771475
4
Zoom out
Zoom in
Vorherige Seite
1/48
Nächste Seite
GEBRUIKERS- EN
INSTALLATIEHANDLEIDING
Nexus Series Omvormer minikoelers
KEM-05 DVN1
KEM-07 DVN1
KEM-10 DVN
KEM-12 DVN
KEM-12 DTN
KEM-14 DTN
KEM-16 DTN
Dank u zeer voor het aanschaffen van ons product.
1
TEMPERATUUR
BUITENLUCHT
TEMPERATUUR
BUITENLUCHT
INHOUD PAGINA
1.
INTRODUCTIE
1.1
Algemene informatie
Deze toestellen worden zowel voor verwarmings- als
koelingstoepassingen gebruikt. De toestellen kunnen worden
gecombineerd met ventilatortoestellen,
vloerverwarmingstoepassingen (verbinden met mengstation),
waterverwarming voor lage temperatuur met hoge efficiëntie,
huishoudelijke warmwaterketel (veldstroomtoevoer).
Er is een afstandsbediening bij het hosttoestel bijgeleverd om het
systeem te bedienen.
Ook kan een afstandsbediening met kabel worden gebruikt voor de
bediening van het systeem (optioneel).
Operationeel bereik
KOELINGSMODUS
VERWARMINGSMODUS
t(°C)
t(°C)
46
27
35
0
-5
-15
4 7 15 20 t(°C)
35 40 54 t(°C)
GELEVERDE
WATERTEMPERATUUR.
GELEVERDE
WATERTEMPERATUUR.
(*) Het toestel werkt niet in koude weersomstandigheden onder -15
ºC. Als het nodig is, kan een externe hulpverwarming worden
toegevoegd als backupverwarming. De backupverwarming dient
tevens als een backup in het geval het toestel niet goed werkt en
als bescherming tegen bevriezing van de buitenwaterleiding in de
winter.
Deze modellen beschikken over een antivriessysteem waarbij
warmtepompen worden gebruikt om het watersysteem onder alle
omstandigheden vriesvrij te houden. Als er een storing of
intentionele stroomonderbreking plaatsvindt, wordt aangeraden
ethyleenglycol te gebruiken.
1.2
Toepassingsgebied van deze
handleiding
Deze gebruikers- en installatiehandleiding bevat niet de
selectieprocedure en de procedure van het ontwerp van het
watersysteem. Wel wordt een apart hoofdstuk van deze handleiding
een aantal voorzorgsmaatregelen en tips gegeven over het ontwerp
van het watercircuit. Als de selectie eenmaal heeft plaatsgevonden
en het watersysteem is ontworpen, beschrijft deze handleiding de
procedures voor het hanteren, installeren en aansluiten van het
toestel. Deze handleiding is bedoeld voor een juist onderhoud van
het toestel en biedt hulp bij problemen.
LEES VOOR DE INSTALLATIE DEZE INTRUCTIES
ZORGVULDIG DOOR. BEWAAR DEZE HANDLEIDING OP
EEN HANDIGE PLAATS VOOR LATER RAADPLEGEN.
ONJUISTE INSTALLATIE OF AANLEG VAN APPARATUUR
OF HULPSTUKKEN KAN LEIDEN TOT ELEKTRISCHE
ONTLADING, KORTSLUITING, LEKKAGE, BRAND EN
OVERIGE SCHADE AAN HET TOESTEL. GEBRUIK
ALLEEN HULPSTUKKEN DIE ZIJN VERVAARDIGD DOOR
DE FABRIKANT EN DIE SPECIFIEK ONTWORPEN ZIJN
VOOR GEBRUIK MET HET TOESTEL, EN LAAT DE
INSTALLATIE DOEN DOOR EEN DESKUNDIGE.
ALLE ACTIES IN DEZE HANDLEIDING DIENEN TE
WORDEN UITGEVOERD DOOR EEN GELICENTIEERDE
TECHNICUS.
DRAAG DE JUISTE PERSOONLIJKE BESCHERMING,
ZOALS HANDSCHOENEN EN VEILIGHEIDSBRIL, BIJ HET
UITVOEREN VAN INSTALLATIE, ONDERHOUD EN
SERVICE VAN HET TOESTEL.
NEEM CONTACT OP MET UW VERKOPER VOOR ADVIES,
BIJ ONZEKERHEID OVER INSTALLATIEPROCESSEN OF
GEBRUIK.
2.
ONDERDELEN
2.1
Bij het toestel geleverde hulpstukken
BELANGRIJKE INFORMATIE VOOR HET GEBRUIKTE
Toestel
Aantal
Afbeelding
Gebruikers- en
installatiehandleiding
1
Rubberen ring voor
bedrading (alleen
10~16kW)
2
Uitlaat aansluitende
buis (voor de chassis)
1
Rechte
schroevendraaier
1
Y-vormig filter
1
2
3.
VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN
De voorschriften die hier worden beschreven zijn verdeeld in de
volgende soorten. Zij zijn zeer belangrijk, dus volg ze zorgvuldig op.
Betekenis van de symbolen GEVAAR, WAARSCHUWING, LET OP en
OPMERKING.
GEVAAR
Geeft een onmiddellijk gevaarlijke situatie aan die als deze niet
wordt voorkomen, zal leiden tot ernstig letsel.
WAARSCHUWING
Geeft een mogelijk gevaarlijke situatie aan die als deze niet wordt
voorkomen, kan leiden tot ernstig letsel.
LET OP
Geeft een mogelijk gevaarlijke situatie aan die, als deze niet wordt
voorkomen, kan leiden tot licht of matig letsel. Ook wordt dit
symbool gebruikt bij onveilige praktijken.
OPMERKING:
Geeft een situatie aan die slechts kan leiden tot schade aan
apparatuur of eigendommen.
GEVAAR
Schakel de stroomschakelaar uit voordat u elektrische onderdelen
aanraakt.
Wanneer de servicepanelen zijn verwijderd, kunnen onder spanning
staande onderdelen gemakkelijk per ongeluk worden aangeraakt.
Laat het toestel tijdens de installatie of onderhoud nooit onbeheerd
als het servicepaneel is verwijderd.
Raak de waterleidingen tijdens en onmiddellijk na werking niet aan,
daar de leidingen heet kunnen zijn en uw hand kunnen verbranden.
Geef de leidingen de tijd om af te koelen naar normale temperatuur
of draag handschoenen om letsel te voorkomen.
Raak schakelaars niet met natte vingers aan. Het aanraken van een
schakelaar met natte vingers kan een elektrische schok veroorzaken.
Schakel alle toepasselijke stroom op het toestel uit voordat u
elektrische onderdelen aanraakt.
WAARSCHUWING
Vernietig plastic verpakkingen en gooi ze weg zodat kinderen er niet
mee kunnen spelen.
Kinderen die met plastic zakken spelen worden blootgesteld aan
gevaar van letsel door verstikking.
Gooi verpakkingsmaterialen, zoals spijkers en andere metalen of
houten onderdelen die letsel kunnen veroorzaken, veilig weg.
Vraag uw dealer of gekwalificeerd personeel om de
installatiewerkzaamheden volgens deze handleiding uit te voeren.
Installeer het toestel niet zelf. Onjuiste installatie kan leiden tot
waterlekkage, elektrische schokken of brand.
Gebruik alleen de gespecifieerde hulpstukken en onderdelen voor
het installatiewerk.
Als niet de gespecificeerde onderdelen worden gebruikt, kan dit
resulteren in waterlekkage, elektrische schokken, brand of het vallen
van het toestel van de bevestiging.
Installeer het toestel op een fundering die het gewicht kan dragen.
Onvoldoende fysieke sterkte kan ertoe leiden dat de apparatuur valt
en kan mogelijk letsel veroorzaken.
Houd bij het uitvoeren van de gespecificeerde installatie rekening
met sterke wind, tornado’s of aardbevingen.
Onjuiste installatie kan resulteren in ongelukken door vallen van
apparatuur.
Verzeker u ervan dat alle elektrische handelingen worden uitgevoerd
door gekwalificeerd personeel volgende plaatselijke wetten,
regelgeving en deze handleiding en gebruik een apart circuit.
Onvoldoende capaciteit van het vermogenscircuit of ongeschikte
elektrische constructie kan leiden tot elektrische schokken of brand.
Installeer een circuitschakelaar voor aardlekken volgens de
plaatselijke wetten en regelgeving.
Het ontbreken van een circuitschakelaar voor aardlekken kan leiden
tot elektrische schokken en brand.
Zorg ervoor dat alle bedrading veilig is. Gebruik de specifieke
bedrading en zorg ervoor dat terminaalaansluitingen en -bedrading
beschermd zijn tegen water en andere externe schadelijke
invloeden.
Onafgemaakte aansluitingen of bevestigingen kunnen brand
veroorzaken.
Zorg ervoor dat bij de bedrading van de stroomtoevoer de bedrading
zo wordt geplaatst dat het voorpaneel veilig kan worden bevestigd.
Als het voorpaneel niet op zijn plaats zit, kan dit leiden tot oververhitting
van de terminalen, elektrische schokken of brand.
Controleer, na het voltooien van de installatie, of er geen sprake is van
lekkage van koelmiddel.
Raak nooit gelekt koelmiddel aan, dit kan ernstige vrieswonden
veroorzaken.
Raak de leidingen van het koelmiddel niet tijdens of direct na werking
aan, daar de leidingen van het koelmiddel heet of koud kunnen zijn,
afhankelijk van de omstandigheden van het koelmiddel die door de
leidingen, compressor of andere onderdelen van de cyclus van het
koelmiddel stroomt. Het aanraken van de leidingen van het koelmiddel
kan verbranding of bevriezing veroorzaken. Geef de leidingen de tijd
om af te koelen naar normale temperatuur of, indien het noodzakelijk
is ze aan te raken, draag beschermende handschoenen om letsel te
voorkomen.
Raak tijdens of vlak na de werking de interne onderdelen (pomp, enz.)
niet aan.
Het aanraken van de interne onderdelen kan verbranding veroorzaken.
Geef de interne onderdelen de tijd om af te koelen naar normale
temperatuur of, indien het noodzakelijk is ze aan te raken, draag
beschermende handschoenen.
LET OP
Aarding van het toestel.
De aardingsweerstand dient te voldoen aan de plaatselijke wetten en
regelgeving.
De aardleiding mag nooit worden aangesloten op
gasleiding, waterleiding, bliksemafleider of
telefoonleidingen.
Onvolledige aarding kan leiden tot elektrische
ontlading.
a)
Gaspijpen.
Als er gas lekt kan er brand of explosie ontstaan.
b)
Waterleidingen.
Harde vinyl buizen zijn geen effectieve aarding.
c)
Bliksemafleiders of telefoonleidingen.
De elektrische drempelwaarde kan stijgen naar abnormaal wanneer
deze door bliksem wordt geraakt.
Installeer de stroombedrading op ten minste 1 meter van televisies of
radio’s om interferentie te voorkomen. (Afhankelijk van de radiogolven
is 1 meter afstand niet altijd genoeg om interferentie volledig te
voorkomen.)
Was het toestel niet. Dit kan tot elektrische ontlading of brand leiden.
Het toestel moet worden geïnstalleerd overeenkomstig de nationale
voorschriften voor bedrading. Indien de stroomkabel is beschadigd,
dient deze te worden vervangen door de fabrikant, een servicemonteur
of gelijkelijk gekwalificeerd technicus.
Installeer het toestel niet op de volgende plekken:
a)
Waar sprake is van minerale oliedamp, oliespray of -stoom.
Plastic onderdelen kunnen verslechteren, waardoor ze los
kunnen gaan zitten of water kunnen lekken.
b)
Waar corrosieve gassen (zoals zwavelhoudende zuren)
worden geproduceerd.
Door de corrosie van koperen leidingen of gesoldeerde
onderdelen kan het koelmiddel gaan lekken.
c)
Waar zich machines bevinden die elektromagnetische golven
uitstralen. Elektromagnetische golven kunnen het
bedieningssysteem onderbreken en ervoor zorgen dat het
toestel niet goed functioneert.
d)
Waar ontvlambare gassen kunnen lekken, waar koolstofvezel
of ontvlambare stof in de lucht kan worden uitgestoten, of waar
vluchtige ontvlambare stoffen als verfverdunner of benzine
worden gehanteerd. Dit soort gassen kan brand veroorzaken.
e)
Waar de lucht een hoog niveau aan zout bevat, zoals in de
nabijheid van de zee.
f)
Waar de spanning veel fluctueert, zoals in fabrieken.
g)
In voertuigen of boten.
h)
Waar er sprake is van zure of alkalische dampen.
Deze toepassing kan worden bediend door kinderen vanaf 8 jaar oud en
door mensen met beperkte fysieke, sensorische en mentale vermogens,
of zonder ervaring of kennis, mits zij zijn geïnstrueerd hoe het systeem
3
correct en veilig te gebruiken en de gevaren ervan te begrijpen.
Kinderen mogen te spelen met dit toestel. Kinderen mogen het
toestel niet zonder toezicht reinigen en onderhouden.
Kinderen moeten in de gaten worden gehouden om te voorkomen
dat ze met het toestel spelen.
Als de stroomkabel is beschadigd, dan dient deze te worden
vervangen door de fabrikant, technicus van de fabrikant of een
gekwalificeerd onderhoudstechnicus.
VERWERKING: Gooi dit toestel niet bij het ongesorteerd
gemeentelijk afval. Bied batterijen als klein chemisch afval aan op de
daartoe geschikte plek in uw woonplaats.
Gooi huishoudelijke apparaten niet weg bij het ongesorteerd
gemeentelijk afval. Breng het naar een inzamelpunt voor speciaal
afval.
Vraag bij uw gemeente naar de voorhanden zijnde
inzamelmogelijkheden.
Indien huishoudelijke apparaten in een vuilstort worden
achtergelaten, kunnen schadelijke stoffen in het grondwater lekken
en in de voedselketen belanden. Dit bedreigt de gezondheid.
De bedrading moet worden uitgevoerd door professionele technici
volgens de nationale bedradingswetgeving en dit circuitdiagram. In
overeenstemming met de nationale regelgeving dient in de
stroomtoevoer een schakelaar te worden gebruikt die alle polen
ontkoppelt, met een contactgat van ten minste 3mm, alsmede een
aardlekschakelaar met een bovengrens van 30mA.
1.
Bedieningspaneel
2.
Watermanometer
3.
Ontluchtingsklep
4.
Axiale ventilator
5.
Lagedrukschakelaar
6.
Verdamper
7.
Accumulator
8.
Veiligheidsafvoer
9.
Elektrische expansieklep
10.
Plaatwarmtewisselaar
11.
Elektrische schakelkast
12.
Hogedrukschakelaar
13.
4-Richtingsklep
14.
Expansietank
15.
Pomp
16.
Lagedrukschakelaar
17.
Opslagtank
18.
Compressor
19.
Automatische
waterbijvuller
4.2 Aansluitingen van het toestel
4.
OVERZICHT VAN HET TOESTEL
4.1
Belangrijkste onderdelen van het toestel
1 Waterinlaat
2 Wateruitlaat
3 Automatische waterbijvuller
4 Wateruitlaat van veiligheidsklep
5 Gat voor bedrading
1. Bedieningspaneel
2. 4-Richtingsklep
3. Opslagtank
4. Pomp
5. Elektrische expansieklep
6. Compressor
7. Ontluchtingsklep
8. Elektrische schakelkast
9. Watermanometer
10. Expansietank
11. Plaatwarmtewisselaar
12. Verdamper
13. Axiale ventilator
14. Vervangende adapter
(hulpstuk)
15. Veiligheidsafvoer
16. Automatische
waterbijvuller (hulpstuk)
17. Waterstroomschakelaar
18. Hogedrukschakelaar
19. Lagedrukschakelaar
4
19
20
22
23
11
21
17
F
15
24
A
9
10
16
18
2
7
8
5
6
8
25 HD
13
LD 26
4
14
12
1
3
Koeling
Verwar
ming
4.3 Koelingscyclus
4.4 Ingang elektrische schakelkast
4.4.1 5/7kW (1-fase)
De elektrische schakelkast bevindt zich binnen in het toestel
boven in het technische compartiment waar zich ook de
verschillende onderdelen
van het koelmiddelcircuit bevinden.
Om toegang te verkrijgen tot het elektrische paneel, moet u het
voorpaneel van het toestel verwijderen door de schroeven uit te
draaien.
1. Compressor
2. 4-Richtingsklep
3. Gas-vloeistofscheider
4. Luchtbuis warmtewisselaar (condenser)
5. Elektronische expansieklep
6. Capillair (alleen 5/7kW)
7. Opslagtank
8. Filter
9. Waterzijde warmtewisselaar
(plaatwarmtewisselaar)
10. Lagedrukschakelaar (alleen 10~16kW)
11. Waterstroomschakelaar (alleen 5/7kW)
12. Thermistor voor uitlaattemperatuur
13. Thermistor voor buitentemperatuur
14. Thermistor voor verdamping in verwarming
(thermistor voor condensor in koeling)
15. Thermistor voor plaatwarmtewisselaar 1
16. Thermistor voor plaatwarmtewisselaar 2
17. Thermistor voor wateruitlaat
18. Thermistor voor waterinlaat
19. Ontluchtingsklep
20. Expansietank
21. Circulatiepomp
22. Watermanometer
23. Veiligheidsklep
24. Automatische waterbijvuller
25. Hogedrukschakelaar
5
1. OVERZICHT ELEKTRISCH PANEEL
(Onderstaande afbeelding toont de positie in de vorm van een diagram, baseer u op de werkelijke foto’s)
2. PFC&IPM-modulebord (de afbeelding is slechts ter referentie)
1. Inlaatrectificatie brugpoort 1
2. Inlaatrectificatie brugpoort 2
3. PFC inductantiepoort 1
4. P-UIT
5. PFC inductantiepoort 2
6. N-UIT
3. DC-filterbord (de afbeelding is slechts ter
referentie)
7.
PFC-bedieningspoort
8. +18 V-poort
9. IPDU-communicatiepoort
10. IPM-stroompoort N
11. Compressoraansluiting poort U/V/W
12. IPM-stroompoort P
1. IPM stroomtoevoer P
2. IPM stroomtoevoer N
3. PFC stroomuitgang N
4. PFC stroomuitgang P
5. DC 380 V(DC-ventilator
stroomtoevoerpoort)
Hoofdbedieningspaneel
DC-filterbord
IPM & PFC-modulebord
FC-inductantie
Transformator
Informatiepaneel
Aansluitterminaal klant
6
4. Hoofdbedieningspaneel (de afbeelding is slechts ter referentie)
1. Stroom L
2. 2. Stroom N
3. Preliminaire laadrelais (rectificatie brugpoort 1)
4. Inlaatrectificatie bruglijn (rectificatie brugpoort 2)
5. 5A-zekering
6. Naar IPDU
7. Naar PFC
8. Solenoïde klep (gereserveerd)
9. Elektrische verwarming van plaatwarmtewisselaar
10. Elektrische verwarming van de compressor
11. Pomp
12. Elektrische verwarming van de uitlaatklep
13. Elektrische verwarming van waterstroomschakelaar
14. 4-Richtingsklep
15. Poort voor extra pomp/op afstand bedienbaar alarm
16. Transformatoringang
17. Elektronische expansieklep
18. DC-ventilator stroomtoevoerpoort
19. Poort voor gelijkstroomventilator
20. Afstandsbedieningspoort
21. Schakelaar geforceerde koeling
22. Controleschakelaar parameters
23. T-in/T-uit/Tb1-temperatuursensor
24. Temperatuursensor afvoer (Tp)
25.
25.1. Temperatuursensor uitlaat buitenwarmtewisselaar (T3)
25.2. Omgevingstemperatuursensor (T4)
26.
26.1. Lagedrukschakelaar
26.2. Hogedrukschakelaar
27. Poort voor bedienings- en informatiepaneel
28. Waterstroomschakelaar
29. Uitgang transformator
30. Poort voor bediening met kabel
4.4.1 10~ 12kW (1-fase)
Verwijder het inspectiepaneel door de vijf schroeven los te draaien. De elektrische schakelkast bevindt zich binnen in het toestel boven in het
technische compartiment.
1. Gebruik dichtingsring A voor de elektrische stroomkabel en dichtingsring B voor andere externe bedrading
(Onderstaande afbeelding toont de positie in de vorm van een diagram, baseer u op de werkelijke foto’s)
Hoofdbedieningspaneel PFC&IPM-modulebord
30
B
A
7
2. Hoofdbedieningspaneel (de afbeelding is slechts ter referentie)
1. Uitgangspoort voor transformator
2. Poort voor T-in/ Tb1/T-uit/Tb2-temperatuursensor
Opmerking: T-in: waterinlaattemp. T-uit: wateruitlaattemp. Tb1
Temp. 1 van plaatwarmtewisselaar
Tb2 Temp. 2 van plaatwarmtewisselaar
3. Poort voor radiatortemperatuursensor (gereserveerd) (T6)
4. Poort voor temperatuursensoruitlaat
5.1 Poort voor uitlaattemperatuursensor
buitenwarmtewisselaar (T3)
5.2 Poort voor omgevingstemperatuursensor (T4)
6. Poort voor bedienings- en informatiepaneel
7.1 Lagedrukschakelaar
7.2 Hogedrukschakelaar
8. Poort voor differentieeldrukschakelaar
9. Poort voor fabrieksonderhoud
10. Poort voor bediening met kabel
11. Elektrische expansieklep
12. Ingangspoort voor stroomtoevoer L
13. Ingangspoort voor stroomtoevoer N
14. Aarding
15. Ingangspoort voor bruggelijkrichter N
16. Ingangspoort voor bruggelijkrichter L
17. 8A-zekeringsbuis
18. Poort voor solenoïde klep (gereserveerd)
