65
Oplossen van problemen
Vele problemen worden slechts veroorzaakt door een verkeerde bediening of verkeerde
verbindingen. Kontroleer voordat u uw handelaar raadpleegt eerst de volgende lijst voor een
mogelijke oplossing van uw probleem.
OPLOSSINGMOGELIJKE OORZAAKPROBLEEM
Er gebeurt niets na het drukken
op toetsen.
De computerchip in het toestel functioneert
niet normaal.
Druk op de terugsteltoets van het toestel
(zie blz. 2).
Spanning wordt niet
ingeschakeld.
De zekering is doorgebrand. Nadat u de kabels op kortsluiting heeft
gekontroleerd moet u de zekering door
een van hetzelfde type vervangen.
Autokontakt heeft geen ACC stand.
Verbind dezelfde kabel met het kontakt
als de accukabel.
De monitor opent niet.
Er verschijnen geen
videobeelden.
Het toestel is niet aangesloten op de
detectieschakelaar van de parkeerrem.
Breng de juiste aansluitingen tot stand
volgens de aanwijzingen van
"Aansluitingen". (Zie blz. 60).
Veiligheidshalve kunnen er geen videobeelden
worden weergegeven zolang het voertuig in
beweging is.
Wanneer de parkeerrem wordt
aangetrokken kunnen de beelden worden
weergegeven.
Het scherm is donker. Het toestel bevindt zich op een plaats waar
het zeer koud is.
Als het koud wordt, zal het scherm iets
donkerder zijn wanneer het toestel wordt
ingeschakeld, hetgeen wordt veroorzaakt
door de eigenschappen van de vloeibare
kristallen. Wacht na het inschakelen van
het toestel enkele minuten om de
temperatuur te laten oplopen. De normale
helderheid keert dan weer terug.
De parkeerrem is niet aangetrokken. Veiligheidshalve kan de monitor niet
worden geopend zolang het voertuig in
beweging is. Trek de parkeerrem aan.
Het scherm wordt niet donkerder
wanneer de verlichting van het
voertuig wordt aangezet.
De eenheid is ingesteld op automatische
dimmer.
Wanneer de eenheid is ingesteld op
automatische dimmer, is ze niet aangesloten
op de lichtschakelaar van het voertuig.
De stuurdraad voor de verlichting is niet
aangesloten. (Als de handmatige dimmer is
ingesteld).
Breng de juiste aansluitingen tot stand
volgens de aanwijzingen van
"Aansluitingen". (Zie blz. 60).
De AM/FM-radio-ontvangst is
slecht en/of er is ruis.
De TV-antenne en de radioantenne van het
voertuig bevinden zich te dicht bij elkaar.
• Zet beide antennes zo ver mogelijk uit
elkaar.
• Schakel de hoofdeenheid uit.
Geen geluidsweergave of zeer
laag volume.
De dempingsfunctie is geaktiveerd. Schakel de dempingsfunctie uit.
De fader en/of de balans is geheel naar een
kant gesteld.
Stel de fader en/of de balans juist in.
De in- en uitgangskabels of bedradingsbundel
is/zijn niet juist verbonden.
Sluit de in- en uitgangskabels en/of
bedradingsbundel opnieuw juist aan. Zie
het gedeelte "Verbinden van kabels met
aansluitingen".
Een luidsprekerkabel wordt mogelijk afgekneld
door een schroef in de auto.
Kontroleer de bedrading van de
luidsprekers.
Slechte geluidskwaliteit of
vervormd geluid.
De luidsprekers zijn niet juist aangesloten.
Sluit de luidsprekerkabels opnieuw juist aan
zodat iedere uitgangsaansluiting met een
andere luidspreker is verbonden.
De antennekabel is niet aangesloten. Sluit de kabel juist aan de hand van het
gedeelte "Aansluitingen" aan.
Ontvangst van radio-
uitzendingen is slecht.
De auto-antenne is niet uitgetrokken. Trek de antenne geheel uit.
Het geheugen wordt gewist
wanneer het kontakt wordt
uitgeschakeld.
De accukabel is niet met de juiste aansluiting
verbonden.
De kabel van het kontakt en de accu zijn niet
juist verbonden.
Sluit de kabels juist aan de hand van het
gedeelte "Aansluitingen" aan.
Sluit de kabels juist aan de hand van het
gedeelte "Aansluitingen" aan.