24
Functies en bediening van de trainingscomputer
NL
RECOVERY
Gebruik de RECOVERY-toets voor het activeren van de herstel-
polsfunctie na de training.
3. Displayweergaves
Algemeen De display is opgesplitst in vier weergavevelden.
1 In de bovenste regel wordt de status of de keuze van het
trainingsprogramma weergegeven en de statusweergave
voor leeftijd.
2. Links boven in het veld wordt de actuele gebruiker getoond
(U 0-4) en de gebruikerspecifieke gegevens worden weer-
gegeven: geslacht, leeftijd en gewicht.
Uit deze invoergegevens berekent de
computer tijdens de training de polsslag-
en prestatiegegevens.
3. In het grote veld wordt de vermoge-
nomvang grafisch weergegeven (afstandprofiel en u heeft
een eenvoudige oriëntering van de trainingsafloop. Één
balksegment = gering vermogen; acht balksegmenten boven
elkaar = maximaal vermogen.
4. Onder het gebruikersveld en in de hele onderste displayregel
zijn meerdere segmentvelden naast elkaar, waarin de diverse
trainingsfuncties getoond worden. Bij programmering van
deze functies knippert steeds de functiebeschrijving > bijv.
TIME.
Na het beëindigen van de training worden de trainingsge-
gevens opgeslagen en deze kunnen bij een nieuwe training opge-
vraagd worden. De nieuwe gegevens worden dan erbij opgeteld.
Trainingsprogramma’s (bovenste displayregel
De diverse trainingsprogramma‘s worden via de toetsen UP of
DOWN gekozen en met ENTER bevestigd.
MANUAL Manuele training
Deze instelling kiest men voor een individuele trainingsvol-
gorde, waarin de separate functies [TIME, DISTANCE, CALORIES
en PULSE] met de hand ingesteld worden
(instelling zie > functies). Het afstandprofiel blijft lineair en loopt
via de ingestelde tijd van links naar rechts. De weerstand-
waarde kan tijdens de training met UP / DOWN verhoogd of
verlaagd worden.
FITNESS Voorgeprogrammeerd programma voor een
fitnesstraining
Deze programma-instelling heeft een vaste tijd- en vermogen-
programmering en kan niet gewijzigd worden. Aan het einde
van de training geeft het programma aan de hand van de
berekende polsslaggegevens een waarde voor het trainings-
succes. Dat wordt analoog aan de recovery-instelling getoond
met F1 als beste waarde en F6 als slechtste waarde.
PROGRAM Voorgeprogrammeerd programma voor een
training
Hier staan 12 vast ingestelde trainingsprogramma’s ter
beschikking. Aan de hand van het afstandprofiel kunt u herkennen
welke moeilijkheidsgraad de betreffende instelling heeft.
H.R.C. Training aan de hand van een doelpolsslag (THR)
In deze programma-instelling wordt het vermogen in overeen-
stemming met de geprogrammeerde polsslag geregeld. Daarvoor
is het noodzakelijk dat de polsslag tijdens de training gemeten
wordt.
Zie > mogelijkheden voor polsslagmeting.
Het programma biedt 3 voorgeprogrammeerde doelwaardes:
55, 75 en 90% van de polsslagwaarde.
Polsslagwaarde = 220 minus leeftijd.
Bovendien is er nog een variabele doelwaarde mogelijk: “Tag”
U kunt in deze instelling de doelwaarde zelf bepalen. Bij
bereiken van de polsslagwaarde tijdens de training zendt het
apparaat een signaal.
USER trainingsprogramma via gebruikerinstellingen
(USER = gebruiker)
Deze programmakeuze veroorlooft een individuele instelling
van het afstandsprofiel. Er moet minstens één voorgeprogram-
meerde waarde gekozen worden > [TIME, DISTANCE, CALORIES
of PULSE].
Programmeringen (onderste displayregel
In de onderste displayregel bevinden zich aparte segment-
weergaves met de diverse programmeringen en eenheden.
PULSE Polsslag / Hartslagfrequentie
Als de polsslag tijdens de training gemeten
wordt, knippert het hartsymbool in het seg-
mentveld en de polsslagwaarde wordt in harts-
lagen per minuut weergegeven. Weergave-
bereik: min. 30 en max. 240.