19. Poort voor uitlaatklep elektrische verwarming
20. Poort voor plaatwarmtewisselaar elektrische verwarming
21. Poort voor waterstroomschakelaar elektrische verwarming
22. Poort voor ingebouwde waterpomp
23. Poort voor compressor elektrische verwarming
24. Poort voor 4-richtingsklep
25. Poort voor externe pomp/op afstand bedienbaar alarm
26. Afstandsbedieningspoort
27. Ingangspoort transformator
28. P/N/+15V-poort
29. Communicatiepoort tussen IPDU en hoofd-PCB
30. Onderste poort voor gelijkstroomventilator
31. Controleschakelaar
32. Bovenste poort voor gelijkstroomventilator
33. Aanraakschakelaar voor snel koelen
8
A
B
3. PFC&IPM-modulebord (de afbeelding is slechts ter referentie)
4.4.3 12~ 16kW (3-fases)
1 Uitgangspoort voor +18V
2. Ingangspoort P voor IPM
3. Stroomtoevoerpoort W van de
compressor
4. Stroomtoevoerpoort V van de
compressor
5. Stroomtoevoerpoort W van de
compressor
6. PFC uitgang N
7. PFC uitgang P
8. PFC inductantiepoort L_1
9. PFC inductantiepoort L_2
10. PFC-ingang N
11. IPM-ingang N
12. Communicatiepoort naar het
hoofdbedieningspaneel
Verwijder het inspectiepaneel door de vijf schroeven los te
draaien. De elektrische schakelkast bevindt zich binnen in het
toestel boven in het technische compartiment.
1. Gebruik dichtingsring A voor de elektrische stroomkabel en
dichtingsring B voor andere externe bedrading.
(Onderstaande afbeelding toont de positie in de vorm van een
diagram, baseer u op de werkelijke foto’s)
Hoofdbedieningspaneel IPM-modulebord
9
2. Hoofdbedieningspaneel (de afbeelding is slechts ter referentie)
1. Ingangspoort voor stroomtoevoerschakelaar
2. Poort voor onderhoud
3. Verbindingspoort voor bedienings- en informatiepaneel
4. Poort voor T-in/ Tb1/T-uit/Tb2 temperatuursensor
Opmerking: T-in: waterinlaattemp. T-uit: wateruitlaattemp.
Tb1 Temp. 1 van plaatwarmtewisselaar
Tb2 Temp. 2 van plaatwarmtewisselaar
5. Poort voor temperatuursensoruitlaat (Tp)
6.1 T3 Poort voor temperatuursensor
6.2 T4 Poort voor omgevingstemperatuursensor
7.1 Lagedrukschakelaar
7.2 Hogedrukschakelaar
8. Aanraakschakelaar voor controle
9. Aanraakschakelaar voor snel koelen
10. Poort voor differentieeldrukschakelaar
11. Poort voor fabrieksonderhoud
12. Poort voor bediening met kabel
13. AC Transformator
14. Afstandsbedieningspoort
15. Poort voor elektrische expansieklep
16. Poort voor AC- 220V stroomtoevoerpoort
17. Poort voor solenoïde klep (gereserveerd)
18. Poort voor uitlaatklep elektrische verwarming
19. Poort voor elektrische verwarming van plaatwarmtewisselaar
20. Poort voor elektrische verwarming van differentieeldrukschakelaar
21. Poort voor ingebouwde waterpomp
22. Elektrische verwarming van de compressor
23. Poort voor voorgeladen AC-relais
24. Poort voor 4-richtingsklep
25. Poort voor externe waterpomp/op afstand bedienbaar alarm
26. Bovenste poort voor gelijkstroomventilator
27. Onderste poort voor gelijkstroomventilator
28. Poort voor stroomtoevoer van schakelaar van PFC-bord
29. Poort voor besturingsmodule
30. P/N/+15V-poort
10
3. IPM-modulebord (de afbeelding is slechts ter referentie)
1 Uitgangspoort voor +15V
2. Communicatiepoort naar het
hoofdbedieningspaneel
3. IPM-ingangspoort N
4. Compressoraansluiting poort W
5. Compressoraansluiting poort V
6. Compressoraansluiting poort U
7. IPM-ingang P
8. Poort voor stroomtoevoer van schakelaar
1. Stroomtoevoerpoort L3
2. Stroomtoevoerpoort L2
3. Ingangspoort voor stroomtoevoer L1
4. Ingangspoort voor stroomtoevoer N
5. Aarding
6. Geladen stroomtoevoerpoort voor hoofdbedieningspaneel
7. Stroomtoevoerpoort voor hoofdbedieningspaneel
8. Uitgangspoort voor stroomtoevoer L1 na filteren
9. Uitgangspoort voor stroomtoevoer L2 na filteren
10. Uitgangspoort voor stroomtoevoer L3 na filteren
11. Aarding
4. Filterbord (de afbeelding is slechts ter
referentie)
5. INSTALLATIE VAN HET TOESTEL
5.1 VOOR DE INSTALLATIE
Voor de installatie
Controleer het model en het serienummer van het toestel.
Hantering
Vanwege de grote afmetingen en het zware gewicht, dient het
toestel alleen te worden gehanteerd met hefgereedschappen met
banden. De banden kunnen worden geplaats in de daarvoor
speciaal gemaakte inkepingen in het basisframe.
LET OP
Raak, om letsel te voorkomen, de
luchtinlaat of aluminium vinnen niet aan.
Voorkom schade en gebruik niet de
grepen in de ventilatorroosters.
Het toestel is topzwaar! Voorkom dat het
toestel valt als gevolg van onjuiste
inclinatie tijdens het hanteren.
5.2 De plek van de installatie bepalen
WAARSCHUWING
Toestel A (mm)
5-16kW ≥2000
Zorg ervoor dat er genoeg plaats is om de installatie uit te voeren
Plaats de kant met de uitlaat in een goede hoek ten opzichte van
de windrichting.
Harde wind
Uitgeblazen lucht
Harde wind
Uitgeblazen lucht
Zorg voor juiste afmetingen om te voorkomen dat het toestel
wordt gebruikt als schuilplaats voor kleine dieren.
Kleine dieren die in aanraking komen met de elektrische
onderdelen kunnen zorgen voor slechte werking, rook of brand.
Geef de gebruiker instructies de ruimte om het toestel vrij te
houden.
1 Bepaal een plaats voor de installatie die voldoet aan de volgende
condities en die de goedkeuring heeft van de klant.
- Plaatsen met goede ventilatie.
- Plaatsen die geen overlast bezorgen aan buren.
- Veilige plaatsen die het gewicht en vibraties van het toestel kunnen
dragen, en waar het toestel op een waterpasniveau kan worden
geïnstalleerd.
- Plaatsen waar er geen mogelijkheid bestaat op ontvlambaar gas of
lekken van product.
- Het toestel is niet bedoeld voor gebruik in een potentieel explosieve
omgeving.
- Plaatsen waar er voldoende ruimte is voor service en onderhoud.
- Plaatsen waar de lengte van de leidingen en bedrading van het
toestel binnen het toelaatbaar bereik vallen.
- Plaatsen waar waterlekkage van het toestel geen schade kan
toebrengen aan de locatie (bijv. in het geval van een verstopte
afvoerleiding).
- Plaatsen waar regenval zoveel mogelijk beperkt kan worden.
- Installeer het toestel niet op veelgebruikte plaatsen, zoals een
werkplaats.
- In het geval van constructiewerk (bijv. slijpen, enz.) waar veel stof
vrijkomt, dient het toestel te worden bedekt.
- Plaats geen voorwerpen of apparatuur op het toestel (bovenste
plaat)
- Ga niet op het toestel klimmen, staan of zitten.
- Zorg ervoor dat er voldoende voorzorgsmaatregelen zijn genomen
in het geval van koelmiddellekkage volgens de relevante
plaatselijke wetten en regelgeving.
2 Wanneer het toestel wordt geïnstalleerd op een locatie met sterke
wind, let dan speciaal op het volgende.
Sterke wind van 5 m/sec of meer die tegen de luchtuitlaat van het
toestel blaast, veroorzaakt een kortsluiting (suctie van uitlaatlucht),
en dit kan de volgende consequenties hebben:
- Verslechtering van de bedrijfsvermogen.
- Frequente bevriezingsversnelling in verwarmingsmodus.
- Onderbreking van de werking vanwege stijging van hoge druk.
- Wanneer er een sterke wind continu op de voorkant van het toestel
blaast, kan de ventilator snel gaan draaien totdat hij kapot gaat.
Raadpleeg de volgende afbeelding voor de installatie van dit
toestel op een plaats waar de windrichting kan worden voorspeld.
Plaats de kant met de luchtuitlaat naar de muur van het gebouw,
hek of scherm.
3 Maak een waterafvoerkanaal rondom de fundering om het
overtollig water rond het toestel af te voeren.
4 Als het water niet eenvoudig van het toestel af te voeren is, plaats
het toestel dan op een fundering van cementblokken, enz. (de
hoogte van de fundering moet ongeveer 100 mm (3,93 inch) zijn).
5 Als u het toestel op een frame plaatst, installeer dan een
waterbestendige plaat (ongeveer 100 mm) aan de onderzijde van
het toestel om te voorkomen dat er water van de lage kant
instroomt.
6 Wanneer het toestel wordt geïnstalleerd op een locatie met
regelmatige sneeuwval, zorg er dan specifiek voor dat de fundering
zo hoog mogelijk ligt.
7 Als u het toestel op een bouwframe plaatst,
installeer dan een waterbestendige plaat
(veldstroomtoevoer) (ongeveer 100 mm) aan
de onderzijde van het toestel om het
druppelen van het afgevoerde water te
voorkomen. (Zie afbeelding).
OPMERKING:
Toestel is topzwaar!
Probeer niet te installeren op het bouwframe.
5.2.1 Bepalen van locatie in koud klimaat
OPMERKING:
Wanneer u het toestel gebruikt in een koud klimaat, volg dan
onderstaande instructies.
11
Installeer, om blootstelling aan wind te voorkomen, het toestel
met de suctiezijde naar de muur.
Installeer het toestel nooit op een plaats waar de suctiezijde
direct blootgesteld kan worden aan wind.
Installeer, om blootstelling aan wind te voorkomen, een plaat
voor de luchtuitlaatzijde van het toestel.
In gebieden met zware sneeuwval is het zeer belangrijk een
plaats voor de installatie te kiezen waar de sneeuw geen invloed
heeft op het toestel. Als er kans is op zijwaartse sneeuwval, zorg
er dan voor dat de warmtewisselaarsspiraal niet wordt getroffen
door de sneeuw (plaats indien nodig een overkapping).
H
A
G
1 Maak een overkapping.
2 Maak een voetstuk.
Installeer het toestel hoog genoeg dat het
niet wordt ondergesneeuwd.
5.2.2 Bepalen van locatie in warm klimaat
Omdat de buitentemperatuur wordt gemeten door een
buitenluchtthermistor, is het belangrijk dat het buitentoestel in
de schaduw wordt geplaatst, of er dient een overkapping te
worden gemaakt om direct zonlicht te voorkomen, zodat deze
niet wordt beïnvloed door de warmte van de zon. Andere
bescherming kan nodig zijn voor het toestel.
5.3 Installatieruimte (toestel: mm)
H
A
G
B
C
D
E
F
MODEL
A
B
C
D
E
F
G
H
(kW)
5/7
994
626
382
342
363
396
1008
963
B
E
F
C
D
MODEL
A
B
C
D
E
F
G
H
(kW)
10/12
900
600
348
320
360
400
970
1327
/14/16
Installatie met enkel
toestel
Parallelle verbinding van twee of meer toestellen
>300
>600
>2000
Parallel verbonden voorzijde aan
achterzijde
>2000
>500
>3000
>3000
>300
12
5.3.1 Verplaatsen en installeren
Wees voorzichtig wanneer u het toestel optilt met de band.
Het zwaartepunt bevindt zich niet altijd in het midden.
Pak de inlaat van het buitentoestel niet beet om vervorming te
vermijden.
Raak de ventilator niet aan met de handen of met andere
voorwerpen.
Houd het toestel niet onder een hoek van meer dan 45° en leg
het niet plat op de vloer.
Zorg voor een betonnen fundering om het buitentoestel op
vast te zetten.
Zet de poten van het toestel met bouten stevig vast om te
voorkomen dat het bij harde wind of aardbevingen kan
omvallen
0
0
6
>
Zet met bouten vast
OPMERKING:
De afbeeldingen in deze handleiding zijn uitsluitend bedoeld ter
verduidelijking. De airconditioner die u hebt aangeschaft kan er
enigszins anders uit zien (afhankelijk van het model). Ga altijd uit
van het door u gekochte model.
5.3.2 Wateruitlaat
De condensatiewateruitlaten op de chassis voor de selectie
zoals getoond in onderstaande afbeelding:
5/7kW
Wateruitlaat
10~16kW
Uitlaat reservewater.
(Moet worden opengetikt)
Uitlaat reservewater.
Wateruitlaat
(Met rubberen stop)
LET OP
Let bij het installeren van het buitentoestel op de plaats van
installatie en het afvoerpatroon.
Als het toestel geïnstalleerd is in een gebied met extreem lage
temperaturen, kan het bevroren condenswater de wateruitlaat
blokkeren. Trek dan de rubberen stop uit de reserve wateruitlaat
(10~16kW). Als dat niet helpt om het water af te voeren, tik dan de
andere wateruitlaten (10~16kW) open en zorg ervoor dat het water
tijdig kan worden afgevoerd.
Let er op dat de reservewateruitlaat van buiten naar binnen moet
worden opengetikt, zodat het later hersteld kan worden. Kies de
installatieplaats waar water geen overlast kan geven.
Zorg ervoor dat er geen motten of andere insecten in het gat
komen, deze kunnen de interne componenten beschadigen.
13
5.4 Voorbeelden van typische toepassingen
Onderstaande voorbeelden zijn alleen ter illustratie.
5.4. 1 Toepassing 1
Toepassing voor ruimtekoeling en -verwarming met een standaard bediening (of optionele wandbediening) die is aangesloten op het toestel.
4
1
9,1
10
5
11
12
9
2
3
9.2
8
6
7
FCU1
FCU2
FCUn
1 Buitentoestel
2 Y-vormig filter
3 Uitschakelklep (veldstroomtoevoer)
4 Wandbediening (optioneel)
5 Terugslagklep (veldstroomtoevoer)
6 Afvoerklep (veldstroomtoevoer)
7 Vulklep (veldstroomtoevoer)
8 Buffervat (veldstroomtoevoer)
9 Balansketel (veldstroomtoevoer)
9.1 ontluchtingsklep
9.2 afvoerklep
10 Expansievat (veldstroomtoevoer)
11 Pomp 2: externe circulatiepomp (veldstroomtoevoer)
12 Collector (veldstroomtoevoer)
FCU 1...n ventilatortoestellen
OPMERKING:
Als het volume van de balansketel (9) groter is dan 30 L, is het buffervat (8) niet nodig. Zo niet, dan dient een buffervat te worden
geïnstalleerd en dient het totale volume van de balansketel en het buffervat groter te zijn dan 30 L. De afvoerklep (6) dient te worden
geïnstalleerd op de laagste plek van het systeem
Een onafhankelijke backupverwarming kan worden geselecteerd en geïnstalleerd, waardoor er een extra verwarmingsbron is en het
systeem beter functioneert bij een lage omgevingstemperatuur.
Werking van het toestel
Wanneer er koeling of verwarming wordt gevraagd vanaf de standaard bediening (of optionele wandbediening) treedt het toestel in werking om
de beoogde waterstroomtemperatuur te bereiken zoals ingesteld op de standaard bediening (of optionele wandbediening). Wanneer de
kamertemperatuur het instelpunt bereikt, stopt het toestel met werken. De circulatiepomp (ingebouwde pomp 1 en buitenpomp 2) treden ook in
werking.
14
5.4.2 Toepassing 2
Toepassing voor alleen verwarming met een standaard bediening (of optionele wandbediening) die is aangesloten op het toestel. De
verwarming wordt geleverd via de vloerverwarmingsspiralen.
4
1
9.1
10
11
12
5
9
2
3
22
8
9.2
13
1
Buitentoestel
6
7
FHL1
FHL2
FHL
n
9
Balansketel
(veldstroomtoevoer)
2
Y-vormig filter
9.1
Ontluchtingsklep
3
Uitschakelklep
(veldstroomtoevoer)
9.2
Afvoerklep
4
Wandbediening (optioneel)
10 expansievat (veldstroomtoevoer)
5
Terugslagklep
(veldstroomtoevoer)
11 Pomp 2: externe circulatiepomp
(veldstroomtoevoer)
6
Afvoerklep (veldstroomtoevoer)
12
Collector (veldstroomtoevoer)
7
Vulklep (veldstroomtoevoer)
13 mengstation (veldstroomtoevoer, veldbediening)
8
Buffervat (veldstroomtoevoer)
FHL 1…n vloerverwarmingscircuit
OPMERKING:
Als het volume van de balansketel (9) groter is dan 30 L, is het buffervat (8) niet nodig. Zo niet, dan dient een buffervat te worden
geïnstalleerd en dient het totale volume van de balansketel en het buffervat groter te zijn dan 30 L. De afvoerklep (6) dient te worden
geïnstalleerd op de laagste plek van het systeem
Een onafhankelijke backupverwarming kan worden geselecteerd en geïnstalleerd, waardoor er een extra verwarmingsbron is en het
systeem beter functioneert bij een lage omgevingstemperatuur.
Mengstation
De belangrijkste taak van het toestel is water met een gematigde en hoge temperatuur te leveren aan de vloerverwarming, en daarom dient
het mengstation te worden aangesloten voor de vloerverwarming.
15
5.4.3 Toepassing 3
Toepassing voor ruimtekoeling en -verwarming met een standaard bediening (of optionele wandbediening) die is aangesloten op het toestel. De
verwarming wordt geleverd via de vloerverwarmingsspiralen en ventilatortoestellen. De koeling wordt alleen via de ventilatortoestellen geleverd.
4
T1
T2
12
Tn
15
1
M1
M2
Mn
9.1
10
14
FCU1
FCU2
FCUn
11
12
5
M
9
13
9,2
2
3
6
7
8
FHL1
FHL2
FHLn
1 Buitentoestel
2 Y-vormig filter
3 Uitschakelklep (veldstroomtoevoer)
4 Wandbediening (optioneel)
5 Terugslagklep (veldstroomtoevoer)
6 Afvoerklep (veldstroomtoevoer)
7 Vulklep (veldstroomtoevoer)
8 Buffervat (veldstroomtoevoer)
9 Balansketel (veldstroomtoevoer)
9.1 ontluchtingsklep
9.2 afvoerklep
10 Expansievat (veldstroomtoevoer)
11 Pomp 2: externe circulatiepomp (veldstroomtoevoer)
12 Collector (veldstroomtoevoer)
13 Mengstation (veldstroomtoevoer, veldbediening)
14 Gemotoriseerde 2-richtingsklep om de
vloerverwarmingsspiralen in de koelingsmodus af te sluiten
(veldstroomtoevoer, veldbediening)
15 Bypassklep (veldstroomtoevoer)
FHL 1...
n
Vloerverwarmingsspiraal
FCU 1...
n
Ventilatorconvectoren
M1...n
Gemotoriseerde klep om de FHL1...3-spiraal te
bedienen (veldstroomtoevoer)
T1…n
Kamerthermostaat (veldstroomtoevoer)
OPMERKING:
Als het volume van de balansketel (9) groter is dan 30 L, is het buffervat (8) niet nodig. Zo niet, dan dient een buffervat te worden
geïnstalleerd en dient het totale volume van de balansketel en het buffervat groter te zijn dan 30 L. De afvoerklep (6) dient te worden
geïnstalleerd op de laagste plek van het systeem
Een onafhankelijke backupverwarming kan worden geselecteerd en geïnstalleerd, waardoor er extra verwarming is en het systeem
beter functioneert bij een lage omgevingstemperatuur.
Mengstation
De belangrijkste taak van het toestel is water met een gematigde en hoge temperatuur te leveren aan de vloerverwarming, en daarom dient
het mengstation te worden aangesloten voor de vloerverwarming.
Werking pomp en verwarming/koeling van de ruimte
Afhankelijk van het seizoen schakelt het toestel (1) naar de verwarmings- of koelingsmodus, al naar gelang de temperatuur die gedetecteerd
wordt door de standaard bediening (of optionele wandbediening (4)). Wanneer de standaard bediening (of optionele wandbediening (4))
verwarming/koeling vraagt, treedt de pomp in werking en schakelt het toestel (1) naar verwarmings-/koelingsmodus. Het toestel (1) treedt in
werking om de beoogde uitlaattemperatuur van het koude/warme water te bereiken.
In de koelingsmodus zal de 2-richtingsklep (14) sluiten om te voorkomen dat er koud water door de vloerverwarmingsspiralen (FHL) stroomt.
LET OP
Wanneer de circulatie in iedere ventilatorconvector (FCU 1...3) bediend wordt door op afstand bedienbare kleppen (M1...3) is het
