geannuleerd
(1) ( ) wordt de indicatie
weergegeven.
(2) De vorige ingestelde snelheid wordt
gearceerd weergegeven.
Informatie
ś De afstand tot de voorligger op het
instrumentenpaneel wordt weergegeven
in overeenstemming met de feitelijke
afstand tussen uw auto en het voertuig
voor u.
ś De gewenste afstand kan variëren
naargelang de rijsnelheid
en naargelang het ingestelde
afstandsniveau. Als de rijsnelheid laag
is, kan de verandering in de gewenste
afstand tot de voorligger gering zijn,
zelfs als de onderlinge afstand is
veranderd.
Tijdelijk accelereren
OTM070246
Trap het gaspedaal in om de rijsnelheid
tijdelijk te verhogen als Smart Cruise
Control is ingeschakeld. Terwijl de
snelheid toeneemt, knipperen de
snelheid, het afstandsniveau en de
gewenste afstand die zijn ingesteld op
het instrumentenpaneel.
WAARSCHUWING
Wees voorzichtig wanneer u tijdelijk
accelereert, want de snelheid en
afstand worden niet automatisch
gecontroleerd, zelfs als er een
voorligger is.
07
7-87
Systeem tijdelijk geannuleerd
Type A Type B
OTM070113N OTM070113L
Smart Cruise Control wordt tijdelijk
geannuleerd wanneer:
ś U sneller rijdt dan 190 km/h
ś Het gaspedaal gedurende een
bepaalde periode continu ingetrapt
wordt
ś Niet is voldaan aan de voorwaarden
voor de werking van Smart Cruise
Control
Als het systeem tijdelijk
geannuleerd wordt, verschijnt
de waarschuwingsmelding 'SCC
geannuleerd' op het instrumentenpaneel
en klinkt een waarschuwingssignaal om
de bestuurder te waarschuwen.
Als het Smart Cruise Control-systeem
tijdelijk geannuleerd wordt terwijl de
auto stilstaat en het systeem werkt,
kan de EPB (elektronische parkeerrem)
worden geactiveerd.
WAARSCHUWING
Wanneer het systeem tijdelijk
geannuleerd is, wordt de afstand tot
de voorligger niet aangehouden. Blijf
tijdens het rijden altijd op de weg letten
en trap indien nodig het rempedaal
in om snelheid te minderen en zo een
veilige afstand te bewaren.
Systeemvoorwaarden niet vervuld
Type A Type B
OTM070112N OTM070112L
Als de toets Driving Assist (rijhulp), de +
schakelaar , de - schakelaar - of ( ) de
schakelaar wordt ingedrukt terwijl er niet
is voldaan aan de werkingsvoorwaarden
van het systeem, verschijnt de melding
'voorwaarden SCC niet vervuld' op
het instrumentenpaneel en klinkt een
waarschuwingssignaal.
Bestuurdershulp
7-88
Filerijden
OTM070114L
Als u in een file rijdt, stopt uw auto als
uw voorligger stopt. En als uw voorligger
weer gaat rijden, gaat uw auto ook
rijden. Nadat de auto is gestopt en
gedurende een bepaalde tijd heeft
stilgestaan, verschijnt de melding
'Versnellen met schakelaar of pedaal'
op het instrumentenpaneel. Trap het
gaspedaal in of druk op de schakelaar +,
- of ( ) om te beginnen rijden.
Waarschuwing voor
rijomstandigheden
OTM070055L
In de volgende situatie verschijnt
de waarschuwingsmelding 'Let
op voor andere voertuigen' op het
instrumentenpaneel en klinkt een
waarschuwingssignaal om de bestuurder
te waarschuwen voor bepaalde
rijomstandigheden voor hem/haar.
- Uw voorligger verdwijnt terwijl Smart
Cruise Control de afstand tot de
voorligger aanhoudt en hij onder een
bepaalde snelheid rijdt.
- Terwijl de melding ‚Use switch or
pedal to accelarate‘ (Versnellen
met schakelaar of pedaal) op het
instrumentenpaneel verschijnt er
er geen voertuig voor u is of als
het voertuig ver weg is, en de +
schakelaar, - schakelaar of ( )
schakelaar wordt ingedrukt
WAARSCHUWING
Let altijd op voor voertuigen en
voorwerpen die mogelijk plotseling
vóór u kunnen opduiken en trap indien
nodig het rempedaal in om snelheid te
minderen en zo een veilige afstand te
bewaren.
07
7-89
Botsingswaarschuwing
OTM070143N
Als het risico op een botsing met uw
voorligger hoog is terwijl het Smart
Cruise Control-systeem werkt, verschijnt
de waarschuwingsmelding 'Botsing
waarsch.' op het instrumentenpaneel en
klinkt een waarschuwingssignaal om de
bestuurder te waarschuwen. Blijf tijdens
het rijden altijd op de weg letten en
trap indien nodig het rempedaal in om
snelheid te minderen en zo een veilige
afstand te bewaren.
WAARSCHUWING
In de volgende situaties, waarschuwt
Smart Cruise Control de bestuurder
mogelijk niet voor een botsing.
- De afstand tot uw voorligger is klein
of zijn rijsnelheid is hoger dan of
dezelfde als die van u.
- Uw voorligger rijdt heel langzaam of
staat stil
- Het gaspedaal wordt onmiddellijk na
het inschakelen van het Smart Cruise
Control-systeem ingetrapt.
WAARSCHUWING
Neem de volgende
voorzorgsmaatregelen bij gebruik van
het Smart Cruise Control-systeem:
ś Het Smart Cruise Control-systeem
is geen vervanging voor correct
en veilig rijgedrag. Het is de
verantwoordelijkheid van de
bestuurder om altijd de rijsnelheid
en de afstand tot de voorligger in de
gaten te houden.
ś Het is mogelijk dat Smart
Cruise Control onverwachte
en plotselinge situaties of
complexe verkeerssituaties niet
herkent, dus let altijd goed op de
rijomstandigheden en houd uw
rijsnelheid onder controle.
ś Laat Smart Cruise Control
uitgeschakeld wanneer u het niet
gebruikt. Zo voorkomt u dat u
onbedoeld een snelheid instelt.
ś Laat het portier niet open en verlaat
de auto niet terwijl Smart Cruise
Control ingeschakeld is, ook al staat
de auto stil.
ś Let altijd op de geselecteerde
snelheid en de afstand tot andere
voertuigen.
ś Houd een veilige afstand
aan overeenkomstig de
wegomstandigheden en de
rijsnelheid. Als tijdens het rijden
met hoge snelheid te weinig afstand
tot andere voertuigen wordt
aangehouden, kan dit in een ernstig
ongeval resulteren.
ś Als de voorligger verdwijnt terwijl de
volgafstand wordt aangehouden, kan
het systeem plotseling versnellen
tot de ingestelde snelheid. Blijf je
altijd bewust van onverwachte en
plotselinge situaties die zich kunnen
voordoen.
ś De rijsnelheid kan bergop dalen en
bergaf toenemen.
ś Let altijd op voor situaties zoals
auto's die plotseling voor u inrijden.
Bestuurdershulp
7-90
ś Wanneer u een aanhanger of een
ander voertuig trekt, raden we
aan dat u Smart Cruise Control om
veiligheidsredenen uitschakelt.
ś Schakel Smart Cruise Control uit
wanneer uw auto wordt gesleept.
ś Het kan zijn dat Smart Cruise Control
niet naar behoren werkt als er sprake
is van sterke elektromagnetische
golven.
ś Het is mogelijk dat Smart Cruise
Control een obstakel vóór uw auto
niet detecteert, wat tot een botsing
kan leiden. Wees voorzichtig en kijk
altijd vooruit om te voorkomen dat
zich onverwachte en plotselinge
situaties voordoen.
ś Voorliggers de veelvuldig van
rijstrook veranderen kunnen ervoor
zorgen dat het systeem vertraagd
reageert of kunnen ervoor zorgen dat
het systeem reageert op een voertuig
in een naastgelegen rijstrook. Rijd
altijd voorzichtig om onverwachte en
plotselinge situaties te voorkomen.
ś Let altijd goed op uw omgeving
en rijd veilig, ook als er geen
waarschuwingsmelding verschijnt of
waarschuwingssignaal klinkt.
ś Als een waarschuwingsmelding
of waarschuwingssignaal van een
ander systeem wordt weergegeven
of klinkt, verschijnt c.q. klinkt
de waarschuwingsmelding/het
waarschuwingssignaal van het Smart
Cruise Control-systeem niet.
ś Mogelijk hoort u het
waarschuwingssignaal van het
Forward Collision-Avoidance
Assist-systeem (ondersteuning
botsingsvermijding voorzijde) niet
als er veel lawaai in de omgeving is.
ś De fabrikant van het voertuig is niet
verantwoordelijk voor eventuele
verkeersovertredingen of ongevallen
die worden veroorzaakt door de
bestuurder.
ś Stel de rijsnelheid altijd lager op de
snelheidslimiet in uw land.
Informatie
ś Mogelijk werkt Smart Cruise Control
niet gedurende 15 seconden na het
starten van de auto of het inschakelen
van de frontzichtcamera of radar vóór.
ś U hoort mogelijk een geluid wanneer de
rem wordt aangestuurd door het Smart
Cruise Control
Storingen en beperkingen van
het systeem
Storing in het systeem
Type A Type B
OTM070116N OTM070116L
Als Smart Cruise Control niet
naar behoren werkt, verschijnt de
waarschuwingsmelding 'Check
SCC Systeem' en gaat het ( )
waarschuwingslampje branden op het
instrumentenpaneel. We raden u aan het
systeem door een officiële HYUNDAI-
dealer te laten controleren.
07
7-91
Systeem uitgeschakeld
Type A Type B
OTM070115N OTM070115L
Als het afdekkapje van de radar of
sensor vóór bedekt is met sneeuw,
regen of een andere substantie, kan dit
de detectieprestaties verminderen en
Smart Cruise Control tijdelijk beperken of
uitschakelen.
Als dit gebeurt, verschijnt de
waarschuwingsmelding 'SCC-modus
uitgeschakeld. Radar geblokkeerd'
verschijnt een bepaalde tijd op het
instrumentenpaneel.
Het systeem zal normaal werken
wanneer deze sneeuw, regen of ander
vreemd materiaal is verwijderd.
WAARSCHUWING
ś Het kan zijn dat Smart Cruise Control
niet goed werkt, zonder dat er een
waarschuwingsmelding op het
instrumentenpaneel verschijnt.
ś Het is mogelijk dat Smart Cruise
Control niet goed werkt in een
gebied (bv. open terrein), waar er na
het starten van de auto niets is om te
detecteren.
Beperkingen van het systeem
Mogelijk werkt Smart Cruise Control
niet normaal of grijpt het onverwacht in
onder de volgende omstandigheden:
ś De detectiesensor of het gebied
eromheen is vuil of beschadigd
ś De voorruit wordt constant met
ruitensproeiervloeistof besproeid of
de ruitenwisser is geactiveerd
ś De cameralens heeft last van een
getinte voorruit of een film of coating
op de voorruit, beschadigd glas of
vreemde voorwerpen (sticker, insect,
enz.) op het glas.
ś Er is vocht op de voorruit dat
niet verwijderd is of dat eraan
vastgevroren is
ś Het gezichtsveld van de
frontzichtcamera wordt belemmerd
door schittering van de zon
ś Straatverlichting of licht van een
tegenligger wordt gereflecteerd op
het natte wegdek, bv. door een plas
op de weg
ś De temperatuur rond de
frontzichtcamera is hoog of laag
ś Er is een voorwerp op het dashboard
geplaatst
ś De omgeving is heel helder
ś De omgeving is zeer donker, bv. in een
tunnel enz.
ś De helderheid verandert plots, bv.
wanneer u een tunnel inrijdt of verlaat
ś Er is niet veel licht buiten en de
koplampen zijn niet aan of geven
weinig licht
ś Rijden bij zware regenval of sneeuw of
dichte mist
ś Rijden door stoom, rook of schaduw
Bestuurdershulp
7-92
ś Slechts een deel van een voertuig
wordt gedetecteerd
ś De voorligger heeft geen
achterlichten, zijn achterlichten
bevinden zich op een ongewone
plaats enz.
ś Er is niet veel licht buiten en de
achterlichten zijn niet aan of geven
weinig licht
ś De achterkant van de voorligger is
klein of ziet er ongewoon uit (d.w.z. de
auto is gekanteld, ligt ondersteboven
enz.)
ś De bodemvrijheid voor de auto is laag
of hoog.
ś Een voertuig rijdt plotseling voor u in
ś Uw auto wordt gesleept
ś U rijdt door een tunnel of onder een
ijzeren brug door
ś U rijdt nabij zones waar zich metalen
bevinden, zoals een bouwplaats,
spoorweg enz.
ś Er is een materiaal in de buurt dat
de golven van de radar zeer goed
reflecteert, zoals een vangrail, een
auto enz.
ś Het deel van de bumper rond de radar
heeft een stoot ondervonden of is
beschadigd of de radar zit niet op zijn
plaats
ś De temperatuur rond de radar is hoog
of laag
ś U rijdt in een groot gebied waar
weinig voertuigen of constructies zijn
(d.w.z. een woestijn, weide, voorstad
enz.)
ś Het voertuig voor u is van een
materiaal dat de golven van de radar
vóór niet goed reflecteert
ś U rijdt nabij een knooppunt of langs
een tolpoort van een snelweg (of
hoofdweg)
ś U rijdt op een ondergrond die glad is
door sneeuw, waterplassen, ijs enz.
ś U rijdt op een bochtige weg
ś De voorligger wordt te laat
gedetecteerd
ś De weg van de voorligger wordt
plotseling versperd door een obstakel
ś De voorligger verandert plotseling van
rijstrook of vertraagt plotseling
ś De voorligger is vervormd
ś De voorligger rijdt met een lage of
hoge snelheid
ś Uw auto verandert langzaam van
rijstrook terwijl vóór u een voorligger
rijdt
ś De voorligger is bedekt met sneeuw
ś Onstabiel rijden
ś U bevindt zich op een rotonde en de
voorligger wordt niet gedetecteerd
ś U blijft in een cirkel rijden
ś U rijdt op een parkeerterrein
ś U rijdt langs wegwerkzaamheden,
over een onverharde, gedeeltelijk
verharde weg of hobbelige
verkeersdrempels enz.
ś U rijdt op een weg met hellingen,
bochten enz.
ś U rijdt langs bomen of
straatverlichting aan de kant van de
weg
ś De slechte staat van de weg doet
de auto overmatig trillen tijdens het
rijden
ś Uw auto is te hoog of te laag door
een zware lading, een abnormale
bandenspanning enz.
ś U rijdt op een smalle weg die tussen
bomen of gras ligt of overgroeid is
ś Er is storing door elektromagnetische
golven, bijvoorbeeld in bepaalde
gebieden met sterke radiogolven of
elektrische ruis
07
7-93
ś Rijden in bochten
OADAS014
Het is mogelijk dat Smart Cruise
Control in een bocht een voertuig op
dezelfde rijstrook niet waarneemt en
tot de ingestelde snelheid accelereert.
De rijsnelheid kan ook snel dalen
wanneer plotseling een voertuig vóór
de auto wordt gedetecteerd.
Selecteer de gewenste ingestelde
snelheid in bochten en trap het rem-
of gaspedaal in zoals de weg- en
rijomstandigheden vereisen.
OADAS015
Uw rijsnelheid wordt mogelijk
verlaagd als gevolg van een auto op
de aangrenzende rijstrook.
Bedien het gaspedaal en selecteer
de betreffende ingestelde snelheid.
Controleer of de wegtoestand
een veilige werking van de Smart
cruisecontrol toestaat.
ś Op een helling rijden
OADAS012
Het Smart cruisecontrol detecteert
bij bergop- of bergafwaarts rijden
mogelijk geen rijdende auto in uw
rijstrook, waardoor de auto tot de
ingestelde snelheid kan accelereren.
De rijsnelheid kan ook snel dalen
wanneer de voorligger plotseling wel
wordt gedetecteerd.
Selecteer op hellingen de gewenste
ingestelde snelheid en trap het rem-
of gaspedaal in zoals de weg- en
rijomstandigheden vereisen.
Bestuurdershulp
7-94
ś Van rijbaan wisselen
OADAS030
[A] : Uw auto [B] : Een auto die van rijstrook verandert
Wanneer een voertuig vanuit een
aangrenzende rijstrook uw rijstrook
oprijdt, kan de sensor het niet
detecteren totdat het zich in zijn
detectiebereik bevindt. Het kan
zijn dat Smart Cruise Control het
voertuig niet onmiddellijk herkent
wanneer het plotseling van rijstrook
wisselt. In dit geval moet u een veilige
remafstand houden en indien nodig
het rempedaal intrappen om snelheid
te minderen om een veilige afstand te
bewaren.
ś Voertuig detecteren
OJX1079181
In de volgende gevallen kunnen
bepaalde voertuigen in uw rijstrook
niet worden gedetecteerd door de
sensoren:
- Voertuigen die aan de zijkant van de
rijstrook rijden
- Langzame voertuigen of plotseling
afremmende voertuigen
- Tegenliggers
- Stilstaande voertuigen
- Voertuigen waarvan de achterkant
een klein profiel heeft, zoals
aanhangers
- Smalle voertuigen, zoals
motorfietsen of fietsen
- Speciale voertuigen
- Dieren en voetgangers
Pas uw rijsnelheid aan door
te remmen zoals de weg- en
rijomstandigheden vereisen
07
7-95
OOSEV050128L
In de volgende gevallen kan de
voorligger niet worden gedetecteerd
door de sensoren:
- Voertuigen met een grotere
bodemvrijheid of met een lading die
uit de achterkant van het voertuig
steekt
- Voertuigen waarvan de voorkant
hoger is door een zware lading
- U stuurt uw auto in een bepaalde
richting
- U rijdt op smalle, kronkelende
wegen
Pas uw rijsnelheid aan door
te remmen zoals de weg- en
rijomstandigheden vereisen
OTM058129
ś Wanneer een voorligger verdwijnt bij
een kruispunt, is het mogelijk dat uw
auto accelereert.
Let tijdens het rijden altijd op de weg
en de rijomstandigheden.
OTM058119
ś Wanneer een voertuig vóór u de
rijstrook verlaat, kan het zijn dat Smart
Cruise Control de nieuwe voorligger
niet onmiddellijk detecteert.
Let tijdens het rijden altijd op de weg
en de rijomstandigheden.
OTM058124
ś Kijk altijd uit voor voetgangers als
uw auto een vaste afstand tot uw
voorligger aanhoudt.
Bestuurdershulp
7-96
Navigation-based Smart Cruise
Control helpt de snelheid van de auto
automatisch aan te passen wanneer
u op een snelweg (of hoofdweg) rijdt.
Dit gebeurt doordat Smart Cruise
Control informatie over de weg van het
navigatiesysteem gebruikt terwijl het
geactiveerd is.
Informatie
ś Het Navigation-based Smart Cruise
Control-systeem is alleen beschikbaar op
delen van snelwegen met gecontroleerde
toegang.
Ã'Wegen met gecontroleerde toegang'
verwijst naar wegen waarvan de op-
en afritten beperkt zijn, zodat ze een
ononderbroken verkeersstroom met
hoge snelheid mogelijk maken. Op
wegen met gecontroleerde toegang
zijn alleen personenwagens en
motorfietsen toegestaan.
Informatie
Navigation-based Smart Cruise Control
(op basis van navigatie) werkt op
hoofdwegen of snelwegen maar niet op
knooppunten of kruispunten.
Highway Curve Zone Auto Slowdown
(auto vertragen in de bocht van de
snelweg)
Bij hoge rijsnelheden helpt de functie
Highway Auto Curve Slowdown u
veilig door bochten te rijden door uw
auto tijdelijk te vertragen op basis van
bochteninformatie van de navigatie.
Highway Set Speed Auto Change
(automatische wijziging ingestelde
snelheid op de snelweg)
De functie Highway Set Speed Auto
Change wijzigt de ingestelde snelheid
van het Smart Cruise Control-systeem
automatisch op basis van informatie van
de navigatie over snelheidslimieten.
Systeemconfiguratie
Instellingsfuncties voor het systeem
OTM070192N
Met de auto aan, selecteert u
%HVWXXUGHUVKXOSƟ5LMFRPIRUWƟ
Automatische snelheidsaanpassing
(snelweg)' in het menu Settings
(instellingen) om Smart Cruise Control
op navigatiebasis in te schakelen en heft
u de selectie op om het systeem uit te
schakelen.
Informatie
Als er een probleem is met Navigation-
based Smart Cruise Control, kan het
systeem niet worden geactiveerd in het
menu Settings (instellingen).
1$9,*$7,21ǘ%$6('60$57&58,6(&21752/ǣ16&&Ǥ
ǣ,1',(19$172(3$66,1*Ǥ
07
7-97
Werking systeem
Voorwaarden voor gebruik
Navigation-based Smart Cruise Control
is bedrijfsklaar wanneer aan de volgende
voorwaarden wordt voldaan:
ś Smart Cruise Control is geactiveerd
ś U rijd op een snelweg (of hoofdweg)
Informatie
Zie de paragraaf 'Smart Cruise Control
(SCC)' in hoofdstuk 7 voor meer
informatie over hoe het Smart Cruise
Control-systeem wordt bediend.
Weergave en regeling systeem
Wanneer Navigation-based Smart Cruise
Control geactiveerd is, wordt dit als volgt
op het instrumentenpaneel aangegeven:
ś Systeem stand-by
OTM070160
Als de werkingsvoorwaarden worden
vervuld, brandt het witte controlelampje
().
ś Werking van het systeem
OTM070161 OTM070209L
Als tijdelijke vertraging vereist is in de
status Standby (Stand-by) en Navigation-
based Smart Cruise Control geactiveerd
is, gaat het groene ( ) symbool op
het instrumentenpaneel branden.
Als de functie Set Speed Auto Change
(ingestelde snelheid automatisch
veranderen) geactiveerd wordt, licht
het groene ( ) symbool op, licht
de ingestelde snelheid groen op op
het instrumentenpaneel en klinkt een
waarschuwingssignaal.
WAARSCHUWING
OTM070198L
In het volgende omstandigheden
verschijnt de waarschuwingsmelding
'Rij voorzichtig':
- Het Navigation-based Smart Cruise
Control-systeem is niet in staat uw
auto te vertragen tot een veilige
snelheid.
Bestuurdershulp
7-98
Informatie
De functies Highway Auto Curve
Slowdown (automatisch vertragen in
snelwegbochten) en Set Speed Auto
Change (ingestelde snelheid automatisch
veranderen) maken gebruik van hetzelfde
() symbool.
Highway Curve Zone Auto Slowdown
(auto vertragen in de bocht van de
snelweg)
ś Afhankelijk van het bocht die eraan
komt op de snelweg (of hoofdweg),
vertraagt de auto en accelereert hij
na de bocht weer tot de ingestelde
snelheid in de Smart Cruise Control.
ś Het moment waarop de auto
vertraagt, kan variëren afhankelijk
van de rijsnelheid en de scherpte van
de bocht in de weg. Hoe hoger de
snelheid, hoe sneller het vertragen
begint.
Highway Set Speed Auto Change
(automatische wijziging ingestelde
snelheid op de snelweg)
ś De functie Set Speed Auto Change
(ingestelde snelheid automatisch
veranderen) wordt geactiveerd
wanneer de ingestelde snelheid van
het Smart Cruise Control-systeem en
de snelheidslimiet op de snelweg (of
hoofdweg) overeenstemmen.
ś Als de snelheidslimiet op de snelweg
(of hoofdweg) verandert terwijl de
functie Set Speed Auto Change
geactiveerd is, wordt de ingestelde
snelheid van Smart Cruise Control
automatisch aangepast aan de nieuwe
snelheidslimiet.
ś Als in Smart Cruise Control een
snelheid wordt ingesteld die verschilt
van de snelheidslimiet, wordt Highway
Set Speed Auto Change functie in
stand-by gezet.
ś Als de functie Highway Set Speed
Auto Change in stand-by is gezet
doordat de auto op een andere weg
dan de hoofdrijbaan van een snelweg
(of hoofdweg) rijdt, wordt de functie
Highway Set Speed Auto Change
weer ingeschakeld wanneer weer
op de hoofdrijbaan rijdt zonder de
ingestelde snelheid in te stellen.
ś Als de functie Highway Set Speed
Auto Change in stand-by is gezet
doordat het rempedaal is ingetrapt of
de ( ) schakelaar op het stuurwiel
in te drukken, drukt u op de ( )
schakelaar om de functie opnieuw in
te schakelen.
ś De functie Highway Set Speed
Auto Change werkt niet op
verkeersknooppunten of kruispunten.
Informatie
ś De functie Highway Set Speed Auto
Change werkt alleen op basis van
de snelheidslimieten op de snelweg
(of hoofdweg), maar werkt niet met
flitspalen.
ś Wanneer de functie Highway Set Speed
Auto Change geactiveerd is, versnelt of
vertraagt de auto automatisch wanneer
de snelheidslimiet op de snelweg (of
hoofdweg) verandert.
ś De maximale ingestelde snelheid
waarbij de functie Highway Set Speed
Auto Change kan werken is 130 km/u.
ś Als de snelheidslimiet van een nieuwe
weg nog niet is opgenomen in het
navigatiesysteem, is het mogelijk dat
de functie Highway Set Speed Auto
Change niet goed functioneert.
ś Als een andere eenheid voor snelheid
is ingesteld dan de eenheid die in uw
land wordt gebruikt, is het mogelijk
dat de functie Highway Set Speed Auto
Change niet goed functioneert.
07
7-99
Beperkingen van het systeem
Mogelijk functioneert Navigation-based
Smart Cruise Control niet normaal in de
volgende situaties:
ś Het navigatiesysteem werkt niet goed.
ś De informatie over snelheidslimieten
en wegen in het navigatiesysteem is
niet bijgewerkt
ś De kaartgegevens en de werkelijke
weg verschillen als gevolg van
een fout in de realtime GPS- of
kaartgegevens
ś Het navigatiesysteem zoekt tijdens
het rijden naar een route
ś GPS-signalen worden geblokkeerd op
bepaalde plaatsen, zoals in een tunnel
ś Tijdens het rijden wordt een update
van het navigatiesysteem uitgevoerd
ś Kaartinformatie wordt niet
doorgegeven doordat het
infotainmentsysteem niet normaal
werkt
ś Een weg die zich splitst in twee
of meer wegen, die nadien weer
samenkomen
ś De bestuurder wijkt af van de route
die in het navigatiesysteem is
ingesteld
ś De route naar de bestemming wordt
gewijzigd of geannuleerd door de
navigatie te resetten
ś De auto rijdt een benzinestation of
verzorgingsplaats binnen
ś De snelheidslimiet van sommige delen
verandert in overeenstemming met de
toestand van de weg
ś Android Auto of Car Play is actief
ś Het navigatiesysteem kan de actuele
positie van de auto niet detecteren
(bv. op verhoogde wegen, zoals
viaducten naast gewone wegen, of
wegen in de buurt die parallel lopen)
ś Tijdens het rijden wordt een update
van het navigatiesysteem uitgevoerd
ś Tijdens het rijden wordt het
navigatiesysteem opnieuw opgestart
ś Slecht weer, zoals hevige regen, zware
sneeuwval enz.
ś U rijdt op een weg waaraan wordt
gewerkt
ś U rijdt op een weg met controles
ś U rijdt op een weg met scherpe
bochten
ś U rijdt op wegen met kruispunten,
rotondes, zijstraten enz.
Bestuurdershulp
7-100
OJX1070280L
[1] : Route instellen [2] : Vertakking, [3] : Rijweg,
[4] : Hoofdweg, [5] : Bochtig wegdeel
ś Wanneer er een verschil is
tussen de ingestelde route in het
navigatiesysteem (vertakking) en de
gevolgde route (hoofdrijbaan), is het
mogelijk dat de functie Highway Auto
Curve Slowdown niet werkt totdat de
gevolgde route wordt erkend als de
hoofdrijbaan.
ś Zodra de route die de auto
volgt, wordt herkend als de
hoofdrijbaan doordat de auto in
plaats van de ingestelde route
in het navigatiesysteem de
hoofdrijbaan blijft volgen, werkt de
functie Highway Curve Zone Auto
Slowdown (automatisch vertragen
in snelwegbochten) wel. Afhankelijk
van de afstand tot de bocht en de
rijsnelheid, is het mogelijk dat de
auto niet sterk genoeg of juist te sterk
vertraagt.
OJX1070281L
[1] : Route instellen [2] : Vertakking, [3] : Rijweg,
[4] : Hoofdweg, [5] : Bochtig wegdeel
ś Wanneer er een verschil is
tussen de ingestelde route in het
navigatiesysteem (vertakking) en de
gevolgde route (hoofdrijbaan),werkt
de functie Highway Curve Zone Auto
Slowdown op basis van de informatie
over bochten op de hoofdrijbaan.
ś Zodra het systeem oordeelt dat
u van de route afwijkt door het
verkeersknooppunt of kruispunt op te
rijden, stopt de functie Highway Curve
Zone Auto Slowdown met werken.
07
7-101
OJX1070282L
[1] : Rijweg, [2] : Vertakking,
[3] : Bochtig wegdeel [4] : Hoofdweg
ś Als er geen bestemming is ingesteld
in het navigatiesysteem, werkt de
functie Highway Curve Zone Auto
Slowdown op basis van de informatie
voor de hoofdrijbaan.
ś Zelfs als u afwijkt van de hoofdrijbaan,
kan de functie Highway Curve Zone
Auto Slowdown tijdelijk blijven werken
op basis van navigatie-informatie over
de bocht in de snelweg.
WAARSCHUWING
ś Navigation-based Smart Cruise
Control is geen vervanging voor
een veilig rijgedrag, maar een
comfortfunctie. Blijf altijd op de weg
letten; het is de verantwoordelijkheid
van de bestuurder om te vermijden
dat hij/zij de verkeersregels
overtreedt.
ś De informatie over snelheidslimieten
waarover het navigatiesysteem
beschikt, verschilt mogelijk van
de eigenlijke informatie over de
snelheidslimiet op de weg. Het is
de verantwoordelijkheid van de
bestuurder om de snelheidslimiet
op de weg zelf of voor de rijstrook te
controleren.
ś Smart Cruise Control op
navigatiebasis wordt automatisch
geannuleerd als u de snelweg (of
hoofdweg) verlaat. Let tijdens
het rijden altijd op de weg en de
rijomstandigheden.
ś Mogelijk werkt Navigation-based
Smart Cruise Control niet omdat
er voorliggers zijn of door andere
rijomstandigheden. Let tijdens
het rijden altijd op de weg en de
rijomstandigheden.
ś Wanneer u een aanhanger of een
ander voertuig sleept, raden we aan
dat u Navigation-based Smart Cruise
Control om veiligheidsredenen
uitschakelt.
Bestuurdershulp
7-102
ś Nadat u voorbij een tolpoort op een
snelweg bent gereden, werkt het
Smart Cruise Control-systeem op
navigatiebasis op basis van de eerste
rijstrook. Als u op een van de andere
rijstroken rijdt, is het mogelijk dat het
systeem niet correct werkt.
ś Als de bestuurder het gaspedaal
indrukt terwijl Navigation-based
Smart Cruise Control actief is,
accelereert de wagen en vertraagt
het de auto niet.
ś Als de bestuurder accelereert en
het gaspedaal loslaat terwijl het
Navigation-based Smart Cruise
Control actief is, wordt de auto
mogelijk niet voldoende afgeremd of
juist sterk afremmen tot een veilige
snelheid.
ś Als de bocht te lang of te kort is, is
het mogelijk dat Navigation-based
Smart Cruise Control niet ingrijpt.
Informatie
ś Tussen de acties van het
navigatiesysteem en het moment
waarop het Navigation-based Smart
Cruise Control-systeem een actie
onderneemt of beëindigt, kan er een
tijdsverschil zijn.
ś De snelheidsinformatie op het
instrumentenpaneel kan afwijken van
die van het navigatiesysteem.
ś Zelfs als uw rijsnelheid lager is dan de
ingestelde snelheid in het Smart Cruise
Control-systeem, kan de acceleratie
worden beperkt vanwege bochten in de
weg.
ś Als Navigation-based Smart Cruise
Control actief is terwijl u de hoofdweg
verlaat en een knooppunt, kruispunt,
rustplaats enz. oprijdt, kan het systeem
gedurende een bepaalde tijd nog blijven
werken.
ś Vanwege bepaalde wegomstandigheden,
zoals een oneffen wegdek, smalle
steegjes enz., remt Navigation-based
Smart Cruise Control mogelijk niet
genoeg af.
07
7-103
/$1()2//2:,1*$66,67ǣ/)$ǘ5,-67522.92/*(1Ǥ
ǣ,1',(19$172(3$66,1*Ǥ
Lane Following Assist signaleert
rijstrookmarkeringen en/of voertuigen op
de weg en helpt de bestuurder de auto in
het midden van de rijstrook te sturen.
Detectiesensor (Voorruitcamera)
OOSEV050025L
[1] : Frontzichtcamera
De frontzichtcamera wordt gebruikt als
detectiesensor om rijstrookmarkeringen
en voorliggers te detecteren.
Zie bovenstaande afbeelding voor de
precieze locatie van de detectiesensor.
OPMERKING
Zie de alinea 'Forward Collision-
Avoidance Assist (FCA, ondersteuning
botsingsvermijding voorzijde)' in
hoofdstuk 7 voor meer informatie over
de voorzorgsmaatregelen voor de
frontzichtcamera.
Systeemconfiguratie
Instellingsfuncties voor het systeem
OOS070014K
Het systeem in-/uitschakelen
Met de auto aan drukt u eventjes op
de toets Lane Driving Assist (hulp op
de rijstrook) op het stuurwiel om Lane
Following Assist (hulp om op de rijstrook
te blijven) in te schakelen. Het witte of
groene controlelampje ( ) gaat branden
op het instrumentenpaneel.
Druk nogmaals op de toets om het
systeem uit te schakelen.
Bestuurdershulp
7-104
OTM070141N
Waarschuwingsvolume
Met de auto aan selecteert
X%HVWXXUGHUVKXOSƟ
Waarschuwingsvolume' in het
menu Settings (instellingen) om het
waarschuwingsvolume voor Hands-
off warning (handen niet op het stuur
waarschuwing) te wijzigen naar 'Hoog',
'Gemiddeld', 'Laag'.
Als u het waarschuwingsvolume wijzigt,
kan dat ook het waarschuwingsvolume
voor andere bestuurdershulpsystemen
wijzigen.
Werking systeem
Waarschuwing en regeling
OTM070243
Lane Following Assist (hulp bij rijbaan
volgen)
Als de voorligger en/of beide
rijstrookmarkeringen worden
gedetecteerd en uw rijsnelheid lager
is dan 180 km/h, gaat het groene
() controlelampje branden op het
instrumentenpaneel en helpt het
systeem de auto in zijn rijstrook te blijven
door bij te sturen.
OPMERKING
Wordt er niet bijgestuurd, dan het
knippert het groene ( ) controlelampje
en wordt het wit.
07
7-105
Type A Type B
OTM070037N OTM070037L
Waarschuwing hands-off (handen van het
stuur)
Als de bestuurder het stuurwiel
gedurende meerdere seconden loslaat,
verschijnt de waarschuwingsmelding
'Plaats uw handen op het stuur' en klinkt
stapsgewijs een waarschuwingssignaal
met verschillende niveaus.
Eerste
niveau: Waarschuwingsmelding
Tweede
niveau: Waarschuwingsmelding
(rood stuurwiel) en
waarschuwingssignaal
Type A Type B
OTM070117N OTM070117L
Als bestuurder zijn handen nog
steeds niet op het stuur heeft na
de waarschuwing, verschijnt de
waarschuwingsmelding 'LFA (Lane
Follow. Ass.) geannuleerd' en wordt
het Lane Following Assist-systeem
automatisch gedeactiveerd.
WAARSCHUWING
ś Lane Keeping Assist werkt
niet de hele tijd. Het is de
verantwoordelijkheid van de
bestuurder om veilig te sturen en de
auto in zijn rijstrook te houden.
ś Afhankelijk van de
wegomstandigheden kan de
waarschuwingsmelding hands-off
mogelijk te laat verschijnen. Houd
uw handen altijd aan het stuurwiel
tijdens het rijden.
ś Als het stuur zeer lichtjes
wordt vastgehouden, kan de
waarschuwingsmelding hands-off
verschijnen omdat het systeem de
handen van de bestuurder aan het
stuur mogelijk niet opmerkt.
ś Als u voorwerpen aan het stuurwiel
bevestigt, is het mogelijk dat de
waarschuwing hands-off niet goed
werkt.
Bestuurdershulp
7-106
Informatie
ś U kunt de instellingen veranderen
op het instrumentenpaneel
(Gebruikersinstellingen) of het
infotainmentsysteem (Vehicle Settings
- voertuiginstellingen), afhankelijk van
de optie die met uw auto is geleverd.
Voor meer details, zie paragraaf "User
Settings - gebruikersinstellingen" in
hoofdstuk 4, of de paragraaf "Vehicle
Settings - voertuiginstellingen"
in de meegeleverde Infotainment
handleiding.
ś Wanneer beide rijstrookmarkeringen
worden gedetecteerd, veranderen
de rijstrooklijnen op het
instrumentenpaneel van grijs naar wit.
Rijstrook niet
gesignaleerd
Rijstrook
gesignaleerd
OTM070025 OTM070026
ś Als er geen rijstrookmarkeringen
worden gedetecteerd, kan het
bijsturen door Lane Following Assist
worden beperkt, afhankelijk van
een eventuele voorligger of van de
rijomstandigheden van het voertuig.
ś Hoewel Lane Following Assist
bijstuurt, kan de bestuurder steeds
zelf sturen.
ś Het stuurwiel kan wel zwaarder of
lichter aanvoelen als Lane Following
Assist bijstuurt dan wanneer dat niet
het geval is.
Storingen en beperkingen van
het systeem
Storing in het systeem
Type A Type B
OTM070118N OTM070118L
Als Lane Following Assist niet
naar behoren werkt, verschijnt de
waarschuwingsmelding 'Check
systeem Hulp bij rijbaan volgen' op het
instrumentenpaneel. Laat de auto in
dit geval inspecteren door een officiële
HYUNDAI-dealer.
Beperkingen van het systeem
Zie de paragraaf 'Lane Keeping Assist
(LKA) (hulp bij rijbaan aanhouden)' in
hoofdstuk 7 voor meer informatie over de
beperkingen van het systeem.
WAARSCHUWING
Zie de paragraaf 'Lane Keeping Assist
(LKA) (hulp bij rijbaan aanhouden)’
in hoofdstuk 7 voor meer informatie
over de voorzorgsmaatregelen van het
systeem.
07
7-107
Het Highway Driving Assist-systeem is
ontworpen om voertuigen en rijstroken
vóór uw auto te detecteren en te helpen
de afstand tot uw voorligger te bewaren,
de ingestelde snelheid aan te houden en
de auto op de rijstrook te houden als u
op de snelweg rijdt.
OADAS035
Informatie
ś Het HDA-systeem (Highway Driving
Assist; rijhulp op de snelweg) is
uitsluitend beschikbaar op wegen met
gecontroleerde toegang van bepaalde
autosnelwegen.
Ã'Wegen met gecontroleerde toegang'
verwijst naar wegen waarvan de op-
en afritten beperkt zijn, zodat ze een
ononderbroken verkeersstroom met
hoge snelheid mogelijk maken. Op
wegen met gecontroleerde toegang
zijn alleen personenwagens en
motorfietsen toegestaan.
ś Er kunnen meer snelwegen beschikbaar
komen in de toekomst door navigatie-
updates.
Detectiesensor
(Voorruitcamera, radar voor)
OOSEV050025L
OOSEV050029L
[1] : Frontzichtcamera
[2] : Voorste radar
Zie bovenstaande afbeelding voor de
precieze locatie van de detectiesensoren.
OPMERKING
Zie de paragraaf "Forward Collision-
Avoidance Assist (FCA, ondersteuning
botsingsvermijding voorzijde)" in
hoofdstuk 7 voor meer informatie
over de voorzorgsmaatregelen van de
detectiesensoren.
+,*+:$<'5,9,1*$66,67ǣ5,-+8/3922523'(61(/:(*
+'$Ǥǣ,1',(19$172(3$66,1*Ǥ
Bestuurdershulp
7-108
Systeemconfiguratie
Instellingsfuncties voor het systeem
OTM070193N
Highway Driving Assist (rijhulp op de
snelweg)
Met de auto aan selecteert of
GHVHOHFWHHUWX%HVWXXUGHUVKXOSƟ
Rijcomfort' om voor iedere functie in te
