13
Bij een koudwaterdruk hoger dan 5 bar, is het aan te raden een drukverminderaar van 3 bar voor de hele
installatie te plaatsen. Hierdoor wordt vermeden dat de veiligheidsgroep te veel water loost en wordt de
warmwatertemperatuur aan de mengkranen stabieler.
De aansluiting gebeurt d.m.v. de bijgeleverde toebehoren.
In de warmwaterleidingen dienen vernauwingen en regelingen die het debiet onder het minimum zouden kunnen
beperken, te worden vermeden.
Bij vorstgevaar moet de sanitaire kringloop geledigd kunnen worden door middel van een, apart te voorzien,
leegloopkraantje.
7.4.3 Vullen en ledigen
Op het laagste punt van de installatie een vul- en aftapkraan voorzien. Respecteer de voorschriften van de water-
bedelingsmaatschappij.
7.4.4 Overdrukventiel verwarmingskring
Dit is in de ketel ingebouwd. Het is aan te raden een trechter te voorzien voor de afvoer van het expansiewater naar
de riolering.
7.4.5 Expansievat
De voordruk van het expansievat moet overeenkomen met de statische hoogte van de installatie.
Bij een maximum vertrektemperatuur van 90°C is de maximale waterinhoud (lit) van de installatie afhankelijk van de
statische hoogte (m) vanaf het toestel.
Door de druk in het expansievat, met behulp van het ventiel (fig. 3 & 4 nr. 26) tot 0,5 bar te beperken, kan in bijzon-
dere gevallen capaciteitsuitbreiding verkregen worden. Indien nodig moet een bijkomend expansievat geïnstalleerd
worden op de terugvoerleiding van de ketel.
7.5 Gasaansluiting
Gasleiding
De aardgasleidingen dienen gelegd te worden volgens de regels der kunst en de doormeter berekend volgens de
norm NBN D 51-003.
De gasleiding moet binnenin volledig zuiver zijn. Indien nodig de leiding doorblazen.
Bij installaties op aardgas moet men de BGV-gekeurde gasafsluitkraan (in de verpakking van de montageplaat)
gebruiken en rechtstreeks met de losse moer aansluiten op de gasnippel van de montageplaat van de ketel.
De butaan-propaan installaties dienen strikt te beantwoorden aan de norm NBN D 51-006.
De bijgeleverde ‘‘lagedruk’‘-propaanafsluitkraan (met ronde knop) rechtstreeks met de losse moer aansluiten op de
gasnippel van de montageplaat van de ketel.
Dichtheid van de ketel en van de gas- en wateraansluitingen nagaan. Om beschadiging van de gasblok te voor-
komen, moet bij de dichtheidsproef van de gasleiding, de gaskraan van de ketel gesloten worden. Max. proefdruk 150
mbar. Vooraleer de gaskraan terug te openen, de gasleiding drukloos maken. Een gasdruk hoger dan 150 mbar kan
de gasblok ernstig beschadigen. Is dit het geval, dan moet de volledige gasblok vervangen worden!
Afvoer verbrande gassen
Voor rookgasafvoer, ventilatie- en verluchtingopeningen dienen de normen NBN D 51-003, NBN D 51-006 en
NBN D 61-002 strikt te worden gerespecteerd.
Voorzie een afvoer van ∅ 130 mm voor de verbrande gassen.
Gebruik alleen aluminiumbuis om corrosie te vermijden.
Niet-gladde flexibels voor de aansluiting van het toestel aan de schoorsteen worden afgeraden.
Indien de schouw blootgesteld wordt aan lage buitentemperaturen, moet ze dubbelwandig en geïsoleerd uitgevoerd
worden.
Indien de schouw dwars door brandbare gedeelten gaat, moet men ze goed isoleren.
Verbrande gassen mogen noch bij de trekonderbreker, noch bij de afvoerbuizen ontsnappen. Proef doen met dauw-
spiegel.
De trek van de schoorsteen moet voldoende zijn. (Ideaal 0,1 mbar onderdruk bij maximumvermogen) Het is aanbe-
volen een verticaal gedeelte van minstens 50 cm te voorzien aan de uitgang van het toestel. Horizontale gedeelten
zijn te vermijden (max. ¼ van de totale schouwhoogte, maar begrensd op 1,5 m horizontaal).
Respecteer de plaats van de schoorsteenmond (zie fig. 46 op blz.30).
Afvoersystemen zoals dampkappen, ventilatoren,... kunnen de rookgasafvoer sterk beïnvloeden, waardoor het toestel
in storing gaat. In dat geval moeten extra luchttoevoeropeningen voorzien worden of moet een gesloten toestel (type
ZSE 24-4 MFA of ZWE 24-4 MFA) geplaatst worden.