belangrijk een bypassklep (15) te installeren om ervoor te zorgen dat het veiligheidsapparaat van de waterstroomschakelaar niet
geactiveerd wordt. De bypassklep dient zo te worden geselecteerd dat op ieder moment de minimale waterstroom wordt gegarandeerd.
Aanbevolen wordt een bypassklep met drukverschilbesturing te selecteren.
16
5.4.4 Toepassing 4
Toepassing voor ruimtekoeling en -verwarming met een standaard bediening (of optionele wandbediening) die is aangesloten op het toestel.
De verwarming wordt geleverd via de vloerverwarmingsspiralen. De koeling wordt alleen via de ventilatortoestellen geleverd. Een 3-
richtingsklep wordt gebruikt om de richting van de waterstroom te veranderen wanneer de bedrijfsmodus wordt gewijzigd.
4
T1
T2
12
Tn
1
5
1
M1
M2
Mn
10
FCU1
FCU2
FCUn
5
9,1
11
16
12
M
9
2
3
9,2
13
6
7
8
FHL1
FHL2
FHLn
1
Buitentoestel
10
Expansievat (veldstroomtoevoer)
2
Y-vormig filter
11
Pomp 2: externe circulatiepomp
(veldstroomtoevoer)
3
Uitschakelklep (veldstroomtoevoer)
12
Collector (veldstroomtoevoer)
4
Wandbediening (optioneel)
13
Mengstation (veldstroomtoevoer)
5
Terugslagklep (veldstroomtoevoer)
15
Bypassklep (veldstroomtoevoer)
6
Afvoerklep (veldstroomtoevoer)
16
Gemotoriseerde 3-richtingsklep
(veldstroomtoevoer, veldbediening)
7
Vulklep (veldstroomtoevoer)
FHL 1...n
Vloerverwarmingsspiraal
8
Buffervat (veldstroomtoevoer)
FCU 1...n
Ventilatorconvectoren
9 Balansketel (veldstroomtoevoer)
9.1 ontluchtingsklep
9.2 afvoerklep
OPMERKING:
Als het volume van de balansketel (9) groter is dan 30 L, is het buffervat (8) niet nodig. Zo niet, dan dient een
buffervat te worden geïnstalleerd en dient het totale volume van de balansketel en het buffervat groter te zijn dan
30 L. De afvoerklep (6) dient te worden geïnstalleerd op de laagste plek van het systeem Een onafhankelijke
backupverwarming kan worden geselecteerd en geïnstalleerd, waardoor er een extra verwarmingsbron is en het
systeem beter functioneert bij een lage omgevingstemperatuur.
De 3-richtingsklepbesturing heeft veldbediening nodig, het toestel beschikt niet over een besturingsfunctie.
Onder normale omstandigheden is poort A geopend, wanneer er een signaal wordt gestuurd naar de 3-richtingsklep (16), is poort A
gesloten en poort B geopend. In de koelingsmodus wordt er een AAN-signaal gestuurd naar de 3-richtingsklep (16), stroomt het koude
water door de poortinlaat naar poort B, en poort B dient aangesloten te zijn op de ventilatorconvectoren. In de verwarmingsmodus
stroomt het warme water door de poortinlaat naar poort A, en poort A dient verbonden te zijn met de vloerverwarmingsspiralen. Op deze
manier stroomt al het warme water van het toestel door de vloerverwarmingsspiralen en verzekert dus van een betere prestatie van de
vloerverwarming.
17
5.4.5 Toepassing 5
Verwarmen van een ruimte met een hulpverwarmingsketel (afwisselende werking).
Toepassing voor ruimteverwarming via ofwel het toestel ofwel een hulpverwarmingsketel die is aangesloten op het systeem.
Het door het toestel bedienbare contact (ook wel ‘toestemmingssignaal voor de hulpverwarmingsketel’ genoemd) is ter plaatse n odig en
het wordt aanbevolen dat het signaal wordt bepaald door de buitentemperatuur (thermistor op het buitentoestel).
Toepassing A kan worden gebruikt als de hulpverwarmingsketel het toestel vervangt bij het verwarmen van de ruimte.
Application B kan worden gebruikt als de watertemperatuur van het buitentoestel niet hoog genoeg is. Een extra 3-richtingsklep dient te
worden geïnstalleerd als de temperatuur van het water van het buitentoestel hoog genoeg is. De verwarmingsketel wordt dan omgeleid.
Wanneer de temperatuur niet hoog genoeg is, zal de 3-richtingsklep open gaan en het water van het buitentoestel zal door de
verwarmingsketel stromen en opnieuw worden opgewarmd.
OPMERKING:
Als een hulpverwarmingsketel (of een andere extra verwarmingsbron) moet worden aangesloten, moet het toestel worden aangepast.
LET OP
Zorg ervoor dat de verwarmingsketel en de integratie van de verwarmingsketel voldoen aan de relevante plaatselijke wetten en
regelgeving.
Toepassing A
4
AHS
1
5
10
5
9,1
11
12
9
2
3
8
9,2
6
7
FCU1
FCU2
FCUn
1 Buitentoestel
2 Y-vormig filter
3 Uitschakelklep (veldstroomtoevoer)
4 Wandbediening (optioneel)
5 Terugslagklep (veldstroomtoevoer)
6 Afvoerklep (veldstroomtoevoer)
7 Vulklep (veldstroomtoevoer)
8 Buffervat (veldstroomtoevoer)
9 Balansketel (veldstroomtoevoer)
9.1 ontluchtingsklep
9.2 afvoerklep
10 Expansievat (veldstroomtoevoer)
11 Pomp 2: externe circulatiepomp (veldstroomtoevoer)
12 Collector (veldstroomtoevoer)
FCU 1...n ventilatortoestellen
AHS - extra verwarmingsbron (additional heating source)
18
Toepassing B
Als toepassing B geselecteerd is, dient de bedieningskabel naar de verwarmingsketel ook aangesloten te zijn op de 3-richtingsklep (16).
4
AHS
1
10
5
5
16
9,1
11
12
9
M
2
3
8
9,2
6
7
FCU1
FCU2
FCUn
1 Buitentoestel
2 Y-vormig filter
3 Uitschakelklep (veldstroomtoevoer)
4 Wandbediening (optioneel)
5 Terugslagklep (veldstroomtoevoer)
6 Afvoerklep (veldstroomtoevoer)
7 Vulklep (veldstroomtoevoer)
8 Buffervat (veldstroomtoevoer)
9 Balansketel (veldstroomtoevoer)
9.1 ontluchtingsklep
9.2 afvoerklep
10 Expansievat (veldstroomtoevoer)
11 Pomp 2: externe circulatiepomp (veldstroomtoevoer)
12 Collector (veldstroomtoevoer)
16 Gemotoriseerde 3-richtingsklep (veldstroomtoevoer, veldbediening)
FCU 1...n ventilatortoestellen
AHS - extra verwarmingsbron (additional heating source)
OPMERKING:
Als het volume van de balansketel (9) groter is dan 30 L, is het buffervat (8) niet nodig. Zo niet, dan dient een buffervat te worden
geïnstalleerd en dient het totale volume van de balansketel en het buffervat groter te zijn dan 30 L. De afvoerklep (6) dient te worden
geïnstalleerd op de laagste plek van het systeem Een onafhankelijke backupverwarming kan worden geselecteerd en geïnstalleerd,
waardoor er een extra verwarmingsbron is en het systeem beter functioneert bij een lage omgevingstemperatuur.
Werking
Wanneer er verwarming nodig is, treedt ofwel het toestel ofwel de verwarmingsketel in werking, afhankelijk van de buitentemperatuur.
Omdat de buitentemperatuur wordt gemeten door een buitenluchtthermistor, is het belangrijk dat het buitentoestel in de schaduw wordt
geplaatst zodat deze niet wordt beïnvloed door de warmte van de zon.
Frequent schakelen kan corrosie van de verwarmingsketel in een vroeg stadium veroorzaken. Neem contact op met de fabrikant van de
verwarmingsketel.
Tijdens de verwarming door het toestel, treedt het toestel in werking om de beoogde waterstroomtemperatuur te bereiken die is
ingesteld op het bedieningspaneel.
Tijdens de verwarming door de verwarmingsketel, treedt de verwarmingsketel in werking om de beoogde waterstroomtemperatuur te
bereiken die is ingesteld op het bedieningspaneel.
19
5.5 Installatie waterleidingen
OPMERKING:
Als er geen glycol (antivries) in het systeem, of er is sprake
van een defect in de stroomtoevoer of pomp, voer dan het
water af uit het systeem (zoals getoond in onderstaande
afbeelding).
WAARSCHUWING
A <A
Wanneer bij koud weer het water in het systeem
niet beweegt, is bevriezing zeer waarschijnlijk en
dat zal schade toebrengen aan het systeem.
5.5.1 Waterkwaliteitscontrole
1 Waterkwaliteitscontrole
Industrieel water in het koelsysteem geeft weinig verkalking.
Bronwater en rivierwater daarentegen geven veel verkalking en
neerslag van zand enz.
Bronwater en rivierwater dienen daarom te worden gefilterd en
met een waterontharder verzacht voordat het door een
koelsysteem stroomt. Zand en klei in de verdamper kunnen de
doorstroom van koelwater blokkeren en tot
bevriezingsongelukken leiden. Als het koelwater te hard is, dan
kan in de installatie corrosie optreden. Derhalve dient het
koelwater van te voren geanalyseerd te worden: PH-waarde,
conductiviteit, chloride- en sulfideconcentraties, enz.
2 Bruikbare norm voor de waterkwaliteit van het toestel
PH waarde
68
Totale
hardheid
<50ppm
Conductiviteit
<200 μV/cm(25 ℃)
Sulfide-ion
Nr.
Chloride-ion
<50ppm
Ammoniak-ion
Nr.
Sulfaat-ion
<50ppm
Silicone
<30ppm
IJzergehalte
<0,3ppm
Natrium-ion
Niet nodig
Calcium-ion
<50ppm
5.5.2 Het controleren van het watercircuit
De toestellen zijn uitgerust met een waterinlaat en -uitlaat die
aangesloten worden op een watercircuit. Dit circuit moet worden
aangelegd door een gediplomeerd technicus en dient te voldoen aan
plaatselijke wetten en regelgeving.
Het toestel mag alleen worden gebruikt in een gesloten
watersysteem. Toepassing in een open watersysteem
kan leiden tot excessieve corrosie van de waterleidingen.
Controleer het volgende voordat u verder gaat met de installatie van het
toestel:
De maximale waterdruk mag niet hoger zijn dan 3 bar.
De maximale watertemperatuur is 60 ºC volgens de
veiligheidsinstellingen van het apparaat.
Gebruik altijd materiaal dat compatibel is met het water dat in het
systeem wordt gebruikt en met de materialen die in het toestel
worden gebruikt.
Zorg ervoor dat alle componenten die in het leidingwerk geïnstalleerd
de waterdruk en -temperatuur kunnen weerstaan.
Er moeten op alle lage punten van het systeem afvoerkranen
aanwezig zijn voor een complete afvoer uit het circuit tijdens
onderhoud.
Op alle hoge punten van het systeem moeten ontluchters aanwezig
zijn. De ontluchters dienen te worden geplaatst op plaatsen die
gemakkelijk toegankelijk zijn voor onderhoud. In het toestel bevindt
zich een automatische ontluchter. Controleer of deze
ontluchtingsklep niet te vastgedraaid zit, zodat de automatische
vrijlating van lucht in het water mogelijk blijft.
5.5.3 Controleren van het watervolume en voordruk van
het expansievat
Het toestel beschikt over een expansievat dat een standaard voordruk
heeft van 1,5 bar.
Om zeker te zijn van een juiste werking van het toestel, kan het zijn dat
de voordruk van het expansievat bijgesteld moet worden en het
minimale en maximale watervolume gecontroleerd moet worden.
1. Controleer of het totale watervolume van de installatie, zonder het
interne watervolume van het toestel, ten minste 20 L is. Raadpleeg
14
Technische specificaties voor het bepalen van het totale interne
watervolume van het toestel.
OPMERKING
In de meeste toepassingen zal dit minimale watervolume voldoende
zijn.
In kritieke processen of in ruimtes die veel verwarming vragen kan
er echter meer water vereist zijn.
Wanneer de circulatie in iedere kamerverwarmingsspiraal op
afstand wordt bediend, is het belangrijk dat dit minimale watervolume
wordt behouden, zelfs wanneer alle kleppen gesloten zijn.
2. Bepaal met behulp van onderstaande tabel of de voordruk van het
expansievat bijgesteld moet worden.
3. Bepaal met behulp van onderstaande tabel en instructies of het
totale watervolume in de installatie zich onder het maximaal
toegestane watervolume bevindt.
Hoogteverschil
installatie(a)
Watervolume
5/7kW ≤58 L
10~16kW ≤88 L
5/7kW 58 L
10~16kW 88 L
≤7 m
Geen bijstelling van de
voordruk nodig
Vereiste acties:
• Voordruk moet worden
verlaagd, bereken volgens
“Berekening van de voordruk
van het expansievat”.
• Controleer of het watervolume
lager is dan het maximaal
toegestane watervolume (met
behulp van onderstaande
grafiek)
≥7 m
Vereiste acties:
• Voordruk moet worden
verhoogd, bereken volgens
“Berekening van de voordruk
van het expansievat”
hieronder.
• Controleer of het
watervolume lager is dan
het maximaal toegestane
watervolume (met behulp
van onderstaande
grafiek)
Expansievat van het toestel
is te klein voor de installatie.
(a) Hoogteverschil installatie: hoogteverschil (m) tussen het hoogste punt
van het watercircuit en het toestel. Als het toestel geplaatst is op het
hoogste punt van de installatie, moet de installatiehoogte 0 m zijn.
Berekening van de voordruk van het expansievat
De in te stellen voordruk (Pg) hangt af van het maximale hoogteverschil
van de installatie (H) en wordt als volgt berekend:
Pg(bar)=(H(m)/10+0,3) bar
Controleren van het maximaal toegestane watervolume
Ga als volgt te werk om het maximaal toegestane watervolume in het
gehele circuit te controleren:
1. Bepaal de berekende voordruk (Pg) voor het betreffende maximaal
toegestane watervolume met behulp van onderstaande grafiek.
20
2. Controleer of het totale watervolume in het gehele watercircuit
lager is dan deze waarde.
Als dit niet het geval is, is het expansievat in het toestel te klein
voor de installatie.
A1
B1 A2
B2
Voordruk = maximale watervolume in het expansievat = maximale
watervolume in het systeem
A1 Systeem zonder glycol voor het toestel van 10~ 16 kW
A2 Systeem zonder glycol voor het toestel van 5/7 kW
B1 Systeem met 25% propyleen voor het toestel van 10~ 16 kW
B2 Systeem met 25% propyleen voor het toestel van 5/7kW
(RaadpleegLet op: Gebruik van glycol” op pagina 21).
Voorbeeld 1
Het 10kW toestel is 5 m onder het hoogste punt in het watercircuit
geïnstalleerd.
Het totale watervolume in het water is 60 L.
In dit voorbeeld is geen actie of bijstelling vereist.
Voorbeeld 2
Het 10kW toestel is op het hoogste punt in het watercircuit
geïnstalleerd. Het totale watervolume in het water is 100 L.
Resultaat:
Omdat 100 L meer is dan 88 L, moet de voordruk worden
verlaagd (zie tabel hierboven).
De vereiste voordruk is:
Pg(bar) = (H(m)/10+0,3) bar = (0/10+0,3) bar = 0,3 bar
Het betreffende maximale watervolume kan worden afgelezen
van de grafiek: ongeveer 158 L.
Omdat het totale watervolume (100 L) onder het maximale
watervolume ligt (158 L), is het expansievat voldoende voor de
installatie.
5.5.4 Instellen van de voordruk van het expansievat
Wanneer de standaard voordruk van het expansievat (1,5 bar)
moet worden veranderd, houd dan de volgende richtlijnen in
gedachten:
Gebruik alleen droge stikstof voor de instelling van de voordruk
van het expansievat.
Het niet juist instellen van de voordruk van het expansievat zal
leiden tot het niet goed werken van het systeem. De voordruk
dient alleen te worden bijgesteld door een gediplomeerde
installateur.
5.5.5 Het controleren van het watercircuit
Wateraansluitingen moeten worden gedaan volgens het
outlookdiagram dat bij het toestel is geleverd met betrekking tot de
waterinlaat en -uitlaat.
Zorg ervoor dat de leidingen van het toestel niet worden
vervormd door excessieve kracht bij het aansluiten van de
leidingen. Vervormde leidingen kan ervoor zorgen dat het
toestel niet goed werkt.
Als er lucht, vocht of stof in het watercircuit komt, kan dat
problemen veroorzaken. Houd daarom altijd rekening met het
volgende bij de aansluiting van het watercircuit:
Gebruik alleen schone leidingen.
Houd het uiteinde van de leiding naar beneden bij het
verwijderen van bramen.
Bedek het uiteinde van de leiding wanneer u deze door een
muur trekt zodat er geen stof of vuil in kan komen.
Gebruik een goed afdichtmiddel voor het afdichten van de
aansluitingen. De afdichting moet de druk en temperatuur van
het systeem kunnen weerstaan.
Wanneer u een leiding van metaal zonder messing gebruikt, zorg
er dan voor dat beide materialen geïsoleerd zijn van elkaar om
galvanische corrosie te voorkomen.
Omdat messing een zacht materiaal is, dient
u het juiste gereedschap te gebruiken voor
de aansluiting op het watercircuit.
Ongeschikt gereedschap veroorzaakt schade
aan de leidingen.
OPMERKING:
Het toestel mag alleen worden gebruikt in een gesloten
watersysteem. Toepassing in een open watersysteem kan leiden tot
excessieve corrosie van de waterleidingen:
Gebruik nooit onderdelen met Zn-coating in het watercircuit. Er
kan zich excessieve corrosie van deze onderdelen voordoen,
omdat er koperen leidingen zijn gebruikt in het interne watercircuit
van het toestel.
Wanneer er een 3-richtingsklep wordt gebruikt in het watercircuit.
Kies bij voorkeur voor een 3-richtingsklep van de balsoort om de
volledige separatie tussen het watercircuit van de huishoudelijke
warmwaterketel en de vloerverwarming te garanderen.
Wanneer er een 3-richtingsklep of 2-richtingsklep wordt gebruikt
in het watercircuit. De aanbevolen maximale overgangstijd van
de klep dient minder dan 60 seconden te zijn.
5.5.6 Het beschermen van het watercircuit tegen
bevriezing
Bevriezing kan schade berokkenen aan het hydraulische systeem.
Omdat dit toestel buiten is geïnstalleerd en het hydraulische systeem
dus blootgesteld is aan vriestemperaturen, dienen er maatregelen te
worden genomen om bevriezing van het systeem te voorkomen.
Alle hydraulische onderdelen zijn geïsoleerd om warmteverlies te
verminderen. Er moet isolatie aanwezig zijn op de buitenleidingen.
Het toestel is al uitgerust met verschillende functies om bevriezing te
voorkomen. Voorbeeld: de software bevat speciale functies die de
pomp en warmtepomp gebruiken om het gehele systeem tegen
bevriezing te beschermen. Wanneer de temperatuur van de
waterstroom in het systeem onder een bepaalde waarde valt,
verwarmt de software het water met gebruik van ofwel de pomp, de
elektrische verwarmingskraan. De bevriezingsbeschermingsfunctie
zal alleen uitgaan wanneer de temperatuur boven een bepaalde
waarde stijgt. Raadpleeg “7.3 Bedrijfskenmerken” .
In het geval van stroomuitval kunnen de bovengenoemde functie het
toestel niet beschermen tegen bevriezing.
Omdat een stroomuitval kan voorkomen wanneer het toestel
onbeheerd is, raad de leverancier aan glycol toe te voegen aan het
watersysteem. Raadpleeg “Let op: Gebruik van glycol” .
Afhankelijk van de verwachte laagste buitentemperatuur dient het
watersysteem te worden gevuld met de juiste concentratie glycol,
zoals vermeld in onderstaande tabel.
Wanneer glycol wordt toegevoegd aan het systeem zal de prestatie
van het toestel worden beïnvloed. De correctiefactor van de capaciteit