stellen of ze al dan niet moet worden
gebruikt.
- Als 'HDA (Hulp bij rijden op snelweg)'
is geselecteerd, helpt het de afstand
tot uw voorligger te bewaren, de
ingestelde snelheid aan te houden
en de auto tussen de lijnen van de
rijstrook te houden.
Informatie
ś Als er een probleem is met de functie(s),
kunnen de instellingen niet worden
gewijzigd. We raden u aan het systeem
door een officiële HYUNDAI-dealer te
laten controleren.
ś Wanneer de auto opnieuw wordt
gestart, behouden de functies de laatste
instelling.
WAARSCHUWING
Wijzig voor uw veiligheid de
instellingen pas nadat u de auto op een
veilige plaats heeft geparkeerd.
OTM070141N
Waarschuwingsvolume
Met de auto aan selecteert
X%HVWXXUGHUVKXOSƟ
Waarschuwingsvolume' in het
menu Settings (instellingen) om het
waarschuwingsvolume voor Hands-
off warning (handen niet op het stuur
waarschuwing) te wijzigen naar 'Hoog',
'Gemiddeld', 'Laag'.
Als u het waarschuwingsvolume wijzigt,
kan dat ook het waarschuwingsvolume
voor andere bestuurdershulpsystemen
wijzigen.
07
7-109
Werking systeem
Weergave en regeling systeem
U ziet de bedrijfsstatus van het Smart
Cruise Control-systeem in de Driving
Assistmodus (rijhulpprogramma) op het
instrumentenpaneel. Zie de paragraaf
'Weergavemodi lcd-display' in hoofdstuk
4.
Highway Driving Assist (hulp voor rijden
op de snelweg) wordt weergegeven zoals
hieronder, afhankelijk van de status van
het systeem.
Werkingsstatus
Standby
OTM070244 OTM070165
(1) Controlelampje Highway Driving
Assist, geeft weer of er een
voorligger is en geeft het gekozen
afstandsniveau weer.
ÃControlelampje Highway Driving
Assist
- Groen : Werkingsstatus
- Wit : Standby
(2) Ingestelde snelheid wordt
weergegeven.
(3) Controlelampje Lane Following Assist
wordt weergegeven.
(4) Eventuele aanwezigheid van een
voorligger en de geselecteerde
afstand tot het voertuig worden
weergegeven.
(5) Er wordt weergegeven of de rijstrook
wordt gedetecteerd of niet.
ÃVoor meer details en de beperkingen
van de functie van Lane Following
Assistance, zie “Lane Following
Assistance (LFA)”.
ÃVoor meer details en de beperkingen
van de functie op Smart Cruise
Control, zie “Smart Cruise Control
(SCC)”.
Werking van het systeem
Highway Driving Assist werkt als u op
de hoofdrijbaan van een snelweg (of
hoofdweg) rijdt en deze hoofdrijbaan
oprijdt, en aan de volgende voorwaarden
voldoet:
- Het Lane Following Assist-systeem is
actief
- Smart Cruise Control is geactiveerd
Informatie
ś Wanneer Smart Cruise Control begint
te werken terwijl u op de hoofdrijbaan
van een snelweg (of hoofdweg) rijdt, is
Highway Driving Assist actief.
ś Wanneer u de hoofdrijbaan van
een snelweg (of hoofdweg) oprijdt,
wordt Highway Driving Assist niet
ingeschakeld als het Lane Following
Assist-systeem is uitgeschakeld, zelfs als
Smart Cruise Control werkt.
Bestuurdershulp
7-110
ś Opnieuw starten na stoppen
OTM070114L
Wanneer Highway Driving Assist
werkt, stopt uw auto als uw voorligger
stopt. En als uw voorligger binnen
30 seconden na het stoppen weer
gaat rijden, gaat uw auto ook rijden.
Wanneer de auto is gestopt en 30
seconden heeft stilgestaan, verschijnt
de melding 'Versnellen met schakelaar
of pedaal' op het instrumentenpaneel.
Trap het gaspedaal in of druk op
de schakelaar +, - of ( ) om te
beginnen rijden.
ś Waarschuwing hands-off (handen van
het stuur)
Type A Type B
OTM070037N OTM070037L
Als de bestuurder het
stuurwiel gedurende meerdere
seconden loslaat, verschijnt de
waarschuwingsmelding 'Houd
handen op stuur' en klinkt stapsgewijs
een waarschuwingssignaal met
verschillende niveaus.
Eerste niveau: Waarschuwingsmelding
Tweede niveau: Waarschuwingsmelding
(rood stuurwiel) en
waarschuwingssignaal
Type A Type B
OTM070195N OTM070195L
Indien de handen van de bestuurder
nog steeds niet op het stuur zijn
na de waarschuwing, verschijnt
de waarschuwingsmelding
'HDA (Highway Driving Assist)
uitgeschakeld' en wordt het
Highway Driving Assist-systeem
en Lane Change Assist (hulp bij het
veranderen van rijstrook) automatisch
geannuleerd.
07
7-111
Systeem stand-by
Als het Smart Cruise Control-systeem
tijdelijk geannuleerd wordt terwijl
Highway Driving Assist werkt, staat
Highway Driving Assist in stand-by. Het
Lane Following Assist-systeem treedt
dan normaal in werking.
Storingen en beperkingen van
het systeem
Storing in het systeem
Type A Type B
OTM070120N OTM070120L
Als Highway Driving Assist of Highway
Lane Change niet goed werken,
verschijnt de waarschuwing 'Check
systeem Hulp bij rijden op snelweg' en
gaat het ( ) waarschuwingslampje
branden op het instrumentenpaneel.
We raden u aan het systeem door een
officiële HYUNDAI-dealer te laten
controleren.
WAARSCHUWING
ś De bestuurder is verantwoordelijk
voor het controleren van de auto om
veilig te rijden.
ś Houd uw handen altijd aan het
stuurwiel tijdens het rijden.
ś Het Highway Driving Assist-
systeem is een hulpmiddel dat de
bestuurder helpt bij het rijden en
is geen compleet systeem voor
autonoom rijden. Controleer altijd de
wegomstandigheden en neem indien
nodig passende maatregelen om
veilig te rijden.
ś Blijf altijd op de weg letten; het is
de verantwoordelijkheid van de
bestuurder om te vermijden dat hij/
zij de verkeersregels overtreedt. De
fabrikant van het voertuig is niet
verantwoordelijk voor eventuele
verkeersovertredingen of ongevallen
die worden veroorzaakt door de
bestuurder.
ś Mogelijk kan het Highway
Driving Assist-systeem niet alle
verkeerssituaties herkennen.
Mogelijk detecteert het systeem
door zijn beperkingen potentiële
aanrijdingen niet. Wees u altijd
bewust van de beperkingen van het
systeem. Obstakels zoals voertuigen,
motoren, fietsen, voetgangers,
onbepaalde voorwerpen, structuren,
vangrails, tolpoorten enz. die met
het voertuig kunnen botsen, worden
mogelijk niet gezien.
ś Het Highway Driving Assist-systeem
wordt automatisch uitgeschakeld in
de volgende situaties:
- Rijden op wegen waar het systeem
niet werkt, zoals rustplaatsen,
kruisingen, kruispunten enz.
- De navigatie werkt niet naar
behoren, bijvoorbeeld wanneer
ze wordt bijgewerkt of opnieuw
wordt opgestart
Bestuurdershulp
7-112
ś Afhankelijk van de
wegomstandigheden (navigatie-
informatie) of de omgeving is het
mogelijk dat Highway Driving
Assist onbedoeld wordt in- of
uitgeschakeld.
ś De functie Lane Following
Assist wordt mogelijk
tijdelijk uitgeschakeld als de
frontzichtcamera de rijstroken
niet goed kan detecteren of als
de waarschuwing hands-off is
geactiveerd.
ś Mogelijk hoort u het
waarschuwingssignaal van het
Highway Driving Assist-systeem niet
als er veel lawaai in de omgeving is.
ś Als de auto boven een bepaalde
snelheid door een bocht rijdt, is
het mogelijk dat uw auto naar
een bepaalde kant trekt of van de
rijstrook afwijkt.
ś Wanneer u een aanhanger of een
ander voertuig sleept, raden we
aan dat u om veiligheidsredenen
Highway Driving Assist uitschakelt.
ś Afhankelijk van hoe het stuurwiel
wordt vastgehouden of van de
wegomstandigheden kan de
waarschuwingsmelding hands-
off mogelijk te vroeg of te laat
verschijnen. Houd uw handen altijd
aan het stuurwiel tijdens het rijden.
ś Lees voor uw eigen veiligheid het
instructieboekje voordat u het
Highway Driving Assist-systeem
gebruikt.
ś Highway Driving Assist zal niet
werken als de auto is gestart of als de
detectiesensors of navigatie worden
opgestart.
Beperkingen van het systeem
Mogelijk werkt Highway Driving
Assist niet (normaal) in de volgende
omstandigheden:
ś De kaartgegevens en de werkelijke
weg verschillen omdat het
navigatiesysteem niet is bijgewerkt
ś De kaartgegevens en de werkelijke
weg verschillen als gevolg van
een fout in de realtime GPS- of
kaartgegevens
ś Het infotainmentsysteem is overbelast
door het gelijktijdig uitvoeren
van functies zoals routes zoeken,
videoweergave, spraakherkenning
enz.
ś GPS-signalen worden geblokkeerd op
bepaalde plaatsen, zoals in een tunnel
ś De bestuurder wijkt af van de route of
de route naar de bestemming wordt
gewijzigd of geannuleerd door de
navigatie te resetten
ś De auto rijdt een benzinestation of
verzorgingsplaats binnen
ś Android Auto of Car Play is actief
ś Het navigatiesysteem kan de actuele
positie van de auto niet detecteren
(bv. op verhoogde wegen, zoals
viaducten naast gewone wegen, of
wegen in de buurt die parallel lopen)
Zie de paragraaf'Forward Collision-
Avoidance Assist (FCA) (ondersteuning
botsingsvermijding voorzijde)' in
hoofdstuk 7 voor meer informatie
over de beperkingen van de
frontzichtcamera en de radar vóór, de
radar in de voorste en achterste hoek.
07
7-113
OOSEV040020L
OOSEV040021L
Rear View Monitor laat de ruimte achter
de auto zien om u tijdens het parkeren of
achteruitrijden te helpen.
Detectiesensor
OOSEV040479L
[1] : Achteruitrijcamera
Raadpleeg de bovenstaande afbeelding
voor de precieze locatie van de
detectiesensor.
Instellingen functie
Camera settings
ś U kunt de instellingen van Rear
View Monitor wijzigen door op het
instellingsicoon ( ) op het scherm te
drukken terwijl het systeem in werking
is of door in het menu Instellingen
ŕ%HVWXXUGHUVKXOSƟ3DUNHHUYHLOLJKHLGƟ
Camera-instellingen” te selecteren
terwijl de auto AAN staat.
ś In de Display-inhoud kunt u de
instellingen voor “Rear View
Parking Guidance” wijzigen en in
de Scherminstellingen kunt u de
“Helderheid” en het “Contrast”
wijzigen.
5($59,(:021,725ǣ590Ǥ
Bestuurdershulp
7-114
Werking van de functie
Bedieningstoets
OOSEV040060L
Toets Parking/View (indien van
toepassing)
Druk op de toets Parking/View om Rear
View Monitor in te schakelen.
Druk nogmaals op de toets om het
system uit te schakelen.
Achteraanzicht
Voorwaarden voor gebruik
ś Met de versnelling in R (achteruit) zal
het beeld op het scherm verschijnen.
ś Druk op de Parking/View - weergave
toets (1) als de versnelling in P
(Parkeren) staat, het beeld verschijnt
op het scherm.
Voorwaarden voor uitschakelen
ś Het achteraanzicht kan niet worden
uitgeschakeld terwijl de transmissie in
R (Achteruit) staat.
ś Druk nogmaals op de Parking/
View - weergave toets (1) terwijl de
versnelling in P (Parkeren) staat met
het achteraanzicht op het scherm, het
achteraanzicht wordt uitgeschakeld.
ś Schakel van R (Reverse achteruit) naar
P (Parkeren), het achteraanzicht wordt
uitgeschakeld.
Achteraanzicht behouden
Het achteraanzicht blijft zichtbaar op het
scherm om u te helpen bij het parkeren.
Voorwaarden voor gebruik
Schakel van R (Achteruit) naar N
(Neutraal) of D (Rijden), dan verschijnt
het achteraanzicht op het scherm.
Voorwaarden voor uitschakelen
ś Het achteraanzicht wordt
uitgeschakeld als de rijsnelheid hoger
is dan 10 km/u.
ś Schakel naar P (Parkeren), het
achteraanzicht wordt uitgeschakeld.
Beeld achteruitrijcamera voor
achteruitrijden
(indien van toepassing)
OOSEV040060L
OOS070030K
De bestuurder kan tijdens het rijden het
beeld achter de auto in het oog houden.
Dit helpt hem veilig te rijden.
07
7-115
Voorwaarden voor de werking
Als u op de toets Parking/View drukt
terwijl de transmissie in stand D (rijden)
of stand N (neutraal) staat, wordt
het beeld van de achteruitrijcamera
voor achteruitrijden op het scherm
weergegeven.
Voorwaarden voor uitschakeling
ś Druk nogmaals op de toets
Parking/View om het beeld
van de achteruitrijcamera voor
achteruitrijden uit te schakelen.
ś Druk op één van de toetsen van het
infotainmentsysteem om het beeld
van de achteruitrijcamera voor
achteruitrijden uit te schakelen.
ś Zet de transmissie in stand P
(parkeren) om het beeld van
de achteruitrijcamera voor
achteruitrijden uit te schakelen.
In werking
ś Als de transmissie in stand R
(achteruit) wordt gezet terwijl het
beeld van de achteruitrijcamera voor
achteruitrijden wordt weergegeven op
het scherm, gaat het scherm over op
het beeld van de achteruitrijcamera
met parkeerbegeleiding.
Bovenaanzicht achter
(indien van toepassing)
OOS070022K
Als u het icoon (1) aanraakt, wordt
het bovenaanzicht op het scherm
weergegeven en is tijdens het parkeren
de afstand vanaf de achterzijde van de
auto tot de auto achter u te zien.
Bestuurdershulp
7-116
Storingen en beperkingen van
de functie
Storingen van de functie
Wanneer Rear View Monitor niet goed
werkt of wanneer het scherm flikkert of
wanneer het camerabeeld niet normaal
wordt weergegeven, adviseren wij u de
functie te laten controleren door een
officiële HYUNDAI-dealer.
WAARSCHUWING
ś De camera geeft niet de volledige
omgeving van de achterzijde van
de auto weer. De bestuurder moet
het gebied achter de auto altijd
via de binnen- en buitenspiegels
controleren alvorens te parkeren of
achteruit te rijden.
ś Het beeld op het scherm kan een
vertekend beeld geven van de
daadwerkelijke afstand van het
object. Controleer zelf rechtstreeks
of de omgeving van de auto veilig is.
ś Zorg ervoor dat de lens van de
achteruitrijcamera altijd schoon is.
Als de lens is bedekt met vuil, kan dit
de prestaties van de camera negatief
beïnvloeden en werkt de Rear View
Monitor mogelijk niet normaal.
07
7-117
Rear Cross-Traffic Collision Warning
Assist detecteert voertuigen die
van links en van rechts naderen
terwijl uw auto achteruitrijdt, en
waarschuwt de bestuurder met
een waarschuwingsmelding en een
waarschuwingssignaal dat er een
aanrijding dreigt.
OJX1070108L
[A] : Reikwijdte van Rear Cross-Traffic Collision
Warning
OPMERKING
Het waarschuwingsmoment kan
variëren afhankelijk van de rijsnelheid
van het naderende voertuig.
Informatie
In de volgende tekst wordt met Rear
Cross-Traffic Safety (veiligheid kruisend
verkeer achter) naar Rear Cross-Traffic
Collision Warning verwezen.
Detectiesensor (Hoekradar achter)
OOSEV050034L
[2] : Hoekradar achteraan
Zie bovenstaande afbeelding voor de
precieze locatie van de detectiesensor.
OPMERKING
Zie de paragraaf "Blind-Spot
Collision-Avoidance Assist (BCA -
blindehoekbotsingen vermijden)"
in hoofdstuk 7 voor meer informatie
over de voorzorgsmaatregelen van de
hoekradar achteraan.
5($5&5266ǘ75$)),&&2//,6,21:$51,1*
ǣ5&&:%276,1*6:$$56&+8:,1*.58,6(1'9(5.((5
$&+7(5$$1Ǥǣ,1',(19$172(3$66,1*Ǥ
Bestuurdershulp
7-118
Systeemconfiguratie
Instellingsfuncties voor het systeem
OTM070194N
Rear Cross-Traffic Safety (veiligheid
kruisend verkeer achteraan)
Met de auto aan selecteert u
%HVWXXUGHUVKXOSƟ3DUNHHUYHLOLJKHLGƟ
Veiligheid kruisend verkeer achterkant'
in het menu Settings (instellingen) om
het Rear Cross-Traffic Safety-systeem in
te schakelen en heft u de selectie op om
het systeem uit te schakelen.
WAARSCHUWING
Wanneer de auto opnieuw wordt
gestart, wordt het Cross-Traffic Safety-
systeem altijd ingeschakeld. Als echter
'Off' wordt geselecteerd nadat de auto
opnieuw is gestart, moet de bestuurder
altijd op de omgeving letten en veilig
rijden.
OTM070140N
Waarschuwingsmoment
Met de auto aan, selecteert
X%HVWXXUGHUVKXOSƟ7LPLQJ
waarschuwing' in het menu
Settings (instellingen) om de initiële
activeringstijd voor de waarschuwing
van het Rear Cross-Traffic Safety system
(veiligheidssysteem achteraan kruisend
verkeer) te wijzigen.
Wanneer uw auto wordt afgeleverd,
is het waarschuwingsmoment
ingesteld op ‘Normaal’. Als u het
waarschuwingsmoment wijzigt, kan
dat ook het waarschuwingsmoment
voor andere bestuurdershulpsystemen
wijzigen.
07
7-119
OTM070141N
Waarschuwingsvolume
Met de auto aan, selecteer
%HVWXXUGHUVKXOSƟ
Waarschuwingsvolume' in het
menu Settings (instellingen) om
het waarschuwingsvolume van het
Rear Cross-Traffic Safety system
(veiligheidssysteem kruisverkeer
achteraan) te wijzigen in 'Hoog',
'Gemiddeld', 'Laag'.
Als u het waarschuwingsvolume wijzigt,
kan dat ook het waarschuwingsvolume
voor andere bestuurdershulpsystemen
wijzigen.
OPMERKING
ś De instelling voor
waarschuwingsmoment en
waarschuwingsvolume is van
toepassing op alle functies van het
Rear Cross-Traffic Safety-systeem.
ś Hoewel ‚Normaal‘ geselecteerd is
voor de waarschuwingstijd als de
voertuigen tegen hoge snelheid van
links en rechts komen, kan de initiële
activeringstijd eerder laat lijken.
ś Selecteer voor het
waarschuwingsmoment 'Later'
wanneer er weinig verkeer is en u
traag rijdt.
Informatie
Wanneer de auto opnieuw wordt
gestart, blijft de laatste instelling voor
het waarschuwingsmoment en -volume
behouden.
Werking systeem
Waarschuwing
Rear Cross-Traffic Safety (veiligheid
kruisend verkeer achteraan) waarschuwt
de bestuurder wanneer een botsing dreigt.
Links
Rechts
OOS057024
OTM070168
OOS070019K
Bestuurdershulp
7-120
Botsingswaarschuwing
ś Om de bestuurder te waarschuwen
voor een voertuig dat van links/
rechts de auto nadert, knippert
het waarschuwingslampje op de
buitenspiegel en verschijnt een
waarschuwingsmelding op het
instrumentenpaneel. Er is ook een
waarschuwingssignaal te horen. Als
de achteruitrijmonitor geactiveerd is,
verschijnt er ook een waarschuwing op
het scherm van het infotainmentsysteem.
ś Het systeem werkt wanneer aan al de
volgende voorwaarden is voldaan:
- Er wordt naar stand R (Achteruit)
geschakeld.
- De rijsnelheid is lager dan 8 km/u.
- Het naderende voertuig bevindt
zich op ca. 25 m links of rechts van
uw auto.
- De rijsnelheid van het voertuig dat
van links of rechts nadert, is hoger
dan 5 km/h.
Informatie
Als de werkingsvoorwaarden worden
vervuld, wordt u gewaarschuwd telkens
als er van links of rechts een voertuig
nadert, zelfs wanneer u stilstaat.
WAARSCHUWING
Neem de volgende
voorzorgsmaatregelen bij gebruik van
het Rear Cross-Traffic Safety-systeem:
ś Wijzig voor uw veiligheid de
instellingen pas nadat u de auto op
een veilige plaats heeft geparkeerd.
ś Mogelijk verschijnt of klinkt de
waarschuwingsmelding of het
waarschuwingssignaal van het Rear
Cross-Traffic Safety-systeem niet
als een waarschuwingsmelding
of waarschuwingssignaal van een
ander systeem wordt weergegeven
of klinkt.
ś Mogelijk hoort u het
waarschuwingssignaal van het Rear
Cross-Traffic Safety-systeem niet als
er veel lawaai in de omgeving is.
ś Mogelijk waarschuwt het Rear Cross-
Traffic Safety-systeem de bestuurder
te laat of helemaal niet, afhankelijk
van de weg- en rijomstandigheden.
ś De bestuurder is er verantwoordelijk
voor de auto onder controle te
houden. Vertrouw niet uitsluitend
op het Rear Cross-Traffic Safety-
systeem. Houd een veilige
remafstand en trap indien nodig
het rempedaal in om snelheid te
minderen of het voertuig tot stilstand
te brengen.
07
7-121
Storingen en beperkingen van
het systeem
Storing in het systeem
OTM070125N
Als het Rear Cross-Traffic Safety-
systeem niet naar behoren werkt,
verschijnt de waarschuwingsmelding
'Controleer veilig- heidssystemen voor
kruisend verkeer aan de achterkant' op
het instrumentenpaneel en wordt het
systeem automatisch uitgeschakeld of
wordt het beperkt. We raden u aan het
systeem door een officiële HYUNDAI-
dealer te laten controleren.
Type A Type B
OTM070100N OTM070100L
Als het waarschuwingslampje in de
buitenspiegel niet naar behoren werkt,
verschijnt de waarschuwing 'Controleer
het alarmsymbool van de buitenspiegel'
op het instrumentenpaneel. We raden
u aan het systeem door een officiële
HYUNDAI-dealer te laten controleren.
Systeem uitgeschakeld
Type A Type B
OTM070124N OTM070124L
Als het deel van de achterbumper
waar de hoekradar achter of de sensor
zich bevindt, bedekt is met vuil, zoals
sneeuw of regen, of als een aanhanger
of drager wordt bevestigd, kan dit de
detectieprestaties verminderen en Rear
Cross-Traffic Safety-systeem tijdelijk
beperken of uitschakelen.
Als dit gebeurt, verschijnt
'Veiligheidssysteem voor kruisend
verkeer aan de achterkant uit. Radar
geblokkeerd' op het instrumentenpaneel.
Het systeem zal normaal werken als deze
substantie, de aanhanger of dergelijke
wordt verwijderd.
Als het systeem niet normaal werkt
nadat het verwijderd is, adviseren we om
het systeem te laten nakijken door een
officiële HYUNDAI-dealer.
Bestuurdershulp
7-122
WAARSCHUWING
ś Het is mogelijk dat het Rear Cross-
Traffic Safety-systeem niet goed
werkt, zonder dat daardoor het
waarschuwingsmelding verschijnt
op het instrumentenpaneel.
ś Mogelijk werkt Rear Cross-Traffic
Safety niet goed in bepaalde
gebieden (bv. open terrein), waar
eventuele substanties niet worden
gedetecteerd na het starten van de
auto.
OPMERKING
Schakel het Rear Cross-Traffic Safety-
systeem uit om een aanhanger,
drager enz. te bevestigen of verwijder
de aanhanger, drager enz. om het
Rear Cross-Traffic Safety-systeem te
gebruiken.
Beperkingen van het systeem
Mogelijk functioneert Rear Cross-Traffic
Safety niet normaal of treedt het systeem
onverwacht op onder de volgende
omstandigheden:
ś U vertrekt op een plek die door bomen
of gras overgroeid is
ś U vertrekt op een plek waar het
wegdek nat is
ś De aankomende auto rijdt met een
lage of hoge snelheid
Zie de paragraaf "Blind-Spot
Collision-Avoidance Assist (BCA -
blindehoekbotsingen vermijden)"
in hoofdstuk 7 voor meer informatie
over de voorzorgsmaatregelen van de
hoekradar achteraan.
WAARSCHUWING
ś Nabij een voertuig of constructie
rijden
OJX1079111
[A] : Constructie
Mogelijk is de werking van Rear
Cross-Traffic Safety beperkt
wanneer u nabij een voertuig of
constructie rijdt en kan het systeem
daardoor een voertuig dat van links
of rechts nadert niet detecteren.
Als dit gebeurt, is het mogelijk dat
het systeem de bestuurder niet
waarschuwt wanneer dat nodig is.
Controleer altijd uw omgeving terwijl
u achteruitrijdt.
07
7-123
ś Wanneer het voertuig zich ergens
bevindt waar het moeilijk parkeren is
OJX1079112
Het Rear Cross-Traffic Safety-
systeem detecteert mogelijk
voertuigen die een parkeerplaats
nabij uw auto in- of uitrijden (bv.
een voertuig naast uw auto dat
vertrekt, een voertuig achter u dat
een parkeerplaats inrijdt of verlaat,
een voertuig dat uw auto nadert
terwijl het een bocht maakt enz.). Als
dit gebeurt, is het mogelijk dat het
systeem de bestuurder waarschuwt
wanneer dat niet nodig is.
Controleer altijd uw omgeving terwijl
u achteruitrijdt.
ś Wanneer het voertuig schuin wordt
geparkeerd
OJX1079113
[A] : voertuig
Mogelijk is de werking van Rear
Cross-Traffic Safety beperkt wanneer
u diagonaal achteruitrijdt en kan het
systeem daardoor een voertuig dat van
links of rechts nadert niet detecteren.
Als dit gebeurt, is het mogelijk dat
het systeem de bestuurder niet
waarschuwt wanneer dat nodig is.
Controleer altijd uw omgeving terwijl
u achteruitrijdt.
ś Wanneer u auto op of nabij een
helling staat
OOS070018K
Mogelijk is de werking van Rear
Cross-Traffic Safety beperkt
wanneer uw auto op of nabij een
helling staat en kan het systeem
daardoor een voertuig dat van links
of rechts nadert niet detecteren.
Als dit gebeurt, is het mogelijk dat
het systeem de bestuurder niet
waarschuwt wanneer dat nodig is.
Controleer altijd uw omgeving terwijl
u achteruitrijdt.
Bestuurdershulp
7-124
ś Een parkeerplek inrijden waarbij zich
een constructie bevindt
OJX1079115
[A] : Constructie, [B] : Muur
Het Rear Cross-Traffic Safety-
systeem detecteert mogelijk
voertuigen die vóór u voorbijrijden
terwijl u achteruit een parkeerplaats
inrijdt waarachter of waarnaast
een muur of constructie staat. Als
dit gebeurt, is het mogelijk dat het
systeem de bestuurder waarschuwt
wanneer dat niet nodig is.
Controleer altijd uw omgeving terwijl
u achteruitrijdt.
ś Wanneer het voertuig achteruit
wordt geparkeerd
OJX1079116
Het Rear Cross-Traffic Safety-
systeem detecteert mogelijk
voertuigen die achter u voorbijrijden
terwijl u achteruit een parkeerplaats
inrijdt. Als dit gebeurt, is het mogelijk
dat het systeem de bestuurder
waarschuwt wanneer dat niet nodig
is.
Controleer altijd uw omgeving terwijl
u achteruitrijdt.
WAARSCHUWING
ś Wanneer u een aanhanger of een
ander voertuig sleept, raden we aan
dat u Rear Cross-Traffic Safety om
veiligheidsredenen uitschakelt.
ś Mogelijk functioneert het Rear
Cross-Traffic Safety-systeem niet
normaal bij storing door sterke
elektromagnetische golven.
ś Mogelijk werkt Rear Cross-Traffic
Safety niet gedurende 3 seconden
na het starten van de auto of na
het inschakelen van de hoekradars
achter.
07
7-125
Rear Cross-Traffic Collision Warning
Assist detecteert voertuigen die
van links en van rechts naderen
terwijl uw auto achteruitrijdt, en
waarschuwt de bestuurder met
een waarschuwingsmelding en een
waarschuwingssignaal dat er een
aanrijding dreigt. Ook wordt er geremd
om een botsing te helpen vermijden.
OJX1079108
[A] : Reikwijdte van Rear Cross-Traffic Collision Warning
[B] : Werkingsbereik Rear Cross-Traffic Collision-
Avoidance Assist
OPMERKING
Het waarschuwingsmoment kan
variëren afhankelijk van de rijsnelheid
van het naderende voertuig.
Informatie
In de volgende tekst worden Rear Cross-
Traffic Collision Warning-systeem en Rear
Cross-Traffic Collision-Avoidance Assist
het Rear Cross-Traffic Safety-systeem
genoemd.
Detectiesensor (Hoekradar achter)
OOSEV050034L
[1] : Hoekradar achteraan
Zie bovenstaande afbeelding voor de
precieze locatie van de detectiesensoren.
OPMERKING
Zie het onderdeel "Blind-Spot
Collision-Avoidance Assist (BCA)" in
hoofdstuk 7 voor meer informatie over
de voorzorgsmaatregelen voor de
hoekradar achteraan.
5($5&5266ǘ75$)),&&2//,6,21ǘ$92,'$1&($66,67
ǣ5&&$Ǥǣ,1',(19$172(3$66,1*Ǥ
Bestuurdershulp
7-126
Systeemconfiguratie
Instellingsfuncties voor het systeem
OTM070194N
Rear Cross-Traffic Safety (veiligheid
kruisend verkeer achteraan)
Met de auto aan selecteert u
%HVWXXUGHUVKXOSƟ3DUNHHUYHLOLJKHLGƟ
Veiligheid kruisend verkeer achterkant'
in het menu Settings (instellingen) om
het Rear Cross-Traffic Safety-systeem in
te schakelen en heft u de selectie op om
het systeem uit te schakelen.
WAARSCHUWING
Wanneer de auto opnieuw wordt
gestart, wordt het Cross-Traffic Safety-
systeem altijd ingeschakeld. Als echter
'Uit' wordt geselecteerd nadat de auto
opnieuw is gestart, moet de bestuurder
altijd op de omgeving letten en veilig
rijden.
Informatie
De instellingen voor het Rear Cross-
Traffic Safety-systeem omvatten Rear
Cross-Traffic Collision Warning en Rear
Cross-Traffic Collision-Avoidance Assist.
OTM070140N
Waarschuwingsmoment
Met de auto aan, selecteert
X%HVWXXUGHUVKXOSƟ7LPLQJ
waarschuwing' in het menu
Settings (instellingen) om de initiële
activeringstijd voor de waarschuwing
van het Rear Cross-Traffic Safety system
(veiligheidssysteem achteraan kruisend
verkeer) te wijzigen.
Wanneer uw auto wordt afgeleverd,
is het waarschuwingsmoment
ingesteld op ‘Normaal’. Als u het
waarschuwingsmoment wijzigt, kan
dat ook het waarschuwingsmoment
voor andere bestuurdershulpsystemen
wijzigen.
07
7-127
OTM070141N
Waarschuwingsvolume
Met de auto aan, selecteer
%HVWXXUGHUVKXOSƟ:DDUVFKXZLQJVYROXPH
in het menu Settings (instellingen) om het
waarschuwingsvolume van het Rear Cross-
Traffic Safety system (veiligheidssysteem
kruisverkeer achteraan) te wijzigen in
'Hoog', 'Gemiddeld', 'Laag'.
Als u het waarschuwingsvolume wijzigt,
kan dat ook het waarschuwingsvolume
voor andere bestuurdershulpsystemen
wijzigen.
OPMERKING
ś De instelling voor
waarschuwingsmoment en
waarschuwingsvolume is van
toepassing op alle functies van het
Rear Collision-Avoidance Assist-
systeem.
ś Hoewel ‚Normaal‘ geselecteerd is
voor de waarschuwingstijd als de
voertuigen tegen hoge snelheid van
links en rechts komen, kan de initiële
activeringstijd eerder laat lijken.
ś Selecteer voor het
waarschuwingsmoment 'Later'
wanneer er weinig verkeer is en u
traag rijdt.
Informatie
Wanneer de auto opnieuw wordt
gestart, blijft de laatste instelling voor
het waarschuwingsmoment en -volume
behouden.
Werking systeem
Waarschuwing en regeling
Het Rear Cross-Traffic Safety systeem
waarschuwt en controleert het
voertuig naargelang het niveau van het
botsingrisico: will warn and control the
vehicle depending on collision level:
‘Collision Warning - waarschuwing
voor een botsing’, ‘Emergency Braking
- noodrem’ en ‘Stopping vehicle and
ending brake control - voertuig stoppen
en remcontrole beëindigen’.
Links
Rechts
OOS057024
OTM070168
OOS070019K
Bestuurdershulp
7-128
Botsingswaarschuwing
ś Om de bestuurder te waarschuwen
voor een voertuig dat van links/
rechts de auto nadert, knippert
het waarschuwingslampje op de
buitenspiegel en verschijnt een
waarschuwingsmelding op het
instrumentenpaneel. Er is ook
een waarschuwingssignaal te
horen. Als de achteruitrijmonitor
geactiveerd is, verschijnt er ook een
waarschuwing op het scherm van het
infotainmentsysteem.
ś Het systeem werkt wanneer aan al de
volgende voorwaarden is voldaan:
- Er wordt naar stand R (Achteruit)
geschakeld.
- De rijsnelheid is lager dan 8 km/u.
- Het naderende voertuig bevindt
zich op ca. 25 m links of rechts van
uw auto.
- De rijsnelheid van het voertuig dat
van links of rechts nadert, is hoger
dan 5 km/h.
Informatie
Als de werkingsvoorwaarden worden
vervuld, wordt u gewaarschuwd telkens
als er van links of rechts een voertuig
nadert, zelfs wanneer u stilstaat.
Links
Rechts
OOS057024
OTM070122N
OTM070076
Noodremmen
ś Om de bestuurder te waarschuwen
voor een voertuig dat van links/
rechts de auto nadert, knippert
het waarschuwingslampje op de
buitenspiegel en verschijnt de
waarschuwing ‚Emergency Braking -
noodrem‘ op het instrumentenpaneel.
Er is ook een waarschuwingssignaal
te horen. Als de achteruitrijmonitor
geactiveerd is, verschijnt er ook een
waarschuwing op het scherm van het
infotainmentsysteem.
07
7-129
ś Het systeem werkt wanneer aan al de
volgende voorwaarden is voldaan:
- Er wordt naar stand R (Achteruit)
geschakeld.
- De rijsnelheid is lager dan 8 km/u.
- Het naderende voertuig bevindt
zich op ca. 1.5 m links of rechts van
uw auto.
- De rijsnelheid van het voertuig dat
van links of rechts nadert, is hoger
dan 5 km/h.
ś De noodrem wordt geactiveerd om
een botsing met de voertuigen die
van links en rechts naderen te helpen
voorkomen.
WAARSCHUWING
Het aansturen van de remmen eindigt in
de volgende gevallen:
- Het aankomende voertuig verlaat het
detectiebereik
- Het aankomende voertuig rijdt
achter u uw auto voorbij
- Het naderende voertuig niet rijdt in
de richting van uw voertuig
- Het naderende voertuig vertraagt
- De bestuurder trapt het rempedaal
krachtig genoeg in
OTM070169L
De auto tot stilstand brengen en het
aansturen van de remmen beëindigen
ś Wanneer de auto tot stilstand is
gebracht door de noodrem, verschijnt
de waarschuwing 'Rij voorzichtig' op
het instrumentenpaneel.
ś Voor zijn/haar veiligheid dient
de bestuurder het rempedaal
onmiddellijk in te trappen en de
omgeving te controleren.
ś Het aansturen van de remmen wordt
beëindigd nadat de auto door toedoen
van de noodrem gedurende ongeveer
2 seconden heeft stilgestaan.
ś Tijdens een noodstop, wordt het
aansturen van de remmen door het
systeem automatisch geannuleerd
wanneer de bestuurder het rempedaal
hard intrapt.
Bestuurdershulp
7-130
WAARSCHUWING
Neem de volgende
voorzorgsmaatregelen bij gebruik van
het Rear Cross-Traffic Safety-systeem:
ś Wijzig voor uw veiligheid de
instellingen pas nadat u de auto op
een veilige plaats heeft geparkeerd.
ś Mogelijk verschijnt of klinkt de
waarschuwingsmelding of het
waarschuwingssignaal van het Rear
Cross-Traffic Safety-systeem niet
als een waarschuwingsmelding
of waarschuwingssignaal van een
ander systeem wordt weergegeven
of klinkt.
ś Mogelijk hoort u het
waarschuwingssignaal van het Rear
Cross-Traffic Safety-systeem niet als
er veel lawaai in de omgeving is.
ś Mogelijk werkt het Rear Cross-
Traffic Safety-systeem niet als de
bestuurder het rempedaal intrapt om
een aanrijding te voorkomen.
ś Terwijl Rear Cross-Traffic Safety
werkt, kan het plotseling tot stilstand
komen van de auto letsel toebrengen
aan passagiers en losse voorwerpen
heen en weer doen schuiven. Zorg
dat alle inzittenden steeds hun
veiligheidsgordel om hebben en dat
losse voorwerpen altijd goed worden
vastgezet.
ś Zelfs als er een probleem is met Rear
Cross-Traffic Safety, functioneren de
gewone remmen normaal.
ś Het Rear Cross-Traffic Safety-
systeem werkt niet in alle situaties
en kan niet alle aanrijdingen
voorkomen.
ś Tijdens een noodstop, wordt het
aansturen van de remmen door het
systeem automatisch geannuleerd
wanneer de bestuurder het
gaspedaal hard intrapt.
ś De bestuurder is er verantwoordelijk
voor de auto onder controle te
houden. Vertrouw niet uitsluitend
op het Rear Cross-Traffic Safety-
systeem. Houd een veilige
remafstand en trap indien nodig
het rempedaal in om snelheid te
minderen of het voertuig tot stilstand
te brengen.
ś Laat het Rear Cross-Traffic Safety-
systeem nooit opzettelijk reageren
op mensen, dieren, voorwerpen
enz. Dit kan ernstig of dodelijk letsel
veroorzaken.
OPMERKING
Afhankelijk van de status van ESC
(elektronische stabiliteitsregeling) is
het mogelijk dat het aansturen van de
remmen niet goed functioneert.
Er zal alleen een waarschuwing worden
gegeven in de volgende gevallen:
- Elektronische stabiliteitsregeling
brandt
- Elektronische stabiliteitsregeling
(ESC) voert een andere functie uit.
Informatie
ś De bestuurder moet opletten
omdat de remhulp na 2 seconden
wordt uitgeschakeld. Dan moet de
bestuurder het rempedaal onmiddellijk
intrappen en de omgeving van de auto
controleren.
ś Het aansturen van de remmen eindigt
in de wanneer de bestuurder het
rempedaal krachtig genoeg intrapt.
ś Nadat de transmissie in stand
R (achteruit) is gezet, werkt het
aansturen van de remmen eenmaal
voor voertuigen die van links en rechts
naderen.
07
7-131
Storingen en beperkingen van
het systeem
Storing in het systeem
OTM070125N
Als Rear Cross-Traffic Safety system
niet goed werkt, worden de functies
‘Check Rear Cross-Traffic Safety system
- controleer het veiligheid kruisend
verkeer achteraan‘’ (of 'Rear cross-
traffic - kruisend verkeer achteraan‘
uitgeschakeld. De waarschuwing ‚radar
geblokkeerd‘ verschijnt op het dashboard
en het systeem wordt automatisch
uitgeschakeld of beperkt. We raden
u aan het systeem door een officiële
HYUNDAI-dealer te laten controleren.
Type A Type B
OTM070100N OTM070100L
Als het waarschuwingslampje in de
buitenspiegel niet naar behoren werkt,
verschijnt de waarschuwing 'Controleer
het alarmsymbool van de buitenspiegel'
op het instrumentenpaneel. We raden
u aan het systeem door een officiële
HYUNDAI-dealer te laten controleren.
Systeem uitgeschakeld
Type A Type B
OTM070124N OTM070124L
Als het deel van de achterbumper
waar de hoekradar achter of de sensor
zich bevindt, bedekt is met vuil, zoals
sneeuw of regen, of als een aanhanger
of drager wordt bevestigd, kan dit de
detectieprestaties verminderen en Rear
Cross-Traffic Safety-systeem tijdelijk
beperken of uitschakelen.
Als dit gebeurt, verschijnt
'Veiligheidssysteem voor kruisend