van het toestel, de stroomsnelheid en drukval van het systeem staat
vermeld in onderstaande tabel:
Ethyleen-glycol
Kwaliteit van
glycol/%
Modificatie coëfficiënt
Vries-
Koelingscapaciteit-
Stroom-
Water-
Waterstroom-
punt/
modificatie
modificatie
weerstand
modificatie
0
1,000
1,000
1,000
1,000
0,000
10
0,984
0,998
1,118
1,019
-4,000
20
0,973
0,995
1,268
1,051
-9,000
30
0,965
0,992
1,482
1,092
-16,000
40
0,960
0,989
1,791
1,145
-23,000
50
0,950
0,983
2,100
1,200
-37,000
Propyleen-glycol
Kwaliteit van
glycol/%
Modificatie coëfficiënt
Vries-
Koelingscapaciteit
Stroom-
Water-
Waterstroom
punt/
modificatie
modificatie
weerstand
modificatie
0
1,000
1,000
1,000
1,000
0,000
10
0,976
0,996
1,071
1,000
-3,000
20
0,961
0,992
1,189
1,016
-7,000
30
0,948
0,988
1,380
1,034
-13,000
40
0,938
0,984
1,728
1,078
-22,000
50
0,925
0,975
2,150
1,125
-35,000
Als er geen glycol wordt toegevoegd moet het ware worden
afgevoerd wanneer er zich een stroomuitval voordoet.
21
WAARSCHUWING
ETHYLEEN-GLYCOL EN PROPYLEENGLYCOL ZIJN GIFTIG
a. De concentraties die in de tabel vermeld staan, zullen
bevriezing niet voorkomen, maar voorkomen dat de
hydraulische onderdelen barsten.
b. Het maximaal toegestane watervolume is dan verminderd
volgens de grafiek “Maximaal toegestaan watervolume” op
pagina 21 C.
LET OP
Gebruik van glycol
Volgende de toepasselijke wetgeving mag voor installaties met
een huishoudelijke warmwaterketel het gebruik van
propyleenglycol, inclusief de noodzakelijke remmers, slechts
EN1717 of equivalent zijn.
Als er teveel druk is bij het gebruik van glycol, sluit dan de
veiligheidsklep aan een afvoerbak om de glycol terug te
winnen.
Het aansluiten van een afvoerleiding is niet noodzakelijk. Als er
geen glycol wordt gebruikt. Het uitlaatwater kan dan worden
afgevoerd aan de onderkant van het toestel.
OPMERKING:
Corrosie in het systeem als gevolg van glycol
Onbelemmerde glycol wordt zuur onder de invloed van zuurstof. Dit
proces wordt versneld door de aanwezigheid van koper en bij
hogere temperaturen. De verzuurde onbelemmerde glycol
beschadigt oppervlakken en vormt galvanische corrosiecellen die
zeer ernstige schade toebrengen aan het systeem.
Het is daarom zeer belangrijk:
Dat de behandeling van het water op de juiste manier wordt
uitgevoerd door een gekwalificeerde waterspecialist.
Dat een glycol wordt geselecteerd met corrosieremmers tegen
zuren die worden gevormd door de oxidatie van glycol.
Dat, in het geval van een installatie met een huishoudelijke
warmwaterketel, alleen het gebruik van propyleenglycol is
toegestaan. In andere installaties is het gebruik van
ethyleenglycol goed.
Dat er geen glycol uit de auto-industrie wordt gebruikt, omdat
de corrosieremmers hiervan een beperkte leeftijd hebben en
silicaten bevatten die het systeem kunnen vervuilen of
verstoppen.
Dat gegalvaniseerde leidingen niet worden gebruikt in
systemen met glycol, daar dit kan leiden tot het bezinken van
bepaalde elementen in de corrosieremmer van het glycol.
Te controleren dat het glycol compatibel is met de materialen
die in het systeem worden gebruikt.
OPMERKING:
Wees u bewust van de hygroscopische eigenschap van glycol.
Het absorbeert vocht uit de omgeving.
De dop van de glycolverpakking openlaten veroorzaakt een
hogere concentratie van water. De glycolconcentratie is dan
lager en het water kan bevriezen.
Er dienen voorzorgsmaatregelen te worden genomen om te
zorgen voor minimale blootstelling van de glycol aan lucht.
5.5.7 Bevuilingsfactoren
De aangegeven prestatiegegevens refereren aan omstandigheden
met schone verdamperplaten (bevuilingsfactor = 1). Vermenigvuldig
het cijfer in de prestatietabellen met de coëfficiënt in de volgende
tabel voor andere bevuilingsfactoren.
Bevuilingsfactoren
Verdamper
(m2 °C/W)
Capaciteit
correctiefactor
Compressietoren
correctiefactor
inlaat
Totale
stroominlaat
correctiefactor
4,4 x 10-5
-
-
-
0,86 x 10-5
0,96
0,99
0,99
1,72 x10-4
0,93
0,98
0,98
5.5.8 Vullen met water
1. Sluit de watertoevoer aan op de vulklep en open de klep.
2. Zorg ervoor dat de automatische ontluchtingsklep open is (ten
minste 2 draaien).
3. Vullen met water tot de manometer een druk aangeeft van
ongeveer 2,0 bar. Verwijder zoveel mogelijk lucht met behulp van
de ontluchtingskleppen. Lucht in het watercircuit kan ervoor
zorgen dat de backupverwarming niet goed werkt.
Doe niet plastic deksel over de
ontluchtingsklep aan de bovenkant
van het toestel wanneer het
systeem in werking is. Open de
ontluchtingsklep, draai hem ten
minste 2 maal tegen de klok in om
lucht uit het systeem vrij te laten.
OPMERKING:
Tijdens het vullen kan het zijn dat niet alle lucht uit het systeem
verwijderd kan worden. Resterende lucht wordt verwijderd via de
automatische ontluchtingskleppen tijdens de eerste uren van werking
van het systeem. Het kan nodig zijn het water hierna bij te vullen.
De waterdruk die wordt aangegeven op de manometer zal
afhankelijk van de watertemperatuur variëren (hogere druk bij
hogere watertemperatuur).
De waterdruk dient echter altijd boven 0,3 bar te zijn om te
voorkomen dat er lucht in het circuit komt.
Het toestel kan te veel water afvoeren via de ontluchtingsklep.
De kwaliteit van het water moet voldoen aan de Safe Drinking
water Act”.
5.5.9 Leidingisolatie
Het volledige watercircuit, inclusief de leidingen, moet worden
geïsoleerd om condensatie tijdens het koelen en vermindering van
de verwarmings- en koelingscapaciteit te voorkomen, en ter
preventie van bevriezing van de buitenleidingen tijdens de winter.
De dikte van de afdichtingsmaterialen moet ten minste 13 mm zijn
met λ= 0,039 W/mK ter preventie van bevriezing van de
buitenleidingen.
Als de temperatuur boven 30 ºC is en de vochtigheidsgraad is meer dan
RH 80%, dan moet de dikte van de afdichtingsmaterialen ten minste 20
mm zijn om condensatie van het oppervlak van de afdichting te
voorkomen.
5.6 Veldbedrading
WAARSCHUWING
In overeenstemming met de nationale regelgeving dient een
hoofdschakelaar of andere manieren van ontkoppeling, met een
contactseparatie in alle polen, dient in de stroomtoevoer te
worden gebruikt.
Schakel de stroomtoevoer uit voordat u aansluitingen maakt.
Gebruik alleen koperen bedrading.
22
23
Pers gebundelde kabels nooit samen en zorg ervoor dat ze niet
in contact komen met de leidingen en scherpe randen. Let erop
dat er geen externe druk wordt uitgeoefend op de terminale
aansluitingen.
De veldbedrading en componenten moeten worden aangelegd
door een gediplomeerd technicus en dient te voldoen aan
plaatselijke en nationale wetten en regelgeving.
De veldbedrading dient te worden uitgevoerd in
overeenstemming met het bedradingsdiagram die bij het toestel
is geleverd en onderstaande instructies.
Gebruik een daarvoor bedoelde stroomtoevoer. Gebruik nooit
een ander stroomtoevoer die wordt gedeeld met een andere
toepassing.
Zorg voor een goede aarding. Aard het toestel niet aan een
elektriciteitspaal, overspanningsafleider of telefoonaardingspunt.
Onvolledige aarding kan leiden tot elektrische ontlading.
Installeer een aardlekschakelaar (30 mA). Dit nalaten kan leiden
tot elektrische ontlading.
Installeer de vereiste zekeringen of stroomonderbrekers.
5.6.1
Voorzorgsmaatregelen voor de elektrische bedrading
Maak de kabels vast, zodat zij niet in contact komen de leidingen
(vooral aan de kant van de hoge druk).
Maak de elektrische bedrading vast met kabelbinders, zoals
getoond in de afbeelding, zodat zij niet in contact komen de
leidingen, vooral aan de kant van de hoge druk.
Let erop dat er geen externe druk wordt uitgeoefend op de
terminale aansluitingen.
Let er op dat bij de installatie van de aardlekschakelaar deze
compatibel is met de omvormer (bestand tegen elektrische ruis
met hoge frequentie) om het onnodig openen van de
aardlekschakelaar te voorkomen.
OPMERKING
De aardlekschakelaar moet een onderbreker van het
hogesnelheidstype zijn van 30 mA (<0,1 s).
Dit toestel is uitgerust met een omvormer. Het installeren van een
fasebevorderende condensator zal niet alleen het
verbeteringseffect van de vermogensfactor verminderen, maar
kan tevens abnormale verwarming van de condensator
veroorzaken vanwege hoogfrequente golven. Installeer nooit een
fasebevorderende condensator, dit kan leiden tot ongelukken.
5.6.2
Voorzorgsmaatregelen bij bedrading van
stroomtoevoer
Gebruik een ronde krimpterminaal voor de aansluiting op het
stroomtoevoerterminaalbord. In het geval deze om onafwendbare
redenen niet kan worden gebruikt, volg dan de volgende
instructies:
- Sluit geen draden met verschillende diktes aan op dezelfde
stroomtoevoerterminaal. (Losse aansluitingen kunnen
oververhitting veroorzaken.)
- Wanneer u draden met dezelfde dikte aansluit, sluit e dan aan
volgens onderstaande afbeelding.
Gebruik de correcte schroevendraaier om de terminaalschroeven
aan te draaien. Kleine schroevendraaiers kunnen de kop van de
schroef beschadigen en juiste aandraaisterkte verhinderen.
Het te strak aandraaien van de terminaalschroeven kan de
schroeven beschadigen.
Verbind een aardlekschakelaar en zekering aan de
stroomtoevoerdraad.
Zorg er bij de aanleg van de bedrading voor dat de voorgeschreven
draden worden gebruikt, maak volledige aansluitingen en bevestig
de draden zodat externe krachten de terminalen niet kunnen
beïnvloeden.
5.6.3
Elektrische aansluiting
De unitaire minikoelers verlaten de fabriek voorzien van
bedrading en vereisen de installatie van een meerpolige
thermische overbelastingsschakelaar, een vergrendelbare
scheidingsschakelaar voor de aansluiting op de
hoofdstroomtoevoer, en de aansluiting van de stroomschakelaar
op de overeenkomstige terminalen. Alle bovenstaande
handelingen moeten worden uitgevoerd door een gekwalificeerde
technicus volgens de actuele regelgeving.
Raadpleeg de diagrammen voor elektrische bedrading in deze
handleiding voor het elektrische werk. Aanbevolen wordt te
controleren of de kenmerken van de hoofdstroomtoevoer geschikt
zijn voor de absorptie die aangegeven staat in onderstaande
tabel van elektrische kenmerken, rekening houdend met het
mogelijke gebruik van andere apparaten op hetzelfde moment.
BELANGRIJK
De stroom mag pas worden aangeschakeld als het
installatiewerk (hydraulisch en elektrisch) is afgerond.
Alle elektrische aansluitingen moeten worden uitgevoerd
door gekwalificeerd personeel volgens de van toepassing
zijnde regelgeving in het betreffende land.
Respecteer de instructies voor de aansluitingsfase, neutraal
en aardgeleidingen.
De stroomkabel dient bovenaan te worden geplaatst met
een geschikt apparaat dat beschermt tegen kortsluitingen
en aardlekken, en de installatie dient geïsoleerd te zijn van
andere apparaten.
De spanning moet zich binnen een marge van +10% van de
nominale stroomtoevoer van het toestel bevinden (voor 3-
fasige toestellen mag de onbalans niet hoger zijn dan 3%).
Als deze parameters niet worden aangehouden, neem dan
contact op met het elektriciteitsbedrijf.
Gebruik voor elektrische installatie dubbel geïsoleerde
kabels volgens de actuele regelgeving in het betreffende
land..
Een meerpolige thermische overbelastingschakelaar en
een vergrendelbare scheidingsschakelaar, die voldoen aan
de CEI-IN-normen (contactopening ten minste 3 mm) met
de juiste schakelaars- en aardlekschakelaarscapaciteiten
op basis van de elektrische gegevens in onderstaande
tabel, moeten zo dicht mogelijk bij het apparaat worden
geïnstalleerd..
De apparaten op het toestel moeten vergrendelbaar zijn.
Een efficiënte aardingsverbinding is verplicht. Het niet
aarden van het apparaat vrijwaart de fabrikant van alle
aansprakelijkheid.
Gebruik geen waterleidingen om het toestel te aarden.
Aansluitterminaal klant
5kW/7kW (1-fase)
10kW/12kW (1-fase)
12kW/14kW/16kW (3-fase)
24
2.
Elektrische stroomaansluitingen
OPMERKING:
Er dient een zekering met een aardlekschakelaar direct
naast de stroomtoevoer worden geplaatst en deze moet
goed geaard worden.
3.
Aansluitingen hulpfuncties
Extra pomp
De terminaal “Pomp2” biedt alleen een passief
schakelaarssignaal. De extra waterpomp moet worden
bediend door de AC contact.
Op afstand bedienbaar alarm
De terminaal Op afstand bedienbaar alarm” biedt alleen een
passief schakelaarssignaal. De stroom die door de terminaal
passeert dient minder dan 1,5 A te zijn, zo niet, plaats dan
een AC-contact om de belading indirect te controleren.
Uitschakelen op afstand
Als de schakelaar gesloten wordt, zal het toestel stoppen met
werken. Onder deze omstandigheden zijn de functie
antivriesbeveiliging en andere beveiligende functies nog
steeds actief.
Als de schakelaar open is, zal het toestel volgens de
instellingen werken.
Koelen/verwarmen op afstand
Als schakelaar 2 gesloten is, schakelt het toestel over naar de
verwarmingsmodus. Als schakelaar 2 open gaat, schakelt het
toestel naar de koelingsmodus.
OPMERKING
Uitschakelen op afstand en koelings-/verwarmingsfunctie op
afstand is een optionele functie.
Kies deze functie met DIP-schakelaar SW4_1 (voor 1-fase) of
SW3_1 (voor 3-fase) op de printplaat. De standaard
fabrieksinstelling heeft geen koelings-/verwarmingsfunctie op
afstand.
Wanneer de afstandsbediening en de wandbediening
tegelijkertijd worden gebruikt, gebruikt het toestel het laatste
commando van beide terminalen.
Uitschakelen op afstand heeft de hoogste prioriteit. In de
status van uitschakelen op afstand kunnen andere
bedieningen het toestel niet opstarten.
Wandbediening
De wandbediening is optioneel.
Gebruik een drie-aderig afgeschermd snoer om de
wandbediening aan te sluiten, de beschermende laag moet
geaard zijn.
Bij het aansluiten van de wandbediening wordt het
bedieningspaneel van het hoofdtoestel voornamelijk gebruikt
voor het tonen van informatie, zoals parameters en controles
en kan niet worden gebruikt om modi en temperatuur in te
stellen.
Zonder
afstandsbedieni
ngsfuncties
(standaard
Met
afstandsbedien
ingsfunctie
25
4.
Stroomspecificaties
MODEL
5kW
7kW
10kW / 12kW
12kW/14kW/16kW
Stroom-
fase
1 Fase
1 Fase
1 Fase
3 Fase
Frequentie en voltage
220-240V~, 50Hz
220-240V~, 50Hz
220-240V~, 50Hz
380-415V~, 50Hz
Stroombreker//zekering (a)
30/25
30/25
40/35
25/20
Stroombedrading (mm2)
3x4,0
3x4,0
3x6,0
5x4,0
Aardingsberading (mm2)
4,0
4,0
6,0
4,0
Het type stroomkabel is H07RN-F.
De verbindende kabel tussen het binnentoestel en het buitentoestel dient een goedgekeurde flexibele kabel van polychloropreen te zijn, type
H07RN-F of zwaarder.
Dit betekent dat voor de afkoppeling van de stroomtoevoer er vaste bedrading moet worden geïnstalleerd met een ruimte ertussen.
6.
OPSTARTEN EN CONFIGURATIE
Het toestel dient door de installateur te worden geconfigureerd naar
de omgeving van de installatie (buitenklimaat, geïnstalleerde opties,
enz.) en gebruikersexpertise.
Het is belangrijk dat de installateur alle informatie in dit hoofdstuk
leest en dat het systeem volgens de toepassing geconfigureerd
wordt.
6.1 Controles voor de werking
Controles voor de eerste keer opstarten
Schakel de stroomtoevoer uit voordat u aansluitingen maakt.
Controleer na de installatie van het toestel het volgende voordat u
de circuitonderbreker aanschakelt:
1 Veldbedrading
Zorg ervoor dat de veldbedrading tussen het plaatselijke
toevoerspaneel en het toestel en kleppen (indien van toepassing),
toestel en kamerthermostaat (indien van toepassing) aangesloten
zijn volgens de instructies in hoofdstuk 5.6 Veldbedrading, volgens
de diagrammen en de plaatselijke wetten en regelgeving.
2. Zekeringen, stroomonderbrekers of beschermende
apparatuur
Controleer of de zekeringen of de plaatselijk geïnstalleerde
beschermende apparatuur voldoen aan de maten die worden
weergegeven in hoofdstuk op Pagina 25: Stroomspecificaties.
Controleer of de zekeringen of beschermende apparatuur niet zijn
omgeleid.
3. Stroomonderbreker bijverwarming
Vergeet niet de stroomonderbreker van de bijverwarming aan te
schakelen (alleen van toepassing voor toestellen met optionele
huishoudelijke warmwaterketel geïnstalleerd).
4. Aarding
Controleer of de aardingsbedrading correct aangesloten is en dat
de aardingsterminalen bevestigd zijn.
5. Interne bedrading
Kijk in de schakelkast voor losse aansluitingen of beschadigde
elektrische componenten.
6. Bevestiging
Controleer of het toestel goed bevestigd is, ter voorkoming van
abnormale geluiden en vibraties bij het opstarten van het toestel.
7. Beschadigde apparatuur
Controleer de binnenkant van het toestel op beschadigde
onderdelen of beknelde leidingen.
8. Lekkend koelmiddel
Controleer in het toestel op koelmiddellekkage. Neem contact op
met uw plaatselijke verkoper als er sprake is van
koelmiddellekkage.
7. Voedingsspanning
Controleer voedingsspanning op het plaatselijke toevoerspaneel.
De spanning moet overeenkomen met de spanning op het
identificatielabel van het toestel.
8. Ontluchtingsklep
Zorg ervoor dat de ontluchtingsklep open is.
9. Waterlek
Controleer in het toestel op waterlekkage. Sluit, in het geval van
waterlekkage, eerst de uitschakelkleppen van de waterinlaat en
wateruitlaat en neem dan contact op met uw plaatselijke verkoper.
10.Uitschakelkleppen
Zorg ervoor dat de uitschakelkleppen volledig open staan.
Als het systeem in werking is met gesloten kleppen, zal dit de
circulatiepomp beschadigen!
6.2 Instellen van de pompsnelheid
De pompsnelheid kan worden geselecteerd
met de rode knop op de pomp. De inkeping
geeft de pompsnelheid aan.
De standaard instelling is de hoogste
snelheid (III). Als de waterstroom in het
systeem te hoog is, kan , de snelheid laag
(I) worden gezet.
De hydraulische bedrijfszone van de pomp en de beschikbare externe
statische drukfunctie voor de waterstroom wordt in onderstaande grafiek
weergegeven.
GEVAAR!
BELANGRIJK
K
LET OP
GEVAAR!
26
6.2.1 Constante snelheid hydraulische bedrijfszone
,,
Constante snelheid
Constante snelheid ⅠⅡⅢ
5/7 kW
10~16kW
6.2.2 Diagnose- en oplossing d.m.v. LED-lampje van de pomp
De pomp beschikt over een LED-bedrijfsstatusweergave. Dit maakt het de technicus gemakkelijk de oorzaak te zoeken in het geval van een fout
in het verwarmingssysteem.
Kleur led
Betekenis
Diagnose
Oorzaak
Oplossing
Continu groen
Normale werking
Pomp werkt als verwacht
Normale werking
Groen, knippert snel
Ontluchtingsroutine
aan het werk
Pomp werkt gedurende 10
minuten inde ontluchtingsfunctie
Hierna dient de installateur de
beoogde prestaties bijstellen.
Rood/groen, knippert snel
Abnormale situatie
(pomp werkt maar
is gestopt)
Pomp start uit zichzelf
opnieuw op nadat de
abnormale situatie is opgelost
1. Onderspanning of
overspanning: U<160V of U>
280V
2. Oververhitting module: Temp
in motor te hoog
1. Controleer
voltagetoevoer
160V<U<280V
2. Controleer water- en
omgevingstemp.
Rood, knippert
Gestopt (bijv. Pomp
is geblokkeerd)
Stel de pomp opnieuw in
Controleer LED-signaal
Pomp kan niet uit zichzelf
opnieuw opstarten wegens
permanente storing
Vervang de pomp
Geen LED
Gen stroomtoevoer•
stroomtoevoer
Geen spanning op elektronica
1) Pomp is niet aangesloten
op stroomtoevoer
2) LED is kapot
3) Elektronica is kapot
1) Controleer kabelaansluiting
2) Controleer of de pomp werkt
3) Vervang de pomp
27
snelh
eid
:
:
h
o
g
me
diu
s
n
lag
e
s
n
el
lage
:
h
o
g
s
n
el
:
m
ed
iu
m
s
n
el
h
:
:
sn
el
he
id
6.2.3 Statische drukval van het toestel
5/7kW
70,0
60,0
50,0
40,0
30,0
20,0
10,0
0,0
6.2.4 Foutdiagnose op het moment van eerste installatie
Als er niets wordt getoond op de gebruikersinterface, is het nodig
om de volgende abnormaliteiten te controleren voor de diagnose
van mogelijke foutcodes.
Loskoppeling of fout in de bedrading (tussen stroomtoevoer en
toestel, en tussen toestel en gebruikersinterface).
De zekering op de printplaat kan zijn doorgebrand.
Als de gebruikersinterface " toont bestaat de mogelijkheid dat er
lucht in het systeem zit, of dat het waterniveau in het systeem
minder is dan vereist.
Als de foutcode wordt getoond op de gebruikersinterface,
controleer dan de bedrading tussen de gebruikersinterface en het
toestel.
U kunt meer foutcodes en foutmeldingen vinden in 8.2 Foutcodes.
0,5 1,0 1,5 2,0
Waterstroom (m3/h)
80,0
70,0
10kW
7.
TOELICHTING BEDIENING VAN HET
HOSTTOESTEL
60,0
50,0
40,0
30,0
20,0
7.1 Open de deur om toegang te krijgen tot
het bedieningspaneel:
- Verwijder schroef 1 en schroef 2
- Til deur 3 op
10,0
0,0
0,8 1,4 2,0 2,6 3,2
Waterstroom (m3/h)
12kW
80,0
70,0
60,0
50,0
40,0
30,0
20,0
10,0
0,0
0,8 1,4 2,0 2,6 3,2
Waterstroom (m3/h)
14kW
80,0
70,0
60,0
50,0
40,0
30,0
20,0
10,0
0,0
0,8 1,4 2,0 2,6 3,2
Waterstroom (m3/h)
16kW
80,0
70,0
60,0
50,0
40,0
30,0
20,0
10,0
0,0
0,8 1,4 2,0 2,6 3,2
Waterstroom (m3/h)
1
2
3
3
Medium
snelheid
: lage
snelheid
:
h
o
g
sn
el
he
:
.
:
h
o
s
n
me
diu
m
s
n
el
:
la
g
e
s
n
el
.
Sne
lhei
snelhei
d
:H
oog
.
.
:
me
diu
.
:
lag
e
Sne
lhei
d
.
Externe statische druk (kPa)
Externe statische druk (kPa)
Externe statische druk (kPa)
Externe statische druk (kPa)
Externe statische druk (kPa)
28
7.2 Aan- en uitzetten van het toestel
7.2.1 Beschrijving iconen
Het voorpaneel van het toestel functioneert als een gebruikersinterface en wordt gebruikt om alle handelingen met betrekking tot het toestel
uit te voeren.
NR.
Icoon
Beschrijving
Buitenwarmtebron in werking (gereserveerd)
Koelingsmodus
Dit icoon is constant opgelicht als de klant de koelingsmodus heeft gekozen.
Verwarmingsmodus
Dit icoon is constant opgelicht als de klant de verwarmingsmodus heeft gekozen.
Waterpompmodus
Dit icoon is constant opgelicht als de klant de waterpompmodus heeft gekozen.
Geforceerde koeling
Dit icoon is constant opgelicht als de klant de geforceerde koelingsmodus heeft gekozen.
Uitgeschakeld
Dit icoon is constant opgelicht als de klant de uitgeschakelde modus heeft gekozen.
7.1
Klok, de:in het midden knippert elke seconde. Het toont de tijd als de klant de timer heeft ingesteld.
7.2
De laatste twee cijfers van de nixie- icoon.
Als “ ” constant is opgelicht, toont het de actuele inlaatwatertemperatuur. De eenheid is . Als de klant de
watertemperatuur instelt, toont dit icoon de ingestelde watertemperatuur.
Als “ ” wordt gecontroleerd, wordt het resultaat van de controle getoond.
Als de waterverwarming kapot is of beveiligd wordt, toont “ de fout- of beveiligingscode.
Klok
Deze verschijnt als de klok wordt ingesteld en verdwijnt wanneer de instelling klaar is.
Timer-aanfunctie
knippert als de timer-aan ingesteld wordt. Het icoon is constant opgelicht na het instellen van de timer.
Timer-uitfunctie
knippert als de timer-uit ingesteld wordt. Het icoon is constant opgelicht na het instellen van de timer.
11
Defectlicht
Wanneer het toestel kapot is of beveiligd wordt, knippert dit icoon en zal verdwijnen zodra de fout of beveiliging is
verwijderd.
12
Indicator opstarten compressor
Wanneer de compressor opstart, is dit icoon constant opgelicht. Wanneer de compressor uit gaat, verdwijnt het icoon.
13
Indicator opstarten elektrische verwarming gereserveerd
Wanneer de externe elektrische verwarming opstart, is dit icoon constant opgelicht. Wanneer de externe elektrische
verwarming uit gaat, verdwijnt het icoon.
14
Indicator opstarten ventilator
Wanneer de ventilator opstart, is dit icoon constant opgelicht. Wanneer de ventilator uit gaat, verdwijnt het icoon.
15
Indicator opstarten waterpomp
Wanneer de waterpomp compressor opstart, is dit icoon constant opgelicht. Wanneer de waterpomp uit gaat, verdwijnt het
icoon.
16
Toetsen geblokkeerd
Wanneer de toetsen geblokkeerd zijn, is dit icoon constant opgelicht. Wanneer de toetsen ontgrendeld zijn, verdwijnt het icoon.
17
Temperatuureenheid van het toestel
Wanneer het bedieningspaneel de temperatuur toont, is dit icoon constant opgelicht.
18
Stroomeenheid van het toestel
Wanneer het bedieningspaneel de stroom toont, is dit icoon constant opgelicht.
19
Tijdsformaat
Het toestel is ingesteld met een 12-uursformaat. “ ” wordt constant getoond vóór 12 uur 's middags. “ ” wordt constant
getoond na 12 uur 's middags.
11 ① ② ③ ④ ⑤ ⑥
23
24
17
18
19
20
22
21
12
13 14 15
15
7,1
7,
16
7,2
7,
2
29
NR.
Icoon
Beschrijving
20
Frequentie-eenheid van het toestel
Wanneer het bedieningspaneel de frequentie van de compressor toont, is dit icoon constant opgelicht.
21
AAN/UIT-knop en OK-knop
1. Druk op “ ” om de handeling te bevestigen na het instellen. 2. Druk
gedurende 3 sec op “ ” op de fabrieksinstellingen te herstellen.
22
Knop voor moduskeuzefunctie/Functiekeuze/Terugfunctie
1.moduskeuzefunctie. Kies bedrijfsmodus.
2. Functiekeuze. Druk 3 seconden in om in het hoofdscherm de functie in te stellen. (instellen van klok, timer-aan en timer-
uit)
3. Terug naar vorig menu. Druk 3 seconden in om terug te gaan naar het vorige menu op het functieinstellingsscherm. Het
bovenste menu is het
hoofdvenster.
23
Naar boven
1. (waarde vermeerderen)
2. Naar vorig scherm
24
Naar beneden
1. (waarde verminderen)
2. Naar volgend scherm
7.2.2 Handleiding bedieningspaneel
1. AAN/UIT
De eerste keer dat het toestel wordt aangeschakeld
Toont het bedieningspaneel OFF”. Druk gedurende 3 sec op
om de het toestel aan te schakelen en naar de stand-
by-status te gaan.
Inschakelen: Druk in de stand-by-status op om naar
de moduskeuzefunctie te gaan. Druk meerdere keren op
om een van de ingeschakelde modi te kiezen. Het
modusicoon knippert dan. Druk op om de ingeschakelde
modus te bevestigen. Het toestel werkt in de gekozen modus en
het modusicoon is constant opgelicht. Uitschakelen: Druk op
in het hoofdscherm om naar de moduskeuzefunctie te
gaan en het icoon dat de actuele modus aangeeft knippert. Druk
meerdere keren op om de uitgeschakelde modus te
kiezen, zal op dat moment knipperen. Druk op om
de uitgeschakelde modus te bevestigen. Nu is constant
opgelicht en het toestel stopt
2. Moduskeuze- en temperatuurinstellingen
Druk op in het hoofdscherm om naar de
moduskeuzefunctie te gaan. Het “modus”-icoon knippert. Klik
meerdere keren op om een modus te kiezen. De
circulaire volgorde is “Koelingsmodus” Verwarmingsmodus”
Waterpompmodus” “Uitgeschakelde modus”
“Koelingsmodus”. De gekozen modus knippert.
Druk op of om de temperatuur in de gekozen modus
te verhogen/verlagen.
Druk op om de uitgeschakelde modus en de ingestelde
temperatuur te bevestigen. Het modusicoon is constant
opgelicht en het toestel werkt in de gekozen modus.
Druk op of in het hoofdscherm om de temperatuur in
de gekozen modus te verhogen/verlagen.
3. Klok instellen
Druk 3 seconden op om naar het functiescherm te gaan.
klokicoon knippert. Druk op om naar de
instellingsmodus van de klok te gaan. -icoon is constant
opgelicht en de eerste 2 cijfers van de nixie knipperen. Druk op
of om de minuten in te stellen. Druk op als het
instellen klaar is en verdwijnt.
4. Instellen van de timer
1Instelling van de timer-aan
Druk 3 seconden op om naar het functiescherm te
gaan. klokicoon knippert. Druk nogmaals op
om naar de timer-aanfunctie te gaan. knippert, druk op
” om naar de timer-uitinstelling te gaan.
Op dit moment tonen de laatste 2 cijfers van de nixie “01”, wat
betekent dat de eerste groep instellingen begint. Druk op
om naar de volgende stap te gaan.
Het modusicoon knippert nu, druk op om de
timer-aanmodus te kiezen. Druk op om uw keuze te bevestigen
en ga naar de volgende stap.
De laatste 2 cijfers van de nixie knipperen nu, druk op of
om de temperatuur bij te stellen en de temperatuur van het inlaatwater
in te stellen. Druk op om uw keuze te bevestigen en ga naar de
volgende stap.
De eerste 2 cijfers van de nixie knipperen nu, druk op of
om de tijd van de timer-aanfunctie bij te stellen. Druk op om
uw keuze te bevestigen en automatisch naar de minuutinstelling te
gaan. De laatste 2 cijfers van de nixie knipperen, druk op of
om de minuutinstelling van de timer-aanfunctie bij te stellen .(minimale
eenheid van minuutinstelling: 15 minuten).
Druk op om te bevestigen. De eerste groepsinstelling is
klaar en is constant opgelicht. Herhaal voor de tweede
instelling van de timer de stappen 1-2 hierboven. Als de nixie “01”
toont en knippert, druk dan op of om de timer-aangroep te
kiezen. Als de nixie “02” toont, betekent dit de instelling van de timer-
aan van de tweede groep.
Het refereert aan de instelling van de timer-aangroep 1 om die van
groep 2 in te stellen.
2Instelling van de timer-uit
Druk 3 seconden op om in het hoofdscherm naar het
functiescherm te gaan. Klik meerdere keren op om naar de
timer uit-functie te gaan. knippert, druk op om naar de
timer-uitinstelling te gaan.
Op dit moment tonen de laatste 2 cijfers van de nixie “01”, wat
betekent dat de eerste groep instellingen begint. Druk op om
naar de volgende stap te gaan.
De eerste 2 cijfers van de nixie knipperen nu, druk op of
om de tijd van de timer-aanfunctie bij te stellen. Druk op om
uw keuze te bevestigen en automatisch naar de minuutinstelling te
gaan. De laatste 2 cijfers van de nixie knipperen, druk op of
om de minuutinstelling van de timer-uitfunctie bij te stellen. Druk op
om te bevestigen. De eerste groepsinstelling is klaar en is
constant opgelicht.
Herhaal voor de instelling van groep 2 de stappen 1-2
hierboven. Als de nixie “01” toont en knippert, druk dan op of
om de timer-aangroep te kiezen. Als de nixie “02” toont, betekent dit de
instelling van de timer-uit van de tweede groep.
Het refereert aan de instelling van de timer-uitgroep 1 om die van
groep 2 in te stellen.
3Annuleren van alle timer-aan-/timer-uitinstellingen
Druk 3 seconden op om naar het functiescherm te gaan.
klokicoon knippert, druk op om de timerfunctie te
kiezen. ”·en knipperen simultaan, dit betekent dat u ervoor
kiest alle timerfuncties te annuleren.
Druk op om alle timerinstellingen te annuleren. ”·en “
verdwijnen beide.
30
7.2.3 Functies van gecombineerde toetsen
1. Geforceerde koeling
Druk gedurende 3 sec tegelijk op en ”in het
hoofdscherm om naar de geforceerde koelingsmodus te gaan. De
geforceerde koelingsmodus is constant opgelicht.
Druk gedurende 3 sec tegelijk op en ”om de
geforceerde koelingsmodus te stoppen. Het toestel schakelt
automatisch over naar de uitgeschakelde modus wanneer de
geforceerde koelingsmodus wordt gestopt.
2. Informatiefunctie parameters
Om naar de parameterinformatiefunctie te gaan
Druk 3 sec tegelijk op “ ” en “ ” om naar het venster van
de parameterinformatiefunctie te gaan. Op dit moment tonen de
eerste 2 cijfers van de nixie opeenvolgende nummer en
de laatste 2 cijfers de specifieke parameter.
Druk op of om door de betreffende parameters te
bladeren. Zie voor de volgorde van parameter tabel 11-1.
Als er gedurende 20 seconden geen actie plaatsvindt in de
parameterinformatiefunctie, schakelt deze automatisch uit en
verschijnt het hoofdscherm.
Druk tegelijk op “ ” en “ om de parameterinformatiefunctie
handmatig te verlaten.
3. Automatisch blokkeren (ontgrendelen)-functie
Als de bediening gedurende 60 seconden niet actief is, blokkeert het
toetsenbord automatisch. Druk 3 seconden tegelijk op en
” om te ontgrendelen.
4. Fabrieksinstellingen:
Druk in het hoofdvenster gedurende 3 seconden `op “ENTER” en het
toestel zal uitschakelen en de fabrieksinstellingen herstellen.
Op het venster zal “OFF” te zien zijn.
7.2.4 Uitschakelen voor langere tijd
Er is rekening gehouden met het feit dat het toestel langere tijd niet in
werking zal zijn. Na het uitzetten van de koeler:
- Controleer of het toestel in de uitgeschakelde modus " staat of
sluit het toestel af van de stroomtoevoer.
- Controleer of de afstandsbedieningsschakelaar is gesloten (indien
aanwezig).
- Sluit de waterkleppen.
Tabel 11-1 Informatie-orders
Nr.
Inhoud
Opmerk
ing
1
Frequentie
Toont de bedrijfsfrequentie wanneer het toestel in de koelingsmodus of de verwarmingsmodus
staat.
2
Modus
0-Stroom uit1-waterpomp2-koeling3-verwarming4-snel koelen5-snel verwarmen
3
Windsnelheidsniveau
0-Uitgeschakeld (1-7)
4
Vereisten totale capaciteit
Capaciteit voor correctie (geforceerde koeling toont 5)
5
Capaciteitsvereiste na correctie
Capaciteit na correctie (geforceerde koeling toont 5)
6
Temp. instelling
Temperatuurinstelling koeling/verwarming
7
T3
Temperatuursensor condensator
8
T4
Omgevingstemperatuursensor buiten
9
Tp
Comp. Afvoer temperatuursensor
10
T-in
Inlaatwatertemperatuursensor van plaatwarmtewisselaar
11
T-uit
Uitlaatwatertemperatuursensor van plaatwarmtewisselaar
12
Tb1
Antivriestemperatuursensor van plaatwarmtewisselaar 1
13
Tb2
Antivriestemperatuursensor van plaatwarmtewisselaar 2
14
T6
Oppervlaktetemperatuur radiator (gereserveerd)
15
Bedrijfsstroom toestel
Bedrijfsstroom toestel
16
Voedingsspanning AD-waarde
Voedingsspanning AD-waarde
17
Opening van EXV
Stap nr. *8
18
Model
(Bedieningspaneel beschikt niet over deze functie)
19
Versienummer
(Bedieningspaneel beschikt niet over deze functie)
20
Err1
21
Err2
(Printplaat beschikt niet over deze functie)
22
Err3
(Printplaat beschikt niet over deze functie)
31
uit
-4
aa
n
7.3 Bedieningskenmerken
1. Temperatuur instellen in koelingsmodus
Bereik: 10~20standaard12
Als de ingestelde temperatuur tussen de 10~13,is, schakelt de
compressor aan en uit volgens het verschil tussen de
inlaattemperatuur en de ingestelde temperatuur, als volgt:
Tin-Ts
2
Als de ingestelde temperatuur tussen de 14~20, is, schakelt de
compressor aan en uit volgens het verschil tussen de
inlaattemperatuur en de ingestelde temperatuur, als volgt:
Tin-Ts
2
2. Temperatuur instellen in verwarmingsmodus
Bereik: 35~50standaard40
Als de ingestelde temperatuur tussen de 35~44, is, schakelt de
compressor aan en uit volgens het verschil tussen de
inlaattemperatuur en de ingestelde temperatuur, als volgt:
Tin-Ts
2
Als de ingestelde temperatuur tussen de 45~50, is, schakelt de
compressor aan en uit volgens het verschil tussen de
inlaattemperatuur en de ingestelde temperatuur, als volgt:
Tin-Ts
0
OPMERKING
De ingestelde temperatuur refereert aan de ingestelde temperatuur
van het terugkerende water of de inlaattemperatuur.
In het geval van een tijdelijk stroomstoring, wordt de modus die voor
de stroomstoring is ingesteld opgeslagen in het geheugen.
3. Vertraging opstarten compressor
Om te voorkomen dat de compressor frequent aan- en uitschakelt,
dient u ervoor te zorgen dat elke start na ten minste 300 seconden
na de laatste uitschakeling plaatsvindt.
4. Bediening van de pomp en de waterstroomschakelaar
Het elektronische paneel beschikt over twee
pompbedieningsuitgangen. Als pomp 1 gedurende 3 seconden in
werking is, start pomp 2. Pomp 1 start wanneer de montage wordt
aangeschakeld en ten minste 285 seconden voordat de compressor
in werking treedt, en stopt 120 seconden nadat de montage stopt.
Na de eerste 120 seconden dat de pump1 in werking is, wanneer de
waterstroom op volle snelheid is, worden de
waterstroomalarmfuncties geactiveerd (differentiële drukschakelaar
en stroomschakelaar). Als de differentiële drukschakelaar (of
waterstroomschakelaar) gedurende 15 seconden een continue
sluiting detecteert, zal het toestel normaal werken, zo niet, dat zal
het toestel uitschakelen en wordt fout C8 getoond.
Als de differentiële drukschakelaar (of de waterstroomschakelaar)
gedurende 10 seconden een continue opening detecteert, zal het
toestel uitschakelen en wordt fout C8 getoond.
5. Bediening ventilatorsnelheid
Voor de juiste werking van het toestel met verschillende
omgevingstemperaturen, bestuurt de microprocessor de
ventilatorsnelheid op basis van de omgevingstemperatuur, de
condensatie- of verdampingstemperatuur en de