verkeer aan de achterkant uit. Radar
geblokkeerd' op het instrumentenpaneel.
Het systeem zal normaal werken als deze
substantie, de aanhanger of dergelijke
wordt verwijderd.
Als het systeem niet normaal werkt
nadat het verwijderd is, adviseren we om
het systeem te laten nakijken door een
officiële HYUNDAI-dealer.
Bestuurdershulp
7-132
WAARSCHUWING
ś Het is mogelijk dat het Rear Cross-
Traffic Safety-systeem niet goed
werkt, zonder dat daardoor het
waarschuwingsmelding verschijnt
op het instrumentenpaneel.
ś Mogelijk werkt Rear Cross-Traffic
Safety niet goed in bepaalde gebieden
(bv. open terrein), waar eventuele
substanties niet worden gedetecteerd
na het starten van de auto.
OPMERKING
Schakel het Rear Cross-Traffic Safety-
systeem uit om een aanhanger,
drager enz. te bevestigen of verwijder
de aanhanger, drager enz. om het
Rear Cross-Traffic Safety-systeem te
gebruiken.
Beperkingen van het systeem
Mogelijk functioneert Rear Cross-Traffic
Safety niet normaal of treedt het systeem
onverwacht op onder de volgende
omstandigheden:
ś U vertrekt op een plek die door bomen
of gras overgroeid is
ś U vertrekt op een plek waar het
wegdek nat is
ś De aankomende auto rijdt met een
lage of hoge snelheid
Mogelijk werkt het aansturen van de
remmen niet en is de aandacht van
de bestuurder vereist in de volgende
gevallen:
ś De auto trilt ernstig wanneer hij
op een wegdek rijdt dat hobbelig,
ongelijkmatig of met beton hersteld is
ś U rijdt op een ondergrond die glad is
door sneeuw, waterplassen, ijs enz.
ś De bandendruk is laag of er is een
band beschadigd
ś De remmen zijn herzien
OPMERKING
Zie de paragraaf 'Blind-Spot
Collision-Avoidance Assist (BCA)
(botsingsvermijding blinde hoek)' in
hoofdstuk 7 voor meer informatie over
de beperkingen van de hoekradar
achteraan.
WAARSCHUWING
ś Nabij een voertuig of constructie
rijden
OJX1079111
[A] : Constructie
Mogelijk is de werking van Rear
Cross-Traffic Safety beperkt
wanneer u nabij een voertuig of
constructie rijdt en kan het systeem
daardoor een voertuig dat van links
of rechts nadert niet detecteren.
Als dit gebeurt, is het mogelijk dat
het systeem de bestuurder niet
waarschuwt of de remmen niet
aanstuurt wanneer dat wel nodig is.
Controleer altijd uw omgeving terwijl
u achteruitrijdt.
07
7-133
ś Wanneer het voertuig zich ergens
bevindt waar het moeilijk parkeren is
OJX1079112
Het Rear Cross-Traffic Safety-
systeem detecteert mogelijk
voertuigen die een parkeerplaats
nabij uw auto in- of uitrijden (bv. een
voertuig naast uw auto dat vertrekt,
een voertuig achter u dat een
parkeerplaats inrijdt of verlaat, een
voertuig dat uw auto nadert terwijl
het een bocht maakt enz.). Als dit
gebeurt, kan het systeem mogelijk de
bestuurder waarschuwen en de rem
aansturen wanneer dat niet nodig is.
Controleer altijd uw omgeving terwijl
u achteruitrijdt.
ś Wanneer het voertuig schuin wordt
geparkeerd
OJX1079113
[A] : voertuig
Mogelijk is de werking van Rear
Cross-Traffic Safety beperkt wanneer
u diagonaal achteruitrijdt en kan het
systeem daardoor een voertuig dat van
links of rechts nadert niet detecteren.
Als dit gebeurt, is het mogelijk dat het
systeem de bestuurder niet waarschuwt
of de remmen niet aanstuurt wanneer
dat wel nodig is.
Controleer altijd uw omgeving terwijl
u achteruitrijdt.
ś Wanneer u auto op of nabij een
helling staat
OOS070018K
Mogelijk is de werking van Rear Cross-
Traffic Safety beperkt wanneer uw auto
op of nabij een helling staat en kan het
systeem daardoor een voertuig dat van
links of rechts nadert niet detecteren.
Als dit gebeurt, is het mogelijk dat het
systeem de bestuurder niet waarschuwt
of de remmen niet aanstuurt wanneer
dat wel nodig is.
Controleer altijd uw omgeving terwijl
u achteruitrijdt.
Bestuurdershulp
7-134
ś Een parkeerplek inrijden waarbij zich
een constructie bevindt
OJX1079115
[A] : Constructie, [B] : Muur
Het Rear Cross-Traffic Safety-
systeem detecteert mogelijk
voertuigen die vóór u voorbijrijden
terwijl u achteruit een parkeerplaats
inrijdt waarachter of waarnaast een
muur of constructie staat. Als dit
gebeurt, kan het systeem mogelijk de
bestuurder waarschuwen en de rem
aansturen wanneer dat niet nodig is.
Controleer altijd uw omgeving terwijl
u achteruitrijdt.
ś Wanneer het voertuig achteruit
wordt geparkeerd
OJX1079116
Het Rear Cross-Traffic Safety-
systeem detecteert mogelijk
voertuigen die achter u voorbijrijden
terwijl u achteruit een parkeerplaats
inrijdt. Als dit gebeurt, kan het
systeem mogelijk de bestuurder
waarschuwen en de rem aansturen
wanneer dat niet nodig is.
Controleer altijd uw omgeving terwijl
u achteruitrijdt.
WAARSCHUWING
ś Wanneer u een aanhanger of een
ander voertuig sleept, raden we aan
dat u Rear Cross-Traffic Safety om
veiligheidsredenen uitschakelt.
ś Mogelijk functioneert het Rear
Cross-Traffic Safety-systeem niet
normaal bij storing door sterke
elektromagnetische golven.
ś Mogelijk werkt Rear Cross-Traffic
Safety niet gedurende 3 seconden
na het starten van de auto of na
het inschakelen van de hoekradars
achter.
07
7-135
$)67$1'6:$$56&+8:,1*ǘ$&+7(58,7ǣ3'
De afstandswaarschuwing achteruit
waarschuwt de bestuurder als er een
obstakel wordt gedetecteerd terwijl de
auto traag achteruitrijdt
Detectiesensor
(Ultrasoonsensoren achter)
OOSEV040478L
[2] : Ultrasoonsensoren achter
Zie bovenstaande afbeelding voor de
precieze locatie van de detectiesensoren.
Systeemconfiguratie
Waarschuwingsvolume
6HOHFWHHU%HVWXXUGHUVKXOSƟ
Waarschuwingsvolume' in het menu
Settings (instellingen) op het dashboard
of het infotainmentsysteem om
het waarschuwingsvolume voor de
afstandswaarschuwing achteruit te
wijzigen naar 'Hoog', 'Gemiddeld', 'Laag'.
Werking systeem
Bedieningstoets
OOSEV040480L
ś Druk op de Toets Parking Distance
Warning OFF (indien van toepassing)
() knop om de Reverse Parking
Distance Warning (waarschuwing
parkeerafstand achteruit) uit te
zetten.. Druk nogmaals op de toets
om het systeem in te schakelen.
ś Als u de transmissie naar stand
R (Achteruit) schakelt terwijl de
waarschuwing parkeerafstand
achteruit is uitgeschakeld
(controlelampje in de toets uit),
wordt het systeem automatisch
ingeschakeld.
Bestuurdershulp
7-136
Afstandswaarschuwing achteruit
ś De afstandswaarschuwing achteruit
wordt geactiveerd wanneer de
transmissie in R (Achteruit) staat.
ś Reverse Parking Distance
(afstandswaarschuwing achteruit)
detecteert een persoon, dier of
voorwerp achteraan als de snelheid
van het voertuig lager is dan 10 km/u.
Afstand
tot
voorwerp
Waarschuwings-
lampje Waarschuwings-
geluid
Achteruit wordt
gereden
60~120
cm
Zoemer
klinkt met
tussenpozen
30~60
cm
Pieptoon klinkt
frequenter
binnen
30 cm
Pieptoon klinkt
ononderbroken
ś Wanneer ultrasoonsensoren een
object binnen het detectiebereik
detecteren,, gaat het bijbehorende
controlelampje branden. Er is ook een
waarschuwingssignaal te horen.
ś Worden er meer dan twee objecten
tegelijk gedetecteerd, dan wordt
met een waarschuwingssignaal
gewaarschuwd voor het
dichtstbijzijnde.
ś Het controlelampje in de illustratie
wijkt qua vorm mogelijk af van dat op
de auto in kwestie.
Storing in het systeem en
voorzorgsmaatregelen
Storing in het systeem
Na het starten van de auto klinkt een
pieptoon wanneer de transmissie naar R
(Achteruit) wordt geschakeld. Dit geeft
aan dat het systeem normaal werkt.
Als zich echter een of meer van de
volgende situaties voordoen, controleer
dan of de ultrasoonsensor beschadigd
is of geblokkeerd wordt door vreemd
materiaal.
ś Het waarschuwingssignaal klinkt niet.
ś De zoemer klinkt met tussenpozen.
ś De waarschuwingsmelding
'Sensorfout of geblokkeerd' verschijnt
op het instrumentenpaneel.
OTM070218L
Als de functie nog steeds niet correct
werkt, raden we u aan het systeem door
een officiële HYUNDAI-dealer te laten
controleren.
07
7-137
WAARSCHUWING
ś Het Reverse Parking Distance Warning-
systeem is een hulpmiddel. De
werking van het systeem kan worden
beïnvloed door diverse factoren
(waaronder omgevingsfactoren).
Het is de verantwoordelijkheid van
de bestuurder om altijd het zicht
achteruit te controleren vóór en
tijdens het parkeren.
ś De garantie van uw nieuwe voertuig
dekt geen ongevallen of schade
aan het voertuig die te wijten is
aan het onjuiste functioneren van
de parkeerafstandswaarschuwing-
achteruit.
ś Let altijd goed op als u op een
kleine afstand langs voorwerpen
of voetgangers, in het bijzonder
kinderen, rijdt. Sommige voorwerpen
worden mogelijk niet door de
ultrasoonsensoren geregistreerd als
gevolg van de afstand tot het object
of het formaat of materiaal van het
object. Al deze zaken kunnen de
effectiviteit van de sensor beperken.
Beperkingen van het systeem
ś De afstandswaarschuwing voor
achteruit inparkeren werkt mogelijk
niet normaal in de volgende gevallen:
- Er zit bevroren vocht op de sensor.
- De sensor is bedekt met vreemd
materiaal, zoals sneeuw of water
(het systeem werk normaal als dat
materiaal wordt verwijderd).
- Als de buitentemperatuur extreem
hoog of laag is
- De sensor of de sensorengroep is
uitgeschakeld.
- Het oppervlak van de sensor wordt
hard ingedrukt of door een hard
voorwerp geraakt.
- Het oppervlak van de sensor wordt
bekrast met een scherp voorwerp.
- Richt de straal van de
hogedrukreiniger niet rechtstreeks
op de sensoren of omliggende delen.
ś De afstandswaarschuwing voor achteruit
inparkeren werkt mogelijk niet goed als:
- Bij zware regenval of opspattend
water
- Als er water over het oppervlak van
de sensor loopt
- Als de sensor wordt beïnvloed door
de sensoren van een andere auto's
- Als de sensor bedekt is met sneeuw
- Als u op een ongelijkmatig wegdek,
wegen met steenslag of struiken rijdt
- Voorwerpen die ultrasone golven
veroorzaken in de buurt van de sensor
- Als het kenteken niet op de
oorspronkelijke plaats is gemonteerd.
- Als de bumperhoogte van de auto
of de installatie van de sensor
gewijzigd is
- Bevestigingsuitrusting of -accessoires
rond de ultrasoonsensoren
ś De volgende voorwerpen worden
mogelijk niet gedetecteerd:
- Scherpen of smalle voorwerpen als
touwen, kettingen of paaltjes
- Voorwerpen die de hoogfrequente
signalen van de sensor absorberen,
zoals kleding, sponsachtige
materialen of sneeuw.
- Voorwerpen lager dan 100 m en
smaller dan 14 cm.
- Voetgangers, dieren of voorwerpen
die zich zeer dicht tegen de
ultrasoonsensoren bevinden
ś De waarschuwingslampjes van de
Parking Distance (parkeerafstand) tonen
mogelijk iets anders dan de feitelijk
gedetecteerde locatie als het obstakel
zich tussen twee sensoren bevindt.
ś Afhankelijk van de rijsnelheid of
de vorm van het obstakel klinken
parkeerafstandswaarschuwingen
mogelijk niet in de normale volgorde.
ś Als het waarschuwingslampje
parkeerafsand achteruit gerepareerd
moet worden, raden we u aan het
systeem te laten nakijken door een
officiële HYUNDAI-dealer.
Bestuurdershulp
7-138
)25:$5'5(9(56(3$5.,1*',67$1&(:$51,1*
ǣ3$5.((56(1625(19225$&+7(53':Ǥ
ǣ,1',(19$172(3$66,1*Ǥ
De afstandswaarschuwing vooruit/
achteruit waarschuwt de bestuurder
als er binnen een bepaalde afstand een
obstakel wordt gedetecteerd terwijl de
auto traag voor- of achteruitrijdt
Detectiesensor
OOSEV040477L
OOSEV040478L
[1] : Ultrasoonsensoren vóór,
[2] : Ultrasoonsensoren achter
Zie bovenstaande afbeelding voor de
precieze locatie van de detectiesensoren.
Systeemconfiguratie
Waarschuwingsvolume
6HOHFWHHU%HVWXXUGHUVKXOSƟ
Warning volume' ('Bestuurdershulp
Ɵ:DDUVFKXZLQJVYROXPHLQKHW
menu Settings (instellingen) op het
dashboard of het infotainmentsysteem
om het waarschuwingsvolume voor de
afstandswaarschuwing achteruit te wijzigen
naar 'Hoog', 'Gemiddeld', 'Laag'.
Parking Distance Warning Auto
On (afstandswaarschuwing
automatisch aan)
Om de functie ‚Parking Distance Warning
Auto On - waarschuwing parkeerafstand
aan, te gebruiken, selecteert u
œ%HVWXXUGHUVKXOSƟ3DUNHHUYHLOLJKHLGƟ$XWR
PDW (Parking Distance Warning)’ van het
instellingenmenu op het dashboard of het
infotainmentsysteem.
07
7-139
Werking systeem
Bedieningstoets
OOSEV040480L
Toets parkeerveiligheid
ś Druk op de Parking Safety (veilig
parkeren) ( ) knop om de Reverse
Parking Distance Warning (waarschuwing
parkeerafstand achteruit) uit te zetten..
Druk nogmaals op de toets om het
systeem uit te schakelen.
ś Als u de transmissie naar stand
R (Achteruit) schakelt terwijl de
waarschuwing parkeerafstand vooruit/
achteruit is uitgeschakeld (controlelampje
in de toets uit), wordt het systeem
automatisch ingeschakeld.
ś Als Reverse Parking Distance
Warning (waarschuwing afstand
achteruit parkeren) inschakelt, gaat
het controlelampje branden. Als het
voertuig harder dan 20 km/h rijdt,
wordt Forward/Reverse Parking
Distance Warming (waarschuwing
afstand vooruit/achteruit parkeren)
uitgeschakeld (controlelampje aan).
ÃIndien uitgerust met Reverse
Parking Collision-Avoidance Assist
or Remote Smart Parking Assist
(ongevalvermijding achteruit parkeren
of slimme parkeerhulp op afstand),
zal de Forward/Reverse Parking
Distance Warning (waarschuwing
vooruit/achteruit parkeerafstand)
uitgeschakeld worden (controlelampje
uit) als de snelheid van het voertuig
boven de 30 km/h ligt.
Afstandswaarschuwing vooruit
ś Forward Parking Distance Warning
(waarschuwing parkeerafstand
vooruit) werkt als een van de
voorwaarden is vervuld.
- De versnelling wordt geschakeld van R
(achteruit) naar D (rijden) met Reverse
Parking Distance Warning aan
- De versnelling staat in D (rijden) en
het controlelampje van de Parking
Safety (veilig parkeren) brandt.
- ‘Parking Distance Warning Auto
On - automatische waarschuwing
parkeerafstand‘’ is geselecteerd
in het instellingenmenu en de
versnelling staat in D (rijden)
ś Forward Parking Distance
(afstandswaarschuwing vooruit)
detecteert een persoon, dier of
voorwerp vooraan als de snelheid van
het voertuig lager is dan 10 km/u.
ś De waarschuwing Forward Parking
Distance (parkeerafstand vooruit) werkt
niet als de voorwaartse snelheid van het
voertuig hoger ligt dan 10 km/u, zelfs
als het lampje op de knop brandt. De
waarschuwing Forward Parking Distance
(parkeerafstand vooruit) zal opnieuw
werken als de voorwaartse snelheid van
het voertuig lager wordt dan 10 km/u,
terwijl het controlelampje op de knop
brandt.
ś Als Parking Distance Warning Auto
On - automatische waarschuwing
parkeerafstand is ingeschakeld, blijft
het lampje van de parkeerveiligheid
branden.
Bestuurdershulp
7-140
ś Als ‚automatische waarschuwing
parkeerafstand aan‘ wordt
uitgeschakeld, en de voorwaartse
snelheid van het voertuig hoger ligt
dan 20 km/h, zal als het lampje op
de knop van de parkeerveiligheid
branden. Hoewel u trager rijdt dan
10 km/u, zal het systeem niet gaan
werken.
ÃIndien uitgerust met Reverse
Parking Collision-Avoidance Assist
or Remote Smart Parking Assist
(ongevalvermijding achteruit
parkeren of slimme parkeerhulp
op afstand), zal de Forward/
Reverse Parking Distance Warning
(waarschuwing vooruit/achteruit
parkeerafstand) uitgeschakeld
worden (controlelampje uit) als de
snelheid van het voertuig boven de
30 km/u ligt.
Afstand
tot
voorwerp
Waarschuwings-
lampje Waarschuwings-
geluid
Bij vooruitrijden
60~100
cm
Zoemer
klinkt met
tussenpozen
30~60
cm
Pieptoon klinkt
frequenter
binnen
30 cm
Pieptoon klinkt
ononderbroken
ś Wanneer ultrasoonsensoren een
object binnen het detectiebereik
detecteren,, gaat het bijbehorende
controlelampje branden. Er is ook een
waarschuwingssignaal te horen.
ś Worden er meer dan twee objecten
tegelijk gedetecteerd, dan wordt
met een waarschuwingssignaal
gewaarschuwd voor het
dichtstbijzijnde.
ś Het controlelampje in de illustratie
wijkt qua vorm mogelijk af van dat op
de auto in kwestie.
Afstandswaarschuwing achteruit
ś De afstandswaarschuwing achteruit
wordt geactiveerd wanneer de
transmissie in R (Achteruit) staat.
ś Reverse Parking Distance
(afstandswaarschuwing achteruit)
detecteert een persoon, dier of
voorwerp achteraan als de snelheid
van het voertuig lager is dan 10 km/u.
ś Als de achterwaartse snelheid van het
voertuig minder is dan 10 km/h, zullen
zowel de ultrasoonsensoren vooraan
als achteraan voorwerpen detecteren.
De ultrasoonsensoren vooraan kunnen
echter een persoon, dier of voorwerp
detecteren als het op een afstand van
minder dan 60 cm van de sensoren is.
Afstand tot
voorwerp
Waarschu-
wingslampje Waarschuwings-
geluid
Achteruit
wordt
gereden
60~120 cm
Zoemer
klinkt met
tussenpozen
30~60 cm
Pieptoon
klinkt
frequenter
binnen 30
cm
Pieptoon klinkt
ononderbroken
ś Wanneer ultrasoonsensoren een
object binnen het detectiebereik
detecteren,, gaat het bijbehorende
controlelampje branden. Er is ook een
waarschuwingssignaal te horen.
ś Worden er meer dan twee objecten
tegelijk gedetecteerd, dan wordt
met een waarschuwingssignaal
gewaarschuwd voor het
dichtstbijzijnde.
ś Het controlelampje in de illustratie
wijkt qua vorm mogelijk af van dat op
de auto in kwestie.
07
7-141
Storing in het systeem en
voorzorgsmaatregelen
Storing in het systeem
Na het starten van de auto klinkt een
pieptoon wanneer de transmissie naar R
(Achteruit) wordt geschakeld. Dit geeft
aan dat het systeem normaal werkt.
Als zich echter een of meer van de
volgende situaties voordoen, controleer
dan of de ultrasoonsensor beschadigd
is of geblokkeerd wordt door vreemd
materiaal.
ś Het waarschuwingssignaal klinkt niet.
ś De zoemer klinkt met tussenpozen.
ś De waarschuwingsmelding
'Sensorfout of geblokkeerd' verschijnt
op het instrumentenpaneel.
OTM070172L
Als de functie nog steeds niet correct
werkt, raden we u aan het systeem door
een officiële HYUNDAI-dealer te laten
controleren.
WAARSCHUWING
ś Het Forward/ Reverse Parking
Distance Warning-systeem is een
hulpmiddel. De werking van het
systeem kan worden beïnvloed
door diverse factoren (waaronder
omgevingsfactoren). Het is de
verantwoordelijkheid van de
bestuurder om altijd het zicht voor
en achter te controleren vóór en
tijdens het parkeren.
ś De garantie van uw nieuwe voertuig
dekt geen ongevallen of schade
aan het voertuig die te wijten is
aan het onjuiste functioneren van
de parkeerafstandswaarschuwing-
vooruit/achteruit.
ś Let altijd goed op als u op een
kleine afstand langs voorwerpen
of voetgangers, in het bijzonder
kinderen, rijdt. Sommige voorwerpen
worden mogelijk niet door de
ultrasoonsensoren geregistreerd als
gevolg van de afstand tot het object
of het formaat of materiaal van het
object. Al deze zaken kunnen de
effectiviteit van de sensor beperken.
Bestuurdershulp
7-142
Beperkingen van het systeem
ś De afstandswaarschuwing-vooruit/
achteruit werkt mogelijk niet normaal
in de volgende gevallen:
- Er zit bevroren vocht op de sensor.
- De sensor is bedekt met vreemd
materiaal, zoals sneeuw of water
(het systeem werk normaal als dat
materiaal wordt verwijderd).
- Als de buitentemperatuur extreem
hoog of laag is
- De sensor of de sensorengroep is
uitgeschakeld.
- Het oppervlak van de sensor wordt
hard ingedrukt of door een hard
voorwerp geraakt.
- Het oppervlak van de sensor wordt
bekrast met een scherp voorwerp.
- Richt de straal van de
hogedrukreiniger niet rechtstreeks
op de sensoren of omliggende delen.
ś De afstandswaarschuwing voor/
achteruit inparkeren werkt mogelijk
niet goed als:
- Bij zware regenval of opspattend
water
- Als er water over het oppervlak van
de sensor loopt
- Als de sensor wordt beïnvloed door
de sensoren van een andere auto's
- Als de sensor bedekt is met sneeuw
- Als u op een ongelijkmatig wegdek,
wegen met steenslag of struiken
rijdt
- Voorwerpen die ultrasone golven
veroorzaken in de buurt van de
sensor
- Als het kenteken niet op de
oorspronkelijke plaats is
gemonteerd.
- Als de bumperhoogte van de auto
of de installatie van de sensor
gewijzigd is
- Bevestigingsuitrusting of -accessoires
rond de ultrasoonsensoren
ś De volgende voorwerpen worden
mogelijk niet gedetecteerd:
- Scherpen of smalle voorwerpen als
touwen, kettingen of paaltjes
- Voorwerpen die de hoogfrequente
signalen van de sensor absorberen,
zoals kleding, sponsachtige
materialen of sneeuw.
- Voorwerpen lager dan 100 m en
smaller dan 14 cm.
- Voetgangers, dieren of voorwerpen
die zich zeer dicht tegen de
ultrasoonsensoren bevinden
ś De waarschuwingslampjes van de
Parking Distance (parkeerafstand)
tonen mogelijk iets anders dan de
feitelijk gedetecteerde locatie als het
obstakel zich tussen twee sensoren
bevindt.
ś Afhankelijk van de rijsnelheid of
de vorm van het obstakel klinken
parkeerafstandswaarschuwingen
mogelijk niet in de normale volgorde.
ś Als parkeerafsand voor-/achteruit
gerepareerd moet worden, raden we u
aan het systeem te laten nakijken door
een officiële HYUNDAI-dealer.
07
7-143
Voorste radar
Conformiteit van de radiofrequentie-onderdelen (Voorste radar) :
Voor Europa en CE-gecertificeerde
landen
OANATEL144
Voor Taiwan
OANATEL145
Voor Maleisië
OANATEL146
Voor Singapore
OANATEL147
Voor Brazilië
OANATEL148
Voor Mexico
OANATEL149
Voor Japan
OANATEL150
&21)250,7(,769(5./$5,1*ǭ,1',(19$172(3$66,1*Ǯ
Bestuurdershulp
7-144
Voor Oekraïne
OANATEL151
Voor Jordanië
OANATEL152
Voor VAE
OANATEL153
Voor Paraguay
OANATEL154
Voor de Verenigde Staten en andere
Amerikaanse territoria
OANATEL155
07
7-145
Voor Canada
OANATEL156
Voor Hongkong
OANATEL158
Voor Republiek Zuid-Afrika
OANATEL159
Voor Servië
OANATEL160
Voor Marokko
OANATEL161
Bestuurdershulp
7-146
Voor Filippijnen
OANATEL162
Voor Australië
OANATEL163
Voor Thailand
OANATEL164
Voor Argentië
OANATEL165
Voor China
OANATEL166
Voor Rusland
OANATEL167
07
7-147
hoekradar achteraan
Conformiteit van de radiofrequentie-onderdelen (hoekradar achteraan) :
Voor Europa en CE-gecertificeerde
landen
OOS070034L
Voor Taiwan
OANATEL005
Voor Indonesië
OANATEL006
Bestuurdershulp
7-148
Voor Maleisië
OANATEL007
Voor Singapore
OANATEL008
Voor Vietnam
OANATEL010
Voor Brazilië
OANATEL011
Voor Mexico
OANATEL012
Voor Japan
OANATEL041
Voor Oekraïne
OANATEL013
07
7-149
Voor Jordanië
OANATEL014
Voor Oman
OANATEL015
Voor VAE
OANATEL016
Voor Botswana
OANATEL017
Voor Ghana
OANATEL018
Voor Zambia
OANATEL019
Voor Jamaica
OANATEL020
Voor Paraguay
OANATEL021
Voor Oezbekistan
OANATEL022
Voor Mozambique
OANATEL023
8
Alarmknipperlichten ........................................................................................ 8-2
Wat te doen in een noodgeval tijdens het rijden ........................................... 8-2
Als de auto afslaat tijdens het rijden ...........................................................................8-2
Als de auto afslaat op een kruising of splitsing .........................................................8-2
Als u tijdens het rijden een lekke band krijgt..............................................................8-3
Als de auto niet gestart kan worden ............................................................... 8-3
Controleer op de ladingstoestandmeter of de
hoogspanningsbatterij voldoende is opgeladen .......................................................8-3
Starten met een hulpaccu (12V-accu) .............................................................8-4
Controlesysteem lage bandenspanning (TPMS) ............................................8-6
Controleer de bandenspanning ................................................................................. 8-6
Bandenspanningscontrolesysteem ............................................................................8-7
Waarschuwingslampje lage bandenspanning .......................................................... 8-8
Waarschuwingslampje positie lage bandenspanning en aanduiding
bandenspanning ......................................................................................................... 8-8
Controlelampje storing tpms (bandenspannings-controlesysteem) ...................... 8-9
Een wiel wisselen met tpms ....................................................................................... 8-9
Lekke band (met tire mobility kit) ....................................................................8-11
Introductie ...................................................................................................................8-11
Componenten van het tire mobility kit (TMK) .......................................................... 8-12
Gebruik van de tire mobility kit bij een lekke band .................................................. 8-13
Banden op spanning brengen ....................................................................................8-17
Aanwijzingen voor een veilig gebruik van de tire mobility kit ................................. 8-18
Slepen .........................................................................................................................8-19
Slepen ...............................................................................................................8-19
Afneembare trekhaak................................................................................................ 8-20
Slepen in een noodgeval ........................................................................................... 8-21
Pan-europees ecall-systeem ......................................................................... 8-23
Informatie met betrekking tot gegevensverwerking ..............................................8-25
Pan-europees ecall-systeem .....................................................................................8-27
8. Noodsituaties
Noodsituaties
8-2
OOSEV068001
De alarmknipperlichten dienen ervoor
om de overige weggebruikers te
waarschuwen om extra voorzichtigheid
in acht te nemen bij het naderen, inhalen
of passeren van uw auto.
Ze dienen te worden gebruikt in
noodsituaties of als de auto aan de kant
van de weg tot stilstand is gekomen.
Druk op de schakelaar van de
alarmknipperlichten om de
alarmknipperlichten in of uit te
schakelen. Het maakt daarbij niet
uit in welke stand de startknop
staat. De schakelaar bevindt zich in
de middenconsole. De schakelaar
zorgt ervoor dat alle knipperlichten
geactiveerd worden.
ś De alarmknipperlichten werken
ongeacht of de motor draait of niet.
ś De richtingaanwijzers werken niet
wanneer de alarmknipperlichten
ingeschakeld zijn.
Als de auto afslaat tijdens het
rijden
ś Laat de auto geleidelijk uitrollen en
blijf daarbij rechtuitrijden. Probeer de
auto op een veilige plaats tot stilstand
te brengen.
ś Schakel de alarmknipperlichten in.
ś Probeer de auto weer te starten. We
adviseren u contact op te nemen met
een officiële HYUNDAI-dealer als de
motor niet start.
Als de auto afslaat op een
kruising of splitsing
Zet de selectiehendel in stand N
(neutraal) en duw de auto naar een
veilige plaats als de auto afslaat op een
kruising of splitsing. Verlies hierbij de
veiligheid niet uit het oog.
ALARMKNIPPERLICHTEN
WAT TE DOEN IN EEN
NOODGEVAL TIJDENS HET
RIJDEN
08
8-3
Als u tijdens het rijden een lekke
band krijgt
Als tijdens het rijden een band leegloopt:
ś Laat het gaspedaal los en verminder
vaart terwijl u rechtuit blijft rijden.
Trap niet direct het rempedaal in
en probeer ook niet direct naar de
kant van de weg te sturen, omdat u
hierdoor de controle over de auto zou
kunnen verliezen en een ongeval zou
kunnen veroorzaken.
Rem voorzichtig zodra de snelheid
zo laag is dat u dat veilig kunt doen
en zet de auto aan de kant van de
weg. Zet de auto zoveel mogelijk
aan de kant van de weg en parkeer
op een stevige, vlakke ondergrond.
Parkeer niet in de middenberm als u
op een snelweg rijdt met gescheiden
rijbanen.
ś Druk, als de auto tot stilstand is
gekomen, de schakelaar van de
alarmknipperlichten in, zet de
transmissie in stand P (parkeren),
activeer de parkeerrem en zet de
startknop in stand OFF.
ś Laat alle inzittenden uitstappen. Laat
iedereen uitstappen aan die zijde van
de auto die van het langsrijdende
verkeer afgewend is.
ś Volg bij het vervangen van een
lekke band de aanwijzingen in dit
hoofdstuk.
ALS DE AUTO NIET GESTART
KAN WORDEN
Controleer op de
ladingstoestandmeter of
de hoogspanningsbatterij
voldoende is opgeladen
ś Zorg ervoor dat de transmissie in
stand P (parkeren) staat. De auto
kan alleen gestart worden als de
transmissie in stand P (parkeren) staat.
ś Controleer of de 12V-accuklemmen
schoon zijn en goed vastzitten.
ś Schakel de interieurverlichting in.
Als de interieurverlichting zwakker
gaat branden of uitgaat als u de
startmotor bedient, is de 12V accu te
ver ontladen.
Probeer de auto niet aan te slepen of
aan te duwen. Dat kan schade aan uw
auto veroorzaken. Zie de instructies
voor “Starten met hulpaccu” in dit
hoofdstuk.
Noodsituaties
8-4
Starten met een hulpaccu kan gevaarlijk
zijn als dit niet op de juiste manier
gebeurt. Volg de procedures voor
het starten met een hulpaccu in dit
hoofdstuk om te voorkomen dat u ernstig
letsel oploopt of de auto beschadigd
raakt. Wij adviseren u met klem om
een monteur of de wegenwacht te
raadplegen als u twijfelt over het op de
juiste manier starten met een hulpaccu.
WAARSCHUWING
Volg altijd onderstaande
voorzorgsmaatregelen bij het werken
in de buurt van of aan de accu om
ERNSTIG LETSEL te voorkomen:
Lees de aanwijzingen voor
het omgaan met de accu
zorgvuldig door en volg ze
nauwkeurig op.
Draag een veiligheidsbril om
uw ogen tegen wegspattend
zuur te beschermen.
Houd open vuur, vonken en
rokende materialen uit de
buurt van de accu.
Er bevindt zich altijd wat van
het zeer licht ontvlambare
waterstof in de accucellen.
Dit kan ontploffen als er een
ontstekingsbron aanwezig is.
Houd accu’s buiten het bereik
van kinderen.
Accu’s bevatten zwavelzuur
dat uitermate corrosief is.
Laat accuzuur niet in contact
komen met uw ogen, huid of
kleding.
Spoel uw ogen gedurende ten minste 15
minuten en roep onmiddellijk medische
hulp in wanneer u zuur in uw ogen
krijgt. Was uw huid grondig wanneer
deze in aanraking komt met zuur. Roep
onmiddellijk medische hulp in wanneer
u pijn of een brandend gevoel hebt.
ś Bij het optillen van een accu met een
kunststof behuizing kan door de druk
accuzuur naar buiten komen. Houd
bij het optillen uw handen aan de
zijkant van de accu.
ś Probeer uw auto niet met een
hulpaccu te starten als de lege accu
bevroren is.
ś Laad NOOIT een accu bij terwijl de
accukabels nog aangesloten zijn.
ś Het ontstekingssysteem werkt
met hoogspanning. Raak deze
onderdelen NOOIT aan als het
controlelampje ( ) brandt of als de
startknop in stand ON staat.
ś Voorkom dat de startkabel (+) en (-)
elkaar raken. Anders kunnen vonken
ontstaan.
ś De accu kan scheuren of exploderen
wanneer u een ontladen of bevroren
accu start met behulp van een
hulpaccu.
AANWIJZING
Om schade aan uw auto te voorkomen:
ś Gebruik alleen een 12V-voedingsbron
(accu of startbooster) om de auto
met een hulpaccu te starten.
ś Probeer uw auto niet aan te duwen.
Information
Pb
Een onjuist afgevoerde batterij
kan schadelijk zijn voor het
milieu en voor de gezondheid.
Voer de accu volgens de
wettelijke voorschriften af.
67$57(10(7((1+8/3$&&8ǣ9ǘ$&&8Ǥ
08
8-5
Startprocedure met behulp van een
hulpaccu
1. Plaats de auto’s zo dicht bij elkaar dat
de startkabels de afstand tussen de
accu’s kunnen overbruggen, maar
zorg ervoor dat de auto’s elkaar niet
raken.
2. Voorkom te allen tijde dat u in
aanraking komt met ventilatoren
of andere bewegende onderdelen
in de motorruimte, ook als de auto
uitgeschakeld is.
3. Schakel alle elektrische verbruikers,
zoals het audiosysteem, de
verlichting, de airconditioning,
enz. uit. Zet de selectiehendel in
stand P (parkeren) of de vrijstand
(handgeschakelde transmissie) en
activeer de parkeerrem. Zet de motor
van beide auto’s UIT.
1VQA4001
4. Sluit de startkabels aan in de volgorde
die in de afbeelding is aangegeven.
Sluit eerst de ene startkabel aan op de
rode, positieve (+) hulpstartaansluiting
van uw auto (1).
5. Sluit het andere uiteinde van
de startkabel aan op de rode,
positieve (+) pool van de accu/
hulpstartaansluiting van de andere
auto (2).
6. Sluit de tweede startkabel aan op
de zwarte, negatieve (-) pool van de
accu/massa van de andere auto (3).
7. Sluit het andere uiteinde van de
tweede startkabel aan op de zwarte,
negatieve (-) pool van de accu/massa
van uw auto (4).
Zorg ervoor dat de startkabels
uitsluitend contact maken
met de juiste accupolen of
hulpstartaansluitingen of de juiste
massa. Leun bij het aansluiten niet
over de accu.
8. Start de auto van de auto met de
hulpaccu en laat deze enkele minuten
met ongeveer 2.000 omw/min
draaien. Start vervolgens uw auto.
Als uw auto na enkele pogingen nog niet
start, is er mogelijk wat anders aan de
hand. We adviseren u de auto te laten
nakijken door een officiële Hyundai-
dealer als niet duidelijk is wat de oorzaak
van het ontladen van de accu is.
Neem de startkabels los in exact de
omgekeerde volgorde van aansluiten:
1. Neem de startkabel los van de zwarte,
negatieve (-) pool van de accu/massa
van uw auto (4).
2. Neem het andere uiteinde van
de startkabel los van de zwarte,
negatieve (-) pool van de accu/massa
van de andere auto (3).
3. Neem de tweede startkabel los van de
rode, positieve (+) pool van de accu/
hulpstartaansluiting van de andere
auto (2).
4. Neem het andere uiteinde van de
startkabel los van de rode, positieve
(+) hulpstartaansluiting van uw auto
(1).
Noodsituaties
8-6
OOSEV060014L
OOS047115L
(1) Waarschuwingslampje lage
bandenspanning/controlelampje
storing TPMS
(2) Waarschuwingslampje positie lage
bandenspanning (aangegeven op
LCD-display)
Controleer de bandenspanning
(indien van toepassing)
OOS080005L
ś U kunt de bandenspanning
controleren in de assistentiemodus op
het instrumentenpaneel.
Zie “Instellingen LCD-display” in
hoofdstuk 4.
ś De bandenspanning wordt na enkele
minuten rijden weergegeven.
ś Als de bandenspanning bij stilstaande
auto niet wordt weergegeven, zal de
melding “Drive to display” worden
weergegeven. Controleer na het rijden
de bandenspanning.
ś De weergegeven waarden voor
de bandenspanning verschillen
mogelijk van de met een
bandenspanningsmeter gemeten
waarden.
ś U kunt de eenheid waarin
de bandenspanning wordt
weergegeven wijzigen in de modus
Gebruikersinstellingen in het
instrumentenpaneel.
- psi, kPa, bar (zie “Modus
Gebruikersinstellingen” in hoofdstuk
4).
&21752/(6<67((0/$*(%$1'(163$11,1*ǣ7306Ǥ
08
8-7
Bandenspanningscontrolesysteem
WAARSCHUWING
Een te hoge of een te lage
bandenspanning reduceert de
levensduur van de banden, beïnvloedt
de handling van de auto in negatieve zin
en kan tot onverwachte bandproblemen
leiden, waardoor u de controle over de
auto kunt verliezen met een ongeval tot
gevolg.
Controleer iedere maand bij koude
banden of de bandenspanning
van alle banden, inclusief het