compressorfrequentie, en zorgt ervoor dat de warmtewisseling
wordt verhoogd of verlaagd, en houdt de condensatie- of
verdampingstemperatuur vrijwel constant.
6. Vriespreventie
Om te voorkomen dat het water bevriest en de
plaatwarmtewisselaar beschadigd raakt, voert de microprocessor
een antivriesbeschermingsprogramma uit als de
warmtewisselaarstemperatuur of de watertemperatuur onder een
bepaalde waarde komt.
a. In de koelingsmodus of waterpompmodus: als de
warmtewisselaarstemperatuur of de watertemperatuur onder de 3
komt, zal de compressor uitschakelen en zal de Pb-code op de
wandbedieningsdisplay worden getoond, de waterpomp zal blijven
werken totdat de warmtewisselaarstemperatuur of de
uitlaatwatertemperatuur boven de 8 komt en het toestel weer
normaal zal functioneren.
b. In de verwarmingsmodus of stand-bymodus: als de
warmtewisselaarstemperatuur of de inlaatwatertemperatuur onder
de 8 komt, zal de Pb-code op de wandbedieningsdisplay worden
getoond, de waterpomp zal blijven werken totdat de
warmtewisselaarstemperatuur of de inlaatwatertemperatuur boven
de 15 komt. Als de warmtewisselaarstemperatuur of de
inlaatwatertemperatuur onder de 5 blijft komen, zal het toestel
overschakelen naar de snelle verwarmingsmodus, de compressor
en de waterpomp zullen blijven werken totdat de
warmtewisselaarstemperatuur of de inlaatwatertemperatuur boven
de 15 komt.
c. Als de omgevingstemperatuur onder de 8 komt en de
warmtewisselaarstemperatuur of de inlaatwatertemperatuur onder
de 2 komt, zal de elektrische verwarming in werking treden tot de
warmtewisselaarstemperatuur of de inlaatwatertemperatuur boven
de 7komt.
Als het waarschijnlijk is dat het toestel moet werken bij
temperaturen onder de 0, is het aan te bevelen om antivries aan
het watersysteem toe te voegen om bevriezing te voorkomen in het
geval er een stroomonderbreking of storing plaatsvindt.
7. Bescherming hoge temperatuur warmtewisselaar met vinnen
Wanneer de temperatuur van de warmtewisselaar met vinnen meer
dan 62ºC is, stopt het systeem, en zal niet op de normale wijze
weken totdat de tot onder 52ºC is gedaald.
8. Beveiliging uitlaattemperatuur compressor
Als de uitlaattemperatuur van de compressor boven de 115 komt
zal de compressor stoppen met werken totdat de temperatuur tot
onder 83 is gedaald. De compressor zal na 5 minuten
beschermingsvertraging weer in werking treden.
LET OP
Als de mogelijkheid bestaat dat de buitentemperatuur onder nul
graden kan dalen, bestaat het risico op bevriezing.
Het watercircuit MOET WORDEN GELEEGD EN DE
STROOMTOEVOER WORDEN UITGESCHAKELD (als u water
afvoert nadat de warmtepomp in werking is geweest kan het
water heet zijn) of er moet antivries worden toegevoegd in de
proportie die door de fabrikant wordt aanbevolen.
8.
PROBLEMEN OPLOSSEN
Deze paragraaf geeft nuttige informatie voor het vaststellen en
oplossen van bepaalde problemen die zich in het toestel kunnen
voordoen.
Het oplossen van de problemen mag alleen door een plaatselijke
technicus worden uitgevoerd.
aa
n
uit
-1
aa
n
uit
-2
uit
-2
aa
n
32
8.1 Algemene richtlijnen
Voer, voor het zoeken naar een oplossing, een visuele inspectie uit
van het toestel en kijk naar duidelijke defecten als losse
aansluitingen of defecte bedrading.
WAARSCHUWING
Schakel de hoofdschakelaar van het toestel, bij het uitvoeren van
inspecties van de schakelkast van het toestel, altijd uit.
Wanneer er een veiligheidsapparaat is ingeschakeld, stop het
toestel en onderzoek waarom het veiligheidsapparaat was
ingeschakeld voordat u het toestel opnieuw opstart.
Veiligheidsapparaten mogen onder geen enkele omstandigheid
worden overbrugd of worden gewijzigd naar een andere waarde
dan de fabrieksinstelling. Als u de oorzaak van het probleem niet
kunt vinden, neem dan contact op met uw plaatselijke verkoper.
Als de overdrukklep niet goed werkt en vervangen moet worden,
sluit dan altijd de flexibele slag aan de overdrukklep om te
voorkomen dat er water uit het toestel druppelt!
OPMERKING
Raadpleeg voor problemen met de optionele zonne-energieset
voor huishoudelijke waterverwarming de paragraaf Problemen
oplossen in de Installatie- en gebruikershandleiding van die set.
8.2 Tabel met foutcodes en
beveiligingscodes
9.
BELANGRIJKE INFORMATIE VOOR
HET GEBRUIKTE KOELMIDDEL
Dit product bevat gefluoreerde broeikasgassen. Het is verboden
dit gas vrij te laten in de lucht. Koelmiddelstoftype: R-410A.
GWP-volume: 2088;
GWP = global warming potential (aardopwarmingsvermogen)
Model
Fabriekslading
Koelmiddel/kg
ton CO2-equivalent
5kW
2,50
5,22
7kW
2,50
5,22
10kW
2,80
5,85
12kW
2,80
5,85
14kW
2,90
6,06
16kW
3,20
6,68
Opgelet:
Frequentie van controles op koelmiddellekkage
1) Voor apparatuur dat gefluoreerde broeikasgassen in
hoeveelheden van 5 ton CO2-equivalent of meer bevat, maar
minder dan 50 ton CO2-equivalent, ten minste iedere 12
maanden, of wanneer er een lekkagedetectiesysteem is
geïnstalleerd, ten minste iedere 24 maanden.
2) Voor apparatuur dat gefluoreerde broeikasgassen in
hoeveelheden van 50 ton CO2-equivalent of meer bevat,
maar minder dan 500 ton CO2-equivalent, ten minste iedere
12 maanden, of wanneer er een lekkagedetectiesysteem is
geïnstalleerd, ten minste iedere 12 maanden.
3) Voor apparatuur dat gefluoreerde broeikasgassen in
hoeveelheden van 500 ton CO2-equivalent of meer bevat,
ten minste iedere 3 maanden, of wanneer er een
lekkagedetectiesysteem is geïnstalleerd, ten minste iedere 6
maanden.
4) Dit airconditionertoestel is een hermetisch afgesloten
apparaat dat gefluoreerde broeikasgassen bevat.
5) Alleen een daartoe bevoegde persoon mag de installatie,
bediening en onderhoud uitvoeren.
Fout in EEPROM
Beveiliging bij inactiviteit van de waterpomp
Beveiliging lage temperatuur in verwarmingsmodus
Communicatiefout tussen de bedieningschip en IPDU
Fout T3 T4 temperatuursensor
Spanningsbeveiliging
Fout DC ventilatormotor
Beveiliging hoge temperatuur in verwarmingsmodus
Beveiliging twee maal E6-fouten in 10 minuten (herstelt
bij uitschakelen)
Fout T-in temperatuursensor
Fout T-uit temperatuursensor
Fout Tb1 temperatuursensor
Fout Tb2 temperatuursensor
Beveiliging hoge temperatuur radiator
Hoge drukbeveiliging
Lage drukbeveiliging
Beveiliging stroominlaat buitentoestel
Beveiliging afvoertemperatuur compressor
Beveiliging hoge temperatuur condensator
Beveiliging IPM-modus
Tyfoonbeveiliging
Systeem antivries bescherming
Fout waterstroomschakelaar
Beveiliging hoge temperatuur in verwarmingsmodus
Ontdooien
Terugkerende olie van compressor
Afstandsbediening
Beveiliging hoog temperatuurverschil tussen
warmtewisselaar waterzijde van waterinlaat- en
wateruitlaattemperatuur
33
10.
BELANGRIJKSTE PARAMETERS
Model
5 7 10 12 12 14 16
Stroomtoevoer
V- Ph-
Hz
220-240, 1, 50 220-240, 1, 50 220-240, 1, 50 220-240, 1, 50 380-415, 3, 50 380-415, 3, 50 380-415, 3, 50
5.0(1.9~5.8) 7.0(2.1~7.8) 10.0(2.9~10.5) 11.2(3.1~12.0) 11.2(3.1~12.0) 12.5(3.3~14.0) 14.5(3.5~15.5)
1550 2250 2950 3500 3380 3900 4700
6.8 9.9 13.0 15.4 5.5 6.4 7.7
3.23 3.11 3.39 3.20 3.31 3.20 3.10
6.2(2.1~7.0) 8.0(2.3~9.0) 11.0(3.2~12.0) 12.3(3.3~13.2) 12.3(3.3~13.2) 13.8(3.5~15.4) 16.0(3.7~17.0)
1900 2500 3140 3780 3720 4250 4850
8.3 11.0 13.8 16.6 6.1 7.0 8.0
3.26 3.20 3.50 3.25 3.31 3.25 3.30
2800 3000 4800 5200 5200 5600 5900
14.6 15.6 25.0 26.0 8.9 9.6 10.1
R-410A R-410A R-410A R-410A R-410A R-410A R-410A 2500
2500 2800 2800 2800 2900 3200
1008×963×396 970×1327×400
1120×1100×435 1082×1456×435
81/91 110/121 111/122
Koelen: -5°C~46°C; Verwarmen: -15-27°C
Koelen: 10~20°C(12°C); Verwarmen: 35~50°C(40°C)
Koeling
Vermogen
kW
Gemeten inlaat
(W)
W
Gemeten stroom
A
EER
W/W
Verwarming
Vermogen
kW
Gemeten inlaat
(W)
W
Gemeten stroom
A
COP
W/W
Max. verbruikstoevoer
W
Max. stroominlaat
A
Koelmiddelty
pe/Aantal
Type
Veranderend
volume kg
g
Afmetingen (B×H×D)
mm
Verpakking (B×H×D)
mm
Netto/bruto gewicht
kg
Omgevingstemp
°C
Bereik ingestelde
waterinlaattemp. (standaard)
°C
34
Productblad 1
Ruimteverwarming met warmtepomp
Buiten
KEM-05 DVN1
KEM-07 DVN1
KEM-10 DVN
KEM-12 DVN
Binnen
-
-
-
-
Geluidsvermogen binnentoestel (*)
[dB(A)]
-
-
-
-
Geluidsvermogen buitentoestel (*)
[dB(A)]
63,0
66,0
68,0
68,0
Ruimteverwarming
Energie-efficiëntieklasse 35 ºC (lage temp. toep.)
-
A+
A+
A+
A+
Gemiddeld klimaat (ontwerptemperatuur = -10 ºC)
Ruimteverwarming 35 ºC
Prated (opgegeven verwarmingscapaciteit) @ - -
10°C
[kW]
6,2
8,0
11,0
12,3
Seizoensgebonden ruimteverwarmingscapaciteit
(ηs)
[%]
139
135
131
135
Jaarlijkse energieconsumptie ion
[kWh]
3.600
4.750
6.900
7.400
Warmer klimaat (ontwerptemperatuur = 2 ºC)
Ruimteverwarming 35 ºC
Prated (opgegeven verwarmingscapaciteit) @ -
2°C
[kW]
5,1
6,8
9,0
9,3
Seizoensgebonden ruimteverwarmingscapaciteit
(ηs)
[%]
169
165
161
164
Jaarlijkse energieconsumptie
[kWh]
1.125
1.484
2.155
2.312
Technische gegevens Eco-ontwerp
Productbeschrijving
Warmtepomp lucht-naar-water
J/N
Ja
Ja
Ja
Ja
Warmtepomp water-naar-water
J/N
Nr.
Nr.
Nr.
Nr.
Warmtepomp zoutoplossing-naar-water
J/N
Nr.
Nr.
Nr.
Nr.
Lage-temperatuur warmtepomp
J/N
Ja
Ja
Ja
Ja
Voorzien van een supplementaire verwarming
J/N
Ja
Ja
Ja
Ja
Warmtepomp combinatieverwarming
J/N
Nr.
Nr.
Nr.
Nr.
Lucht-naar-water toestel
Nominale luchtstroom (buiten)
[m3/h]
3200
3750
4800
4800
Zoutoplossing/water naar
water toestel
Nominale water-/zoutoplossingstroom (buiten H/E)
Overige
Capaciteitscontrole
-
Poff (stroomconsumptie uitmodus)
[kW]
0,011
0,011
0,018
0,018
Pto (stroomconsumptie thermostaat-uitmodus)
[kW]
0,005
0,005
0,023
0,023
Psb (stroomconsumptie stand-bymodus)
[kW]
0,011
0,011
0,019
0,019
PCK (stroomcarter verwarmingsmodus)
[kW]
0,032
0,032
0,060
0,060
Qelec (dagelijkse elektriciteitsconsumptie)
[kWh]
Qfuel (dagelijkse brandstofconsumptie)
[kWh]
Toepassing voor omstandigheden deellading ruimteverwarming gemiddeld klimaat
(A) conditie (-7°C)
Pdh (opgegeven verwarmingscapaciteit)
[kW]
5,51
5,70
10,20
10,50
COPd (opgegeven (COP)
-
2,50
2,30
2,30
2,25
Cdh (degradatiecoëfficiënt)
-
0,90
0,90
0,90
0,90
(B) conditie (2°C)
Pdh (opgegeven verwarmingscapaciteit)
[kW]
3,59
4,40
6,10
3,80
COPd (opgegeven (COP)
-
3,88
3,48
3,20
3,35
Cdh (degradatiecoëfficiënt)
-
0,90
0,90
0,90
0,90
(C) conditie (7°C)
Pdh (opgegeven verwarmingscapaciteit)
[kW]
2,20
2,90
3,80
4,40
COPd (opgegeven (COP)
-
4,56
5,60
4,75
5,00
Cdh (degradatiecoëfficiënt)
-
0,90
0,90
0,90
0,90
(D) conditie (12°C)
Pdh (opgegeven verwarmingscapaciteit)
[kW]
1,06
1,29
2,10
2,10
COPd (opgegeven (COP)
-
4,15
4,30
4,70
5,15
Cdh (degradatiecoëfficiënt)
-
0,90
0,90
0,90
0,90
(E) Tol (temperatuur
bedrijfslimiet)
Tol (temperatuur bedrijfslimiet))
[°C]
-10,00
-10,00
-10,00
-10,00
Pdh (opgegeven verwarmingscapaciteit)
[kW]
5,10
5,45
9,50
10,00
COPd (opgegeven (COP)
-
2,45
2,30
2,25
2,15
WTOL (Waterverwarming bedrijfslimiet)
[°C]
52,00
52,00
52,00
52,00
(F) Tbivalent temperatuur
Tblv
[°C]
-7,00
-4,00
-7,00
-6,00
Pdh (opgegeven verwarmingscapaciteit)
[kW]
5,51
6,26
10,20
10,90
COPd (opgegeven (COP)
-
2,50
2,54
2,30
2,35
Capaciteit van de
backupverwarming in het
toestel
Psup backupverwarming (@Tdesignh: -10°C)
[kW]
3,00
3,00
4,50
4,50
Supplementaire capaciteit
bij P_design
Psup (@Tdesignh: -10°C)
[kW]
1,10
2,55
1,50
2,30
35
Productblad 2
Ruimteverwarming met warmtepomp
Buiten
KEM-12 DTN
KEM-14 DTN
KEM-16 DTN
Binne
n
-
-
-
Geluidsvermogen binnentoestel (*)
[dB(A)
]
-
-
-
Geluidsvermogen buitentoestel (*)
[dB(A)
]
68,0
70,0
72,0
Ruimteverwarming
Energie-efficiëntieklasse 35 ºC (lage temp. toep.)
-
A+
A+
A+
Gemiddeld klimaat (ontwerptemperatuur = -10 ºC)
Ruimteverwarming 35 ºC
Prated (opgegeven verwarmingscapaciteit) @ - -10°C
[kW]
12,3
13,8
16,0
Seizoensgebonden ruimteverwarmingscapaciteit (ηs)
[%]
143
148
133
Jaarlijkse energieconsumptie
[kWh]
7.050
7.600
9.878
Warmer klimaat (ontwerptemperatuur = 2 ºC)
Ruimteverwarming 35 ºC
Prated (opgegeven verwarmingscapaciteit) @ - 2°C
[kW]
9,3
9,5
9,8
Seizoensgebonden ruimteverwarmingscapaciteit (ηs)
[%]
172
176
163
Jaarlijkse energieconsumptie
[kWh]
2.202
2.374
3.086
Technische gegeven Eco-ontwerp
Productbeschrijving
Warmtepomp lucht-naar-water
J/N
Ja
Ja
Ja
Warmtepomp water-naar-water
J/N
Nr.
Nr.
Nr.
Warmtepomp zoutoplossing-naar-water
J/N
Nr.
Nr.
Nr.
Lage-temperatuur warmtepomp
J/N
Ja
Ja
Ja
Voorzien van een supplementaire verwarming
J/N
Ja
Ja
Ja
Warmtepomp combinatieverwarming
J/N
Nr.
Nr.
Nr.
Lucht-naar-water toestel
Nominale luchtstroom (buiten)
[m3/h]
4800
4800
6200
Zoutoplossing/water naar
water toestel
Nominale water-/zoutoplossingstroom (buiten H/E)
Overige
Capaciteitscontrole
-
Poff (stroomconsumptie uitmodus)
[kW]
0,018
0,020
0,020
Pto (stroomconsumptie thermostaat-uitmodus)
[kW]
0,023
0,026
0,026
Psb (stroomconsumptie stand-bymodus)
[kW]
0,019
0,020
0,020
PCK (stroomcarter verwarmingsmodus)
[kW]
0,060
0,062
0,062
Qelec (dagelijkse elektriciteitsconsumptie)
[kWh]
Qfuel (dagelijkse brandstofconsumptie)
[kWh]
Toepassing voor omstandigheden deellading ruimteverwarming gemiddeld klimaat
(A) conditie (-7°C)
Pdh (opgegeven verwarmingscapaciteit)
[kW]
11,10
12,30
11,40
COPd (opgegeven (COP)
-
2,50
2,45
2,10
Cdh (degradatiecoëfficiënt)
-
0,90
0,90
0,90
(B) conditie (2°C)
Pdh (opgegeven verwarmingscapaciteit)
[kW]
7,00
7,60
8,50
COPd (opgegeven (COP)
-
3,60
3,80
3,40
Cdh (degradatiecoëfficiënt)
-
0,90
0,90
0,90
(C) conditie (7°C)
Pdh (opgegeven verwarmingscapaciteit)
[kW]
4,30
4,90
5,83
COPd (opgegeven (COP)
-
5,20
5,30
5,24
Cdh (degradatiecoëfficiënt)
-
0,90
0,90
0,90
(D) conditie (12°C)
Pdh (opgegeven verwarmingscapaciteit)
[kW]
2,00
2,40
2,82
COPd (opgegeven (COP)
-
4,90
5,55
5,75
Cdh (degradatiecoëfficiënt)
-
0,90
0,90
0,90
(E) Tol (temperatuur
bedrijfslimiet)
Tol (temperatuur bedrijfslimiet))
[°C]
-10,00
-10,00
-10,00
Pdh (opgegeven verwarmingscapaciteit)
[kW]
10,40
10,90
11,50
COPd (opgegeven (COP)
-
2,35
2,20
2,10
WTOL (Waterverwarming bedrijfslimiet)
[°C]
52,00
52,00
52,00
(F) Tbivalent temperatuur
Tblv
[°C]
-7,00
-5,00
-4,00
Pdh (opgegeven verwarmingscapaciteit)
[kW]
11,10
11,20
12,61
COPd (opgegeven (COP)
-
2,50
2,80
2,35
Capaciteit van de
backupverwarming in het
toestel
Psup backupverwarming (@Tdesignh: -10°C)
[kW]
4,50
4,50
4,50
Supplementaire capaciteit
bij P_design
Psup (@Tdesignh: -10°C)
[kW]
1,90
2,90
4,50
36
Technische parameters
Model(len)
KEM-05 DVN1
Warmtepomp lucht-naar-water:
JA
Warmtepomp water-naar-water:
NEE
Warmtepomp zoutoplossing-naar-water:
NEE
Lage-temperatuur warmtepomp:
JA
Voorzien van een supplementaire verwarming:
NEE
Warmtepomp combinatieverwarming:
NEE
Parameters worden opgegeven voor toepassingen voor gemiddelde temperatuur, behalve voor lage-temperatuur warmtepompen.
Voor lage-temperatuur warmtepompen worden parameters opgegeven voor de toepassingen voor lage temperatuur.
Parameters worden opgegeven voor gemiddelde, koudere en warmere klimaatomstandigheden
Voor warmtepomp combinatieverwarming:
Opgegeven ladingsprofiel
-
Energie-efficiëntie waterverwarming
ηwh
-
%
Dagelijkse elektriciteitsconsumptie
Qelec
-
kWh
Dagelijkse brandstofconsumptie
Qfuel
-
kWh
Jaarlijkse elektriciteitsconsumptie
AEC
-
kWh
Jaarlijkse brandstofconsumptie
AFC
-
GJ
(*) Voor ruimteverwarming met warmtepomp en combinatieverwarming met warmtepomp is de gemeten warmteuitlaat Prated gelijk
aan de ontwerpbelasting voor verwarming Pdesignh, en de gemeten warmteuitlaat van een supplementaire verwarming Psup is
gelijk aan de supplementaire capaciteit voor het verwarmingssupplement (Tj).
(**) Als Cdh niet is bepaald door meting dan is de standaard degradatie-coëfficiënt Cdh = 0,9.
Item
Symbool
Waarde
toestel
Gemeten warmteuitlaat (*)
Prated
6
kW
Opgegeven capaciteit voor verwarming deellading bij
binnentemperatuur van 20 ºC en buitentemperatuur van Tj
Tj = -7°C
Pdh
5,5
kW
Tj = 2°C
Pdh
3,6
kW
Tj = 7°C
Pdh
2,2
kW
Tj = 12°C
Pdh
1,1
kW
Tj = bivalente temperatuur
Pdh
5,5
kW
Tj = bedrijfslimiet
Pdh
5,1
kW
Voor warmtepompen lucht-
naar-water: Tj = -15°C
Pdh
-
kW
Bivalente temperatuur
Tbiv
-7
°C
Cyclische intervalcapaciteit
voor verwarming
Pcych
-
kW
Degradatiecoëfficiënt (**)
Cdh
0,9
--
Stroomconsumptie in modi anders dan actieve modus
uit-stand:
Poff
0,011
kW
stand-bymodus
Psb
0,011
kW
thermostaat uit-stand:
Pto
0,005
kW
carter verwarmingsmodus
Pck
0,032
kW
Andere items
Capaciteitscontrole
variabele
Geluidsvermogen,
binnen/buiten
LWA
-/63
dB
Jaarlijkse energieconsumptie
QHE
3600
kWh
Item
Symbool
Waarde
toestel
Seizoensgebonden
ruimteverwarmingsefficiëntie
ηs
139
%
Opgegeven prestatiecoëfficiënt o primaire energieratio voor
deellading bij binnentemperatuur van 20 ºC en
buitentemperatuur van Tj
Tj = -7°C
COPd
2,50
-
Tj = 2°C
COPd
3,88
-
Tj = 7°C
COPd
4,56
-
Tj = 12°C
COPd
4,15
-
Tj = bivalente temperatuur
COPd
2,50
-
Tj = bedrijfslimiet
COPd
2,45
-
Voor warmtepompen lucht-
naar-water: Tj = -15°C
COPd
-
-
Voor warmtepompen lucht-
naar-water: Temperatuur
bedrijfslimiet:
TOL
-10
°C
Cyclische intervalefficiëntie
COPcyc of
PERcyc
-
%
Temperatuur waterverwarming
bedrijfslimiet
WTOL
-
°C
Supplementaire verwarming
Gemeten warmteuitlaat (**)
Psup
-
kW
Type energie-inlaat
-
Voor warmtepompen lucht-
naar-water: Gemeten
luchtstroomsnelheid, buiten
-
3200
m³/h
Voor warmtepompen water of
zoutoplossing-naar-water:
Gemeten zoutoplossings- of
waterstroomsnelheid,
buitenwarmtewisselaar
-
-
m³/h
37
Technische parameters
Model(len)
KEM-07 DVN1
Warmtepomp lucht-naar-water:
JA
Warmtepomp water-naar-water:
NEE
Warmtepomp zoutoplossing-naar-water:
NEE
Lage-temperatuur warmtepomp:
JA
Voorzien van een supplementaire verwarming:
NEE
Warmtepomp combinatieverwarming:
NEE
Parameters worden opgegeven voor toepassingen voor gemiddelde temperatuur, behalve voor lage-temperatuur warmtepompen.
Voor lage-temperatuur warmtepompen worden parameters opgegeven voor de toepassingen voor lage temperatuur.
Parameters worden opgegeven voor gemiddelde, koudere en warmere klimaatomstandigheden
Voor warmtepomp combinatieverwarming:
Opgegeven ladingsprofiel
-
Energie-efficiëntie waterverwarming
ηwh
-
%
Dagelijkse elektriciteitsconsumptie
Qelec
-
kWh
Dagelijkse brandstofconsumptie
Qfuel
-
kWh
Jaarlijkse elektriciteitsconsumptie
AEC
-
kWh
Jaarlijkse brandstofconsumptie
AFC
-
GJ
(*) Voor ruimteverwarming met warmtepomp en combinatieverwarming met warmtepomp is de gemeten warmteuitlaat Prated gelijk
aan de ontwerpbelasting voor verwarming Pdesignh, en de gemeten warmteuitlaat van een supplementaire verwarming Psup is
gelijk aan de supplementaire capaciteit voor het verwarmingssupplement (Tj).
(**) Als Cdh niet is bepaald door meting dan is de standaard degradatie-coëfficiënt Cdh = 0,9.
Item
Symbool
Waarde
toestel
Gemeten warmteuitlaat (*)
Prated
8
kW
Opgegeven capaciteit voor verwarming deellading bij
binnentemperatuur van 20 ºC en buitentemperatuur van Tj
Tj = -7°C
Pdh
5,7
kW
Tj = 2°C
Pdh
4,4
kW
Tj = 7°C
Pdh
2,9
kW
Tj = 12°C
Pdh
1,3
kW
Tj = bivalente temperatuur
Pdh
6,3
kW
Tj = bedrijfslimiet
Pdh
5,5
kW
Voor warmtepompen lucht-
naar-water: Tj = -15°C
Pdh
-
kW
Bivalente temperatuur
Tbiv
-4
°C
Cyclische intervalcapaciteit
voor verwarming
Pcych
-
kW
Degradatiecoëfficiënt (**)
Cdh
0,9
--
Stroomconsumptie in modi anders dan actieve modus
uit-stand:
Poff
0,011
kW
stand-bymodus
Psb
0,011
kW
thermostaat uit-stand:
Pto
0,005
kW
carter verwarmingsmodus
Pck
0,032
kW
Andere items
Capaciteitscontrole
variabele
Geluidsvermogen,
binnen/buiten
LWA
-/66
dB
Jaarlijkse energieconsumptie
QHE
4750
kWh
Item
Symbool
Waarde
toestel
Seizoensgebonden
ruimteverwarmingsefficiëntie
ηs
135
%
Opgegeven prestatiecoëfficiënt o primaire energieratio voor
deellading bij binnentemperatuur van 20 ºC en buitentemperatuur
van Tj
Tj = -7°C
COPd
2,30
-
Tj = 2°C
COPd
3,48
-
Tj = 7°C
COPd
5,60
-
Tj = 12°C
COPd
4,30
-
Tj = bivalente temperatuur
COPd
2,54
-
Tj = bedrijfslimiet
COPd
2,30
-
Voor warmtepompen lucht-naar-
water: Tj = -15°C
COPd
-
-
Voor warmtepompen lucht-
naar-water: Temperatuur
bedrijfslimiet:
TOL
-10
°C
Cyclische intervalefficiëntie
COPcyc of
PERcyc
-
%
Temperatuur waterverwarming
bedrijfslimiet
WTOL
-
°C
Supplementaire verwarming
Gemeten warmteuitlaat (**)
Psup
-
kW
Type energie-inlaat
-
Voor warmtepompen lucht-naar-
water: Gemeten
luchtstroomsnelheid, buiten
-
3750
m³/h
Voor warmtepompen water of
zoutoplossing-naar-water:
Gemeten zoutoplossings- of
waterstroomsnelheid,
buitenwarmtewisselaar
-
-
m³/h
38
Technische parameters
Model(len)
KEM-10 DVN
Warmtepomp lucht-naar-water:
JA
Warmtepomp water-naar-water:
NEE
Warmtepomp zoutoplossing-naar-water:
NEE
Lage-temperatuur warmtepomp:
JA
Voorzien van een supplementaire verwarming:
NEE
Warmtepomp combinatieverwarming:
NEE
Parameters worden opgegeven voor toepassingen voor gemiddelde temperatuur, behalve voor lage-temperatuur warmtepompen.
Voor lage-temperatuur warmtepompen worden parameters opgegeven voor de toepassingen voor lage temperatuur.
Parameters worden opgegeven voor gemiddelde, koudere en warmere klimaatomstandigheden
Voor warmtepomp combinatieverwarming:
Opgegeven ladingsprofiel
-
Energie-efficiëntie waterverwarming
ηwh
-
%
Dagelijkse elektriciteitsconsumptie
Qelec
-
kWh
Dagelijkse brandstofconsumptie
Qfuel
-
kWh
Jaarlijkse elektriciteitsconsumptie
AEC
-
kWh
Jaarlijkse brandstofconsumptie
AFC
-
GJ
(*) Voor ruimteverwarming met warmtepomp en combinatieverwarming met warmtepomp is de gemeten warmteuitlaat Prated gelijk
aan de ontwerpbelasting voor verwarming Pdesignh, en de gemeten warmteuitlaat van een supplementaire verwarming Psup is
gelijk aan de supplementaire capaciteit voor het verwarmingssupplement (Tj).
(**) Als Cdh niet is bepaald door meting dan is de standaard degradatie-coëfficiënt Cdh = 0,9.
Item
Symbool
Waarde
toestel
Gemeten warmteuitlaat (*)
Prated
11
kW
Opgegeven capaciteit voor verwarming deellading bij
binnentemperatuur van 20 ºC en buitentemperatuur van Tj
Tj = -7°C
Pdh
10,2
kW
Tj = 2°C
Pdh
6,1
kW
Tj = 7°C
Pdh
3,8
kW
Tj = 12°C
Pdh
2,1
kW
Tj = bivalente temperatuur
Pdh
10,2
kW
Tj = bedrijfslimiet
Pdh
9,5
kW
Voor warmtepompen lucht-
naar-water: Tj = -15°C
Pdh
-
kW
Bivalente temperatuur
Tbiv
-7
°C
Cyclische intervalcapaciteit
voor verwarming
Pcych
-
kW
Degradatiecoëfficiënt (**)
Cdh
0,9
--
Stroomconsumptie in modi anders dan actieve modus
uit-stand:
Poff
0,018
kW
stand-bymodus
Psb
0,019
kW
thermostaat uit-stand:
Pto
0,023
kW
carter verwarmingsmodus
Pck
0,060
kW
Andere items
Capaciteitscontrole
variabele
Geluidsvermogen,
binnen/buiten
LWA
-/68
dB
Jaarlijkse
energieconsumptie
QHE
6900
kWh
Item
Symbool
Waarde
toestel
Seizoensgebonden
ruimteverwarmingsefficiëntie
ηs
131
%
Opgegeven prestatiecoëfficiënt o primaire energieratio voor
deellading bij binnentemperatuur van 20 ºC en buitentemperatuur
van Tj
Tj = -7°C
COPd
2,30
-
Tj = 2°C
COPd
3,20
-
Tj = 7°C
COPd
4,75
-
Tj = 12°C
COPd
4,70
-
Tj = bivalente temperatuur
COPd
2,30
-
Tj = bedrijfslimiet
COPd
2,25
-
Voor warmtepompen lucht-naar-
water: Tj = -15°C
COPd
-
-
Voor warmtepompen lucht-
naar-water: Temperatuur
bedrijfslimiet:
TOL
-10
°C
Cyclische intervalefficiëntie
COPcyc of
PERcyc
-
%
Temperatuur waterverwarming
bedrijfslimiet
WTOL
-
°C
Supplementaire verwarming
Gemeten warmteuitlaat (**)
Psup
-
kW
Type energie-inlaat
-
Voor warmtepompen lucht-naar-
water: Gemeten
luchtstroomsnelheid, buiten
-
4800
m³/h
Voor warmtepompen water of
zoutoplossing-naar-water:
Gemeten zoutoplossings- of
waterstroomsnelheid,
buitenwarmtewisselaar
-
-
m³/h
39
Technische parameters
Model(len)
KEM-12 DVN
Warmtepomp lucht-naar-water:
JA
Warmtepomp water-naar-water:
NEE
Warmtepomp zoutoplossing-naar-water:
NEE
Lage-temperatuur warmtepomp:
JA
Voorzien van een supplementaire verwarming:
NEE
Warmtepomp combinatieverwarming:
NEE
Parameters worden opgegeven voor toepassingen voor gemiddelde temperatuur, behalve voor lage-temperatuur warmtepompen.
Voor lage-temperatuur warmtepompen worden parameters opgegeven voor de toepassingen voor lage temperatuur.
Parameters worden opgegeven voor gemiddelde, koudere en warmere klimaatomstandigheden
Voor warmtepomp combinatieverwarming:
Opgegeven ladingsprofiel
-
Energie-efficiëntie waterverwarming
ηwh
-
%
Dagelijkse elektriciteitsconsumptie
Qelec
-
kWh
Dagelijkse brandstofconsumptie
Qfuel
-
kWh
Jaarlijkse elektriciteitsconsumptie
AEC
-
kWh
Jaarlijkse brandstofconsumptie
AFC
-
GJ
(*) Voor ruimteverwarming met warmtepomp en combinatieverwarming met warmtepomp is de gemeten warmteuitlaat Prated gelijk
aan de ontwerpbelasting voor verwarming Pdesignh, en de gemeten warmteuitlaat van een supplementaire verwarming Psup is
gelijk aan de supplementaire capaciteit voor het verwarmingssupplement (Tj).
(**) Als Cdh niet is bepaald door meting dan is de standaard degradatie-coëfficiënt Cdh = 0,9.
Item
Symbool
Waarde
toestel
Gemeten warmteuitlaat (*)
Prated
12
kW
Opgegeven capaciteit voor verwarming deellading bij
binnentemperatuur van 20 ºC en buitentemperatuur van Tj
Tj = -7°C
Pdh
10,5
kW
Tj = 2°C
Pdh
6,8
kW
Tj = 7°C
Pdh
4,4
kW
Tj = 12°C
Pdh
2,1
kW
Tj = bivalente temperatuur
Pdh
10,9
kW
Tj = bedrijfslimiet
Pdh
10,0
kW
Voor warmtepompen lucht-
naar-water: Tj = -15°C
Pdh
-
kW
Bivalente temperatuur
Tbiv
-6
°C
Cyclische intervalcapaciteit
voor verwarming
Pcych
-
kW
Degradatiecoëfficiënt (**)
Cdh
0,9
--
Stroomconsumptie in modi anders dan actieve modus
uit-stand:
Poff
0,018
kW
stand-bymodus
Psb
0,019
kW
thermostaat uit-stand:
Pto
0,023
kW
carter verwarmingsmodus
Pck
0,060
kW
Andere items
Capaciteitscontrole
variabele
Geluidsvermogen,
binnen/buiten
LWA
-/68
dB
Jaarlijkse energieconsumptie
QHE
7400
kWh
Item
Symbool
Waarde
toestel
Seizoensgebonden
ruimteverwarmingsefficiëntie
ηs
135
%
Opgegeven prestatiecoëfficiënt o primaire energieratio voor
deellading bij binnentemperatuur van 20 ºC en buitentemperatuur
van Tj
Tj = -7°C
COPd
2,25
-
Tj = 2°C
COPd
3,35
-
Tj = 7°C
COPd
5,00
-
Tj = 12°C
COPd
5,15
-
Tj = bivalente temperatuur
COPd
2,35
-
Tj = bedrijfslimiet
COPd
2,15
-
Voor warmtepompen lucht-naar-
water: Tj = -15°C
COPd
-
-
Voor warmtepompen lucht-naar-
water: Temperatuur bedrijfslimiet:
TOL
-10
°C
Cyclische intervalefficiëntie
COPcyc of
PERcyc
-
%
Temperatuur waterverwarming
bedrijfslimiet
WTOL
-
°C
Supplementaire verwarming
Gemeten warmteuitlaat (**)
Psup
-
kW
Type energie-inlaat
-
Voor warmtepompen lucht-naar-
water: Gemeten
luchtstroomsnelheid, buiten
-
4800
m³/h
Voor warmtepompen water of
zoutoplossing-naar-water:
Gemeten zoutoplossings- of
waterstroomsnelheid,
buitenwarmtewisselaar
-
-
m³/h
40
Technische parameters
Model(len)
KEM-12 DTN
Warmtepomp lucht-naar-water:
JA
Warmtepomp water-naar-water:
NEE
Warmtepomp zoutoplossing-naar-water:
NEE
Lage-temperatuur warmtepomp:
JA
Voorzien van een supplementaire verwarming:
NEE
Warmtepomp combinatieverwarming:
NEE
Parameters worden opgegeven voor toepassingen voor gemiddelde temperatuur, behalve voor lage-temperatuur warmtepompen.
Voor lage-temperatuur warmtepompen worden parameters opgegeven voor de toepassingen voor lage temperatuur.
Parameters worden opgegeven voor gemiddelde, koudere en warmere klimaatomstandigheden
Voor warmtepomp combinatieverwarming:
Opgegeven ladingsprofiel
-
Energie-efficiëntie waterverwarming
ηwh
-
%
Dagelijkse elektriciteitsconsumptie
Qelec
-
kWh
Dagelijkse brandstofconsumptie
Qfuel
-
kWh
Jaarlijkse elektriciteitsconsumptie
AEC
-
kWh
Jaarlijkse brandstofconsumptie
AFC
-
GJ
(*) Voor ruimteverwarming met warmtepomp en combinatieverwarming met warmtepomp is de gemeten warmteuitlaat Prated gelijk
aan de ontwerpbelasting voor verwarming Pdesignh, en de gemeten warmteuitlaat van een supplementaire verwarming Psup is
gelijk aan de supplementaire capaciteit voor het verwarmingssupplement (Tj).
(**) Als Cdh niet is bepaald door meting dan is de standaard degradatie-coëfficiënt Cdh = 0,9.
Item
Symbool
Waarde
toestel
Gemeten warmteuitlaat (*)
Prated
12
kW
Opgegeven capaciteit voor verwarming deellading bij
binnentemperatuur van 20 ºC en buitentemperatuur van Tj
Tj = -7°C
Pdh
11,1
kW
Tj = 2°C
Pdh
7,0
kW
Tj = 7°C
Pdh
4,3
kW
Tj = 12°C
Pdh
2,0
kW
Tj = bivalente temperatuur
Pdh
11,1
kW
Tj = bedrijfslimiet
Pdh
10,4
kW
Voor warmtepompen lucht-
naar-water: Tj = -15°C
Pdh
-
kW
Bivalente temperatuur
Tbiv
-7
°C
Cyclische intervalcapaciteit
voor verwarming
Pcych
-
kW
Degradatiecoëfficiënt (**)
Cdh
0,9
--
Stroomconsumptie in modi anders dan actieve modus
uit-stand:
Poff
0,018
kW
stand-bymodus
Psb
0,019
kW
thermostaat uit-stand:
Pto
0,023
kW
carter verwarmingsmodus
Pck
0,060
kW
Andere items
Capaciteitscontrole
variabele
Geluidsvermogen,
binnen/buiten
LWA
-/68
dB
Jaarlijkse energieconsumptie
QHE
7050
kWh
Item
Symbool
Waarde
toestel
Seizoensgebonden
ruimteverwarmingsefficiëntie
ηs
143
%
Opgegeven prestatiecoëfficiënt o primaire energieratio voor
deellading bij binnentemperatuur van 20 ºC en buitentemperatuur
van Tj
Tj = -7°C
COPd
2,50
-
Tj = 2°C
COPd
3,60
-
Tj = 7°C
COPd
5,20
-
Tj = 12°C
COPd
4,90
-
Tj = bivalente temperatuur
COPd
2,50
-
Tj = bedrijfslimiet
COPd
2,35
-
Voor warmtepompen lucht-naar-
water: Tj = -15°C
COPd
-
-
Voor warmtepompen lucht-
naar-water: Temperatuur
bedrijfslimiet:
TOL
-10
°C
Cyclische intervalefficiëntie
COPcyc of
PERcyc
-
%
Temperatuur waterverwarming
bedrijfslimiet
WTOL
-
°C
Supplementaire verwarming
Gemeten warmteuitlaat (**)
Psup
-
kW
Type energie-inlaat
-
Voor warmtepompen lucht-naar-
water: Gemeten
luchtstroomsnelheid, buiten
-
4800
m³/h
Voor warmtepompen water of
zoutoplossing-naar-water:
Gemeten zoutoplossings- of
waterstroomsnelheid,
buitenwarmtewisselaar
-
-
m³/h
41
Technische parameters
Model(len)
KEM-14 DTN
Warmtepomp lucht-naar-water:
JA
Warmtepomp water-naar-water:
NEE
Warmtepomp zoutoplossing-naar-water:
NEE
Lage-temperatuur warmtepomp:
JA
Voorzien van een supplementaire verwarming:
NEE
Warmtepomp combinatieverwarming:
NEE
Parameters worden opgegeven voor toepassingen voor gemiddelde temperatuur, behalve voor lage-temperatuur warmtepompen.
Voor lage-temperatuur warmtepompen worden parameters opgegeven voor de toepassingen voor lage temperatuur.
Parameters worden opgegeven voor gemiddelde, koudere en warmere klimaatomstandigheden
Voor warmtepomp combinatieverwarming:
Opgegeven ladingsprofiel
-
Energie-efficiëntie waterverwarming
ηwh
-
%
Dagelijkse elektriciteitsconsumptie
Qelec
-
kWh
Dagelijkse brandstofconsumptie
Qfuel
-
kWh
Jaarlijkse elektriciteitsconsumptie
AEC
-
kWh
Jaarlijkse brandstofconsumptie
AFC
-
GJ
(*) Voor ruimteverwarming met warmtepomp en combinatieverwarming met warmtepomp is de gemeten warmteuitlaat Prated gelijk
aan de ontwerpbelasting voor verwarming Pdesignh, en de gemeten warmteuitlaat van een supplementaire verwarming Psup is
gelijk aan de supplementaire capaciteit voor het verwarmingssupplement (Tj).
(**) Als Cdh niet is bepaald door meting dan is de standaard degradatie-coëfficiënt Cdh = 0,9.
Item
Symbool
Waarde
toestel
Gemeten warmteuitlaat (*)
Prated
14
kW
Opgegeven capaciteit voor verwarming deellading bij
binnentemperatuur van 20 ºC en buitentemperatuur van Tj
Tj = -7°C
Pdh
12,3
kW
Tj = 2°C
Pdh
7,6
kW
Tj = 7°C
Pdh
4,9
kW
Tj = 12°C
Pdh
2,4
kW
Tj = bivalente temperatuur
Pdh
11,2
kW
Tj = bedrijfslimiet
Pdh
10,9
kW
Voor warmtepompen lucht-
naar-water: Tj = -15°C
Pdh
-
kW
Bivalente temperatuur
Tbiv
-5
°C
Cyclische intervalcapaciteit
voor verwarming
Pcych
-
kW
Degradatiecoëfficiënt (**)
Cdh
0,9
--
Stroomconsumptie in modi anders dan actieve modus
uit-stand:
Poff
0,020
kW
stand-bymodus
Psb
0,020
kW
thermostaat uit-stand:
Pto
0,026
kW
carter verwarmingsmodus
Pck
0,062
kW
Andere items
Capaciteitscontrole
variabele
Geluidsvermogen,
binnen/buiten
LWA
-/70
dB
Jaarlijkse energieconsumptie
QHE
7600
kWh
Item
Symbool
Waarde
toestel
Seizoensgebonden
ruimteverwarmingsefficiëntie
ηs
148
%
Opgegeven prestatiecoëfficiënt o primaire energieratio voor
deellading bij binnentemperatuur van 20 ºC en
buitentemperatuur van Tj
Tj = -7°C
COPd
2,45
-
Tj = 2°C
COPd
3,80
-
Tj = 7°C
COPd
5,30
-
Tj = 12°C
COPd
5,55
-
Tj = bivalente temperatuur
COPd
2,80
-
Tj = bedrijfslimiet
COPd
2,20
-
Voor warmtepompen lucht-naar-
water: Tj = -15°C
COPd
-
-
Voor warmtepompen lucht-
naar-water: Temperatuur
bedrijfslimiet:
TOL
-10
°C
Cyclische intervalefficiëntie
COPcyc of
PERcyc
-
%
Temperatuur waterverwarming
bedrijfslimiet
WTOL
-
°C
Supplementaire verwarming
Gemeten warmteuitlaat (**)
Psup
-
kW
Type energie-inlaat
-
Voor warmtepompen lucht-naar-
water: Gemeten
luchtstroomsnelheid, buiten
-
4800
m³/h
Voor warmtepompen water of
zoutoplossing-naar-water:
Gemeten zoutoplossings- of
waterstroomsnelheid,
buitenwarmtewisselaar
-
-
m³/h
42
Technische parameters
Model(len)
KEM-16 DTN
Warmtepomp lucht-naar-water:
JA
Warmtepomp water-naar-water:
NEE
Warmtepomp zoutoplossing-naar-water:
NEE
Lage-temperatuur warmtepomp:
JA
Voorzien van een supplementaire verwarming:
NEE
Warmtepomp combinatieverwarming:
NEE
Parameters worden opgegeven voor toepassingen voor gemiddelde temperatuur, behalve voor lage-temperatuur warmtepompen.
Voor lage-temperatuur warmtepompen worden parameters opgegeven voor de toepassingen voor lage temperatuur.
Parameters worden opgegeven voor gemiddelde, koudere en warmere klimaatomstandigheden
Voor warmtepomp combinatieverwarming:
Opgegeven ladingsprofiel
-
Energie-efficiëntie waterverwarming
ηwh
-
%
Dagelijkse elektriciteitsconsumptie
Qelec
-
kWh
Dagelijkse brandstofconsumptie
Qfuel
-
kWh
Jaarlijkse elektriciteitsconsumptie
AEC
-
kWh
Jaarlijkse brandstofconsumptie
AFC
-
GJ
(*) Voor ruimteverwarming met warmtepomp en combinatieverwarming met warmtepomp is de gemeten warmteuitlaat Prated gelijk
aan de ontwerpbelasting voor verwarming Pdesignh, en de gemeten warmteuitlaat van een supplementaire verwarming Psup is
gelijk aan de supplementaire capaciteit voor het verwarmingssupplement (Tj).
(**) Als Cdh niet is bepaald door meting dan is de standaard degradatie-coëfficiënt Cdh = 0,9.
Item
Symbool
Waarde
toestel
Gemeten warmteuitlaat (*)
Prated
16
kW
Opgegeven capaciteit voor verwarming deellading bij
binnentemperatuur van 20 ºC en buitentemperatuur van Tj
Tj = -7°C
Pdh
11,4
kW
Tj = 2°C
Pdh
8,5
kW
Tj = 7°C
Pdh
5,8
kW
Tj = 12°C
Pdh
2,8
kW
Tj = bivalente temperatuur
Pdh
12,6
kW
Tj = bedrijfslimiet
Pdh
11,5
kW
Voor warmtepompen lucht-
naar-water: Tj = -15°C
Pdh
-
kW
Bivalente temperatuur
Tbiv
-4
°C
Cyclische intervalcapaciteit
voor verwarming
Pcych
-
kW
Degradatiecoëfficiënt (**)
Cdh
0,9
--
Stroomconsumptie in modi anders dan actieve modus
uit-stand:
Poff
0,020
kW
stand-bymodus
Psb
0,020
kW
thermostaat uit-stand:
Pto
0,026
kW
carter verwarmingsmodus
Pck
0,062
kW
Andere items
Capaciteitscontrole
variabele
Geluidsvermogen,
binnen/buiten
LWA
-/72
dB
Jaarlijkse energieconsumptie
QHE
9878
kWh
Item
Symbool
Waarde
toestel
Seizoensgebonden
ruimteverwarmingsefficiëntie
ηs
133
%
Opgegeven prestatiecoëfficiënt o primaire energieratio voor
deellading bij binnentemperatuur van 20 ºC en
buitentemperatuur van Tj
Tj = -7°C
COPd
2,10
-
Tj = 2°C
COPd
3,40
-
Tj = 7°C
COPd
5,24
-
Tj = 12°C
COPd
5,75
-
Tj = bivalente temperatuur
COPd
2,35
-
Tj = bedrijfslimiet
COPd
2,10
-
Voor warmtepompen lucht-
naar-water: Tj = -15°C
COPd
-
-
Voor warmtepompen lucht-
naar-water: Temperatuur
bedrijfslimiet:
TOL
-10
°C
Cyclische intervalefficiëntie
COPcyc of
PERcyc
-
%
Temperatuur waterverwarming
bedrijfslimiet
WTOL
-
°C
Supplementaire verwarming
Gemeten warmteuitlaat (**)
Psup
-
kW
Type energie-inlaat
-
Voor warmtepompen lucht-
naar-water: Gemeten
luchtstroomsnelheid, buiten
-
6200
m³/h
Voor warmtepompen water of
zoutoplossing-naar-water:
Gemeten zoutoplossings- of
waterstroomsnelheid,
buitenwarmtewisselaar
-
-
m³/h
MD14IU-023LW
4