reservewiel (indien van toepassing),
overeenkomt met de aanbevolen
spanning op het voertuigplaatje
of het bandenspanningslabel. (Als
de bandenmaat van uw auto niet
overeenkomt met de bandenmaat
op het voertuigplaatje of het
bandenspanningslabel, dient u de juiste
spanning voor deze banden te bepalen.)
Voor extra beveiliging is
uw auto uitgerust met een
bandenspanningscontrolesysteem
(TPMS) dat ervoor zorgt dat
een waarschuwingslampje lage
bandenspanning gaat branden wanneer
de bandenspanning van een of
meerdere banden aanmerkelijk te laag
is. Wanneer het waarschuwingslampje
lage bandenspanning brandt, dient u
de auto dus stil te zetten, de banden zo
snel mogelijk te controleren en ze op de
juiste spanning te brengen. Een te lage
bandenspanning zorgt ook voor een
hoger verbruik van elektrische energie en
een kortere levensduur van het loopvlak
en heeft mogelijk een negatief effect op
de handling en de remkwaliteiten van uw
auto.
Een te lage bandenspanning zorgt ook
voor een hoger brandstofverbruik en een
kortere levensduur van het loopvlak en
heeft mogelijk een negatief effect op de
handling en de remkwaliteiten van uw
auto.
Het TPMS dient niet ter vervanging van
onderhoud van de banden te worden
gebruikt.
Het is de verantwoordelijkheid van
de bestuurder dat de banden op
de juiste spanning zijn, ook al is de
bandenspanning nog niet zo laag
dat het waarschuwingslampje lage
bandenspanning gaat branden.
Uw auto is tevens uitgerust met
een controlelampje storing TPMS
dat aangeeft wanneer het systeem
niet goed werkt. Het controlelampje
storing TPMS is gecombineerd met
het waarschuwingslampje lage
bandenspanning. Wanneer het systeem
een storing signaleert, knippert het
waarschuwingslampje gedurende
ongeveer een minuut en blijft het daarna
continu branden. Zolang de storing
blijft bestaan, blijft dit zo doorgaan, ook
wanneer de auto weer wordt gestart.
Wanneer het controlelampje
storing brandt, kan het systeem
mogelijk niet naar behoren een te
lage bandenspanning signaleren of
aangeven. Storingen in het TPMS
kunnen verschillende oorzaken hebben,
waaronder het plaatsen, vervangen of
wisselen van banden of velgen waardoor
het TPMS niet goed werkt.
AANWIJZING
In de volgende situaties raden we u
aan het systeem door een officiële
HYUNDAI-dealer na te laten kijken.
1. Het waarschuwingslampje lage
bandenspanning/controlelampje
storing TPMS gaat niet gedurende 3
seconden branden als de startknop
in stand ON wordt gezet of als de
auto is ingeschakeld (controlelampje
AAN).
2. Het controlelampje storing TPMS
blijft branden nadat het gedurende
ongeveer 1 minuut heeft geknipperd.
3. Het waarschuwingslampje positie
lage bandenspanning blijft branden.
Noodsituaties
8-8
Waarschuwingslampje
lage bandenspanning
OOS047115L
Waarschuwingslampje
positie lage
bandenspanning
en aanduiding
bandenspanning
Wanneer de waarschuwingslampjes
van het bandenspanningscontrole
systeem branden en er een
waarschuwingsmelding op het LCD-
scherm in het instrumentenpaneel wordt
weergegeven, is de bandenspanning van
een of meerdere band(en) aanmerkelijk
te laag. Het waarschuwingslampje
positie lage bandenspanning geeft aan
welke band een te lage bandenspanning
heeft doordat het bijbehorende lampje
gaat branden.
Wanneer een van deze
waarschuwingslampjes gaat branden,
verminder dan onmiddellijksnelheid,
vermijd scherp aansnijden van bochten
en anticipeer op een langere remweg.
Zet de auto zo snel mogelijk stil en
controleer de banden. Breng de
banden op de juiste spanning zoals
aangegeven op het voertuigplaatje of het
bandenspanningslabel op de middenstijl
aan bestuurderszijde. Vervang de band
met een te lage bandenspanning door
het reservewiel als u geen tankstation
kunt bereiken of als de band lek is.
Wanneer u ongeveer 10 minuten rijdt met
een snelheid hoger dan 25 km/h na het
vervangen van de band met een te lage
bandenspanning door het reservewiel,
doet zich het volgende voor:
ś Het controlelampje storing TPMS
knippert mogelijk gedurende
ongeveer 1 minuut en blijft daarna
branden omdat de TPMS-sensor niet
op het reservewiel is gemonteerd.
OPMERKING
Mogelijk gaat het
waarschuwingslampje lage
bandenspanning in de winter of bij
koud weer branden als de banden bij
warm weer op de aanbevolen spanning
zijn gebracht. Het betekent niet dat
het TPMS defect is, omdat de lagere
temperatuur een evenredig lagere
bandenspanning tot gevolg heeft.
Controleer de bandenspanning en stel
deze af op de aanbevolen spanning
wanneer u van een warm gebied naar
een koud gebied of vice versa
rijdt, of wanneer de buitentemperatuur
aanmerkelijk toe- of afneemt.
WAARSCHUWING
Schade door lage bandenspanning
Een te lage bandenspanning zorgt
ervoor dat de auto instabiel wordt en
kan ervoor zorgen dat u de controle
over de auto verliest en dat de remweg
wordt verlengd.
Doorrijden op banden met een te lage
spanning heeft oververhitte en defecte
banden tot gevolg.
08
8-9
Controlelampje
storing TPMS
(bandenspannings-
controlesysteem)
Het controlelampje storing TPMS gaat
branden nadat het ongeveer 1 minuut heeft
geknipperd wanneer er een probleem is
met het bandenspanningscontrolesysteem
(TPMS).
We raden u aan het systeem door een
officiële HYUNDAI-dealer na te laten kijken
om het probleem te laten vaststellen.
AANWIJZING
In het geval van een storing in het TPMS
gaat het waarschuwingslampje positie
lage bandenspanning mogelijk niet
branden, ook al is de spanning van een
band te laag.
AANWIJZING
Het controlelampje storing TPMS zal
mogelijk gaan branden nadat het
gedurende 1 minuut heeft geknipperd
als de auto zich in de buurt bevindt van
elektrische kabels of zenders zoals in de
nabijheid van politiebureaus, kantoren,
zendstations, militaire objecten,
luchthavens of zendmasten.
Daarnaast zal het controlelampje
storing TPMS mogelijk gaan branden als
er sneeuwkettingen worden gebruikt of
als er in de auto bepaalde elektronische
apparatuur wordt gebruikt, zoals een
notebook, een lader, een externe
starthulp of een navigatiesysteem. Dit
kan de normale werking van het TPMS
storen.
Een wiel wisselen met TPMS
Bij een lekke band gaan de
waarschuwingslampjes lage
bandenspanning en positie lage
bandenspanning branden. Wij raden
aan de lekke band zo snel mogelijk door
een officiële Hyundai-dealer te laten
repareren of te laten vervangen door het
reservewiel.
OPMERKING
Wij raden u aan uitsluitend een
door HYUNDAI goedgekeurd
bandenreparatiemiddel te
gebruiken om de band met een
te lage spanning te repareren.
Niet door hyundai goedgekeurde
bandenreparatievloeistof kan
de bandenspanningssensoren
beschadigen.
Als de oorspronkelijke band met
een bandenspanningssensor
eenmaal weer op de voorgeschreven
spanning is gebracht en onder
de auto is gemonteerd, doven
het waarschuwingslampje lage
bandenspanning en het controlelampje
storing TPMS na een paar minuten rijden.
Ieder wiel is uitgerust met een
bandenspanningssensor achter het
ventiel in het wiel. Gebruik wielen
die speciaal geschikt zijn voor TPMS.
Wij raden u aan uw banden door een
officiële HYUNDAI-dealer te laten
nakijken.
We adviseren u naar een officiële
Hyundai-dealer te gaan als de
controlelampjes na een paar minuten
niet doven.
Noodsituaties
8-10
U kunt de bandenspanning niet
beoordelen door alleen naar de
banden te kijken. Gebruik altijd een
bandenspanningsmeter van een goede
kwaliteit om de bandenspanning
te meten. Een band die warm is
(door het rijden), heeft een hogere
bandenspanning dan een band die koud
is.
Een koude band houdt in dat de auto
gedurende 3 uur heeft stilgestaan of
niet meer dan 1,6 km heeft gereden
gedurende deze periode.
Laat de band afkoelen alvorens de
bandenspanning te meten. Zorg er altijd
voor dat de band koud is alvorens deze
op de aanbevolen spanning te brengen.
WAARSCHUWING
ś Het TPMS waarschuwt niet voor
ernstige en plotselinge schade aan
de banden veroorzaakt door externe
factoren, zoals spijkers en dergelijke.
ś Als de auto instabiel aanvoelt, haal
dan onmiddellijk uw voet van het
gaspedaal, trap het rempedaal
geleidelijk en licht in en breng uw
auto op een veilige plaats naast de
weg tot stilstand.
WAARSCHUWING
Het aanpassen, wijzigen of
uitschakelen van onderdelen van het
bandenspanningscontrolesyste em
(TPMS) verhindert mogelijk dat de
bestuurder door het systeem wordt
gewaarschuwd over een te lage
bandenspanning en/of storingen in het
TPMS. Door het aanpassen, wijzigen of
uitschakelen van onderdelen van het
TPMS vervalt mogelijk de garantie voor
dat deel van de auto.
WAARSCHUWING
EUROPA
ś Voer geen wijzigingen door aan de
auto; deze kunnen de TPMS-functie
beïnvloeden.
ś Universele wielen zijn niet voorzien
van een TPMS-sensor.
Voor uw veiligheid adviseren we
u vervangende onderdelen te
gebruiken die zijn geleverd door een
officiële HYUNDAI-dealer.
ś Als u universele wielen onder uw
auto monteert, moet u TPMS-
sensoren gebruiken die goedgekeurd
zijn door een HYUNDAI-dealer. Als
uw auto niet voorzien is van TPMS-
sensoren of als het TPMS niet goed
werkt, kunt u problemen krijgen bij
de APK.
Alle gedurende de onderstaande
periode op de EUROPESE markt
verkochte auto’s moeten zijn
voorzien van het TPMS.
- Nieuw model auto:
vanaf 1 november 2012
- Bestaand model auto:
vanaf 1 november 2014
(op basis van voertuigregistraties)
08
8-11
/(..(%$1'ǣ0(77,5(02%,/,7<.,7Ǥ
OOSEV060006L
Lees voor een veilige bediening de
instructies in deze handleiding voor
gebruik aandachtig door en volg ze
nauwgezet op.
(1) Compressor
(2) Fles dichtmiddel
Met de Tire Mobility Kit kan de band
slechts tijdelijk worden gerepareerd.
We raden u aan het systeem te laten
controleren door een officiële HYUNDAI-
dealer.
OPMERKING
Als de auto meerdere lekke banden
heeft mag de bandenreparatieset niet
worden gebruikt. Het afdichtingsmiddel
uit de bandenreparatieset kan namelijk
maar voor één lekke band worden
gebruikt.
WAARSCHUWING
Gebruik de bandenreparatieset niet
om een lek in de wang van de band
te repareren. Hierdoor kan de band
stuklopen, waardoor een ongeval zou
kunnen ontstaan.
WAARSCHUWING
Laat de band zo snel mogelijk
repareren. De bandenspanning
kan, nadat de band met de
bandenreparatieset is opgepompt, op
ieder moment wegvallen.
Introductie
Met het TMK blijft u mobiel, ook na een
lekke band.
Het systeem met compressor en
dichtmiddel zorgt ervoor dat de
meest voorkomende lekken in een
personenautoband, veroorzaakt door
spijkers enzovoort, effectief gedicht kunnen
worden en dat de band na reparatie weer
op spanning kan worden gebracht.
Nadat u zich ervan overtuigd hebt dat
het lek gedicht is, kunt u voorzichtig
(maximaal 200 km) met een
maximumsnelheid van 80 km/h verder
rijden naar een bandenspecialist of
een garagebedrijf om de band te laten
vervangen.
In sommige gevallen, bij grotere
beschadigingen in het loopvlak of in de
wangen van de band, kan het gebeuren dat
het lek niet afdoende gedicht kan worden.
Een te lage bandenspanning heeft een
negatieve invloed op de prestaties
van de band. Daarom moet u abrupte
stuurbewegingen of andere manoeuvres
vermijden, vooral als de auto zwaar
beladen is of als er een aanhanger
getrokken wordt.
De Tire Mobility Kit is niet ontworpen of
bedoeld voor een permanente reparatie
van een band en mag maar voor 1 band
gebruikt worden. Deze handleiding
laat u stap voor stap zien hoe u op een
eenvoudige en betrouwbare manier
een lekke band kunt repareren. Lees het
hoofdstuk ‘Aanwijzingen voor een veilig
gebruik van het Tire Mobility Kit’.
WAARSCHUWING
Gebruik het TMK niet bij een band die
ernstig beschadigd is door het te lang
blijven rijden met de lekke band of door
het te lang blijven rijden met een te lage
bandenspanning.
Alleen lekken in het loopvlak van de
band kunnen met het TMK worden
gerepareerd.
Noodsituaties
8-12
Componenten van het Tire Mobility Kit (TMK)
ODE067044
1. Snelheidsbeperkingslabel
2. Fles dichtmiddel en label met snelheidsbeperking
3. Vulslang
4. Voedingskabel voor directe aansluiting op de accu
5. Houder voor de fles dichtmiddel
6. Compressor
7. AAN/UIT-schakelaar
8. Drukmeter voor de bandenspanning
9. Knop om de bandenspanning te verlagen
De stekkers, kabel en vulslang kunnen opgeborgen worden in de compressorbehuizing.
Volg de hieronder beschreven procedure nauwgezet, omdat het afdichtingsmiddel
anders onder hoge druk kan ontsnappen.
WAARSCHUWING
Afdichtingsmiddel waarvan de houdbaarheidsdatum is verstreken.
Gebruik geen afdichtingsmiddel waarvan de houdbaarheidsdatum is verstreken
(deze datum staat vermeld op de verpakking). Hierdoor kan de band stuklopen.
08
8-13
WAARSCHUWING
Afdichtingsmiddel
ś Buiten het bereik van kinderen
houden.
ś Contact met de ogen vermijden.
ś Niet inslikken.
Gebruik van de Tire Mobility Kit
bij een lekke band
OPMERKING
OOSEV068015
Raadpleeg “Banden op spanning
brengen” in dit hoofdstuk als alleen
de banden op spanning moeten
worden gebracht. Vóór het gebruik
van de band Neem het label met de
snelheidsbeperking (1) los van de
fles bandenreparatievloeistof (2) en
bevestig het op een goed zichtbare
plaats in de auto, bijvoorbeeld op het
stuurwiel, om de bestuurder eraan te
herinneren dat hij of zij langzaam moet
rijden.
1. Schud de fles
bandenreparatievloeistof (2).
OIGH067042
2. Sluit de vulslang (3) aan op
de aansluiting van de fles
bandenreparatievloeistof (2)
in de richting A en sluit de fles
bandenreparatievloeistof aan op de
compressor (6) in de richting B.
3. Zorg ervoor dat de compressor
uitgeschakeld is.
4. Schroef de ventieldop van de defecte
band los en schroef de vulslang (3)
van de fles bandenreparatievloeistof
op het ventiel.
OOSEV060007L
OPMERKING
Sluit de vulslang voor de
bandenreparatievloeistof goed aan op
het ventiel. Wanneer dit niet gebeurt,
kan de bandenreparatievloeistof
terugvloeien waardoor de vulslang
verstopt kan raken.
Noodsituaties
8-14
OOSEV060008L
5. Steek de aansluiting van de
compressor (4) in de 12V-aansluiting
van de auto.
AANWIJZING
Gebruik voor het aansluiten van het
aansluitsnoer alleen de 12V-aansluiting
aan voorpassagierszijde.
6. Zet het contact in stand ON
(-lampje brandt), schakel de
compressor in en laat de compressor
gedurende 5 - 7 minuten lopen,
zodat de band tot de juiste spanning
met de bandenreparatievloeistof
wordt gevuld. (Raadpleeg “Banden
en wielen” in hoofdstuk 8.) De
bandenspanning na het vullen van de
band is niet belangrijk; deze wordt
later gecontroleerd/ gecorrigeerd.
OPMERKING
Bandenspanning
Rijd niet met de auto wanneer
de bandenspanning lager is dan
(200 kpa) 29 PSI. Hierdoor kan de
bandenspanning plotseling wegvallen,
waardoor een ongeval zou kunnen
ontstaan.
7. Schakel de compressor uit.
8. Verwijder de vulslang van de fles
dichtmiddel en het ventiel van de
band.
Berg de Tire Mobility Kit weer op zijn
oorspronkelijke positie in de auto op.
08
8-15
OLMF064106
9. Rijd onmiddellijk ongeveer 7 - 10 km
(of ongeveer 10 minuten) met de
auto, zodat het afdichtingsmiddel
gelijkmatig in de band wordt verdeeld.
Rijd niet harder dan 80 km/h. Rijd indien
mogelijk niet langzamer dan 20 km/h.
Als u tijdens het rijden ongewone
trillingen opmerkt, een abnormaal
rijgedrag ervaart of bijgeluiden hoort,
verlaag dan uw snelheid en rijd
voorzichtig verder totdat u de auto op
een veilige plaats tot stilstand kunt
brengen.
Roep hulp in of laat de auto wegslepen.
OIGH067043
OOSEV060007L
10. Stop, nadat u ongeveer 7 - 10 km (of
ongeveer 10 minuten) hebt gereden,
op een veilige plaats.
11. Sluit slang (3) van de compressor aan
op het ventiel van de band.
12. Steek de aansluiting van de
compressor in de 12V-aansluiting van
de auto.
13. Breng de band op de aanbevolen
spanning. Ga als volgt te werk
terwijl de auto is ingeschakeld
(controlelampje AAN).
- De bandenspanning verhogen:
Schakel de compressor uit. Schakel
de compressor even uit om de
huidige bandenspanningsinstelling
te controleren.
- De bandenspanning verlagen:
Druk knop (9) op de compressor in.
Noodsituaties
8-16
AANWIJZING
Gebruik de compressor niet langer dan
10 minuten, omdat het apparaat anders
oververhit raakt en beschadigd kan
raken.
Information
De manometer kan een hogere waarde
dan de werkelijke waarde aangeven als de
compressor draait. Om de juiste waarde
te kunnen aflezen, moet de compressor
worden uitgescha-keld.
OPMERKING
Rijd opnieuw een stukje als de band niet
op spanning blijft. Volg de aanwijzigen
in stappen 9 dan de stappen 1 tot en
met 4.
Het IMS kan mogelijk niet gebruikt
worden bij bandbeschadigingen groter
dan ongeveer 4 mm.
We adviseren u contact op te nemen
met een officiële HYUNDAI-dealer als
de band niet gerepareerd kan worden
met de Tire Mobility Kit.
WAARSCHUWING
De bandenspanning moet ten minste
220 kPa (32 psi) zijn. Rijd niet verder als
dat niet het geval is. Roep in dat geval
hulp in.
OPMERKING
Bandenspanningssensor
(indien uitgerust met TPMS)
Het afdichtingsmiddel op de
bandenspanningssensor en
velg moet worden verwijderd
wanneer de band door een nieuw
exemplaar wordt vervangen en de
bandenspanningssensoren moeten
worden gecontroleerd. Wij adviseren u
om dit te laten doen door een officiële
Hyundai-dealer.
Information
Draai bij het plaatsen van de gerepareerde
band met velg op de auto de wielmoeren
aan met 11 - 13 kgm (79 - 94 lbf.ft).
08
8-17
Banden op spanning brengen
OIGH067043
OOSEV060007L
1. Zet uw auto op een veilige plek stil.
2. Sluit slang (3) van de compressor aan
op het ventiel van de band.
3. Steek de aansluiting van de
compressor in de 12V-aansluiting van
de auto.
4. Breng de band op de aanbevolen
spanning. Ga als volgt te werk
terwijl de auto is ingeschakeld
(controlelampje AAN).
- De bandenspanning verhogen:
Schakel de compressor uit. Schakel
de compressor even uit om de
huidige bandenspanningsinstelling
te controleren.
- De bandenspanning verlagen:
Druk knop (9) op de compressor in.
AANWIJZING
Gebruik de compressor niet langer dan
10 minuten, omdat het apparaat anders
oververhit raakt en beschadigd kan
raken.
Information
De manometer kan een hogere waarde
dan de werkelijke waarde aangeven als de
compressor draait. Om de juiste waarde
te kunnen aflezen, moet de compressor
worden uitgescha-keld.
OPMERKING
Gebruik geen bandenreparatievloeistof
als alleen de banden op spanning
moeten worden gebracht.
WAARSCHUWING
De bandenspanning moet ten minste
220 kPa (32 psi) zijn. Rijd niet verder als
dat niet het geval is. Roep in dat geval
hulp in.
Noodsituaties
8-18
Aanwijzingen voor een veilig
gebruik van de Tire Mobility Kit
ś Breng uw auto tot stilstand op een
veilige plaats, zodat u bij het werken
met het TMK niet gehinderd wordt
door het passerende verkeer.
ś Activeer de parkeerrem, ook als de
auto tamelijk horizontaal staat, zodat
de auto niet in beweging kan komen.
ś Gebruik de Tire Mobility Kit uitsluitend
voor het repareren en op spanning
brengen van personenautobanden.
Alleen lekken in het loopvlak van de
band kunnen met de Tire Mobility Kit
worden gerepareerd.
ś Verwijder het voorwerp dat het lek
heeft veroorzaakt - spijkers, schroeven
enzovoort - niet uit de band.
ś Gebruik de Tire Mobility Kit in het
belang van uw eigen veiligheid
niet wanneer het wiel en de velg
beschadigd zijn.
ś De Tire Mobility Kit kan mogelijk niet
effectief worden gebruikt wanneer het
lek groter is dan ca. 6 mm.
We adviseren u contact op te nemen
met een officiële HYUNDAI-dealer als
de band niet gerepareerd kan worden
met de Tire Mobility Kit.
ś Gebruik de Tire Mobility Kit niet
wanneer de band ernstig beschadigd
is doordat er te lang is gereden met
een lekke band of met een te lage
bandenspanning.
ś Verwijder het voorwerp dat het lek
heeft veroorzaakt - spijkers, schroeven
enzovoort - niet uit de band.
ś Laat de auto ingeschakeld
(controlelampje AAN) als de
auto in een niet-afgesloten ruimte
staat. Anders kan het gebruik van de
compressor er uiteindelijk toe leiden
dat de accuspanning te ver daalt.
ś Verlies de Tire Mobility Kit tijdens het
gebruik niet uit het oog.
ś Laat de compressor niet langer dan 10
minuten achter elkaar draaien, omdat
hij anders oververhit kan raken.
ś Gebruik de Tire Mobility Kit niet bij
een buitentemperatuur lager dan
-30°C.
ś Spoel als uw huid in contact met de
bandenreparatievloeistof is gekomen
de desbetreffende plek af met veel
water. Roep medische hulp in als de
irritatie aanblijft.
ś Spoel uw ogen minimaal 15 minuten
als er bandenreparatievloeistof in
uw ogen is terechtgekomen. Roep
medische hulp in als de irritatie
aanblijft.
ś Spoel uw mond en drink veel water
indien u bandenreparatievloeistof
heeft ingeslikt.Geef echter niets te
drinken aan een bewusteloze persoon
en roep direct medische hulp in.
ś Langdurige blootstelling aan de
bandenreparatievloeistof kan
lichamelijke schade veroorzaken,
bijvoorbeeld aan de nieren.
08
8-19
SLEPEN
Slepen
OOSEV068009
[A] : Dollies
Laat de auto bij voorkeur wegslepen
door een officiële HYUNDAI
Erkend Reparateur of een erkend
bergingsbedrijf.
De juiste procedures voor het slepen zijn
noodzakelijk om beschadigingen aan
uw auto te voorkomen. Wij bevelen het
gebruik van dollies aan.
De auto mag gesleept worden met de
achterwielen op de grond (zonder dolly’s)
en de voorwielen van de grond.
Als een van de aangedreven wielen of
de wielophanging voor beschadigd is
of als de auto wordt gesleept met de
voorwielen van de grond, plaats dan een
dolly onder de voorwielen.
Als er geen dolly’s worden gebruikt,
moet de auto worden gesleept met de
voorwielen van de grond.
OPMERKING
ś Sleep de auto nooit met de
voorwielen op de grond. Hierdoor
kan de auto beschadigd raken.
OOS067022
ś Sleep de auto nooit met een
takelwagen. Gebruik alleen een auto-
ambulance of een bril.
OOS067021
[A]
[A]
Noodsituaties
8-20
Slepen in noodgevallen zonder dollies:
1. Zet de selectiehendel in stand N
(neutraal) terwijl u het rempedaal
ingetrapt houdt en zet de auto uit. De
startknop staat in stand ACC.
2. Ontgrendel de parkeerrem.
OPMERKING
Als de selectiehendel niet in stand
N (neutraal) wordt gezet, kan dit
inwendige schade in de auto tot gevolg
hebben.
Afneembare trekhaak
OOSEV060010L
1. Open de achterklep en verwijder het
sleepoog uit de gereedschapsset. De
gereedschapsset bevindt zich onder
het opbergvak in de bagageruimte.
Voor
OOSEV060011L
Achter
OOSEV060012L
2. Verwijder het afdekkapje in de
bumper door op het onderste deel van
het kapje te drukken.
3. Plaats het sleepoog door het rechtsom
te draaien totdat het volledig vastzit.
4. Verwijder het sleepoog na gebruik en
plaats het afdekkapje.
08
8-21
Slepen in een noodgeval
Als er nauwelijks beweging in de auto zit,
ga dan niet onnodig door met slepen.
We raden u aan contact op te nemen
met een officiële HYUNDAI-dealer of een
deskundig bergingsbedrijf voor hulp.
Als dit niet mogelijk is, mag de auto
tijdelijk worden gesleept met een
sleepkabel of -ketting die aan het
sleepoog aan de voor- of achterzijde van
de auto is bevestigd.
Wees uiterst voorzichtig bij het slepen
van de auto met een kabel of een ketting.
Laat een ervaren bestuurder in de
gesleepte auto achter om te sturen en de
remmen te bedienen.
Op deze manier slepen mag alleen op
verharde wegen, over een korte afstand
en met lage snelheid. Bovendien moeten
de wielen, aandrijfassen, transmissie,
stuurinrichting en remmen in orde zijn.
OPMERKING
Wanneer de auto wordt gesleept, moet
de bestuurder in de auto blijven om te
sturen en remmen. Er mogen zich geen
passagiers in de auto bevinden.
Volg altijd onderstaande
voorzorgsmaatregelen bij slepen in een
noodgeval:
ś Zet de selectiehendel in stand N
(neutraal) terwijl u het rempedaal
ingetrapt houdt en zet de auto uit. De
startknop staat in stand ACC.
ś Ontgrendel de parkeerrem.
ś Vanwege de verminderde remwerking
moet het rempedaal met meer kracht
dan normaal worden ingetrapt.
ś Het sturen gaat zwaarder omdat de
stuurbekrachtiging niet werkt.
ś De auto mag alleen gesleept worden
door een auto die zwaarder is dan die
van u.
ś De bestuurders van beide auto’s
dienen goed met elkaar te
communiceren.
ś Controleer voor het slepen of de
sleepogen niet gebroken of op een
andere manier beschadigd zijn.
ś Bevestig de kabel of ketting goed aan
de sleepogen.
ś Voorkom schokbewegingen
tijdens het slepen. Sleep met een
gelijkmatige kracht.
Noodsituaties
8-22
OOS067027
ś Gebruik een sleepkabel of ketting van
minder dan 5 meter. Bevestig een
rode doek (ongeveer 30 cm breed) in
het midden van de kabel of ketting om
de zichtbaarheid te verbeteren.
ś Rijd voorzichtig zodat de sleepkabel
of ketting tijdens het slepen strak blijft
staan.
ś Controleer, voordat de auto
gesleept wordt, onder de auto
of er geen vloeistof lekt uit de
reductieoverbrenging. Als er vloeistof
uit de reductieoverbrenging lekt,
moet de auto op een auto-ambulance
vervoerd of op een dolly gesleept
worden.
AANWIJZING
Accelereer of decelereer langzaam
en geleidelijk terwijl u zorgt dat het
sleeptouw of de sleepkabel strak blijft
wanneer u (weg)rijdt, anders kunnen de
sleepogen of de auto beschadigd raken.
AANWIJZING
Om schade aan uw auto en onderdelen
ervan te voorkomen bij het slepen:
ś Trek alleen in de lengterichting van
de auto bij gebruik van de sleepogen.
Trek niet in de dwarsrichting of in
verticale richting aan het sleepoog.
ś Gebruik de sleepogen niet om een
andere auto weg te slepen die vastzit
in de modder of iets dergelijks
waar hij niet op eigen kracht uit kan
komen.
ś Beperk bij het slepen de snelheid van
de auto tot 15 km/h en sleep de auto
over een afstand van niet meer dan
1,5 km, om ernstige schade aan de
reductieoverbrenging te voorkomen.
08
8-23
De auto is uitgerust met een apparaat* dat is verbonden met het pan-Europese eCall-
systeem om noodoproepen te versturen naar responsteams. Het pan-Europese eCall-
systeem is een automatische noodoproepdienst in het geval van een verkeersongeval
of andere** ongevallen op de Europese wegen (alleen in landen waar het systeem
ingevoerd is).
Met het systeem kunt u, bij ongevallen in Europa, contact maken met een medewerker
van het Public Safety Answering Point (PSAP). (alleen in landen waar het systeem
ingevoerd is). Als aan de in het instructieboekje en het garantie- en onderhoudsboekje
genoemde voorwaarden wordt voldaan, verstuurt het pan-Europese eCall-systeem
gegevens, zoals locatie van de auto, voertuigtype en VIN (voertuigidentificatienummer
van de auto) naar de alarmcentrale.
OOSEV060018L
1. Verkeersongeval
2. Draadloos netwerk
3. Alarmcentrale
4. Redding
* De term pan-Europees eCall-apparaat in het instructieboekje betekent in de auto
geïnstalleerde apparatuur waarmee verbinding met het Pan-Europese eCall-systeem
kan worden gemaakt.
** Andere ongevallen” betekent alle ongevallen op de Europese wegen (alleen in
landen waar het systeem ingevoerd is) waarbij mensen gewond zijn geraakt en/
of hulpverlening noodzakelijk is. Breng, als u getuige bent van een ongeval, de
auto tot stilstand en druk op de toets SOS (locatie van de toets wordt aangegeven
in de afbeelding in het hoofdstuk “Pan-Europese eCall (indien van toepassing)”)
van het instructieboekje. Als een oproep wordt verzonden, verzamelt het systeem
informatie over de auto (waarvandaan de oproep is verzonden), waarna de auto
wordt doorverbonden met een medewerker van de alarmcentrale om de reden van
de noodoproep te melden.
3$1ǘ(8523((6(&$//ǘ6<67((0ǣ,1',(19$172(3$66,1*Ǥ
Noodsituaties
8-24
De gegevens die zijn opgeslagen in het pan-Europese eCall-systeem worden
verzonden naar de alarmcentrale zodat aan de bestuurder en passagiers de juiste
hulpverlening kan worden geboden. Nadat de reddingsactie is afgerond, worden de
gegevens gewist.
Beschrijving van het eCall-systeem in de auto
ESKEV-501
Toets SOS
Leds
Luidspreker
MIC
Antenne
Ongevalssignaal
eCall-systeem
Overzicht van het op 112 gebaseerde eCall-systeem in de auto, zijn werking en functies:
zie dit hoofdstuk. De op 112 gebaseerde eCall-service is een openbare dienst van
algemeen belang die gratis toegankelijk is. Het op 112 gebaseerde eCall-systeem in de
auto is standaard ingeschakeld. Het wordt bij een ernstig ongeval automatisch
geactiveerd via sensoren in de auto.
Het wordt ook automatisch geactiveerd als de auto is uitgerust met een TPS-systeem
dat niet werkt bij een ernstig ongeval. Het op 112 gebaseerde eCall-systeem kan indien
nodig ook handmatig worden geactiveerd. Instructies voor het handmatig activeren
van het systeem: zie dit hoofdstuk.
In geval van een kritische systeemfout die het op 112 gebaseerde eCall-systeem in
de auto zou uitschakelen, wordt de volgende waarschuwing weergegeven voor de
inzittenden van de auto: zie dit hoofdstuk.
08
8-25
Informatie met betrekking tot
gegevensverwerking
Elke verwerking van persoonsgegevens
via het op 112 gebaseerde eCall-
systeem in de auto moet voldoen aan
de regelgeving met betrekking tot de
bescherming van persoonsgegevens in
de richtlijnen 95/46/EG (1) en 2002/58/
EG (2) van het Europees Parlement en de
Raad en moet met name gebaseerd zijn
op de noodzaak om de vitale belangen
van natuurlijke personen overeenkomstig
Artikel 7(d) van richtlijn 95/46/EG (3)
te beschermen. Het verwerken van
dergelijke gegevens is strikt beperkt tot
de afhandeling van de nood-eCall naar
het uniforme Europese noodnummer 112.
Soorten gegevens en de ontvangers
Het op 112 gebaseerde eCall-systeem
in de auto kan de volgende gegevens
verzamelen en verwerken:
- Voertuigidentificatienummer
- Type auto (personenauto of lichte
bedrijfsauto)
- Type brandstof (benzine/diesel/CNG/
LPG/elektrisch/waterstof)
- Locaties en rijrichting auto
- Tijdmelding van de automatische
activering van het systeem
- Aanvullende gegevens (indien van
toepassing): Niet van toepassing
Ontvangers van de door het op 112
gebaseerde eCall-systeem in de auto
verwerkte gegevens zijn de relevante
alarmcentrales die zijn aangewezen door
de respectievelijke overheidsinstanties
van het land waarin ze zijn gevestigd
om als eerste eCalls naar het uniforme
Europese noodnummer 112 te ontvangen
en af te handelen. Extra informatie
(indien beschikbaar) Niet van toepassing
(1) Richtlijn 95/46/EG van het Europees
Parlement en de Raad van 24 oktober
1995 betreffende de bescherming van
natuurlijke personen in verband met
de verwerking van persoonsgegevens
en betreffende het vrije verkeer van
die gegevens (OJ L 281, 23.11.1995, p.
31).
(2) Richtlijn 2002/58/EG van het
Europees Parlement en de Raad
van 12 oktober 2002 betreffende de
verwerking van persoonsgegevens
en de bescherming van de
persoonlijke levenssfeer in de sector
elektronische communicatie (richtlijn
betreffende privacy en elektronische
communicatie) (OJ L 201, 31.7.2002,
p. 37).
(3) Richtlijn 95/46/EG werd ingetrokken
bij verordening (EG) 2016/679 van
het Europees Parlement en de
Raad van 27 april 2016 betreffende
de bescherming van natuurlijke
personen in verband met de
verwerking van persoonsgegevens
en betreffende het vrije verkeer van
die gegevens (algemene verordening
gegevensbescherming) (OJ L 119,
4.5.2016, p. 1). De verordening is
met ingang van 25 mei 2018 van
toepassing.
Noodsituaties
8-26
Voorzieningen voor
gegevensverwerking
Het op 112 gebaseerde eCall-systeem
in de auto is zo ontworpen dat de
gegevens in het systeemgeheugen niet
beschikbaar zijn buiten het systeem
voordat een eCall wordt geactiveerd.
Overige opmerkingen (indien van
toepassing): Niet van toepassing
Het op 112 gebaseerde eCall-systeem
in de auto is zo ontworpen dat het bij
normale werking niet traceerbaar is
en niet continu gevolgd kan worden.
Overige opmerkingen (indien van
toepassing): Niet van toepassing
Het op 112 gebaseerde eCall-systeem
in de auto is zo ontworpen dat de
gegevens in het interne geheugen van
het systeem automatisch en doorlopend
worden gewist.
De locatiegegevens van de auto worden
constant overschreven in het interne
systeemgeheugen van de auto. Dit is
noodzakelijk voor een normale werking
van het systeem.
Het logbestand van de
activiteitsgegevens in het op 112
gebaseerde eCall-systeem in de auto
wordt niet langer bewaard dan nodig
is voor het realiseren van het doel van
het afhandelen van de nood-eCall en
in elk geval niet langer dan 13 uur vanaf
het moment dat de nood-eCall werd
geïnitieerd.
Overige opmerkingen (indien van
toepassing): Niet van toepassing
Voorwaarden voor de uitoefening
van de rechten van de betrokkene
De betrokkene (de eigenaar van de
auto) heeft het recht van toegang tot
gegevens en, naargelang het geval,
het recht van rectificatie, wissen of
blokkeren van hem of haar betreffende
gegevens, waarvan de verwerking niet
voldoet aan de bepalingen van richtlijn
95/46/EG. Alle derden waaraan de
gegevens bekend zijn gemaakt, moeten
op de hoogte worden gebracht van
een dergelijke rectificatie die of van
een dergelijk wissen of blokkeren dat
is uitgevoerd overeenkomstig deze
richtlijn, tenzij dit onmogelijk blijkt of
onevenredig veel moeite kost.
De betrokkene heeft het recht om een
klacht in te dienen bij de bevoegde
gegevensbeschermingsautoriteit als
hij of zij van mening is dat zijn of haar
rechten zijn geschonden ten gevolge
van de verwerking van zijn of haar
persoonsgegevens.
Neem contact op met de dienst die
verantwoordelijk is voor de afhandeling
van verzoeken om toegang (indien van
toepassing): Niet van toepassing
08
8-27
Pan-Europees eCall-systeem
Type A
OOSEV069174L
Type B
OOSEV069173L
Elementen van het pan-Europese
eCall-systeem, geïnstalleerd in het
passagierscompartiment:
(1) Toets SOS
(2) LED
Toets SOS:
De bestuurder/passagier verstuurt een
noodoproep naar de alarmcentrale door
op de toets te drukken.
Led:
De rode en groene led branden
gedurende 3 seconden als de startknop
in stand ON staat. Vervolgens gaan ze uit
als het systeem normaal werkt.
Als er problemen aanwezig zijn in het
systeem, blijft de led rood branden.
Noodsituaties
8-28
Automatisch melding maken van een ongeval
OOSEV060017L
Werking systeem in geval
van een verkeersongeval Verbinding met de
alarmcentrale Hulpdiensten
Het pan-Europese eCall-apparaat verstuurt automatisch een noodoproep naar de
alarmcentrale zodat de juiste hulpdiensten in actie kunnen komen bij een ongeval met
de auto.
Voor de juiste noodhulp en ondersteuning stuurt het pan-Europese eCall-systeem
automatisch de gegevens over het ongeval naar de alarmcentrale wanneer een
verkeersongeval wordt gesignaleerd.
In dit geval kan de noodoproep niet worden geannuleerd door op de toets SOS te
drukken en de verbinding met het pan-Europese eCall-systeem blijft bestaan totdat de
medewerker van de alarmcentrale, die de oproep ontvangt, de noodoproep beëindigt.
Bij kleine verkeersongevallen verstuurt het pan-Europese eCall-systeem mogelijk geen
noodoproep. Er kan echter wel handmatig een noodoproep worden verzonden door op
de toets SOS te drukken.
OPMERKING
Werking van het systeem is niet mogelijk als er geen mobiele gegevensoverdracht
mogelijk is en er geen GPS- en Galileo-signalen zijn.
08
8-29
Handmatig melding maken van een ongeval
OOSEV060017L
De bestuurder of passagier kan handmatig een noodoproep verzenden naar de
alarmcentrale door op de toets SOS te drukken.
Een oproep aan de hulpdiensten via het Pan-Europese eCall-systeem kan worden
geannuleerd door binnen 3 seconden opnieuw op de SOS-knop te drukken.
Na activering van een noodoproep in de handmatige modus (voor de juiste
hulpdiensten en ondersteuning), verzendt het Pan-Europese eCall-systeem
automatisch de gegevens over het verkeersongeval of gegevens over een ander
ongeval naar de medewerker van het Public Safety Answering Point (PSAP).
Als de bestuurder of passagier per ongeluk op de SOS-knop drukt, kan dit worden
geannuleerd door binnen 3 seconden opnieuw op de knop te drukken.
Om in geval van een verkeersongeval of een ander ongeval handmatig een
noodoproep te activeren moet:
1. De auto tot stilstand worden gebracht met inachtneming van de verkeersregels om
de veiligheid van uzelf en andere verkeersdeelnemers te garanderen.
2. Op de toets SOS worden gedrukt. Als op de toets SOS wordt gedrukt, wordt het
apparaat geregistreerd in de draadloze telefooncommunicatienetwerken en
worden de basisgegevens over de auto en zijn locatie verzameld overeenkomstig
de technische eisen van het apparaat. Vervolgens wordt de verbinding met
de medewerker van de alarmcentrale tot stand gebracht om de redenen
(omstandigheden) voor de noodoproep toe te lichten.
3. Na het toelichten van de redenen voor de noodoproep stuurt de medewerker van de
alarmcentrale hulpdiensten en voltooit hij de noodoproep.
Als de noodoproep niet volgens bovenstaande procedure wordt gedaan, wordt
geoordeeld dat de noodoproep ten onrechte is verzonden.
Noodsituaties
8-30
WAARSCHUWING
Noodvoeding voor het pan-Europese
eCall-systeem van de batterij
ś De Pan-Europese eCall-
systeembatterij levert tijdens
noodsituaties stroom in het geval dat
de hoofdvoedingsbron van de auto
ten gevolge van de aanrijding wordt
onderbroken.
ś De batterij van het pan-Europese
systeem moet elke 3 jaar worden
vervangen.
Rode led gaat branden (systeemstoring)
Als de rode led tijdens normale
rijomstandigheden gaat branden, duidt
dit mogelijk op een storing in het pan-
Europese eCall-systeem. We adviseren
u het pan-Europese eCall-systeem
onmiddellijk te laten nakijken door een
officiële Hyundai-dealer.
Anders kan de correcte werking van
het in uw auto geïnstalleerde pan-
Europese eCall-systeem niet worden
gegarandeerd. De eigenaar van de auto
kan aansprakelijk worden gesteld voor
de gevolgen van het niet in acht nemen
van bovengenoemde voorwaarden.
Verwijderen of wijzigen
Het pan-Europese eCall-systeem belt
hulpdiensten voor hulpverlening.
Daarom kan het verwijderen van het
pan-Europese eCall-systeem of het
wijzigen van de instellingen ervan de
rijveiligheid beïnvloeden.
Het kan tevens ten onrechte een
noodoproep versturen naar de
alarmcentrale. We verzoeken u daarom
zelf geen wijzigingen aan te brengen
in de instellingen van het in uw auto
geïnstalleerde apparaat van het pan-
Europese eCall-systeem en dit ook niet
door derden te laten doen.
9
9. Onderhoud
Motorruimte ...................................................................................................... 9-3
Onderhoudswerkzaamheden ..........................................................................9-4
Verantwoordelijkheid van de eigenaar ...................................................................... 9-4
Voorzorgsmaatregelen voor onderhoud uitgevoerd door eigenaar ........................ 9-4
Door de eigenaar uit te voeren onderhoudswerkzaamheden ....................... 9-5
Schema voor door de eigenaar uit te voerenonderhoudswerkzaamheden ............9-5
Uitleg bij onderhoudsschema ...........................................................................9-7
Koelsysteem .................................................................................................................9-7
Koelvloeistof ................................................................................................................. 9-7
Vloeistof reductieoverbrenging ..................................................................................9-7
Remleidingen en-slangen ...........................................................................................9-7
Remvloeistof .................................................................................................................9-7
Schijfremmen, remblokken, remklauwen en remschijven ........................................9-7
Bevestigingsbouten wielophanging ........................................................................... 9-7
Stuurhuis, stuurstangen en stofhoezen/onderste fuseekogel ..................................9-7
Aandrijfassen en aandrijfashoezen .............................................................................9-7
Koudemiddel airconditioning/ aircocompressor .......................................................9-7
Koelvloeistof ......................................................................................................9-8
Remvloeistof .....................................................................................................9-9
Remvloeistofniveau controleren ................................................................................ 9-9
Ruitensproeiervloeistof ...................................................................................9-10
Ruitensproeiervloeistofniveau controleren .............................................................. 9-10
Interieurfilter .....................................................................................................9-11
Controle filter ..............................................................................................................9-11
Filter vervangen ...........................................................................................................9-11
Ruitenwisserbladen .........................................................................................9-12
Controle bladen .......................................................................................................... 9-12
Vervangen van bladen ............................................................................................... 9-12
Accu (12 V) ........................................................................................................9-15
Voor een optimale werking van de accu .................................................................. 9-16
Accucapaciteitsticker ................................................................................................ 9-16
Accu opladen .............................................................................................................. 9-16
Te resetten onderdelen ...............................................................................................9-17
9
Banden en velgen ............................................................................................9-18
Aandacht voor de banden ......................................................................................... 9-18
Aanbevolen bandenspanning bij koude banden .....................................................9-18
Bandenspanning controleren .................................................................................... 9-19
Wielen verwisselen ................................................................................................... 9-20
Wielen uitlijnen en balanceren .................................................................................. 9-21
Banden vervangen ..................................................................................................... 9-21
Velgen vervangen .......................................................................................................9-22
Grip ..............................................................................................................................9-22
Onderhoud van banden .............................................................................................9-22
Informatie op de wang van de band .........................................................................9-22
Zekeringen ....................................................................................................... 9-26
Vervangen zekering zijpaneel .................................................................................... 9-27
Vervangen zekering motorruimte .............................................................................9-28
Zekering-/relaiskast .................................................................................................. 9-30
Gloeilampen .................................................................................................... 9-39
Vervangen van gloeilamp koplamp, parkeerlicht,
richtingaanwijzer en dagrijverlichting ..................................................................... 9-40
Afstellen van koplamp en mistlamp voor (europa) ................................................. 9-43
Lamp richtingaanwijzer opzij vervangen ................................................................. 9-46
Vervangen van lamp achterlicht .............................................................................. 9-46
Gloeilamp derde remlicht vervangen ...................................................................... 9-48
Vervangen van gloeilamp kentekenplaatverlichting .............................................. 9-49
Vervangen van lamp interieurverlichting ................................................................ 9-49
Exterieur, onderhoud ................................................................................................. 9-51
Onderhoud exterieur .......................................................................................9-51
Onderhoud interieur ................................................................................................. 9-56
9-3
09
De motorruimte van de auto kan afwijken van de afbeelding.
OOSEV078001
1. Koelvloeistofreservoir
2. Remvloeistofreservoir
3. Zekeringkast
4. Accu (12 V)
5. Dop expansievat
6. Ruitensproeiervloeistofreservoir
MOTORRUIMTE
Onderhoud
9-4
Neem bij het uitvoeren van
onderhoudswerkzaamheden en
controles de grootst mogelijke
voorzichtigheid in acht om schade
aan uw auto en/of persoonlijk letsel te
voorkomen.
Wij raden u aan de auto te laten
onderhouden en repareren door een
officiële HYUNDAI-dealer. Een officiële
HYUNDAI-dealer voldoet aan de hoge
kwaliteitseisen van HYUNDAI en krijgt
technische ondersteuning van HYUNDAI
om ervoor te zorgen dat u tevreden bent
met de service.
Verantwoordelijkheid van de
eigenaar
Het laten uitvoeren van onderhoud
en de registratie daarvan zijn de
verantwoordelijkheid van de eigenaar.
U dient aan te kunnen tonen dat
het juiste onderhoud aan uw auto
is uitgevoerd overeenkomstig de
voorgeschreven intervallen zoals
weergegeven op de olgende bladzijden.
U hebt deze informatie nodig om
aan te kunnen tonen dat u zich heeft
gehouden aan de eisen met betrekking
tot het onderhoud, zoals gesteld in de
garantievoorwaarden van uw auto op de
garantie.
De garantievoorwaarden vindt u in het
onderhoudsboekje.
Reparaties en afstellingen die nodig
zijn als gevolg van te weinig of verkeerd
onderhoud vallen niet onder de garantie.
Voorzorgsmaatregelen voor
onderhoud uitgevoerd door
eigenaar
Niet doelmatig, onvoldoende of
gebrekkig onderhoud kan problemen bij
het gebruik van uw auto veroorzaken,
wat kan leiden tot schade aan de
auto, een ongeval of persoonlijk
letsel.In dit hoofdstuk worden
alleen aanwijzingen gegeven voor
onderhoudswerkzaamheden die
eenvoudig uit te voeren zijn.
Er mogen geen aanpassingen aan uw
auto worden gedaan. Aanpassingen
kunnen de prestaties, veiligheid of
levensduur van uw auto in negatieve zin
eïnvloeden en kunnen daarnaast in strijd
zijn met de garantiebepalingen.
AANWIJZING
Het verkeerde onderhoud door de
eigenaar tijdens de garantieperiode
kan ertoe leiden dat de garantie
vervalt. Lees voor details het bij de auto
geleverde nderhoudsboekje. Laat in
twijfelgevallen het onderhoud altijd
uitvoeren door een officiële HYUNDAI-
dealer.
ONDERHOUDSWERKZAAMHEDEN
09
9-5
WAARSCHUWING
Het uitvoeren van onderhouds-
werkzaamheden aan een auto
kan gevaarlijk zijn. Als u niet over
voldoende kennis en ervaring of over
het juiste gereedschap beschikt,
adviseren we u uw auto te laten
onderhouden door een officiële
HYUNDAI-dealer. Volg ALTIJD deze
voorzorgsmaatregelen bij het uitvoeren
van onderhoudswerkzaamheden:
ś Parkeer uw auto op een vlakke
ondergrond, zet de transmissie
in stand P (parkeren), activeer de
parkeerrem en zet de startknop in
stand OFF.
ś Leg blokken voor de wielen (voor en
achter) om te voorkomen dat de auto
gaat bewegen.
Doe loszittende kleding uit en doe
sieraden af. Deze kunnen bekneld
raken in draaiende onderdelen.
ś Houd open vuur, vonken en rokende
materialen uit de buurt van aan de
accu en elektromotor gerelateerde
onderdelen.
ś Houd open vuur, vonken en
rokende materialen uit de buurt
van de accu en onderdelen van het
brandstofsysteem.
De eigenaar of officiële HYUNDAI-dealer
moet onderstaande controles volgens
het aangegeven interval uitvoeren om
een veilige en betrouwbare werking van
de auto te garanderen.
Neem bij bijzonderheden zo spoedig
mogelijk contact op met uw dealer.
Eventuele werkzaamheden die uit deze
controles voortvloeien, vallen doorgaans
niet onder de fabrieksgarantie en zullen,
samen het arbeidsloon en eventuele
onderdelen en smeermiddelen, in
rekening gebracht worden.
Schema voor door de eigenaar uit te
voerenonderhoudswerkzaamheden
Bij het laden:
ś Controleer het koelvloeistofpeil in het
koelvloeistofreservoir.
ś Controleer het niveau van de
ruitensproeiervloeistof.
ś Controleer of de bandenspanning in
orde is.
WAARSCHUWING
Wees voorzichtig bij het controleren
van het koelvloeistofpeil wanneer de
onderdelen in de motorruimte warm
zijn. Hierdoor kan er koelvloeistof
naar buiten spuiten en kunt u ernstige
brandwonden of ander letsel oplopen.
DOOR DE EIGENAAR UIT TE VOEREN
ONDERHOUDSWERKZAAMHEDEN
Onderhoud
9-6
Tijdens het rijden:
ś Controleer op trillingen in het
stuurwiel. Controleer of het sturen
niet zwaarder gaat, of het stuurwiel
geen speling vertoont en of de
rechtuitstand niet is gewijzigd.
ś Controleer of de auto niet naar één
kant trekt op een vlakke, rechte weg.
ś Controleer bij het remmen op
vreemde geluiden, naar één kant
trekken, een grotere slag van het
rempedaal of een moeilijk in te
trappen rempedaal.
ś Controleer, als de
reductieoverbrenging slipt of niet
normaal werkt, het niveau van de
vloeistof in de reductieoverbrenging.
ś Controleer de
reductieoverbrengingsfunctie stand P
(parkeren).
ś Controleer de werking van de
parkeerrem.
ś Controleer onder uw auto op lekkage
(tijdens of na het gebruik van de
airconditioning kan er een plasje
water onder uw auto ontstaan; dit is
een normaal verschijnsel en duidt niet
op lekkage).
Ten minste maandelijks:
ś Controleer het koelvloeistofpeil in het
koelvloeistofreservoir.
ś Controleer de werking van alle
verlichting van uw auto, inclusief de
remlichten, richtingaanwijzers en
alarmknipperlichten.
ś Controleer de bandenspanning van
alle banden inclusief het reservewiel,
controleer de profieldiepte van de
banden en controleer de banden
op ongelijkmatige slijtage en
beschadigingen.
ś Controleer of de wielmoeren
vastzitten.
Twee keer per jaar:
(in het voorjaar en in het najaar)
ś Controleer de radiateurslangen en
de slangen van de verwarming en
de airconditioning op lekkage en
beschadigingen.
ś Controleer de werking van de
ruitenwissers en -sproeiers. Reinig
de ruitenwisserbladen met een
schone, met ruitensproeiervloeistof
doordrenkte doek.
ś Controleer de stand van de
koplampen.
ś Controleer de werking van de
veiligheidsgordels en controleer op
slijtage.
Ten minste eenmaal per jaar:
ś Reinig de afvoeropeningen aan de
onderzijde van de portieren en de
dorpels.
ś Smeer alle portierscharnieren en
motorkapscharnieren.
ś Smeer de portier- en motorkapsloten,
- vergrendelingen.
ś Smeer de portierrubbers.
ś Controleer vóór de zomer de werking
van de airconditioning.
ś Controleer en smeer het
bedieningsmechanisme van de
reductieoverbrenging.
ś Reinig de accu en de accupolen.
ś Controleer het remvloeistofniveau.
09
9-7
UITLEG BIJ ONDERHOUDSSCHEMA
Koelsysteem
Controleer de onderdelen van
het koelsysteem, zoals radiateur,
koelvloeistofreservoir, slangen
en aansluitingen op lekkage en
beschadigingen. Vervang beschadigde
onderdelen.
Koelvloeistof
De koelvloeistof moet worden
ververst volgens de intervallen van het
onderhoudsschema.
Vloeistof reductieoverbrenging
De vloeistof van de reductieoverbrenging
moet worden gecontroleerd volgens de
intervallen in het onderhoudsschema.
Remleidingen en-slangen
Controleer visueel op juiste bevestiging,
schaafplekken, scheurtjes, veroudering
en lekkage. Vervang verouderde of
beschadigde onderdelen direct.
Remvloeistof
(indien van toepassing)
Controleer het vloeistofniveau
in het remvloeistofreservoir. Het
vloeistofniveau dient zich tussen
de merktekens MIN en MAX aan de
zijkant van het reservoir te bevinden.
Gebruik uitsluitend de voorgeschreven
hydraulische remvloeistof (DOT3 of
DOT4).
Schijfremmen, remblokken,
remklauwen en remschijven
Controleer de remblokken op overmatige
slijtage, de schijfremmen op slingering
en slijtage en de remklauwen op
vloeistoflekkage.
Zie de website van HYUNDAI voor meer
informatie over het controleren van de
remblokken en remvoeringen.
(http://service.hyundai-motor.com)
Bevestigingsbouten
wielophanging
Controleer of de bouten van de
wielophanging goed vastzitten en
niet beschadigd zijn. Draai ze met het
voorgeschreven aanhaalmoment vast.
Stuurhuis, stuurstangen en
stofhoezen/onderste fuseekogel
Breng de auto tot stilstand, schakel het
hybridesysteem uit en controleer op
overmatige speling in het stuurwiel.
Controleer de stuurstangen op
knikken of beschadigingen. Controleer
de stofhoezen en fuseekogel
op veroudering, scheurtjes of
beschadigingen. Vervang beschadigde
onderdelen.
Aandrijfassen en
aandrijfashoezen
Controleer de aandrijfassen, -hoezen en
klemmen op scheurtjes, veroudering of
beschadigingen. Vervang beschadigde
onderdelen en breng indien nodig nieuw
vet aan.
Koudemiddel airconditioning/
aircocompressor
Controleer de leidingen en aansluitingen
van de airconditioning op lekkage en
beschadigingen.
Onderhoud
9-8
KOELVLOEISTOF
OOSEV078002
Controleer de toestand en de
aansluitingen van alle slangen van het
koelsysteem en van de verwarming.
Vervang beschadigde en slechte slangen.
Het koelvloeistofpeil dient tussen de
merktekens MAX en MIN aan de zijkant
van het koelvloeistofreservoir te liggen
als de onderdelen in de motorruimte
koud zijn.
We adviseren u de auto te laten nakijken
door een officiële Hyundai-dealer
als het koelvloeistofniveau laag is.
Gebruik alleen speciale koelvloeistof
voor elektrische auto’s. Als u andere
vloeistoffen of antivries toevoegt, kan de
auto beschadigd raken.
WAARSCHUWING
Omdat voor elektrische auto’s
specifieke koelvloeistof (blauwe kleur,
lage geleidbaarheid) wordt toegepast,
kan het bijvullen met andere antivries
of vloeistof tot problemen in de auto
leiden.
WAARSCHUWING
De elektromotor voor de
koelventilator blijft mogelijk
draaien of wordt mogelijk
gestart als de auto niet
draait, hetgeen tot ernstig
letsel kan leiden.
Houd handen, kleding
en gereedschap uit de
buurt van de draaiende bladen van de
koelventilator.
De elektromotor voor de
koelventilator wordt geregeld door
de koelvloeistoftemperatuur, de
koudemiddeldruk en de rijsnelheid.
Als de koelvloeistoftemperatuur daalt,
wordt de elektromotor automatisch
uitgeschakeld. Dit is een normaal
verschijnsel.
09
9-9
REMVLOEISTOF
Remvloeistofniveau controleren
OOSEV078003
Controleer regelmatig het niveau in het
reservoir. Het vloeistofniveau dient zich
tussen de merktekens MAX en MIN aan
de zijkant van het reservoir te bevinden.
Reinig het gebied rondom de dop van
het reservoir grondig alvorens de dop te
verwijderen en vloeistof bij te vullen, om
te voorkomen dat deze vervuild raakt.
Vul vloeistof bij tot aan het merkteken
MAX wanneer het niveau te laag is.
Het niveau van de remvloeistof zal na
verloop van tijd dalen. Dit is normaal en
wordt veroorzaakt door het slijten van de
remblokken.
Als het vloeistofpeil extreem laag is,
adviseren we u het remsysteem te
laten controleren door een een officiële
HYUNDAIdealer.
Informatie
ś Gebruik alleen de voorgeschreven
remvloeistof. Zie “Aanbevolen
smeermiddelen en hoeveelheden” in
hoofdstuk 2.
ś Lees voor het verwijderen van de
vuldop van het remvloei-stofreservoir
eerst de waarschuwing op de dop.
ś Reinig de vuldop alvorens hem te
verwijderen. Gebruik alleen DOT3 of
DOT4 remvloeistof uit een afgesloten
verpakking.
WAARSCHUWING
Als u het remvloeistofreservoir
regelmatig moet bijvullen, kan
dit duiden op een lekkage in het
remsysteem. We adviseren u de auto
te laten controleren door een officiële
HYUNDAI-dealer.
WAARSCHUWING
Zorg ervoor dat remvloeistof niet in
contact komt met uw ogen. Spoel
uw ogen gedurende ten minste 15
minuten met schoon water en roep
onmiddellijk medische hulp in wanneer
u remvloeistof in uw ogen krijgt.
AANWIJZING
ś Zorg ervoor dat remvloeistof niet in
contact komt met het lakwerk van de
auto. De lak kan hierdoor beschadigd
raken.
ś Gebruik NOOIT remvloeistof die
gedurende lange tijd blootgesteld is
geweest aan de buitenlucht, omdat
de kwaliteit ervan niet kan worden
gegarandeerd. Voer de vloeistof op
de juiste wijze af.
ś Gebruik alleen het juiste type
remvloeistof. Slechts een paar
druppels minerale olie, zoals
motorolie, in het remsysteem kunnen
de onderdelen van het systeem
beschadigen.
Onderhoud
9-10
Ruitensproeiervloeistofniveau
controleren
OOSEV078004
Controleer het vloeistofpeil in het
sproeierreservoir en vul indien nodig vloeistof
bij. Als u geen ruitensproeiervloeistof bij de
hand hebt, kunt u het reservoir bijvullen met
gewoon water. Gebruik in koude klimaten
echter speciale ruitensproeiervloeistof om
bevriezing te voorkomen.
WAARSCHUWING
Tref bij het gebruik van
ruitensproeiervloeistof de volgende
voorzorgsmaatregelen om ernstig letsel
te voorkomen:
ś Gebruik geen koelvloeistof of antivries
in het ruitensproeiervloeistofreservoir.
Koelvloeistof kan het zicht ernstig
belemmeren wanneer dit op de
voorruit terechtkomt, waardoor u de
controle over de auto kunt verliezen en
een ongeval zou kunnen veroorzaken.
Daarnaast kunnen de lak en sierlijsten
beschadigd raken.
ś Houd open vuur en vonken uit de
buurt van de ruitensproei-ervloeistof
en het sproeierreservoir.
Ruitensproeiervloeistof bevat meestal
alcohol en kan licht ontvlambaar zijn.
ś Drink geen ruitensproeiervloeistof
en vermijd contact met
uitensproeiervloeistof. Ruiten-
sproeiervloeistof is giftig voor
mensen en dieren.
ś Houd ruitensproeiervloeistof uit de
buurt van kinderen en dieren.
RUITENSPROEIERVLOEISTOF
09
9-11
INTERIEURFILTER
Controle filter
Vervang het filter overeenkomstig het
onderhoudsschema.
Als er veelvuldig met de auto gereden
wordt in druk stadsverkeer of een
stoffige omgeving, moet het filter vaker
worden gecontroleerd en indien nodig
worden vervangen. Als u als eigenaar
het filter zelf wilt vervangen, volg dan
onderstaande procedure en let erop
geen andere onderdelen te beschadigen.
Filter vervangen
OOS077018
1. Verwijder terwijl het dashboardkastje
geopend is de aanslagstukken aan
beide zijden.
OOS077017
2. Verwijder de steunband (1).
OOSEV078005
3. Verwijder het interieurfilterhuis door
op de vergrendeling rechts op het
afdekkapje te drukken
OPD076026
4. Vervang het interieurfilter.
5. Plaats de onderdelen in omgekeerde
volgorde van verwijderen.
AANWIJZING
Plaats het interieurfilter in de juiste
stand, met het pijlsymbool (¯) naar
beneden, anders kunnen er te veel
bijgeluiden ontstaan en kan het filter
minder effectief zijn.
Onderhoud
9-12
RUITENWISSERBLADEN
Controle bladen
Verontreiniging van de voorruit of de
ruitenwisserbladen door bepaalde
substanties kan het effect van de
uitenwissers verminderen.
Bekende vormen van verontreiniging
zijn insecten, sap van bomen en
hot waxbehandelingen gebruikt in
sommige wasstraten. Indien de bladen
niet goed wissen, reinig dan zowel
de ruit als de bladen met een goed
schoonmaakmiddel of een zacht
reinigingsmiddel en spoel grondig na
met schoon water.
AANWIJZING
Om schade aan de ruitenwisserbladen,
- armen of andere onderdelen te
voorkomen is het niet toegestaan om:
ś Benzine, petroleum, thinner of
andere oplosmiddelen op of in
de buurt van deze onderdelen te
gebruiken.
ś Te proberen de ruitenwissers met de
hand te bewegen.
ś Niet-voorgeschreven
ruitenwisserbladen te gebruiken.
Informatie
In de handel verkrijgbare hot wax zoals
gebruikt in wasstraten bemoeilijkt het
reinigen van de voorruit.
Informatie
Ruitenwisserbladen zijn
verbruiksartikelen en normale slijtage van
de ruitenwissers valt mogelijk niet onder
de garantie van uw auto.
Vervangen van bladen
Als de ruitenwissers de ruit niet langer
goed schoonmaken, kan het zijn dat ze
versleten of gescheurd zijn en dienen ze
te worden vervangen.
AANWIJZING
ś Om schade aan de motorkap en de
ruitenwisserarmen te voorkomen,
mogen de ruitenwisserarmen alleen
van de ruit getrokken worden als ze
in de bovenste wispositie staan.
ś Plaats de ruitenwisserarmen
altijd voor het rijden weer in hun
oorspronkelijke positie.
09
9-13
Type A
OGSR076067
OGSR076066
1. Til de wisserbladklem omhoog. Til
vervolgens het ruitenwisserblad op.
2. Druk de vergrendeling in (1) en trek
tegelijkertijd het ruitenwisserblad
omlaag (2).
OGSR076068
3. Verwijder het ruitenwisserblad van de
ruitenwisserarm (5).
4. Plaats een nieuw ruitenwisserblad
in de omgekeerde volgorde van het
verwijderen.
5. Plaats de ruitenwisserarm terug op de
voorruit.
Type B
OLF074017
1. Trek de ruitenwisserarm omhoog.
OLF074018
2. Til de wisserbladklem omhoog. Trek
vervolgens het ruitenwisserblad
omlaag en verwijder dit.
Onderhoud
9-14
OLF074019
3. Plaats het nieuwe ruitenwisserblad
in de omgekeerde volgorde van het
verwijderen.
4. Plaats de ruitenwisserarm terug op de
voorruit.
Achterruitenwisserblad
OTL075050
1. Trek de ruitenwisserarm omhoog en
verwijder het ruitenwisserblad.
OTL075051
2. Plaats het nieuwe ruitenwisserblad
door het middelste deel in de opening
van de ruitenwisserarm te steken tot
het ruitenwisserblad vastklikt.
3. Controleer of het ruitenwisserblad
goed vastzit door er lichtjes aan te
trekken.
Laat de ruitenwisserbladen vervangen
door een officiële HYUNDAI-dealer om
schade aan de ruitenwisserarmen en
andere onderdelen te voorkomen.
09
9-15
$&&8ǣ9Ǥ
WAARSCHUWING
Volg altijd onderstaande
voorzorgsmaatregelen bij het werken
in de buurt van of aan de accu om
ERNSTIG LETSEL te voorkomen:
Lees de aanwijzingen voor
het omgaan met de accu
zorgvuldig door en volg ze
nauwkeurig op.
Draag een veiligheidsbril om
uw ogen tegen wegspattend
zuur te beschermen.
Houd open vuur, vonken en
rokende materialen uit de
buurt van de accu.
Er bevindt zich altijd wat van
het zeer licht ontvlambare
waterstof in de accucellen.
Dit kan ontploffen als er een
ontstekingsbron aanwezig is.
Houd accu’s buiten het bereik
van kinderen.
Accu’s bevatten zwavelzuur
dat uitermate corrosief is.
Laat accuzuur niet in contact
komen met uw ogen, huid of
kleding.
Spoel uw ogen gedurende ten minste 15
minuten en roep onmiddellijk medische
hulp in wanneer u zuur in uw ogen
krijgt. Was uw huid grondig wanneer
deze in aanraking komt met zuur. Roep
onmiddellijk medische hulp in wanneer
u pijn of een brandend gevoel hebt.
ś Bij het optillen van een accu met een
kunststof behuizing kan door de druk
accuzuur naar buiten komen. Houd
bij het optillen uw handen aan de
zijkant van de accu.
ś Probeer uw auto niet met een
hulpaccu te starten als de lege accu
bevroren is.
ś Laad NOOIT een accu bij terwijl de
accukabels nog aangesloten zijn.
ś Het ontstekingssysteem werkt
met hoogspanning. Raak deze
onderdelen NOOIT aan als het
controlelampje “ ” brandt of als de
startknop in stand ON staat.
AANWIJZING
ś Wanneer de auto gedurende langere
tijd niet wordt gebruikt in een gebied
met lage temperaturen, verwijder
dan de accu en bewaar deze binnen.
ś Laad de accu altijd volledig op
om te voorkomen dat de accubak
beschadigd raakt in een gebied met
lage temperaturen.
AANWIJZING
Als u niet-toegestane elektronische
apparaten aansluit, raakt de accu
mogelijk ontladen. Gebruik nooit niet-
toegestane apparaten.
Onderhoud
9-16
Voor een optimale werking van
de accu
OOSEV078035
ś Zorg ervoor dat de accu altijd goed
vastzit.
ś Houd de bovenzijde van de accu
schoon en droog.
ś Houd de accupolen en de
accupoolklemmen schoon, zorg
ervoor dat ze goed vastzitten en
bescherm ze met vaseline.
ś Spoel gemorst elektrolyt direct af
met een oplossing van water en
natriumbicarbonaat (dubbel koolzure
soda).
ś Neem de accukabels los als u de auto
gedurende een langere periode niet
gaat gebruiken.
Accucapaciteitsticker
Voorbeeld
OLMB073072
De werkelijke sticker op de accu kan
afwijken van de afbeelding.
1. AGM60L-DIN : De HYUNDAI-
modelnaam van de accu
2. 12V : De nominale spanning
3. 60Ah (20u) : De nominale capaciteit 7
(in ampère-uur)
4. 100RC : De nominale reservecapaciteit
(in min.)
5. 640CCA : De koudstartstroom in
ampère volgens SAE-norm
6. 512A : De koudstartstroom in ampère
volgens EN-norm
Accu opladen
Met acculader
Uw auto is uitgerust met een
onderhoudsvrije accu.
ś Laad de accu gedurende 10 uur
met behulp van een druppellader
wanneer de accu in een korte tijd
leeggeraakt is (doordat bijv. lampen
of interieurverlichting zijn blijven
branden terwijl de motor uit was).
ś Wanneer de accu geleidelijk
ontladen raakt door een hoge
elektrische belasting tijdens het
rijden, moet deze gedurende 2 uur
met een stroomsterkte van 20 - 30 A
opgeladen worden.
09
9-17
WAARSCHUWING
Volg deze instructies bij het laden van
de voertuigaccu altijd op om ERNSTIG
LETSEL door explosies of accuzuur te
voorkomen:
ś Schakel vóór het uitvoeren van
onderhoudswerkzaamheden aan de
accu of het laden van de accu alle
elektrische verbruikers uit en zet de
startknop in de stand OFF.
ś Houd open vuur, vonken en rokende
materialen uit de buurt van de accu.
ś Werk altijd buiten of in een ruimte
die ruim voldoende geventileerd is.
ś Draag een veiligheidsbril wanneer
u de accu tijdens het opladen
controleert.
ś De accu moet uit de auto worden
verwijderd en in een goed
geventileerde ruimte geplaatst
worden.
ś Houd de accu tijdens het laden in de
gaten; beëindig het laden of wijzig
de laadstroom wanneer de elektrolyt
in de cellen begint te borrelen.
ś Neem de minkabel van de accu
altijd eerst los en sluit de minkabel
van de accu altijd als laatste weer
aan. Neem de acculader in de
onderstaande volgorde los:
(1) Zet de hoofdschakelaar van de
acculader uit.
(2) Neem de klem los van de minpool.
(3) Neem de klem los van de
pluspool.
ś Gebruik voor het vervangen altijd
een originele, door HYUNDAI
goedgekeurde accu.
Met een hulpaccu
Rijd na het starten met behulp van een
hulpaccu gedurende 20 - 30 minuten
met de auto alvorens hem uit te zetten.
De auto kan mogelijk niet opnieuw
gestart worden als u hem uitzet voordat
de accu de kans gehad heeft om goed op
te laden.
Zie “Starten met hulpaccu” in hoofdstuk
8 voor meer informatie over procedures
voor het starten met een hulpaccu.
Informatie
Een onjuist afgevoerde accu
kan schadelijk zijn voor het
milieu en voor de gezondheid.
Voer de batterij volgens de
wettelijke voorschriften af.
Te resetten onderdelen
De volgende onderdelen moeten nadat
de accu is ontladen of na het weer
aansluiten van de accukabels mogelijk
gereset worden.
ś Ruit automatisch omhoog/omlaag
ś Schuifdak
ś Tripcomputer
ś Verwarmings- en ventilatiesysteem
ś Klok
ś Audiosysteem
Onderhoud
9-18
BANDEN EN VELGEN
WAARSCHUWING
Door bandproblemen kunt u de
controle over de auto verliezen,
waardoor er een ongeval kan ontstaan.
Tref de volgende voorzorgsmaatregelen
om de kans op ERNSTIG LETSEL te
beperken:
ś Controleer de bandenspanning
maandelijks. Controleer de
banden daarnaast op slijtage en
beschadigingen.
ś De aanbevolen bandenspanning
bij koude banden staat in
dit instructieboekje en op
het bandenspanningslabel
op de middenstijl aan
bestuurderszijde. Gebruik altijd
een bandenspanningsmeter om
de bandenspanning te meten.
Banden met een te hoge of een te
lage spanning slijten ongelijkmatig,
wat een negatieve invloed op de
handling heeft.
ś Controleer bij het controleren van de
bandenspanning ook altijd die van
het reservewiel.
ś Vervang banden die (ongelijkmatig)
versleten of beschadigd zijn.
Versleten banden kunnen een
verminderde remwerking, verlies
van de controle over de auto en
verminderde tractie veroorzaken.
ś Vervang banden ALTIJD door
banden van dezelfde maat als de
originele banden van deze auto.
Het gebruik van een andere dan de
voorgeschreven bandenmaat kan
een negatieve invloed hebben op
het rijgedrag en kan ervoor zorgen
dat u de controle over de auto
verliest of kan invloed hebben op het
antiblokkeersysteem (ABS) van uw
auto, waardoor een ernstig ongeval
kan ontstaan.
Aandacht voor de banden
Voor uw veiligheid, een maximale
levensduur van de banden en een zo
laag mogelijk verbruik van elektrische
energie, dient u de banden steeds op de
aanbevolen spanning te houden en dient
u het totaalgewicht en de maximale
asbelasting niet te overschrijden.
OOS087003
U kunt alle specificaties (afmetingen en
spanningen) terugvinden op een label op
de middenstijl aan estuurderszijde.
Aanbevolen bandenspanning bij
koude banden
De spanning van de banden (inclusief
die van het reservewiel) dient bij koude
banden gecontroleerd te worden. ‘Koude
banden’ wil zeggen dat er de laatste drie
uur niet met de auto is gereden of niet
meer dan 1,6 km.
Wanneer banden warm zijn, zal de
bandenspanning normaal gesproken
0,3 tot 0,4 bar hoger zijn dan wanneer
ze koud zijn. Laat om de banden op de
juiste spanning te brengen geen lucht
ontsnappen uit warme banden. Hierdoor