Brauchen Sie Hilfe? Stellen Sie Ihre Frage.

Forenregeln

Missbrauch melden von Frage und/oder Antwort

Libble nimmt den Missbrauch seiner Dienste sehr ernst. Wir setzen uns dafür ein, derartige Missbrauchsfälle gemäß den Gesetzen Ihres Heimatlandes zu behandeln. Wenn Sie eine Meldung übermitteln, überprüfen wir Ihre Informationen und ergreifen entsprechende Maßnahmen. Wir melden uns nur dann wieder bei Ihnen, wenn wir weitere Einzelheiten wissen müssen oder weitere Informationen für Sie haben.

Art des Missbrauchs:

Zum Beispiel antisemitische Inhalte, rassistische Inhalte oder Material, das zu einer Gewalttat führen könnte.

Beispielsweise eine Kreditkartennummer, persönliche Identifikationsnummer oder unveröffentlichte Privatadresse. Beachten Sie, dass E-Mail-Adressen und der vollständige Name nicht als private Informationen angesehen werden.

Forenregeln

Um zu sinnvolle Fragen zu kommen halten Sie sich bitte an folgende Spielregeln:

Neu registrieren

Registrieren auf E - Mails für Kaysun KEM-14 DTN wenn:


Sie erhalten eine E-Mail, um sich für eine oder beide Optionen anzumelden.


Andere Handbücher von Kaysun KEM-14 DTN

Kaysun KEM-14 DTN Bedienungsanleitung - Englisch - 48 seiten


Das Handbuch wird per E-Mail gesendet. Überprüfen Sie ihre E-Mail.

Wenn Sie innerhalb von 15 Minuten keine E-Mail mit dem Handbuch erhalten haben, kann es sein, dass Sie eine falsche E-Mail-Adresse eingegeben haben oder dass Ihr ISP eine maximale Größe eingestellt hat, um E-Mails zu erhalten, die kleiner als die Größe des Handbuchs sind.

Ihre Frage wurde zu diesem Forum hinzugefügt

Möchten Sie eine E-Mail erhalten, wenn neue Antworten und Fragen veröffentlicht werden? Geben Sie bitte Ihre Email-Adresse ein.



Info