zal de bandenspanning te laag worden.
Zie “Banden en velgen” in hoofdstuk 2
voor de aanbevolen bandenspanning.
09
9-19
WAARSCHUWING
Voor optimale rijeigenschappen, een
optimale handling en een zo laag
mogelijke bandenslijtage dient u de
banden op de aanbevolen spanning te
houden.
Een te hoge of een te lage
bandenspanning reduceert de
levensduur van de banden, beïnvloedt
de handling van de auto in negatieve zin
en kan tot onverwachte bandproblemen
leiden, waardoor u de controle over de
auto kunt verliezen met een ongeval tot
gevolg.
Een veel te lage bandenspanning kan
leiden tot enorme warmteontwikkeling.
Hierdoor is het mogelijk dat u een
klapband krijgt, dat het loopvlak
losraakt of dat andere bandafwijkingen
optreden, waardoor u de controle over
de auto kunt verliezen en een ongeval
kunt veroorzaken. Dit risico is veel
groter bij hoge buitentemperaturen en
lange tijd rijden met hoge snelheden.
OPMERKING
ś Een te lage bandenspanning
resulteert in overmatige slijtage,
slechte handling en een verhoogd
verbruik van elektrische energie.
Vervorming van de band is ook
mogelijk. Houd de banden op
de juiste spanning. Als een band
frequent op spanning moet worden
gebracht, adviseren we u de band te
laten controleren door een officiële
HYUNDAI-dealer.
ś Een te hoge bandenspanning
heeft een negatieve invloed op
het rijcomfort en zorgt voor een
verhoogde slijtage in het midden van
het loopvlak. Bovendien bestaat er
een grotere kans op beschadiging
door oneffenheden in het wegdek.
Bandenspanning controleren
Controleer de bandenspanning, inclusief
die van het reservewiel, minstens
eenmaal per maand.
Controle
Gebruik een bandenspanningsmeter
van een goede kwaliteit om de
bandenspanning te meten. Het is
onmogelijk de bandenspanning te
beoordelen door alleen naar de banden
te kijken. Radiaalbanden lijken mogelijk
ook op de juiste spanning te zijn als de
bandenspanning te laag is.
Verwijder de ventieldop. Druk de
bandenspanningsmeter stevig op het
ventiel om de spanning te meten. Als
de bandenspanning bij koude banden
overeenkomt met de aanbevolen druk
op de band en het informatielabel, hoeft
hij niet te worden aangepast. Corrigeer
de bandenspanning tot het aanbevolen
niveau als de spanning te laag is. Plaats
de ventieldopjes altijd terug op de
ventielen.
Zonder het ventieldopje kan er vuil en
vocht in het ventiel komen, waardoor
lucht kan ontsnappen. Zorg bij verlies van
een ventieldopje zo snel mogelijk voor
een nieuw exemplaar.
Druk als de bandenspanning te hoog
is het metalen pennetje in het midden
van het ventiel in om lucht uit de
band te laten lopen. Controleer de
bandenspanning opnieuw met de
bandenspanningsmeter. Plaats de
ventieldopjes altijd terug op de ventielen.
Zonder het ventieldopje kan er vuil en
vocht in het ventiel komen, waardoor
lucht kan ontsnappen. Zorg bij verlies van
een ventieldopje zo snel mogelijk voor
een nieuw exemplaar.
Onderhoud
9-20
Wielen verwisselen
Om de banden zo gelijkmatig mogelijk
te laten slijten raadt HYUNDAI aan de
wielen iedere 10.000 km of eerder, indien
het slijtagepatroon daartoe aanleiding
geeft, te verwisselen.
Controleer bij het verwisselen van de
wielen tevens de balans.
Controleer de banden bij het verwisselen
van de wielen op ongelijkmatige slijtage
en beschadigingen. Abnormale slijtage
wordt meestal veroorzaakt door een
onjuiste bandenspanning, een onjuiste
wieluitlijning, onbalans, veelvuldig hard
remmen en snelle bochten. Controleer
het profiel en de zijkant van de band op
zwellingen.
Vervang de band als het canvas of de
koordlagen zichtbaar zijn. Breng na het
verwisselen van de wielen de banden
op de juiste spanning en controleer of
de wielmoeren vastzitten (het juiste
aanhaalmoment is 11 - 13 kgf.m [79 - 94
lbf.ft]).
Zonder reservewiel
ODH073802
Controleer bij het verwisselen van de
wielen tevens de remblokken op slijtage.
Informatie
De binnenzijde en de buitenzijde van een
asymmetrische band zijn verschillend. Bij
het monteren van een asymmetrische band
moet erop worden gelet dat de zijde met
de tekst “outside” zich aan de buitenzijde
bevindt. Als het merkteken “inside” zich
aan de buitenzijde bevindt, heeft dat een
negatieve invloed op het rijgedrag van de
auto.
WAARSCHUWING
ś Gebruik het reservewiel niet voor het
verwisselen van de wielen.
ś Gebruik nooit diagonaal- en
radiaalbanden door elkaar. Dit kan
een negatieve invloed hebben op
het rijgedrag waardoor u de controle
over de auto kunt verliezen, hetgeen
kan leiden tot een ongeval.
09
9-21
Wielen uitlijnen en balanceren
De wielen van uw auto zijn af fabriek
zorgvuldig uitgelijnd en gebalanceerd
voor een lange levensduur van de
banden en optimale prestaties.
Normaal gesproken is het niet nodig
de wielen nogmaals uit te lijnen. In het
geval de banden van uw auto echter
abnormale slijtage vertonen of als de
auto naar één kant trekt, kan het zijn dat
de auto opnieuw moet worden uitgelijnd.
Wanneer de auto tijdens het rijden op
een vlakke weg trilt, kan het zijn dat
de wielen opnieuw moeten worden
gebalanceerd.
AANWIJZING
De verkeerde balanceergewichtjes
kunnen de lichtmetalen velgen van
uw auto beschadigen. Gebruik alleen
goedgekeurde balanceergewichtjes.
Banden vervangen
OLMB073027
[A] : Slijtage-indicator
Als de band gelijkmatig afgesleten is,
verschijnt de slijtage-indicator als een
ononderbroken lijn door het loopvlak.
Dit geeft aan dat er minder dan 1,6 mm
profieldiepte op de band aanwezig is.
Vervang in dat geval de band.
Wacht niet met het vervangen van de
band totdat de slijtage-indicator over de
gehele profielbreedte zichtbaar is.
WAARSCHUWING
Om de kans op ERNSTIG LETSEL te
beperken:
ś Vervang banden die (ongelijkmatig)
versleten of beschadigd zijn.
Versleten banden kunnen een
verminderde remwerking, verlies
van de controle over de auto en
verminderde tractie veroorzaken.
ś Vervang banden altijd door banden
van dezelfde maat als de originele
banden van deze auto.
Het gebruik van een andere dan de
voorgeschreven bandenmaat kan
een negatieve invloed hebben op
het rijgedrag en kan ervoor zorgen
dat u de controle over de auto
verliest of kan invloed hebben op het
antiblokkeersysteem (ABS) van uw
auto, waardoor een ernstig ongeval
kan ontstaan.
A
Onderhoud
9-22
ś Geadviseerd wordt banden (of
wielen) altijd per twee (voor of
achter) te vervangen. De handling
van de auto kan ernstig beïnvloed
worden wanneer slechts één band
wordt vervangen. Als er slechts twee
banden vervangen worden, wordt
geadviseerd de nieuwe banden op
de achteras te monteren.
ś Banden verouderen na verloop van
tijd, zelfs wanneer ze niet worden
gebruikt. HYUNDAI adviseert om
banden bij normaal gebruik over
het algemeen na zes (6) jaar te
vervangen, ongeacht de resterende
profieldiepte.
ś Warmte ten gevolge van het
rijden in een warm klimaat of het
regelmatig met zware belading
rijden kan het verouderingsproces
versnellen. Het niet opvolgen van
deze waarschuwing kan resulteren
in onverwachte bandproblemen.
Hierdoor kunt u de controle
verliezen, waardoor een ongeval het
gevolg kan zijn.
Velgen vervangen
Als u om de een of andere reden
de velgen wilt vervangen, dient u
erop te letten dat de nieuwe velgen
gelijkwaardig zijn aan de originele velgen
voor wat betreft diameter, velgbreedte
en offset.
Grip
De grip van de banden kan verslechteren
als de banden versleten zijn of niet op de
juiste spanning zijn, of als u op een glad
wegdek rijdt. Banden moeten worden
vervangen als de slijtageindicatoren
zichtbaar zijn. Pas uw snelheid aan als er
regen, sneeuw of ijzel op de weg ligt om
de kans te verkleinen dat u de controle
over de auto verliest.
Onderhoud van banden
Naast een juiste bandenspanning,
draagt een juiste wieluitlijning bij tot het
beperken van de bandenslijtage. Laat uw
dealer de wieluitlijning controleren als
een band ongelijkmatig afgesleten is.
Zorg ervoor dat nieuwe wielen
uitgebalanceerd zijn. Dit komt het
rijcomfort en de levensduur van de
banden ten goede. Balanceer een wiel
ook altijd wanneer de band van de velg
verwijderd is geweest.
Informatie op de wang van de
band
Deze informatie bestaat uit de
basiseigenschappen van de
band en het identificatienummer
voor veiligheidscertificatie. Het
identificatienummer kan worden
gebruikt om de band te identificeren bij
een terugroepactie.
09
9-23
1. Fabrikant of merknaam
OLMB073028
Fabrikant of merknaam wordt
aangegeven.
2. Aanduiding bandenmaat
De bandenmaat staat aangegeven
op de wang van een band. Deze
informatie zal nodig zijn bij de aanschaf
van nieuwe banden voor uw auto. De
letters en cijfers in de aanduiding van
de bandenmaat hebben de volgende
betekenis.
Voorbeeld aanduiding bandenmaat:
(Deze maat dient slechts ter illustratie; de
bandenmaat van uw auto is afhankelijk
van de uitvoering.)
205/60R 16 92H
205 - Breedte band in millimeter.
60 - Hoogte-/breedteverhouding. De
hoogte van de wang van de band als
percentage van de breedte.
R - Type band (radiaalband).
16 - Velgdiameter in inch.
92 - Index draagvermogen, een
numerieke code die het maximale
draagvermogen van de band
aangeeft.
V - Snelheidsclassificatie. Zie het
overzicht in dit hoofdstuk voor meer
informatie.
Aanduiding velgmaat
Ook velgen zijn voorzien van informatie
die van belang kan zijn bij eventuele
vervanging. De letters en cijfers in de
aanduiding van de velgmaat hebben de
volgende betekenis.
Voorbeeld aanduiding velgmaat:
6,5JX16
6,5 - Velgbreedte in inch.
J - Aanduiding offset.
16 - Velgdiameter in inch.
Snelheidsclassificatie banden
In het onderstaande overzicht staan de
meest gebruikte snelheidsclassificaties
voor autobanden weergegeven. De
aanduiding van de snelheidsclassificatie
maakt deel uit van de aanduiding
van de bandenmaat op de wang van
de band. Deze aanduiding geeft de
maximumsnelheid weer waarvoor deze
band is ontworpen.
Aanduiding
snelheids
classificatie
Maximum snelheid
S 180 km/h (112 mph)
T 190 km/h (118 mph)
H 210 km/h (130 mph)
V 240 km/h (149 mph)
W 270km/h (168mph)
Y 300km/h (186mph)
1
7
1
5, 6
4
3
2
Onderhoud
9-24
3. Controleren van de leeftijd
van de banden (TIN: Tire
Identification Number,
bandenidentificatienummer)
Banden die gerekend vanaf de
productiedatum meer dan zes jaar
oud zijn, inclusief de band van het
reservewiel, moeten worden vervangen
door nieuwe exemplaren. U kunt de
productiedatum vinden in de DOT-
code op de wang (mogelijk aan de
binnenzijde) van de band. De DOT-code
is een serie karakters op een band, die
bestaat uit een combinatie van cijfers en
letters. De productiedatum is af te leiden
uit de laatste vier cijfers (karakters) van
de DOT-code.
DOT : XXXX XXXX OOOO
In het voorste deel van de DOT-code
worden de fabriekscode, de banden-
maat en het type profiel aangegeven en
in het tweede deel de week en het jaar
waarin de band is geproduceerd.
Bijvoorbeeld:
DOT XXXX XXXX 1520 geeft aan dat de
band is geproduceerd in week 15 van
2020.
4. Structuur en materiaal van de
band
Het aantal lagen rubber van de
band. Bandenfabrikanten moeten
ook aangeven welke materialen zijn
gebruikt in de band, zoals staal, nylon
en polyester. De letter “R” betekent
radiaalband; de letter “D” betekent
diagonaalband; en de letter “B” betekent
band met kruislingse koordlagen.
5. Maximale bandenspanning
Dit getal geeft aan hoe hoog de
bandenspanning maximaal mag
zijn. Overschrijd deze maximale
bandenspanning niet. Zie het
informatielabel voor de aanbevolen
bandenspanning.
6. Maximale belasting
Dit getal geeft het maximale gewicht
in kilo’s en ponden aan die de band
kan dragen. Gebruik altijd banden
met dezelfde maximale belasting als
de banden die vanuit de fabriek zijn
geplaatst.
7. Universele
kwaliteitsclassificatie banden
Kwaliteitsgradaties vindt u, indien van
toepassing, op de zijkant van de band
tussen de schouder van het loopvlak en
de maximumbreedte van de wang.
Bijvoorbeeld:
TREAD WEAR 200
TRACTION AA
TEMPERATURE A
09
9-25
Slijtage loopvlak
De slijtageclassificatie van het loopvlak
is een relatieve classificatie gebaseerd
op de mate van slijtage onder
gecontroleerde omstandigheden op een
officieel erkende testbaan. Voorbeeld:
een band met de aanduiding 150 zal 1,5
keer langer meegaan dan een band met
de aanduiding 100.
De levensduur van de banden zal echter
in belangrijke mate afhankelijk zijn van
de gebruiksomstan-digheden, en kan
aanzienlijk afwijken van de norm door de
rijstijl van de bestuurder, onderhoud van
de banden, de toestand van de wegen en
het klimaat.
De indicator is bij personenauto-banden
aangebracht op de wang. Welke banden
er standaard of als optie beschikbaar
zijn voor uw auto is afhankelijk van de
uitvoering.
Grip - AA, A, B en C
De gripclassificaties zijn van hoog naar
laag: AA, A, B en C. De gripclassificatie
geeft aan in hoeverre de banden op een
nat wegdek doorglijden bij het maken
van een noodstop, zoals gemeten onder
gecontroleerde omstandigheden op
een officieel erkende testbaan, zowel
op asfalt als op beton. Een band met
classificatie C is een band met relatief
weinig grip.
WAARSCHUWING
De gripclassificatie voor deze band
is gebaseerd op griptests waarbij
rechtuitrijdend wordt geremd. Bij de
classificatie is geen rekening gehouden
met de acceleratie, het nemen van
bochten, aquaplaning en maximum
tractie.
Temperatuur - A, B en C
Er zijn drie temperatuurclassificaties
mogelijk: A (de hoogste), B en C. Deze
classificaties geven aan in hoeverre de
band hittebestendig is en in welke mate
de band warmte afvoert, zoals getest
onder gecontroleerde omstandigheden
op een testwiel in een officieel erkend
laboratorium.
Door aanhoudende hoge temperaturen
gaat het materiaal van de banden
achteruit, waardoor de banden minder
lang meegaan. Bij extreem hoge
temperaturen kunnen de banden zelfs
plotseling lek gaan.
De classificaties A en B geven aan dat
het testresultaat van de band in het
laboratorium beter is dan het in de wet
voorgeschreven minimum.
WAARSCHUWING
De temperatuurclassificatie van deze
band geldt voor een band die de juiste
spanning heeft en niet overbelast is.
Extreem hoge rijsnelheden, een te
lage bandenspanning, een te hoge
bandenspanning en/of overbelasting
kunnen een concentratie van hitte in
de band veroorzaken, wat kan leiden
tot een klapband. Hierdoor kunt u
de controle over de auto verliezen,
waardoor er een ongeval kan ontstaan.
Onderhoud
9-26
ZEKERINGEN
Steekzekering
AB
Cartridge-type
Multizekering
OTM078035
AB
AB
Het elektrische systeem van een auto
is tegen overbelasting beveiligd door
middel van zekeringen.
Deze auto heeft 2 (of 3) zekeringkasten,
één in het zijpaneel aan bestuurderszijde
en de andere in de motorruimte.
Controleer de zekering van het
desbetreffende circuit wanneer een
bepaalde verlichting, accessoire of
bedieningsorgaan niet werkt. Als
een zekering is doorgebrand, is het
element in de zekering gesmolten of
doorgebrand.
Controleer eerst de zekeringkast aan
bestuurderszijde wanneer het elektrische
systeem niet werkt. Zet voordat u een
doorgebrande zekering vervangt de
auto en alle schakelaars uit en neem de
minkabel van de accu los. Vervang een
zekering altijd door een zekering met
dezelfde stroomsterkte.
Als de vervangende zekering ook
doorbrandt, duidt dit op een elektrische
storing. Vermijd het gebruik van het
desbetreffende systeem. We adviseren
u onmiddellijk contact op te nemen met
een officiële Hyundai-dealer.
Informatie
Er worden drie typen zekeringen gebruikt:
steekzekeringen voor lagere stroomsterkte,
een cartridge-type en multizekeringen
voor hogere stroomsterktes.
WAARSCHUWING
Vervang een zekering ALLEEN door een
zekering met dezelfde stroomsterkte.
ś Een zekering met een hogere
capaciteit kan schade en mogelijk
brand veroorzaken.
ś Vervang een zekering niet door een
draad of een stuk aluminiumfolie -
ook niet als noodreparatie. Hierdoor
kan het elektrische circuit overbelast
worden, waardoor brand kan
ontstaan.
AANWIJZING
Verwijder een zekering niet met een
schroevendraaier of een ander metalen
voorwerp omdat hierdoor kortsluiting
kan ontstaan, waardoor schade aan
het elektrisch systeem kan worden
veroorzaakt.
09
9-27
Vervangen zekering zijpaneel
OOSEV070015L
1. Zet de auto uit.
2. Zet alle andere schakelaars uit.
3. Open het deksel van de zekeringkast.
4. Raadpleeg het label aan de
binnenzijde van het deksel van de
zekeringkast om de defecte zekering
te lokaliseren.
OOSEV070014L
5. Trek de verdachte zekering
recht naar buiten. Gebruik het
demontagegereedschap dat zich in
de zekeringkast in de motorruimte
bevindt.
6. Controleer de verwijderde
zekering; vervang hem indien hij
is doorgebrand. Er bevinden zich
reservezekeringen in de zekeringkast
in het dashboard (of in de zekeringkast
in de motorruimte).
7. Plaats een nieuwe zekering met
dezelfde stroomsterkte en controleer
of hij stevig in de klemmen zit. Bij
loszitten adviseren we u contact op
te nemen met een officiële Hyundai-
dealer.
Als u geen reservezekering hebt, kunt u
in een noodgeval de zekering van een
ander circuit gebruiken dat niet nodig is
om te kunnen rijden, bijvoorbeeld van de
aansteker.
Controleer de zekeringkast in de
motorruimte wanneer de koplampen of
andere elektrische componenten niet
werken en de zekeringen in orde zijn.
Vervang een doorgebrande zekering
door een zekering voor dezelfde
stroomsterkte.
Onderhoud
9-28
Zekeringschakelaar
OOSEV070012L
Zet de zekeringschakelaar altijd in stand
ON.
Als u de schakelaar in stand OFF zet,
moeten sommige onderdelen, zoals het
audiosysteem en de digitale klok, worden
gereset en werkt de Smart Key mogelijk
niet goed.
Informatie
OPDE046119
Als de zekeringschakelaar in stand OFF
staat, verschijnt de melding “Schakel
de FUSE SWITCH in”. (indien van
toepassing)
AANWIJZING
ś Zet de zekeringschakelaar tijdens het
rijden altijd in stand ON.
ś Beweeg de zekeringschakelaar niet
herhaaldelijk. De zekeringschakelaar
kan hierdoor beschadigd raken.
Vervangen zekering
motorruimte
Steekzekering
OOSEV070010L
Cartridge-type zekering
OOSEV070011L
1. Zet de auto uit.
2. Zet alle andere schakelaars uit.
3. Verwijder het deksel van de
zekeringkast door de lippen in te
drukken en het deksel omhoog te
trekken.
4. Controleer de verwijderde
zekering; vervang hem indien
hij is doorgebrand. Gebruik de
zekeringtrekker in de zekeringkast in
de motorruimte om de zekering te
verwijderen of te plaatsen.
5. Plaats een nieuwe zekering met
dezelfde stroomsterkte en controleer
of hij stevig in de klemmen zit. Bij
loszitten adviseren we u contact op
te nemen met een officiële Hyundai-
dealer.
09
9-29
AANWIJZING
Plaats het deksel op de juiste
manier nadat de zekeringkast in de
motorruimte gecontroleerd is. Als
het deksel goed vergrendelt kunt u
een klikkend geluid horen. Als het
deksel niet goed vergrendeld is, kan
een elektrische storing ontstaan door
contact met water.
Multizekering
OOSEV070009L
Vervang de doorgebrande multizekering
als volgt:
1. Zet de auto uit.
2. Neem de minkabel van de accu los.
3. Verwijder het deksel van de
zekeringkast door de lip in te drukken
en het deksel omhoog te trekken.
4. Verwijder de moeren die in de
bovenstaande afbeelding worden
aangegeven.
5. Vervang de zekering door een nieuwe
met dezelfde stroomsterkte.
6. Plaats de onderdelen in omgekeerde
volgorde van verwijderen.
Als de multizekering of hoofdzekering is
doorgebrand, adviseren we u contact op
te nemen met een officiële HYUNDAI-
dealer.
Onderhoud
9-30
Zekering-/relaiskast
Zekeringkast bestuurderszijde
OOSEV070013L
Aan de binnenzijde van het deksel van de
zekering-/relaiskast vindt u een label met
daarop de naam van de zekeringen en
relais en de capaciteit.
OOSEV090040CZ
Informatie
Mogelijk zijn niet alle beschrijvingen
van de zekeringkast van toepassing op
uw auto. Deze golden ten tijde van het
ter perse gaan. Raadpleeg het label in
de zekeringkast als u de zekeringkast
controleert
09
9-31
Zekeringkast bestuurderszijde
Naam
zekering Symbool Stroomsterkte
zekering Beschermd circuit
MODULE5 7,5 A
Elektrochromatische binnenspiegel,
audiosysteem, AMP, koplamp links/rechts,
hoofdunit audio-, video- en navigatiesysteem,
stuurkussenschakelaar, E-Call-module
(Emergency Call), diagnosestekker, module
stoelventilatiesysteem voor, module
stoelverwarming voor/achter
MODULE3 7,5 A Remlichtschakelaar, BCM
S/ROOF 20 A Module schuif-/kanteldak
T/GATE 10 A Achterkleprelais
P/WDW LH 25 A
Relais elektrisch bediende ruit links, module
elektrisch bediende ruit met klembeveiliging
bestuurder/voorpassagier
MULTI
MEDIA 15 A Audiosysteem, hoofdunit audio-, video- en
navigatiesysteem
P/WDW RH 25 A
Relais elektrisch bediende ruit rechts, module
elektrisch bediende ruit met klembeveiliging
bestuurder/voorpassagier
DR/P/SEAT 25 A
Schakelaar handmatige verstelling
bestuurdersstoel, schakelaar lendesteun
bestuurdersstoel
PS/P/SEAT 25 A Schakelaar handmatige verstelling
passagiersstoel
MODULE4 7,5 A BCM, stuurkussenschakelaar, VESS-unit
(luidspreker), voorruitcamera
PDM3 7,5 A Smart Key-module
RESERVE 20 A -
ROOM LP 7,5 A
Voetenruimteverlichting links/rechts, make-
upverlichting links/rechts, interieurverlichting,
verlichting dakconsole, bagageruimteverlichting
MEMORY2 7,5 A
VESS-unit (luidspreker), elektronische
drukregelklep koudemiddel, E-Call-module
(Emergency Call), hoekradar links/rechts achter
B/ALARM 10 A Relaiskast interieur (relais claxon alarmsysteem)
MEMORY1 10 A
Module klimaatregeling, head-up display,
instrumentenpaneel, BCM, regensensor,
draadloze-laderunit
Onderhoud
9-32
Naam
zekering Symbool Stroomsterkte
zekering Beschermd circuit
RR S/HTR 20 A Module stoelverwarming achter
AMP 30 A AMP
MODULE6 7,5 A Smart Key-module, BCM
MDPS 7,5 A MDPS-module
MODULE1 7,5 A
Active Air Flap, schakelaar alarmknipperlichten,
diagnosestekker, relaiskast ICM (relais
buitenspiegel inklappen/uitklappen)
MODULE7 7,5 A Module voorstoelventilatiesysteem, module
voorstoelverwarming
A/BAG IND 7,5 A Module klimaatregeling
BRAKE
SWITCH 7,5 A Remlichtschakelaar, Smart Key-module
START 7,5 A Smart Key-module, EPCU
CLUSTER 7,5 A Head-up display, instrumentenpaneel
DR/LOCK 20 A
Relais vergrendelen portier, relais
ontgrendelen portier, relaiskast interieur (relais
supervergrendeling)
PDM2 7,5 A -
FCA 10 A Unit radar voor
FRT S/HTR 20 A Module voorstoelverwarming, module
voorstoelventilatiesysteem
RESERVE 10 A -
A/CON 7,5 A Module klimaatregeling
PDM1 15 A Smart Key-module, startknop
-- --
A/BAG 15 A Airbagmodule
IG1 25 A Relaiskast PCB (zekering: F9, F11, F12)
09
9-33
Naam
zekering Symbool Stroomsterkte
zekering Beschermd circuit
MODULE2 10 A
Draadloze-laderunit, Smart Key-module,
BCM, audiosysteem, hoofdunit audio-,
video- en navigatiesysteem, E-Call-module
(Emergency Call), AMP, schakelaar elektrisch
verstelbare buitenspiegels, USB-lader achter,
12V-aansluiting nr. 1
WASHER 15 A Multifunctionele schakelaar
WIPER 10 A BCM
R/WIPER 15 A Relais ruitenwisser achter, ruitenwissermotor
achter
F/WIPER 25 A
Ruitenwissermotor voor, verbindingsblok
motorruimte (relais ruitenwissers voor (lage
snelheid))
RR HTD 10 A
Elektrisch verstelbare buitenspiegel
bestuurderszijde/passagierszijde, module
klimaatregeling
P/OUTLET 20 A 12V-aansluiting nr. 2
RESERVE 15 A -
HTD STRG 15 A BCM
Onderhoud
9-34
Zekeringkast motorruimte
OOSEV070016L
Aan de binnenzijde van het deksel van de
zekering-/relaiskast vindt u een label met
daarop de naam van de zekeringen en
relais en de capaciteit.
OOSEV090038L
Informatie
Mogelijk zijn niet alle beschrijvingen
van de zekeringkast van toepassing op
uw auto. Deze golden ten tijde van het
ter perse gaan. Raadpleeg het label in
de zekeringkast als u de zekeringkast
controleert.
09
9-35
Zekeringkast motorruimte
Type Naam
zekering Symbool Stroomsterkte
zekering Beschermd circuit
MULTIZEKERING-3
LDC LDC 150 A
Verbindingsblok motorruimte
(zekering - F24, F25, F26, F28),
EPCU (LDC)
MDPS 80 A MDPS-module
MULTIZEKERING-1
BATT5 60 A Relaiskast PCB ((zekering - F7,
F14, F16), relais IG3 MAIN)
BATT2 60 A IGPM ((zekering - F30), IPS0,
IPS1, IPS2)
BATT3 60 A IGPM (IPS3, IPS5, IPS6, IPS7)
BATT4 50 A IGPM (zekering - F3, F4, F5, F7,
F8, F9, F15, F17, F18)
C/FAN 60 A Verbindingsblok motorruimte
(RLY.9)
RR DEFOG 40 A Verbindingsblok motorruimte
(RLY.12)
TRAILER 40 A Stekkerdoos aanhanger
IG1 40 A Verbindingsblok motorruimte
(RLY.3, RLY.8)
IG2 40 A Verbindingsblok motorruimte
(RLY.6)
MULTIZEKERING-2
IEB4 40 A Module Electronic Brake
Control
BLOWER 40 A Verbindingsblok motorruimte
(RLY.10)
Onderhoud
9-36
Type Naam
zekering Symbool Stroomsterkte
zekering Beschermd circuit
ZEKERING
OBC 10 A OBC
CHARGER2 10 A
Relaiskast interieur (relais
vergrendeling/ontgrendeling
klep laadaansluiting), CCM
IG3 2 20 A Verbindingsblok motorruimte
(RLY.5, RLY.7)
BATT1 40 A
IGPM ((zekering - F21, F24,
F27, F28, F33) automatische
lekstroomonderbreking)
E-SHIFTER1 40 A Verbindingsblok motorruimte
((zekering - F34) RLY.11)
CHARGER1 10 A Module klep laadaansluiting
S/HTD 15 A RLY.14 (relais
stuurwielverwarming)
IEB1 40 A
Module Electronic Brake
Control, multifunctionele
servicestekker
IEB2 40 A Module Electronic Brake
Control
E-SHIFTER1 10 A
SCU, schakelaar
versnellingsbakbediening
(SBW)
09
9-37
Naam zekering Symbool Stroomsterkte
zekering Beschermd circuit
IG3 3 10 A
Verbindingsblok motorruimte (RLY.9,
RLY.10), elektronische aircocompressor,
3-wegregelklep koelsysteem links
BATTERY
MANAGEMENT 2 10 A BMU
EWP 2 15 A Elektronische waterpomp (motorruimte)
IG3 1 15 A Verbindingsblok motorruimte (RLY.5, RLY.7)
EWP 1 15 A Elektronische waterpomp (BMS)
EPCU 3 10 A SCU, OBC, EPCU
EPCU 1 15 A EPCU
EPCU2 10 A EPCU
IEB 3 10 A Module Electronic Brake Control,
multifunctionele servicestekker
E-SHIFTER 3 10 A Schakelaar versnellingsbakbediening
(SBW), schakelaar voorconsole
IG3 4 10 A
Active Air Flap, CCM-unit, module klep
laadaansluiting, verwarmingselement
airconditioning, stuurkussenschakelaar,
module klimaatregeling, hoofdunit
audio-, video- en navigatiesysteem,
instrumentenpaneel, IGPM (IPS-module)
BATTERY
MANAGEMENT 1 15 A BMU
HORN 15 A Claxonrelais
Onderhoud
9-38
AANWIJZING
Plaats het deksel op de juiste manier nadat de zekeringkast in de motorruimte
gecontroleerd is. Als het deksel goed vergrendelt kunt u een klikkend geluid horen.
Als het deksel niet goed vergrendeld is, kan een elektrische storing ontstaan door
contact met water.
Zekeringkast motorruimte
(afdekkap accupool)
OOSEV070019L
Aan de binnenzijde van het deksel van de
zekering-/relaiskast vindt u een label met
daarop de naam van de zekeringen en
relais en de capaciteit.
OPD076065
Informatie
Mogelijk zijn niet alle beschrijvingen
van de zekeringkast van toepassing op
uw auto; de informatie was actueel ten
tijde van de druk. Raadpleeg het label
in de zekeringkast als u de zekeringkast
controleert.
09
9-39
GLOEILAMPEN
Voor de vervanging van de meeste
lampen van de auto adviseren wij u om
contact op te nemen met een officiële
Hyundai-dealer. Het zelf vervangen van
gloeilampen kan problemen opleveren
vanwege het feit dat om bij de lamp te
kunnen komen, eerst andere onderdelen
verwijderd dienen te worden. Dat geldt
vooral voor het verwijderen van de
koplampunit om bij de gloeilamp(en) te
kunnen komen.
Het verwijderen en plaatsen van
de koplampunit kan leiden tot
beschadigingen aan de auto.
WAARSCHUWING
ś Trap, alvorens een lamp te
vervangen, het voetrempedaal in, zet
de transmissie in stand P (parkeren),
activeer de parkeerrem, zet de
startknop in stand OFF en verwijder
de sleutel uit de auto om plotseling
in beweging komen van de auto en
een mogelijke elektrische schok te
voorkomen.
ś Houd er rekening mee dat de lampen
heet kunnen zijn en dat u uw vingers
kunt branden.
AANWIJZING
Zorg ervoor dat de doorgebrande lamp
vervangen wordt door een met dezelfde
wattage. Anders kan de zekering of
het elektrische bedradingssyteem
beschadigd raken.
Informatie
Het kan lijken alsof de lenzen van de
koplampen en achterlichten bevroren zijn
als de auto na het rijden wordt gewassen
of als er ‘s nachts bij nat weer gereden
wordt. Dit wordt veroorzaakt door het
temperatuurverschil tussen de binnenzijde
en de buitenzijde van het lampglas en dit
duidt niet op een probleem met uw auto.
Wanneer vocht in de lamp condenseert,
zal dit verwijderd worden na het rijden
met de koplamp ingeschakeld. De mate
waarin dit verwijderd kan worden kan
verschillen en is afhankelijk van de grootte
van de lamp, de positie van de lamp en
omgevingsfactoren. Als het vocht niet
verwijderd wordt, adviseren wij u de auto
te laten controleren door een officiële
Hyundai-dealer.
Informatie
ś Een normaal werkende lamp kan
kortstondig knipperen om het
elektrische regelsysteem van de auto te
stabiliseren. Als de lamp echter uitgaat
na het kortstondig knipperen of blijft
knipperen, adviseren wij u het systeem
te laten controleren door een officiële
HYUNDAI-dealer.
ś Het parkeerlicht gaat mogelijk niet
branden als de parkeerlichtschakelaar
aan wordt gezet, maar het parkeerlicht
en de koplampen gaan wel branden als
de lichtschakelaar aan wordt gezet. Dit
wordt mogelijk veroorzaakt door een
netwerkstoring of een storing in het
elektrische regelsysteem van de auto.
Als dit gebeurt, adviseren we u het
systeem te laten controleren door een
officiële HYUNDAI-dealer.
Onderhoud
9-40
Informatie
We adviseren u na een ongeval of het
vervangen van een koplamp contact op te
nemen met een officiële Hyundai-dealer
om de koplampen te laten afstellen.
Informatie
- Wisselen tussen links en rechts
rijdend verkeer (Europa)
De dimlichtbundel is asymmetrisch. Als
u naar een land gaat waar het verkeer
links rijdt, kan dit asymmetrische deel
tegemoetkomend verkeer verblinden. Om
verblinding te voorkomen schrijft het
ECE-Reglement verschillende technische
oplossingen voor (bijv. een automatisch
aanpassingssysteem, afplakken of
de koplampen lager afstellen). Deze
koplampen zijn zo ontworpen dat ze
tegemoetkomend verkeer niet erblinden.
Daarom hoeft u de koplampafstelling niet
te veranderen als u in een land rijdt waar
het verkeer aan de andere kant rijdt.
Vervangen van gloeilamp
koplamp, parkeerlicht,
richtingaanwijzer en
dagrijverlichting
Type A
OOSEV090017L
(1) Richtingaanwijzer
(2) Koplamp (Hoog/Laag)
(3) Dagrijverlichting (indien van
toepassing)/parkeerlicht (LED)
WAARSCHUWING
OLMB073042L
ś Behandel halogeenlampen
voorzichtig. Halogeenlampen
bevatten gas onder druk, zodat er
kleine glasdeeltjes vrijkomen die
letsel kunnen veroorzaken als de
lamp breekt.
ś Draag bij het vervangen van een
lamp een veiligheidsbril. Laat de
lamp alvorens hem te vervangen
afkoelen.
09
9-41
ś Behandel halogeenlampen altijd
voorzichtig om krassen te voorkomen.
Voorkom contact met vloeistoffen
wanneer de lampen branden.
ś Raak het glas nooit met de vingers
aan. Door achtergebleven vet kan
de lamp te heet worden en knappen
wanneer deze brandt.
ś De lamp mag alleen in gemonteerde
toestand worden ingeschakeld.
ś Vervang een beschadigde of
gebarsten lamp direct en gooi deze
niet zomaar weg.
OOS090054L
Koplamp
1. Open de motorkap.
2. Neem de minpool los van de accu.
3. Verwijder de afdekkap van de
gloeilamp door de kap linksom te
draaien.
4. Neem de stekker van de lampfitting
los. (dimlicht en grootlicht)
5. Verwijder de gloeilamp uit de
koplampunit.
6. Plaats een nieuwe lamp.
7. Sluit de stekker van de gloeilamp aan.
(dimlicht en grootlicht)
8. Plaats de afdekkap van de gloeilamp
door hem rechtsom te draaien.
OOS090054L
Richtingaanwijzer
1. Open de motorkap.
2. Neem de minpool los van de accu.
3. Verwijder de afdekkap van de
gloeilamp door de kap linksom te
draaien.
4. Neem de stekker van de lampfitting
los.
5. Verwijder de uit de koplampunit.
6. Plaats een nieuwe lamp.
7. Sluit de stekker van de gloeilamp aan.
8. Plaats de afdekkap van de gloeilamp
door hem rechtsom te draaien.
Dagrijverlichting
We adviseren u, als de LED-verlichting
niet werkt, de auto te laten controleren
door een officiële Hyundai-dealer.
Onderhoud
9-42
Type B
OOSEV090017L
(1) Koplamp (Hoog) (LED)
(2) Headlamp (Laag) (LED)
(3) Dagrijverlichting / Parkeerlicht /
Richtingaanwijzer (LED) (indien van
toepassing)
WAARSCHUWING
OLMB073042L
ś Behandel halogeenlampen
voorzichtig. Halogeenlampen
bevatten gas onder druk, zodat er
kleine glasdeeltjes vrijkomen die
letsel kunnen veroorzaken als de
lamp breekt.
ś Draag bij het vervangen van een
lamp een veiligheidsbril. Laat de
lamp alvorens hem te vervangen
afkoelen.
ś Behandel halogeenlampen altijd
voorzichtig om krassen te voorkomen.
Voorkom contact met vloeistoffen
wanneer de lampen branden.
ś Raak het glas nooit met de vingers
aan. Door achtergebleven vet kan
de lamp te heet worden en knappen
wanneer deze brandt.
ś De lamp mag alleen in gemonteerde
toestand worden ingeschakeld.
ś Vervang een beschadigde of
gebarsten lamp direct en gooi deze
niet zomaar weg.
Dagrijverlichting, Parkeerlicht,
Richtingaanwijzer en Koplamp
We adviseren u, als de LED-verlichting
niet werkt, de auto te laten controleren
door een officiële Hyundai-dealer.
09
9-43
Afstellen van koplamp en
mistlamp voor (Europa)
Afstellen van koplamp
Type halogeen
OOS090056L
Type LED
OOS090057L
1. Breng de banden op de
voorgeschreven spanning en
verwijder alle lading uit de auto
behalve het reservewiel en het
gereedschap. Laat iemand in auto
plaatsnemen op de bestuurdersstoel.
2. De auto moet op een vlakke
ondergrond staan.
3. Trek verticale lijnen (lijnen die door
het hart gaan van de respectievelijke
koplamp) en een horizontale lijn (die
door het hart gaat van de koplamp) op
het scherm.
4. Controleer of de accu voldoende
geladen is, schakel de koplampen in
en stel de koplampen zo af dat het
helderste gedeelte van de lichtbundel
op de horizontale en verticale lijnen
valt.
5. Draai de schroevendraaier rechtsom
of linksom om de dimlichtbundel naar
links of rechts te verstellen. Draai de
schroevendraaier rechtsom of linksom
om de dimlichtbundel omhoog of
omlaag te verstellen. Verdraai de
schroevendraaier rechtsom of linksom
om de grootlichtbundel omhoog of
omlaag te verstellen.
Onderhoud
9-44
Richtpunt
Halogeenlamp
LED-lamp
OOSEV070063L/OOSEV070064L
H1: Hoogte tussen hart gloeilamp en grond (dimlicht)
H2: Hoogte tussen hart gloeilamp en grond (grootlicht)
W1: Afstand tussen het hart van beide gloeilampen (dimlicht)
W2: Afstand tussen het hart van beide gloeilampen (grootlicht)
Conditie auto Type lamp H1 H2 W1 W2
Zonder bestuurder
mm
Halogeen 625 617 1506 1320
LED 628 1503
Met bestuurder
mm
Halogeen 617 608 1503 120
LED 620 1503
09
9-45
Dimlicht (links)
:
&DUD[LV
9HUWLFDOOLQHRIOHIW
KHDGODPSEXOEFHQWHU
&XWRIIOLQH
9HUWLFDOOLQHRIULJKW
KHDGODPSEXOEFHQWHU
+RUL]RQWDOOLQHRI
KHDGODPSEXOEFHQWHU
*5281'

+
/RZEHDP
/RZEHDP
Gebaseerd op een scherm van 10 meter
OPDE076082
1. Stel het dimlicht af zonder dat er iemand in de auto zit.
2. De begrenzingslijn moet samenvallen met de begrenzingslijn in de afbeelding.
3. Bij het afstellen van het dimlicht moet de afstelling in verticale richting worden
gedaan na het afstellen in horizontale richting.
4. Als de auto is uitgerust met koplampverstelling, moeten de koplampen worden
afgesteld met de schakelaar voor de koplampverstelling in stand 0.
Vertical line of right headlamp
bulb center
Horizontal line of
headlamp bulb center
Car axis
H1
(Low beam)
W1
(Low beam)
Cut-off line
Vertical line of left headlamp
bulb center
GROUND
Onderhoud
9-46
Lamp richtingaanwijzer opzij
vervangen
OOSEV078024
We adviseren u, als de gloeilamp niet
werkt, de auto te laten controleren door
een officiële HYUNDAI-dealer.
Vervangen van lamp achterlicht
Type A (Standard)
OOSEV090018L
Type B (LED)
OOSEV090018L
OOSEV090036L
(1) Remlicht/achterlicht
(2) Achterlicht (type A), remlicht/
achterlicht (type B)
(3) Richtingaanwijzer (Lamp) (Type A)
Richtingaanwijzer (LED) (Type B)
(4) Mistachterlicht (LHD: links)
(5) Achteruitrijlicht (LHD: rechts)
09
9-47
OOS077066L
Remlicht/achterlicht
1. Zet de auto uit.
2. Open de achterklep.
3. Draai de bevestigingsschroeven
van de lichtunit los met een
kruiskopschroevendraaier.
OOS077068L
4. Verwijder de achterlichtunit uit de
carrosserie.
5. Verwijder de fitting uit de lichtunit
door deze linksom te draaien tot de
nokjes van de fitting in lijn liggen met
de uitsparingen van de lichtunit.
6. Verwijder de lamp uit de fitting door
de lamp in te drukken en deze linksom
te draaien tot de nokjes van de lamp
in lijn liggen met de uitsparingen van
de fitting. Trek de lamp uit de fitting.
7. Plaats een nieuwe lamp in de fitting
en draai de lamp tot hij vastzit.
8. Plaats de fitting in de lichtunit door de
nokjes op de fitting in lijn te brengen
met de uitsparingen in de lichtunit.
Duw de fitting in de lichtunit en draai
de fitting rechtsom.
9. Plaats de lichtunit in de carrosserie.
Onderhoud
9-48
OOS077069L
Achterlicht (Type A)
1. Zet de auto uit.
2. Open de achterklep.
3. Verwijder het deksel met een platte
schroevendraaier.
4. Verwijder de fitting uit de lichtunit
door deze linksom te draaien tot de
nokjes van de fitting in lijn liggen met
de uitsparingen van de lichtunit.
5. Verwijder de lamp uit de fitting door
de lamp in te drukken en deze linksom
te draaien tot de nokjes van de lamp
in lijn liggen met de uitsparingen van
de fitting. Trek de lamp uit de fitting.
6. Plaats een nieuwe lamp in de fitting
en draai de lamp tot hij vastzit.
7. Plaats de fitting in de lichtunit door de
nokjes op de fitting in lijn te brengen
met de uitsparingen in de lichtunit.
Duw de fitting in de lichtunit en draai
de fitting rechtsom.
8. Plaats de lichtunit in de carrosserie.
Achterlicht/remlicht (Type B)
We adviseren u, als de LED-verlichting
niet werkt, de auto te laten controleren
door een officiële HYUNNDAI-dealer.
Richtingaanwijzer/achteruitrijlicht/
mistachterlicht
We adviseren u, als deze verlichting niet
werkt, de auto te laten nakijken door een
officiële HYUNNDAI-dealer.
Gloeilamp derde remlicht
vervangen
OOSEV078032
We adviseren u, als het derde
remlicht (LED) niet werkt, de auto te
laten controleren door een officiële
HYUNNDAI-dealer.
09
9-49
Vervangen van gloeilamp
kentekenplaatverlichting
OOS077043
1. Wrik het afdekkapje van de lens
met een platte schroevendraaier
voorzichtig los van het huis van de
verlichting.
2. Trek de lamp recht naar buiten.
3. Plaats een nieuwe lamp.
4. Plaats de onderdelen in omgekeerde
volgorde.
Vervangen van lamp
interieurverlichting
Leeslampje, interieurverlichting en
bagageruimteverlichting (LED type)
OOSEV078066
Leeslampje
OOSEV078036
Interieurverlichting
OOSEV078038
Bagageruimteverlichting
We adviseren u, als de LED-verlichting
niet werkt, de auto te laten controleren
door een officiële HYUNNDAI-dealer.
Onderhoud
9-50
Leeslampje, interieurverlichting,
lampje make-upspiegel en
bagageruimteverlichting
(gloeilamp)
OOSEV040047L
Leeslampje
OOS077054
Interieurverlichting
OOS077046
Lampje make-upspiegel
OOSEV090039L
Bagageruimteverlichting
1. Wrik de lens met een platte
schroevendraaier voorzichtig los uit
het huis van de interieurverlichting.
2. Trek de lamp recht naar buiten.
3. Steek een nieuwe lamp in de fitting.
4. Breng de lipjes van de lens in lijn met
de uitsparingen in het huis van de
interieurverlichting en klik de lens
vast.
AANWIJZING
Zorg dat de lens, de lipjes van de lens en
de kunststof behuizing niet vuil worden
of beschadigd raken.
09
9-51
ONDERHOUD EXTERIEUR
Exterieur, onderhoud
AANWIJZING
Als u uw auto parkeert in de buurt van
een roestvrijstalen bord of een gebouw
met een glazen gevel, kunnen kunststof
onderdelen aan de buitenzijde van
de auto, zoals de bumper, spoiler,
sierstrip, lamp of buitenspiegel,
beschadigd raken door zonlicht dat
wordt weerkaatst door het bord of het
gebouw. Voorkom parkeren in gebieden
waar licht kan worden weerkaatst
of gebruik een autohoes om schade
aan kunststof onderdelen aan de
buitenzijde te voorkomen. (De aan de
buitenzijde van uw auto toegepaste
kunststof onderdelen kunnen
verschillen.)
Onderhoud exterieur - Algemeen
Het is van groot belang bij gebruik
van chemische reinigingsmiddelen of
polish de aanwijzingen op het etiket
van het desbetreffende product op te
volgen. Lees de waarschuwingen en
opmerkingen op het etiket.
Onderhoud van de lak
Wassen
Was uw auto minimaal eenmaal per
maand grondig met lauw of koud water
om de lak tegen roest en veroudering te
beschermen.
Was, nadat u op een stoffige of
modderige weg gereden heeft, de auto
zo snel mogelijk. Besteed hierbij de
nodige zorg aan het verwijderen van
opeengehoopt zout, vuil of modder.
Controleer of de afvoeropeningen aan
de onderzijde van de portieren en de
dorpels open en schoon blijven.
Insecten, teer, sap van bomen,
uitwerpselen van vogels, industrieel vuil
en dergelijke kunnen de lak van uw auto
aantasten als ze niet direct verwijderd
worden.
Zelfs bij het direct verwijderen kan blijken
dat water alleen niet toereikend is.
Gebruik in dat geval een speciale
autoshampoo.
Spoel de auto na het wassen grondig
af met lauw of koud water. Laat de
shampoo niet op de lak opdrogen.
AANWIJZING
ś Gebruik geen agressieve
reinigingsmiddelen, oplos-middelen
of te heet water en was de auto
niet in de volle zon of wanneer de
carrosserie warm is.
ś Wees voorzichtig bij het
schoonmaken van de zijruiten,
vooral bij gebruik van een
hogedrukreiniger.
Er kan namelijk water door de ruiten
het interieur binnendringen.
ś Reinig kunststof onderdelen
en lichting niet met chemische
oplosmiddelen of sterke
reinigingsmiddelen, om
beschadiging ervan te voorkomen.
WAARSCHUWING
Natte remmen
Test na het wassen de remmen van
uw auto bij lage snelheid om te
controleren of de remwer-king door
binnengedrongen water beïnvloed is.
Droog de remmen door het rempedaal
bij lage snelheid licht in te trappen
wanneer de remprestaties verminderd
zijn.
Onderhoud
9-52
Wassen met een hogedrukreiniger
ś Houd bij het gebruik van een
hogedrukreiniger voldoende afstand
tot de auto. Wanneer u onvoldoende
afstand houdt of de druk te hoog
is, kunnen onderdelen van de
beschadigd raken of kan er water in
de auto komen.
ś Spuit niet met een hogedrukreiniger
direct op de camera, de sensoren of
de omgeving ervan. Schokken door
waterstralen uit de hogedrukreiniger
kunnen ervoor zorgen dat het
apparaat niet goed werkt.
ś Houd de spuitmond uit de buurt
van stofhoezen (rubberen of
kunststof afdekkapjes) of stekkers,
aangezien deze beschadigd kunnen
raken wanneer deze in aanraking
komen met waterstralen uit de
hogedrukreiniger.
OOSEV070041L
AANWIJZING
ś Water in de motorruimte, inclusief
water onder hoge druk, kan
storingen veroorzaken in de
elektrische circuits.
ś Zorg ervoor dat water en andere
vloeistoffen nooit in contact komen
met elektrische/ elektronische com-
ponenten in de auto omdat ze dan
beschadigd kunnen raken.
AANWIJZING
Auto met matte lak
(indien van toepassing)
Maak geen gebruik van automatische
wasstraten met ronddraaiende borstels,
aangezien deze het oppervlak van
uw auto kunnen beschadigen. Een
stoomreiniger die het oppervlak van de
auto op hoge temperatuur wast, kan tot
gevolg hebben dat de olie zich hecht
en vlekken achterlaat die moeilijk te
verwijderen zijn.
Gebruik een zachte doek (bijv. een
microvezeldoek of spons) voor het
wassen van uw auto en droog deze af
met een microvezeldoek. Wanneer u uw
voertuig met de hand wast, gebruik dan
geen reinigingsmiddel met was. Maak
u het oppervlak van de auto schoon
met water voordat u de auto wast als
het oppervlak van het voertuig te vuil is
(zand, vuil, stof, verontreiniging, enz.).
In de was zetten
Een goede waslaag vormt een barrière
tussen de lak en verontreinigingen. Het
behoud van een goede waslaag draagt
bij tot de bescherming van de auto.
Zet de auto in de was wanneer het water
niet langer druppels op de lak vormt.
Was en droog de auto altijd eerst voordat
u hem in de was zet. Gebruik een goede
kwaliteit vaste of vloeibare was en
volg de aanwijzingen van de fabrikant.
Zet de sierlijsten in de was om deze
te beschermen en hun glans te laten
behouden.
Het verwijderen van olie, teer
en dergelijke stoffen met een
vlekkenverwijderaar verwijdert
gewoonlijk ook de was van de lak.
09
9-53
AANWIJZING
ś Als u stof of vuil met een droge doek
wegveegt, komen er krassen op de
lak.
ś Gebruik geen staalwol,
schuurmiddelen of sterk alkalische
of bijtende oplosmiddelen op
onderdelen die verchroomd zijn of
op onderdelen die vervaardigd zijn
van geanodiseerd aluminium. Het
gebruik van deze middelen kan de
beschermlaag aantasten waardoor
verkleuring of glansverlies kan
optreden.
AANWIJZING
Auto met matte lak
(indien van toepassing)
Gebruik geen polishbeschermer
zoals een reinigings-, schuur- of
polijstmiddel. Als was wordt gebruikt,
verwijder dan de was onmiddellijk met
een siliconenverwijderaar en als er teer-
of teerverontreiniging op het oppervlak
zit, gebruik dan een teerverwijderaar
om schoon te maken. Maar oefen niet te
veel kracht uit op de lak.
Bijwerken van lakbeschadigingen
Repareer diepe krassen en
steenslagbeschadigingen in de lak direct.
Het blanke metaal gaat snel roesten
waardoor ingrijpendere reparatiekosten
noodzakelijk worden.
AANWIJZING
Wanneer uw auto beschadigd is en
reparatie of vervanging van metalen
delen nodig is, let er dan op dat de
garage anticorrosiemiddel aanbrengt
op de gerepareerde of vervangen
onderdelen.
AANWIJZING
Auto met matte lak
(indien van toepassing)
Bij auto’s met matte lak is het
onmogelijk om alleen aan het
beschadigde deel te werken en is
reparatie van het hele onderdeel
noodzakelijk. Als de auto beschadigd
is en lakken noodzakelijk is, raden wij
u aan de auto te laten onderhouden en
repareren door een officiële Hyundai-
dealer. Wees uiterst voorzichtig, omdat
het moeilijk is de kwaliteit na reparatie
te herstellen.
Onderhoud van verchroomde
onderdelen
ś Gebruik een teerverwijderaar en geen
schraper of ander scherp voorwerp
voor het verwijderen van teer of
insecten.
ś Breng ter bescherming tegen corrosie
een waslaag aan op verchroomde
onderdelen of bescherm ze met een
speciaal conserveringsmiddel.
ś Bescherm de verchroomde
onderdelen onder winterse
omstandigheden of bij gebruik van de
auto in kustgebieden met een dikkere
laag was of conserveringsmiddel. U
kunt eventueel vaseline of een ander
beschermingsmiddel gebruiken.
Onderhoud
9-54
Onderhoud van de onderzijde
Zand en pekel kunnen zich ophopen aan
de onderzijde van de carrosserie. Als
deze middelen niet verwijderd worden,
kan versnelde roestvorming optreden
aan onderdelen aan de onderzijde
van de carrosserie zoals subframes en
bodemplaat, ook al zijn deze onderdelen
tegen corrosie beschermd.
Spoel daarom de onderzijde van de
carrosserie en de wielkuipen eenmaal
per maand, na het rijden op stoffige of
modderige wegen en aan het eind van
de winter grondig schoon met lauw of
koud water. Besteed hieraan de nodige
zorg; de opeenhopingen zijn niet altijd
even gemakkelijk te zien. Als u het vuil
alleen maar nat maakt zonder het te
verwijderen, is het effect averechts.
Houd ook de afvoeropeningen in
portieren en dorpels te allen tijde open.
Water dat in portieren en dorpels blijft
staan, veroorzaakt roestvorming van
binnenuit.
WAARSCHUWING
Test na het wassen bij lage snelheid
de remmen van uw auto om te
controleren of de remwerking door
binnengedrongen water verminderd is.
Droog de remmen door het rempedaal
bij lage snelheid licht in te trappen
wanneer de remprestaties verminderd
zijn.
Onderhoud van lichtmetalen velgen
De lichtmetalen velgen zijn voorzien van
een transparante beschermende laklaag.
AANWIJZING
ś Gebruik voor het reinigen van
lichtmetalen velgen geen schuur- of
polijstmiddelen, oplosmiddelen of
een staalborstel.
ś Reinig de velg wanneer deze is
afgekoeld.
ś Gebruik uitsluitend een zachte zeep
of een neutraal oplosmiddel en spoel
grondig na met water. Let er ook op
de velgen te reinigen nadat u over
wegen met pekel gereden heeft.
ś Vermijd het wassen van de velgen
met behulp van sneldraaiende
borstels in de wasstraat.
ś Gebruik geen producten die zure
of basische reinigingsmiddelen
bevatten.
Bescherming tegen roest
Bescherming van uw auto tegen roest
Met behulp van de meest geavanceerde
technologie in ontwerp en constructie
om roestvorming tegen te gaan,
produceren wij auto’s van de hoogste
kwaliteit. Dat is echter niet genoeg. Om
ervoor te zorgen dat uw auto langdurig
tegen roest beschermd is, is uw
medewerking noodzakelijk.
Meest voorkomende oorzaken van roest
De meest voorkomende oorzaken van
roest aan de auto zijn:
ś Het ophopen van strooizout, vuil en
modder onder de auto.
ś Het afspringen van lak of
beschermende coatings door
steentjes, gravel, kleine krasjes of
deukjes waardoor onbeschermd
metaal komt bloot te staan aan roest.
09
9-55
Roestgevoelige gebieden
Als u in een gebied woont waar uw
auto regelmatig wordt blootgesteld aan
factoren die roestvorming bevorderen,
is bescherming tegen roest uitermate
belangrijk. Een aantal veel voorkomende
oorzaken van versnelde corrosie zijn
strooizout, stofwerende chemicaliën,
zeelucht en luchtverontreiniging.
Vocht werkt roest in de hand
Vocht creëert omstandigheden
waaronder roestvorming gemakkelijk
optreedt. Roestvorming wordt
bijvoorbeeld bevorderd door een hoge
luchtvochtigheid, met name als de
temperatuur net boven het vriespunt
ligt. Onder zulke omstandigheden blijven
agressieve stoffen in contact met de auto
omdat het vocht langzaam verdampt.
Modder is zeer corrosief omdat het
langzaam droogt en vocht in contact
houdt met de auto. Hoewel de modder
droog lijkt te zijn, zit er nog steeds vocht
in dat roestvorming bevordert.
Hoge temperaturen versnellen ook
het roesten van delen die niet goed
geventileerd waardoor het vocht
niet wordt afgevoerd. Daarom is het
zeer belangrijk uw auto schoon en
vrij te houden van modder en andere
vuilophopingen. Dit geldt niet alleen voor
zichtbare oppervlakken maar met name
ook voor de onderkant van de auto.
Voorkomen van roest
Houd uw auto schoon
De beste manier om roest tegen te gaan
is uw auto schoon te houden en vrij van
agressieve stoffen. Aandacht voor de
onderkant van de auto is zeer belangrijk.
ś Als u in een gebied woont waar de
kans op roestvorming groot is — waar
strooizout wordt gebruikt, dicht bij de
zee, gebied met luchtverontreiniging,
etc., dient u extra aandacht te
besteden aan het voorkomen van
roest. Spuit de onderkant van de auto
in de winter ten minste eenmaal per
maand schoon en reinig de onderkant
aan het einde van de winter grondig.
ś Besteed bij het reinigen van de
onderkant extra aandacht aan de
delen onder de spatschermen en
andere delen die zich uit het zicht
bevinden. Reinig de onderkant
grondig. Alleen bevochtigen van
de modder in plaats van deze te
verwijderen zal de vorming van
roest juist versnellen in plaats van
voorkomen. Hoge waterdruk en stoom
zijn zeer effectief voor het verwijderen
van opgehoopte modder en andere
agressieve stoffen.
ś Zorg er bij het reinigen van
portieren en dorpels voor dat de
afvoeropeningen openblijven zodat
het vocht er altijd uit kan. Anders kan
er zich water verzamelen hetgeen
roestvorming versnelt.
Onderhoud
9-56
Houd uw garage vochtvrij
Parkeer uw auto niet in een vochtige,
slecht geventileerde garage. Dit is de
perfecte omgeving voor roestvorming.
Dit geldt met name als u uw auto in de
garage wast of in de garage parkeert als
deze nog nat is of bedekt met sneeuw, ijs
of modder. Zelfs een verwarmde garage
kan roest bevorderen als hij niet goed
geventileerd wordt waardoor het vocht
niet goed wordt afgevoerd.
Houd lak en lijsten in goede staat
Krasjes en kleine beschadigingen moeten
zo snel mogelijk worden bijgewerkt met
een lakstift om de kans op roestvorming
te verkleinen. Als het onderliggende
metaal zichtbaar is, laat er dan een
professioneel schadeherstelbedrijf naar
kijken.
Uitwerpselen van vogels bevorderen
roestvorming in hoge mate en
beschadigen gelakte oppervlakken in
een paar uur. Verwijder uitwerpselen van
vogels daarom altijd zo snel mogelijk.
Verwaarloos het interieur niet
Vocht kan zich onder vloermatten en
vloerbedekking ophopen en daar roest
veroorzaken. Controleer dus regelmatig
of de vloer onder de matten droog is.
Wees vooral voorzichtig met het vervoer
van kunstmest, reinigingsmiddelen of
chemicaliën.
Vervoer dergelijke stoffen in een
geschikte verpakking en reinig de auto
bij morsen of lekken direct en laat hem
goed drogen.
Onderhoud interieur
Onderhoud interieur - Algemeen
Voorkom dat chemicaliën als parfum,
cosmetische oliën, zonnebrandcrème
en luchtverfrisser in aanraking komen
met onderdelen van het interieur,
omdat deze beschadiging of verkleuring
kunnen veroorzaken. Indien deze
stoffen toch met onderdelen van het
interieur in aanraking komen, moeten
ze direct worden verwijderd. Raadpleeg
de instructies voor het reinigen van
kunststof.
AANWIJZING
ś Zorg ervoor dat water en andere
loeistoffen nooit in contact komen
met elektrische/elektronische
componenten in de auto omdat ze
dan beschadigd kunnen raken.
ś Gebruik voor het reinigen van
lederen onderdelen (stuurwiel,
stoelbekleding enz.) een mild
reinigingsmiddel of oplossingen met
een lage concentratie alcohol. Door
het gebruik van oplossingen met een
hoge concentratie alcohol of zure/
basische reinigingsmiddelen kan
de kleur van de lederen onderdelen
verbleken of het oppervlak ervan
loskomen.
09
9-57
Interieurbekleding reinigen
Kunststof (indien van toepassing)
Verwijder stof en los vuil van de
kunststof bekleding met een plumeau
of een stofzuiger. Reinig de kunststof
oppervlakken met een vinylreiniger.
Stoffen (indien van toepassing)
Verwijder stof en los vuil van de stoffen
bekleding met een plumeau of een
stofzuiger. Reinig met een zachte
zeepoplossing die geschikt is voor
bekleding of vloerbedekking.
Verwijder nieuwe vlekken onmiddellijk
met een vlekken-verwijderaar. Wanneer
nieuwe vlekken niet direct verwijderd
worden, kunnen er permanente vlekken
of verkleuringen in de bekleding
achterblijven. Daarnaast kunnen
de brandwerende eigenschappen
verminderen wanneer de bekleding niet
op de juiste wijze wordt onderhouden.
AANWIJZING
Het gebruik van andere dan de
voorgeschreven reinigingsmiddelen
en procedures kan het uiterlijk van de
stof aantasten en de brandwerende
eigenschappen verminderen.
Leder (indien van toepassing)
ś Kenmerken van leder
- Leder wordt vervaardigd van de
opperhuid van een dier, die via
een speciaal proces geschikt voor
gebruik gemaakt wordt. Omdat het
natuurlijk materiaal is, is de dikte en
dichtheid van elk deel verschillend.
Plooien kunnen zichtbaar worden
als natuurlijk gevolg van rekken
en krimpen onder invloed van de
temperatuur en de vochtigheid.
- De stoel is bekleed met rekbare stof
om het comfort te verhogen.
- De delen die in contact komen met
het lichaam zijn gewelfd en de grote
zijwangen bieden veel comfort en
stabiliteit tijdens het rijden.
- Door het gebruik kunnen plooien
ontstaan. Dit is geen defect van het
product.
OPMERKING
ś Plooien of slijtplekken die duidelijk
het gevolg zijn van het gebruik
worden niet gedekt door de garantie.
ś Riemen met metalen accessoires,
ritssluitingen of sleutels in de
achterzak kunnen de stoelbekleding
beschadigen.
ś Zorg ervoor dat de stoel niet nat
wordt. Dat kan de eigenschappen
van natuurleder veranderen.
ś Spijkerbroeken of kleding met
bleekmiddelen kunnen het
oppervlak van de stoelbekleding
verontreinigen.
Onderhoud
9-58
ś Verzorgen van lederen stoelbekleding
- Reinig de stoel regelmatig met
een stofzuiger om stof en zand van
de stoel te verwijderen. Hiermee
voorkomt u slijtage of beschadiging
van het leder en blijft de kwaliteit
behouden.
- Veeg de natuurlederen
stoelbekleding regelmatig af met
een droge, zachte doek.
- Het gebruik van geschikte
lederbeschermingsmiddelen
kan slijtage van de bekleding
voorkomen en zorgt voor
kleurbehoud. Lees de instructies
en raadpleeg een specialist voor
het gebruik van ledercoatings of
beschermende vloeistoffen.
- Lichtgekleurd (beige, crème) leder
wordt snel vuil en vlekken vallen erg
op. Reinig de stoelen regelmatig.
- Gebruik geen natte doek. Hierdoor
kunnen barstjes in het oppervlak
ontstaan.
ś Reinigen van lederen bekleding
- Verwijder alle verontreinigingen
direct. Zie onderstaande
aanwijzingen voor het verwijderen
van elke soort verontreiniging.
- Cosmetische producten
(zonnebrandcrème, foundation,
enz.)
Breng reinigingscrème aan op een
doek en veeg de verontreiniging
weg. Verwijder de crème met een
natte doek en verwijder het water
met een droge doek.
- Dranken (koffie, frisdrank, enz.)
Breng een klein beetje neutraal
reinigingsmiddel aan en veeg de
verontreiniging weg.
- Olie
Verwijder olie direct met een
absorberende doek en veeg de
vlek weg met een vlekverwijderaar
die speciaal geschikt is voor
natuurleder.
- Kauwgum
Bevries de kauwgum met ijs en
verwijder de kauwgum beetje bij
beetje.
Veiligheidsgordels reinigen
Reinig de gordels met een zachte
zeepoplossing die speciaal geschikt is
voor het reinigen van bekleding en tapijt.
Volg de aanwijzingen op het etiket van
het reinigingsmiddel. Bleek of verf de
gordels nooit omdat dit een negatieve
invloed op de sterkte van de gordel kan
hebben.
Binnenzijde ruiten reinigen
Als de ruiten aan de binnenzijde snel
beslagen raken (vette aanslag), moeten
ze gereinigd worden met een speciale
glasreiniger. Volg de aanwijzingen op het
etiket van de glasreiniger.
AANWIJZING
Ga niet met scherpe voorwerpen over
de binnenzijde van de achterruit.
Hierdoor kunnen de draden van de
achterruitverwarming beschadigd
raken.
6

Brauchen Sie Hilfe? Stellen Sie Ihre Frage.

Forenregeln

Missbrauch melden von Frage und/oder Antwort

Libble nimmt den Missbrauch seiner Dienste sehr ernst. Wir setzen uns dafür ein, derartige Missbrauchsfälle gemäß den Gesetzen Ihres Heimatlandes zu behandeln. Wenn Sie eine Meldung übermitteln, überprüfen wir Ihre Informationen und ergreifen entsprechende Maßnahmen. Wir melden uns nur dann wieder bei Ihnen, wenn wir weitere Einzelheiten wissen müssen oder weitere Informationen für Sie haben.

Art des Missbrauchs:

Zum Beispiel antisemitische Inhalte, rassistische Inhalte oder Material, das zu einer Gewalttat führen könnte.

Beispielsweise eine Kreditkartennummer, persönliche Identifikationsnummer oder unveröffentlichte Privatadresse. Beachten Sie, dass E-Mail-Adressen und der vollständige Name nicht als private Informationen angesehen werden.

Forenregeln

Um zu sinnvolle Fragen zu kommen halten Sie sich bitte an folgende Spielregeln:

Neu registrieren

Registrieren auf E - Mails für Hyundai Kona electric - 2021 wenn:


Sie erhalten eine E-Mail, um sich für eine oder beide Optionen anzumelden.


Andere Handbücher von Hyundai Kona electric - 2021

Hyundai Kona electric - 2021 Bedienungsanleitung - Englisch - 478 seiten


Das Handbuch wird per E-Mail gesendet. Überprüfen Sie ihre E-Mail.

Wenn Sie innerhalb von 15 Minuten keine E-Mail mit dem Handbuch erhalten haben, kann es sein, dass Sie eine falsche E-Mail-Adresse eingegeben haben oder dass Ihr ISP eine maximale Größe eingestellt hat, um E-Mails zu erhalten, die kleiner als die Größe des Handbuchs sind.

Ihre Frage wurde zu diesem Forum hinzugefügt

Möchten Sie eine E-Mail erhalten, wenn neue Antworten und Fragen veröffentlicht werden? Geben Sie bitte Ihre Email-Adresse ein.



Info